VERLICHTING TOETS Absolutisme 379 -...

68
VERLICHTING Absolutisme TOETS 379 BRON De Duitse filosoof Kant (1724-1804) over de Verlichting. "Verlichting betekent de bevrijding van de mens uit zijn schuldige onmondigheid. Onmondigheid is het onvermogen gebruik te maken van zijn verstand zonder de leiding van iemand anders. Schuldig is deze onmondig- heid wanneer de oorzaak ervan niet gelegen is in het ontbreken van verstand, maar wel van wilskracht en moed zich ervan te bedienen zonder de leiding van iemand anders. Voorwaarde voor deze Verlichting is geen andere vereiste dan de vrijheid, en wel de onschadelijkste van alle vrijheden, namelijk in ieder opzicht van zijn verstand in het openbaar gebruik te maken. Nu hoor ik van alle kanten roepen: redeneert niet! De officier zegt: redeneert niet, exerceert! De belastingontvanger zegt: redeneert niet, betaalt! De geestelijke zegt: redeneert niet, gelooft! Overal wordt de vrijheid beknot." 1 Welke kenmerken van de Verlichting kun je in bovenstaande woorden van Kant terugvinden? Toon je antwoord steeds aan door naar de tekst te verwijzen. 2 Veel Verlichters keerden zich tegen de regeringsvorm van het absolutisme. Beredeneer vanuit de kenmerken van de Verlichting welke bezwaren zij tegen het absolutisme hadden. 3 Ga na waar je in de woorden van Kant deze bezwaren tegen het absolutisme terug kunt vinden. Leg je antwoord uit.

Transcript of VERLICHTING TOETS Absolutisme 379 -...

VERLICHTING Absolutisme

TOETS

379

BRON

De Duitse filosoof Kant (1724-1804) over de Verlichting.

"Verlichting betekent de bevrijding van de mens uit zijn schuldige onmondigheid. Onmondigheid is het

onvermogen gebruik te maken van zijn verstand zonder de leiding van iemand anders. Schuldig is deze onmondig-

heid wanneer de oorzaak ervan niet gelegen is in het ontbreken van verstand, maar wel van wilskracht en moed

zich ervan te bedienen zonder de leiding van iemand anders.

Voorwaarde voor deze Verlichting is geen andere vereiste dan de vrijheid, en wel de onschadelijkste van alle

vrijheden, namelijk in ieder opzicht van zijn verstand in het openbaar gebruik te maken. Nu hoor ik van alle

kanten roepen: redeneert niet! De officier zegt: redeneert niet, exerceert! De belastingontvanger zegt: redeneert

niet, betaalt! De geestelijke zegt: redeneert niet, gelooft! Overal wordt de vrijheid beknot."

1 Welke kenmerken van de Verlichting kun je in bovenstaande woorden van Kant terugvinden? Toon je

antwoord steeds aan door naar de tekst te verwijzen.

2 Veel Verlichters keerden zich tegen de regeringsvorm van het absolutisme. Beredeneer vanuit de

kenmerken van de Verlichting welke bezwaren zij tegen het absolutisme hadden.

3 Ga na waar je in de woorden van Kant deze bezwaren tegen het absolutisme terug kunt vinden. Leg je

antwoord uit.

VERLICHTING Mensbeeld

Verlicht despotisme

Standplaatsgebondenheid

TOETS

358

BRON I

De Duitse filosoof Immanuel Kant in zijn essay 'Wat is

Verlichting?', 1784.

"Ik heb het kernpunt van de Verlichting benadrukt, dat is de

bevrijding van de mens uit zijn door hemzelf veroorzaakte

onmondigheid, vooral op het terrein van de godsdienst. Ik heb

dit gedaan omdat onze regeerders er geen belang in stellen als

waakhonden van hun onderdanen op te treden op het terrein

van de kunsten en de wetenschappen. Bovendien is onmon-

digheid in vraagstukken over de godsdienst niet alleen uiterst

verderfelijk, maar ook zeer oneervol. Maar het standpunt van

een staatshoofd, die vrijheid in de kunsten en de weten-

schappen gunstig gezind is, gaat nog verder; want hij begrijpt

dat er geen gevaar schuilt in wetten die het zijn onderdanen

toestaan in het openbaar gebruik te maken van hun eigen

verstand en hun gedachten in het openbaar kenbaar te maken

met betrekking tot een betere opzet van zulke wetten, gepaard

aan een openhartige kritiek op bestaande wetgeving."

BRON II

De Franse schrijver Denis Diderot laat in zijn 'Supplément au

voyage de Bouganville' (1772) een oudere inwoner van Tahiti

aan het woord, als inleiding op een dialoog tussen de Franse

kapelaan Bouganville en een andere Tahitiaan, Orou.

"Wij zijn vrij - maar ziet waar u in onze grond het symbool van

onze toekomstige slavernij hebt geplant. U bent noch een god

noch een duivel - met welk recht dan maakt u mensen tot slaaf?

Orou! Jij, die de taal van deze mannen begrijpt, vertel ons

allemaal, zoals je het mij verteld hebt, wat zij op die strook

metaal geschreven hebben - 'Dit land behoort ons'. Dit land

behoort u! En waarom? Omdat u er voet op heeft gezet? Als op

een dag een Tahitiaan op uw kusten zou landen en als hij op

een van uw rotsen of op de schors van een van uw bomen zou

schrijven: 'Dit land behoort aan het volk van Tahiti', wat zou u

dan denken? U bent sterker dan wij! En wat betekent dat? Toen

een van onze jongens er vandoor ging met een paar van die

miserabele kleinoden, waarmee uw schip is beladen, wat

maakte u toen een stampei en wat nam u een wraak! En op

datzelfde ogenblik was u, diep in uw hart, bezig plannen te

beramen om een heel land te stelen! Gij zijt geen slaven; u zou

liever sterven dan tot een slaaf gemaakt worden, toch wilt u

slaven van ons maken! Gelooft u dan dat de Tahitiaan niet weet

hoe te sterven ter verdediging van zijn vrijheid? Deze

Tahitiaan, die u als een stuk koopwaar, als een stom beest

wenst te behandelen - deze Tahitiaan is uw broeder. U zijt

beiden kinderen van de Natuur - welk recht hebt u over hem

dat hij niet over u heeft?"

1 Leg uit wat Kant (I) met het begrip

'Verlichting' bedoelde.

2 Waarom kun je stellen dat Kant (I) een

positief beeld van de mens en van de

toekomst had? Twee antwoorden dus.

3 Kant stelde in zijn essay (I) ook de

verhouding tussen koning en onderdaan

aan de orde. Leg uit dat de ideeën van

Kant op dit terrein kenmerkend zijn voor

het Verlichtingsdenken.

4 Geef een argument voor én een argument

tegen de stelling dat de achttiende-eeuwse

verlichte despoten het met de ideeën van

Kant (I) eens geweest zullen zijn.

5 Denis Diderot wordt beschouwd als een

van de belangrijkste vertegenwoordigers

van het Verlichtingsdenken. Leg uit dat je

het idee van de 'Verlichting', zoals Kant

dat formuleerde (I), in het boek van

Diderot (II) terug kunt vinden.

6 Diderot (II) laat de Verlichtingsideeën

verwoorden door inwoners van Tahiti, een

eiland in de Stille Oceaan. Noem twee

argumenten die Diderot tot deze stijlvorm

kunnen hebben gebracht.

7 De Verlichtingsfilosofen hebben ons

bewust gemaakt van onze standplaats-

gebondenheid. Leg nu uit dat Diderot (II)

probeerde ons in de persoon van de

oudere inwoner van Tahiti te laten zien

dat wij 'standplaatsgebonden' zijn.

VERLICHTING Kant

Verleden – toekomst

Burger – staat

Liberalisme

TOETS

424

BRON

De Duitse filosoof Kant over de Verlichting.

"Verlichting betekent de bevrijding van de mens uit zijn schuldige onmondigheid. Onmondigheid is het

onvermogen gebruik te maken van zijn verstand zonder de leiding van iemand anders. Schuldig is deze onmondig-

heid wanneer de oorzaak ervan niet gelegen is in het ontbreken van verstand, maar wel van wilskracht en moed

zich ervan te bedienen zonder de leiding van iemand anders.

Voorwaarde voor deze Verlichting is geen andere vereiste dan de vrijheid, en wel de onschadelijkste van alle

vrijheden, namelijk in alle opzicht van zijn verstand in het openbaar gebruik te maken. Nu hoor ik van alle kanten

roepen: redeneert niet! De officier zegt: redeneert niet, exerceert! De belastingontvanger zegt: redeneert niet,

betaalt! De geestelijke zegt: redeneert niet, gelooft! Overal wordt de vrijheid beknot."

1 Waarom kun je stellen dat met de term 'Verlichting' een oordeel over zowel de geschiedenis als de

toekomst wordt uitgesproken?

2 Leg uit dat de vrijheid die Kant voor elk individu in de 18de eeuw wilde zou leiden tot revolutionaire

veranderingen in de toenmalige verhouding tussen de burger en de staatsinstellingen. Ontleen je antwoord

aan de woorden van Kant.

3 Het liberalisme kan als uitvloeisel van de Verlichting beschouwd worden. Leid dat uit de woorden van

Kant af.

4 Hoe hebben de liberalen het vrijheidsideaal in de buitenlandse politiek gestalte willen geven?

VERLICHTING Voltaire

Jacobinisme

TOETS

290

BRON I

In 1765 schreef de Franse filosoof Voltaire in

zijn 'Dictionnaire Philosophique' over het

godsdienstige fanatisme dat hij overal om

zich heen zag.

"Fanatisme is voor bijgeloof wat een delirium

is voor koorts en razernij voor boosheid. Van

de man die bezocht wordt door vervoeringen

en visioenen, die dromen voor

werkelijkheden houdt en zijn

hersenschimmen voor voorspellingen, zeggen

we dat hij enthousiast is; van de man die zijn

dwaasheid ondersteunt met moord, dat hij

fanatiek is (…)

Het meest afschuwelijke voorbeeld van

fanatisme was dat van de burgers van Parijs,

die in de nacht van St. Bartholomeüs

overgingen tot het vermoorden en afslachten

van al hun medeburgers die niet naar de mis

gingen, hen uit de ramen gooiend, in stukken

snijdend (…)

Het enige middel tegen deze epidemische

kwaal is de filosofische geest, geleidelijk

verspreid, ten slotte de menselijke gewoontes

temt en voorkomt dat de ziekte uitbreekt;

want als de ziekte zich eenmaal heeft

verspreid, moet men vluchten en wachten tot

de lucht zichzelf gezuiverd heeft. Wetten en

religie zijn niet sterk genoeg tegen deze

geestelijke pest; verre van gezond voedsel

voor aangetaste hersenen te zijn, richt religie

zich op het vergiftigen daarvan (…)

Zelfs de wet is machteloos tegen deze

aanvallen van razernij; het is alsof je een

gerechtelijk vonnis aan een tierende

dolzinnige voorleest. Deze lieden zijn er

zeker van dat de heilige geest, waarvan zij

vervuld zijn, boven de wet staat, dat hun

geestdrift de enige wet is, waaraan zij moeten

gehoorzamen.

Wat kunnen we zeggen tegen een man die

jullie vertelt dat hij eerder God dan de

mensen zou gehoorzamen en dat hij er

daarom zeker van is dat hij naar de hemel

gaat door jullie af te slachten?"

BRON II

Rond 1800 maakte de Engelse tekenaar James Gillray deze

prent, die hij als titel gaf: 'Voltaire leert het kind van de

revolutie het Jacobinisme'.

1 Voltaire noemt in zijn betoog (I) de Sint Bartholomeüsnacht uit

1572 als voorbeeld. Leg met een aanwijzing uit de bron uit

waarom deze gebeurtenis past bij de zestiende eeuw.

2 Tot welke geestelijke stroming behoorde Voltaire? Ondersteun

je antwoord met een passend citaat uit bron I.

3 Je onderzoekt de stelling dat de stroming waartoe Voltaire

behoorde, een positief mensbeeld had. Toon aan dat je aan bron

I zowel een argument voor als een argument tegen deze stelling

kunt ontlenen.

4 Gillray legde met zijn tekening (II) een duidelijk verband

tussen het gedachtegoed van Voltaire en het Jacobinisme uit

zijn eigen tijd. Leg de prent van Gillray uit door:

a eerst kort aan te geven wie de Jacobijnen en wat hun

denkbeelden waren;

b vervolgens met twee verwijzingen naar bron II uit te

leggen welke boodschap Gillray wilde overbrengen;

c te beoordelen of Gillray – afgaande op bron I – terecht een

verband tussen Voltaire en het Jacobinisme legde;

d uit te leggen dat de prent van Gillray ook vanuit de

historische context begrepen moet worden.

VERLICHTING Wetenschappelijke revolutie

Visie op God en geloof

TOETS

381

BRON I

De Franse Verlichtingsfilosoof Voltaire in zijn boek 'Lettres

Anglaises', 1733.

"Niet lang daarna werd over de volgende afgezaagde en

beuzelachtige vraag gedebatteerd in een uiterst beschaafd

en geleerd gezelschap, namelijk wie de grootste mens was,

Caesar, Alexander, Tamerlane, Cromwell etc.

Iemand antwoordde dat Sir Isaac Newton boven hen allen

uitstak. De bewering van die heer was zeer juist; want als

ware grootheid erin bestaat dat je van de hemel een machtig

verstand hebt gekregen en dat je dit gebruikt om onze eigen

geesten en die van anderen te verlichten, dan is een man als

Sir Isaac Newton, wiens gelijke in een periode van duizend

jaar nauwelijks gevonden kan worden, de ware grote mens.

En die heersers en veroveraars (en alle eeuwen brengen er

wel een aantal voort) waren in het algemeen even zovele

mannen, vermaard om hun slechtheid. Die man heeft recht

op ons respect, die leiding geeft aan de geesten van de rest

van de wereld met behulp van de kracht van de waarheid,

niet zij die hun mede-schepselen knechten; hij, die bekend

is met het universum, niet zij die hem ontsieren."

BRON II

Gedeelte van het artikel 'observatie' in de 'Encyclopédie',

ca. 1765.

"Observatie vormt de basis van alle wetenschappen, de

meest betrouwbare bron om je doel te bereiken, het

voornaamste middel om de grenzen van de

wetenschappelijke kennis te verleggen en om al haar

punten te verhelderen. De feiten, hoe ze ook zijn, vormen

de ware schat van de filosoof en het voorwerp ter

observatie: de historicus verzamelt ze, de theoretische

natuurkundige brengt ze met elkaar in verband en degene

die experimenten uitvoert toetst de resultaten van hun

samenvatting. Een aantal feiten, los van elkaar, lijkt droog,

steriel en onvruchtbaar. Op het moment dat we ze met

elkaar vergelijken, verwerven ze een bepaalde kracht,

krijgen ze een levenskracht die steeds het gevolg is van de

onderlinge harmonie, van hun wederzijdse ondersteuning

en van een keten, die ze met elkaar verbindt. Het verband

tussen deze feiten en de algemene oorzaak die ze met

elkaar verbindt vormen bepaalde vraagstukken, theorieën

en systemen, terwijl de feiten het materiaal zijn. Op het

moment dat daarvan een bepaald aantal is verzameld,

begint een aantal mensen snel met construeren; en het

gebouw is meer solide naarmate de materialen talrijker zijn

en elk daarvan een passende plaats vindt."

1 In zijn boek (I) stelde Voltaire Newton

tegenover mensen als Caesar, Alexander de

Grote etc. Formuleer in je eigen woorden

welke tegenstelling Voltaire zag tussen

enerzijds Newton en anderzijds Caesar,

Alexander de Grote etc.

2 Welke kenmerken van de Verlichting kom je

tegen in het beeld dat Voltaire (I) van Newton

gaf? Verwijs in je antwoord steeds naar de

tekst.

3 Het wetenschappelijke werk van Newton kan

als een voorbeeld van de wetenschappelijke

revolutie gelden. Maak nu duidelijk dat het

'Encyclopédie'-artikel over het begrip

'observatie' (II) de essentie van de

wetenschappelijke revolutie weergeeft.

4 Welke houding ten aanzien van de

wetenschap komt zowel bij Voltaire (I) als in

de 'Encyclopédie' (II) naar voren? Verwijs in

je antwoord naar elk van beide bronnen.

5 Waarom kun je vanuit het perspectief van

onze eigen tijd kritiek uiten op de 'Verlichte'

houding ten aanzien van de wetenschap?

6 Het Verlichtings-denken had grote gevolgen

voor het Christendom. In welk opzicht tastte

het Verlichtings-denken fundamenteel de

Christelijke visie op God en op de mens aan?

7 Beoordeel of je de woorden van Voltaire (I)

een voorbeeld van de Verlichtings-visie op

God en op de mens kunt noemen. Leg je ant-

woord uit.

VERLICHTING Betere samenleving

Slavernij

Onderwijs

Heksenvervolgingen

TOETS

1916

BRON I

Afbeelding van de foltering in 1577 van de vrouw en dochter

van Hans Ueli, een voerman uit de Zwitsere plaats Mellingen.

BRON III

In 1692 werden in Salem, in de Amerikaanse

kolonie Massachusetts, heksenprocessen

gehouden. Samuel Sewall, een van de

rechters hield daarvan een dagboek bij.

"19 augustus 1692. Vandaag [in de kantlijn:

akelig!! Hekserij] werden George Burrough,

John Willard, John Procter, Martha Carrier

en George Jacobs in Salem terechtgesteld, in

aanwezigheid van een groot aantal

toeschouwers. Mr. Cotton Mather was er,

Mr. Sims, Hale, Noyes, Chiever &c. Allen

zeiden dat zij onschuldig waren, Carrier en

alle anderen. Mr. Mather zei dat zij allen

stierven op grond van een rechtvaardig

vonnis. Mr. Burrough ontroerde door zijn

toespraak, gebed, verklaring van zijn

onschuld onnadenkende personen heftig, wat

aanleiding gaf dat hun gesprekken er

nauwelijks over gingen dat hij terechtgesteld

was."

BRON II

In 1643 verscheen deze publicatie over de zogenaamde

'Heks van Newbury'. In het jaar van publicatie was de

burgeroorlog tussen koning Karel I en het Engelse

Parlement gaande.

"Een uiterst zekere, vreemde en ware ontdekking van een heks. Gevangen genomen door een aantal soldaten van het leger van het Parlement, toen ze op een kleine plank stond en over de rivier van Newbury zeilde. Samen met de vreemde en ware manier van haar dood, met de profetische woorden en toespraken die zij op datzelfde moment gebruikte."

BRON IV

Aantal processen wegens hekserij en aantal terechtstellingen wegens hekserij in verschillende delen

van Europa in de periode 1450-1750. De aantallen zijn steeds schattingen.

Gebied Aantal processen Aantal terechtstellingen

Britse Eilanden en Noord-Amerika 5.000 1.500-2.000

Heilige Roomse Rijk

Duitsland, Nederland, Zwitserland, Oostenrijk

50.000 25.000-30.000

Frankrijk 3.000 1.000

Scandinavië 5.000 1.700-2.000

Oost-Europa

Polen, Litouwen, Hongarije en Rusland

7.000 2.000

Zuid-Europa

Spanje, Portugal, Italië

10.000 1.000

TOTAAL 80.000 35.000

1 Leg uit waarom de Verlichtingsdenkers van mening waren dat de mens in staat is een betere

maatschappij tot stand te brengen.

2 Leg uit dat het Verlichtingsdenken tot nieuwe inzichten leidde op het gebied van de slavernij en het

onderwijs. Twee antwoorden dus.

