Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

112

Transcript of Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

Page 1: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...
Page 2: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

Steunpunt Gelijkekansenbeleid – consortium UA en UHasselt – 2010

ISBN 978-90-77271-57-5

Wettelijk Depot: D/2010/3680/07

NUR 740

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door

middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze

ook, zonder vooraf-gaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Druk- en bindwerk: Drukkerij Wilda

Page 3: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan

van de ouders vanuit een

genderperspectief

Marcia Poelman (S GKB)

Marie Kruyfhooft (S GKB)

Promotoren:

Prof. dr. Dimitri Mortelmans (UA)

Prof. dr. Nan Torfs (UHasselt)

Steunpunt Gelijkekansenbeleid - Consortium Universiteit Antwerpen en Universiteit Hasselt

i

Page 4: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

ii

Page 5: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

iii

Inhoudsopgave

1. Inleiding............................................................................................. 1 2. Literatuurstudie ................................................................................. 3

2.1. De gevolgen van een relatieontbinding ...............................................3 2.1.1. Een nieuwe woning.......................................................................3 2.1.2. Alleen of opnieuw met twee?..........................................................5 2.1.2.1. De precaire situatie van alleenstaande ouders................................5 2.1.2.2. Herpartneren ............................................................................7 2.1.3. Financieel-economische gevolgen van een relatieontbinding ...............8 2.1.3.1. Een kater maar voor wie? ...........................................................8 2.1.3.2. Transities in de loopbaan .......................................................... 10 2.2. Combinatie van arbeid en gezin....................................................... 11 2.2.1. In theorie.................................................................................. 12 2.2.1.1. Preferenties ............................................................................ 12 2.2.1.2. Een dynamisch perspectief ........................................................ 14 2.2.2. Arbeid en gezin in de praktijk....................................................... 15 2.2.2.1. Taakverdeling in een koppelhuishouden ...................................... 15 2.2.2.2. Een nieuw ouderschap met oude gewoontes?............................... 16 2.2.2.3. Opvang voor de kinderen.......................................................... 18 2.3. Verblijfsregeling van de kinderen..................................................... 20 2.3.1. Wet van 18 juli 2006 aangaande gelijkmatig verdeelde huisvesting ... 21 2.3.1.1. Een voorgeschiedenis ............................................................... 21 2.3.1.2. Inhoud van de wet................................................................... 22 2.3.2. Financiële aspecten van verblijfsco-ouderschap............................... 25 2.3.2.1. De onderhoudsplicht tegenover de kinderen ................................ 25 2.3.2.2. Fiscale aspecten van verblijfsco-ouderschap ................................ 26 2.3.2.3. Kinderbijslag en verblijfsco-ouderschap....................................... 28 2.3.3. Evaluatie van de wet................................................................... 29 2.3.4. Een profiel van co-ouderschapsregelingen...................................... 30 2.3.4.1. Prevalentie en vorm................................................................. 30 2.3.4.2. De verblijfsregeling de jure en de verblijfsregeling de facto............ 32 2.3.4.3. Een profiel van co-ouders ......................................................... 33 2.3.4.4. Een profiel van kinderen in een verblijfsco-ouderschap.................. 33 2.3.4.5. Tevredenheid met de verblijfsregeling ........................................ 34 2.3.4.6. De kostenverdeling binnen het verblijfsco-ouderschap................... 35 2.4. Afronding..................................................................................... 35

3. Onderzoeksopzet.............................................................................. 41 3.1. Steekproef ................................................................................... 41

Page 6: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

iv

3.2. Vragenlijst ................................................................................... 42 3.3. Respons....................................................................................... 43 3.4. Expertenbevraging ter aanvulling .................................................... 43

4. Resultaten........................................................................................ 45 4.1. Beschrijving van de steekproef........................................................ 45 4.1.1. Sociodemografische kenmerken.................................................... 46 4.1.2. Kenmerken van de scheiding........................................................ 48 4.1.3. Een toename van verblijfsco-ouderschap?...................................... 50 4.2. Verblijfsregeling van de kinderen..................................................... 51 4.2.1. Kenmerken van de verblijfsregeling .............................................. 52 4.2.2. Veranderingen in de verblijfsregeling............................................. 54 4.2.3. Een pleidooi voor maatwerk?........................................................ 55 4.3. Verdeling van de kosten en beslissingen aangaande de kinderen.......... 57 4.3.1. Gelijkmatig verblijf = gelijkmatige rekening?.................................. 57 4.3.2. Betaling van de alimentatie.......................................................... 60 4.3.3. Discussie: de nood aan transparantie ............................................ 61 4.4. Inkomen van de ouders ................................................................. 62 4.4.1. Evolutie van het inkomen na de scheiding ...................................... 62 4.5. Beroepsactiviteit van de ouders....................................................... 66 4.5.1. Arbeidsmarktpositie .................................................................... 66 4.5.2. Tijdsregime en tijdsautonomie...................................................... 69 4.5.3. Veranderingen op loopbaanvlak .................................................... 73 4.5.4. Flexibiliteit op het werk gekoppeld aan flexibiliteit in de verblijfsregeling

......................................................................................... 75 4.6. Opvang voor de kinderen ............................................................... 76 4.6.1. Wie vangt de kinderen op?........................................................... 76 4.6.2. Discussie: “it takes a village to raise a child”?................................. 77 4.7. Tevredenheid en levensdomeinen ouders.......................................... 79 4.7.1. Herpartneren van de ouders......................................................... 79 4.7.2. Tevredenheid en conflict met betrekking tot de verblijfsregeling........ 80 4.7.3. Maandag baaldag ....................................................................... 81 4.8. Suggesties van de respondenten voor het beleid................................ 82

5. Conclusies en aanbevelingen............................................................ 85 5.1. Conclusies van het onderzoek ......................................................... 85 5.1.1. Wat zijn de kenmerken van verblijfsco-ouderschap? ........................ 85 5.1.2. De lusten en de lasten: een billijke verdeling? ................................ 86 5.1.3. Werken verblijfsco-ouders anders?................................................ 88 5.1.4. Samenvattend ........................................................................... 89 5.2. Aanbevelingen .............................................................................. 91

6. Bibliografie....................................................................................... 95

Page 7: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

v

Lijst met tabellen

Tabel 1 Sociodemografische kenmerken naar verblijfsregeling ( N=745)......... 47 Tabel 2 Echtscheidingskenmerken naar verblijfsregeling ( N=745)................. 49 Tabel 3 Oorzaken voor het stopzetten van een verblijfsco-ouderschap ........... 55 Tabel 4 Multinomiale logistische regressie van geslacht, kindrekening en

verblijfsregeling op de verdeling van de kosten........................................... 59 Tabel 5 Lineaire hiërarchische regressie van verblijfsregeling,

achtergrondkenmerken en nakomen verblijfsregeling op nakomen

alimentatieverplichting. ........................................................................... 61 Tabel 6 Multinomiale logistische regressie van achtergrondkenmerken,

herpartneren, beroepsactiviteit voor scheiding, afstand tot de scheiding en

verblijfsregeling op de evolutie van het huishoudinkomen ............................ 64 Tabel 7 Multinomiale logistische regressie van beroepsactiviteit voor de

scheiding en achtergrondkenmerken op de verblijfsregeling.......................... 68 Tabel 8 Multinomiale logistische regressie van verblijfsregeling en

achtergrondkenmerken op tijdsregime na de scheiding ................................ 70 Tabel 9 Multinomiale logistische regressie van verblijfsregeling en

achtergrondkenmerken op tijdsautonomie na de scheiding ........................... 72 Tabel 10 Gezinskenmerken naar verblijfsregeling ( N=745) .......................... 80

Page 8: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

vi

Page 9: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

1

1. Inleiding

Met de wet van 3 juni 1995 aangaande “de gezamenlijke uitoefening van het

ouderlijk gezag” werd de basis gelegd voor het gezagsco-ouderschap als

uitgangspunt. De wet is gebaseerd op het principe dat beide ouders - in overleg

- gezamenlijk belangrijke beslissingen moeten nemen betreffende hun kinderen.

De ouders hebben evenveel ouderlijk gezag ongeacht waar de kinderen wonen.

Ouderlijk gezag en huisvesting worden van elkaar losgekoppeld. Wat de

verblijfsregeling betreft, wordt door de wet op dat moment geen model naar

voor geschoven als richtlijn. De wet op het verblijfsco-ouderschap van 18 juli

2006 bepaalt dat wanneer de ouders niet samenleven en één van de ouders

vraagt het verblijfsco-ouderschap (een gelijkmatige verdeling tussen beide

ouders van de huisvesting van het kind), de rechter deze regeling bij voorrang

moet onderzoeken. Het aanvoelen bestaat dat sinds de invoering van deze wet

het aantal verblijfsco-ouderschappen in Vlaanderen enorm is toegenomen.

Hieromtrent is echter geen statistisch materiaal voorhanden. Daar waar

verblijfsco-ouderschap is overeengekomen of opgelegd, gaan we na wat hiervan

de impact is op de ex-partners. De invalshoek die we bij het bestuderen van

verblijfsco-ouderschap aannemen is of de gevolgen in het dagelijkse leven van

het opnemen van een verblijfsco-ouderschap anders zijn voor mannen dan voor

vrouwen. De gevolgen waar we in het bijzonder naar kijken zijn deze op de

arbeidsmarkt. We kunnen immers aannemen dat een gedeeld verblijf van de

kinderen bij beide ouders een differentiële impact heeft op de arbeidsloopbaan

van mannen en vrouwen. Om die reden formuleren we onze centrale

onderzoeksvraag als volgt: wat is de gendergebonden impact van een

verblijfsco-ouderschapsregeling op de loopbaan van ex-partners?

Deze centrale probleemstelling trekken we uiteen in verschillende deelvragen.

In de eerste plaats vragen we ons af of verblijfsco-ouders er in slagen om hun

intenties ook op de langere termijn waar te maken? Een vraag die zich hierbij

opdringt is, wat de financiële, organisatorische gevolgen en vooral de

consequenties zijn voor het beroepsleven van een gedeeld verblijf en het

eventueel opgeven ervan. Zijn de financiële lasten van ex-partners met

verblijfsco-ouderschap wel zo gelijk verdeeld als verondersteld wordt? Is de

veronderstelde impact van een gelijkmatig verdeelde verblijfsregeling op de

loopbaankansen van beide ouders aanwezig en indien zo, in gelijke mate

aanwezig? Deze vragen worden in het empirisch luik geoperationaliseerd. We

gaan na hoe de kosten voor de kinderen verdeeld worden tussen beide ouders

Page 10: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

2

en of beslissingen aangaande de kinderen eveneens een zaak van beide ouders

is. De beroepsstatus en het inkomen van de ouders worden bevraagd, zowel

voor als na hun scheiding. Er wordt gepeild naar kenmerken van de

verblijfsregeling (afstand tussen de huizen, ritme van de wissels) en naar de

tevredenheid van de ouders op diverse levensdomeinen.

De keuze om met een schriftelijke vragenlijst meerdere aspecten te bevragen,

levert een grote hoeveelheid gegevens op. Deze methode laat echter in mindere

mate toe om in de diepte op 1 aspect in te gaan. De evoluties die ouders op

diverse domeinen doormaken, kan allicht adequater geanalyseerd worden door

middel van longitudinaal onderzoek. Een additionele set diepte-interviews met

een beperkte groep co-ouders compenseert ten dele de beperkingen van deze

cross-sectionele gegevens. We dienen echter de nodige bescheidenheid aan de

dag te leggen en beschouwen dit onderzoek vooral als explorerend. De

kwantitatieve bevraging van de steekproef geeft een eerste beeld van

verblijfsco-ouderschap en de sociaaleconomische situatie van de ouders.

De opbouw van het rapport is als volgt. We vangen aan met een

literatuurstudie. Hier staan we eerst stil bij de gevolgen van een

relatieontbinding (2.1), dit is immers de conditio sine qua non voor elke

verblijfsregeling. Vervolgens bekijken we de combinatie arbeid en gezin zowel

vanuit een theoretische invalshoek als vanuit de praktijk (2.2). Tot slot van de

literatuurstudie bekijken we het verblijfsco-ouderschap (2.3). Er wordt aandacht

besteed aan de gewijzigde wetgeving hieromtrent en aan de kenmerken van het

verblijfsco-ouderschap. Het empirisch onderzoek wordt ingeleid met hoofdstuk

3, ‘Opzet’, waar we een gedetailleerd overzicht van de

dataverzamelingsmethode geven. We bespreken de aanvraag en de aard van de

steekproef en het opstellen en verzenden van de vragenlijst. Vervolgens staan

we stil bij de respons en lichten de datacleaning en de analysetechnieken toe.

Bij de bespreking van de resultaten (4) vangen we aan met een beschrijving van

de steekproef. Vervolgens werken we per thema dat in de vragenlijst aan bod

kwam verder. De resultaten worden telkens afgesloten met een bespreking van

de expertinterviews en interviews met co-ouders, wat meteen een kwalitatief

kader biedt voor de kwantitatieve gegevens. Het voorgaande leidt ons tot de

voornaamste conclusies en aanbevelingen aan het beleid.

Page 11: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

3

2. Literatuurstudie

Vooraleer van start te gaan met de gegevens die de bevraging van (co-)ouders

ons opleverde, buigen we ons eerst over de literatuur. Dit verschaft ons een

inzicht in de maatschappelijke context waarbinnen een scheiding en afspraken

rond de verblijfsregeling van de kinderen plaatsvinden.

2.1. De gevolgen van een relatieontbinding

Aan de basis van een verblijfsco-ouderschap kan een echtscheiding of een

decohabitatie liggen. Juridisch zijn hieraan verschillende consequenties

verbonden, waar we later op terugkomen. Maar zowel gehuwden als

samenwonenden maken een aantal veranderingen door bij het beëindigen van

hun relatie. Veelal zal één of beide ex-partners verhuizen. Dit luidt vaak een

periode van alleenstaand ouderschap in. De gewijzigde gezinssamenstelling

heeft ondermeer gevolgen voor het gezinsinkomen en voor de combinatie van

gezin en arbeid. Wanneer de ouders herpartneren ontstaan nieuw

samengestelde gezinnen. Dit brengt opnieuw veranderingen teweeg op

organisatorisch en financieel vlak. Zowel de timing als de gevolgen van het

herpartneren worden medebepaald door genderverschillen.

Deze veranderingen hebben niet enkel een impact op de sociaaleconomische

situatie van beide ex-partners. Ook de verblijfsregeling van de kinderen wordt er

door beïnvloed. Bij de totstandkoming van de verblijfsregeling zal de rechter

immers rekening houden met het belang van het kind. Hiertoe verschaft de

wetgever geen exhaustieve lijst met criteria, het eindoordeel zal steeds een

weloverwogen en gemotiveerde beslissing van de rechter betreffen. Een

werkbare afstand tussen de woningen van beide ouders lijkt noodzakelijk

evenals een minimale communicatie tussen beiden. Daarnaast dienen beide

ouders voldoende beschikbaar te zijn om in te staan voor de opvoeding van de

kinderen. Dit kan een uitdaging vormen bij een gewijzigde gezinssamenstelling

en eventuele veranderingen op het vlak van de loopbaan.

2.1.1. Een nieuwe woning

Teneinde een verblijfsco-ouderschap te realiseren, dienen beide ouders bij

voorkeur op een aanvaardbare afstand van elkaar en van de school van het kind

te wonen. Uit een onderzoek onder Franse co-ouders bleek de meerderheid van

de ouders (54,5%) minder dan 5 km van elkaar te wonen. Een kwart heeft

tussen de 5 en de 10 kilometer tussen beide woningen. Meer dan 20 kilometer

komt met 6,8% nauwelijks voor (Brunet, Kertudo, & Malsan, 2008).

Page 12: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

4

In welke mate dit binnen een juridische context een vereiste is, wordt verderop

besproken. Alleszins komt het de praktische haalbaarheid ten goede. Deze

vereiste vormt echter een mogelijke beperking bij het zoeken naar een nieuwe

woning bovenop financiële beperkingen. Bovendien zullen ouders bij het

herpartneren ook rekening moeten houden met een aanvaardbare afstand

tussen de woningen (Bakker & Mulder, 2009). Een nieuwe partner zal moeten

instemmen met de locatie van een nieuwe gezamenlijke woonst.

Bij een scheiding verhuist op korte termijn meestal een of beide partners. In

België verhuizen ongeveer 45% mannen en 55% vrouwen binnen het jaar na

een scheiding. In veel gevallen betekent dit eveneens de overgang van

eigenaarschap naar het statuut van huurder, al dan niet in de sociale

huisvestingssector. Op basis van PSBH gegevens uit 2002 kan een onderscheid

gemaakt worden tussen verschillende gezinsvormen wat hun woonsituatie

betreft. Vooral klassieke gezinnen (85,2%) zijn eigenaar van hun woning. Nieuw

samengestelde gezinnen zijn vaker eigenaar (57,6%) dan alleenstaande ouders

(48,9%). Maar beiden zijn wel beduidend minder eigenaar dan de klassieke

gezinnen. Een scheiding betekent vaak een negatieve evolutie op het gebied van

wonen. Huurders hebben immers een groter armoederisico dan eigenaars. Wat

de maandelijkse betalingen voor de woning betreft (hetzij huur, hetzij de

afbetaling van een hypothecaire lening), geven eenoudergezinnen in 58.1% van

de gevallen aan dit als een zware last te ervaren. Dit is voor slechts 20.6% van

de klassieke gezinnen en 16.2% van de nieuw samengestelde gezinnen het

geval (Dewilde, 2007; NIS, 2008; Petit, 2008). In het kader van verblijfsco-

ouderschap is het dan ook goed om weten dat in de sociale huisvestingssector

bij de toekenning van een woning en eventuele huurtoelage rekening wordt

gehouden met kinderen die niet permanent in de gezinswoning verblijven, zoals

in het geval van verblijfsco-ouderschap (Buysse & Renders, 2008).

De verschillen op het gebied van huisvesting tussen alleenstaande ouders en

nieuw samengestelde gezinnen, geven meteen ook een indicatie van de

mogelijkheden van herpartneren als strategie om de financiële gevolgen van een

scheiding te compenseren. Het al dan niet herpartneren van de ouders zal naast

andere factoren (zoals de verblijfsregeling van de kinderen) een invloed hebben

op loopbaankansen en financiële situatie. Daarnaast kan herpartneren ook een

invloed hebben op de verblijfsregeling, wanneer het leidt tot conflicten of juist

tot een toenemende stabiliteit in het nieuwe gezin.

Page 13: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

5

2.1.2. Alleen of opnieuw met twee?

Een scheiding betekent niet het einde van een gezin, maar eerder de vorming

van nieuwe gezinnen (Dortier, 2002). De posities van stiefkinderen ten opzichte

van elkaar en ten opzichte van de stiefouders liggen niet vast maar dienen

uitgevonden en onderhandeld te worden. In die zin kan een nieuw samengesteld

gezin een versterking betekenen wat onderlinge steun betreft maar het kan ook

voor spanningen zorgen. Herpartneren brengt een wijziging in het

gezinsinkomen met zich mee en ook de taakverdeling binnen het nieuwe gezin

kan herbekeken worden. Maar na een scheiding brengen veel ouders ook een

periode als alleenstaande ouder door. Hoewel er regionale verschillen zijn,

neemt in 2007 in alle gewesten het percentage alleenstaande ouders toe tot

bijna 14% van de huishoudens (NIS, 2009a). Het is van belang na te gaan

welke impact al dan niet herpartneren heeft. Immers, de gevolgen ervan op

financieel en organisatorisch vlak kunnen op langere termijn nog steeds

merkbaar zijn. Op basis van de beschikbare gegevens kunnen we niets zeggen

over de verblijfsregeling van de kinderen die de ouders – alleenstaand of met

nieuwe partner – getroffen hebben.

2.1.2.1. De precaire situatie van alleenstaande ouders

Op basis van Rijksregistergegevens wordt het percentage alleenstaande ouders

wellicht overschat. Ongehuwd samenwonenden kiezen er om diverse redenen

soms voor om een verschillende domicilie aan te houden. Bovendien kan een

alleenstaande ouder ook een gepensioneerde zijn met een inwonend kind. Dit is

echter niet de doelgroep van voorliggend onderzoek. Als we naar de jongere

alleenstaande ouders kijken, stellen we vast dat meer dan de helft van de

alleenstaande ouders jonger dan 30 nooit getrouwd is geweest. Wellicht hebben

zij één of meer kinderen gekregen als ongehuwd samenwonende en zijn ze

nadien uit elkaar gegaan met hun toenmalige partner. De meerderheid van de

30- tot 54-jarige alleenstaande ouders is ooit gehuwd geweest, maar is officieel

of feitelijk gescheiden. Vanaf 60 jaar is verweduwing de belangrijkste reden voor

de overgang van een twee-ouder naar een éénoudergezin (Bulckens, 2007; E.

Lodewijckx, 2004).

Ongeveer 7 op 10 alleenstaande ouders zijn vrouwen. Hoewel ze nog steeds een

minderheid vormen, is het percentage alleenstaande vaders de afgelopen 15

jaar wel verdubbeld. Het merendeel van de eenoudergezinnen telt 1 kind, wat

minder is dan klassieke en nieuw samengestelde gezinnen. De alleenstaande

moeders zijn gemiddeld jonger dan de alleenstaande vaders. Alleenstaande

vaders hebben iets minder vaak minderjarige kinderen dan de alleenstaande

Page 14: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

6

moeders (E. Lodewijckx, 2004; NIS, 2009b). Vanuit een loopbaanperspectief is

dit belangrijk. Ondermeer omdat kinderen vanaf 23 jaar in 80% van de gevallen

werken en dus bijdragen aan het gezinsinkomen. Bovendien hebben jongere

kinderen een andere impact wanneer ze nog niet schoolplichtig zijn en dus meer

zorg en opvang vergen (Bulckens, 2007; E. Lodewijckx, 2004).

Het armoederisico onder alleenstaande ouders ligt hoog. In 2007 was het

armoederisico voor de Belgische bevolking 15%. Voor alleenstaande ouders liep

dit op tot 36%, wat hoger is dan andere risicogroepen zoals gepensioneerden of

werklozen. Werklozen hebben een armoederisico van 34% (NIS, 2008, 2009b).

Betaalde arbeid vormt dan ook geen sluitende maar wel een goede bescherming

tegen armoede. Echter, alleenstaande ouders en in het bijzonder alleenstaande

moeders hebben een lagere werkzaamheidsgraad dan alle andere ouders. In

2002 was dit voor alleenstaande moeders tussen 18 en 49 jaar 65% tegenover

82% bij hun mannelijke tegenhangers. Voor mannen aan het hoofd van een

gezin bestaande uit een koppel met kinderen bedraagt de werkzaamheidsgraad

93%. Voor vrouwen in dergelijk gezin gaat het om 70%.

Iets meer dan 1 op 5 alleenstaande moeders is werkloos en 10% alleenstaande

vaders (nog steeds vijfmaal meer dan vaders in een koppelhuishouden). Voor de

zeer hoge werkloosheidscijfers van de alleenstaande moeders zijn verschillende

verklaringen mogelijk. Ten eerste kunnen deze moeders niet geschorst worden

door de RVA indien ze niet actief op zoek gaan naar werk. Ten tweede is de

werkloosheidsval voor hen bijzonder hoog door een relatief hoge uitkering

tegenover de mogelijke baten van betaalde arbeid na aftrek van kosten voor

kinderopvang en verplaatsingen. Bovendien zijn alleenstaande moeders relatief

lager geschoold en komen vaak uit een partnerrelatie waar ze niet of deeltijds

werkten. Dit in tegenstelling tot alleenstaande vaders die tijdens hun

partnerrelatie meestal een voltijdse baan hadden. De beperkte arbeidservaring

van alleenstaande moeders maakt het hen na de relatieontbinding extra moeilijk

in vergelijking met alleenstaande vaders. De grootste groep volwassen

werkzoekenden zijn dan ook vrouwen aan het hoofd van een eenoudergezin

(16%) Vaak zijn dit vrouwen die omwille van de zorg voor de aanwezige

kinderen moeite hebben om een geschikte baan te vinden (Aerschot, 2004;

Geurts, 2006; Lenaers, 2006; Valgaeren, 2008 ).

Alleenstaande ouders zijn minder tevreden op het vlak van materiële welvaart,

vrije tijd en relaties dan ouders met een partner (Lenaers, 2006). Nochtans

blijkt in de praktijk de participatie van alleenstaande ouders aan diverse

maatschappelijke domeinen niet lager te liggen dan die van de gehele bevolking.

Alleenstaande ouders doen minder aan sportbeoefening en reizen minder. Maar

Page 15: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

7

op vlak van cultuurparticipatie of deelname aan het verenigingsleven scoren ze

niet lager. Opleidingsniveau en inkomen blijken een grotere invloed te hebben

op participatie. Vooral alleenstaande ouders die financieel sterk achteruitgaan na

de scheiding zullen hierdoor getroffen worden op andere levensdomeinen

(Pauwels & Pickery, 2007). Daarnaast is er mogelijk op sommige domeinen een

discrepantie tussen objectieve en subjectieve achterstelling.

2.1.2.2. Herpartneren

Kinderen die een scheiding van de ouders meemaken, bevinden zich soms enige

tijd later in een nieuw samengesteld gezin indien de ouder waarbij ze verblijven

opnieuw samenwoont met een partner. In een zeer beperkt aantal gevallen

wonen de kinderen samen met één van hun ouders in hetzelfde huishouden als

dat van de grootouder(s).

De gezinssituatie van de kinderen na de scheiding verschilt al naargelang bij

welke ouder het kind na de echtscheiding woont. Dit bleek al uit het aandeel

vrouwen onder alleenstaande ouders. Kinderen die bij hun vader wonen, hebben

een grotere kans om vier jaar na de officiële echtscheiding onder hetzelfde dak

te wonen met een nieuwe partner van de vader. Wonen de kinderen bij de

moeder, dan behoren ze verhoudingsgewijs vaker tot een éénoudergezin.

Mannen herpartneren niet enkel sneller dan vrouwen, bij hen speelt ook een

leeftijdseffect van de kinderen. Voor kinderen jonger dan 3 jaar ten tijde van de

echtscheiding geldt dat ze een viertal jaar later, indien ze bij de vader

ingeschreven zijn, in meer dan 80% van de gevallen samenwonen met diens

nieuwe partner. Indien ze bij de moeder ingeschreven staan is dit nog niet voor

de helft van hen het geval (Corijn, 2007b; Edith Lodewijckx, 2005).

In Frankrijk blijkt dat ook bij ouders die verblijfsco-ouderschap hebben, mannen

sneller herpartneren dan vrouwen (Brunet, et al., 2008). Het lijkt dan ook niet

de verblijfsregeling van de kinderen te zijn die bepalend is voor het

herpartneren. We gaan hier verder op in bij de bespreking van het verblijfsco-

ouderschap in de praktijk. Alleszins maken het gendereffect en het leeftijdseffect

van de kinderen dat vooral moeders met jonge kinderen langer in de eerder

beschreven ongunstige situatie van alleenstaand ouderschap vertoeven.

Een nieuwe partner betekent een wijziging in de economische situatie van het

gezin (positief of negatief) maar mogelijk is het ook iemand die een deel van de

opvoeding op zich neemt en een verruiming van het sociaal netwerk met zich

meebrengt. Dit kan mogelijkheden bieden voor het delen van de zorg voor de

kinderen. Hier zijn echter geen evidenties. De stiefouder kan ook in de eerste

Page 16: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

8

plaats een nieuwe partner zijn voor de biologische ouder en zich afzijdig houden

van diens kinderen. Wanneer een nieuwe partner kinderen uit een vorige relatie

heeft, kan de komst van stiefkinderen ook de kosten doen toenemen en voor

organisatorische uitdagingen zorgen. De rol van de 'stiefouder' dient

onderhandeld te worden en ondanks wetsvoorstellen omtrent zorgouderschap is

de positie van de stiefouder vooralsnog niet juridisch geregeld.

Expertenverslagen (Bussche & Cobbaut, 2008) leiden tot de hypothese dat

sociaaleconomische status een belangrijke factor is wat de rol van de stiefouder

betreft. In nieuw samengestelde gezinnen met een hogere sociaaleconomische

status zou een additieve logica overheersen. De stiefouder wordt ‘toegevoegd’

aan de bestaande biologische ouders en iedereen blijft ten volle zijn rol spelen.

In gezinnen met een lagere sociaaleconomische status werkt vaker een

substitutielogica waarbij de stiefouder de biologische ouder vervangt. Dit laat

zich vooral voelen bij vaders die zich terugtrekken wat de opvoeding van de

kinderen betreft eens hun ex-vrouw herpartnert. Een nieuwe partnerrelatie kan

bij de kinderen het gevoel van verlies omwille van de scheiding van de ouders

activeren en vergt een hele aanpassing. Dit maakt dat ze een nieuwe relatie van

de ouders soms actief tegenwerken. Het valt dus af te wachten in welke mate

een nieuwe partner ingeschakeld is in de zorg voor de kinderen en of hier

genderverschillen of verschillen naar sociaaleconomische status te vinden zijn.

2.1.3. Financieel-economische gevolgen van een relatieontbinding

Een relatieontbinding betekent dat beide leden van het koppel voor korte of

langere tijd terugvallen op een enkel inkomen. Eventueel moet er alimentatie

voor de ex-partner of de kinderen betaald worden. De gewijzigde

gezinsconfiguratie kan aanleiding geven tot meer of minder uren betaalde

arbeid. We zagen eerder ook dat verhuizen en herpartneren financiële

consequenties hebben. Ook hier kunnen de gevolgen verschillen voor mannen

en vrouwen.

2.1.3.1. Een kater maar voor wie?

Mannen gaan er volgens diverse studies op vooruit of hebben een redelijk

stabiele financiële situatie na een scheiding. Voor vrouwen is de tendens veel

eenduidiger, zij gaan er op achteruit. Bovendien duurt het herstel van deze

financiële terugval vaak jaren. Op basis van een PSBH studie uitgevoerd tussen

1992 en 2002 zou de inkomensevolutie na een scheiding bij mannen een stijging

van bijna 5% in OESO equivalent inkomen bedragen terwijl er bij vrouwen een

daling is van 18,8%. Indien men zijn inkomen ziet dalen, bereikt men in 45%

Page 17: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

9

van de gevallen na minstens 5 jaar hetzelfde niveau (Corijn, 2007a; Jansen,

2008; Mortelmans, Casman, & Doutrelepont, 2004; Speltincx & Jacobs, 2000).

Verschillende factoren determineren echter de evolutie van het inkomen na de

scheiding. Indien er kinderen zijn, is hun verblijfsregeling een van de bepalende

factoren voor de financiële gevolgen van een scheiding. Degene bij wie de

kinderen verblijven, is financieel slechter af. Vooral meerdere en jongere

kinderen verhogen de terugval. Hoe meer en hoe jonger de kinderen, hoe lager

het huishoudelijk inkomen reeds voor de echtscheiding. De terugval is ook

groter. Men gaat ongeveer 9% meer achteruit in vergelijking met gezinnen

zonder kinderen. Bovendien wordt de genderkloof met de helft vergroot. De

vraag is dan ook of een verblijfco-ouderschap voor een ‘herverdeling’ zorgt.

Andere factoren die in overweging dienen genomen te worden zijn de relatieve

bijdragen van beide ex-partners aan het gezinsinkomen. Indien hier een

onevenwicht is dan gaat de partner die minder bijdroeg erop achteruit terwijl de

andere partij erop vooruit gaat. Aangezien mannen vaak een groter deel van het

gezinsinkomen voor hun rekening namen, is de terugval voor vrouwen dan ook

meestal groter. Zij moeten plots het gezin draaiende weten te houden zonder

het (hogere) inkomen van de partner. Voor een man die de enige kostwinner

was en een gezin te onderhouden had, betekent een relatieontbinding dan een

financiële vooruitgang. Hoe meer uren betaalde arbeid men verricht, hoe groter

de buffer tegen financiële achteruitgang (Corijn, 2007a; Jacobs, Bauwens,

Speltincx, & Lantican, 2000; Jansen, 2008). Het genderverschil is dan ook niet

verwonderlijk.

Herpartneren is dan ook vooral voor vrouwen een goede strategie om te

herstellen van de financiële terugval. Voor mannen is deze samenhang veel

kleiner. Dit hangt onder meer samen met de verschillen in arbeidspositie van de

nieuwe partners. De loonkloof tussen mannen en vrouwen in het nadeel van de

laatste, maakt dat herpartneren voor vrouwen vaak een stijging van het

gezinsinkomen betreft. Voor mannen kan een nieuwe partner soms juist de

kosten doen toenemen (Corijn, 2007a; Jansen, 2008). Maar zoals eerder

opgemerkt, herpartneren vrouwen minder snel dan mannen waardoor we het

effect eerder op niveau van het individu terugvinden. Opnieuw stellen we ons de

vraag of verblijfco-ouderschap hier medieert. Mogelijk schept het verblijfsco-

ouderschap meer ruimte voor vrijetijdsbesteding bij vrouwen in vergelijking met

een permanent verblijf van de kinderen. Dit kan eventueel leiden tot sneller

herpartneren. Anderzijds kan herpartneren ook leiden tot wijzigingen in het

verblijfsco-ouderschap.

Page 18: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

10

Ondanks deze genderverschillen is er nog steeds een aanzienlijk aantal mannen

dat er effectief op achteruit gaat. Bovendien kan de subjectieve ervaring ook

verschillen van een objectieve meting van de inkomensverschillen na de

scheiding. Transfers van de ene naar de andere ex-partner kunnen ertoe leiden

dat men de inkomensevolutie negatiever inschat (Mortelmans, 2007). Dit kan

het geval zijn wanneer alimentatie betaald moet worden voor de kinderen of

voor de ex-partner. Met de nieuwe echtscheidingswet van 2007 wordt de

alimentatie beperkt in de tijd tot maximaal de duur van het stukgelopen

huwelijk (Mortelmans, Swennen, & Alofs, 2008). Daardoor heeft de meest

kwetsbare groep - alleenstaande moeders met jonge kinderen die vaak een

relatief kort huwelijk hadden - het minst lang recht op alimentatie.

Onderhoudsgeld voor de kinderen blijft echter wel doorlopen. Alleszins staat ter

discussie in welke mate onderhoudsgelden een effectieve buffer vormen

(Cantillon, Verbist, & De Maesschalck, 2003; Dewilde, 2002) en in welke mate

ze de facto betaald worden aan de onderhoudsgerechtigden (Boelaert, 2008;

Petit, 2008). Het al dan niet nakomen van deze verplichtingen blijkt sterk samen

te hangen met de mate van medezeggenschap bij de initiatie van de scheiding

en de mate van contact met de kinderen na de scheiding (Cancian & Meyer,

1998; Mortelmans, 2007). Wat dit laatste betreft, zouden we een positief effect

van het verblijfsco-ouderschap kunnen verwachten op het correct betalen van

afgesproken of verplichte transfers tussen de ex-partners. Er is dan immers

sprake van geregeld contact met de kinderen. Indien de afwikkeling van de

scheiding in onderling akkoord is verlopen, wordt dit mogelijk nog versterkt.

2.1.3.2. Transities in de loopbaan

Het aantal uren betaalde arbeid bepaalt gedeeltelijk de evolutie van het inkomen

na een scheiding. De gewijzigde gezinsconfiguratie kan echter de arbeidspositie

gaan beïnvloeden. Door de scheiding wijzigt immers het huishoudinkomen.

Daarnaast staat men mogelijk plots alleen in voor de zorg voor de kinderen. Dit

maakt dat de combinatie tussen arbeid en gezin herbekeken wordt. De transities

op het vlak van de loopbaan dienen eveneens in rekening gebracht te worden

willen we een goed beeld krijgen van de gevolgen van een echtscheiding.

Verschillende veranderingen kunnen zich aandienen op werkvlak na een

scheiding. Men kan meer of minder gaan werken, de arbeidsuren wijzigen, van

werkgever veranderen enzovoort. Dit kan uit financiële overwegingen gebeuren

maar ook om arbeidsactiviteiten beter te kunnen combineren met de zorg voor

kinderen. Een betaalde baan kan naast een inkomen ook een gevoel van

zelfwaarde en onafhankelijkheid genereren.

Page 19: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

11

In Vlaanderen blijken mannen na een echtscheiding de omvang van hun

tewerkstelling veelal niet te wijzigen. Aangezien hun werkzaamheidsgraad voor

de relatieontbinding reeds hoger was dan die van vrouwen, is er weinig marge

tot verhoging. Slechts 4% mannen heeft zijn arbeidsvolume verminderd.

Vrouwen zijn op dit vlak veel mobieler. 13% is meer gaan werken en 10% is

minder gaan werken. Indien er kinderen aanwezig waren in het gezin, wordt het

arbeidsvolume vaker gewijzigd. Zonder te controleren voor geslacht neemt het

aantal werkuren toe bij 9% personen na een relatieontbinding. Bij 10% neemt

het aantal arbeidsuren af. Zowel toename als afname stijgen tot 12% als men

het hoederecht over de kinderen heeft (Speltincx & Jacobs, 2000). Uit andere

studies blijkt dat moeders na een echtscheiding eerder meer betaalde arbeid

verrichten, soms in de vorm van zwartwerk (Corijn, 2007a; Mortelmans, 2007;

Verheyen & Mortelmans, 2008; Wauterickx & Bracke, 2004).

De verdere relatie- en gezinsvorming van de ex-partners is echter

medebepalend. De dynamiek op het vlak van herpartneren en zorg voor de

kinderen speelt sterk mee in de evolutie van de arbeidsparticipatie. Zo gaan

vrouwen in een tweede huwelijk soms meer werken (omwille van de negatieve

gevolgen die ze ervaren na de ontbinding van het eerste huwelijk waarin ze

weinig betaalde arbeid verrichtten). Anderen gaan juist minder werken of

stoppen volledig en ruilen een laaggewaardeerde baan in voor de door hun

nieuwe partner gewaardeerde rol van huismoeder (Pyke, 1994). Bovendien

manifesteren loopbaaneffecten tengevolge van een relatieontbinding zich soms

voor de scheiding formeel plaatsvindt (Rigt-Poortman, 2005). Het is van belang

al deze aspecten en diverse bronnen van inkomsten en uitgaven binnen een

voldoende ruim tijdskader in kaart te brengen in een verder kwantitatief

onderzoek teneinde beleidsrelevante informatie te bekomen.

2.2. Combinatie van arbeid en gezin

De relatieontbinding betekent voor beide ouders dat ze zich dienen te

herpositioneren wat de combinatie van ouderschap en betaalde arbeid betreft nu

ze dit in een gewijzigde context dienen in te vullen. We zagen eerder dat de

financiële achteruitgang na een scheiding ondermeer samenhangt met de zorg

voor kinderen maar dat anderzijds het verhogen van de arbeidsparticipatie

milderend kan werken. De vraag is op welke wijze arbeid en gezin gecombineerd

worden. Er zijn theoretisch verschillende invalshoeken ter verklaring van de

keuzes die mensen op dit vlak maken. We bespreken kort enkele benaderingen.

Vervolgens bekijken we hoe ouders dit in de praktijk realiseren zowel voor als na

de relatieontbinding. Hierbij hebben we eveneens oog voor de ruimere

maatschappelijke context waarbinnen dit plaatsvindt.

Page 20: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

12

2.2.1. In theorie

2.2.1.1. Preferenties

De preferentietheorie (Hakim, 2002) stelt op basis van longitudinaal onderzoek

dat persoonlijke preferenties een belangrijke determinant vormen inzake de

trade off tussen arbeid en gezin. Hakim deelt vrouwen op in 3 categorieën:

gezinsgericht, combinatiegericht en arbeidsgericht. De mate waarin de

preferenties gerealiseerd worden, hangt zowel af van levenslooptransities en

hun gevolgen in de levensloop van mannen en vrouwen als van de

maatschappelijke context (beleid, sociaaleconomische omstandigheden op een

gegeven moment en dominante maatschappelijke waarden). Gezinsgerichte

vrouwen zien zich vaak genoodzaakt hun arbeidsparticipatie te verhogen omwille

van een relatieontbinding of het lage inkomen van hun partner. Indien ze

laaggeschoold zijn of lange tijd inactief zijn geweest, is hun loon vaak laag. Deze

vrouwen zijn eerder ontvankelijk voor beleid dat hen toelaat de zorg voor

kinderen voluit op zich te nemen (via gezinsbijslagen, deeltijds werken) dan

voor tewerkstellingsbeleid (bijvoorbeeld door uitbreiding van kinderopvang).

Arbeidsgerichte vrouwen ontlenen aan betaalde arbeid en activiteiten in de

publieke sfeer een identiteit en organiseren een gezin gemakkelijker in functie

ervan in plaats van vise versa. Kinderopvang wordt door hen gemakkelijker

uitbesteed. Meer dan de helft van alle vrouwen zou combinatiegericht zijn.

Aangezien zij geen duidelijke prioriteit hebben maar ‘the best of both worlds’

willen, kan het beleid vooral op hen een sterke invloed uitoefenen opdat ze tot

de gewenste combinatie van arbeid en gezin komen. Wat de verblijfsregeling

van de kinderen betreft, gaan we er dan ook van uit dat in de mate dat deze de

arbeidsparticipatie beïnvloedt, dit vooral merkbaar zal zijn bij combinatiegerichte

ouders.

Voor mannen hanteert Hakim dezelfde categorieën maar met een omgekeerde

verdeling. De meerderheid is arbeidsgericht, ongeveer een derde

combinatiegericht en een tiende gezinsgericht. Echter, aangezien voltijds uit

werken gaan eerder de regel is onder mannen, wordt mogelijk te snel

aangenomen dat dit aansluit op hun preferenties. Ander onderzoek toont aan

dat afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, mannen ook aangesproken

worden door de positie van huisman. Voltijds van thuis werken of deeltijds

werken zijn preferenties die dan evenzeer bij mannen voorkomen (C. Kelley &

Kelley, 2009).

In België hechten mannen en vrouwen beiden een groot belang aan zowel

betaalde arbeid als aan een gezin (Dobbelaere, Elchardus, Kerkhofs, Voyé, &

Page 21: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

13

Bawin-Legros, 2000). Enkel bij de meest uitgesproken voorkeuren zien we nog

dat iets meer vrouwen belang hechten aan familie terwijl mannen iets meer

belang hechten aan werk. Goede werkuren is voor 47,3% vrouwen belangrijk en

voor 42,2% mannen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat vrouwen

meer belang hechten aan de mogelijkheid om betaalde arbeid met andere taken

te combineren en dat mannen eerder willen voldoen aan verwachtingen omtrent

arbeidsethos. Dit zou een logisch gevolg zijn van de opdeling naar preferenties

(Hakim, 2002) waarbij mannen relatief vaker arbeidsgericht zijn en vrouwen

combinatiegericht. De gevonden verschillen qua opvattingen tussen mannen en

vrouwen zijn echter eerder klein.

In Vlaanderen is 64,2% mannen en 76,3% vrouwen van mening dat zowel man

als vrouw dienen bij te dragen aan het gezinsinkomen. Een grote meerderheid

van de ondervraagden, 74,7% mannen en 81,9 % vrouwen, vindt dat een

buitenshuis werkende moeder dit kan combineren met een even warme en

veilige relatie met de kinderen als een huismoeder. Of dit op voltijdse basis

moet, is een andere zaak. Slechts een kwart van de Vlamingen tussen 20 en 50

jaar vindt het wenselijk kinderen te hebben in een gezin met twee voltijdse

betrekkingen. In dat geval wenst men voornamelijk dat het de vrouw is die een

stap terugzet. 22% mannen geeft aan eigenlijk deeltijds te willen werken. Voor

13% zou dit in functie van de zorg voor kinderen zijn. Er is een duidelijke

verschuiving merkbaar in het denken over de plaats van arbeid in het leven van

een man. Begin jaren 90 gaf slechts 4% van de bevraagde mannen tussen 20 en

39 jaar aan deeltijds te willen werken. Een veel groter percentage, 68%,

vrouwen zou graag deeltijds werken. Voor 51% onder hen is dit in functie van

de komst en/of de leeftijd van de kinderen.

Gevraagd naar de ideale combinatie in een gezinsverband, verkiest bijna de helft

van de 20- tot 50-jarigen een situatie waar beide partners een even belastende

job hebben en een gelijke verdeling van de huishoudelijke taken. Jongeren en

hoger opgeleiden verkiezen deze optie vaker dan ouderen en lager opgeleiden.

38% verkiest een gezin waar de vrouw een minder belastende job heeft en een

groter deel van de zorg voor de kinderen op zich neemt. Een meer traditionele

verdeling, het kostwinnersmodel, bekoort nog 1 op 10 respondenten. Dit model

heeft voornamelijk aanhangers onder lager opgeleiden en ouderen. De omkering

van het klassieke patroon vindt zo goed als geen aanhangers (Corijn, 2004a,

2004b; NIS, 2009a). Maar bij mannen die er meer egalitaire opvattingen op

nahouden is het nog steeds zo dat hun aandeel in het huishouden hun primaire

rol op het vlak van betaalde arbeid niet mag overschaduwen. Zij willen vooral in

de tijd die hen rest na hun werkuren een aandeel in het huishouden opnemen.

Page 22: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

14

Het kostwinnersmodel voor mannen mag dan de laatste decennia sterk onder

druk zijn komen te staan, als referentiemodel speelt het nog steeds mee. Zorg

dragen en huishoudelijke taken vervullen, hebben nog steeds positievere

connotaties voor vrouwen dan voor mannen (Glorieux, Koelet, & Moens, 2001).

Een kloof tussen de culturele norm van de man als kostwinner en de ervaring

van werkloosheid, beperkte middelen of een moeizame combinatie met

zorgtaken kan dan stresserend zijn (Wharton, 2006). Voor moeders kan de

positievere connotatie van zorg en huishoudelijke taken net maken dat het erg

moeilijk is dit ‘uit handen te moeten geven’ in het kader van een gedeeld verblijf

van de kinderen. Een niet onbelangrijke minderheid van 25,4% mannen en

21,1% vrouwen vindt dat mannen minder geschikt zijn dan vrouwen om voor

kinderen te zorgen.

Alleszins zijn zowel mannen als vrouwen van mening dat ouders eerder moeten

doen wat in het belang van de kinderen is. Meer dan drie vierde vindt dat zelfs

wanneer dit ten koste van zichzelf is, het belang van de kinderen voor gaat

(Dobbelaere, et al., 2000).

2.2.1.2. Een dynamisch perspectief

De preferentietheorie is een vrij statische opvatting van de combinatie tussen

werk en gezin. Tijd is beperkt en kiezen is verliezen. Mensen worden vrij rigide

onderverdeeld in categorieën. Een andere invalshoek is te kijken naar de

combinatie van werk en gezin als een dynamisch proces. De combinatie van

verschillende rollen kan zowel voor positieve als voor negatieve ervaringen

zorgen en dit op verschillende fronten. Combinatie van rollen kan stresserend

zijn omwille van tijdsdruk of omwille van de psychologische aanpassing die het

vergt. De combinatie kan ook een meerwaarde betekenen in de mate dat

vaardigheden aangeleerd in de ene rol een functie gaan vervullen in een andere

rol. De grenzen tussen verschillende rollen kunnen zeer afgelijnd of juist eerder

flexibel zijn. Voor de één zijn werk en gezin twee volledig los van elkaar staande

zaken, voor de ander lopen beide soms in elkaar over. Dit is niet enkel een zaak

van persoonlijke preferenties maar ook van structurele kenmerken van de

arbeidsmarkt. Kenmerken van de job bepalen mee in welke mate de preferenties

ingevuld kunnen worden (Chen, Powell, & Greenhaus, 2009; Greenhaus &

Powell, 2006). De werkplek in de 21ste eeuw heeft een ander uitzicht gekregen.

Hoewel voor bepaalde jobs nog steeds geldt dat er een zeer strikte scheiding is

tussen werk en privé sfeer, gaat dit voor vele andere jobs niet langer op. De

industriële, diensten- en kenniseconomie leveren niet enkel andere producten af,

ze plaatsen werknemer en werkgever ook in een andere positie en stellen

andere eisen (Wharton, 2006). Mogelijkheden om van thuis uit te werken,

Page 23: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

15

gebruik van nieuwe media, flexibele uren, tijdskrediet, kinderopvang op het

werk…het zijn allemaal illustraties van een toegenomen vervlechting van werk

en privé. De vraag hierbij is voor wie het de combinatie van arbeid en gezin

vergemakkelijkt dan wel bemoeilijkt. Immers, een gezinsvriendelijk beleid kan

een tegenovergesteld effect hebben indien de werkplaatscultuur niet toelaat hier

ten volle gebruik van te maken. Zo hebben in België loopbaanonderbrekingen in

het kader van het gezin (e.g. ouderschapsverlof) een negatievere impact op het

loon bij mannen dan bij vrouwen. Indien mannen in het kader van hun gezin de

arbeidsparticipatie terugschroeven, zendt dit duidelijk een negatiever signaal uit

wat hun engagement ten aanzien van hun loopbaan betreft. Het aandeel

mannen dat dergelijke onderbrekingen neemt is echter beperkt. Bovendien gaat

het dan voornamelijk over oudere werknemers die dit eerder doen als aanloop

naar het einde van hun loopbaan. Indien mannen loopbaanonderbrekingen

nemen, zijn het vooral degenen die een deeltijdse onderbreking nemen die dit

doen in het kader van hun gezin. Bovendien werken zij vaker in typisch

vrouwelijke sectoren. Mogelijk is het daar veel meer aanvaard om arbeid beter

op het gezinsleven af te stemmen. Personen die door de aard van hun baan over

meer tijdssoevereiniteit beschikken, ervaren mogelijk zeer veel tijdsdruk omwille

van de vervaging tussen arbeidsuren en vrije tijd (Glorieux & Vandeweyer,

2006; RVA, 2008; Theunissen, Verbruggen, Forrier, & Sels, 2007). Naast de

preferenties van de co-ouders is het eveneens van belang na te gaan in welke

mate ze conflicten ervaren tussen beide aspecten van hun leven en in welke

mate het ene domein het andere positief kan beïnvloeden.

2.2.2. Arbeid en gezin in de praktijk

2.2.2.1. Taakverdeling in een koppelhuishouden

Ondanks het gelijkheidsdenken is de huishoudelijke taakverdeling nog eerder

traditioneel. Vrouwen verrichten een groter deel huishoudelijke arbeid dan

mannen. Dit is zeker niet uitsluitend een kwestie van beschikbaarheid zoals het

geval is bij kostwinnersgezinnen of huishoudens met anderhalve baan waar een

van beide ouders (meestal de vrouw) minder uren betaalde arbeid vervult.

Indien vrouwen geen betaald werk verrichten, besteden ze dubbel zoveel tijd als

mannen in dezelfde positie aan het huishoudelijke werk. Het is evenmin louter

een kwestie van economische efficiëntie waarbij degene in het koppel met het

hoogste diploma zich meer richt op betaalde arbeid. Vrouwen besteden minder

tijd aan gezinstaken naarmate ze meer uren betaalde arbeid verrichten. Dit

wordt echter zeker niet volledig gecompenseerd door hun man. Mannen wier

vrouw een eigen inkomen heeft, spenderen weliswaar meer tijd aan

Page 24: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

16

huishoudelijke taken dan mannen met een partner zonder eigen inkomen, los

van beschikbaarheid. Indien beiden voltijds werken, besteedt zij de helft meer

tijd aan huishoudelijke taken dan hij. Wellicht besteden sommige van deze

koppels huishoudelijke taken uit. Ofschoon de taakverdeling voordien reeds

aanwezig is, wordt ze nog duidelijker na de komst van kinderen. Naarmate het

aantal kinderen ouder dan 5 jaar in het gezin stijgt, verrichten vrouwen ook

steeds meer huishoudelijk werk. Mannen leveren doorgaans een extra

inspanning bij het eerste kind, maar verrichten vervolgens steeds minder

huishoudelijk werk naarmate het aantal kinderen toeneemt. Veel vaders gaan

wel meer overuren kloppen. Slechts een kleine groep doorbreekt deze

traditionele taakverdeling. Door deze taakverdeling worden vrouwen reeds voor

een relatieontbinding geconfronteerd met de keuze tussen job, huishouden en

de kinderen en kennen ze grotere verschuivingen tussen deze drie domeinen

(Aerschot, 2004; Carton, 2003 ; Glorieux, et al., 2001; Mortelmans, 2007;

Mortelmans, Van Ourti, & Verstreken, 2002). Zoals we eerder zagen, zijn het

vooral jongere en hoger opgeleide vrouwen die ook sterke aspiraties buiten het

huishouden hebben (Corijn, 2004a, 2004b). Vooral zij zullen eerder ontevreden

zijn met de traditionele verdeling van taken en wellicht zullen zij de

mogelijkheden van een gedeeld verblijf van de kinderen zien.