3 Een van de onderwerpen waar Verlichtingsdenkers zich mee bezig hielden was hekserij en in het

bijzonder de vervolging van heksen. Laat zien dat Verlichtingsdenkers elk van de vier bovenstaande

bronnen (I t/m IV) konden gebruiken om hun standpunt met betrekking tot de heksenvervolgingen te

verdedigen. Vier antwoorden dus.

VERLICHTING Kenmerken

Geschiedbeeld

TOETS

433

BRON

De Franse wiskundige en historicus Condorcet over de betekenis van de Verlichting, 1793.

"Daarom zal de tijd komen dat de zon alleen op vrije mensen zal schijnen, die geen andere meester dan hun

gezonde verstand kennen; dat tirannen en slaven, priesters en hun domme of huichelachtige werktuigen alleen nog

in geschiedenisboeken en op het toneel zullen bestaan; en dat we alleen nog aan hen denken om medelijden met

hun slachtoffers en gedupeerden te hebben; om onszelf in een toestand van waakzaamheid te houden door aan hun

uitwassen te denken; en om te leren hoe we de eerste kiemen van tirannie kunnen herkennen, mochten deze het

ooit wagen weer onder ons op te duiken, en hoe we deze met de kracht van het verstand kunnen vernietigen."

1 Welke kenmerken van het Verlichtingsdenken zijn in de woorden van Condorcet te herkennen? Neem bij

elk kenmerk een passend gedeelte uit bron I over.

2 Condorcet brengt ter sprake hoe in de tijd van de Verlichting tegen de geschiedenis werd aangekeken.

Ontleen nu aan de bron welk beeld van de geschiedenis de Verlichtingsfilosofen hadden. Verwijs in je

antwoord naar de tekst van de bron.

VERLICHTING Montesquieu

Trias Politica

Verenigde Staten

TOETS

213

BRON

Fragment uit 'De l'esprit des lois' door Charles de Secondat, baron de Montesquieu, 1748.

"De politieke vrijheid van een onderdaan is een gemoedsrust, die voortvloeit uit de opvatting die ieder mens heeft

over zijn veiligheid. Om deze vrijheid te bezitten is het vereist dat de regering zo is ingericht dat de ene mens niet

bang hoeft te zijn voor een ander.

Wanneer de wetgevende en de uitvoerende machten in dezelfde persoon zijn verenigd, of in hetzelfde

bestuurslichaam, kan er geen vrijheid zijn; want er kunnen angstige gevoelens ontstaan, wanneer de vorst of de

senaat, die tot tirannieke wetten besluiten, deze op een tirannieke manier uitvoeren.

Evenzo is er geen vrijheid als de macht om recht te spreken niet gescheiden is van de wetgevende en uitvoerende

machten. Als deze samen zou gaan met de wetgevende macht, zou leven en vrijheid van de onderdaan blootgesteld

worden aan willekeur, want de rechter zou dan de wetgever zijn. Als deze zou samengaan met de uitvoerende

macht, zou de rechter zich kunnen gedragen met al het geweld van een onderdrukker.

Er zou een eind aan alles komen in het geval dezelfde man, of hetzelfde lichaam, of die nu uit de adel of uit het

volk voortkomt, de beschikking heeft over die drie machten, die om wetten vast te stellen, die om de publieke

besluiten uit te voeren en die om recht te spreken over de misdrijven of geschillen van individuen."

1 Toon aan dat Montesquieu in de bron zowel het doel als de werkwijze van zijn Trias Politica uitlegt. Twee

antwoorden dus.

2 Leg uit dat de 'Founding Fathers' van de Amerikaanse constitutie het systeem van 'checks and balances'

invoerden als een noodzakelijke aanvulling op de Trias Politica.

3 Waarom besloten de 'Founding Fathers' tot de invoering van een wetgevende macht (Congres), die niet uit

één, maar uit twee 'huizen' bestaat? Zorg er voor dat je in je antwoord de juiste namen gebruikt.

4 Leg uit dat met een Congres dat uit twee 'huizen' bestaat in zekere zin ook een vorm van 'checks and

balances' werd ingevoerd.

5 Volgens Montesquieu mag de uitvoerende macht niet samengaan met de rechterlijke macht; niettemin

worden de rechters in het Supreme Court door de President benoemd. Welke twee bepalingen in de

Constitutie moeten er voor zorgen dat de rechterlijke macht toch gescheiden blijft van de uitvoerende

macht? Verklaar in beide gevallen je antwoord.

VERLICHTING Belang van kennis

Vooruitgangsoptimisme

Revolutionair geschiedbeeld

TOETS

371

BRON I

John Locke over de bronnen van al ons weten, 1690.

"Laat ons aannemen, dat de geest een blanco papier is zonder enig letterteken, zonder enig denkbeeld. Waardoor

wordt dit papier nu beschreven? Hierop antwoord ik met een enkel woord: door de ervaring. Onze waarneming,

hetzij op de tastbare dingen buiten ons, hetzij op de inwendige werking van onze geest gericht, is datgene wat aan

ons begrip stof tot overdenking levert. En die twee - waarneming en begrip - zijn de twee bronnen van al ons

weten, waaruit alle ideeën die wij bezitten, of zouden kunnen bezitten, ontspringen."

BRON II

Condorcet over de vooruitgang van de menselijke geest, 1794.

"Wanneer de mens met bijna volledige zekerheid de verschijnselen kan voorspellen waarvan de wetten hem

bekend zijn (...), waarom moet het dan als een ijdel pogen worden beschouwd om met enige waarschijnlijkheid aan

de hand der historie het toekomstige lot der mensheid uit te stippelen? Wanneer de natuurwetenschap ervan uitgaat,

dat de wetten, bekend of onbekend, die aan de verschijnselen ten grondslag liggen, geen uitzondering toelaten en

altoos gelden, waarom zou dit dan minder waar zijn voor de ontwikkeling van 's mensen geestelijk-zedelijke

vermogens dan voor andere zaken?"

1 In bron I geeft Locke aan op welke manier de mens volgens hem kennis moet vergaren. Leg nu uit dat

Locke's opvattingen hierover typisch bij de Verlichting horen.

2 Eén van de kenmerken van de Verlichting is het vooruitgangsoptimisme. Toon aan dat zowel Locke (I) als

Condorcet (II) van dit optimisme blijk geven. Verwijs in je antwoord naar de tekst van de bronnen.

3 Leg uit dat Condorcet (II) optimistisch is over de mogelijkheden om meer kennis over de mens als

geestelijk wezen te verzamelen.

4 Geef één oorzaak waardoor de vooruitgang van de natuurwetenschappen toch veel sneller is gegaan dan

die van de zogenaamde menswetenschappen.

5 Leg uit waarom je het beeld dat Condorcet (II) van de geschiedenis heeft, revolutionair kunt noemen.

Bedenk daarbij wat het historische begrip 'revolutie' betekent. Gebruik de tekst van bron II voor je

antwoord.

6 Welke kritiek kun je vanuit het Christelijk geloof op dergelijke 'revolutionaire' opvattingen over het

verloop van de geschiedenis uitoefenen?

VERLICHTING Mensbeeld

Rol God in geschiedenis

TOETS

367

BRON

De filosoof Condorcet in een boek over de vooruitgang van de menselijke geest.

"Wanneer de mens met bijna volledige zekerheid de verschijnselen kan voorspellen waarvan de wetten hem

bekend zijn (...), waarom moet het dan als een ijdel pogen worden beschouwd om met enige waarschijnlijkheid aan

de hand der historie het toekomstige lot der mensheid uit te stippelen? Wanneer de natuurwetenschap ervan uitgaat,

dat de wetten, bekend of onbekend, die aan de verschijnselen ten grondslag liggen, geen uitzondering toelaten en

altoos gelden, waarom zou dit dan minder waar zijn voor de ontwikkeling van 's mensen geestelijk-zedelijke

vermogens dan voor andere zaken?"

1 Geef 2 argumenten voor de stelling dat Condorcet zich in zijn boek een typische Verlichtingsfilosoof

toonde. Verwijs in je antwoord naar de tekst.

2 Hoe dacht Condorcet waarschijnlijk over de rol van God in de geschiedenis? Verklaar je antwoord met

behulp van de tekst.

3 Waarom zal Condorcet - mede gelet op zijn gedachten over de rol van God - zoveel nadruk gelegd hebben

op de ontwikkeling van de 'geestelijk-zedelijke vermogens' van de mensen?

VERLICHTING Mens- en wereldbeeld

Wetenschappelijke revolutie

Aardbeving Lissabon

TOETS

425

BRON I

De Jezuïet Gabriel Malagrida over de oorzaken van de aardbeving die Lissabon in 1755 verwoestte, 1756.

"Leer, oh Lissabon, dat de vernielers van onze huizen, paleizen, kerken en kloosters, de oorzaak van de dood van

zoveel mensen en van de vlammen die zo'n enorm aantal schatten verteerden, uw afschuwelijke zonden zijn, en

niet kometen, sterren, dampen en luchten en soortgelijke natuurlijke verschijnselen. Tragisch Lissabon is nu een

hoop ruïnes. Ik wou dat het minder moeilijk was om te denken aan een of andere manier om de plaats te herstellen;

maar hij is verlaten en de vluchtelingen uit de stad verkeren in wanhoop. Wat betreft de doden, wat een grote oogst

aan zondige zielen stuurt dit soort rampen naar de Hel! Het is schandalig om te beweren dat de aardbeving alleen

maar een natuurverschijnsel was, want als dat waar is, dan is er geen noodzaak om berouw te tonen en te proberen

aan de wraak van God te ontkomen, en zelfs de Duivel zelf zou niet een vals denkbeeld kunnen verzinnen dat ons

allen gemakkelijker naar onherstelbaar verderf leidt. Heiligen hadden geprofeteerd dat de aardbeving op komst

was, toch was de stad voortgegaan op zijn zondige paden zonder enige bezorgdheid voor de toekomst."

BRON II

Fragment uit David Hume: 'The Essay on Miracles', 1748.

"Een wonder is een schending van de natuurwetten; en daar een stevige en onuitwisbare ervaring deze wetten heeft

vastgesteld, is het bewijs tegen een wonder uit de aard der zaak zo volledig als een argument maar kan zijn dat aan

de ervaring is ontleend. Waarom is het meer dan waarschijnlijk dat alle mensen moeten sterven; dat lood uit

zichzelf niet in de lucht kan blijven hangen; dat vuur hout verteert en door water gedoofd wordt; tenzij het zo is dat

deze verschijnselen in overeenstemming met de natuurwetten ervaren worden en er een schending van deze wetten

of, in andere woorden, een wonder nodig is om ze te voorkomen? Niets wordt als een wonder beschouwd als het

ooit plaatsvindt in de normale loop der natuur. Het is geen wonder als een man, schijnbaar goed gezond, plotseling

zou sterven; omdat zo'n dood, hoewel meer ongewoon dan welke andere ook, toch herhaaldelijk is waargenomen.

Maar het is een wonder als een overleden man weer tot leven zou komen; want dat is in geen enkel tijdperk of land

ooit waargenomen."

1 Leg uit dat uit zijn woorden (I) blijkt dat Malagrida's mens- en wereldbeeld niet door het

Verlichtingsdenken zijn beïnvloed. Verwijs in je antwoord naar de tekst van bron I.

2 Waarom kun je stellen dat Hume in bron II de essentie van de wetenschappelijke revolutie van de 17de en

18de eeuw aangeeft?

3 Beredeneer op grond van bron II welke verklaring Hume voor de aardbeving van Lissabon gegeven zal

hebben. Verklaar je antwoord.

4 De wetenschappelijke revolutie van de 17de en 18de eeuw leidde tot het Verlichtingsdenken. Leg nu uit

dat je de optimistische toekomstvisie daarin in zekere zin in de woorden van Hume (II) terug kunt vinden.

5 Beoordeel of je in de woorden van Hume (II) het Verlichtingsdenkbeeld kunt terugvinden dat de mens zelf

de norm van alle dingen is. Leg je antwoord uit.

VERLICHTING Onderwijs

TOETS

171

BRON I

Houten bord, circa 1845 gemaakt.

BRON II

Getuigschrift voor een leerlinge van een lagere school

in Deventer, 1901.

1 Leg uit waarom de Verlichtingsdenkers het heel belangrijk vonden dat de mogelijkheden om

onderwijs te volgen uitgebreid werden.

2 In de negentiende eeuw was de invloed van het Verlichtingsdenken in het Nederlandse onderwijs

goed te zien. Leg met telkens één voorbeeld uit dat je in de bronnen I en II die invloed van de

Verlichting kunt herkennen.

VERLICHTING Kenmerken

Mensbeeld

Wetenschappelijke Revolutie

Onderwijs

TOETS

2094

BRON I

De Franse wiskundige en filosoof De

Condorcet (1743-1794) schreef in de

laatste jaren van zijn leven 'Esquisse d'un

tableau historique des progrès de l'esprit

humain' over de vooruitgang van de

menselijke geest. Het werk werd na zijn

dood uitgegeven. Hieronder staan twee

fragmenten uit dit werk.

"Onze verwachtingen voor de

toekomstige toestand van het menselijk

ras kunnen gerangschikt worden onder

drie belangrijke hoofdstukken: de

afschaffing van de ongelijkheid tussen

volkeren, de vooruitgang van de

gelijkheid binnen elk volk en de echte

perfectie van de mensheid. Zullen alle

volkeren eens deze toestand van

beschaving bereiken die de meest

verlichte, de meest vrije en de minst door

vooroordelen belaste, zoals de Fransen en

de Anglo-Amerikanen, reeds hebben

bereikt? Zal deze geweldige kloof, die

deze mensen scheidt van de slavernij van

volkeren onder de heerschappij van

vorsten, van de barbaarsheid van

Afrikaanse stammen, van de

onwetendheid van wilden, stukje voor

stukje verdwijnen? (…)

Bij het beantwoorden van deze drie

vragen zullen we in de ervaring uit het

verleden, in het zien van de vooruitgang

die al in de wetenschap en de beschaving

is geboekt, in de betekenis die we

toekennen aan de vooruitgang van de

menselijke geest en van de ontwikkeling

van zijn vermogens, de sterkste

argumenten vinden om te geloven dat de

natuur geen grens heeft gesteld aan de

verwezenlijking van onze

verwachtingen."

BRON II

In het begin van de veertiende eeuw verscheen in Duitsland de

'Codex Manesse', een handschrift met liederen, dat we

toeschrijven aan iemand die we kennen onder de naam

'Schulmeister von Eβlingen'. Onderstaande afbeelding komt uit dit

handschrift.

BRON III

In 1805 schilderde de Duitse kunstenaar Philipp Otto Runge (1777-1810) dit schilderij dat de titel 'Die

Hülsenbeckschen Kinder' kreeg.

1 Twee kenmerken van de Verlichting zijn het vertrouwen in de capaciteiten van de mens en het

optimisme over de toekomst. Beredeneer dat je deze twee kenmerken in de woorden van De Condorcet

(I) kunt terugvinden.

2 Welk verband legde De Condorcet (I) tussen het Verlichtingsdenken en de Wetenschappelijke

Revolutie?

3 Met behulp van de bronnen II en III kun je de denkbeelden van achttiende-eeuwse Verlichters over de

opvoeding van kinderen goed illustreren. Toon dat aan vanuit een vergelijking van beide bronnen.

VERLICHTING Onderwijs

Prijsvragen

TOETS

429

BRON

In1774 organiseerde het Haags dichtgenootschap 'Kunstliefde Spaart Geen Vlijt' een dichtwedstrijd over het

onderwerp 'De beste opvoeding der jeugd ten nutte van dit Gemeenebest'. Fragment uit de motivering van het

bestuur geen der inzendingen te bekronen.

"[Zij] hebben genoegzaam allen even zeer uit het oog verlooren, hoe dezelve best moest opgevoed worden ten

meesten nutte van dit ons Gemeenebest, het welk echter het hoofddoel onzer uitschrijvinge geweest is; immers zij

hebben allen vergeeten dat geen, ’t welk een rechtgeäarten Nederlander van alle volkeren eigentlijk onderscheidt,

en de meeste van die karacters over het hoofd gezien, waar aan ons Vaderland in voorige tijden zijn bloei schuldig

was en waar uit men zich een merkelijken welvaart met grond zoude kunnen belooven indien dezelve in onze

jeugd door eene recht Nederlandsche opvoeding konde hersteld worden."

1 Leg uit waarom zowel de prijsvraag zelf als de overwegingen om niet tot bekroning over te gaan typerend

voor de tijd van de Verlichting zijn.

2 De Verlichters hadden uitgesproken denkbeelden met betrekking tot het onderwijs. Leg uit dat deze ideeën

consequenties hadden voor zowel de inhoud als de organisatie van het onderwijs, zoals dat tot die tijd

gegeven werd. Verwijs in beide antwoorden zo mogelijk naar bovenstaande bron.

VERLICHTING Nederland

Politiek

Godsdienst

TOETS

525

BRON

In 1781 verscheen in Nederland het pamflet 'Aan het volk van Nederland'. Zoals ook uit onderstaand fragment

blijkt, geschiedde de publicatie anoniem; later bleek de Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen tot den

Pol de auteur te zijn.

"Volk van Nederland!

Waarde medeburgers!

Indien gij mij, schrijver dezes, in mijn persoon, denkwijze en particuliere omstandigheden kende, zou ik U niet

behoeven te verzekeren, dat ik geen fortuinzoeker ben; dat ik niet alleen nooit enig ambt heb bekleed, maar dat ik

er zelfs nooit een bekleden noch begeren kan; dat ik derhalve volkomen belangeloos en daarom geloofwaardig ben,

wanneer ik U betuig, gelijk ik voor den Alwetenden God doe, dat niets dan verontwaardiging over de goddeloze

wijze, waarop ge verkocht en verraden wordt, mij dringt om mij tot U te wenden; en daarnaast met een vurige

begeerte om, eer het voor altijd te laat is, nog een poging tot Uw, tot ons aller redding te doen.

Het is, mijn waarde medeburgers! niet sinds gisteren of eergisteren dat men U bedriegt en mishandelt; neen, ge zijt,

om niet van vroeger tijden te spreken, nu sedert bijna twee eeuwen de speelbal geweest van allerlei heerszuchtige

lieden, die, onder de schijn van voor Uw belangen en vrijheid te zorgen, niets - ja, zowaar als er een God is, aan

wie ik wegens dit geschrift rekenschap zal moeten geven - volstrekt niets anders beoogd hebben dan een erfelijk

juk op Uw vrije halzen te drukken.

Vergun mij derhalve, dat ik U uit de geschiedenis van ons vaderland - niet zoals die U door gehuurde schrijvers of

onkundige of met vooroordelen behepte mensen maar al te dikwijls wordt voorgesteld, maar zoals de zaken

waarachtig gebeurd zijn - met weinig woorden en in een eenvoudige en verstaanbare taal mag uiteenzetten, hoe het

er eigenlijk mee gelegen is, en wat men met U, met ons allen, met het Nederlandse Volk steeds heeft voorgehad."

1 Leg uit dat je uit de bron kunt afleiden dat Van der Capellen zowel op politiek als op godsdienstig gebied

door het Verlichtingsdenken beïnvloed was. Ondersteun beide delen van je antwoord met een citaat uit de

bron.

2 Het pamflet van Van der Capellen verscheen in een periode van grote maatschappelijke onrust in de

Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Formuleer nu twee historische vragen met betrekking tot

een onderzoek naar deze onrust: een, waarvoor je de bron goed kunt gebruiken en een, waarvoor de bron

niet bruikbaar is. Licht beide delen van je antwoord toe.