2.2.2.2. Een nieuw ouderschap met oude gewoontes?

Ouders hebben een bepaalde omgang met hun kinderen en een taakverdeling

tijdens hun relatie. De mate waarin elke ouder betrokken was bij de opvoeding

van de kinderen tijdens de partnerrelatie en op welke domeinen, zal de evolutie

na de relatieontbinding mee bepalen. Mannen kunnen vormgeven aan hun

vaderschap via verschillende mogelijke rollen. Een verschillende invulling wijst

daarom niet op een verschillend belang dat aan het vaderschap gehecht wordt.

Een vader die veel belang hecht aan het voorzien in materiële basisbehoeften

van zijn gezin zal misschien lange werkdagen kloppen. Een andere vader die

meer belang hecht aan het bijwonen van sociale activiteiten van de kinderen zal

misschien juist zijn werkuren hiervoor aanpassen. Traditioneel definiëren

mannen hun rolidentiteit als vader na een scheiding vaak primair als verschaffer

van economische steun. Het kostwinnersmodel is immers lange tijd het

dominante model geweest. Vooral ten aanzien van economisch zwakkere vaders

is dit een erg beperkt model waarbij het hun engagement ten opzichte van hun

kinderen eerder bemoeilijkt. Het kan ook mogelijke rolstress verklaren bij vaders

die verblijfsco-ouderschap hebben of juist uit de weg gaan omdat ze weinig

voorbereid zijn op deze taken. Een uitgesproken rolsegregatie tijdens de relatie

kan dan een aanpassing aan een combinatiemodel in de weg staan.

Page 25: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

17

Wil men dit engagement verhogen dan zullen ook sociaal – structurele ingrepen

noodzakelijk zijn om andere modellen van vaderschap te promoten en te

faciliteren (Donnelly & Finkelhor, 1993; Marsiglio, 1995). De hypothese is dan

ook dat een relatief goed inkomen en een stabiele tewerkstelling positief

samengaan met een identiteit als vader en dientengevolge met betrokkenheid

(Ihinger-Tallman, Pasley, & Buehler, 1995). In deze zin schiet het

preferentiemodel mogelijk tekort waar het gezin en arbeid eerder als elkaar

uitsluitend beschouwt dan wel oog te hebben voor de potentiële manieren om

elkaar te versterken. Dit geldt evenzeer voor moeders. ‘Een goede moeder’ zijn,

staat dan op gespannen voet met het uitbouwen van een carrière. Bovendien

vormen inspanningen van de vader om ten volle zijn rol te blijven spelen na een

scheiding soms een bedreiging voor de identiteit als moeder (Trinder, 2008).

Afhankelijk van de invulling die aan de rollen van ‘moeder’ en ‘vader’ wordt

gegeven, zal het voor vrouwen gemakkelijker of moeilijker zijn om een sterke

inbreng van hun ex-partner te waarderen. Voor vrouwen die uit werken gaan

kan het ook gedeeltelijk om praktische overwegingen gaan (Fagan & Barnett,

2003). Een gedeeld verblijf kan een combinatie van rollen vergemakkelijken.

Zoals we eerder aangaven werden vrouwen tijdens hun relatie reeds duidelijker

geconfronteerd met de moeilijke balans tussen werk en privé. Voor mannen is

het vaak na de relatieontbinding dat ze dit gaan ervaren. Sommige vaders willen

ten allen prijze vermijden dat ze leuke momenten met de kinderen mislopen en

gaan op zoek naar een beter evenwicht. Minder werken of meer werken, beide

komen voor als copingstrategie na een scheiding. Alleszins worden de

prioriteiten scherper gesteld dan voordien. Vaders die een verblijfsco-

ouderschap hebben, gaan hun vrije tijd in de periode dat de kinderen bij hen

zijn quasi volledig aan de kinderen wijden (Mortelmans, 2007). Mogelijk gaat het

bij mannen vaker om het anders plannen van de werkuren dan wel om minder

of meer werken.

Wanneer ouders kiezen voor een verblijfsco-ouderschap worden ze door hun

omgeving toch nog vaak geconfronteerd met klassieke roltyperingen voor

mannen en vrouwen. Een vrouw behoort de zorg voor de kinderen meer

permanent op zich te nemen. Mannen krijgen dan weer af te rekenen met

vragen omtrent hun competentie om dagdagelijkse zorg op zich te nemen. Met

betrekking tot de loopbaan wordt het voor vaders hetzij als moedig hetzij als

dom beschouwd om een gedeeld verblijf op zich te nemen. Na verloop van tijd

evolueren de commentaren van de omgeving evenwel wanneer de regeling

duurzaam blijkt te werken. Meer nog, het wordt dan vaak als een ‘mooi leven’

Page 26: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

18

beschouwd, een goede mengvorm van ouderschap en individuele vrijheid

(Brunet, et al., 2008).

Tot slot staan we nog stil bij het gebruik van kinderopvang. Immers, door het

wegvallen van een partner, eventuele transities op de arbeidsmarkt en een

gewijzigd gezinsinkomen, kunnen ouders zich genoodzaakt zien meer of minder

beroep te doen op diverse vormen van kinderopvang.

2.2.2.3. Opvang voor de kinderen

Binnen het Belgische aanbod van kinderopvang maken we een onderscheid

tussen formele kinderopvang enerzijds, georganiseerd door de overheid of

private initiatieven, en informele opvang via het sociaal netwerk anderzijds. De

kost van kinderopvang in een kinderdagverblijf of in een dienst voor

opvanggezinnen is inkomensafhankelijk. De prijs van een dag in buitenschoolse

opvang is wettelijk vastgelegd en gesubsidieerd. Wanneer men kiest voor

informele opvang, wordt er een toeslag op de belastingsvrije som per kind ten

laste jonger dan drie jaar toegekend. Kiest men voor een erkende opvangdienst,

dan kan een deel van de uitgaven fiscaal afgetrokken worden. Deze kosten

mogen ingebracht worden tot het kind 12 jaar is. Het kind moet ten laste zijn

van de belastingplichtige en één van beide ouders in het huishouden moet een

inkomen uit arbeid hebben (FOD, 2009) De verdeling van fiscale voordelen komt

aan bod bij de bespreking van de wet op het verblijfsco-ouderschap.

In navolging van de preferentietheorie, kunnen we ervan uitgaan dat voor

sommige ouders de opvang van kinderen bij voorkeur door de ouders of meer

specifiek door de moeder gebeurt. Kinderopvang is dan hooguit een noodzakelijk

kwaad. De kost of beschikbaarheid van kinderopvang is van geen belang in de

beslissing al dan niet uit werken te gaan (Portegijs, Cloïn, Ooms, & Eggink,

2006). Voor anderen kan het uitbesteden van deze opvang een middel zijn om

gezinsleven en arbeidsparticipatie met elkaar te verzoenen (Hakim, 2002; Van

Dongen, 2004). Hoewel er ook andere redenen genoemd worden, zoals vrije tijd

of huishoudelijk werk, is de grote motivatie van ouders om op zoek te gaan naar

(formele) opvang de mogelijkheid om uit werken te kunnen gaan (MAS, 2007;

Vanpée, Sannen, & Hedebouw, 2000).

De beroepssituatie van de moeders is een bepalende factor in het al dan niet

laten opvangen van de kinderen door een externe dienst of persoon. Indien de

moeder werkt, stijgt de kans dat het kind door iemand anders dan de ouders

wordt opgevangen met 24,2%. De professionele situatie van de vader speelt

hierin geen rol (Bonsang, Casman, & Nibona, 2004). Wat de aard van de opvang

Page 27: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

19

betreft zien we dat hoger opgeleide moeders positiever tegenover formele

opvang staan dan lager opgeleide moeders. Zij vinden ook dat kinderen meer

dagen per week kunnen worden opgevangen (Portegijs, et al., 2006).

We zagen eerder dat voornamelijk sommige moeders hun arbeidsparticipatie

gaan verhogen na een scheiding om de negatieve financiële gevolgen te

beperken. Het is eveneens duidelijk dat dit in combinatie met de zorg voor

kinderen geen evidentie is. Het beroep doen op informele kinderopvang via het

sociaal netwerk is hierbij een vaak gehanteerde copingstrategie (Verheyen &

Mortelmans, 2008). Daarnaast wordt informele opvang vaak ingezet om werk en

formele opvang te synchroniseren. De formele opvang volstaat immers niet

altijd om de combinatie met arbeid toe te laten wegens de kost of de

beschikbaarheid ervan. In het geval van verblijfsco-ouderschap zou het ritme

van de wissels eventueel aangepast kunnen worden aan de beroepsactiviteiten

van de ouders om op die manier het gebruik van (betaalde) opvang te

minimaliseren. De vraag is of op die manier een gelijkmatig verdeeld verblijf in

de praktijk niet ongelijkmatig wordt waarbij 1 ouder stelselmatig als

opvangmogelijkheid wordt gezien. Alleszins wensen we na te gaan of het

gebruik van opvang door deze ouders verschilt in vergelijking met andere

verblijfsregelingen.

Op basis van gegevens van Kind en Gezin blijkt dat alleenstaande ouders met

kinderen jonger dan 3 jaar minder beroep doen op kinderopvang dan gemiddeld.

Het lagere gebruik hangt wellicht samen met de lagere werkzaamheidsgraad van

deze ouders en de kost van kinderopvang.

Wanneer alleenstaande ouders opvang gebruiken, doen ze dit wel intensiever.

Ze gebruiken vaker voltijdse opvang en op atypische uren, voor 7u ’s morgens

en na 18u’s avonds, langer dan 11u aaneensluitend en in het weekend (Govaert

& Buysse, 2004; Keer, Bettens, & Buysse, 2004; Raeymaeckers, Dewilde,

Snoeckx, & Mortelmans, 2006).

Bijna een kwart van alle ouders geeft aan geen opvang te vinden of de opvang

voldoet niet wegens het later starten dan gewenst of het niet volledig zijn.

16,6% van de ouders geeft aan gevolgen ervaren te hebben wegens het niet

vinden van opvang, het later van start gaan dan gewenst of het niet volledig zijn

van de opvang. De voornaamste gevolgen zijn het nemen van verloven,

deeltijds gaan werken, tijdelijk stoppen met werken, een nieuwe job weigeren of

veranderen van werkregime. Alleenstaande ouders vinden veel frequenter geen

opvang evenals ouders die geen betaalde arbeid verrichten of deeltijds werken

en lager opgeleiden. Het aantal jobs in het gezin draagt bij tot het vinden van

Page 28: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

20

opvang. Het werkschema heeft geen invloed. Wanneer er geen opvang werd

gevonden of de opvang voldeed niet (23,6% van alle ouders), dan werd de

opvang voornamelijk verzorgd door de ouder(s) zelf of de grootouders (MAS,

2007). Formele en informele opvang hoeven elkaar dan ook niet uit te sluiten

maar kunnen elkaar aanvullen.

Bovendien kan het beleid een belangrijke rol spelen in het verzoenen van arbeid

en zorg om gescheiden vrouwen toe te laten de financiële achteruitgang van een

relatieontbinding te herstellen. België voert op dit vlak een tweesporenbeleid

met tegengestelde gendereffecten. Enerzijds is er een forse kinderbijslag die het

kostwinnersmodel en economische afhankelijkheid van vrouwen ondersteunt.

Anderzijds is er een relatief goed uitgebouwd systeem van kinderopvang dat

tewerkstelling van vrouwen ondersteunt (Valgaeren, 2008 ). Voor alleenstaande

ouders zijn er enkele specifieke initiatieven genomen. Sinds 2007 kunnen zij,

indien ze werken, een beroep doen op dienstencheques voor kinderopvang van

kinderen jonger dan 4 jaar. Er zijn echter nog niet in alle regio’s gemandateerde

voorzieningen actief (K&G, 2009). Federaal krijgen langdurig werkloze

alleenstaande ouders een eenmalige premie (kinderopvangtoeslag) indien ze

weer aan het werk gaan.

2.3. Verblijfsregeling van de kinderen

Nu de gevolgen van een relatieontbinding en de combinatie van arbeid en gezin

aan bod zijn gekomen, kunnen we dieper ingaan op de verblijfsregeling van de

kinderen. De wet op gezagsco-ouderschap en de wet op verblijfsco-ouderschap

trachten een correctie aan te brengen op de bestaande situatie waarbij de

kinderen veelal zowel wat ouderlijk gezag als wat verblijf betreft aan de moeder

werden toegewezen (J. P. H. De Man, 2006).

We gaan eerst dieper in op de nieuwe wet van 2006 aangaande verblijfsco-

ouderschap. Vervolgens bekijken we de financiële consequenties van het

verblijfsco-ouderschap vanuit een theoretische invalshoek. Een eerste –

voornamelijk theoretische - evaluatie van de wet wordt gepresenteerd. Ten

slotte – gebaseerd op voornamelijk buitenlands onderzoek – stellen we een

profiel op van de verblijfsco-ouderschapsregeling. Hierbij hebben we oog voor de

discrepanties tussen de formele regeling en de praktijk.

Page 29: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

21

2.3.1. Wet van 18 juli 2006 aangaande gelijkmatig verdeelde huisvesting

2.3.1.1. Een voorgeschiedenis

In België trad op 3 juni 1995 de “wet op de gezamenlijke uitoefening van het

ouderlijk gezag” in werking (artikelen 373 en 374 van het Burgerlijk Wetboek).

Deze wet vormt de basis voor het gezagsco-ouderschap als uitgangspunt en is

gebaseerd op het principe dat beide ouders - in overleg - gezamenlijk

belangrijke beslissingen moeten nemen betreffende hun kinderen. Beide ouders

hebben evenveel ouderlijk gezag ongeacht waar de kinderen wonen. Ouderlijk

gezag en huisvesting worden van elkaar losgekoppeld. Wat de verblijfsregeling

betreft, wordt door de wet op dat moment geen model naar voor geschoven als

richtlijn. Zodoende zijn allerlei verblijfsregelingen mogelijk. Bovendien worden

geen criteria aangereikt waarop de rechter zich kan baseren om een

verblijfsregeling uit te werken, tenzij het meer algemene ‘belang van het kind’

(Martens, 2007).

In de praktijk is het dan nog veelal zo dat de kinderen voornamelijk bij de

moeder wonen. In 80% van de gevallen besliste de rechter dat de kinderen bij

de moeder dienen te verblijven en dat de kinderen een weekend op twee en de

helft van de schoolvakantie bij de vader kunnen verblijven (Corrijn, 2005; J.P.

H. De Man, 2006; Edith Lodewijckx, 2005; Valgaeren, 2008 ). Het verblijfsco-

ouderschap heeft als doel deze situatie te wijzigen. De regeling wordt uitgewerkt

in "De wet van 18 juli 2006 tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde

huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van

de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind” (artikelen

374, 378bis en volgende van het Burgerlijk Wetboek).

Ter verduidelijking van de gehanteerde terminologie merken we op dat in de

wettekst sprake is van ‘huisvesting’. Aangezien het hier om een vertaling van

het Franse ‘hébergement’ gaat en in de praktijk blijkt dat in de Nederlandstalige

juridische wereld eerder van ‘verblijf’ wordt gesproken, werd in deze

literatuurstudie voor deze laatste term gekozen worden. Co-ouderschap werd

eerder gehanteerd met betrekking tot de gezagsuitoefening. Het is dan ook

correcter en duidelijker te spreken over gezagsco-ouderschap en verblijfsco-

ouderschap. Ook de termen alternerend of afwisselend verblijf zijn verwarrend.

Een verblijf kan immers alternerend zijn ook indien het ongelijk(matig) is. We

zullen spreken over gelijkmatig verdeeld verblijf of verblijfsco-ouderschap.

Page 30: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

22

Met de wet van 18 juli 2006 werden verschillende doelstellingen nagestreefd.

Enerzijds zou de uitkomst van geschillen omtrent het verblijf meer voorspelbaar

moeten worden en het aantal gerechtelijke procedures dienen af te nemen.

Anderzijds zou het gelijkmatig verdeeld verblijf als uitgangspunt de gelijkheid

tussen beide ouders moeten bevorderen. Deze evolutie werd mede gedragen

door belangengroeperingen van zogenaamde ‘tweederangsouders’, zoals

Mouvement pour l’égalité parentale en Belangenverdediging Gescheiden Mannen

en hun Kinderen (BGMK). Immers, het zou nog zeer vaak voorkomen dat het

gelijkmatig verdeeld verblijf enkel wordt toegekend indien beide ouders hierom

verzoeken. Bovendien zouden sommige rechters haast systematisch het

hoofdverblijf aan de moeder toekennen. Echter, er zijn heel wat uitspraken die

het tegendeel aantonen en waar expliciet wordt gesteld dat indien het verzet

van één ouder tegenover een gelijkmatig verdeeld verblijf als een

onoverkomelijk obstakel gezien wordt, dit een miskenning van de rechten van

de andere ouder en het belang van het kind zou inhouden (Martens, 2007).

2.3.1.2. Inhoud van de wet

De wet regelt het verblijf van minderjarige kinderen indien de in leven zijnde

ouders niet samenleven. Het is hierbij niet van belang of de ouders gehuwd zijn

of niet. De wet is ook van toepassing bij een feitelijke scheiding of indien de

ouders nooit samengewoond hebben. De wet voorziet in twee mogelijkheden. In

het eerste geval bereiken de ouders een akkoord over de verblijfsregeling, in het

tweede geval niet.

Bij een akkoord van de ouders

Indien de ouders een akkoord bereiken, dient de rechtbank dit te homologeren

tenzij het strijdig is met het belang van het kind. De achterliggende gedachte is

dat beide ouders het best geplaatst zijn om te oordelen in het belang van het

kind. Bovendien zal de regeling beter nageleefd worden en door het kind

positiever ervaren worden indien de regeling gedragen wordt door beide ouders.

Een verzoek tot homologatie zal dan ook enkel in uitzonderlijke gevallen

geweigerd worden. Een gelijkmatig verdeeld verblijf wordt enkel als

referentiemodel naar voor geschoven indien er geen akkoord is en ouders

behouden de volle vrijheid om zelf een andere regeling uit te werken. Het

voordeel van de homologatie is dat de ouders zich tot de rechtbank kunnen

wenden bij een niet naleving van de verblijfsregeling. Een verzoek om

homologatie is enkel verplicht in het kader van een echtscheiding door

onderlinge toestemming waarbij minderjarige kinderen betrokken zijn. Indien

ouders binnen hun gezamenlijke gezagsuitoefening tot een akkoord komen over

Page 31: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

23

de verblijfsregeling, is hier geen controle door een rechtbank vereist. Dergelijke

regeling steunt uiteraard volledig op wederzijdse goede wil aangezien ze niet

afdwingbaar is voor een rechtbank (Martens, 2007).

Indien er geen akkoord is

Indien er geen akkoord is tussen de ouders dient de rechtbank op verzoek van

minstens 1 van de ouders (en zo zij het gezag gezamenlijk uitoefenen) een

gelijkmatig verdeeld verblijf te onderzoeken. Bij het gelijkmatig verdeeld verblijf

gaat het om een regeling waarbij het kind exact de helft van zijn tijd doorbrengt

bij elke ouder. Indien de rechter oordeelt dat dit onhaalbaar is voor de ouders,

kan de rechter het hoofdverblijf aan de ene ouder en een bijkomend verblijf aan

de andere ouder toekennen. Een 60/40 regeling valt dan onder de noemer

‘ongelijk verdeeld verblijf’. Hoewel hierover discussie bestond, is in de

uiteindelijke wet geen expliciete lijst met factoren opgenomen die de rechter kan

doen besluiten af te wijken van het gelijkmatig verdeeld verblijf. De rechter

behoudt een grote vrijheid in het al dan niet toekennen van de gevraagde

regeling. Zowel bij het toekennen als bij het afwijken van een gelijkmatig

verdeeld verblijf, dient de rechter dit te motiveren. De toekenning gebeurt niet

eenvoudigweg omdat dit het referentiemodel is maar de randvoorwaarden

dienen vervuld te zijn (Bockrijck, 2008; Martens, 2007).

Op basis van rechtspraak uit de periode 2000-2006 (Martens, 2007) kunnen bij

wijze van voorbeeld volgende factoren als indicatie voor het al dan niet

toekennen van een verblijfsco-ouderschap dienen in hoofde van de rechter. Ook

in de memorie van toelichting bij de nieuwe wet zijn bij wijze van voorbeeld een

aantal van dergelijke factoren opgenomen.

• Indien er geen dialoog meer mogelijk is tussen beide ouders

• Indien er onverenigbare visies op de opvoeding bestaan

• De afstand tussen de woonplaatsen van de ouders

• Beschikbaarheid van de ouders

• Leeftijd van het kind

• Mening van het kind

• Huisvesting van andere gezinsleden

• Onwaardigheid van de ene ouder in hoofde van de andere ouder

Het principe wordt gehanteerd dat een slechte verstandhouding tussen de

ouders een verblijfsco-ouderschap niet uitsluit. Meer nog, men erkent dat

Page 32: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

24

communicatie vaak uit de weg wordt gegaan omdat men een verblijfsco-

ouderschap wil vermijden. In de praktijk dient men echter ook oog te hebben

voor de werkbaarheid van een dergelijke regeling en het overleg dat ervoor

vereist is. Een rechter kan kiezen om beide partijen aan te zetten tot

bemiddeling en een gelijkmatig verdeeld verblijf kan zelfs een impuls geven aan

de verstoorde communicatie. Elke zaak zal hier afzonderlijk beoordeeld moeten

worden en de ernst van de communicatieproblemen ingeschat worden. Een

andere mogelijkheid is modulerend op te treden in de regeling voor het halen en

brengen eerder dan de verblijfsregeling zelf te wijzigen (Denoyelle, 2008).

De afstand tussen de huizen is van belang om toe te laten dat het kind naar

dezelfde school kan blijven gaan, zijn activiteiten kan blijven ontplooien en zijn

vriendenkring kan behouden. Het is evident dat dit voor de ouders, in

combinatie met hun loopbaan, een organisatorische uitdaging kan vormen.

Wat betreft de beschikbaarheid van de ouders dient opgemerkt te worden dat in

de toelichting bij de wet aangegeven wordt dat het uitoefenen van een

beroepsactiviteit door één van beide ouders geen element vormt om het

verblijfsco-ouderschap af te wijzen. Het moet gaan om een ernstig onevenwicht

in de tijd die elk van beide ouders voor het kind kan vrijmaken. Werknemers

leggen hiertoe vaak een attest van de werkgever of een dienstrooster voor. Bij

zelfstandigen is de beschikbaarheid veelal moeilijker aan te tonen. Het beroep

doen op derden voor opvang zal zeker voor beroepsactieve ouders vaak

noodzakelijk zijn. Dit dient dan ook geen belemmering te vormen. Opvang kan

ook een manier zijn om de contacten tussen kind en ruimere familie te

onderhouden. Niettegenstaande is er evenwel rechtspraak waarbij een wijziging

van de bestaande 50/50 regeling aangewezen werd geacht indien een ouder (in

casu een vader) omwille van professionele activiteiten in sterke mate

opvoedkundige taken doorschoof naar zijn nieuwe partner met wie de kinderen

geen sterke band hadden (Bockrijck, 2008; Martens, 2007). Elke rechter zal op

zijn hoede moeten zijn voor mogelijke discriminatie tussen beroepsactieve

ouders en thuisblijvende ouders. De combinatie van betaalde arbeid en gezin

kan een positief rolmodel zijn voor het kind, net zoals het voltijds opnemen van

zorg binnen het gezin of een onthaaste levensstijl dat kunnen zijn (Denoyelle,

2008).

Naast het belang van het kind als richtlijn is in de nieuwe wet tevens oog voor

het belang van beide ouders. Hoewel de belangen van de ouders niet expliciet

ingevuld worden, kan het begrepen worden als een afstappen van het

traditionele rollenpatroon van mannen en vrouwen waarbij zij geen

gelijkwaardige en gelijke taken zouden kunnen vervullen. De taakverdeling ten

Page 33: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

25

tijde van de relatie kan dan ook geen argument zijn om een verblijfsco-

ouderschap af te wijzen. De relatieontbinding noopt beide ouders er immers

sowieso toe om taken te gaan vervullen die voordien door de ex-partner werden

vervuld (Bockrijck, 2008; Martens, 2007). Jeugdrechter Denoyelle (Denoyelle,

2008) stelt hieromtrent dat een gelijkmatig verdeeld verblijf een correctie kan

betekenen ten opzichte van een eerder rollenpatroon, zodat elk van beide

ouders de lusten en de lasten delen van het opvoeden van een kind.

2.3.2. Financiële aspecten van verblijfsco-ouderschap

2.3.2.1. De onderhoudsplicht tegenover de kinderen

Beide ouders hebben tegenover hun gezamenlijke kinderen een

onderhoudsplicht. Deze verplichting vindt zijn wettelijke uitdrukking in artikel

203 van het burgerlijk wetboek waar gesteld wordt dat de ouders naar

evenredigheid van hun middelen dienen in te staan voor de huisvesting, het

levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van hun kinderen.

Deze onderhoudsplicht stopt niet wanneer het kind meerderjarig wordt maar

loopt door zolang het studeert1. In de regel verloopt deze onderhoudsplicht in

natura en is een uitkering in geld de oplossing wanneer niet in natura voldaan

kan worden aan de onderhoudsplicht.

Hoewel er wettelijk het principe van evenredigheid naargelang het inkomen van

de ouders is, kunnen de ouders hiervan in de praktijk afwijken en onderling tot

een andere verdeelsleutel komen. Met betrekking tot de kosten is er een zeer

grote marge voor de ouders om tot een verdeling te komen. Verschillende

vragen dienen hierbij beantwoord te worden: Wie heeft het kind fiscaal ten

laste? Wie ontvangt het kindergeld of de studiebeurs? Welke kosten zijn

noodzakelijk en welke niet? Bij welke ouder wordt het kind gedomicilieerd? Een

klassieke regeling is waarbij het kind permanent bij de moeder verblijft. Zij

ontvangt dan alle gelden (beurs, kindergeld) en heeft het kind fiscaal ten laste.

Zij doet alle uitgaven en de vader betaalt aan haar onderhoudsgeld voor het

kind. In het kader van een verblijfsco-ouderschap kan geopteerd worden voor

een zogenaamd ‘kostenco-ouderschap’, waarbij beide ouders de kosten samen

beheren via een gedeelde kindrekening. Evengoed kunnen co-ouders een op

maat gemaakte regeling uitwerken.

1 Binnen de voorwaarden dat de studies normaal verlopen en het kind voldoende bekwaamheid en inzet toont.

Page 34: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

26

Wat de kosten voor de kinderen betreft wordt vaak gesproken over ‘aparte en

gezamenlijke kosten’ en over ‘gewone en buitengewone kosten’. De aparte

kosten hangen samen met het verblijf van de kinderen, zoals eten of

verwarming. Bij verblijfsco-ouderschap zouden deze kosten in principe gelijk

verdeeld moeten zijn over beide ouders. De gezamenlijke kosten voor de

kinderen staan los van waar de kinderen precies verblijven, zoals kledij voor de

kinderen of een tandartsbezoek. De gezamenlijke kosten bestaan uit gewone

kosten en buitengewone kosten. Een gewone kost zou kledij kunnen zijn en een

buitengewone kost een operatie of een zeer dure vrijetijdsactiviteit. Een

gangbare regeling is dat de gewone kosten betaald worden met het kindergeld

aangevuld door een maandelijkse bijdrage van beide ouders. De buitengewone

kosten vergen dan een extra bijdrage van beide ouders. De invulling van wat

gewone en buitengewone kosten zijn, wat apart en wat gezamenlijk is en welke

kosten strikt noodzakelijk zijn, kan uiteraard voor de nodige discussie zorgen.

De mate waarin co-ouders vooraf een gedetailleerde invulling aan de kosten

geven, kan sterk verschillen. Bovendien merkten we reeds (2.2.2) op dat de

rolverdeling tussen beide ouders zowel voor als na de scheiding vaak sterk

gendergestuurd is. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde activiteiten systematisch

door 1 ouder worden ondernomen - bijvoorbeeld tandartsbezoek of kopen van

kledij – met alle wrevel aangaande de kosten ervan tot gevolg. De wet van

1/8/2010 geeft voor het eerst een wettelijke –hoewel zeer ruime - invulling aan

het begrip ‘buitengewone kosten’.

2.3.2.2. Fiscale aspecten van verblijfsco-ouderschap

Het verblijfsco-ouderschap schept een nieuwe situatie die vraagt om een

aanpassing van het fiscaal recht. Immers, de verblijfsregeling en domiciliëring

van het kind hangen samen met een aantal fiscale voordelen. Ten eerste is er de

verdeling van de toeslagen op de belastingsvrije som voor kinderen ten laste.

Om een kind ten laste te nemen dient het deel uit te maken van het gezin van

de belastingplichtige. Traditioneel werd er vanuit gegaan dat de ouder bij wie

het kind gedomicilieerd is het kind ten laste neemt. In het geval van een

gelijkmatig verdeeld verblijf bestaat op die manier een ongelijkheid aangezien

beide ouders in gelijke mate de lasten dragen maar het kind blijft wel slechts bij

één van beide ouders gedomicilieerd. Ouders konden dan ook een schriftelijke

aanvraag indienen om een verdeling van de fiscale voordelen te bekomen. Dit

vereist een jaarlijkse consensus tussen de ex-partners. Met de wet van 27

december 2006 worden enkele wijzigingen aangebracht die van toepassing zijn

vanaf het aanslagjaar 2008. In het geval van minderjarige kinderen die

voorwerp uitmaken van een gehomologeerde verblijfsregeling, kunnen ouders

die een gelijkmatig verdeeld verblijf hebben, aanspraak maken op een verdeling

Page 35: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

27

van de fiscale voordelen (fiscaal co-ouderschap). De belastingvrije som kan door

de ex-partners gedeeld worden tenzij er aftrekbare onderhoudsgelden worden

betaald. Deze regeling dient niet langer jaarlijks bevestigd te worden. Indien er

geen rechterlijke beslissing is die de gelijkmatige verdeling van de huisvesting

oplegt, moet er wel een geregistreerde of een door de rechter gehomologeerde

overeenkomst zijn die expliciet de gelijkmatige verdeling van de huisvesting

vermeld evenals het akkoord met betrekking tot de verdeling van de toeslagen

op de basisbelastingvrije som (fiscale clausule). We merken op dat het niet

nodig is in de feiten na te gaan of er sprake is van een gelijkmatige verdeling

In dit geval volstaat het dat de co-ouders de betrokken kinderen ten laste

opnemen in de daartoe voorziene rubrieken in de aangifte en de toeslagen voor

kinderen ten laste zullen automatisch verdeeld worden. Die toeslagen omvatten

nu ook deze voor kinderen jonger dan 3 jaar op 1 januari van het aanslagjaar

waarvoor geen opvangkosten worden afgetrokken. Voor elke co-ouder apart

wordt nu ook rekening gehouden met zijn persoonlijke situatie om de toeslag

voor “belastingplichtige die alleen belast wordt en die één of meer kinderen ten

laste heeft” toe te kennen. De co-ouder die de helft van de toeslagen voor

kinderen ten last ontvangt, kan nu eveneens van deze toeslag kan genieten

hoewel hij strikt genomen deze kinderen niet fiscaal ten laste heeft.

Ook de regeling voor de aftrek van kinderoppaskosten is aangepast: die co-

ouder die de kosten werkelijk gedragen heeft, mag ze ook als aftrekbare

besteding in mindering brengen (Aerts, 2007). De verdeling van de toeslagen

lost evenwel niet de ongelijkheid op waarbij de ouder waar de kinderen

gedomicilieerd zijn deze kinderen in rekening kan brengen wat de fiscale

voordelen betreft die samenhangen met een hypothecair krediet of kadastraal

inkomen. De andere co-ouder kan dit niet. Bovendien maakt de progressiviteit

van het aantal kinderen ten laste dat bij nieuw samengestelde gezinnen de co-

ouder waar meer kinderen gedomicilieerd zijn een hogere belastingsvrije som

geniet.

Ten tweede is er de aftrek van onderhoudsbijdragen. Indien ouders geen fiscaal

co-ouderschap hebben, ontvangt de ouder die het kind fiscaal ten laste heeft alle

belastingsvoordelen. De andere ouder krijgt het belastingsvoordeel dat

samenhangt met het betalen van onderhoudsgeld. Deze ouder kan zijn bijdrage

dan doen in de vorm van een fiscaal aftrekbare onderhoudsbijdrage Bij fiscaal

co-ouderschap verliezen de ouders dit voordeel. Welke van beide regelingen

voor co-ouders het meest interessant is, hangt af van verschillende factoren.

Zoals we net zagen, kan bij een toenemend aantal kinderen ten laste (omwille

van de progressiviteit) het fiscaal co-ouderschap nadeliger uitvallen. Het

Page 36: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

28

gedeelte van het onderhoudsgeld dat terugbetaald wordt, gaat via de

terugbetaling van te hoog betaald voorschot (bedrijfsvoorheffing), op

voorwaarde dat men belastingen op inkomsten betaalt. Het gevolg is dat hoe

hoger het inkomen, hoe hoger het belastingsvoordeel bij betalen van

onderhoudsgeld.

Hoewel onderhoudsgeld in het kader van een verblijfsco-ouderschap niet zo

vaak opgelegd zal worden, vermelden we toch een wetswijziging

dienaangaande. Wat de hoogte van het eventuele onderhoudsgeld betreft, is er

sinds 1/8/2010 een nieuwe wet in werking die de alimentatieregeling moet

objectiveren. Voorheen werd enkel melding gemaakt van ‘evenredigheid van

middelen’. Dit liet echter veel ruimte voor interpretatie. Voortaan dient de

rechter rekening te houden met 8 parameters om de hoogte van het

onderhoudsgeld te bepalen. Het gaat ondermeer om de verblijfsregeling, de

inkomsten van de ouders, de kosten van het kind en de hoogte van de

kinderbijslag en andere voordelen. Bovendien kan de rechter de vraag van een

ouder tot loondelegatie bij de andere ouder niet meer weigeren wanneer de

andere ouder twee keer zijn betalingsplicht niet nakomt.

2.3.2.3. Kinderbijslag en verblijfsco-ouderschap

Traditioneel werd voor de uitbetaling van de kinderbijslag een onderscheid

gemaakt tussen de rechthebbende (meestal de vader) en de bijslagtrekkende

(meestal de moeder). Wat de rechthebbenden betreft is er een voorrangsregel

uitgewerkt waarbij rekening wordt gehouden met het professionele stelsel

waartoe de potentiële rechthebbenden behoren en met de vraag wie het kind bij

zich opvoedt. Voor de veralgemening van het gezagsco-ouderschap was het

hoederecht hier richtinggevend. Bij het gezagsco-ouderschap wordt uitgegaan

ervan uitgegaan dat beide ouders het kind opvoeden, waardoor de eerdere

voorrangsregels gelden en de bijslagtrekkende niet noodzakelijk de ouder is

waarbij het kind gedomicilieerd is of die instaat voor de opvoeding. Dit kon

desgevallend leiden tot een procedureslag. Echter, sindsdien is de procedure om

bijslagtrekkende te worden voor de ouder waarbij het kind gedomicilieerd is

sterk vereenvoudigd2. Ook in een verblijfsco-ouderschap kan er slechts één

bijslagtrekkende zijn. Bij een akkoord tussen de ouders is de uitvoering ervan

door het kinderbijslagfonds een formaliteit. Bij het ontbreken van een akkoord is

het de rechter die een uitspraak doet. Indien men de kinderbijslag wenst te

verdelen, bestaat een eventuele oplossing erin een zogenaamde kindrekening te

openen waar de bijslag op gestort wordt en waartoe beide ouders toegang

2 Dit gebeurt principieel voor de arbeidsrechtbank.

Page 37: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

29

hebben (Bockrijck, 2008). Wel dient opgemerkt te worden dat ongeacht de

eventuele verdeling van de kinderbijslag of doorstorting van het bedrag van de

ene ouder naar de andere, bijvoorbeeld in het kader van voorlopige maatregelen

bij een echtscheiding, het de formele bijslagtrekkende is waarbij de kinderen

gegroepeerd worden. Dit is van belang aangezien de hoogte van de kinderbijslag

bepaald wordt door de rang die het kind inneemt binnen het gezin (progressief

systeem). De kinderbijslag stijgt dan voor het tweede en derde kind. Aldus kan

bij nieuw samengestelde gezinnen het voor de ene of de andere ouder

interessanter worden om een kind uit een eerdere relatie alsnog bij zich

gegroepeerd te hebben. Voorlopig is de groepering van de kinderen een

voordeel dat in het geval van verblijfsco-ouderschap niet aan beide ouders

toegekend kan worden (Bockrijck, 2008; Brunet, et al., 2008; Vervliet, 2007).

2.3.3. Evaluatie van de wet

Hoewel de wet op het verblijfsco-ouderschap nog recent is en empirische

gegevens schaars zijn, kan vanuit een theoretische invalshoek een eerste

evaluatie gemaakt worden.

Een eerste bedenking heeft te maken met de wijzigingen inzake

echtscheidingsgronden. Bij echtscheidingen met onderlinge toestemming (EOT)

is een volledig akkoord vereist. Bij een echtscheiding op grond van

onherstelbare ontwrichting (EOO) is dit niet noodzakelijk en kan met

deelakkoorden gewerkt worden. De vraag is of iedereen gebaat is bij een zo kort

mogelijke echtscheidingsprocedure. In veel gevallen kan dit leiden tot een

aanslepend conflict en komt het de kwaliteit en de duurzaamheid van de

bereikte regelingen niet ten goede. Dit geldt ook voor de verblijfsregeling van de

kinderen (Buysse & Renders, 2008). Bovendien wordt bemiddeling weliswaar

aangemoedigd in het kader van een scheiding, doch er zijn juridische systemen

waarbij bemiddeling veel centraler geplaatst wordt. Zo kan men in Frankrijk

bijvoorbeeld bemiddeling opleggen(Bockrijck, 2009). In België wordt de nodige

informatie verstrekt en een procedure kan opgeschort worden teneinde

bemiddeling te laten plaatsvinden maar de bemiddeling wordt niet dwingend

opgelegd (Bockrijck, 2008). Nochtans wijst de praktijk uit dat bemiddeling een

positieve invloed heeft op de uitkomst van het scheidingsproces, met inbegrip

van de uitvoering van verblijfsregelingen (Buysse & Renders, 2008; Kelly,

2007).

Of het naar voor schuiven van verblijfsco-ouderschap als referentiemodel een

goede zaak is, mag zeker in vraag gesteld worden. Vanuit een

welzijnsperspectief van de betrokken kinderen is een dergelijke regeling goed

Page 38: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

30

indien ze de noden van de kinderen dient. Indien de regeling flexibel toegepast

wordt en mits de kinderen zich in beide woningen thuis voelen kan het

aangewezen zijn (Smart, 2006). Een andere vraag is wat de impact is van de

sociale norm van verblijfsco-ouderschap voor een ouder die weliswaar het beste

voor heeft met zijn of haar kind maar om welke reden dan ook een verblijfsco-

ouderschap niet wenselijk of haalbaar acht (Buysse & Renders, 2008).

Wat de praktische uitwerking van de verblijfsregeling betreft, kan een dubbele

domiciliëring toelaten dat beide ouders in aanmerking komen voor diverse

toelagen (bijvoorbeeld huurtoelage, kortingen voor de inwoners van een

gemeente…). Het zou eveneens zowel voor de kinderen, de ouders als externen

een psychologische impuls kunnen betekenen om de positie van beide ouders

ten volle te erkennen (Bussche & Cobbaut, 2008).

2.3.4. Een profiel van co-ouderschapsregelingen

2.3.4.1. Prevalentie en vorm

Een aanzienlijk aantal kinderen wordt geconfronteerd met een relatieontbinding

van de ouders. Het aantal echtscheidingen is de voorbije decennia immers

toegenomen. Bovendien gaan samenwonenden – een samenlevingsvorm die in

de lift zit - in vergelijking met gehuwden vaker en sneller uit elkaar. Wat

echtscheidingen betreft worden drie types onderscheiden: scheiding met

onderlinge toestemming, echtscheidingen op grond van een feitelijke scheiding

van minstens 2 jaar en echtscheidingen op grond van bepaalde feiten. Voor de

periode 2002-2003 zijn de grote meerderheid (71%) echtscheidingen op grond

van onderlinge toestemming. Scheidingen op grond van een feitelijke scheiding

(12%) en op grond van bepaalde feiten (17%) komen minder voor (Corijn,

2005). Sinds 2007 is hier echter verandering in gekomen en zijn er slechts twee

echtscheidingsgronden, met name de onderlinge toestemming en de

echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (ook wel ‘schuldloze’

echtscheiding). Voor de scheiding op grond van onderlinge toestemming dienen

beide partijen tot een volledig akkoord te komen, aangaande alle gevolgen

zowel wat henzelf als wat eventuele kinderen betreft (Mortelmans, Swennen, et

al., 2008).

Bij 2 op 3 echtscheidingen zijn kinderen betrokken, gemiddelde 1,26 kinderen.

Bij echtscheidingen met onderlinge toestemming ligt het aandeel koppels met

kinderen hoger dan 2 op 3 maar het gemiddelde aantal kinderen is lager dan bij

de andere echtscheidingsvormen. De helft van de echtscheidingen vindt plaats

na 12 à 13 jaar. Echtscheidingen met onderlinge toestemming vinden iets

Page 39: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

31

vroeger plaats, in 42% van de gevallen vindt de scheiding binnen 10 jaar plaats.

Het is vooral bij deze scheidingen dat kinderen betrokken zijn. Dit suggereert

dat de betrokken kinderen, althans bij 4 op de 10 echtparen, relatief jong zijn.

Bij de andere echtscheidingsvormen kan op basis van de gemiddeld langere

duur van het huwelijk verondersteld worden dat de betrokken kinderen iets

ouder zijn.

Kinderen die een scheiding van de ouders meemaakten (minimum 20% van alle

kinderen), kunnen we opdelen in 11% kinderen waarvan de ouders uit de echt

scheidden, 3% kinderen waarvan de ouders feitelijk gescheiden wonen, bijna

6% kinderen waarvan de ouders ongehuwd samenwoonden en tot slot 1%

waarvan een van de ouders overleed. Bij jongere kinderen gaat het vaker om

een relatieontbinding tussen twee ongehuwde ouders (decohabitatie) dan om

een echtscheiding. Dit heeft enerzijds te maken met het toenemende aantal

geboorten buiten een huwelijk en anderzijds met de grotere kans op

relatieontbinding bij ongehuwden (Corijn, 2005; Edith Lodewijckx, 2005).

Voor België ontbreken vooralsnog gegevens betreffende het aandeel verblijfsco-

ouders. De prevalentie van co-ouderschap valt niet na te gaan op basis van

Rijksregistergegevens aangezien de kinderen hun officiële domicilie bij één van

beide ouders hebben. Op basis van de cijfers van de Jeugdmonitor lijkt co-

ouderschap vooralsnog weinig voor te komen. Van de thuiswonende jongeren

tussen 14 en 25 jaar woont 1,6% evenveel bij hun vader als bij hun moeder

(Vettenburg, Elchardus, & Walgrave, 2007).Het gaat hier echter om een

beperkte groep wat leeftijd betreft en de bevraging dateert van 2005, voor de

wetswijziging.

Op basis van data verzameld in 1998 (Kalmijn & Graaf, 2000) zou men in

Nederland uitkomen op slechts 4% co-ouders onder Nederlandse

echtgescheidenen. In Frankrijk is het sinds de wet van 4 maart 2002 mogelijk

om een gelijkmatig verdeeld verblijf op te leggen op vraag van één van beide

ouders. Uit een studie blijkt dat dergelijke regeling slechts bij 9% van de

echtscheidingen wordt uitgesproken. In de overgrote meerderheid van de

gevallen (80,7%) is de vraag gebaseerd op een akkoord tussen de ouders.

Wanneer er geen akkoord is tussen beide ouders, wordt in een kwart van de

gevallen alsnog verblijfsco-ouderschap verkregen. Veelal gaat het dan om een

regeling die opgelegd wordt tegen de wil van de moeder in. In de overige

gevallen wordt het hoofdverblijf vooral aan de moeder toegewezen. Het aandeel

kinderen in een verblijfsco-ouderschap is tussen 2003 en 2005 quasi constant

gebleven rond de 10%. In Frankrijk heeft de wetswijziging vooralsnog niet voor

een omwenteling gezorgd. Wat de financiële regeling betreft, wordt bij

Page 40: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

32

verblijfsco-ouderschap veelal geen onderhoudsgeld voor de kinderen betaald. Dit

is zo in 70% van de gevallen. Indien dit wel gebeurt, is het meestal een bedrag

onder de 200 euro. In 80% van de gevallen wordt het gedeelde verblijf ingevuld

als een week/week regeling, hoewel er ook een andere invulling kan gegeven

worden aan het concept van een gelijkmatige verdeling. Voor de meeste ouders

hangt deze keuze samen met de notie van gelijkheid, met een suggestie

vanwege de rechter of de keuze werd zonder veel nadenken genomen. Een

vijfde van de ouders noemt professionele overwegingen als factor. In 20% van

de gevallen wordt het ritme van de verblijfsregeling gewijzigd na verloop van

tijd. Aangezien het ritme vaak weinig reflexief wordt vastgelegd, hoeft dit niet te

verbazen. De belangrijkste redenen voor een wijziging waren professionele

beperkingen (23%), op vraag van de kinderen (18,9%) of andere (40,5%)

redenen waaronder het aanpassen van een ritme dat verstorend blijkt voor de

kinderen of moeilijk dagdagelijks in te vullen was. In de praktijk is er een

grotere variatie mogelijk dan wat de aanvankelijke formele akkoorden doen

vermoeden. De invulling in de praktijk, met betrekking tot alle aspecten van de

opvoeding van het kind, kan ook zeer flexibel verlopen en eventueel ook

wijzigingen ondergaan. Dit kan indien de ouders ertoe gebracht worden na te

denken over hun reële situatie en noden. Soms ontwikkelen de ouders een

gewijzigde verstandhouding, ten goede of ten kwade, waardoor de regeling

wijzigingen ondergaat (Brunet, et al., 2008).

2.3.4.2. De verblijfsregeling de jure en de verblijfsregeling de facto

Hoewel er geen exacte cijfers voorhanden zijn, lijkt in België een echt

gelijkmatige verdeling niet de norm te zijn in de praktijk (Petit, 2008).

In Frankrijk wijkt de uitwerking van de verblijfsregeling in de praktijk soms af

van wat vooraf besloten is (Brunet, et al., 2008). Het kan om een zekere

flexibiliteit gaan of om een permanente wijziging. Men dient er zich echter als

onderzoeker tevens bewust van te zijn dat ouders de neiging hebben de mate

van contact tussen hun ex-partner en de kinderen negatiever in te schatten. Dit

is echter veel sterker het geval voor moeders ten aanzien van hun ex-man.

Moeders onderrapporteren en vaders overschatten de hoeveelheid tijd

doorgebracht bij de vader (Coley & Morris, 2002; Lerman & Sorensen, 2000). In

ander onderzoek bleek een kwart tot een vijfde van de gedeelde

verblijfsregelingen de facto een exclusief verblijf bij 1 ouder te betreffen. In een

kwart tot de helft van die gevallen zou het in de praktijk om een exclusief

verblijf bij de vader gaan. Ook hier werden vaak mettertijd herzieningen

gevraagd van de verblijfsregeling (Berger, Brown, Joung, Melli, & Wimer, 2008).

In een aantal andere studies werd geen significant verschil gevonden tussen

Page 41: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

33

rapportage door de moeder of de vader (Amato & Gilbreth, 1999; Smock &

Manning, 1997). Bovendien wordt in een co-ouderschapsregeling vaker beroep

gedaan op de andere ouder voor opvang in vergelijking met alleenhoederecht-

ouders. Dit kan eveneens in de praktijk tot een scheeftrekking van de

vooropgestelde gelijkmatigheid leiden (Luepnitz, 1986).

2.3.4.3. Een profiel van co-ouders

In een Franse studie van co-ouders zijn bedienden oververtegenwoordigd ten

opzichte van de gehele bevolking. Het aandeel hogere kaders en zelfstandigen

vormt een afspiegeling van de gehele bevolking terwijl middenkaders en vooral

arbeiders ondervertegenwoordigd zijn. De mannen in de steekproef werkten

bijna allemaal voltijds, in navolging van de gehele bevolking. De vrouwen

werkten echter minder voltijds in vergelijking met de gehele vrouwelijke

bevolking. Op basis van de inkomensgegevens kan echter niet gesteld worden

dat verblijfsco-ouderschap uitsluitend een zaak van de hogere klasse is (Brunet,

et al., 2008). Nederlands onderzoek stelt dat verblijfsco-ouderschap meer

voorkomt bij koppels waar beide partners betaalde arbeid verrichten (Bakker &

Mulder, 2009).

Indien de vader werkt op de momenten dat de kinderen veelal thuis zijn, wordt

er minder voor verblijfsco-ouderschap gekozen. De werkuren voor de moeder

hangen niet samen met de verblijfsregeling (Juby, Bourdais, & Marcil-Gratton,

2005). Een gelijkmatig verdeeld verblijf wordt waarschijnlijker indien de

zorgtaken tijdens de relatie meer egalitair verdeeld werden. Ook meer egalitaire

opvattingen gaan samen met verblijfsco-ouderschap (Bakker & Mulder, 2009;

Kalmijn & Graaf, 2000).

Herpartneren door de moeder hangt positief samen met co-ouderschap en met

exclusief hoederecht voor de vader, zeker indien de moeder binnen de 6

maanden samenwoont met een nieuwe partner. Bij vaders heeft het

herpartneren geen invloed op co-ouderschap maar het werkt wel exclusief

hoederecht voor de moeder in de hand (Juby, et al., 2005; Kalmijn & Graaf,

2000). Co-ouders hebben niet meer of minder conflict dan ouders met een

andere verblijfsregeling (Donnelly & Finkelhor, 1992; Maccoby, Depner, &

Mnookin, 1990)

2.3.4.4. Een profiel van kinderen in een verblijfsco-ouderschap

Met een gemiddelde van 7 jaar, lijkt de leeftijd van de betrokken kinderen geen

obstakel om gelijkmatig verdeeld verblijf toe te kennen in Frankrijk. Ook vrij

Page 42: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

34

jonge kinderen kunnen opgenomen worden in een dergelijke regeling (Brunet, et

al., 2008). Onderzoek naar de samenhang tussen kenmerken van de kinderen

en de aard van de verblijfsregeling zijn niet eenduidig. In een steekproef van

Amerikaanse koppels vinden de onderzoekers geen verband tussen het aantal

kinderen, gender of leeftijd van de kinderen en de verblijfsregeling (R. Kelley,

Redenbach, & Rinaman, 2005).

Sommige onderzoekers stellen vast dat gedeeld verblijf waarschijnlijker wordt

naarmate de kinderen ouder zijn (Juby, et al., 2005; Kalmijn & Graaf, 2000).

Anderen komen net tot de bevinding dat verblijfsco-ouderschap afneemt met de

leeftijd van de kinderen (Moyer, 2004). De adolescentie van de kinderen luidt

inderdaad soms een verandering van de verblijfsregeling in. Spanningen met

een van de ouders, meer vrijheid bij de een of de ander, de nabijheid van

vrienden en school kunnen factoren zijn die maken dat tieners willen afzien van

een gedeeld verblijf. Soms gebeurt het ook dat met het ouder worden de

jongeren aansturen op langere verblijfsperiodes bij elke ouder. Deze

veranderingen kunnen een hele uitdaging vormen indien er meerdere kinderen

betrokken zijn bij de verblijfsregeling (Brunet, et al., 2008).

2.3.4.5. Tevredenheid met de verblijfsregeling

In een kwalitatief onderzoek onder gescheiden Vlaamse vaders, blijken alle

vaders uit het onderzoek tevreden te zijn over verblijfsco-ouderschap, ook al is

het een druk leven in de periode dat de kinderen bij hen zijn. In vergelijking met

vaders die een beperktere omgang met hun kinderen hebben, zijn de kinderen

in een verblijfsco-ouderschap veel meer geïntegreerd in het dagdagelijkse

gezinsleven van de vader. Het stelt de vaders ook in staat een andere

tijdsinvulling te hebben wanneer de kinderen bij de moeder zijn. Sommige

vaders spreken, zeker in de beginfase van de verblijfsregeling, over gemis van

de kinderen(Mortelmans, 2007). Dit lijkt echter bij vrouwen sterker het geval te

zijn. Uit een Frans onderzoek (Brunet, et al., 2008) blijkt dat mannen en

vrouwen de beperkingen van verblijfsco-ouderschap anders ervaren. Vrouwen

benadrukken vooral de psychologische impact van een verblijfsco-ouderschap.