VERLICHTING Mensbeeld

Rousseau

Onderwijs

TOETS

2097

BRON I

De Franse filosoof Jean Jacques Rousseau (1712-1778) schreef in 1762 een boek, waarin hij zijn ideeën over de

opvoeding van kinderen uiteenzette.

"Uw onhandelbare kind vernielt alles wat het aanraakt: maak u niet boos. Breng wat breekbaar is buiten zijn

bereik. Hij maakt voorwerpen kapot waarvan hij zich bedient; haast u zich niet ze te vervangen; laat hem de

nadelen voelen van het gemis. Hij breekt de ruiten van zijn kamer; laat de wind dag en nacht naar binnen waaien

zonder u druk te maken over reumatiek; het is beter dat hij reumatisch wordt dan gek. Beklaag u niet over het

ongemak dat hij veroorzaakt, maar zorg ervoor dat hij er als eerste last van heeft (...) Tenslotte laat u nieuwe

ruiten inzetten, nog steeds zonder iets te zeggen. Hij breekt ze weer. Verander uw aanpak; zeg hem koel, maar

zonder woede: die ruiten zijn van mij. Ze zijn er ingezet dankzij mijn zorg, ik wil ze heel houden; daarna sluit u

hem op in het donker op een plaats waar geen vensters zijn. Bij die zo nieuwe handelwijze begint hij te gillen en

te keer te gaan; niemand luistert naar hem. Hij kalmeert al gauw en gooit het over een andere boeg. Hij klaagt, hij

kreunt; een huisknecht dient zich aan, de rebel smeekt te worden bevrijd. Zonder verdere uitvluchten te zoeken,

antwoordt de huisknecht: ik moet ook om de ruiten denken, en gaat weg. Tenslotte zal iemand hem, na verloop

van een paar uur, lang genoeg om zich te gaan vervelen en tot nadenken gebracht te worden, suggereren u een

overeenkomst voor te stellen waarbij ú hem de vrijheid geeft en híj geen ruiten meer breekt. Hij zal vragen u te

laten komen, u komt, hij doet u zijn voorstel, u accepteert dat onmiddellijk en zegt: dat heb je keurig bedacht, daar

hebben we allebei voordeel bij, dat we dat goeie idee niet eerder hebben gehad."

BRON II

De Nederlandse dichter Hiëronymus van Alphen (1746-1803) publiceerde tussen 1778 en 1782 drie deeltjes met

'Kleine Gedigten voor Kinderen'. Onderstaand gedicht gaat over onbedachtzaamheid. In een uitgave uit 1913

stonden daar twee plaatjes bij.

"Zie Keesje! deze doode mug

Vloog nog zo even blij en vlug

Maar 't is door onbedagtsaamheid,

Dat hij nu dood op tafel leit.

Hij had in 't kaarslicht zulk een zin,

En vloog er onvoorzichtig in.

Nu ligt hij daar: maar 't is te laat.

Er is voor 't mugje nu geen raad.

Hij werd bedrogen door den schijn.

O! Laat ons dit tot leering zijn,

Dat, eer men iets gewigtigs doet,

Men zich wat lang bedenken moet.

Eén uur van onbedagtsaamheid

Kan maken dat men weeken schreit."

1 Verlichtingsdenkers hadden veel vertrouwen in het vermogen van de mensen om een betere toekomst

tot stand te brengen. Op welke twee eigenschappen van de mens baseerden zij dat vertrouwen?

2 Leg uit dat je het vertrouwen in de mens terug kunt vinden in de opvattingen van Rousseau over de

opvoeding van kinderen (bron I).

3 Waarom vonden Verlichtingsdenkers het onderwijs aan kinderen heel belangrijk?

4 Zowel Rousseau (I) als Van Alphen (II) wordt gerekend tot de Verlichtingsdenkers over de opvoeding

van kinderen. Ontleen aan de bronnen I en II eerst wat de overeenkomst is tussen hun denkbeelden en

daarna wat het verschil is.

VERLICHTING Onderwijs

TOETS

370

BRON I

Rousseau over de opvoeding.

"Een kind mag niets doen, louter uit gehoorzaamheid, maar alleen als het de noodzaak ervan inziet. Dit leert hem

de natuur. Hoe vaker het valt, hoe beter. Er is geen beter leerboek dan de wereld, geen beter onderwijs dan dat wat

door de feiten zelf wordt gegeven. Als een kind geleerd wordt inzichten aan te nemen op gezag, zal het zijn rede

niet meer gebruiken, maar de speelbal worden van de meningen van anderen."

BRON II

Gedicht van Hiëronymus van Alphen, 1778.

"HET VROOLIJK LEREN

Mijn spelen is leeren, mijn leeren is spelen.

En waarom zou mij dan het leeren vervelen?

Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.

Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;

Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken,

't Is wijsheid, 't zijn deugden, naar welken ik haak."

1 Welke 2 kenmerken van het Verlichtingsdenken kun je in de woorden van Rousseau (I) ontdekken?

Verwijs in je antwoord naar de tekst.

2 Waarom legden de Verlichters zoveel nadruk op het onderwijs aan kinderen?

3 Ga na of het gedicht van Van Alphen (II) overeenstemt met de visie van Rousseau (I) over opvoeding en

onderwijs. Leg je antwoord uit.

VERLICHTING Wetenschappelijke Revolutie

Menselijke autonomie

Renaissance

TOETS

420

BRON I

Galileo Galilei in een brief aan Groothertogin Christina van Toscane, 1615.

"Dit aangenomen hebbende, denk ik dat we bij de bespreking van natuurwetenschappelijke problemen niet moeten

uitgaan van het gezag van Bijbelgedeeltes, maar van zintuiglijke waarnemingen en noodzakelijke bewijzen (...)

Niets uit de natuur wat we via zintuiglijke waarneming gewaarworden, of wat ons door dwingende bewijzen

aangetoond wordt, dient ter discussie gesteld te worden (laat staan veroordeeld) op grond van de getuigenis van

Bijbelgedeeltes die een andere mening verkondigen (...)

Ik voel me niet verplicht te geloven dat dezelfde God die ons begiftigd heeft met zintuigen, rede en intellect de

bedoeling heeft gehad om deze niet te gebruiken en om ons op een andere manier de kennis te geven die we

hiermee hadden kunnen verwerven. Hij zou niet van ons verlangen om zintuig en verstand te ontkennen in

natuurwetenschappelijke zaken die ons door een directe ervaring of dwingend bewijs getoond worden."

BRON II

De Amerikaanse publicist Thomas Paine in zijn boek 'The Age of Reason', 1794-95.

"Toen Mozes de kinderen van Israël vertelde dat hij de twee tafelen met de geboden uit de handen van God

ontving, waren ze niet verplicht hem te geloven, omdat ze geen ander bewijs hiervoor hadden dan zijn woorden; en

ik heb er geen ander bewijs voor dan een of andere geschiedschrijver, die mij dat vertelt. De geboden laten zelf

geen bewijs voor hun Goddelijke oorsprong zien; zij bevatten een aantal goede zedelijke voorschriften, die iedere

man, die geschikt is om wetten of normen op te stellen, ook zelf zou kunnen formuleren zonder zijn toevlucht te

moeten zoeken tot een bovennatuurlijke tussenkomst (...)

Wanneer mij ook verteld wordt dat een vrouw, genaamd de Maagd Maria, zei, of beweerde, dat zij zwanger was

zonder gemeenschap met een man gehad te hebben, en dat haar verloofde, Jozef, zei dat een engel hem dit verteld

had, dan heb ik het recht dit wel of niet te geloven; zo'n situatie vereist een veel sterker bewijs dan louter hun

woord; maar zelfs dat hebben we niet - want Jozef noch Maria hebben zelf zoiets geschreven; het wordt alleen door

anderen bericht dat zij zo spraken - het is horen-zeggen van horen-zeggen, en ik kies er voor mijn geloof niet op

een dergelijk bewijs te baseren."

1 Ontleen aan bron I twee argumenten voor de stelling dat je bij Galilei al aanzetten tot de

Wetenschappelijke Revolutie kunt vinden.

2 Paine schreef zijn boek (II) op het einde van de achttiende eeuw, toen het Verlichtingsdenken al zeer ver

ontwikkeld was. Leg dat uit door aan te tonen dat hetgeen Paine bepleitte voor Galilei (I) waarschijnlijk

nog ondenkbaar was. Verwijs in je antwoord naar beide bronnen.

3 De Verlichtingsdenkers bepleitten de autonomie van de menselijke geest. Ga aan de hand van bron II na

of ook Paine liet zien in geestelijk/intellectueel opzicht autonoom te zijn. Leg je antwoord uit.

4 Galilei heeft zijn brief aan Groothertogin Christina ongetwijfeld geschreven om bij de wereldlijke

overheid steun voor zijn opvattingen te zoeken. Waarom zal een dergelijke poging in de Renaissance veel

meer kans van slagen hebben gehad dan in de Middeleeuwen?

VERLICHTING

Kritiek op adel

TOETS

230

HET GEPOEDERDE MALTEZERTJE Man met bruine of blonde pruik

Denkt iedereen te bekoren

Maar de ontzaglijke massa van deze valse haren

De neus zwart van tabak, en tot aan de ogen gepoederd

Vermomt en misvormt hem zo sterk

Dat men de ware aard niet meer kent

In zijn witte manen, opgeblazen als een mof

Lijkt hij alleen nog maar op een maltezer leeuwtje.

BRON

In de achttiende eeuw verscheen in Frankrijk onderstaande spotprent van Jean-Baptiste Bouchet op een markies,

een lage edelman. De vertaling van het onderschrift staat er naast.

1 Leg uit dat Bouchet in bovenstaande bron met zijn kritiek op de adel liet zien een vertegenwoordiger van

het Verlichtingsdenken te zijn.

VERLICHTING Censuur

Salons

TOETS

455

BRON I

Fragmenten uit Parijse politierapporten, 1781-1785.

"GORSAS: advocaat, niet ingeschreven bij de balie, doet allerlei smerige karweitjes. Weggejaagd uit Versailles en

op persoonlijk bevel van de koning opgesloten in Bicêtre omdat hij kinderen die bij hem inwoonden heeft

misbruikt. Hij heeft zich teruggetrokken in de Rue Tiquetone op een vijfde etage. Goras heeft 'libelles' vervaardigd

(...) Hij werkt samen met een leerling-drukker van de 'Imprimerie Polytype', die bij andere drukkerijen is

ontslagen. Hij wordt ervan verdacht daar obscene werken te hebben laten drukken. Hij handelt in verboden boeken.

DELACROIX: advocaat, schrijver, geroyeerd door de balie. Hij maakt 'mémoires' voor duistere zaken en als hij

geen 'mémoires' te schrijven heeft schrijft hij schunnige boeken.

MERCIER: advocaat, een gevaarlijke, bizarre man, hij pleit niet aan het hof noch geeft hij consulten. Hij is niet tot

de balie toegelaten maar noemt zich wel advocaat. Hij heeft het 'Tableau de Paris' geschreven, in vier delen, en

andere werken. Uit angst voor de Bastille is hij gevlucht en vervolgens weer teruggekeerd en nu wil hij een

aanstelling bij de politie."

BRON II

Gegevens over de relatie tussen Mauvelain, een boekhandelaar uit Troyes (Frankrijk) en een drukkerij uit

Neuchâtel (Zwitserland), de 'Société Typographique de Neuchâtel' (STN).

a Overzicht van de boeken die Mauvelain in 1783-

84 bij de STN bestelde. Een polemiek is een

pennenstrijd, een felle discussie in krant, tijdschrift

etc. Een libelle is een pamflet, het woord

antiklerikaal betekent: gericht tegen de (R.K.)

geestelijkheid.

b De 'geschiedenis' van een bestelling van Mauvelain bij

STN in 1784.

1 Leg uit dat uit beide bronnen (I, II) blijkt dat het in de achttiende eeuw in Frankrijk moeilijk was boe-

ken/geschriften uit te geven. Geef uit elke bron (I, IIa, IIb) een voorbeeld om je antwoord te

ondersteunen.

2 Beoordeel met behulp van bovenstaande bronnen of deze moeilijkheden zich beperkten tot geschriften

met Verlichtingsideeën. Leg je antwoord uit.

3 De salons in Frankrijk konden in de achttiende eeuw tamelijk ongestoord plaatsvinden. Bedenk twee

mogelijke verklaringen voor het feit dat mensen als Goras (I) en Mauvelain (II) wel veel moeilijkheden

ondervonden.

VERLICHTING Toneel

TOETS

265

BRON

In 1784 publiceerde de Franse toneelschrijver Pierre-Augustin de Beaumarchais zijn komedie 'La Folle Journée,

ou le Mariage de Figaro'. Hieronder staan fragmenten uit de beroemde monoloog, die de hoofdrolspeler, Figaro,

in het laatste bedrijf houdt.

"Omdat u een belangrijke edelman bent, denkt u dat u

een groot genie bent! (…) Adeldom, rijkdom, rang,

positie (…) zij alle maken dat u zich zo trots voelt! Wat

heeft u gedaan om zoveel te verdienen? U heeft de

moeite gedaan geboren te worden – niets meer! En voor

het overige – een tamelijk gewone man!

En wat mij betreft, drommels! Verloren in de duistere

massa heb ik meer kennis moeten gebruiken en meer

berekenend moeten zijn om alleen maar te overleven dan

alle heersers van Spanje gedurende de afgelopen

honderd jaar nodig hebben gehad! En u wilt zich met mij

meten (…) Zou iets vreemder kunnen zijn dan een lot

zoals het mijne? De zoon van God-weet-wie, ontvoerd

door bandieten, geschoold in hun manieren, verachten

zij me nu en ik verlang vurig naar een eerzame baan –

maar overal waar ik ga, word ik weggestuurd. Ik studeer

scheikunde, farmacie, chirurgie; en al het vertrouwen

van een 'grand seigneur' is nauwelijks bij machte mij een

lancetmes van een dierenarts ter hand te stellen!"

1 Leg uit aan de hand van de bron uit dat je 'Le Mariage de Figaro' kunt zien als een illustratie van een

belangrijke ontwikkeling in de achttiende eeuw.

2 Beaumarchais liet het verhaal van 'Le Mariage de Figaro' zich niet afspelen in Frankrijk (maar in

Spanje). Welk motief kan hij hiervoor gehad hebben?

3 De opvoeringen van 'Le Mariage de Figaro' in Parijs vanaf 1784 waren een doorslaand succes. Waarom

moet hier een politieke betekenis aan toegekend worden?

VERLICHTING Hekserij

TOETS

160

BRON

Houtsnede van Hans Baldung Grien (1484-1545), waarin hij een heksensabbat afbeeldt.

1 Ontleen aan de bron twee zaken, op grond waarvan vrouwen beschuldigd werden van hekserij.

2 Maak duidelijk wat het Verlichtingsdenken inhield door aan te geven hoe de aanhangers daarvan over

bovenstaande houtsnede geoordeeld zullen hebben.

VERLICHTING Schilderkunst

Opvoeding

Standplaatsgebondenheid

TOETS

372

BRON I

De Engelse schilder Sir Joshua Reynolds (1723-1794) over de wetten van de schilderkunst.

"Een onevenwichtige rangschikking der onderdelen is onjuist; zij kan ook niet juist zijn, tenzij men zonder

tegenspraak te duchten zou kunnen beweren, dat die onderdelen in geen enkele betrekking staan tot het geheel. Een

juiste kleurschakering zal zich op natuurlijke wijze aanpassen bij het oog, zij zal helder, zacht, harmonieus en

welgelijkend moeten zijn; (...) zo juist als een wiskunstig bewijs; maar alleen degenen die van deze dingen studie

maken, zullen die juistheid volledig onderkennen."

BRON II

De letter M uit het 'Vaderlandsch A-B Boek', 1781. "Is 'er iets, dat de waare Moeder zó ei-

genaardig kenmerkt, en dat voor haare

natuurlyke tederheid zó zoet is, als het

zoogen van haar Kroost? Is 'er iets in

de geheele Natuur, dat het oog van

eenen rechtschapenen Vader zó

aanminnig kan streelen, als zyne lieve

Vrouw met haar teder Kindje aan

haaren boezem? -

Vrouw! ... gy zyt geschapen om uw

Kroost te zoogen. Welk eene verant-

woording by den SCHEPPER, zo gy,

buiten den dringendsten nood,

hetzelve aan eene vreemde boezem

overgaaft! - Ook zoudt gy daardoor

uw Kind ontslaan van die tederste

pligten, die elk Kind aan zyne Moeder,

door wie het gezoogd wierdt, in het

byzonder schuldig is. - Ook lydt het

Welzyn der Maatschappy onbedenklyk

veel nadeel door zulk eene onnatuur-

lyke gewoonte. Meenig Kind

van den gemeenen man wordt immers

daardoor van zyne natuurlyke

Voedster beroofd; menig huwelyk,

menig huisgezin min of meer

bedorven, zowel onder den minderen

als voornaamen stand."

M m M m

Moeder heeft u ook zo lief. O zy is zo goed!

Zie hoe teder aan haar hart zy het Kindje voedt.

1 Welke kenmerken van de Verlichting kun je uit de woorden van Reynolds (I) halen? Verwijs in je

antwoord steeds naar de tekst.

2 Waarom kun je stellen dat de schilderkunst zoals Reynolds (I) die wenste eerder 'goed' dan 'mooi' moest

zijn?

3 Welke maatschappelijke misstand uit de achttiende eeuw wordt in bron II aan de kaak gesteld?

4 Welke 3 argumenten geeft het 'Vaderlandsch A-B Boek' (II) voor de bestrijding van deze misstand? Leg

van elk argument uit dat deze typisch bij het Verlichtingsdenken hoort.

5 De Verlichters hebben ons het besef van standplaatsgebondenheid bijgebracht. Waarom is het van

belang dat wij dat besef hebben als we geconfronteerd worden met opvattingen zoals die in bron II naar

voren komen?

VERLICHTING Guillotine

Anti-revolutionaire kritiek

Nationaal-socialistische kritiek

TOETS

482

BRON I

Het blad 'L'Ami du Roi' over de guillotine, waarschijnlijk 1791 of 1792.

"De wetgeving en de kunsten worden iedere dag beter. Dankzij nieuwe ontdekkingen in de anatomie gaat ons

strafrecht nieuwe kracht verwerven en zal, daar de filosofie nog steeds het vergieten van menselijk bloed toestaat,

in ieder geval de vernuftige en tedere manier waarop dit vergoten wordt in de toekomst als voorbeeld dienen voor

de wetgevers uit de hele wereld. Het viel de heer Guillotin, een afgevaardigde uit Parijs en in de geneeskunde net

zo bedreven als in de mechanica, ten deel de wereld zijn plan voor een onthoofdingsmachine aan te bieden, die de

glorie van de naam van Frankrijk helemaal tot aan de oevers van de Bosporus zal verspreiden.

Dit stipte en vaardige systeem gaat zoveel voordelen bieden boven de methode waar de Engelsen de voorkeur aan

geven!

De grootsheid en sierlijkheid van het schouwspel zullen veel meer mensen naar de plaats van de executie trekken;

meer mensen zullen onder de indruk komen en de wet zal in verhoogde mate gerespecteerd worden.

Deze methode zal het voor de misdadiger mogelijk maken zijn dood stoutmoedig onder ogen te zien, hij zal aldus

in staat gesteld worden op te zien naar het zwaard van de eeuwigheid dat hij boven zijn hoofd zal zien hangen.

Het grote probleem dat is ontstaan betreft de naam die aan dit dit instrument gegeven zal worden. Behoort de taal

verrijkt te worden met de opname van de naam van de uitvinder? Zij die het met deze opvatting eens zijn hebben

geen enkele moeite gehad de zoete en bekoorlijke naam 'guillotine' te geven."