Het gemis van de kinderen weegt voor hen zwaar. Vaders daarentegen

beklemtonen eerder de moeilijkheden die een gedeeld verblijf voor hun

loopbaan betekent. Vroeg beginnen en laat eindigen is moeilijk tijdens de

periode dat men de kinderen bij zich heeft, evenals buitenlandse reizen voor het

werk. Werkaanbiedingen op een aanzienlijke afstand van de woning van de

andere ouder zijn uitgesloten wil men de regeling behouden. Daartegenover

plaatsen ouders ook voordelen van het gedeeld verblijf. De tijd dat de kinderen

bij de andere ouder zijn, kan men zich ten volle bezighouden met de loopbaan,

Page 43: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

35

huishoudelijke taken, vrijetijdsbesteding… Dit stelt ouders naar eigen zeggen

ook in staat om de periode dat de kinderen bij hen zijn, zich ten volle op de

kinderen te richten. Wel is het zo dat mannen de voordelen van het verblijfsco-

ouderschap sneller uitspreken en beleven. Voor vrouwen – en dit hangt samen

met het gemis van de kinderen – duurt dit wat langer. Het is aanvankelijk meer

uit noodzaak, de kinderen zijn er immers niet, dat men zich op andere

activiteiten gaat richten. Zowel mannen als vrouwen spreken over de meer

persoonlijke band die ze na de scheiding met hun kind hebben ontwikkeld nu dit

contact niet langer in een triade plaatsvindt.

2.3.4.6. De kostenverdeling binnen het verblijfsco-ouderschap

Meestal delen co-ouders de kosten volgens een onderling akkoord. Volgens 48,3

% van de mannen en 41,8 % van de vrouwen is dit zo. Een andere regeling die

vaak voorkomt is dat elk zijn deel betaalt zonder overleg. Volgens 35,6 % van

de mannen en 29,1 % van de vrouwen is dit zo Wat de verdeling van de kosten

betreft, hebben vrouwen meer dan mannen het gevoel dat zij degene zijn die

eerder instaan voor de kosten (26,9 % tegenover 8,6%). Een mogelijke

verklaring is dat de taakverdeling van tijdens de relatie wordt verdergezet en

dat moeders bepaalde zaken sneller in handen nemen, zoals met de kinderen

naar de tandarts gaan, nieuwe kledij aankopen,… Er zijn evenwel slechts 5,7%

mannen en 0,7% vrouwen die vinden dat het hun ex-partner is die het

merendeel van de kosten draagt (Brunet, et al., 2008).

Ondanks het gepercipieerde onevenwicht bij sommigen en hoewel een

verblijfsco-ouderschap ouders ertoe aanzet om vaak complexe en uitgebreide

financiële regelingen te treffen, verschijnen ze slechts in 20% van de gevallen

terug voor de rechtbank. Mogelijk wil men in bepaalde gevallen verdere

conflicten en een juridische procedure vermijden.

De voornaamste suggesties ter verbetering van het systeem volgens de Franse

co-ouders zijn een eenvoudiger verdeling van bepaalde kosten en toelagen

(rekening houdende met de inkomens van beide partijen en evoluties in de

gezinsomstandigheden). Daarnaast is men ook vragende partij voor meer

informatieverstrekking omtrent het verblijfsco-ouderschap, bijvoorbeeld via

sociale dienstverleningen (Brunet, et al., 2008).

2.4. Afronding

Een verblijfsregeling voor de kinderen wordt voorafgegaan door een

relatieontbinding. Dit brengt voor beide ouders ingrijpende veranderingen in hun

Page 44: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

36

leven teweeg op diverse domeinen. Op korte termijn verhuizen beide partners

vaak. Dit betekent in veel gevallen een stap terug van eigenaarschap van de

woning naar het huren van een woning (Dewilde, 2007; NIS, 2008; Petit, 2008).

Wil men een verblijfsco-ouderschap realiseren dan liggen de nieuwe woningen

best op een overbrugbare afstand van elkaar. Naast financiële afwegingen is dit

een extra beperking in de zoektocht naar een nieuwe woonst (Bakker & Mulder,

2009; Buysse & Renders, 2008; Martens, 2007). Algemeen gaan vrouwen er

financieel op achteruit bij een scheiding. Voor mannen zou de situatie eerder

stabiel blijven of er zelfs op verbeteren. Deze tendens hangt samen met de

verblijfsregeling van de kinderen. Degene waarbij de kinderen verblijven, gaat

er financieel op achteruit. Dit wordt versterkt indien het meerdere en jongere

kinderen betreft (Corijn, 2007a; Jansen, 2008; Mortelmans, et al., 2004;

Speltincx & Jacobs, 2000).

Na een relatieontbinding zijn het mannen die sneller en vaker herpartneren,

vooral wanneer ze kinderen jonger dan 3 jaar hebben (Corijn, 2007b; Edith

Lodewijckx, 2005). Deze tendens is aanwezig bij verblijfsco-ouders (Brunet, et

al., 2008). Vrouwen blijven vaker en langer alleen. Ongeveer 80% van de

alleenstaande ouders is vrouw. Zij bevinden zich in een kwetsbare situatie wat

armoederisico betreft. Ze hebben bovendien van alle ouders de laagste

werkzaamheidgraad (Aerschot, 2004; Bulckens, 2007; Geurts, 2006; Lenaers,

2006; E. Lodewijckx, 2004; NIS, 2009a; Valgaeren, 2008 ). Hoewel het

juridische statuut en de sociale rol van een nieuwe ouder onduidelijk zijn, kan

een nieuwe partner op verschillende vlakken nochtans een nieuwe impuls geven

aan de financieel-organisatorische situatie van een alleenstaande ouder. Er is

een wijziging in gezinsinkomen en -uitgaven en mogelijk een nieuwe

taakverdeling op vlak van arbeid en gezin. Indien de nieuwe partner kinderen uit

een vorige relatie meebrengt, wijzigt de gezinsconfiguratie nog ingrijpender. In

gezinnen met een hoge sociaaleconomische status zou een additieve logica

heersen wat de rol van de stiefouder betreft. De stiefouder wordt ‘toegevoegd’

aan het gezin en iedereen blijft zijn of haar rol spelen. Bij gezinnen met een

lagere sociaaleconomische status zou een substitutielogica werken. Hier

‘vervangt’ de stiefouder de biologische ouder. Dat zou vooral bij biologische

vaders een terugtrekking van de opvoeding betekenen indien hun ex-partner

een nieuwe relatie aangaat. Daarnaast activeert de nieuwe partner vaak het

‘rouwproces’ omwille van de scheiding van de ouders bij kinderen. Zij gaan in

sommige gevallen de nieuwe relatie dan ook actief tegenwerken (Bussche &

Cobbaut, 2008).

Page 45: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

37

Op financieel vlak is herpartneren vooral voor vrouwen een goede strategie om

financieel verlies van de scheiding te beperken. De loonkloof tussen mannen en

vrouwen maakt immers dat haar gezinsinkomen eerder zal stijgen bij

herpartneren. De relatieve bijdrage aan het gezinsinkomen voor de scheiding

bepaalt dan uiteraard eveneens de terugval. Hoe meer uren betaalde arbeid,

hoe kleiner de terugval (Corijn, 2007a, 2007b; Jacobs, et al., 2000; Jansen,

2008). Financiële transfers van de ene naar de andere ex-partner in het kader

van een alimentatieregeling kunnen als buffer werken. De werkelijke betaling

ervan blijkt samen te hangen met de mate van contact met de kinderen na de

scheiding en de mate van medezeggenschap bij de initiatie van de scheiding.

Naast herpartneren kan ook herpositioneren op de arbeidsmarkt een strategie

zijn om de gevolgen van een scheiding (zowel financieel als wat de combinatie

arbeid en gezin betreft) te dragen. Mannen wijzigen het aantal arbeidsuren

zelden. Vrouwen zijn op dit vlak veel mobieler. Deze mobiliteit neemt toe indien

men kinderen in het gezin heeft. Het gaat zowel om vrouwen die meer gaan

werken als vrouwen die minder uren gaan werken. Voor mannen gaat het vaak

om een andere indeling van de werkuren dan om vermeerderen of verminderen.

De periode dat de kinderen bij hen zijn, wijden ze hun tijd zoveel mogelijk aan

de kinderen. Dit wordt dan gecompenseerd op werkvlak tijdens de andere

periode (Corijn, 2007a; Mortelmans, 2007; Speltincx & Jacobs, 2000; Verheyen

& Mortelmans, 2008). Deze transities hangen mogelijk samen met individuele

preferenties (Hakim, 2002). Een meerderheid van de Vlamingen vindt het beter

om de zorg voor kinderen niet te combineren met twee voltijds werkende

ouders. Het is dan vooral de moeder die een stap terugzet. Hoewel er een

evolutie naar een meer egalitair denken is, wensen de meeste mannen dat hun

aandeel in huishoudelijke en zorgtaken hun primaire rol op het vlak van

betaalde arbeid niet overschaduwt. Voor vrouwen kan het delen van de

zorgtaken met hun partner juist een verlies betekenen wat hun rolvervulling

betreft (Corijn, 2004a, 2004b; Dobbelaere, et al., 2000; Glorieux, et al., 2001;

NIS, 2009a; Wharton, 2006). Het zijn voornamelijk jongere, hoger opgeleide

koppels en gezinnen waar de vrouw een relatief hoog aantal uren betaalde

arbeid verrichtte waar de taakverdeling meer gelijk verloopt. Maar ook bij deze

koppels, zeker wanneer er kinderen zijn, worden vooral vrouwen reeds tijdens

de relatie geconfronteerd met de moeilijkheden om verschillende rollen te

combineren. Voor mannen stelt deze kwestie zich vaak pas na een

relatieontbinding (Aerschot, 2004; Carton, 2003 ; Glorieux, et al., 2001;

Mortelmans, 2007; Mortelmans, Cuypers, & Torfs, 2008; Mortelmans, et al.,

2002). De mate dat verschillende rollen gecombineerd kunnen worden, hangt

ondermeer af van de aanpassingsmogelijkheden van de ouder en de kenmerken

van diens eventuele job. Mogelijkheden om van thuis uit te werken, flexibele

Page 46: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

38

uren, de bedrijfscultuur ten aanzien van tijdskrediet en loopbaanonderbreking,

het zijn allemaal zaken die mee bepalen in welke mate men preferenties

daadwerkelijk kan invullen. Mannen zouden op dit vlak meer gepenaliseerd

worden dan vrouwen indien ze hun loopbaan aanpassen in functie van hun gezin

(Brunet, et al., 2008; Chen, et al., 2009; Glorieux & Vandeweyer, 2006;

Greenhaus & Powell, 2006; Theunissen, et al., 2007; Wharton, 2006).

Zoals het grotere aandeel vrouwen onder alleenstaande ouders reeds aangeeft,

was het tot voor kort zo dat bij een scheiding de kinderen meestal bij de moeder

verbleven en de vader een bezoek- of omgangsrecht had (J. P. H. De Man,

2006; Valgaeren, 2008 ; Van Ingelgem, 2007). In het geval van een onderling

akkoord tussen de ouders, zal de rechter veelal het akkoord omtrent de

verblijfsregeling homologeren. Het gaat vooral om die gevallen waar er geen

akkoord is. Met de wet op verblijfsco-ouderschap werd expliciet gesteld dat een

gelijkmatig verdeeld verblijf onderzocht moet worden indien een van beide

ouders hierom verzoekt. Het is echter nog steeds het belang van het kind dat

primordiaal is bij de afweging van de rechter wat het al dan niet toekennen van

het verblijfsco-ouderschap betreft. Het is niet duidelijk in welke mate de wet een

verandering teweeg zal brengen (Bockrijck, 2008; Martens, 2007). Mogelijk

stijgt het aantal vragen maar blijft de verhouding toegekende tegenover

afgewezen verzoeken gelijk. Voor België ontbreken vooralsnog cijfers. In

Frankrijk lijkt een gelijkaardige wetswijziging voor weinig verandering te zorgen.

De verblijfsco-ouderschappen zijn in grote meerderheid gebaseerd op een

akkoord tussen de ouders (Brunet, et al., 2008).

Hoewel de beschikbaarheid van de ouders een element is dat door de rechtbank

in overweging wordt genomen, hoeft een onevenwicht tussen beide ouders op

dit vlak geen belemmering te vormen. Meer nog, verblijfsco-ouderschap kan een

correctie betekenen op eerdere rollenpatronen en de lusten en lasten van de

opvoeding meer gelijk verdelen. Ook het beroep doen op derden in het kader

van kinderopvang dient geen probleem te vormen (Denoyelle, 2008). Het kan

echter niet betekenen dat de opvoeding grotendeels in handen van een nieuwe

partner komt te liggen (Bockrijck, 2008; Martens, 2007). Wat de financiële

aspecten betreft, kunnen co-ouders de belastingvrije som voor de kinderen

verdelen tenzij er aftrekbare onderhoudsgelden worden betaald (Aerts, 2007).

Wat de kinderbijslag betreft, kan er slechts 1 bijslagtrekkende zijn. Sommige

ouders kiezen ervoor dit door te storten naar een zogenaamde kinderrekening

waartoe beide ouders toegang hebben (Bockrijck, 2008). Problemen kunnen zich

echter stellen indien er meerdere kinderen gegroepeerd kunnen worden bij een

van beide ouders in het kader van een nieuw samengesteld gezin, waardoor de

Page 47: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

39

hoogte van de kinderbijslag zou stijgen (Vervliet, 2007). Een ander probleem is

het uitblijven van een dubbele domiciliëring. Dit zou zowel financieel als

psychologisch gunstig zijn voor beide ouders (Bussche & Cobbaut, 2008).

De concrete invulling van een gelijkmatig verdeeld verblijf hoeft geen week om

week regeling te zijn, hoewel men hier wel veelal voor blijkt te kiezen. Mogelijk

is de loopbaan een factor die in overweging wordt genomen bij (de wijziging

van) de praktische regeling (Brunet, et al., 2008; Petit, 2008). Vooral voor

vaders is de combinatie van werk en gezin na de scheiding wennen (Brunet, et

al., 2008; Mortelmans, 2007).

Co-ouders zijn proportioneel meer terug te vinden onder bedienden en minder

bij arbeiders (Brunet, et al., 2008). Mogelijk hangt dit samen met een grotere

tijdssoevereiniteit binnen hun baan (Juby, et al., 2005). Co-ouders hebben meer

egalitaire opvattingen wat de taakverdeling arbeid en gezin betreft en pasten dit

reeds voor hun relatieontbinding meer toe (Bakker & Mulder, 2009; Kalmijn &

Graaf, 2000). De tevredenheid van de co-ouders wat de verblijfsregeling betreft

neemt toe in geval van bemiddeling bij het tot stand komen van de regeling

(Buysse & Renders, 2008; Kelly, 2007). Wat de tevredenheid over de

kostenverdeling betreft, hebben vrouwen vaker het gevoel dat ze meer kosten

dragen (Brunet, et al., 2008). Mogelijk hangt dit samen met de taakverdeling

voor de scheiding.

Deze bevindingen brengen ons tot een aantal hypotheses met betrekking tot

verblijfsco-ouderschap die verder onderzocht dienen te worden door middel van

empirisch onderzoek.

Zo verwachten we dat herpartneren een obstakel of eindpunt kan betekenen

voor verblijfsco-ouderschap. In het bijzonder bij gezinnen met een lagere

sociaaleconomische status. Voor gezinnen met een hogere sociaaleconomische

status verwachten we dat het de tevredenheid kan verhogen. Adolescentie van

de kinderen kan eveneens het einde van het verblijfsco-ouderschap betekenen

of tot een andere invulling ervan leiden.

Financieel zal herpartneren vooral voor vrouwen de terugval na de scheiding

beperken. We verwachten dat verblijfsco-ouderschap geen effect heeft op het

sneller herpartneren door mannen maar wel voor vrouwen. Indien het

verblijfsco-ouderschap wordt opgegeven na verloop van tijd, zal dit vermoedelijk

financieel in het nadeel zijn van de ouder bij wie de kinderen vervolgens

verblijven. Indien er afwijkingen zijn wat de gelijkmatigheid van het verdeeld

verblijf betreft, zullen die wellicht financieel in het nadeel zijn van degene

Page 48: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

40

waarbij de kinderen het grotere deel van de tijd verblijven. We verwachten

bovendien dat dergelijke afwijkingen er zijn en dat ze gezien de verschillende

preferenties en verschillende taakverdelingen tussen mannen en vrouwen zullen

inhouden dat de kinderen in de praktijk meer door de moeder worden

opgevangen. Eventuele financiële transfers tussen de ouders zullen correcter

verlopen indien het gelijkmatig verdeeld verblijf gehandhaafd wordt. Dit wordt

versterkt indien er een onderling akkoord is wat de scheiding betreft. Een

andere hypothese is dat indien men arbeidstransities doorvoert, dit voor

mannen betekent dat ze eerder flexibeler zullen werken terwijl vrouwen eerder

het aantal uren dat ze werken gaan wijzigen. Een laatste hypothese betreft het

profiel van co-ouders en hun kinderen. De ouders zullen wellicht relatief vaker

betaalde arbeid verrichten en een arbeidspositie met enige tijdssoevereiniteit

bekleden. Ze zullen eerder egalitaire opvattingen hebben en tijdens hun relatie

een meer egalitaire taakverdeling hebben. De tevredenheid betreffende het

verblijfsco-ouderschap zal wellicht bij deze ouders ook het hoogst zijn. Wat de

kinderen betreft, vermoeden we dat verblijfsco-ouderschap bij zeer jonge

kinderen minder voorkomt evenals bij kinderen na de adolescentie.

Page 49: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

41

3. Onderzoeksopzet

Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen wordt gebruik

gemaakt van gegevens die zijn verzameld door middel van een schriftelijke of

online bevraging van gescheiden ouders. Dit onderzoek is in eerste instantie

opgezet om de kenmerken van verblijfsco-ouders te exploreren. Het onderzoek

moet naast beschrijvende gegevens over co-ouders(chap) inzicht opleveren over

verklarende factoren inzake verschillen op vlak van loopbaan, inkomsten en

tevredenheid. Een toegenomen gelijkheid tussen beide ouders was immers een

gedeeltelijke doelstelling van het wetgevende werk aangaande verblijfsco-

ouderschap. Het oorspronkelijk opzet – een steekproef op basis van de fiscale

aangifte van de co-ouders – bleek niet haalbaar. Daarom werd geopteerd voor

het rekruteren van respondenten via echtscheidingsdossiers. De resultaten die

verder in dit rapport worden gepresenteerd zijn de uitkomsten van secundaire

analyses op het opgebouwde databestand. Aangezien het beantwoorden van

onderzoeksvragen nauw samenhangt met de samenstelling van de steekproef,

de gestelde vragen en de respons, vangen we aan met een beschrijving van de

verschillende aspecten van het onderzoeksopzet.

3.1. Steekproef

Om een beeld te krijgen van verblijfsco-ouderschap in de praktijk met zijn

financiële en organisatorische consequenties, is het van belang een voldoende

groot en representatief staal van de populatie (echt)gescheiden koppels dat bij

aanvang van hun (echt)scheiding ‘kiest’ voor het stelsel van verblijfsco-

ouderschap te bevragen. Hier stelt zich een probleem met betrekking tot het

gepaste steekproefkader. De aanwezigheid van verblijfsco-ouderschap kan

immers niet nagegaan worden op basis van de rijksregistergegevens omdat

kinderen hun officiële domicilie hebben bij één van de beide co-ouders. Het is

niet mogelijk om op basis van de burgerlijke staat van ouders alleen uit te

maken of er verblijfsco-ouderschap is of niet.

Een eerste vergeefse poging om een geschikt steekproefkader te gebruiken, was

de fiscale aangifte. Sinds 2007 is het immers mogelijk ‘bilocatie’ aan te geven op

de individuele belastingsaangifte. Ondanks herhaald aandringen was het niet

mogelijk om voor deze studie een geïndividualiseerde steekproef te bekomen

van personen met een co-ouderschapsregeling. Deze piste werd dan ook

noodgedwongen verlaten.

Page 50: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

42

Een tweede piste zocht het steekproefkader dan via de juridische uitspraak die

aan de regeling ten grondslag ligt. Hiervoor werd de vraag gesteld aan de

rechtbank van eerste aanleg te Gent, Hasselt en Turnhout om toegang te

verkrijgen tot de echtscheidingsdossiers. Na gunstig advies door de Commissie

ter bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer werden de contactgegevens

van gescheiden ouders met een verblijfsco-ouderschap uit deze dossiers

betrokken. Deze adressen werden gebruikt om de schriftelijke enquêtes uit te

sturen.

We zijn er ons van bewust dat het steekproefkader van echtscheidingsdossiers

enkele tekortkomingen vertoont. Om de gevolgen van de nieuwe wetgeving

betreffende co-ouderschap in kaart te brengen is het noodzakelijk een groep

ouders te bevragen die gescheiden is voor en na de inwerkingtreding van de

nieuwe wet betreffende co-ouderschap van 2006. Daarom werden de

echtscheidingsdossiers van 2002 en 2007 geraadpleegd. Dit gebeurde eveneens

voor dossiers die voor de jeugdrechtbank verschenen. Deze dossiers bevatten

immers ook beslissingen over voormalig ongehuwd samenwonenden. Koppels

die ongehuwd samenwonen en hun relatie beëindigen dienen echter niet

noodzakelijk langs juridische weg een verblijfsregeling voor de kinderen uit te

werken. Het aantal dossiers dat langs deze weg bemachtigd werd, was dan ook

beperkt. Zodoende blijft deze populatie (co-ouders die voorheen niet gehuwd

maar samenwonend waren) verborgen op basis van de gegevens van de

rechtbanken. Zowel in 2002 als 2007 bleek het aandeel verblijfsco-

ouderschappen vrij laag uit te vallen3 (circa 25%). Om deze aantallen omhoog

te halen, werd een tweede registratie uitgevoerd waarin eveneens de

echtscheidingsdossiers van 2008 werden betrokken.

3.2. Vragenlijst

Voor het verzamelen van de gegevens opteerden we voor een postenquête

aangevuld met een optionele online versie van de vragenlijst. De respondenten

ontvingen een papieren vragenlijst per post waarop een persoonlijke login code

en de url voor de online versie gedrukt werden. Ongeveer twee weken na het

verzenden van de vragenlijst werd een herinneringskaartje gezonden. Deze

aanmaning had de bedoeling de mensen die het beantwoorden van de survey

uitstelden, aan te zetten deze in te vullen en op te sturen. Vervolgens werd twee

weken later een volgende poging ondernomen om de non-respons te verlagen

3 Het hoeft niet te verbazen dat de wetswijziging van 2006 zich pas in 2008 echt laat voelen. Veel echtscheidingen die in 2008 uitgesproken worden zijn immers al een hele tijd eerder opgestart.

Page 51: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

43

door een tweede maal de vragenlijst op te sturen naar alle respondenten

(Dillman, 2000).

3.3. Respons

In totaal leverden 766 respondenten een ingevulde vragenlijst af. 108

respondenten vulden de vragenlijst online in. 658 respondenten stuurden een

papieren, ingevulde vragenlijst terug. Een aanzienlijk aantal vragenlijsten (642)

werden ongeopend teruggezonden naar afzender omdat de bestemmeling niet

langer op dit adres woont. Een correcte berekening van de respons zou

gebaseerd zijn op het aantal vragenlijsten dat effectief de bestemmeling

bereikte. We ontvingen echter ook verschillende telefoontjes en mails - van

respondenten, ex-partners of nieuwe bewoners - om het correcte adres van de

respondent door te geven. Uiteraard hebben we geen exact idee van het aantal

gevallen waar men ons niet contacteerde. De respons die we berekenen, 22,8%,

is een ondergrens. Na datacleaning bleven nog 745 bruikbare vragenlijsten over.

3.4. Expertenbevraging ter aanvulling

Om de gegevens die verzameld werden door middel van vragenlijsten beter te

kunnen kaderen en na te gaan of er thema’s zijn die hierin niet aan bod

kwamen, werden een aantal bijkomende interviews afgenomen. Enerzijds

werden experteninterviews afgenomen bij 2 jeugdrechters (arrondissementen

Gent en Antwerpen), een gezinsbemiddelaarster en een sociaal assistent

werkzaam bij het justitiehuis van Mechelen. Anderzijds werden 8 verblijfsco-

ouders geïnterviewd (4 mannen en 4 vrouwen). De onderwerpen die in de

vragenlijst behandeld werden, kwamen eveneens in deze interviews aan bod.

Daarnaast was er uitgebreid ruimte om door te gaan op onderwerpen die de

respondenten zelf ter sprake brachten. Deze verblijfsco-ouders zijn niet

representatief. Ze waren allen hogeropgeleid en beroepsactief. De gegevens die

op deze manier verzameld werden, zullen aan het einde van elk thematisch

onderdeel aangewend worden als voorbeeld, nuancering of uitdieping van de

kwantitatieve data.

Page 52: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

44

Page 53: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

45

4. Resultaten

De vragenlijst was uitgebreid en omvatte modules over diverse levensdomeinen

en aspecten van de verblijfsregeling. We beginnen met een beschrijving van de

steekproef (4.1). Vervolgens bespreken we de verblijfsregeling van de kinderen

(4.2), met aandacht voor het ritme van de wissels, veranderingen in de regeling,

afstand tussen de woningen…De verdeling van de kosten en beslissingen (4.3),

de inkomensevolutie van de ouders (4.4) en hun beroepsactiviteit (4.5)

vormden de kern van onze onderzoeksvraag. Op welke manier co-ouders

gebruik maken van opvang gaan we na in 4.6. De tevredenheid van de

respondenten (4.7) op diverse levensdomeinen en specifiek wat de

verblijfsregeling betreft, werd bevraagd. Tot slot besteden we aandacht aan de

aanbevelingen voor het beleid die de respondenten zelf formuleren (4.8).

4.1. Beschrijving van de steekproef

Voor we overgaan tot de analyse van de gegevens, beschrijven we de

steekproef. We geven een overzicht van de voornaamste sociodemografische

kenmerken en gaan na in welke mate deze steekproef representatief is. Hier is

echter een belangrijke bedenking op zijn plaats. Welke is namelijk onze

populatie? De steekproef is ad random getrokken uit de populatie personen die

een echtscheiding doormaakten in 2002 of na 2006 waarbij kinderen betrokken

waren, met een oververtegenwoordiging van ouders met een gelijkmatig

gedeeld verblijf. Deze steekproef werd in beperkte mate aangevuld met

personen die tijdens dezelfde periode voor de jeugdrechtbank verschenen in het

kader van een initiële verblijfsregeling. We dienen omzichtig om te springen met

het begrip representativiteit in dit kader. Er is echter weinig evidentie om allerlei

sociodemografische kenmerken in een oorzakelijk verband te brengen met

echtscheiding (Corijn, 2005). De beste optie is dan ook om de steekproef te

vergelijken met de totale bevolking inzake representativiteit.

De eenheid die we onderzoeken is de respondent, niet diens nieuwe gezin. Dit

gezin kan immers bestaan uit stiefkinderen die op hun beurt in een bepaalde

verblijfsregeling leven. We controleren voor het totaal aantal kinderen in het

gezin maar brengen de respondenten onder in 4 categorieën op basis van de

verblijfsregelingen voor de kinderen die ze met een ex-partner hebben.

Page 54: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

46

• Respondenten met uitsluitend kinderen die permanent bij de moeder

verblijven (27,9%)4.

• Respondenten met uitsluitend kinderen die permanent bij de vader

verblijven (6,4%).

• Respondenten met uitsluitend kinderen met een gelijkmatig verdeeld

verblijf (28,5%).

• Respondenten met een ongelijkmatig verdeeld verblijf of met

verschillende regelingen (37,2%).

De gehanteerde opdeling sluit het beste aan bij het doel van dit onderzoek,

namelijk nagaan of en op welke wijze de verblijfsregeling voor de kinderen een

impact heeft op de socio-economische situatie van de ouders en dit vanuit een

genderperspectief.

4.1.1. Sociodemografische kenmerken

We vangen de resultatensectie aan met een algemene exploratie van de

steekproef. Hierbij staan we stil bij de sociodemografische

achtergrondkenmerken van onze respondenten en hun relatie tot de

verblijfsregelingen.

Een eerste vaststelling is dat het soort verblijfsregeling een invloed lijkt te

hebben op de deelname. Daar waar de kinderen gelijkmatig verdeeld zijn tussen

beide ouders of waar een ongelijkmatig verblijf aanwezig is, zien we een gender-

verdeling die sterk op de totale verdeling tussen mannen en vrouwen lijkt.

Wanneer we echter kijken naar de permanente verblijfsregeling, dan zien we

een sterke bias naar die ouder die de kinderen bij zich heeft. Als dat de moeder

is, doen veel meer vrouwen mee in de enquête en vise versa. Dit is een indicatie

dat deze groepen sterker betrokken zijn bij dit onderwerp en bijgevolg ook

sneller zullen antwoorden.

Verder bordurend op deze groep merken we dat de permanente verblijfsregeling

bij vader en moeder ook sterk leeftijdsbepaald is. Vaders die permanent de

kinderen krijgen toegewezen zijn systematisch ouder dan de andere

respondenten. Aan de andere kant zijn moeders met permanent verblijf jonger.

4 Verblijfsregelingen waarbij de kinderen 1 weekend om de 14 dagen bij de andere ouder verbleven, werden gehercodeerd naar ‘permanent bij 1 ouder’.

Page 55: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

47

Tabel 1 Sociodemografische kenmerken naar verblijfsregeling ( N=745)

Permanent bij moeder

Permanent bij vader

Gelijk-matig verdeeld

Ongelijk-matig of gemengd

Totaal

Geslacht Vrouw 78,8% 33,3% 48,3% 49,5% 56,3% Man 21,2% 66,7% 51,7% 50,5% 43,7%

Totaal 100% (N=208)

100% (N=48)

100% (N=211)

100% (N=277)

100% (N=744)

Leeftijd ouder Jonger dan 35 14,4% 2,2% 8,6% 8,3% 9,7% 36 tot 40 18,3% 13% 26,2% 17,3% 19,8% 41 tot 45 27,4% 28,3% 35,2% 31% 31% 46 tot 50 25% 34,8% 24,8% 28,9% 27% Ouder dan 50 14,9% 21,7% 5,2% 14,4% 12,4%

Totaal 100% (N=208)

100% (N=46)

100% (N=210)

100% (N=277)

100% (N=741)

Opleidingsniveau Hoogstens lager secundair

19,5% 22,2% 17,6% 20,7%

19,6%

Hoger secundair 40,5% 51,1% 36,2% 36,4% 38,4% Hoger niet universitair

34% 22,2% 36,2% 35,3%

34,4%

Universitair 5,5% 4,4% 5,7% 5,1% 5,3% Post-universitair 0,5% 0% 4,3% 2,5% 2,3%

Totaal 100% (N=200)

100% (N=45)

100% (N=210)

100% (N=275)

100% (N=730)

Naar opleidingsniveau lijkt er een ondervertegenwoordiging te zijn van lager

opgeleiden. 19,6% heeft maximaal een diploma lager secundair onderwijs. Voor

de totale Vlaamse bevolking tussen 25 en 64 jaar is dit meer dan 30%. We

dienen het opleidingsniveau echter te interpreteren rekening houdende met de

leeftijd van onze respondenten. Van de bevolking tussen 25 en 34 jaar heeft

slechts 14,7% maximaal een diploma lager onderwijs. Zodoende wordt de

ondervertegenwoordiging van lager opgeleiden in de steekproef enigszins

genuanceerd.

De modale leeftijdscategorie van de steekproef is 41 tot 45 jaar. Dit is binnen de

verwachtingen gezien de kenmerken van huwelijken en echtscheidingen bij de

totale bevolking. De gemiddelde leeftijd bij aanvang van een eerste huwelijk is

26 jaar voor vrouwen en 28 jaar voor mannen. De mediaanduur ervan indien er

een scheiding plaatsvindt, is 12 jaar (Corijn, 2005). Tot slot kunnen we nog

opmerken dat vrouwen relatief oververtegenwoordigd zijn bij de jongere

leeftijdscategorieën evenals bij de hoger opgeleiden.

Page 56: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

48

4.1.2. Kenmerken van de scheiding

Het echtscheidingsproces speelt een belangrijke rol in het tot stand komen van

een verblijfsregeling. Eens twee partners (of een van beide partners) de

beslissing genomen heeft tot een scheiding over te gaan, kan de

echtscheidingsprocedure in gang gezet worden. Dat gebeurt niet altijd

onmiddellijk maar uiteindelijk moeten beide partners tot een akkoord komen

over de verblijfsregeling van hun kinderen. De rechter kan ook een regeling

opleggen. We gaan in deze paragraaf na op welke manier de kenmerken van de

relatie en de echtscheiding samenhangen met de uiteindelijke verblijfsregeling

die tot stand kwam.

De mediaanduur van eerste huwelijken (12 jaar) verbergt het (toenemende)

aandeel echtscheidingen binnen 5 jaar huwelijk (16% ) of na 20 jaar of meer

(26,1%) (Corijn, 2005). In onze steekproef is het aandeel korte relaties eerder

beperkt. Wanneer we controleren voor burgerlijke staat met de ex-partner

merken we dat ongehuwd samenwonenden een kortere relatieduur hebben

alvorens uit elkaar te gaan. In de gehele steekproef was 93% van de

respondenten gehuwd met zijn of haar ex-partner. Zoals eerder aangegeven

blijft de populatie van ongehuwd samenwonenden die nadien een gedeeld

verblijf hanteren onzichtbaar.

De groep vaders die de kinderen permanent bij zich hebben, gedraagt zich

anders op verschillende kenmerken van de scheiding. De beslissing om te

scheiden wordt minder vaak door beide partners genomen en de scheiding wordt

vaker op basis van bepaalde feiten (e.g. overspel, geestesstoornis..) of op basis

van onherstelbare ontwrichting uitgesproken. Dit lijkt er op te wijzen dat een

exclusieve toewijzing aan de vader minder gemakkelijk bekomen wordt tenzij er

een problematiek aan de zijde van de moeder is die dit in de hand werkt.

Bovendien zijn het ook vaker voorheen samenwonende vaders die de kinderen

permanent bij zich krijgen en wordt in deze groep de scheiding vaker door de

man geïnitieerd. Het aantal vaders dat de kinderen permanent bij zich heeft is

echter vrij klein. Zodoende dienen we voorzichtig te zijn met conclusies.

Mogelijk gedragen samenwonenden zich anders dan gehuwden maar dit moet

nader onderzocht worden.

Page 57: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

49

Tabel 2 Echtscheidingskenmerken naar verblijfsregeling ( N=745)

Permanent bij moeder

Permanent bij vader

Gelijk-matig verdeeld

Ongelijk-matig of gemengd Totaal

Duur van de relatie Minder dan 5 jaar 9,9% 15,6% 6,1% 6,7% 7,9% Tussen 6 en 10 jaar 21,9% 22,2% 21,7% 23,9% 22,6% Tussen 11 en 15 jaar 27,6% 24,4% 36,8% 30,6% 31,2% Meer dan 15 jaar 40,6% 37,8% 35,4% 38,8% 38,2%

Totaal 100% (N=192)

100% (N=45)

100% (N=212)

100% (N= 268)

100% (N=717)

Burgerlijke staat voor scheiding

Ongehuwd 12,5% 20,8% 9% 7,9% 10,3% Gehuwd 87,5% 79,2% 91% 92,1% 89,7%

Totaal 100% (N=208)

100% (N=48)

100% (N=212)

100% (N=277)

100% (N=745)

Beslissing scheiding

Man 26,8% 33,3% 19,4% 21,8% 23,2% Vrouw 46,8% 46,7% 49,8% 50,6% 49,1% Beiden 24,7% 20% 27,8% 26,9% 26,2% Niet over gepraat 1,6% 0% 2,8% 0,7% 1,5%

Totaal 100%(N=190)

100% (N=45)

100% (N=212)

100% (N=271)

100% (N=718)

Echtscheidingsgrond

Onderlinge toestemming

82,1% 71,4% 78,5% 82,4%

80,6%

Onherstelbare ontwrichting

8,1% 2,9% 9,7% 6%

7,5%

Andere 9,8% 25,7% 11,8% 11,6% 12%

Totaal 100% (N=173)

100% (N=35)

100% (N=186)

100% (N=250)

100% (N=644)

Hoe lang reeds uit elkaar?

Minder dan 5 jaar 52,9% 35,6% 67,9% 53,9% 56,6% Tussen 6 en 10 jaar 39,3% 48,9% 29,7% 36,2% 35,9% Meer dan 10 jaar 7,9% 15,6% 2,4% 10% 7,5%

Totaal 100% (N=191)

100% (N=45)

100% (N=212)

100% (N=271)

100% (N=719)

Algemeen zien we dat bij de voormalig gehuwden in 80,6% van de gevallen de

scheiding uitgesproken werd op basis van onderlinge toestemming (EOT). De

zogenaamde OOT, een scheiding op basis van onherstelbare ontwrichting, is

goed voor 7,5%. Bij de respondenten die het meest recent gescheiden zijn,

merken we dat er een lichte verschuiving plaatsvindt ten voordele van de OOT.

Aangezien de procedure erg recent is (Ingevoerd bij de Echtscheidingswet van

2007), kunnen we deze evolutie nog onvoldoende duiden. De versoepeling van

Page 58: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

50

de echtscheidingsprocedure met het invoeren van een onherstelbare

ontwrichting in de Echtscheidingswet van 2007 maakt deze procedure

aantrekkelijk. Bij onherstelbare ontwrichting bestaat echter de mogelijkheid dat

ex-partners nog jarenlang met getrokken messen tegenover elkaar staan. Er

moet immers geen totaalakkoord bereikt worden. Het eindresultaat van deze

evolutie dreigen snellere maar daarom nog geen beter geregelde

echtscheidingen te zijn.

Aangezien de steekproef respondenten bevat bij wie de echtscheiding

uitgesproken werd in 2002 of na 2007 (en een beperkte groep die in dezelfde

periode via de jeugdrechtbank een verblijfsregeling voor de kinderen verkreeg),

verwachten we dat die niet langer dan 8 jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Desalniettemin is 7,5% reeds 11 jaar of meer uit elkaar. Dit zijn vermoedelijk

respondenten die al een poos uit elkaar waren vooraleer de

echtscheidingsprocedure opgestart en afgerond werd. 56,6% van de

respondenten is minder dan 5 jaar uit elkaar en 35,9% is tussen 6 en 10 jaar uit

elkaar. Dit is van belang teneinde een zicht te hebben op de korte en lange

termijn impact van de scheiding en bijhorende verblijfsregeling van de kinderen.

4.1.3. Een toename van verblijfsco-ouderschap?

Indien het voor de wet van 2006 zo zou zijn dat een gelijkmatig verdeeld verblijf

moeilijker te bekomen was zonder een onderling akkoord tussen de ouders, dan

zouden we verwachten dat voor 2006 het verblijfsco-ouderschap vaker door

onderling akkoord tot stand kwam dan opgelegd door de rechtbank. Dit vinden

we evenwel niet terug in de data. Voor de wetswijziging vinden we 12,7%

respondenten waarbij het gelijkmatig verdeeld verblijf opgelegd werd door de

rechtbank. Voor de recent gescheiden respondenten bedraagt dit 14,6%. Slechts

een zeer kleine toename. Bij de recent gescheiden respondenten met gelijkmatig

verdeeld verblijf komt 71,6% via een onderling akkoord tot verblijfsco-

ouderschap. Voor respondenten die voor de wet van 2006 gescheiden zijn, is dit

57,6%. Deze respondenten geven vaker aan dat ze geen vastgelegde regeling

hebben, iets dat bij recent gescheidenen zelfs niet voorkomt.

De vraag of de wetswijziging van 2006 tot een toename heeft geleid van het

aantal gelijkmatig verdeelde verblijven, valt echter niet ondubbelzinnig te

beantwoorden. Vooral vanaf 2008 is er een sterke toename van het gelijkmatig

verdeeld verblijf in de echtscheidingsdossiers. Gedeeltelijk kan dit een laat

gevolg van de gewijzigde wetgeving zijn. Verzoekschriften die neergelegd

worden in 2006, leiden immers vaak pas een hele tijd later tot een vonnis.

Bovendien is de vraag ook complex: is er een toename in de vraag en/of is er

Page 59: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

51

een toename in de toekenning ervan. Indien er een toename blijkt te zijn, is die

dan te wijten aan de wetswijziging? Een jeugdrechter van het gerechtelijke

arrondissement Gent maakt de volgende inschatting met betrekking tot de

evolutie van de verblijfsregelingen:

“…mijn idee is toch dat het sedert die nieuwe wet meer wordt gevraagd dan

voorheen. Maar voor ons is er door die nieuwe wet niet veel veranderd. Ten

eerste is het niet de norm. Het kan gevraagd worden en het wordt bekeken in

het belang van het kind. Dat is niet anders dan toen.”

Deze evolutie wordt bevestigd door een sociaal assistent van het justitiehuis in

Mechelen, maar wel anders gekaderd:

“De wet van 2006 heeft wel voor een verandering gezorgd…na de wet van 2006

werd meer gekeken of er geen tegen condities zijn om een week/week regeling

te treffen. Dat hangt ook wel sterk samen met de cultuur in het arrondissement;

in Mechelen zijn ze sterk pro week/week. Maar vroeger was het dus eerder zo

dat als bijvoorbeeld de communicatie tussen de ouders niet goed was, die

week/week meteen van de baan was. Terwijl sommige vrouwen soms de

communicatie tegenhouden, juist om die bilocatie te vermijden”

Dit citaat illustreert dat de nieuwe wetgeving terzake allicht meer armslag biedt

aan de ouders die verzoeken om een gelijkmatig verdeeld verblijf. De verschillen

in cultuur tussen de gerechtelijke arrondissementen wordt meer naar de marge

verdrongen en maakt plaats voor uniforme richtlijnen. De samenhang tussen de

verblijfsregeling en de afstand tot de scheiding toont alleszins aan dat het

verblijfsco-ouderschap recent in de lift zit.

4.2. Verblijfsregeling van de kinderen

Het gelijkmatig verdeeld verblijf kan in de praktijk op verschillende manieren

ingevuld worden. Hoewel ‘week/week-regeling’ vaak als synoniem gebruikt

wordt, is een ander ritme van de wissels eveneens mogelijk. Zoals in de

literatuurstudie vermeld, heeft de wetgever een aantal elementen ter

overweging opgelijst bij het al dan niet toekennen van verblijfsco-ouderschap.

Een voorbeeld hiervan vormt de afstand tussen de woningen van de ouders.

Deze lijst zegt echter niets over de elementen die voor de betrokkenen zelf een

rol spelen in het al dan niet volhouden van de verblijfsregeling. In wat volgt

gaan we na op welke manier het verblijfsco-ouderschap in de praktijk ingevuld

wordt. We gaan eveneens na welke factoren op termijn kunnen leiden tot een

stopzetten of wijzigen van deze verblijfsregeling.

Page 60: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

52

4.2.1. Kenmerken van de verblijfsregeling

Op basis van de literatuurstudie kan geen eenduidig beeld gevormd worden van

de kinderen die in een verblijfsco-ouderschap leven. Leeftijd en geslacht bleken

geen invloed te hebben. Wat de invulling betreft, verwachten we dat een

week/week-regeling de norm zal zijn en de wissels plaatsvinden tussen

woningen die op korte afstand van elkaar liggen.

In de steekproef komen zeer jonge kinderen en meerderjarige kinderen amper

voor. Als we kijken naar het jongste kind met een gelijkmatig verdeeld verblijf

zijn slechts 2 kinderen (1%) 3 jaar of jonger. 12,9% is tussen 4 en 6 jaar oud,

45,7% tussen 7 en 12 jaar oud en 36,7% tussen 13 en 18 jaar. Kinderen ouder

dan 18 jaar komen veel minder voor (3,8%).

De domiciliëring van de kinderen is nog erg getekend door de traditionele

regeling waarbij de kinderen permanent aan de moeder toegewezen werden. Bij

vrouwen met een gelijkmatig verdeeld verblijf heeft 69,6% het oudste kind bij

zich gedomcilieerd. Voor mannen is dit 32,7%. Wanneer we kijken naar de

verdeling voor jongere kinderen, rapporteren vrouwen nog vaker dat de domcilie

bij hen is. De mannelijke respondenten geven ongeacht de leeftijd van het kind

even vaak aan dat de domicilie bij hen is. Aangezien de domcilie van de

kinderen financiële en fiscale implicaties heeft, is dit niet onbelangrijk. Kortingen

die gebaseerd zijn op het gedomicilieerd zijn in een bepaalde gemeente, komen

slechts aan die ouder ten goede waar de kinderen hun domicilie hebben.

Indien er meerdere kinderen betrokken zijn bij een afwisselend verblijf, zijn de

(officiële of afgesproken) regelingen bijna steeds dezelfde voor alle kinderen

(91,6%). Het ritme van de wissels verloopt bij de meeste verblijfsco-ouders

gestructureerd volgens een vaste afspraak. De wekelijkse wissel is duidelijk het

meest populair met 83,7%. Tweewekelijkse (3,8%) en halfwekelijkse wissels

(4,3%) vervolledigen de top drie. Deze resultaten zijn in overeenstemming met

gelijkaardig onderzoek in Frankrijk (Brunet, et al., 2008), waar 80% van de

verblijfsco-ouderschappen een week/week betrof. Opmerkelijk is dat ook voor

jonge kinderen de wekelijkse wissel geprefereerd wordt boven de halfwekelijkse.

Indien het jongste kind 12 jaar of jonger is, verblijft het in 85,4% van de

gevallen een week bij elke ouder. Jonger dan 6 jaar is dit zelfs 93,1%. Een

halfwekelijkse of dagelijkse wissel komt hier zelfs niet voor. Hoewel het om een

beperkt aantal kinderen gaat, brengen zij ondanks hun leeftijd steeds een week

door zonder de andere ouder.

Page 61: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

53

De wissels tijdens de schoolvakantieperiodes verlopen iets minder

gestructureerd. Een grote groep (43,2%) houdt het ook hier bij de helft van de

kleine en de helft van de grote vakanties, maar 35,4% geeft aan een ‘Andere

regeling’ te hebben. Een derde regeling (15,5%) is die waarbij elke ouder een

kleine vakantie ‘krijgt’ en de helft van de zomervakantie.

In de praktijk verlopen de wissels vaak anders dan wat vooropgesteld werd. We

gingen na bij de week/week regelingen5 of in de praktijk van de laatste 14

dagen er inderdaad sprake was van een 7/7 verdeling. 75,1% van de

respondenten had daadwerkelijk de kinderen 7 dagen bij zich. Dat betekent dat

voor een vierde van de respondenten de effectieve regeling tijdens die 14 dagen

afweek van wat afgesproken was. 17,2% vrouwen had de kinderen meer dan 7

dagen bij zich, 71,4% exact 7 dagen en 11,4% minder dan 7 dagen. Bij mannen

zien we dat de verdeling anders is. 63,8% heeft inderdaad 7 dagen de kinderen

bij zich. Maar hier heeft 24% de kinderen minder dan 7 dagen bij zich en 12,2%

meer dan 7 dagen. Bij het gebruik van opvang kunnen we verder uitzoeken of

het in dit geval vaak de vrouwelijke ex-partner is die meer instaat voor de zorg

voor de kinderen. Alleszins merken we hier dat de formele regeling afwijkt van

de praktijk en dit betekent dat vrouwen de kinderen ondanks een gelijkmatig

verdeeld verblijf vaker bij zich hebben.

Hoewel de rechter een grote vrijheid heeft in het al dan niet toekennen van de

gevraagde verblijfsregeling, zijn er een aantal randvoorwaarden vermeld in de

nieuwe wet. Ook op basis van rechtspraak kunnen een aantal factoren opgelijst

worden. Een te grote afstand tussen de woonplaats van de ouders is een

voorbeeld van een tegenindicatie voor verblijfsco-ouderschap (Martens, 2007).

Wat betekent dit in de praktijk? Grote afstanden tussen de woningen van beide

ouders komen maar zelden voor. 47,6% van de verblijfsco-ouders woont op

minder dan 5 kilometer van elkaar. 31,4% telt tussen de 5 en de 10 kilometer

tussen beide woningen. Afstanden tussen 10 en 20 kilometer komt bij 11,9%

voor en tussen 20 en 30 kilometer bij 6,7%. 2,4% van de verblijfco-ouders

woont op meer dan 30 kilometer van elkaar. Bij de oorzaken voor het stopzetten

of wijzigen van de verblijfsregeling kunnen we verder nagaan of de afstand

inderdaad een belemmering vormt.

In alle gevallen verhuizen de kinderen van de ene ouderlijke woonst naar de

andere. De situatie waar de ouders verhuizen, komt niet voor in onze

5 Voor wissels om de 2 weken kon dit niet nagegaan worden aangezien slechts voor de laatste 2 weken het effectieve verblijf van de kinderen werd bevraagd. Dit om de respons en de betrouwbaarheid van de antwoorden optimaal te houden.

Page 62: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

54

steekproef. Dit hoeft niet te verbazen, aangezien het aanhouden van een tweede

woning voor de kinderen erg duur is. Het betekent evenwel dat de weerkerende

verhuis ‘afgewenteld’ wordt op de kinderen.

4.2.2. Veranderingen in de verblijfsregeling

Slagen verblijfsco-ouders er ook op langere termijn in hun intenties waar te

maken? Van alle ouders die minstens 1 kind in een vorm (gelijkmatig of niet)

van verdeeld verblijf hadden, geeft 15% aan deze verblijfsregeling nu niet meer

te hanteren. Wanneer de kinderen voorheen in een verblijfsco-ouderschap

leefden, dan zeggen over alle (huidige) verblijfsregelingen heen steeds meer

dan de helft van de respondenten (m/v) dat het initiatief om dit stop te zetten

op vraag van de kinderen kwam. Uitzondering is wanneer de kinderen nu

permanent bij de vader verblijven. Dit gaat slechts om 2 vrouwen maar geen

van beide geeft aan dat dit op vraag van de kinderen was.

Veel respondenten gaven een ‘andere’ reden aan om het verblijfsco-ouderschap

stop te zetten. Als we de open antwoorden in meer detail bekijken, dan blijkt het

voornamelijk te gaan om kinderen die een zelfstandige leeftijd hadden bereikt

en niet langer thuis woonden of op een meer flexibele manier tijd bij beide

ouders doorbrengen. Deze nuancering in acht genomen, lijken de meeste ouders

het verblijfsco-ouderschap goed vol te houden. Althans op de korte termijn sinds

2007/2008 en voor het beperkte aantal verblijfsco-ouders sinds 2002.

Voor de ouders is de belangrijkste oorzaak om het afwisselend verblijf stop te

zetten de vraag daartoe van de kinderen. Een conflict met de ex-partner is

tweede belangrijke reden. De professionele activiteiten van een van beide

ouders en de afstand tussen de woningen maken het lijstje compleet.

Gezondheidsproblemen of financiële moeilijkheden werden niet genoemd. De

ouder waarbij het kind niet langer verblijft na een wijziging van de

verblijfsregeling, zal sneller een conflict met de partner aangeven als oorzaak.

De ouder bij wie het kind wel permanent is gaan verblijven, zal eerder zeggen

dat dit op vraag van het kind was. Bij een wijziging van afwisselend naar

permanent verblijf is er geen enkele respondent die stelt dat dit omwille van de

professionele activiteiten van de moeder was. Het gaat echter om zodanig kleine

aantallen dat we hier erg voorzichtig moeten zijn met conclusies.

Page 63: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

55

Tabel 3 Oorzaken voor het stopzetten van een verblijfsco-ouderschap

% op aantal antwoorden

% op aantal gevallen

Op vraag van het kind 48,6% 65% Omwille van mijn professionele activiteiten 1,9% 2,5% Omwille van de professionele activiteiten van mijn ex-partner

1,9% 2,5%

Financiële moeilijkheden 0% 0% Gezondheidsproblemen 0% 0% De afstand tussen de 2 woningen werd te groot

3,7% 5%

Een conflict met mijn ex-partner 20,6% 27,5% Andere 23,4% 31,2% Totaal 100% (N= 107) 133,8% (N= 107)

We gingen eveneens na wat de oorzaken zijn voor wijzigingen van de

verblijfsregeling bij respondenten die nu (nog steeds) een gelijkmatig verdeeld

verblijf hanteren. Het kan dan gaan om een verandering in het ritme van de

wissels bij respondenten die een gelijkmatig verdeeld verblijf hadden of om het

opstarten van een gelijkmatig verdeeld verblijf. Opnieuw blijkt de leeftijd van de

kinderen en meer algemeen op vraag van de kinderen de belangrijkste reden

(37,7%). Professionele activiteiten van de respondent (7,3%) of van de ex-

partner (10,9%) spelen ook sterk mee. Een conflict met de ex-partner leidt in

23,5% van de gevallen tot een wijziging. De afstand tussen de woningen weegt

voor 6,1% zwaar genoeg om zaken te wijzigen. Financiële moeilijkheden en

gezondheidsproblemen komen zelden voor. Mannen zeggen vaker dan vrouwen

dat een wijziging op vraag van de kinderen is. Het gaat echter om een totaal

van 61 respondenten die oorzaken aangeven, we dienen dus voorzichtig te zijn

met conclusies.