BRON II

De nationaal-socialistische hoogleraar in de sociale wetenschappen Ernst Krieck over de relatie tussen nationaal-

socialisme en Verlichting, 1933.

"Het verschil blijkt uit de volgende punten:

1. Het individu vormt zich geen wereldbeschouwing door middel van zijn verstand volgens zijn individuele aanleg

en geneigdheid naar eigenmachtigheid en het maken van keuzes. Integendeel, wij zijn opgenomen in, als

gemeenschap geörienteerd op de ontwikkeling der machten boven en onder ons. Uit gemeenschappelijke nood

ontstaat voor ons op beslissende wijze een gemeenschappelijke opdracht. Wij kiezen niet, maar wij zijn gekozen en

geroepen. Wij nemen niet, maar wij zijn opgenomen en gedreven. Vanuit dit fundament ontstaat ons wereldbeeld

in samenhang met de ons opgelegde 'völkisch-politische' scheppingsopdracht (...)

4. De 'völkisch-politische' gemeenschap heeft haar wortels (...) in de natuurlijk-geestelijke fundamenten van het

bloed en het ras. De stroming van het bloed bindt niet alleen het tezelfdertijd levende mensdom aaneen tot

volksgeheel, maar ook de elkaar afwisselende generaties, waarvan elk slechts een tijdelijk onderdeel van het geheel

is, tot een gesloten ketting."

BRON III

De leider van het anti-revolutionaire volksdeel in Nederland, dr Abr. Kuyper, gaf in 1898 in de zogenaamde

'Stone-lezingen' zijn visie op de Franse Revolutie.

"Zij ignoreert God. Zij stelt zich tegenover God. Zij weigert een diepere grondslag van het leven te erkennen dan

die in de natuur, dit is hier in de mens zelf, ligt. Het ni Dieu ni maître is hier het eerste artikel der belijdenis van het

meest volstrekte ongeloof. God in zijn vrijmacht wordt onttroond, en de mens met zijn vrije wil op de troon

geplaatst. 's Mensen wil beschikt. 's Mensen welbehagen beslist. Alle macht, alle gezag gaat van de mens uit. Zo

komt men van de enkele mens op de vele mensen en in die vele mensen als volk genomen schuilt dan de diepste

bron van alle souvereiniteit.

Een volkssouvereiniteit alzo, die met Godloochening volkomen gelijk staat. En hierin nu ligt de zelfverlaging. Op

Calvinistisch erf (...) voor God de knie gebogen, maar voor de medemens fier het hoofd omhooggeheven; maar

hier, op het standpunt der volkssouvereiniteit tegen God de vermetele vuist gebald, en onderwijl als mens voor zijn

medemens gekropen, en deze zelfvernedering verguld door een fictie van een voor duizenden jaren, door lieden,

waarvan niemand heugenis heeft, gesloten contrat social."

1 Het artikel over de guillotine (I) kun je typerend voor het Verlichtingsdenken noemen. Wijs twee punten

in bron I aan om deze bewering te ondersteunen. Leg in beide gevallen je antwoord uit.

2 In zijn 'Stone-lezingen' (III) gaf Kuyper duidelijk aan dat vanuit het anti-revolutionaire denken de Franse

Revolutie verworpen moet worden. Leg nu uit dat Kuyper in het artikel over de guillotine (I) ongetwijfeld

een bewijs voor zijn afkeer van de Franse Revolutie gevonden zal hebben.

3 Het Duitse nationaal-socialisme presenteerde zich in de periode tussen de Eerste en de Tweede

Wereldoorlog nadrukkelijk als tegenstander van het Verlichtingsdenken. Formuleer nu in je eigen

woorden de kritiek van Krieck (II) op het Verlichtingsdenken.

4 Het conservatisme was een van de stromingen, die als reactie op de Verlichting en de Franse Revolutie

ontstonden. Waarom zal een beschouwing als die over de guillotine (I) de conservatieven bevestigd

hebben in hun afkeer van de Verlichting en de Franse Revolutie?

5 Ga na of de opvattingen van Krieck (II), die immers ook tegen de Verlichting was, in de traditie van dit

negentiende-eeuwse conservatisme stonden. Verklaar je antwoord.

6 Je kunt de vraag of er een relatie bestaat tussen de Verlichting/Franse Revolutie en het nationaal-

socialisme ook benaderen vanuit het christelijke, in het bijzonder het anti-revolutionaire denken. Toon nu

vanuit bron III aan dat het anti-revolutionaire denken van Kuyper eerder een overeenkomst dan een

verschil tussen de ideeënwerelden achter de bronnen I en II gesignaleerd zal hebben.

VERLICHTING Toneel

Censuur

TOETS

376

BRON I

Enkele uitspraken van Voltaire (1694 - 1778).

"- God is altijd aan de zijde van de sterkste bataljons.

- Het lot van een volk heeft dikwijls afgehangen van de goede of slechte spijsvertering van zijn eerste

minister.

- De mensen denken alleen om hun verkeerde daden te rechtvaardigen en spreken alleen om hun gedachten

te verbergen.

- Niet de liefde is blind, maar de eigenliefde.

- Angst voor hel en verdoemenis wordt de mensen bijgebracht als middel tot onderdrukking!"

BRON II

Scène uit het toneelspel 'De barbier van Sevilla' van De Beaumarchais.

"(Figaro en graaf Almaviva ontmoeten elkaar op straat; Figaro vertelt van zijn wedervaren, hij is uit de staatsdienst

ontslagen)

'Graaf: En je hebt niet geprotesteerd?

Figaro: Ik was veel te blij dat hij niet meer aan mij dacht. Ik vind dat een groot heer al erg goed voor ons is,

wanneer hij ons geen kwaad doet.

Graaf: Je zegt niet alles. Ik herinner me, dat je nogal een deugniet was toen je bij mij in dienst was.

Figaro: Hemel, meneer, men verwacht altijd dat een arme geen gebreken heeft.

Graaf: Lui, onbesuisd...

Figaro: Als u nagaat welke deugden men van een knecht eist, Excellentie, kent u dan veel heren die waardig zijn

om knecht te heten?'"

1 Geef van beide bronnen (I, II) afzonderlijk aan welke kenmerken van de Verlichting erin terug te vinden

zijn. Verwijs bij elk kenmerk naar de tekst van de betreffende bron.

2 De Verlichters keerden zich onder meer tegen de censuur. Leg van 2 uitspraken van Voltaire (I) uit

waarom deze destijds een grote kans liepen door de censuur getroffen te worden.

3 Verklaar waarom De Beaumarchais zijn toneelstuk (II) in het Spaanse Sevilla liet spelen.

VERLICHTING Slavernij

Abolitionisme

Mensbeeld

Rol van de Kerk

TOETS

1919

BRON I

Een aantal blanke kolonisten in Germantown, in de Amerikaanse kolonie Pennsylvania en behorend tot de

godsdienstige groep van de Quakers, stelde in 1688 een verklaring op die de naam 'Germantown Friends' Protest

Against Slavery' heeft gekregen. Het begin van deze verklaring is onder het document vertaald.

"Dit zijn de redenen waarom wij tegen de handel in mensen zijn, als volgt: is er iemand die op deze manier

verkocht of behandeld zou willen worden? namelijk te worden verkocht en tot slaaf gemaakt voor de gehele duur

van zijn leven? Hoe angstig en wankelmoedig zijn velen op zee wanneer zij een vreemd schip zien, - bang dat het

wel eens een Turk zou kunnen zijn, en zij gevangen genomen zouden worden en als slaven in Turkije verkocht.

Maar wat is hier nu beter aan dan de Turken doen? Ja het is erger gesteld met hen, die beweren dat ze Christenen

zijn; want wij vernemen dat het grootste deel van die Negers tegen hun wil en zonder hun toestemming hierheen

gebracht zijn; en dat velen van hen geroofd zijn. Welnu, ook al zijn zij zwart, wij kunnen ons niet voorstellen dat

er meer vrijheid is om hen als slaven te houden dan wanneer het anderen betreft, die blank zijn. Er is een gezegde

dat wij aan alle mensen moeten behandelen, zoals wij zelf behandeld willen worden; zonder onderscheid te

maken van welke generatie, afstamming of kleur zij zijn. En degenen die mensen stelen of roven en degenen die

deze kopen of verwerven, zijn zij niet allen gelijk?"

BRON II

Zijkant van een trommeltje uit circa 1850, waar mensen geld in konden stoppen voor de

activiteiten van de 'Massachusetts Anti-Slavery Society'; de uitdrukking 'remember your

weekly pledge' wil hen ook aan die belofte herinneren. De tekst is een verwijzing naar een

passage uit de Eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs: "Elke eerste dag van de week

moet u thuis allemaal, naar het vermogen dat God u gegeven heeft, iets opzij leggen en het

opsparen".

1 Leg uit waarom de Verlichtingsdenkers van mening waren dat de mens in staat is een betere

maatschappij tot stand te brengen.

2 Beredeneer dat Verlichtingsdenkers konden instemmen met het mensbeeld dat in de verklaring van

de 'Germantown Friens' (I) naar voren komt.

3 Leg uit dat vanuit de christelijke geloofsleer de Kerk het Verlichtingsdenken bekritiseerde op het

punt van de rol van de mens in de geschiedenis (en dus ook in de toekomst).

4 Waarom kun je zowel met behulp van bron I als van bron II beredeneren het denken van de

Verlichters met betrekking tot de slavernij niet zo ver van het christelijk geloof afstond? Twee

antwoorden dus.

VERLICHTING Godsdienst

Revolutie

TOETS

373

BRON I

Voltaire over het bestaan van God.

"Wanneer ik een horloge zie (...) kom ik tot de gevolgtrekking, dat een verstandelijk wezen de veren van dit

mechanisme daarin dusdanig heeft aangebracht, dat de wijzers de tijd aanwijzen. Op dezelfde manier kom ik,

wanneer ik de veren van het menselijk lichaam beschouw, tot de gevolgtrekking, dat een verstandelijk wezen het

zo beschikt heeft, dat deze organen negen maanden in de moederschoot gevoed werden, dat zij ogen kregen om te

zien, handen om te grijpen enz."

BRON II

Rousseau in zijn 'Discours sur l'inégalité'.

"Tot nu toe heb ik geen onderscheid gemaakt tussen standen, rang en fortuin en ik zal dit in het vervolg ook niet

doen, omdat de mens dezelfde is in alle standen: de rijke heeft geen grotere maag dan de arme en verteert niet beter

dan de laatste; de meester heeft geen langere noch sterkere armen dan zijn slaaf; een aanzienlijke is niet

aanzienlijker dan een man uit het volk; kortom, omdat de natuurlijke behoeften overal dezelfde zijn, moeten de

middelen om erin te voorzien ook dezelfde zijn (...) Onuitwisbare eigenschappen zijn slechts diegene die door de

natuur verstrekt worden en de natuur maakt noch prinsen, noch rijken, noch grote heren."

1 Beoordeel aan de hand van zijn woorden (I) of Voltaire geloofde in het bestaan van God. Leg je antwoord

uit.

2 Leg uit dat Voltaire (I) het al dan niet bestaan van God op een typische Verlichtingsmanier besprak.

3 Ga na welke kenmerken van de Verlichting in de woorden van Rousseau (II) terug te vinden zijn. Verwijs

in je antwoord steeds naar de tekst.

4 Waarom kun je de ideeën van Rousseau (II) voor de achttiende eeuw revolutionair noemen? Ga bij de

beantwoording uit van het historische begrip 'revolutie'.

VERLICHTING Revolutionair mensbeeld

Antirevolutionaire kritiek

Contrat social

Volkssoevereiniteit

Bataafse Republiek

TOETS

437

BRON I

De anti-revolutionaire leider Abraham Kuyper, in één van zijn zogenaamde 'Stone-lezingen' (1898), over de

Franse Revolutie.

"Zij ignoreert God. Zij stelt zich tegenover God. Zij weigert een diepere grondslag van het leven te erkennen dan

die in de natuur, d.i. hier in de mens zelf, ligt. Het 'ni Dieu ni maître'is hier het eerste artikel der belijdenis van het

meest volstrekte ongeloof. God in zijn vrijmacht wordt onttroond, en de mens met zijn vrije wil op de troon

geplaatst. ’s Mensen wil beschikt. ’s Mensen welbehagen beslist. Alle macht, alle gezag gaat van de mens uit. Zo

komt men van de enkele mens op de vele mensen en in die vele mensen als volk genomen schuilt dan de diepste

bron van alle volkssoevereiniteit.

Een volkssoevereiniteit alzo, die met Godloochening volkomen gelijk staat. En hierin nu ligt de zelfverlaging. Op

Calvinistisch erf (…) voor God de knie gebogen, maar tegenover de medemens fier het hoofd omhooggeheven;

maar hier, op het standpunt der volkssoevereiniteit tegen God de vermetele vuist gebald, en onderwijl als mens

voor zijn medemens gekropen, en deze zelfvernedering verguld door een fictie van een voor duizenden van jaren,

door lieden, waarvan niemand heugenis heeft, gesloten 'contrat social'."

BRON II

Artikel 9 van de Staatsregeling van de Bataafse Republiek, 1798.

"Het Oppergezag is het regt der gantsche Maatschappij over elk haarer leden, over het grondgebied, dat zij beslaan

en over alle voorwerpen, waarin hunne belangen betrokken zijn. Hetzelve is één, ondeelbaar, onvervreemdbaar.

Geen Lid, geen gedeelte der Maatschappij kan zich het opper-gezag aanmaatigen. Hetzelve is de bron van alle

openbaare Magten."

1 Leg uit dat Kuyper zich in zijn rede (I) keerde tegen het revolutionaire mensbeeld uit de Verlichtingstijd.

2 Kuyper (I) hekelde het 'contrat social' van Rousseau. Leg uit dat de idee van het 'contrat social' verschilde

van de 'contractleer' van Locke en Montesquieu.

3 Ga aan de hand van hun denkbeelden na of Rousseau respectievelijk Locke en Montesquieu voorstanders

van de idee van volkssoevereiniteit waren. Leg in beide gevallen je antwoord uit.

4 Hoe zal Kuyper (I) over de Staatsregeling van de Bataafse Republiek (II) geoordeeld hebben? Leg je

antwoord uit met de woorden van Kuyper.

VERLICHTING Montesquieu

Trias Politica

Grondwet 1848

Liberalisme

TOETS

741

BRON I

In 1748 publiceerde de Franse Verlichtingsfilosoof De Montesquieu het boek 'De l'esprit des lois'. Hieronder staat

een aantal fragmenten.

"Politieke vrijheid wordt alleen gevonden in gematigde regeringen; en zelfs in deze wordt het niet altijd gevonden.

Het is daar alleen wanneer er geen machtsmisbruik is: maar voortdurende ervaring laat ons zien dat iedere man,

aan wie macht is gegeven, daar waarschijnlijk misbruik van maakt (…)

Om dit misbruik te voorkomen, is het, uit de ware aard der dingen, noodzakelijk dat macht een controle op macht

behoort te zijn (…)

Wij zullen nu de uitgangspunten onderzoeken, waarop deze vrijheid is gebaseerd: als zij solide zijn, zal de vrijheid

verschijnen in haar hoogste volmaaktheid."

BRON II

In 1848 werd in Nederland een nieuwe grondwet ingevoerd, waarin met name de denkbeelden van Johan Rudolf

Thorbecke doorklonken. Hieronder staan de artikelen 53 en 55 tot en met 57.

"Van de macht des Konings.

Artikel 53.

De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.

(…)

Artikel 55.

De Koning heeft het opperbestuur der buitenlandsche betrekkingen.

Artikel 56.

De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal, met

bijvoeging van zoodanige mededeelingen, als hij met het belang en de zekerheid van het Rijk bestaanbaar acht.

Artikel 57.

De Koning maakt en bekrachtigt vredes- en alle andere verdragen met vreemde mogendheden. Hij deelt den

inhoud dier verdragen mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oordeelt dat het belang en de

zekerheid van het Rijk zulks toelaten.

Verdragen, welke, hetzij afstand of ruiling van eenig grondgebied des Rijks in Europa of in andere werelddeelen,

hetzij eenige andere bepaling of verandering, wettelijke regten betreffende, inhouden, worden door den Koning

niet bekrachtigd, dan nadat de Staten-Generaal die bepaling of verandering hebben goedgekeurd. "

1 Laat met behulp van bron I zien dat Montesquieu een vertegenwoordiger van het Verlichtingsdenken is.

2 Montesquieu werkte zijn in bron I verwoorde uitgangspunten uit in zijn leer van de 'Trias Politica'. Leg

deze leer kort uit en verbind daarmee de meest passende zinsnede uit bron I.

3 Waar blijkt in de grondwet van 1848 (II) de doorwerking van de leer van Montesquieu? Leg je antwoord

uit.

4 Hoe moet je in de grondwet van 1848 (II) de bevoegdheden van 'de Koning' rijmen met het gestelde in

artikel 53?

VERLICHTING Contracttheorieën

Natuurrechtdenken

Mensenrechten

Conservatieve kritiek

TOETS

476

BRON I

Edmund Burke in zijn 'Reflections on the Revolution in France' (1790) over de natuurlijke rechten van de mens.

"(...) worden, zodra zij het gewone mensenleven binnenkomen, net als lichtstralen die op een dichte, brekende

middenstof stuiten, volgens de wetten der natuur uit hun rechtlijnige richting gedrongen. Op dezelfde wijze

ondergaan de oorspronkelijke mensenrechten in de platvloerse chaos van allerlei menselijke hartstochten en

belangen zoveel en zo velerlei straalbreking en weerkaatsing, dat het dwaasheid is te doen alsof zij nog

doodeenvoudig in dezelfde richting voortgingen. Verward is de menselijke natuur, hoogst ingewikkeld het

maatschappelijk bestaan."

BRON II

Fragment uit de memoires van Von Metternich, van 1809 tot 1848 minister van buitenlandse zaken van Oostenrijk.

"Mensen kunnen eigenlijk geen grondwet maken, dat kan alleen de tijd (...) Laat de mensen zoveel schrijven als zij

willen - en hoe minder zij schrijven, des te beter - en toch hebt ge daarna alleen maar een stuk papier in handen.

Alleen Engeland heeft een constitutie, waarvan de Magna Charta nog maar een ondergeschikt deel uitmaakt. Maar

die Engelse grondwet is dan ook het werk van eeuwen (...) De maatschappelijke orde ontwikkelt zich steeds aldus;

op een andere manier kan het niet, daar verzet de wet der natuur zich tegen."

1 Maak aan de hand van bron I duidelijk dat Burke de zogenaamde rechten van de mens benaderde vanuit

het Verlichtingsdenken.

2 Waarom evenwel kun je de visie van Burke op de rechten van de mens bepaald niet 'Verlicht' noemen?

Ontleen je antwoord aan de woorden van Burke (I).

3 De natuurlijke rechten van de mens vormden het uitgangspunt voor het staatkundige denken van de

Verlichtingsfilosofen. Leg dit in het kort uit voor wat betreft het contractdenken van respectievelijk Locke

en Rousseau.

4 Beredeneer vanuit bron I waarom Burke deze contracttheorieën afgewezen zal hebben. Bedenk dat je ook

hier de natuurlijke rechten van de mens tot uitgangspunt voor je antwoord moet nemen.

5 Beoordeel of Von Metternich - gelet op bron II - het eens geweest zal zijn met Burke's visie op de rechten

van de mens (I). Leg je antwoord uit.

VERLICHTING Contracttheorie

Locke

Rousseau

Volkssoevereiniteit

Liberalisme

TOETS

427

BRON I

John Locke in het tweede van zijn 'Two Treatises on Government', 1690.