4.2.3. Een pleidooi voor maatwerk?

Hoewel de wet in het leven geroepen werd om de bestaande situatie te

corrigeren waarbij kinderen vaker permanent bij de moeder verblijven, is de

praktijk nog sterk gekleurd door deze klassieke regeling. Zo is de domicilie van

de kinderen in een gelijkmatig verdeeld verblijf nog steeds vaker bij de moeder

dan bij de vader. In de praktijk (althans wat de week om week wissel betreft)

realiseren een kwart van de ouders het gelijkmatig verdeeld verblijf niet zoals

afgesproken. In dit geval komt het vaker voor dat de kinderen meer tijd bij de

moeder doorbrengen dan bij de vader. Zo geeft ook een van de verblijfsco-

ouders die we spraken aan:

Page 64: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

56

“Eigenlijk is de wissel op vrijdag. Maar op woensdagnamiddag blijft hij steeds

bij mijn moeder, want hij moet opgevangen worden en Jan dacht daar nooit

eens bij na om dat zelf te regelen. En dan was het wel leuker dat hij

woensdagavond dan al mee naar mij kon nadat we samen bij mijn moeder

hadden gegeten.”(I1)

Hoewel het aantal zeer jonge kinderen in verblijfsco-ouderschap eerder beperkt

is, komt het wel voor. Nochtans wordt de leeftijd van het kind vermeld als factor

bij het al dan niet toekennen van een gelijkmatig verdeeld verblijf (Martens,

2007). De leeftijd van de kinderen hoeft een gelijkmatig verdeeld verblijf niet uit

te sluiten, het kan wel aanzetten tot meer maatwerk. Dit is althans de visie van

zowel een jeugdrechter als een gezinsbemiddelaarster:

“Een gedeeld verblijf bij kinderen jonger dan 3 jaar kan wel. Het hangt van de

individuele cases af. Het hoeft ook geen week/week te zijn. Gedeeld verblijf kan

ook anders ingevuld worden. Vaders zitten vaak met die week in hun hoofd, dat

heeft ook met de media te maken. En voor moeders is zo’n week vaak te lang.”

(Jeugdrechter Denoyelle)

Een mogelijke invulling kan ook op zodanige wijze dat de verhuis niet op het

kind wordt afgewenteld en zonder de bijkomende kost van een tweede woning.

De optie van een tweede woning waarnaar de ouders om beurten verhuizen kom

bij onze respondenten immers niet voor.

“Jonge kinderen zijn beter bij de moeder, vanuit een

ontwikkelingspsychologisch standpunt. De vader heeft ook een erg belangrijke

rol in de onthechting van het kind aan de moeder. In het beste geval – als dat

gaat – zou de vader dagelijks langs kunnen gaan om zorgtaken op zich te

nemen.” (Gezinsbemiddelaarster)

Met betrekking tot conflicten tussen de ouders als oorzaak voor een wijziging in

de verblijfsregeling, kan eveneens gepleit worden voor een individuele

benadering. Want hoewel een minimale dialoog tussen de ouders en een

verenigbare visie op opvoeding als voorwaarden vermeld worden (Martens,

2007), geldt evenzeer:

“Bij co-ouderschap heb je meer conflict omdat je simpelweg ook meer

afspraken moet maken (gezinsbemiddelaarster)”

Page 65: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

57

4.3. Verdeling van de kosten en beslissingen aangaande de kinderen

De wetgever beoogde met het stimuleren van verblijfsco-ouderschap een meer

billijke verdeling van de lusten en de lasten die gepaard gaan met het opvoeden

van kinderen. Het uitgangspunt is dat een gelijkmatig verdeeld verblijf zou

samengaan met een gelijkmatige verdeling van de kosten en beslissingen

aangaande de kinderen. In de literatuurstudie werd ook vastgesteld dat een

regelmatig contact met de kinderen een positieve invloed had op het nakomen

van alimentatieverplichtingen. In wat volgt gaan we na of in de praktijk van het

verblijfsco-ouderschap de kosten en beslissingen inderdaad gelijk verdeeld zijn

over beide ouders. We bekijken dit aan de hand van verschillende domeinen

(o.a. dagelijkse kosten, gezondheidskosten…).

4.3.1. Gelijkmatig verblijf = gelijkmatige rekening?

We gingen na of de verdeling van de dagelijkse kosten gelijk verloopt volgens

verblijfsregeling en bij controle voor geslacht. De afhankelijke is de verdeling

van de kosten (op verschillende domeinen). De onafhankelijken zijn geslacht,

het al dan niet hebben van een kindrekening en verblijfsregeling. De

referentiecategorie bij verblijfsregelingen is ‘permanent bij de moeder’, de

andere verblijfsregelingen worden met deze categorie vergeleken. De odds-ratio

(OR in de tabel) geeft de verhouding aan van de kans om tot een bepaalde

categorie te behoren in vergelijking met de referentiecategorie. We

controleerden eveneens voor diploma en interactie met geslacht maar hiervoor

werd geen significant effect gevonden. Deze onafhankelijke werd dan ook niet

opgenomen in de tabel. Met een Nagelkerke R²6 die afhankelijk van de aard van

de kosten varieert van 0,22 tot 0,37, biedt dit model een goede

verklaringskracht voor de spreiding in de afhankelijke.

Bij de betaling van de dagelijkse kosten zien we een omgekeerd (significant)

effect voor geslacht in beide modellen. Mannen hebben 0.29 keer minder kans

meer te betalen dan hun ex-partner in vergelijking met vrouwen. Omgekeerd

betekent dit dat mannen 3.38 keer meer kans hebben dat hun ex-partner meer

betaalt. Wat de verblijfsregeling betreft, hebben ouders die een gelijkmatig

verdeelde verblijfsregeling hebben significant minder kans om meer te betalen

dan de ex-partner of minder te betalen dan de ex-partner.

6 Te interpreteren als het percentage variantie in de afhankelijke dat verklaard wordt door het model.

Page 66: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

58

Voor andere kosten dan de dagelijkse kosten varieert de grootte van het effect

maar de richting van zowel het effect van geslacht als de verblijfsregeling is

steeds dezelfde. Mannen geven vaker aan dat hun ex-partner meer betaalt dan

zijzelf of omgekeerd geven vrouwen vaker aan dat zij meer betalen. Een

gelijkmatig verdeeld verblijf verkleint steeds de kans op een ongelijke

kostenverdeling. Dit is vooral het geval bij kosten voor school en

vrijetijdsbesteding.

Respondenten met kinderen die permanent bij de vader leven, geven vaker aan

dat er een ongelijke kostenverdeling is wat de schoolkosten betreft. We merkten

eerder (4.1.2) op dat deze groep zich anders gedraagt op verschillende

kenmerken van de scheiding. De beslissing om te scheiden wordt minder vaak

door beide partners genomen en de scheiding wordt vaker op basis van

bepaalde feiten (e.g. overspel, geestesstoornis..) uitgesproken. Dit laatste lijkt

er op te wijzen dat een exclusieve toewijzing aan de vader minder gemakkelijk

bekomen wordt tenzij er ‘feiten’ zijn aan de zijde van de moeder die dit in de

hand werken. Mogelijk gaat het dan ook om vaders die de kosten grotendeels

alleen dragen omwille van de (economisch of psychosociaal) zwakkere positie

van de ex-partner. Bij de antwoorden op de open vragen werd door een aantal

van deze respondenten ook expliciet verwezen naar een psychosociale

problematiek bij de ex-partner.

We testten ook of het al dan niet hebben van een kindrekening bijdraagt tot het

gelijkmatig verdelen van de kosten. Voor de dagelijkse kosten bleek er geen

significant effect te zijn. Voor de kosten voor de gezondheid van de kinderen, de

school en de vrijetijdsbesteding was dit wel het geval. Het hebben van een

kindrekening vermindert de kans op een ongelijke verdeling van deze kosten.

Page 67: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

59

Tabel 4 Multinomiale logistische regressie van geslacht, kindrekening en verblijfsregeling op de verdeling van de kosten

Dagelijkse kosten

Kosten gezondheid

Kosten school

Kosten vrijetijdsbesteding

OR Sign OR Sign OR Sign OR Sign AFHANKELIJKE CATEGORIE 1: Ik betaal meer dan mijn ex-partner (Ref. = gelijke verdeling) Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder)

Permanent bij vader 1,17 2,53 5,37 * 3,38 Gelijkmatig verdeeld 0,06 *** 0,18 *** 0,17 *** 0,17 *** Geslacht (Ref. = vrouw) ,29 *** 0,29 *** 0,51 *** 0,445 *** Hebben van een kindrekening 0,67 0,35 *** 0,36 *** 0,515 ** AFHANKELIJKE CATEGORIE 2: Mijn ex-partner betaalt meer (Ref = gelijke verdeling) Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder)

Permanent bij vader 1,68 4,94 24,23 *** 2,58 Gelijkmatig verdeeld 0,09 *** 0,29 * 0,81 0,31 * Geslacht (Ref. = vrouw) 3,38 *** 1,60 1,33 2,15 * Hebben van een kindrekening 0,53 0,32 * 0,21 * 0,94 Nagelkerke R² 0,372 0,282 0,236 0,222 Model Chi² 223,7 160,4 128,8 119,3 N 592 598 596 594

Ondanks de invloed van de verblijfsregeling op het gelijk verdelen van de kosten

in het voordeel van verblijfsco-ouderschap, dienen we stil te staan bij die ouders

die nog steeds een onevenredig deel van de kosten te betalen. Bij gelijkmatig

verdeeld verblijf zegt 22% mannen en 23% vrouwen dat de verdeling niet gelijk

is. Dit zijn voornamelijk respondenten die zeggen zelf meer te betalen dan hun

ex-partner. In tegenstelling tot Frans onderzoek (Brunet, et al., 2008) waar dit

opmerkelijk meer vrouwen betrof, is dat in onze steekproef ook een aanzienlijk

percentage mannen (15,6%, naast 19,2% vrouwen).

We herhaalden deze analyse voor de beslissingen die ouders nemen op dezelfde

levensdomeinen van de kinderen. De mate dat men een gelijke verdeling van de

kosten ervaart, hangt sterk samen met de mate dat men de beslissingen

evenredig neemt. Inzake de dagelijkse opvoeding zijn er geen significante

effecten voor de verblijfsregeling. Zowel voor gezondheid, school,

vrijetijdsbesteding als vakantie geven verblijfsco-ouders minder vaak aan dat

hun ex-partner meer beslissingen neemt dan zij.

Page 68: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

60

4.3.2. Betaling van de alimentatie

Op basis van de literatuurstudie verwachten we dat alimentatieverplichtingen

beter nagekomen worden naarmate er een regelmatig contact is met de

kinderen. Middels een stapsgewijze lineaire regressie gaan we dit na. De

afhankelijke is hoe vaak men de alimentatie voor de kinderen de voorbije 12

maanden ontving. De regressie bevat 3 modellen. In een eerste model voeren

we de onafhankelijke ‘verblijfsregeling’ in. We gebruiken hier ‘permanent bij de

moeder’ als referentiecategorie. In het tweede model voeren we de

achtergrondkenmerken van de respondenten in en in het derde model voeren

we de mate van conflict omtrent het nakomen van de verblijfsregeling in. Op

deze manier controleren we enigszins voor het daadwerkelijk nakomen van de

verblijfsregeling.

De regressie werd uitgevoerd op de respondenten die aangeven nu nog steeds

recht te hebben op alimentatie. Wat de verblijfsco-ouders betreft, is dit een

kleine groep. Bij een verblijfco-ouderschap wordt in de meeste gevallen geen

alimentatie betaald. 85,1% zegt nooit recht gehad te hebben, 4,3% heeft ooit

recht gehad maar nu niet meer en 10,6% heeft nog steeds recht.

Algemeen is de verklaringskracht van de drie modellen eerder zwak, zoals af te

leiden valt uit de lage waarde voor R² in elk model. De impact van de

verblijfsregeling is echter niet wat we verwachten op basis van de

literatuurstudie. Meer contact tussen ouder en kind zou een werkelijke betaling

van het onderhoudsgeld moeten bevorderen. Aangezien het uitgangspunt de

mate van contact tussen ouder en kind was, controleerden we hiervoor door de

mate van conflict over niet naleving van de verblijfsregeling in te voeren. We

onderzoeken eveneens of er interactie effecten zijn. Dit bleek inderdaad het

geval tussen geslacht en opleidingsniveau en geslacht en verblijfsregeling.

Wanneer we deze toevoegen in het vierde model, krijgen we de effecten voor

verblijfsregeling die we verwachtten op basis van de literatuur. Bij een

permanent verblijf bij de vader, daalt de kans op correct betalen. Bij een

gelijkmatig gedeeld verblijf wordt er vaker correct betaald. Vrouwen betalen

correcter dan mannen. Zowel hoger- als lager opgeleiden betalen correcter.

Meer conflict hangt samen met minder correct betalen. De interactietermen

geven aan hoe het hoofdeffect (bijvoorbeeld van de verblijfsregeling) varieert

afhankelijk van de waarde op de moderator (bijvoorbeeld geslacht). De

negatieve richting van de interactie tussen geslacht en gelijkmatig verdeeld

verblijf geeft aan dat het effect van deze verblijfsregeling afneemt bij vrouwen.

De impact van de verblijfsregeling op het nakomen van

alimentatieverplichtingen is dus groter bij mannen.

Page 69: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

61

Tabel 5 Lineaire hiërarchische regressie van verblijfsregeling, achtergrondkenmerken en nakomen verblijfsregeling op nakomen alimentatieverplichting.

Model 1 Mo-del 2

Mo-del 3

Mo-del 4

Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder)

Permanent bij vader 0,04 0,11 0,11 0,64 * Gelijkmatig -0,18 * -0,16 * -0,17 * 1,47 * Achtergrondkenmerken Geslacht (Ref: vrouw) 0,11 0,10 0,68 *** Leeftijd -0,03 -0,04 -0,03 Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair)

,

Hoogstens lager secundair -0,03 -0,04 1,80 *** Hoger onderwijs 0,12 0,14 2,76 *** Nakomen verblijfsregeling Conflict over naleven verblijfsregeling (Ref: Geen conflict) -0,14 -0,16

*

Interactie-effecten geslacht – hoger onderwijs -2,63 *** geslacht – lager secundair -1,82 *** geslacht – gelijkmatig verblijf -1,60 ** geslacht – permanent bij vader -0,36

R² 0,032 0,063 0,081 0,162 R² Change 0,032 0,031 0,019 0,081 N 744

4.3.3. Discussie: de nood aan transparantie

De verdeling van de kosten van de kinderen blijkt een heikel punt te zijn in alle

echtscheidingen, ongeacht de verblijfsregeling. Zo stelt een jeugdrechter:

“In 7 op de 10 zaken, zou dat correct zijn?....dat er, misschien niet in het begin,

maar in de loop van de procedure, dat er voor alles een akkoord is, behalve voor

de financiële kant, dat is een gegeven. De discussie is steeds hoe de

buitengewone kosten geregeld worden, ongeacht de verblijfsregeling.

(jeugdrechter)”

Een mogelijke verklaring zou zijn dat rollenpatronen van tijdens de relatie

worden verdergezet, deze logica wordt eveneens gevolgd door de experten die

we interviewden en wordt treffend weergegeven in de volgende anekdote van

een verblijfsco-ouder:

Page 70: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

62

“Zo is dat dan hé, Jan gaat een heel jaar skiën maar zijn zoon leren skiën dat

dus niet. Dus vooraleer hij met zijn papa mee op skivakantie ging, heb ik hem

een aantal skilessen laten nemen, zodat hij dat toch al eens had gedaan.” (I1)

Omgekeerd kunnen er ook conflicten ontstaan wanneer de gezamenlijke kosten

hoog oplopen. Zeker indien 1 ouder het geld beheert. De andere ouder kan dan

verkeerdelijk de indruk krijgen te betalen voor de ex-partner en niet voor de

kinderen. De conflicten of ergernissen die hierdoor ontstaan, tonen het belang

van duidelijke afspraken en transparante communicatie omtrent de kosten aan.

“Wat de kosten betreft, raad ik altijd aan om de andere partner goed op de

hoogte te houden van de uitgaven die je maakt. Als de moeder bijvoorbeeld

hoofdverblijf heeft, om dan de expartner inzicht te geven in wat je met dat geld

doet.” (gezinsbemiddelaarster)

De positieve invloed van een kindrekening op het billijk verdelen van bepaalde

kosten, geeft aan dat transparantie op dit vlak allicht veel wrevel kan

voorkomen.

4.4. Inkomen van de ouders

Dit onderzoek heeft ondermeer als doel na te gaan of de verblijfsregeling voor

de ouders financieel een beter alternatief is dan andere verblijfsregelingen. We

vroegen aan de respondenten ook aan te geven hoeveel hun totale netto

huishoudinkomen bedroeg op het moment van de scheiding en op het moment

van de bevraging. Op die manier kunnen we nagaan welke evolutie de

respondenten op financieel vlak doormaakten. We stelden hen eveneens de

vraag hoe moeilijk of gemakkelijk hun huishouden kan rondkomen elke maand.

4.4.1. Evolutie van het inkomen na de scheiding

In de literatuurstudie werd aangegeven dat een echtscheiding voor vrouwen op

financieel vlak duidelijk een achteruitgang is terwijl mannen er soms op

vooruitgaan of een financiële status quo ervaren. Belangrijke factor hierbij is de

verblijfsregeling van de kinderen, hun aantal en leeftijd. Ook de relatieve

bijdragen aan het inkomen voor de scheiding beïnvloedt de evolutie na de

scheiding. Daarnaast blijkt herpartneren voor vrouwen een goede strategie om

de daling van hun inkomen te compenseren. Deze factoren dienen dan ook in

onze analyse opgenomen te worden.

Page 71: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

63

We vroegen de respondenten naar hun totale netto huishoudinkomen op het

moment van de scheiding en op het moment van de bevraging. De vraag werd

geformuleerd met 12 antwoordcategorieën. Erg grote verschuivingen bleken er

na de scheiding niet plaats te vinden, zodoende werd gehercodeerd naar een

evolutie van het inkomen met 5 categorieën. We namen ‘het inkomen is gelijk

gebleven’ als referentie. Hiertegen werden de andere 4 categorieën afgezet. In

een multinomiale regressie werden voor mannen en vrouwen apart alle relevant

geachte variabelen ingevoerd. De relatieve bijdrage van de onafhankelijken

werd vastgesteld door de toename van Nagelkerke R² te noteren. De beide

modellen zijn significant en geven een goede verklaring van de variantie

(Nagelkerke R² = 0,552 voor mannen en 0,622 voor vrouwen). De

onafhankelijken met de grootste invloed voor zowel mannen als vrouwen zijn

het herpartneren, de afstand tot de scheiding, opleidingsniveau en het

huishoudinkomen voor de scheiding. Bij de verblijfsregeling zien we dat een

gelijkmatig verdeeld verblijf enkel voor vrouwen een significant effect geeft.

Indien vrouwen een gelijkmatig verdeeld verblijf hebben, wordt de kans groter

dat hun inkomen niet gelijk blijft. We zien echter een toename van de kans op

zowel een stijging als een daling. Vaders die de kinderen permanent bij zich

hebben, staan financieel sterker. Een sterke stijging van het huishoudinkomen

(2 of meer categorieën) neemt voor zowel mannen als vrouwen toe naarmate de

scheiding langer geleden is. Vooral bij mannen is de beroepsstatus van de ex-

partner van belang. Indien deze niet beroepsactief was, dan daalt het inkomen

van de man niet na de scheiding. De invloed van herpartneren laat zich voelen

bij zowel een stijging van het inkomen als bij de kans op een daling ervan. De

kans op een daling van het huishoudinkomen neemt toe indien men geen

nieuwe partner heeft. Omgekeerd is de kans op een stijging van het inkomen

groter indien men een nieuwe partner vindt. Dit geldt zowel voor mannen als

voor vrouwen hoewel de impact – zeker bij een sterke daling – voor vrouwen

veel sterker is. Dit sluit aan bij de verwachtingen gezien de precaire situatie van

alleenstaande ouders die eerder in de literatuurstudie werd geschetst. Het

opleidingsniveau speelt wel een rol bij vrouwen maar niet bij mannen. Het valt

op dat hogeropgeleide vrouwen het moeilijker hebben na de scheiding dan

gemiddeld opgeleide vrouwen. Nochtans werkten zij voor de scheiding vaker

voltijds dan de andere vrouwen. De grotere impact bij vrouwen van

herpartneren en opleidingsniveau hangt wellicht samen met het hogere inkomen

van hun ex-partner dat nu wegvalt. Zoals in de literatuurstudie aangehaald is er

immers nog steeds een genderkloof met betrekking tot inkomen uit arbeid ten

nadele van vrouwen (Corijn, 2007b; Jacobs, et al., 2000; Jansen, 2008). De

hoogte van het totale huishoudinkomen voor de scheiding (en het relatieve

aandeel hierin van elke partner) bepaalt uiteraard mee de inkomensevolutie na

Page 72: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

64

de scheiding. Voor het aantal kinderen en de leeftijd van het jongste kind

werden geen significant effecten gevonden en daarom werden deze niet

opgenomen in de tabel. Ook het beroepsactief zijn na de scheiding gaf geen

significant effect.

Tabel 6 Multinomiale logistische regressie van achtergrondkenmerken, herpartneren, beroepsactiviteit voor scheiding, afstand tot de scheiding en verblijfsregeling op de evolutie van het huishoudinkomen

Vrouwen Mannen OR Sign OR Sign AFHANKELIJKE CATEGORIE 1: Totale huishoudinkomen is 2 of meer categorieën gestegen (Ref = Inkomen is gelijk gebleven) Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder)

Permanent bij vader 0,16 5,46 Gelijkmatig verdeeld 2,72 0,71 Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 11,60 ** 1,03 Hoger onderwijs 4,43 * 0,75 Partner (Ref: Partner) 0,13 ** 0,18 ** Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 20,27 *** 26,24 *** Tussen 6 en 10 jaar 4,56 * 5,41 * Beroepsactief voor scheiding 1,32 0,15 Beroepsactief ex voor scheiding 0,46 2,63 Totale huishoudinkomen voor de scheiding 0,24 *** 0,38 *** AFHANKELIJKE CATEGORIE 2: Totale huishoudinkomen is 1 categorie gestegen (Ref = Inkomen is gelijk gebleven) Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder)

Permanent bij vader 0,53 0,17 Gelijkmatig verdeeld 3,96 * 0,36 Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 3,67 * 0,95 Hoger onderwijs 2,47 0,72 Partner (Ref: Partner) 0,29 * 0,30 ** Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 5,75 * 6,01 * Tussen 6 en 10 jaar 1,15 1,75 Beroepsactief voor scheiding 0,31 0,73 Beroepsactief ex voor scheiding 0,63 * 0,93 Totale huishoudinkomen voor de scheiding 0,43 *** 0,58 **

Page 73: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

65

Vrouwen Mannen OR Sign OR Sign AFHANKELIJKE CATEGORIE 3: Totale huishoudinkomen is 2 of meer categorieën gedaald (Ref = Inkomen is gelijk gebleven) Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder)

Permanent bij vader 11,74 0,96 * Gelijkmatig verdeeld 3,93 ** 0,19 * Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 1,41 0,64 Hoger onderwijs 5,54 *** 5,51 Partner (Ref: Partner) 32,79 *** 18,55 *** Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 0,70 5,55 Tussen 6 en 10 jaar 0,93 1,15 Beroepsactief voor scheiding 0,88 2,50 Beroepsactief ex voor scheiding 2,33 0,31 * Totale huishoudinkomen voor de scheiding 2,17 *** 2,44 *** AFHANKELIJKE CATEGORIE 4: Totale huishoudinkomen is 1 categorie gedaald (Ref = Inkomen is gelijk gebleven) Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder)

Permanent bij vader 5,20 0,30 Gelijkmatig verdeeld 1,60 0,31 Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 2,47 0,88 Hoger onderwijs 1,21 1,07 Partner (Ref: Partner) 4,13 *** 3,35 ** Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 2,23 2,61 Tussen 6 en 10 jaar 0,74 0,92 Beroepsactief voor scheiding 1,13 1,23 Beroepsactief ex voor scheiding 0,71 0,29 * Totale huishoudinkomen voor de scheiding 1,24 1,17 Nagelkerke R² 0,622 0,552 Model Chi² 295,8 201 N 419 325

De inkomensevolutie na de scheiding mag niet doen vergeten dat vrouwen

ongeacht de verblijfsregeling een lager persoonlijk inkomen hebben. Deze

nadelige positie van vrouwen blijft doorwerken indien we controleren voor

diploma (en interactie effecten tussen geslacht en diploma). Dit betekent dat

een gelijke verdeling van de kosten (die vaker voorkomt bij verblijfsco-ouders)

niet gelijkgesteld mag worden aan een billijke verdeling.

De harde cijfers van het inkomen zijn één zaak. We zijn echter ook

geïnteresseerd in de subjectieve ervaring van de ouders. Zoals we eerder

Page 74: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

66

opmerkten (2.1.3.2) kunnen ondermeer transfers van de ene partner naar de

andere leiden tot een inschatting van de inkomensevolutie die veel negatiever is

dan wat objectieve cijfers aantonen. In een stapsgewijze regressieanalyse

gingen we na welke factoren samenhangen met hoe moeilijk of gemakkelijk

respondenten zeggen elke maand rond te komen. De verblijfsregeling bleek

hierbij van geen belang te zijn. Zoals te verwachten viel, gaat de sterkste

invloed uit van het opleidingsniveau. Hoe hoger opgeleid, hoe makkelijker men

rondkomt. Ook herpartneren hangt samen met een positievere inschatting. Hoe

langer de scheiding geleden is, hoe beter men nu rondkomt. Deze vaststellingen

gelden echter enkel voor vrouwen. Voor mannen vinden we enkel een significant

effect voor het opleidingsniveau.