"Aan de natuurstaat beantwoordt een natuurwet, waardoor hij wordt geregeerd en die ieder aan zich verplicht. Die

wet is de Rede en zij leert alle mensen, die naar haar willen luisteren, dat allen gelijk en vrij zijn, zodat niemand

andermans leven, gezondheid, vrijheid of bezit behoort te schaden (…) In de eerste plaats is de natuurwet

weliswaar voor alle redelijke schepselen duidelijk te begrijpen, maar toch laten zij er zich door hun eigenbelang

van af houden haar op zichzelf toe te passen. In de tweede plaats ontbreekt het in de natuurstaat aan een erkende

onpartijdige rechter, met voldoende gezag bekleed om elk geschil naar recht en wet te beslechten. In de derde

plaats ontbreekt het in de natuurstaat vaak aan de macht om een rechtvaardig vonnis ook ten uitvoer te brengen

(…)

Daar de mensen van nature allen vrij en gelijk en van elkaar onafhankelijk zijn, kan niemand zonder zijn eigen

toestemming aan die staat onttrokken en aan enig politiek gezag onderworpen worden. Dit geschiedt pas, wanneer

men met anderen overeenkomt een gemeenschap te vormen, opdat ieder vredig, veilig en behaaglijk leven kan."

BRON II

Rousseau in zijn boek 'Du contrat social'.

"De afgevaardigden van het volk (…) zijn de vertegenwoordigers daarvan niet en kunnen het ook niet

vertegenwoordigen; zij zijn alleen maar de dienaren van het volk, die zelf geen enkele beslissende daad kunnen

verrichten. Elke wet, die door het volk niet persoonlijk is bekrachtigd, is van nul en gener waarde. Het volk van

Engeland beschouwt zich zelf als vrij; daarin vergist het zich echter deerlijk; het is alleen maar vrij tijdens de

verkiezing van leden van het parlement. Zodra deze eenmaal gekozen zijn, vervalt het volk weer tot de staat van

slavernij en is het niets meer."

1 Voor Locke vormde de mens in de natuurstaat het uitgangspunt van zijn politieke filosofie. Leg aan de

hand van zijn woorden (I) uit dat hij met zijn ideeën over de mens in de natuurstaat aantoonde een

Verlichtingsdenker te zijn.

2 Waarom wees Locke het absolutisme als regeringsvorm af? Wijs duidelijk de zinsnede in zijn woorden (I)

aan waarin je deze afkeuring kunt terugvinden.

3 Het liberale politieke denken stelt de verhouding tussen burger en overheid centraal. Toon uit bron I aan

dat Locke reeds de kern van de liberale ideeën hieromtrent verwoordde door aan te geven waarom hij de

instelling van een overheid noodzakelijk achtte.

4 Wat was volgens Locke (I) de enige legitimatie van de macht van de overheid?

5 Toon aan dat je in de woorden van Rousseau (II) zijn idee van de volkssoevereiniteit terug kunt vinden.

6 Rousseau (II) wees de verkiezing van volksvertegenwoordigers niet principieel van de hand. Leg aan de

hand van bron II uit dat de volksvertegenwoordigers in zijn ideeën toch een andere taak toebedeeld kregen

dan in de ideeën van Montesquieu.

VERLICHTING Verlichtingsdenken

Contract-theorieën

Locke - Rousseau

TOETS

422

BRON

Het artikel 'Politiek Gezag' in de 'Encyclopédie', onder redactie van Denis Diderot in de 18de eeuw uitgegeven.

"Niemand heeft van nature het recht gekregen om anderen te commanderen. Vrijheid is een geschenk van de

hemel, en ieder individu van hetzelfde soort heeft het recht die te genieten zodra hij het gebruik van de rede geniet

(...) De vorst heeft aan dezelfde burgers het gezag te danken over wie hij dat gezag uitoefent; en dit gezag wordt

beperkt door de wetten van de natuur en van de staat. De wetten van de natuur en van de staat zijn de voorwaarden

waaronder zij zich aan de werking van dat gezag hebben onderworpen of verondersteld worden zich te hebben

onderworpen (...)

Bovendien is de regering, hoewel erfelijk in een familie en gelegd in de handen van één persoon, geen particulier

eigendom, maar openbaar eigendom dat dientengevolge nooit van het volk kan worden afgenomen, aan wie het

uitsluitend, van begin af aan als vrij bezit toebehoort. Vandaar dat het altijd de mensen zijn die het contract of de

overeenkomst opstellen (...) Het is niet de staat die aan de vorst toebehoort, het is de vorst die de staat toebehoort:

maar het blijft aan de vorst om in de staat te regeren omdat de staat hem voor dat doel gekozen heeft: hij heeft

zichzelf aan de mensen en het bestuur van hun aangelegenheden gebonden, en zij zijn op hun beurt gebonden hem

in overeenstemming met de wetten te gehoorzamen."

1 Leg uit dat het artikel over 'politiek gezag' uit de 'Encyclopédie' een mooi voorbeeld van het

Verlichtingsdenken is. Gebruik 2 zinsneden uit de tekst om je antwoord te verduidelijken.

2 Ga na of in het 'Encyclopédie'-artikel de contract-theorie van Locke of de theorie van het 'contrat social'

van Rousseau te herkennen valt. Leg voor beide theorieën zodanig je antwoord uit, dat de kern ervan

duidelijk wordt.

VERLICHTING Volkssoevereiniteit

Contractleer Locke

Feodaliteit

TOETS

71

BRON

Op 1 maart 1669 werden de 'Fundamental Constitutions of Carolina' vastgesteld, waarin de verhouding tussen de

Engelse koning/regering en de Amerikaanse kolonie Carolina (het hele gebied tussen Virginia en Florida)

geregeld werd. De Engelse filosoof John Locke gold als het brein achter dit document, waarvan hieronder de

inleiding volgt.

"Omdat onze soevereine heer de Koning, vanuit zijn koninklijke genade en mildheid, ons de provincie Carolina heeft

geschonken, met alle koninklijke rechten, bezittingen, rechtsbevoegdheden en privileges van een paltsgraafschap,

even groot en uitgestrekt als het paltsgraafschap Durham, met andere heerlijke privileges; voor een betere regeling

van het bestuur van de genoemde plaats en de vastlegging van het belang van de heren-grondbezitters in gelijkheid en

zonder verwarring; en opdat de regering van deze provincie zoveel mogelijk in overeenstemming is met de

monarchie waaronder wij leven en waarvan deze provincie een deel is; en opdat we mogen vermijden dat we een

talrijke democratie oprichten, zijn wij, de heren en grondbezitters van de voornoemde provincie, de volgende

regeringsvorm overeengekomen, om eeuwig onder ons ingesteld te worden, waaraan wij onszelf, onze erfgenamen en

opvolgers, binden op de meest verplichtende manieren die bedacht kunnen worden."

1 Maak duidelijk dat de contract-leer van John Locke ver af stond van de idee van volkssoevereiniteit.

2 Toon aan dat je ook in de bron de afwijzing van de gedachte van volkssoevereiniteit terug kunt vinden.

3 De 'Fundamental Constitutions of Carolina' zijn wel eens aangeduid als een mengsel van feodale en

Verlichtings-beginselen. Laat zien dat je beide inderdaad in de bron kunt terugvinden.

VERLICHTING Natuurrechtdenken

Contracttheorie

Montesquieu

Verenigde Staten

TOETS

432

BRON I

Fragment uit de Amerikaanse

Onafhankelijkheidsverklaring,

1776.

"Wij houden deze waarheden

voor vanzelfsprekend: dat alle

mensen gelijk geschapen zijn;

dat zij van hun Schepper zekere

onaantastbare rechten hebben

meegekregen; onder meer het

recht op leven, het recht op

vrijheid en het recht om het

geluk na te jagen. Het spreekt

ook vanzelf dat, om deze

rechten veilig te stellen, onder

de mensen regeringen zijn inge-

steld, die hun rechtmatig

gebruik van de macht kunnen

baseren op het feit dat de

burgers met hun bewind

instemmen; en dat het volk het

recht heeft, als ooit een regering

op de vernietiging van 's

mensen rechten uit is, die

regering te veranderen of af te

schaffen en een nieuw bestuur

in te stellen, gegrondvest op

zulke beginselen, en

georganiseerd in zo'n vorm, als

zij het meest gewenst vinden

om hun veiligheid en geluk

teweeg te brengen."

BRON II

Schematische weergave van de staatsinrichting van de Verenigde Staten.

1 Leg uit dat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (I)

blijk geeft van het natuurrechtdenken.

2 Beoordeel of in bron I ook aspecten van het contractdenken te

vinden zijn. Leg je antwoord uit.

3 Maak duidelijk dat uit het schema (II) valt af te leiden dat de

Amerikaanse staatsinrichting berust op het politieke denken van

Montesquieu.

4 Beoordeel of de uitgangspunten uit de Onafhankelijkheids-

verklaring (I) over de verhouding tussen het volk en de regering

(president) ook in de Amerikaanse staatsinrichting terug te vinden

zijn. Verwijs in je antwoord naar het schema (II).

VERLICHTING John Locke

Koninklijke macht

Jacobus I

TOETS

423

BRON I

De Engelse koning Jacobus I in een toespraak tot het Engelse parlement, 1610.

"De staatsvorm van de monarchie is het hoogste wat er op aarde bestaat: want koningen zijn niet alleen Gods

plaatsvervangers op aarde en gezeten op Gods troon, maar zelfs door God zelf worden zij goden genoemd. Er zijn

drie gelijkenissen die de plaats van de monarchie duidelijk maken: een afkomstig uit Gods woord, en de andere

twee uit de grondslagen van de politiek en de filosofie. In de Schrift worden koningen goden genoemd, en derhalve

wordt hun macht (...) vergeleken met de macht van God. Koningen worden ook vergeleken met familiehoofden:

want een koning is waarlijk 'parens patriae', de politieke vader van zijn volk. En tenslotte worden koningen

vergeleken met het hoofd op het lichaam van een mens (...)

Ik sluit dan dit punt betreffende de macht van koningen af met dit axioma van goddelijkheid: dat waar het

heiligschennis is om te bestrijden wat God zou kunnen doen, (...) het evenzeer opstandigheid van onderdanen is om

te betwisten wat een koning op het hoogtepunt van zijn macht zou kunnen doen. Rechtvaardige koningen zijn altijd

bereid een verklaring te geven voor wat zij van plan zijn te doen, als zij zich niet de vloek van God op de hals

willen halen. Ik zal niet accepteren dat mijn macht bestreden wordt; maar ik zal altijd bereid zijn de reden van al

mijn daden duidelijk te maken, en mijn politiek te voeren op basis van mijn wetten."

BRON II

John Locke over regeringen in zijn 'Second Treatise on Government", 1688.

"Dit zijn de grenzen, die het door de samenleving in hen gestelde vertrouwen en de wet van God en van de natuur

gesteld hebben aan de wetgevende macht van iedere samenleving, in alle regeringsvormen.

Ten eerste, zij moeten regeren volgens openbaar gemaakte, vastgestelde wetten, niet in bijzondere omstandigheden

te veranderen, maar dezelfde regel bevattend voor rijk en arm, voor de gunsteling aan het hof en de landman achter

de ploeg.

Ten tweede, deze wetten dienen als het er op aankomt geen ander doel op het oog te hebben dan het belang van het

volk.

Ten derde, zij moeten geen belasting heffen op het bezit van de mensen zonder de instemming van de mensen,

door henzelf of door hun afgevaardigden gegeven (...)

Ten vierde, de wetgevende macht moet noch kan de bevoegdheid om wetten te maken overdragen aan iemand

anders, of deze ergens anders dan bij het volk plaatsen."

1 In de argumentatie, waarmee Jacobus I zijn koninklijke macht verdedigde (I), kun je zowel elementen uit

het Middeleeuwse politieke denken, als aspecten van de Renaissance-geest herkennen. Maak dat

duidelijk; je antwoord moet dus uit twee delen bestaan.

2 Welke van de vier door Locke (II) gestelde eisen aan de regering is het meest in strijd met de opvattingen

van Jacobus I? Leg je antwoord uit.

3 Beredeneer aan de hand van bron II dat Locke tot de Verlichtingsdenkers gerekend moet worden. Je

antwoord moet twee argumenten bevatten.

VERLICHTING Mensbeeld

Natuurrecht

Contracttheorie

Locke

Montesquieu

Rousseau

TOETS

426

BRON I

Diderot in 'L'encyclopédie' (1750-1752) over politiek gezag en vrijheid.

"Geen enkel mens heeft van de natuur het recht gekregen de andere te bevelen. De vrijheid is een geschenk van de

hemel en ieder individu heeft het recht van de vrijheid te genieten zoals hij van het verstand geniet. Indien de

natuur enig gezag ingesteld heeft dan is het wel het vaderlijk gezag maar het vaderlijk gezag heeft grenzen (...)

Iedere andere vorm van gezag heeft geen natuurlijke oorsprong. De macht veroverd door geweld betekent inbreuk

(...)"

BRON II

Preambule tot de Constitutie van de Verenigde Staten, 1787.

"Wij, het volk van de Verenigde Staten, met de bedoeling onze Unie hechter te maken, rechtvaardigheid te

verwezenlijken, rust in het binnenland te verzekeren, voor de defensie te zorgen, de algemene welvaart na te

streven en de vrucht van de vrijheid voor ons en onze nakomelingen te bewaren, verklaren deze constitutie voor de

Verenigde Staten van Amerika van kracht."

BRON III

Rousseau in zijn 'Discours sur l'origine et les fondements de l'inégalité parmi les hommes', 1754.

"De eerste die beweerde: dit stuk land is van mij, was de grondlegger van de burgerlijke maatschappij. Hoeveel

misdaden en oorlogen zou degene de mensheid bespaard hebben, die, de omheining uitrukkend, de mensen had

toegeschreeuwd: hoeden jullie ervoor, naar deze oplichter te luisteren, jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de

vruchten der aarde aan allen toebehoren en dat deze aarde aan niemand toebehoort!"

BRON IV

Rousseau in zijn 'Du contrat social', 1762.

"De mens moet zich van zijn juk bevrijden zodra hij daartoe in staat is. Als de vrijheid hem is ontroofd, heeft hij

ook het recht deze terug te nemen, vooral als hem naast die vrijheid ook zijn goederen worden ontroofd. Een

afspraak waarbij aan de ene kant een absolute macht en aan de andere kant een absolute gehoorzaamheid werd

overeengekomen, is nietig.

Het streven is naar een afspraak, een maatschappelijk verdrag waarbij ieder mens als burger van zijn volk zich

onderwerpt aan de algemene wil van het volk. Alleen de algemene wil is in staat te streven naar algemeen welzijn.

Wel bestaat er vaak een verschil tussen de algemene wil en de wil van allen. De eerste houdt slechts rekening met

het algemeen belang, de tweede richt zich op het particulier belang en is slechts de resultante van de individuele

willen.

Zij die weigeren aan de algemene wil te gehoorzamen, moeten daartoe worden gedwongen. Want zodra het

openbaar belang ophoudt het hoofddoel van de burgers te zijn, als zij hun eigen bezit en persoon hoger stellen dan

het algemeen welzijn, raakt de staat in ontbinding. De soevereiniteit berust bij het volk dat de drager is van de

algemene wil. De soevereine macht is onvervreemdbaar: de afgevaardigden van een volk mogen nooit

vertegenwoordigers zijn, maar slechts gevolmachtigden die geen enkel definitief besluit kunnen nemen zonder

goedkeuring van het soevereine volk."

1 Leg aan de hand van de woorden van Diderot (I) uit dat het natuurrecht-denken tot een bepaald

mensbeeld leidde.

2 Waarom kun je stellen dat het achttiende-eeuwse mensbeeld in vergelijking met het Middeleeuwse

mensbeeld revolutionair was?

3 Diderot (I) stelde dat behalve het vaderlijk gezag geen enkel gezag een natuurlijke oorsprong heeft.

Leg nu uit dat deze stellingname leidde tot de contracttheorie van Locke.

4 De opstellers van de grondwet van de Verenigde Staten waren diepgaand door het denken van Locke

en de Franse filosofen beïnvloed. Maak duidelijk dat je in de preambule tot deze grondwet (II) de

contracttheorie van Locke terug kunt vinden.

5 Leg uit dat uit de preambule (II) blijkt dat de opstellers van de Amerikaanse grondwet niet in alle

opzichten de ideeën van Montesquieu hebben overgenomen.

6 Maak met behulp van bron III duidelijk waarom Rousseau het ontstaan van de staat in strijd achtte

met het natuurrecht.

VERLICHTING Rousseau

Soevereiniteit

Contrat social

Trias politica

Robespierre/Terreur

TOETS

434

BRON

Rousseau in zijn 'Du Contrat Social' (1762) over de rol van de 'burgerlijke godsdienst' in de door hem bepleitte

samenleving.

"Er is dus een zuiver burgerlijke geloofsbelijdenis en het is de taak van de soeverein de artikelen hiervan vast te

stellen, niet nauwkeurig als godsdienstige dogma's, maar als gevoelens voor de gemeenschap, zonder welke men

onmogelijk een goed burger of een trouw onderdaan kan zijn. Zonder iemand te kunnen verplichten hieraan te

geloven, kan de soeverein toch een ieder uit de staat verbannen die er geen geloof aan hecht; hij kan hem

verbannen niet als een goddeloos wezen, maar wel als een onmaatschappelijk individu dat niet in staat is de wetten

en de gerechtigheid oprecht te beminnen en zo nodig zijn leven op te offeren voor zijn plicht. Indien iemand, na

deze dogma's in het openbaar te hebben erkend, desondanks handelt alsof hij er niet aan gelooft, moet hij ter dood

worden veroordeeld; hij heeft de grootste aller misdaden begaan, hij heeft voor de wet gelogen.

De leerstukken van de burgerlijke godsdienst moeten eenvoudig zijn, gering in aantal en nauwkeurig beschreven,

zonder enige toelichting of commentaar. Het bestaan van de Godheid die almachtig is, intelligent, weldoend,

voorzienig en vooruitziend, het toekomstige leven, het geluk van de rechtvaardigen en de bestraffing van de

misdadigers, de heiligheid van het maatschappelijk verdrag en van de wetten: dit zijn de positieve leerstukken. Wat

de negatieve leerstukken betreft, deze beperk ik tot één enkele, en wel de onverdraagzaamheid: deze behoort tot de

erediensten die wij hebben uitgesloten."

1 Leg uit dat Rousseau in bovenstaande bron laat zien dat hij het leerstuk van de soevereiniteit van God

afwijst.

2 Toon aan dat uit bovenstaande bron blijkt dat Rousseau een aanhanger is van de Verlichtings-visie op de

mens.

3 Maak met behulp van twee verschillende zinsneden uit de woorden van Rousseau duidelijk hoe hij zich

het 'maatschappelijk verdrag' tussen de burgers voorstelde.

4 Wat bedoelde Rousseau met de "soeverein", als hij het had over het 'maatschappelijk verdrag'?

5 Laat met behulp van bovenstaand fragment zien dat er bij Rousseau geen sprake was van het idee van de

'Trias Politica' van Montesquieu.

6 Robespierre liet zich tijdens de radicale fase van de Franse Revolutie kennen als een trouwe leerling van

Rousseau. Beoordeel of je de instelling van de 'godsdienst van de rede' al in de woorden van Rousseau

terug kunt vinden. Leg je antwoord uit.

7 In welk opzicht wordt de Terreur onder Robespierre al bij Rousseau zichtbaar? Citeer in je antwoord de

relevante zin uit de bron.

VERLICHTING Contracttheorieën

Locke/Montesquieu

Rousseau

Contra-revolutionair

Anti-revolutionair

TOETS

473

BRON I

De Nederlandse staatsman Gijsbert Karel van Hogendorp over de grondwet van het Verenigd Koninkrijk der

Nederlanden, 1814.

"Niets is gevaarlijker, dan alles nieuw te willen maken, en wij hebben er de overvloedige ondervinding van. Wat

anders is, de gebreken te verbeteren, en de grondslagen te bewaren. De grondslag is in ons Land de Constitutie

der Provintien, de Ridderschappen en Steden. Daarom wordt deze Constitutie bij de Grondwet bevestigd, en

alles zoo gelaten als het was, behalve hetgeen uitdrukkelijk verbeterd wordt. De voornaamste verbeteringen zijn

dan nog herstellingen van de aloude Constitutie, zoo als zij was voor de tijden van de Republiek, die eene groote

nieuwigheid geweest is. De oude vrijheid, die aan onze voorouderen zoo dierbaar was, is geheel in deze

Grondwet overgebragt."

BRON II

Twee fragmenten uit Is. Da Costa, 'Bezwaren tegen den geest der Eeuw', 1823.

"In onze tijden is het eene (by verdrag) aangenomene waarheid, dat de maatschappij haren oorsprong heeft in

een verdrag. Want de oorspronkelijke staat des menschen is, volgens deze theoristen, die afgrijsselijke

natuurstaat geweest, waarin de mensch verre beneden het verachtelijkste dier staat, en waar tegen zoo de gewijde

als de ongewijde geschiedenis, zoo het gezond verstand als de ondervinding eenparig getuigenis geven, als

hebbende nooit bestaan dan in de gekrenkte hersenen van sommige rampzalige filosofen. Uit deze natuurstaat

zouden zich de menschen by verdrag tot eene geregelde maatschappy (naar de verschillende keuze der

verdragende partyen in den vorm van eene monarchy, aristocratie, of democratie) vereenigd hebben, en

onderling hebben vastgesteld, dat voortaan het recht van den sterkste niet meer zou gelden, maar dat ieder, met

verzaking van zijn byzonder belang, zich zoude onderwerpen aan de wetten van algemeen voordeel, billijkheid,

en zelfs zedelijkheid (…)

Wat verblindheid is deze! Is het dan zoo bezwaarlijk te bevatten dat wy, en onze voorvaderen als wy, in een

reeds bestaande maatschappy, door de natuurlijke vermenigvuldiging van den eersten mensch geboren zijn,

geenszins haar hebben kunnen stichten of vestigen? En is het dan niet eene waarheid, die den onbevooroordeelde

voor oogen springt, dat wy voor onzen vrijen wil of dien onzer voorouders even weinig leden van den staat zijn,

als wy het om die reden van de Schepping zijn? Wy worden geplaatst, en plaatsen ons zelve niet in de

betrekkingen, die ons plichten opleggen; en de verplichting van den burger jegens den Staat is even zoo weinig

het gevolg van een voorafgaand verdrag, als die van een kind jegens zijne ouders, tot welke het noch met zijn

wil, noch met zijn weten in betrekking is gebracht."

1 Ga na of Da Costa (II) vooral kritiek leverde op de contractleer van Locke of juist op de leer van het

'contrat social' van Rousseau. Leg je antwoord uit.

2 Da Costa (II) wees er op dat de Verlichtingsfilosofen als uitgangspunt de mens in de natuurstaat nemen.

Leg nu uit hoe dit uitgangspunt bij Montesquieu leidde tot de leer van de Trias Politica.

3 Waarom kun je stellen dat Rousseau zijn leer van de volkssoevereiniteit ook uit de natuurstaat van de

mens afleidde?

4 Zowel Van Hogendorp (I) als Da Costa (II) keerden zich tegen de revolutie. Leg nu uit waarom je Van

Hogendorp eerder een contra-revolutionair kunt noemen en Da Costa vooral een anti-revolutionair.

Verwijs in je antwoord naar beide bronnen.

5 Da Costa gaf duidelijk blijk van een christelijke geschied-opvatting. Toon dat aan met beide gedeeltes

van bron II.

VERLICHTING Mensenrechten

Geschiedbeeld

Locke/Montesquieu

Rousseau

TOETS

435

BRON

Fragment uit de inleiding tot de 'Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen', 26 augustus 1789.

"Alle mensen hebben een onbedwingbare neiging tot het najagen van geluk; teneinde dit met gezamenlijke

inspanning te kunnen bereiken hebben zij samenlevingen gevormd en regeringen ingesteld. Iedere regering moet

derhalve het geluk voor iedereen tot doel hebben.

Als uitvloeisel van deze onbetwistbare waarheid bestaat de regering voor het welzijn van hen die geregeerd

worden, en niet voor hen die regeren; geen enkele openbare functie mag beschouwd worden als het bezit van hem

die deze bekleedt.

De natuur heeft alle mensen vrij en gelijk gemaakt; maatschappelijk onderscheid moet derhalve gebaseerd zijn op

een gemeenschappelijke noodzaak.

Om gelukkig te zijn moet de mens volkomen vrij zijn in het gebruik van zijn lichamelijke en morele vermogens.

Het is de plicht van ieder individu om de rechten van anderen te respecteren.

De regering moet, teneinde het algemeen geluk te bereiken, derhalve rechten beschermen en plichten

voorschrijven. Zij moet geen enkele beperking opleggen aan het vrije gebruik van menselijke talenten. Zij moet

boven alles de onvervreemdbare rechten garanderen die aan alle mensen toebehoren, zoals persoonlijke vrijheid,

bezit, veiligheid, de bescherming van eer en leven, de vrije meningsuiting en verzet tegen onderdrukking."

1 Maak duidelijk dat uit bovenstaande bron blijkt dat de Franse revolutionairen van 1789 het in de

Verlichtingstijd ontstane mensbeeld aanhingen.

2 Welke visie op de geschiedenis blijkt impliciet uit bovenstaande bron? Leg je antwoord uit door naar de

bron te verwijzen.

3 Ga na of je in bovenstaande bron elementen kunt vinden uit het contract-denken van John Locke en/of de

'Trias-Politica'-leer van Montesquieu. Leg in beide gevallen je antwoord uit.

4 Geef twee argumenten voor de stelling dat deze inleiding tot de 'Déclaration des Droits de l'Homme et du

Citoyen' nauwelijks geïnspireerd is door de ideeën van Rousseau.

VERLICHTING Contracttheorieën

John Locke

Conservatisme

TOETS

21

BRON

In 1689 publiceerde John Locke 'A Letter Concerning Toleration' over de relatie tussen regering en

godsdienst. Deze kwestie was actueel geworden toen de Engelse koning Jacobus II katholiek geworden was,

een gebeurtenis die uiteindelijk leidde tot de 'Glorious Revolution'. In de inleiding gaf Locke zijn visie op de

taak van de overheid.

"De samenleving schijnt voor mij een gemeenschap van mensen te zijn, die alleen is gevormd voor de

verkrijging, het behoud en de bevordering van hun eigen burgerlijke rechten.

Onder burgerlijke rechten versta ik leven, vrijheid, gezondheid en het recht om niet in dienst van iemand

anders te staan; en het bezit van uitwendige zaken, zoals geld, land, huizen, meubels en dergelijke.

Het is de plicht van de burgerlijke overheid om, door de onpartijdige toepassing van voor iedereen geldende

wetten, met betrekking tot alle mensen in het algemeen en tot iedere onderdaan in het bijzonder het

rechtvaardige bezit te verzekeren van deze zaken die deel uit maken van zijn leven. Als iemand zich aanmatigt

de wetten te schenden van openbare gerechtigheid en gelijkheid, die zijn ingesteld voor het behoud van deze

dingen, moet zijn aanmatiging gestopt worden door de vrees voor bestraffing, die bestaat uit de ontzetting uit

of de vermindering van die burgerlijke rechten, of goederen, die hij anders mag en hoort te genieten. Maar

omdat ik inzie dat niemand het zichzelf vrijwillig aandoet om gestraft te worden met de verbeurdverklaring

van enig deel van zijn goederen, en nog veel minder van zijn vrijheid of leven, is de overheid toegerust met de

kracht en sterkte van al zijn onderdanen met het oog op de bestraffing van degenen die een van andermans

rechten schendt."

1 Leg in je eigen woorden uit hoe John Locke volgens bovenstaande bron dacht over:

a de bron van het gezag van de overheid;

b de noodzaak van de instelling van een overheid en

c de grens van de macht van de overheid.

2 De kern van 'A Letter Concerning Toleration' was een pleidooi van Locke voor de scheiding van kerk

en staat. Beredeneer dat je dit pleidooi al uit de inleiding van de bron kunt afleiden.

3 Waarom zal een conservatieve denker (als bijvoorbeeld Edmund Burke) de visie van Locke op de

instelling van de overheid afgewezen hebben? Neem in je antwoord een citaat uit de bron op, waar

iemand als Burke bijzonder bezwaar tegen gehad zal hebben.

VERLICHTING Contracttheorieën

Liberalisme

TOETS

428

BRON I

Fragment uit een brief van Thorbecke aan koning Willem II over de noodzaak de bestaande grondwet door een

nieuwe te vervangen.

"Wij zijn overtuigd, Sire, dat om Nederland en de grondwettige monarchie te kunnen behouden, onze instellingen

boven alles eene andere en oneindig grootere medewerking der burgerij, dan tot dusver, eischen. Eene

staatsregeling kan den politischen zin en wil, hiertoe noodig, niet scheppen, maar zij kan dien onderdrukken of

wekken en bevorderen. De grondwet sloot volkskracht buiten; zij moet die nu in alle aderen des Staats trachten op

te nemen. Dit geschiedt zoowel door uitbreiding der individuele vrijheid van ontwikkeling en behandeling, als door

een oprecht stelsel van vertegenwoordiging in lands-, provincie- en plaatselijke gemeentezaken. De grondwet heeft

staatsburgerschap, de eerste drijfveer onzer eeuw, zoveel hij kon, laten slapen. Om hartstocht te mijden, brak zij de

ziel. De burgerij had tot hiertoe het besef, dat zij mederegeerde, niet."

BRON II

Uit het verkiezingsprogramma van D66, 1989.

"Voor de kwaliteit van de democratische besluitvorming is het noodzakelijk dat ons politiek bestel wordt

aangepast. De belangrijkste wijzigingen die D66 voorstaat zijn de invoering van een kiesstelsel met grote districten

waarbinnen volksvertegenwoordigers volgens evenredige vertegenwoordiging worden gekozen, en een

rechtstreekse verkiezing van de minister-president. Wijziging van het kiesstelsel zal de band vergroten tussen

burgers en hun parlementaire vertegenwoordigers, die meer op eigen overtuigingskracht en kwaliteit zijn

aangewezen dan op het gezag van de lijsttrekker.

Een directe verkiezing van de minister-president, die tevens optreedt als formateur van het kabinet, geeft de kiezers

een grotere invloed op de totstandkoming van de regering en herstelt de onafhankelijkheid van het parlement,

wiens eerste verantwoordelijkheid de controle op de macht is, en niet het in stand houden van de macht."

1 In de 19de eeuw vind je de uitgangspunten van Locke/Montesquieu en Rousseau terug in liberale ideeën.

Ga nu na of Thorbecke zich in zijn brief (I) een voorstander van de contractleer of van de leer van de

volkssoevereiniteit toonde. Verklaar je antwoord.

2 D66 is een in de 20ste eeuw opgerichte politieke partij. Leg uit dat je in de door D66 voorgestane

regeringsvorm (II) zowel de ideeën van Montesquieu als die van Rousseau terug kunt vinden.

VERLICHTING Volkssoevereiniteit

Rousseau

TOETS

430

BRON I

Fragment uit 'Du Contrat Social' van Rousseau.

"De stem van het grootste aantal bindt steeds de anderen. Maar men vraagt zich af hoe een mens vrij kan zijn en toch

gedwongen zich te voegen naar de wil die niet de zijne is! Hoe zijn de tegenstanders vrij en tevens onderworpen aan

de wetten welke zij niet hebben gestemd?

Hierop antwoord ik dat de vraag slecht gesteld is. De burger gaat akkoord met alle wetten, zelfs met die welke men

zonder zijn goedkeuring oplegt, bovendien ook met die welke hem straffen wanneer hij overtredingen begaat. De

bestendige wil van alle leden van de staat is de algemene wil: het is door deze wil dat zij burgers en vrije lieden

zijn. Wanneer men in de volksvergadering een wet voorstelt, vraagt men niet of zij het voorstel goedkeurt of

verwerpt maar of dat overeenstemt met de algemene wil: iedereen die stemt geeft daarover zijn mening; en uit de

berekening der stemmen wordt de verklaring van de algemene wil afgeleid. Wanneer bijgevolg die mening

tegengesteld is aan de mijne dan bewijst dat niets anders dan dat ik me vergist heb en dat wat ik dacht dat de

algemene wil zou zijn, dit niet was. Dit alles veronderstelt dat de algemene wil vervat is in de meerderheid."

BRON II

Fragment uit een 'vonckistisch' pamflet dat in 1789 onder de soldaten van het Brusselse garnizoen verspreid werd.

"De vorst die de rechten van het volk vertrapt en die de wetten aan zijn willekeur onderwerpt, heeft geen andere

macht over zijn onderdanen dan die welke hij verkrijgt met geweld. En daar geweld nooit een werkelijk recht kan

vestigen zolang het volk verdrukt is, zou het beter zijn dat het volk het juk kan afschudden. Deze woorden komen

van J.J. Rousseau die een zwerversleven heeft geleid omdat hij grote maar harde waarheden aan de koningen heeft

gezegd. Deze principes werden lange tijd miskend maar de vergadering van de vertegenwoordigers van het Franse

volk heeft ze plechtig aangenomen in de Verklaring van de rechten van de mens. Het is een essentieel principe van

het 'sociaal contract' dat een vorst, die zijn verplichtingen niet naleeft, elke band met zijn volk verbreekt en tegen

hem zijn alle middelen geoorloofd."

1 Toon aan dat Rousseau in bovenstaand fragment (I) van het principe van de volkssoevereiniteit uitgaat.

2 Waarom achtte Rousseau het contract-denken van Locke principieel in strijd met zijn theorie van de

volkssoevereiniteit?

3 Beoordeel aan de hand van bron I of het Jacobijnse 'Comite' du Salut Public' (1793-1795) zich terecht op

de opvattingen van Rousseau beriep. Leg je antwoord uit.

4 In welk opzicht geven de 'Vonckisten' er in hun pamflet (II) blijk van aanhangers te zijn van de ideeën van

Rousseau? Verwijs in je antwoord naar de tekst van bron II.

5 In welke twee opzichten beroept het pamflet (II) zich volstrekt ten onrechte op Rousseau? Leg je

antwoord uit.

VERLICHTING Bron politiek gezag

Volkssoevereiniteit

Mensbeeld

Liberalisme

Conservatisme

TOETS

438

BRON I

Redevoering van Robespierre tot de Nationale Conventie over het 'revolutionaire bewind', december 1793.

"De theorie van het revolutionaire bewind is net zo nieuw als de Revolutie zelf. Het is even zinloos om de

uitgangspunten daarvan te zoeken in de boeken van de politieke filosofen, die deze revolutie niet hebben voorzien,

als in de wetten van de tirannen, die maar al te graag misbruik maken van de uitoefening van gezag zonder haar

wettige rechtvaardiging te zoeken. En daarom is deze uitdrukking voor de aristocratie louter een reden tot terreur of

een term vol laster, voor tirannen een belediging en voor velen een raadsel. Het betaamt ons haar aan iedereen uit

te leggen, opdat we tenminste goede burgers om ons heen verzamelen voor de ondersteuning van de beginselen,

die het algemeen welzijn bepalen.

Het is de functie van een regering de morele en fysieke krachten van de natie te leiden naar de doelen waarvoor zij

was ingesteld.

Het doel van een constitutionele regering is de Republiek te behouden; het is het doel van een revolutionaire

regering om deze te vestigen.

Revolutie is de oorlog, gevoerd door de vrijheid tegen haar vijanden; een constitutie is datgene wat het bouwwerk

van de vrijheid bekroont, zodra de overwinning is behaald en de natie in vrede leeft.

Het revolutionaire bewind moet voor ondersteuning buitengewone inzet vergen, juist omdat het zich in oorlog

bevindt. Het is onderworpen aan minder bindende en minder uniforme regels, omdat de omstandigheden waarin

het zich bevindt, onstuimig en veranderlijk zijn, voor alles evenwel omdat het zich gedwongen voelt snel en

onophoudelijk nieuwe middelen aan te wenden om het hoofd aan nieuwe en dreigende gevaren te bieden.

De voornaamste zorg van een constitutionele regering is de burgerlijke vrijheid; die van een revolutionaire regering

de publieke vrijheid. Onder een constitutionele regering is weinig meer vereist dan het individu tegen misbruiken

door de staat te beschermen, waar een revolutionaire regering zich gedwongen ziet de staat zelf te verdedigen tegen

de groeperingen die hem van alle kanten aanvallen.

Jegens goede burgers is een revolutionair bewind de volledige bescherming door de staat verschuldigd; jegens de

vijanden van het volk is hij slechts de dood verschuldigd."

BRON II

De Franse politieke filosoof Benjamin Constant (1767-1830) over individu en volkssoevereiniteit.

"In een samenleving gegrondvest op volkssoevereiniteit staat het vast dat geen individu, geen klasse de overigen

aan zijn speciale wil mag onderwerpen; maar het is onjuist te stellen dat de samenleving als geheel onbeperkte

soevereiniteit over haar leden uitoefent.

Het geheel der burgerij is soeverein in de zin dat geen individu, partij of groep zich soevereiniteit mag aanmatigen,

als deze haar niet is toevertrouwd. Maar daaruit volgt niet dat het geheel der burgerij, of zij die door haar met

soevereiniteit zijn bekleed, naar eigen goeddunken mag beschikken over de levens van individuen. Er is,

integendeel, een deel van het menselijk leven dat noodzakelijkerwijs individueel en onafhankelijk blijft, en dat

rechtens buiten de zeggenschap van de samenleving blijft. Soevereiniteit bestaat slechts in een beperkte en

betrekkelijke betekenis. De zeggenschap van deze soevereiniteit stopt waar de onafhankelijkheid van het

individuele leven begint. Als de samenleving deze grens overschrijdt, wordt zij net zo schuldig als de despoot,

wiens macht slechts berust op het zwaard van de vernietiging (...) De instemming van de meerderheid is in geen

enkel opzicht in alle gevallen voldoende om wetten te legitimeren; er zijn bepaalde wetten die door niets

gelegitimeerd kunnen worden. Als enig gezag wetten van dit soort vaststelt, maakt het weinig uit aan welke bron

hij beweert deze te ontlenen; het maakt weinig uit of deze bron een individu of een natie wordt genoemd; het zou

de gehele natie kunnen zijn met uitzondering van die ene burger die zij onderdrukt, en de wet zou nog steeds niet

gelegitimeerd zijn."

BRON III

Uit een toespraak van Edmund Burke, gekozen tot lid van het Engelse Lagerhuis voor het district Bristol, 1766.

"Een mening uiten is het recht van alle mensen; die van kiezers is een gewichtige en respectabele mening, waar een

afgevaardigde (...) altijd uiterst serieus rekening mee moet houden. Maar opgelegde instructies, verleende

mandaten, die het parlementslid verplichten blindelings en onvoorwaardelijk te gehoorzamen, te stemmen en te

pleiten, ook al zijn ze in strijd met de helderste opvattingen ontleend aan eigen beoordelingsvermogen en geweten -

deze dingen zijn zonneklaar niet in overeenstemming met de wetten van dit land; zij komen voort uit een

fundamentele misvatting met betrekking tot het hele karakter en de strekking van onze constitutie.

Het Parlement is geen congres van vertegenwoordigers van verschillende en vijandige belangen, welke belangen

ieder moet handhaven, als vertegenwoordiger en pleitbezorger, tegenover andere vertegenwoordigers en

pleitbezorgers; maar het Parlement is een beraadslagende vergadering van een natie, met een belang, dat van het

geheel - waar niet plaatselijke doelstellingen, niet plaatselijke vooringenomenheden richtsnoer dienen te zijn, maar

het algemeen welzijn, voortkomend uit het algemeen verstand van het geheel. U koos een lid, inderdaad; maar nu u

hem hebt gekozen, is hij geen lid van Bristol, maar is hij een lid van het Parlement."

1 Op politiek gebied kun je het Verlichtingsdenken revolutionair noemen in die zin dat dit leidde tot een

volstrekt nieuwe visie op de oorsprong van alle politieke gezag. Maak in een vergelijking met het

Middeleeuwse denken over politiek en bestuur duidelijk dat de Verlichtingsdenkers inderdaad uitgingen

van een volstrekt andere oorsprong van de macht in de staat.

2 Laat aan de hand van zijn redevoering (I) zien dat Robespierre enerzijds in de traditie van het Verlichte

denken over het gezag in de staat stond, anderzijds wat betreft de oorsprong van dat gezag de door de

meeste Verlichtingsdenkers getrokken grens duidelijk overschreed. Twee antwoorden dus.

3 Constant (II) wordt beschouwd als een van de grondleggers van het liberale denken over de verhouding

tussen staat en individu. Maak met behulp van bron II duidelijk dat Constant's afbakening van de

domeinen van de staat en het individu kenmerkend is voor de ideologie van het liberalisme.

4 In welk opzicht weken de opvattingen over volkssoevereiniteit van Constant (II) af van die van Rousseau?

5 Edmund Burke heeft de reputatie verkregen een conservatief denker bij uitstek te zijn. Als je nu zijn

aanvaardingsspeech als Lagerhuislid voor Bristol (III) plaatst in de context van het denken van de

achttiende eeuw in het algemeen, is het dan terecht Burke zonder meer een conservatief te noemen?

Verwijs in je antwoord naar de tekst van bron III.

6 Op grond van zijn uitlatingen voor de Nationale Conventie (I) zou je kunnen stellen dat Robespierre

mensen met andere opvattingen eerder in termen van goed en kwaad dan met zakelijke argumenten

benaderde. Toon de juistheid van deze stelling met behulp van een citaat uit bron I aan. Leg je keuze uit.

7 Waarom zullen juist vanuit dit perspectief (mensen om hun opvattingen benaderen in termen van goed en

kwaad) Constant (II) en Burke (III) de theorieën van Robespierre (I) verworpen hebben? Verwijs naar

beide bronnen om je antwoord aan te tonen.

VERLICHTING Franse Revolutie

Robespierre

Montesquieu/Rousseau

Conservatisme

TOETS

480

BRON I

Fragment uit de rede van Robespierre tot de Nationale Conventie, 5 februari 1794.

"Wij willen, kortom, de verlangens van de natuur uitvoeren, de bestemming van de mensheid tot stand brengen, de

beloftes van de filosofie nakomen, de voorzienigheid ontheffen van haar lange heerschappij van misdadigheid en

tirannie. Laat Frankrijk, vroeger vooraanstaand te midden van de onderdrukte landen, de glorie van alle vrije

volkeren die ooit bestaan hebben in de schaduw stellend, het voorbeeld worden voor de volkeren, de schrik voor de

onderdrukkers, de troost van de verdrukten, het sieraad van de wereld - en laat ons, door ons werk met ons bloed te

bezegelen, tenminste de vroege dageraad van wereldwijde gelukzaligheid zien.

Welke regeringsvorm kan deze wonderen bewerkstelligen? Slechts een democratische of republikeinse regering -

deze twee woorden zijn synoniemen, ondanks het verkeerd gebruik in de dagelijkse voertaal, aangezien een

aristocratie niet dichter bij een republiek staat dan een monarchie. Democratie is niet een staat waarin de mensen,

voortdurend in vergadering bijeen, voor zichzelf alle publieke aangelegenheden regelen, nog minder is het een

staat waarin een kleine fractie van het volk met op zichzelf staande, overhaaste en tegenstrijdige maatregelen over

het lot van de gehele samenleving beslist. Zo'n regering heeft nooit bestaan en zij zou slechts kunnen bestaan om

de mensen terug te voeren naar het despotisme.

Democratie is een staat waarin de soevereine burgers, geleid door zelfgemaakte wetten, alles doen wat zij zelf goed

kunnen doen, en door hun afgevaardigden alles doen, wat zij zelf niet kunnen doen."

BRON II

Edmund Burke in zijn 'Reflections on the Revolution in France', 1790.

"U zult opmerken dat vanaf de 'Magna Charta' tot aan de 'Declaration of Right' het steeds het doel van onze

constitutie is geweest om onze rechten op te eisen en vast te leggen, als een onvervreemdbaar erfgoed dat van onze

voorvaderen tot ons gekomen is, en om te worden doorgegeven aan ons nageslacht; als een goed dat in het

bijzonder de mensen van dit koninkrijk toebehoort zonder dat dit ook maar enige betrekking heeft op welk ander

meer algemeen of vroeger recht dan ook. Hierin zorgt onze constitutie voor een eenheid in zo'n grote

verscheidenheid van zijn onderdelen. We bezitten een erfelijke kroon; een erfelijke adel; en een parlement en een

volk dat privileges, burgerrechten en vrijheden erft van een lange reeks van voorouders."

1 Maak aan de hand van zijn woorden (I) duidelijk dat Robespierre zich een vertegenwoordiger van het

Verlichtingsdenken toonde op het punt van de rol van de mens in de geschiedenis.

2 Beoordeel of Robespierre (I) een Verlichtingsdenker was op het punt van de ideale regeringsvorm. Leg je

antwoord vanuit de bron uit.

3 Beoordeel of Robespierre een aanhanger van de ideeën van Montesquieu of van die van Rousseau was.

Leg je antwoord zowel wat betreft Montesquieu, als wat betreft Rousseau uit met behulp van bron I.

4 Edmund Burke (II) geldt als één van de grondleggers van de stroming van het conservatisme. Geef in je

eigen woorden aan dat Burke met zijn ideeën over de rol van de constitutie in de Engelse geschiedenis (II)

duidelijk maakte een conservatief te zijn.

5 Maak met behulp van bron II duidelijk hoe Burke over de ideeën van Robespierre (I) gedacht zou hebben.

Leg je antwoord uit.

VERLICHTING Kritiek op Verlichtingsdenken

Schopenhauer

Romantiek

TOETS

478

BRON

De filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) over zijn tijd, de periode na Napoleon.

"Wanneer we de meest overtuigde optimist eens voerden door de hospitalen, de lazaretten, de operatiezalen, de

gevangenissen, de martelkamers en de slavenverblijven of langs de slagvelden en plaatsen van terechtstelling of we

brachten hem in de duistere sloppen, waar de ellende wegkruipt voor onverschillige nieuwsgierigheid, zou hij

eindelijk zien wat zijn 'beste aller mogelijke werelden' is. En vanwaar zou Dante zijn gegevens voor zijn hel

hebben, zo niet uit onze eigen werkelijke wereld zelf?"

1 Leg uit dat Schopenhauer met zijn mens- en geschiedbeeld (zoals blijkt uit bovenstaande bron) telkens

afstand neemt van het Verlichtingsdenken. Twee antwoorden dus.

2 Waarom kun je zeggen dat uit de manier waarop hij zijn ideeën onder woorden brengt blijkt dat

Schopenhauer uit de tijd van de Romantiek komt?

VERLICHTING Natuurrechtdenken

Contracttheorieën

Conservatisme

Anti-revolutionair denken

TOETS

431

BRON I

Fragmenten uit het artikel 'Regering' uit de 'Encyclopédie' van Diderot, voltooid in 1772.

"Het welzijn van de mensen moet het hoofddoel van de regering zijn. De regeerders zijn aangesteld dit waar te

maken; en de grondwet die hen met deze macht bekleedt, is daarin verbonden met de natuurwetten en de wet van

de rede, die heeft vastgesteld dat dat doel bij elke regeringsvorm uitmaakt of deze succesvol is. Het grootste goed

van de mensen is hun vrijheid. Vrijheid is voor het staatslichaam wat gezondheid voor ieder individu is; zonder

gezondheid kan de mens geen plezier hebben; zonder vrijheid kunnen de naties geen welzijn kennen (...)

In het geval dat degenen die de teugels van de regering in handen hebben verzet ontmoeten als zij hun macht

gebruiken voor de vernietiging en niet voor de handhaving van de dingen die de mensen rechtens toebehoren,

moeten zij zichzelf verwijten maken, omdat het algemeen welzijn en het voordeel van de samenleving de redenen

zijn om een regering in te stellen. Hieruit volgt noodzakelijkerwijs dat macht niet willekeurig kan zijn en dat deze

uitgeoefend moet worden volgens de bestaande wetten, zodanig dat de mensen hun plicht kennen en zich door de

wet beschermd weten, en de regeerders tezelfdertijd binnen rechtmatige grenzen gehouden worden en er niet toe

verleid worden de macht die ze in handen hebben te gebruiken om de staat schade te berokkenen."

BRON II

Rousseau in zijn 'Du Contrat Social', 1762.

"De mens wordt vrij geboren en overal ligt hij in ketenen. En wie zich meester waant over anderen, kan niet

vermijden dat hij nog meer slaaf is dan zij zelf. Hoe heeft zich deze verandering voltrokken? Ik weet het niet. Wat

is in staat haar te wettigen? Ik geloof dat ik dit vraagstuk kan oplossen.

Indien ik alleen de macht zou beschouwen en de gevolgtrekkingen die uit deze voortvloeien, zou ik zeggen: 'Zo

lang een volk gedwongen is te gehoorzamen en ook gehoorzaamt, doet het hier goed aan. Zodra het echter het juk

kan afschudden en dit inderdaad afschudt, handelt het nog beter; want indien het zijn vrijheid herneemt op grond

van hetzelfde recht waarmee men het deze ontnam, dan is het of bevoegd om deze vrijheid terug te nemen, of men

was eenvoudig niet gerechtigd het deze af te nemen.'

De maatschappelijke orde is echter een geheiligde rechtsvorm die als grondslag dient voor alle andere rechten.

Niettemin komt dit recht niet voort uit de natuur; het moet dus gebaseerd zijn op overeenkomsten. Het komt erop

aan te weten van welke aard deze overeenkomsten zijn."

BRON III

De anti-revolutionair Groen van Prinsterer geeft in zijn boek 'Ongeloof en Revolutie' op ironische wijze zijn visie

op het denken achter Verlichting en Franse Revolutie.

"Dat de aarde, door alle tijden heen, een toneel van ellende is geweest, ten gevolge van geweld en huichelarij, dat

vorsten priesters in verbond zijn getreden, om de rampzalige volken naar lijf en ziel in de boeien van overmacht en

bijgeloof te knellen; dat een mensvernederende predikatie van bederf en onmacht het middel is geweest om onder

de vaan van recht en zedelijkheid, ten behoeve van weinigen, de mensheid in een kunstmatige vorm te wringen, die

alle vrije beweging en ontwikkeling belemmert.

Een filosofische wedergeboorte uit deze jammerlijke verbastering zou, door haar koesterende gloed, dezen toestand

doen ophouden. Nu reeds was er een licht in de duisternis ontstoken; nu reeds waren in vergetelheid geraakte

rechten wederom te voorschijn gebracht. De opvolging van de voorschriften der wijsbegeerte, en dit alleen, zou

vernietiging van vooroordeel en tyrannie, vestiging van vrijheid, waarborg van welvaart, van overvloed, van ware

beschaving en hoger levensgenot, ja trapsgewijze herschepping en volmaking van het menselijk geslacht zijn."

1 Maak telkens aan de hand van één citaat uit de betreffende bron duidelijk dat zowel het 'Encyclopédie'-

artikel (I) als Rousseau (II) uitgaan van het natuurrechtdenken.

2 In de Verlichtingsdenkbeelden op politiek en maatschappelijk gebied staat het begrip 'contract' centraal.

Ga na welke contractleer in het artikel uit de 'Encyclopédie' (I) te herkennen valt. Citeer een zinsnede

uit het artikel om je antwoord te ondersteunen.

3 Ook Rousseau (II) benadrukt het contractdenken, als hij stelt dat "de maatschappelijke orde (...)

gebaseerd (moet) zijn op overeenkomsten". Leg nu uit dat dit maatschappelijk contract niet hetzelfde is

als het contract, zoals dit in bron I naar voren komt.

4 Op het Verlichtingsdenken is fundamentele kritiek geleverd, bijvoorbeeld vanuit de conservatieve hoek

door Burke. Welke kritiek deze op het artikel uit de 'Encyclopédie' (I) geuit hebben? Verklaar je

antwoord.

5 Welke kritiek zal de anti-revolutionair Groen van Prinsterer (III) op de woorden van Rousseau (II) naar

voren gebracht hebben? Leg je antwoord uit en verwerk daarin een citaat uit bron III.

VERLICHTING Contracttheorie Locke

Montesquieu

Revolutie

Declaration of Independence

TOETS

1658

BRON

John Adams (1735-1826), van oorsprong een advocaat uit Boston (Massachusetts), was een van de meest

vooraanstaande voorstanders van de onafhankelijkheid van de latere Verenigde Staten. Samen met Thomas

Jefferson schreef hij de 'Declaration of Independence' (4 juli 1776). Drie maanden eerder schreef hij 'Thoughts

on Government', toen het 'Provincial Congress' van de kolonie North Carolina hem om advies had gevraagd;

hieronder staan de inleidende alinea's. Alexander Pope was een achttiende-eeuwse Engelse dichter.

"Als ik was opgewassen tegen de taak om een plan op te stellen voor de regering van een kolonie, zou ik gevleid

zijn door uw verzoek en erg gelukkig om daaraan te voldoen; omdat aangezien de wetenschap van de politiek de

wetenschap van het maatschappelijk geluk is en de zegeningen van de maatschappij geheel afhangen van hoe de

regering is ingericht, die in het algemeen instellingen heeft die vele generaties lang meegaan, er geen aangenamer

bezigheid kan zijn voor een welwillende geest dan een onderzoek naar de beste.

Pope vleide tirannen te veel toen hij zei: 'For forms of government let fools contest, that which is best

administered is best'. Niets kan bedrieglijker zijn dan dit: maar dichters lezen de geschiedenis om bloemen te

plukken, geen vruchten – zij zijn gespitst op verzonnen beelden, niet op de effecten van maatschappelijke

instellingen. Niets is zekerder uit de geschiedenis van volkeren en de aard van de mens dan dat sommige

regeringsvormen beter dan andere geschikt zijn voor een goed bestuur.

Wij moeten in ogenschouw nemen wat het doel van een regering is, voor we bepalen welke de beste vorm is. Op

dit punt zullen allen die nadenken over de politiek het eens zijn dat het geluk van de samenleving het doel van de

regering is, net als alle godgeleerden en moraalfilosofen het eens zullen zijn dat het geluk van het individu het

doel van de mens is. Uit dit beginsel moet volgen dat de regeringsvorm die gemak, welstand, veiligheid, of in één

woord geluk, brengt aan het grootste aantal personen en in de hoogste mate de beste is."

1 Leg uit dat je in de woorden van John Adams (bron) de contract-theorie van John Locke kunt herkennen.

Kies een zin uit de bron om je antwoord te ondersteunen.

2 Er is altijd veel discussie geweest over de vraag of de Amerikanen, die zich met de 'Declaration of

Independence' van Groot-Brittannië losmaakten, een revolutionaire gezindheid hadden. Bepaal nu aan de

hand van de bron of je Adams een revolutionair kunt noemen. Leg je antwoord uit.

3 Waarom kun je de leer van de 'Trias Politica', waarop de Amerikaanse grondwet gebaseerd werd,

interpreteren als een dam tegen de revolutie?

VERLICHTING Plakkaat van Verlatinghe

Declaration of Independence

Calvijn

Verlichting

TOETS

219

BRON I

Aanhef van het 'Plakkaat van Verlatinghe', waarmee de Staten-Generaal van de in de Unie van Utrecht verenigde

Nederlandse gewesten in 1581 koning Philips II afzetten.

"'T volk was van Gode niet tot behoef des vorsten geschapen, om onderdanig te wesen en als slaven te dienen maar

de vorst tot nut des volks, om deselve te behoeden van ongelijk, overlast ende ghewelt gelijck een vader zijne

kindren, gelijck een herder tot bewaernisse van zijne schapen (…) En so wanneer hy sulx niet en doet, maer in

stede van zijne ondersaten te beschermen, deselve soeckt te verdrucken, t'overlasten, heure oude vryheyt ende

privilegien te benemen, ende heur te gebieden ende gebruycken als slaven, moet ghehouden worden niet als Prince,

maer als een tyran."

BRON II

Aanhef van de 'Declaration of Independence', waarmee 13 Engelse kolonies in Noord-Amerika zich op 4 juli 1776

onafhankelijk van de Engelse koning verklaarden.

"Wanneer in de loop der gebeurtenissen een volk zich genoodzaakt ziet de politieke banden die het met een ander

verbindt, te verbreken en onder de machten der aarde de aparte en gelijkwaardige plaats in te nemen waartoe het

gerechtigd is krachtens de wetten van de natuur en de god van de natuur, vereist een gepast respect voor de

meningen der mensen dat het de oorzaken bekend maakt die het tot de scheiding hebben gedwongen."

1 Leg uit dat het 'Plakkaet van Verlatinghe' (I) zich baseerde op het denken van Calvijn

met betrekking tot de verhouding tussen een vorst en zijn onderdanen.

2 Maak met telkens twee argumenten duidelijk waarom je de 'Declaration of Independence' (II) kenmerkend

voor het Verlichtingsdenken kunt noemen en het 'Plakkaet van Verlatinghe' (I) juist niet.

VERLICHTING Mensbeeld

Slavernij

Heksenvervolgingen

Onderwijs

TOETS

1796

BRON

De Schoolwet die in 1806 in Nederland van kracht werd, voorzag onder meer in de aanstelling van

'schoolopzieners', die toezicht moesten houden op de staat van het onderwijs. Cornelis Pothoff, vanaf dat jaar

schoolopziener in onder meer Sleen en Zweeloo, rapporteerde later het volgende over de onderwijzers in deze

dorpen.

"(…) zeer onbekwame menschen, die geene algemeene kundigheden bezaten, wier gehele of voorname kunde

bestond, of in het prenten van eene goede letter, of in het opdreunen van eenen Psalm; menschen, die geen

denkbeeld hadden van een nuttig lid der maatschappij, veel min van de wijze, op welke een kind daartoe behoort

gevormd te worden, die den gewichtigen Post van Schoolonderwijzer enkel als een ambacht beschouwden, tot

welks waarneming zij voor eenen tijd gedwongen ware, die meenden, dat zij zich wel hadden uitgesloofd, wanneer

zij de schooluren maar met de kinderen hadden doorgebragt, en zich beroemden, dat zij door knorren en dreigen,

door kijven en slaan, boven anderen, de kinderen voor zich konden doen sidderen."

1 Leg uit welke visie de Verlichtingsdenkers in zijn algemeenheid hadden op de mens.

2 Maak duidelijk wat deze Verlichtingsdenkbeelden over de mens voor consequenties hadden op de

slavernij en op de heksenvervolgingen. Twee antwoorden dus.

3 Bepaal aan de hand van de bron of je Cornelis Pothoff een vertegenwoordiger van het Verlichtingsdenken

kunt noemen. Ondersteun je antwoord met twee argumenten, die je aan de bron ontleend hebt; je kunt

deze in eigen woorden opschrijven.

VERLICHTING Voltaire

Vrijheid van godsdienst

Natuurrecht-denken

TOETS

1878

BRON

Van 1726-1729 verbleef de Franse Verlichtingsfilosoof Voltaire in ballingschap in Engeland. Zijn 'Lettres sur les

Anglais' publiceerde hij in 1731. Hieronder volgt een fragment daaruit. De 'Royal Exchange' was een groot

commercieel centrum, opgericht in de zestiende eeuw.

"Kijk naar de 'Royal Exchange' in Londen (…) waar de vertegenwoordigers van alle naties elkaar ontmoeten ten

voordele van de mensheid. Daar doen de jood, de moslim en de christen zaken met elkaar alsof zij allen dezelfde

godsdienst belijden (…) Daar heeft de Presbyteriaan vertrouwen in de Anabaptist en rekent de Anglicaan op het

woord van de Quaker (…)

Als er slechts één godsdienst in Engeland zou worden toegestaan, zou de regering zeer waarschijnlijk despotisch

worden; als er maar twee waren, zouden de mensen elkaars kelen afsnijden; maar als er zo'n groot aantal is, leven

ze allemaal gelukkig en in vrede."

1 Leg uit dat de opmerkingen van Voltaire over de 'Royal Exchange' voor hem vooral een bewijs zijn van

de juistheid van zijn denkbeelden over de godsdienst, maar niet het uitgangspunt vormen van het

Verlichtingsdenken met betrekking tot het geloof. Let er op dat je antwoord uit twee delen moet bestaan.

2 Volgens Voltaire is er een heel duidelijk verband tussen de godsdienstige en de staatkundige

verhoudingen in een land. Maak duidelijk dat je zijn opmerkingen voor wat betreft Engeland van context

kunt voorzien door er de afloop van de staatkundige ontwikkeling in de zeventiende eeuw bij te

betrekken.

3 Beredeneer dat de verhouding tussen politiek en godsdienst in Engeland, zoals door Voltaire in zijn

'Lettres sur les Anglais' aangegeven, past in het natuurrechtdenken van de Verlichtingsfilosofen.

VERLICHTING Rousseau

Volkssoevereiniteit

Absolutisme

TOETS

1828

BRON

In 1762 publiceerde de filosoof en schrijver Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) zijn baanbrekende boek 'Du

Contrat Social ou principes du droit politique'. Hieronder staat een fragment uit dit boek over het recht van de

sterkste.

"De sterkste is nooit sterk genoeg om altijd de heerser te zijn, tenzij hij kracht verandert in recht, en

gehoorzaamheid in plicht. Vandaar het recht van de sterkste, dat, hoewel het voor iedereen ironisch bedoeld

schijnt te zijn, werkelijk als een fundamenteel principe is geformuleerd. Maar hoeven we nooit een uitleg van

deze uitdrukking te hebben? Kracht is een lichamelijke macht en ik vermag niet in te zien wat voor moreel effect

daarvan uitgaat. Aan kracht toegeven is een handeling vanuit noodzaak, niet vanuit wil – op zijn hoogst een

handeling vanuit tact. In wat voor opzicht kan het een verplichting zijn?

Veronderstel voor een ogenblik dat dit zogenaamde 'recht' bestaat. Ik beweer dat het enige resultaat een hoop niet

uit te leggen onzin is. Want als kracht recht schept, verandert het effect met de oorzaak: iedere kracht die groter is

dan de eerste volgt deze in rechte op. Zodra het mogelijk is om straffeloos ongehoorzaam te zijn, is

ongehoorzaamheid wettig; en aangezien de sterkste altijd in zijn recht staat, is het enige wat van belang is zo te

handelen dat je de sterkste wordt. Maar wat is dat dan voor recht, als het vergaat wanneer kracht faalt? (…)

Een bandiet verrast mij aan de rand van een bos: moet ik mijn beurs niet louter onder dwang afgeven, maar ben ik

(…) ook in geweten gehouden deze af te geven? Want ongetwijfeld is het pistool dat hij vasthoudt ook een macht.

Laten we dan toegeven dat kracht geen recht schept en dat we verplicht zijn om alleen legitieme machten te

gehoorzamen."

1 Tegen welke regeringsvorm keert Rousseau zich in bovenstaande tekst? Leg je antwoord uit met een

verwijzing naar de bron.

2 Rousseau kwam uiteindelijk tot het begrip 'volkssoevereiniteit'. Leg uit wat hij daaronder verstond.

3 Ga na of je uit bovenstaande woorden al kunt afleiden dat Rousseau uitgaat van het beginsel van de

volkssoevereiniteit.

VERLICHTING Drenthe

Ontginningen/turfwinning

Verhoging welvaart

TOETS

1927

BRON

Sigismund Jacques van Heiden Reinestein (1771-1830) was een adellijke Drentse landeigenaar, die vanaf 1804

in Drenthe bestuursfuncties vervulde. In 1806 schreef hij een 'Vertoog betreffende de huidige staat van de

Landschap Drenthe', bestemd voor Lodewijk Napoleon, Koning van Holland. In onderstaand fragment bepleitte

hij vooral ontginningen en turfwinning.

"Men zou een blik moeten werpen op de huidige staat van de Landschap Drenthe en een vergelijking maken met

die waarin het zich honderdvijftig jaar geleden bevond: de kritische waarnemer zou zich beslist verbazen en, zo

durven wij wel te beweren, met bewondering waarnemen hoe ondanks zoveel hindernissen en zo weinig

middelen de inheemse omstandigheden en de algemene welvaart vooruit zijn gegaan en hoezeer de beschaving is

gevorderd. Hoewel het, wat het laatste betreft, een feit is dat de Landschap Drenthe nog behoorlijk achterloopt in

vergelijking met andere Departementen, men treft er niettemin nieuwe volksplantingen aan met (…) een

bevolking van alweer zesduizend-vijftig zielen. Dit moge dienen als een bewijs van de voordelen die er behaald

kunnen worden. Het kan niet vaak genoeg worden gezegd: de Regering zou alleen maar de wil hoeven te hebben

in het Koninkrijk zelf een bron van rijkdom aan te boren, vruchtbaarder en betrouwbaarder dan zoveel andere die

op grond van overdreven of onwerkelijke gissingen zonder resultaat in het buitenland zijn onderzocht ten koste

van onmetelijke sommen. Het gunstige gevolg van deze ingreep door de Regering zou het geluk, de voorspoed

van vele gezinnen en de vergroting van de Staatsinkomsten betekenen. Dit temeer omdat het voorbeeld van de

Regering altijd indruk maakt op de inwoners en op hun gedrag van invloed is. Er zou het gerede vooruitzicht

ontstaan dat zij zich, aangespoord door gunstig en opvallend resultaat, erop zouden toeleggen in (de rest van)

Nederland vergelijkbare projecten aan te gaan. Terwijl zij met dat doel uitgestrekte bezittingen in hun eigen

Vaderland verwerven zou een eind komen aan de zo vaak vertoonde dwaze gewoonte miljoenen te riskeren met

ongewisse speculaties in verder weg gelegen streken. Ze zouden zich inspannen een en ander te ondernemen naar

het voorbeeld van hun verlichte Regering, en ze zouden vanzelf terugkomen van de grote fout de schatten die de

ons omringende bodem bevat te negeren of te verwaarlozen om aan de slag te gaan met grote ontginningen elders

die ten onrechte de aandacht krijgen."

1 Beredeneer welke gevolgen de toepassing van Verlichte denkbeelden in de achttiende eeuw kon hebben

voor het onderwijs en de rechtsspraak. Twee antwoorden dus.

2 Je kunt stellen dat Van Heiden Reinestein beïnvloed was door het Verlichtingsdenken. Toon dat aan

door

a eerst uit te leggen wat de kern van zijn pleidooi in het 'Vertoog' aan Lodewijk Napoleon was en

b daarna met twee aan de bron ontleende argumenten duidelijk te maken dat Van Heiden

Reinestein Verlichte ideeën had.

VERLICHTING Drenthe

Locke – Rousseau

Revolutionaire ideeën

TOETS

2057

BRON

Nadat de Fransen in januari 1795 het bewind van stadhouder

Willem V verjaagd hadden, vormde een aantal inwoners van

Drenthe een 'Commité Revolutionair in de Landschap Drenthe'.

Op 7 februari van datzelfde jaar gaven zij deze publicatie uit. De

voorstanders van politieke veranderingen werden in de Republiek

'Patriotten' genoemd.

1 Beredeneer of de publicatie van het

Drentse 'Commité Revolutionair'

meer het denken van Locke of juist

meer dat van Roussseau

weerspiegelt. Neem een zin uit de

bron over om je antwoord te

ondersteunen.

2 Een comité kan zich wel

revolutionair noemen, maar het is

de vraag of de voorgestelde

maatregelen ook inderdaad

revolutionair zijn. Noem twee

aanwijzingen uit de bron die

aantonen dat het 'Commité

Revolutionair' inderdaad een

revolutionaire verandering in

Drenthe voorstond. Leg je

antwoord uit.

VERLICHTING Censuur

Verspreiding van boeken

Bronnenkritiek

TOETS

2056

BRON I

Grafiek waarin de productie van manuscripten en boeken tussen 1500 en 1800 wordt weergegeven.

BRON II

Grafiek waarin de productie van gedrukte boeken

in Europa tussen circa 1450 en 1800 wordt

weergegeven.

1 Leg uit dat de verspreiding van de

Verlichtingsdenkbeelden enerzijds leidde tot

een toenemende kritiek op de bestaande

censuur van boeken, anderzijds in een aantal

landen leidde tot verscherping van deze

censuur.

2 Waarom kan je een verband veronderstellen

tussen de Verlichting en de enorme toename

van het aantal verspreide boeken (zoals blijkt

uit de bronnen I en II)?

3 Het is noodzakelijk grafieken goed te

interpreteren. Maak duidelijk

- dat de bronnen I en II alleen

ogenschijnlijk van elkaar verschillen

voor wat betreft de productie van

gedrukte boeken en

- dat de gekozen weergave van de

gegevens met betrekking tot gedrukte

boeken voor de makers van bron I nodig

was om ook gegevens met betrekking tot

manuscripten in de grafiek op te kunnen

nemen.

VERLICHTING Locke

Rousseau

Wetenschappelijke Revolutie

Gematigde/Radicale Verlichting

TOETS

2193

BRON I

In zijn 'Essay Concerning Human Understanding', geschreven in 1690, zette de Engelse filosoof John Locke zijn

theorie over kennis uiteen. Hieronder volgt een fragment uit dit werk.

"Laten we dan veronderstellen dat de geest, om zo te zeggen, wit papier is, met geen enkel letterteken, zonder ook

maar enig idee. Hoe komt het dan voorzien van ideeën? Vanwaar komt hij dan aan die enorme hoeveelheid

ideeën, die de drukke en grenzeloze verbeeldingskracht van de mens daarop heeft geschilderd in een bijna

eindeloze verscheidenheid? Waarvandaan heeft hij alle bouwstoffen van zijn verstand en zijn kennis? Hierop

antwoord ik, met één woord, vanuit ervaring (…) Ons vermogen om te observeren, toegepast hetzij met

betrekking tot uiterlijk waarneembare objecten, hetzij met betrekking tot de innerlijke werking van onze geest,

door onszelf waargenomen en overdacht, is datgene wat ons verstand voorziet van alles wat we nodig hebben om

te denken."

BRON II

In zijn boek 'Du Contrat Social', geschreven in 1762, ging de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau onder meer

in op het Engelse parlementaire systeem.

"De afgevaardigden van het volk zijn niet zijn vertegenwoordigers en kunnen dat ook niet zijn; zij zijn alleen

maar zijn tussenpersonen; en zij kunnen niets definitief besluiten. Elke wet die het volk niet zelf geldig heeft

gemaakt is nietig; het is in geen enkel opzicht een wet. Het Engelse volk gelooft van zichzelf dat het vrij is; het

vergist zich ernstig; het is alleen vrij gedurende de verkiezing van de leden van het Parlement; zodra de leden zijn

gekozen, is het volk geknecht; het is niets."

1 Leg uit dat je met behulp van de woorden van John Locke (I) een verband kunt leggen tussen de

Wetenschappelijke Revolutie en de Verlichting.

2 In de invloed van Verlichtingsideeën op de samenleving onderscheiden historici de Gematigde van de

Radicale Verlichting. Beredeneer aan de hand van de bronnen I en II wie (Rousseau of Locke) eerder tot

de Gematigde Verlichting gerekend moet worden, wie eerder tot de Radicale Verlichting.

VERLICHTING Vooruitgangsoptimisme

Encyclopédie

Onderwijs

TOETS

2253

BRON I

Tussen 1751 en 1765 publiceerden de Franse Verlichtingsfilosofen Diderot en d'Alembert hun 'Encyclopédie',

waarin zij alle bestaande kennis in hun tijd op overzichtelijke wijze bijeen wilden brengen. Over het onderwerp

'onderwijs' schreven zij onder meer het volgende.

"Over het onderwijs in het algemeen. De kinderen die op de wereld komen, moeten op een dag de maatschappij

vormen waarin zij zullen moeten leven: hun onderwijs is dus het meest belangwekkende doel, 1e voor henzelf,

omdat het onderwijs hen zo moet vormen dat zij voor deze maatschappij nuttig zijn, dat zij er waardering krijgen

en dat zij daarin hun voorspoed vinden; 2e voor hun families, die zij moeten onderhouden & opluisteren; 3e voor

de staat zelf, die de vruchten moet plukken van het goede onderwijs dat de burgers die deel van hem uitmaken

ontvangen (…)

Als iedere vorm van onderwijs zou worden gegeven met verstand & met volharding, zal het vaderland

ondervinden dat het goed gevestigd, goed geregeerd & van de beledigingen van zijn buurlanden gevrijwaard

wordt."

BRON II

Deze plaat staat in de 'Encyclopédie' van

Diderot en d'Alembert bij het onderwerp

'economie van het platteland, honingbijen'.

1 De Verlichting wordt gekenmerkt door

vooruitgangsoptimisme. Leg eerst uit wat

we daarmee bedoelen en vervolgens

waarom de Verlichters dachten dat een

dergelijk optimisme gerechtvaardigd was.

2 Kies een zin uit bron I waarmee je kunt

aantonen dat Diderot en d'Alembert

aanhangers van dit vooruitgangs-

optimisme waren.

3 Leg uit waarom de illustratie bij het

onderwerp 'honingbijen' (II) ook prima

zou passen bij het onderwerp 'onderwijs'

(I).

4 Hoewel het niet uitdrukkelijk in bron I

genoemd wordt, kun je met behulp van

deze tekst beredeneren dat het door de

Verlichters bepaalde doel van het

onderwijs een grote breuk betekende met

het onderwijs, zoals dat in de eeuwen

voor de Verlichting werd gegeven. Geef

die redenering.

VERLICHTING Encyclopédie

Tovenarij

Toekomstbeeld

Onderwijs

Relatie met de kerk

TOETS

2284

BRON

Tussen 1751 en 1772 publiceerden de Franse Verlichtingsdenkers Diderot en D'Alembert hun 'Encyclopédie ou

dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers'. Hieronder volgt een fragment uit het onderwerp

'tovenarij'.

"Men hoort nooit spreken over toverkunsten en bezweringen behalve in de landen en de tijden van onwetendheid.

Daarom kwam de toverkunst zo vaak bij ons voor in de dertiende en veertiende eeuw. De kinderen van Filips de

Schone sloten volgens Voltaire daarom een schriftelijke verbintenis en beloofden elkaar wederzijds te helpen

tegen hen die hen te gronde zouden willen doen gaan met behulp van de toverkunst. Men verbrandde volgens een

gerechtelijk arrest een tovenares, die samen met de duivel een handeling had verricht ten gunste van Robert van

Artois. De ziekte van Karel VI werd toegerekend aan een bezwering en men liet een tovenaar komen om hem te

genezen.

In Londen zag men dat de hertogin van Gloucester ervan beschuldigd werd Hendrik VI met behulp van

toverspreuken naar het leven te hebben gestaan. Een ongelukkige waarzegster en een zwakzinnige priester of

schurk die zich tovenaar noemde, werden levend verbrand voor deze vermeende samenzwering. De hertogin was

zo gelukkig slechts veroordeeld te worden tot het, in haar hemd staande, vragen van vergiffenis en levenslange

gevangenisstraf. De geest van verlichting en filosofie, die sinds zijn regering op dit bloeiende eiland was

gevestigd, was er dus nog ver verwijderd."

1 Leg met behulp van het artikel over tovenarij uit hoe de Verlichtingsdenkers zich de samenleving in de

toekomst voorstelden.

2 De Verlichtingsdenkers hadden grote verwachtingen van het onderwijs. Licht dat toe door

- eerst met behulp van de bron te beredeneren waarom de Verlichters onderwijs zo belangrijk

vonden en

- daarna uit te leggen waarom zij het onderwijs aan de invloed van de Kerk wilden onttrekken.

VERLICHTING Voltaire

Godsdienst

Gematigde vs. Radicale Verlichting

Spinoza

TOETS

2321

BRON

In zijn 'Traité sur la tolérance' (1763) schreef de Franse verlichtingsfilosoof Voltaire onder meer het volgende.

"Er is niet veel verbeeldingskracht of een schitterend getrainde welsprekendheid voor nodig om aan te tonen dat

Christenen elkaar behoren te verdragen. Ik evenwel ga verder: ik beweer dat we alle mensen als onze broeders

moeten beschouwen.

Wat? De Turk mijn broeder? De Chinees mijn broeder? De Jood? De Siamees? Ja, zonder twijfel; zijn wij niet

allen kinderen van dezelfde vader en schepselen van dezelfde God? Maar deze volkeren verachten ons; zij

behandelen ons als aanbidders van afgoden! Heel goed! Ik zal hen vertellen dat ze zich ernstig vergissen.

Het lijkt mij toe dat ik ten minste de trotse, dogmatische Islamitische imam of de Boeddhistische priester

versteld zou doen staan als ik ongeveer zo tegen hen sprak: 'Deze kleine aardbol, die maar een stipje is, rolt door

de ruimte, zoals vele andere aardbollen doen; wij zijn verloren in de onmetelijke ruimte van het heelal. De mens,

slechts anderhalve meter groot, is zeker maar een klein ding in de schepping. Eén van deze niet waar te nemen

wezens zegt tegen iemand anders van zijn buren, in Arabië of Zuid-Afrika: `Luister naar mij, want de God van al

deze werelden heeft mij verlicht: er zijn negenhonderd miljoen mieren zoals wij op de aarde, maar mijn

mierennest is het enige dat God na aan het hart ligt; alle andere zijn door Hem voor eeuwig verworpen; alleen

het mijne zal gelukkig zijn, en alle andere zullen voor eeuwig verdoemd zijn.` Zij zouden mij dan in de rede

vallen, en vragen welke dwaas al deze onzin uitkraamde. Ik zou hen antwoorden: `U, uzelf.` ' "

1 In boeken over de Verlichting wordt onderscheid gemaakt tussen gematigde en radicale denkers.

Beredeneer nu op grond van de bron dat op het gebied van het christelijk geloof

- Voltaire verlichte ideeën verkondigde,

- maar vergeleken met de ideeën van Spinoza tot de gematigde Verlichting gerekend moet

worden.

2 Leg uit dat Voltaire met zijn vergelijking met mierennesten scherpe kritiek uitoefende op de christelijke

kerk.