4.5. Beroepsactiviteit van de ouders

Het inkomen van de ouders is één element met betrekking tot hun

loopbaankansen. Een ander aspect is het al dan niet beroepsactief zijn van de

ouders. Ook het voltijdse of deeltijdse karakter van de tewerkstelling speelt

mee. Indien de ouders werken, willen we ook weten of bepaalde

beroepscategorieën over- of ondervertegenwoordigd zijn bij bepaalde

verblijfsregelingen. Daarnaast is het ook de vraag of de verblijfsregeling

samenhangt met een bepaalde mate van tijdsautonomie. Kunnen verblijfsco-

ouders hun werkuren in meer of mindere mate zelf regelen in vergelijking met

ouders die de kinderen permanent bij zich hebben?

4.5.1. Arbeidsmarktpositie

In een eerste bivariate verkenning vinden we een sterke samenhang tussen

beroepsactief zijn na de scheiding en de verblijfsregeling. Bij vrouwen met een

gelijkmatig verdeeld verblijf ligt de arbeidsmarktparticipatie op 94,4%, bij

vrouwen met kinderen permanent bij zich 83,7% en indien de kinderen

permanent bij de vader zijn nog slechts 57,1%.

Als eerste stap gingen we in een logistische regressieanalyse na wat het bruto-

effect is van de verblijfsregeling op de arbeidsmarktpositie na de scheiding.

Vrouwen met een gelijkmatig verdeeld verblijf hebben meer kans om

beroepsactief te zijn dan vrouwen bij wie de kinderen permanent verblijven.

Vrouwen wier kinderen permanent bij de vader verblijven, hebben minder kans

om beroepsactief te zijn. Bij mannen gaat er geen invloed uit van de

verblijfsregeling op het al dan niet beroepsactief zijn na de scheiding.

Page 75: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

67

Vervolgens voegen we andere kenmerken van de respondenten toe aan het

model. Mannen die herpartneren hebben iets minder kans om niet te werken. De

grootste verklaring wordt echter geboden door de beroepsstatus voor de

scheiding. Mannen die voor de scheiding beroepsactief zijn, zullen na de

scheiding eveneens aan het werk zijn. Voor vrouwen geldt dat als de kinderen

permanent bij de vader verblijven, de kans daalt dat ze werken na de scheiding.

Dit effect blijft overeind wanneer we controleren voor de beroepsstatus voor de

scheiding. Indien de scheiding tussen 6 en 10 jaar geleden is, neemt de kans

voor vrouwen toe om te werken in vergelijking met vrouwen bij wie de scheiding

recenter is.

Respondenten die niet beroepsactief zijn, kunnen werkloos zijn, langdurig ziek,

op pensioen… Vrouwen van wie de kinderen permanent bij de vader verblijven,

maken meer kans om langdurig ziek of permanent arbeidsongeschikt te zijn dan

vrouwen bij wie de kinderen permanent verblijven. Wellicht is de beroepsstatus

van de moeder en de problematiek die schuilgaat achter de reden waarom de

vader een permanent verblijf heeft verkregen. Zoals aangegeven, is dit immers

eerder uitzondering dan regel.

Algemeen biedt ook voor vrouwen de beroepsstatus voor de scheiding de

belangrijkste verklaring voor de beroepsstatus na de scheiding.

De impact van de verblijfsregeling op de beroepsactiviteit na de scheiding is

slechts één zijde van de medaille. We kunnen ook de omgekeerde redenering

volgen: wat is de impact van de beroepsactiviteit voor de scheiding op de

gehanteerde verblijfsregeling? Voor vrouwen geldt dat indien ze langdurig ziek

of permanent arbeidsongeschikt zijn voor de scheiding, de kans toeneemt dat

hun kinderen permanent bij de vader verblijven. Ook indien ze werkloos zijn

voorafgaand aan de scheiding, daalt de kans op een gelijkmatig verdeeld

verblijf.

Wanneer we bijkomende kenmerken van de respondenten toevoegen zien we

dat de kans op een gelijkmatig verdeeld verblijf stijgt naarmate de ouders

jonger zijn. Voor vrouwen geldt dat de kans op een verblijfsco-ouderschap daalt

indien ze niet beroepsactief zijn. Voor mannen neemt de kans op een verblijfsco-

ouderschap toe naarmate ze hoger opgeleid zijn en de relatie langer geduurd

heeft. De kans daalt indien hun ex-vrouw niet beroepsactief was voor de

scheiding.

Page 76: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

68

Tabel 7 Multinomiale logistische regressie van beroepsactiviteit voor de scheiding en achtergrondkenmerken op de verblijfsregeling

Vrouwen Mannen OR Sign OR Sign AFHANKELIJKE CATEGORIE 1: Permanent bij de vader (Ref = Permanent bij de moeder) Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 1,53 1,68 Hoger onderwijs 1,72 1,44 Leeftijd 1,39 1,33 Duur van de relatie (in jaren) 0,54 1,13 Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 1,90 2,53 Tussen 6 en 10 jaar 1,46 1,57 Beroepsactief voor scheiding 1,32 9,33 *** Beroepsactief ex voor scheiding 2,44 1,29 AFHANKELIJKE CATEGORIE 2: Gelijkmatig verdeeld verblijf (Ref = Permanent bij de moeder) Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 0,78 0,84 Hoger onderwijs 0,58 0,37 * Leeftijd 0,67 * 0,77 Duur van de relatie (in jaren) 1,17 1,64 * Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 0,15 0,63 Tussen 6 en 10 jaar 0,91 0,57 Beroepsactief voor scheiding 0,45 * 1,54 Beroepsactief ex voor scheiding 0,41 0,30 * Nagelkerke R² 0,146 0,166 Model Chi² 56,607 51,658 N 419 325

Op basis van gelijkaardig onderzoek (Brunet, et al., 2008) naar verblijfsco-

ouders verwachten we dat bedienden oververtegenwoordigd zijn en

middenkaders en arbeiders ondervertegenwoordigd. Voor deze steekproef

werden geen verschillen gevonden naargelang het soort job.

In navolging van de preferentietheorie van Hakim (2002) gingen we na of

arbeidsethiek een invloed heeft op de verblijfsregeling. Voor vrouwen was de

kans op gelijkmatig verdeeld verblijf of permanent bij de vader groter dan een

verblijf bij de moeder bij een hogere score op arbeidsethiek. Dit effect was

echter niet signficant. Voor mannen neemt de kans op een gelijkmatig verblijf

toe en de kans op een permanent verblijf bij de vader af. Ook hier is het echter

niet significant.

Page 77: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

69

4.5.2. Tijdsregime en tijdsautonomie

Tot hiertoe bespraken we enkel het al dan niet beroepsactief zijn van de

respondenten en hun job. We kunnen echter ook aannemen dat het

arbeidsregime (voltijds/deeltijds) en de mate waarin respondenten hun

werkuren zelf kunnen regelen (tijdsautonomie) van invloed is op de combinatie

arbeid en gezin. Meer specifiek verwachten we dat de verschillende

verblijfsregelingen voor de kinderen samenhangen met tijdsregime en

tijdsautonomie. Zo werd in gelijkaardig onderzoek vastgesteld dat vrouwen met

een gelijkmatig verdeeld verblijf voor de kinderen minder voltijds werken in

vergelijking met het gemiddelde voor de vrouwelijke bevolking (Brunet, et al.,

2008)

De respondenten werden bevraagd over hun tijdsautonomie op het werk, zowel

voor als na de scheiding. Hiertoe werden 4 antwoordcategorieën voorzien. Er

zijn respondenten die geen vaste werkuren hebben en de overige respondenten

situeren zich tussen werkuren die niet of heel moeilijk te variëren zijn tot haast

onbeperkt kunnen variëren van begin- en einduren zonder vooraf te verwittigen.

Het tijdsregime waarin de respondenten werken, werd gehercodeerd naar 3

categorieën: voltijds (100%), tussen 75% en 94% en minder dan 75%. De

referentiecategorie is voltijds (100%) tewerkgesteld.

Vrouwen die deeltijds werken voor de scheiding maken minder kans op een

gelijkmatig verdeeld verblijf in vergelijking met een permanent verblijf bij de

moeder. Voor mannen vinden we geen significant verband met tijdsregime. Het

tijdsregime na de scheiding vertoont geen samenhang met de verblijfsregeling

wanneer we enkel naar de bruto-effecten kijken. Dit geldt zowel voor mannen

als voor vrouwen. Bij toevoeging van achtergrondkenmerken zien we dat hoger

opgeleide vrouwen minder kans hebben om 75% of minder te werken. Als we

controleren voor tijdsregime voor de scheiding dan verdwijnt dit effect echter.

Vrouwen die een nieuwe partner hebben, maken meer kans om deeltijds (75%

tot 94%) te werken dan voltijds in vergelijking met vrouwen zonder partner.

Page 78: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

70

Tabel 8 Multinomiale logistische regressie van verblijfsregeling en achtergrondkenmerken op tijdsregime na de scheiding

Vrouwen Mannen OR Sign OR Sign AFHANKELIJKE CATEGORIE 1: Minder dan 75% (Ref = Voltijds/100% tewerkgesteld) Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 0,94 0,32 Hoger onderwijs 1,89 1,71 Leeftijd 0,87 1,45 Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 0,37 7,55 Tussen 6 en 10 jaar 1,17 0,98 Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder) Permanent bij vader 9,58 8,71 Gelijkmatig verdeeld 0,29 3,07 Partner (Ref: partner) 0,82 0,67 Tijdsregime voor scheiding (percentage) 5,22 *** 6,21 * AFHANKELIJKE CATEGORIE 2: Tussen 75% en 94% (Ref =Voltijds/100% tewerkgesteld) Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 1,86 1,80 Hoger onderwijs 1,60 0,69 Leeftijd 0,926 1,08 ** Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 1,78 8,41 Tussen 6 en 10 jaar 0,77 1,83 Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder) Permanent bij vader 2,34 0,41 Gelijkmatig verdeeld 1,02 0,46 Partner (Ref: partner) 0,42 * 1,22 Tijdsregime voor scheiding (percentage) 3,33 *** 7,60 ** Nagelkerke R² 0,364 0,220 Model Chi² 99,954 31,113 N 419 325

Wat tijdsautonomie voor de scheiding betreft, werden voor mannen noch

vrouwen significante effecten vastgesteld. Hoewel de effecten niet significant

zijn, kunnen we wel de richting ervan aangeven. Zo neemt de kans op een

gelijkmatig verdeeld verblijf toe naarmate er meer tijdsautonomie is. Dit geldt

voor zowel mannen als vrouwen.

Ook voor de tijdsautonomie na de scheiding vinden we geen significante effecten

van de verblijfsregeling. Er worden naar aanleiding van de verblijfsregeling

blijkbaar geen wijzigingen doorgevoerd. De vraag is uiteraard in welke mate dit

mogelijk zou zijn. Zelfs binnen een gezinsvriendelijke en flexibele bedrijfscultuur

laten bepaalde jobs dit immers moeilijk toe. Bij toevoeging van

achtergrondkenmerken vinden we een toenemende kans bij hoger opgeleide

Page 79: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

71

vrouwen om haast onbeperkt hun uren te kunnen variëren. Voor hoger

opgeleide mannen geldt dat de kans op elke vorm van tijdsautonomie toeneemt

in vergelijking met de referentiecategorie. Vrouwen hebben meer tijdsautonomie

naarmate ze jongere kinderen hebben. Voor herpartneren, tot slot, vinden we

geen significante effecten.

Page 80: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

72

Tabel 9 Multinomiale logistische regressie van verblijfsregeling en achtergrondkenmerken op tijdsautonomie na de scheiding

Vrouwen Mannen OR Sign OR Sign AFHANKELIJKE CATEGORIE 1: Geen vaste werkuren (Ref = Niet of heel moeilijk te variëren) Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 3,82 2,00 Hoger onderwijs 1,72 0,74 Leeftijd 0,51 * 1,01 Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 3,15 1,75 Tussen 6 en 10 jaar 0,95 0,92 Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder) Permanent bij vader 1,07 2,12 Gelijkmatig verdeeld 2,34 1,34 Partner (Ref = partner) 1,35 1,13 Leeftijd jongste kind (in jaren) 1,11 0,988 AFHANKELIJKE CATEGORIE 2: Mits van tevoren te verwittigen (Ref = Niet of heel moeilijk te variëren) Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 1,24 0,94 Hoger onderwijs 0,97 0,25 ** Leeftijd 0,86 0,45 *** Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 1,61 3,73 Tussen 6 en 10 jaar 1,85 1,75 Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder) Permanent bij vader 2,92 0,31 Gelijkmatig verdeeld 2,04 1,84 Partner (Ref = partner) 1,21 0,50 Leeftijd jongste kind (in jaren) 0,95 1 AFHANKELIJKE CATEGORIE 3: Haast onbeperkt variëren (Ref = Niet of heel moeilijk te variëren) Diploma (Ref: Hoogstens hoger secundair) Hoogstens lager secundair 6,37 1,88 Hoger onderwijs 1,15 0,19 *** Leeftijd 1,08 1,27 Duur sinds de scheiding (Ref: Minder dan 5 jaar) Meer dan 10 jaar 1,26 0,69 Tussen 6 en 10 jaar 1,28 0,57 Verblijfsregeling (Ref: Permanent bij moeder) Permanent bij vader 1,33 2,81 Gelijkmatig verdeeld 1,62 1,59 Partner (Ref = partner) 1,12 1,12 Leeftijd jongste kind (in jaren) 0,92 0,93 Nagelkerke R² 0,137 0,290 Model Chi² 37,993 74,904 N 419 325

Page 81: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

73

4.5.3. Veranderingen op loopbaanvlak

In paragraaf 2.1.3.2 bespraken we de transities die zich voordoen in de

loopbaan na een scheiding. Mannen bleken na een scheiding amper het volume

van hun tewerkstelling te wijzigen. Dit hoeft niet te verbazen gezien voor de

scheiding zowel de werkzaamheidsgraad als voltijdse tewerkstelling hoger liggen

voor mannen dan voor vrouwen. Op basis van de literatuurstudie verwachten we

dat vrouwen vaker hun arbeidsvolume wijzigen, zeker indien ze het volledige

hoederecht over de kinderen hebben. Een relevante vraag in het kader van dit

onderzoek is dan ook of de wijzigingen in het arbeidsvolume beïnvloed worden

door de verblijfsregeling van de kinderen. We gingen hierbij niet enkel na of de

respondenten inderdaad meer of minder uren gingen werken maar ook of ze op

andere uren gingen werken. We kijken eveneens of en hoelang de respondenten

werkloos zijn geweest na de scheiding en hoeveel nieuwe jobs zij hebben gehad.

Algemeen geven vrouwen vaker (58,1%) aan dat er veranderingen zijn geweest

op loopbaanvlak dan mannen (43,2%). Wanneer we kijken naar de bruto-

effecten voor de verblijfsregeling zien we dat vrouwen met een gelijkmatig

verdeeld verblijf minder veranderingen doormaken op loopbaanvlak dan

vrouwen die de kinderen permanent bij zich hebben. Wanneer we echter

controleren voor de beroepsactiviteit voor de scheiding, is het effect niet langer

significant. Vrouwen die voor de scheiding niet werkten, hebben meer kans dat

er veranderingen zijn geweest in de loopbaan. Wanneer we voor mannen

dezelfde analyse uitvoeren, is er geen enkel significant effect te vinden.

Aangezien de werkzaamheidsgraad van vrouwen voor de scheiding lager was, is

er meer marge voor hen om een (eerste) nieuwe job te hebben. Algemeen is het

inderdaad zo dat 70,7% mannen geen enkele nieuwe job had sedert de

scheiding, tegenover 57,6% vrouwen. Vrouwen die voor de scheiding niet

werkten, hebben meer nieuwe jobs na de scheiding. Voor de verblijfsregeling

van de kinderen vinden we geen significante effecten. Het spreekt voor zich dat

hoe langer de scheiding geleden is, hoe meer kans dat men sindsdien nieuwe

jobs heeft gehad.

Vaders waarbij de kinderen permanent verblijven, hebben minder nieuwe jobs

na de scheiding. De leeftijd van de vaders speelt geen rol meer bij controle voor

afstand tot de scheiding. Net zoals bij vrouwen geldt ook voor mannen dat hoe

langer de scheiding geleden is, hoe meer nieuwe jobs men gehad heeft.

Algemeen maken vrouwen vaker periodes van werkloosheid door dan mannen.

89,5% mannen is niet werkloos geweest sinds de scheiding tegenover 78,8%

Page 82: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

74

vrouwen. Als we kijken naar langdurige werkloosheid, scoren ook hier vrouwen

slechter. 2,3% vrouwen tegenover geen enkele man was tussen 2 en 3 jaar

werkloos. 4,1% vrouwen was meer dan 3 jaar werkloos tegenover 1,9%

mannen. In een stapsgewijze regressieanalyse vinden we geen effect voor de

verblijfsregeling op werkloosheid na de scheiding.

Hoger opgeleide vrouwen zijn minder vaak werkloos na de scheiding. Hoe langer

de scheiding geleden is, hoe groter de kans op periodes van werkloosheid. De

grootste invloed gaat uit van de beroepsactiviteit voor de scheiding. Vrouwen die

op dat moment werkten, hebben minder kans op periodes van werkloosheid.

Voor mannen werd er enkel een significant effect voor de beroepsactiviteit voor

de scheiding gevonden. Mannen die voor de scheiding werkten, zijn minder lang

werkloos na de scheiding.

We wensen ook na te gaan of ouders na de scheiding en afhankelijk van de

verblijfsregeling het aantal uren dat ze werken wijzigen. Bij mannen is dit niet

het geval. Op basis van de literatuurstudie is dit geen verrassing. We wisten

immers dat gezien de hoge werkzaamheidsgraad voor de scheiding, de marge

om meer uren te werken klein was. Algemeen geeft slechts 7,7% mannen aan

meer uren te zijn gaan werken tegenover maar liefst 27,5% vrouwen. De

mogelijkheid bestond echter dat mannen die de kinderen permanent bij zich

hebben of een gelijkmatig verdeeld verblijf hanteren, minder of anders zouden

gaan werken teneinde de zorg voor de kinderen te combineren met hun werk.

Hiervoor vinden we echter geen aanwijzingen in de analyse. Over alle

verblijfsregelingen heen zijn er alleszins wel meer mannen (13,8%) dan

vrouwen (10,9%) die minder uren zijn gaan werken. Op andere uren werken

komt zowel bij mannen (10,3%) als bij vrouwen (9,6%) ongeveer evenveel

voor. Mannen kennen een stabieler loopbaanverloop dan vrouwen.

68,2% van de mannen hebben geen veranderingen gekend in het aantal

gewerkte uren. Dit is het geval voor slechts 51,9% vrouwen. In een volgend

hoofdstuk zullen we dan ook nagaan of er verschillen zijn wat de opvang voor de

kinderen betreft. Mogelijk maken deze vaders, met een hogere

werkzaamheidsgraad en zonder aanpassingen van het arbeidsvolume, meer

gebruik van opvang door derden.

Bij moeders speelt de verblijfsregeling wel een rol wat veranderingen van de

arbeidsuren betreft. Vrouwen die een gelijkmatig verdeeld verblijf hebben,

maken minder kans meer uren te gaan werken in vergelijking met vrouwen die

de kinderen permanent bij zich hebben. Dit effect verdwijnt echter wanneer we

controleren voor het arbeidsregime voor de scheiding. Het blijken dan vooral

Page 83: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

75

vrouwen te zijn die deeltijds werkten – met de meeste marge voor een toename

van de uren - die hun arbeidsvolume laten stijgen. Ook de leeftijd van het

jongste kind is van belang. Hoe ouder het jongste kind, hoe kleiner de kans dat

vrouwen minder of op andere uren gaan werken. Tot slot merken we ook dat

hoger opgeleide vrouwen vaker meer uren zullen gaan werken na de scheiding.

4.5.4. Flexibiliteit op het werk gekoppeld aan flexibiliteit in de verblijfsregeling

Alles bij elkaar genomen, vinden we weinig impact van de verblijfsregeling op de

loopbaan terug. Het is eerder zo dat de loopbaan voor de scheiding uitwijst

welke verblijfsregeling ouders hanteren na de scheiding. Hoewel we voor

tijdsautonomie geen significant effect terugvonden ging het wel samen met een

gelijkmatig verdeeld verblijf. Uit de interviews met enkele verblijfsco-ouders

blijkt eveneens het belang van tijdssoevereiniteit om arbeid en gezin

gecombineerd te krijgen. Allicht is dit echter een factor die los van de

verblijfsregeling van de kinderen van belang is voor ouders. Zo geeft deze

moeder van 2 tienerdochters aan dat het ophalen van de kinderen na school al

naargelang van haar werk moeilijk of makkelijk verliep. Nu werkt ze vaak van

thuis en heeft ze een job waar ze haar uren nagenoeg volledig zelf invult maar

het is anders geweest:

Maar die school is wel gedaan om 10 na 3. Dus ja dat wil zeggen, dat je de week

wanneer je de kinderen hebt, dan moet je maandag, dinsdag en donderdag om

10 na 3 er zijn hé. Dus dat is in ieder geval wel veranderd. Ik bedoel voor

iemand die… Ik heb me dan nog gemakkelijk kunnen aanpassen behalve toen ik

bijvoorbeeld die interims deed (I1)

Ook de volgende jonge moeder geeft aan dat tijdsautonomie belangrijk is. Het

zelf kunnen inplannen van vergaderingen laat toe werk af te stemmen op privé.

Het is ook een voorbeeld van hoe een regeling op maat in plaats van de

klassieke week om week ook toelaat dat er elke week fulltime gewerkt kan

worden. Bovendien zegt deze moeder letterlijk dat de verblijfsregeling

aangepast is aan de loopbaan en niet omgekeerd.

“Ik plan vergaderingen zoveel mogelijk op dinsdag en donderdag. Dat zijn de

dagen dat ik met Jan heb afgesproken dat ze naar hem gaat. Het is dus niet

echt een week/week regeling, maar meer aangepast aan de werksituatie van

ons twee (I5)”

Page 84: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

76

4.6. Opvang voor de kinderen

4.6.1. Wie vangt de kinderen op?

Een belangrijke bezorgdheid in het kader van verblijfsco-ouderschap is waar de

kinderen werkelijk verblijven tijdens de periode dat ze officieel bij moeder of

vader doorbrengen. Zo kan het zijn dat grootouders of ex-partners stelselmatig

ingezet worden als opvang. Op die manier wordt het afgesproken gelijkmatig

verdeeld verblijf in de praktijk niet echt gerealiseerd. Zeker wanneer de ex-

partner de facto meer zou instaan voor de zorg voor de kinderen. Hij of zij zou

dan immers meer belast worden wat de arbeid-gezinscombinatie betreft en met

meer vaste kosten opgezadeld worden. De bevraging van de inzet van opvang

voor de kinderen bij onze respondenten leerde dat de ex-partner niet zo vaak

aangesproken wordt. Om de respondenten niet al te zeer te belasten werd hen

enkel gevraagd naar de gebruikte opvang gedurende de laatste week dat

minstens een van de kinderen bij hen was. Mogelijk levert een langer

tijdsperspectief andere resultaten op. De antwoorden op de vraag wanneer de

kinderen de laatste twee weken effectief bij de ouder verbleven, geven immers

een ander beeld.

Minder dan de helft van de verblijfsco-ouders zegt de ganse week zelf ingestaan

te hebben voor de opvang. Wanneer de respondenten iemand anders

vernoemen als opvang, dan zijn de grootouders (20,9%) het meest van dienst.

De respondent of diens partner die een vakantie- of recuperatiedag neemt

(10,3%) komt eveneens geregeld voor. In een aantal gevallen (7,2%) is er altijd

iemand aanwezig thuis. Van thuis uit werken (door de respondent of diens

partner) komt met 6,3% vaker voor dan beroep doen op de ex-partner (5,7%).

Beroep op bekende derden komt iets minder (4,8%) voor. Tot slot zegt 8,7%

tijdens de bevraagde week beroep gedaan te hebben op een voor- of naschoolse

opvang.

Aangezien er slechts 10 respondenten (6 mannen en 4 vrouwen) zijn met een

gelijkmatig verdeeld verblijf die aangeven dat tijdens de laatste week hun ex-

partner heeft ingestaan voor de opvang, is het onmogelijk om te generaliseren

wat de impact van geslacht betreft. Wat de inzet van de grootouders als opvang

voor de kinderen betreft, vinden we geen verschil tussen mannen en vrouwen.

Tussen de verschillende verblijfsregelingen was er geen verschil te merken in de

mate dat men beroep doet op opvang. Bij een bivariate verkenning van

verblijfsco-ouders en het beroep dat ze doen op opvang, vinden we wel

verschillen voor mannen en vrouwen. Mannen maken minder vaak gebruik van

Page 85: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

77

opvang voor 7 uur ’s morgens en na 18 uur ’s avonds. Voor opvang ’s nachts,

tijdens het weekend of meer dan 11 uur per dag vinden we geen verschil. Deze

vormen van opvang worden zowel door mannen als vrouwen zelden gebruikt. Bij

controle voor opleiding en herpartneren verdwijnt dit effect echter. Er rest enkel

een significant positief interactie effect tussen geslacht en diploma lager

secundair onderwijs.

Wat de totale kost van de opvang betreft, vinden we geen verschil. Opnieuw

dienen we echter te nuanceren dat het slechts een termijn van een week betreft.

4.6.2. Discussie: “it takes a village to raise a child”?

Het gebruik van opvang kwam uitgebreid aan bod tijdens de experteninterviews.

Hoewel het slechts om het gebruik van opvang gedurende 1 week ging, hadden

we toch verwacht dat er meer gebruik van opvang gemaakt zou worden. Een

mogelijke verklaring kan liggen in het gemis dat men ervaart wanneer de

kinderen bij de ex-partner zijn en het compenseren daarvan op de momenten

dat de kinderen bij de respondent verblijven. Zo spreekt een moeder over de

vermeende voordelen van verblijfsco-ouderschap voor haar sociaal leven:

Soms komt dat wel eens uit, als er eens een vriendin belt om naar de zee te

gaan, dan kunnen we het wat later maken als Toby er niet is. Maar het is niet

omdat Toby er niet is dat mijn vriendinnen klaar staan hé. Die hebben ook

allemaal hun leven. En ik heb ook maar 1 weekend met Toby, dus dan doe ik

toch liefst iets wat hij graag wil doen. (I6)l.

Deze opvatting mag echter zeker niet veralgemeend worden. Zo sprak de

gezinsbemiddelaarster die geïnterviewd werd over ‘schrijnende gevallen’ waarbij

de ouders stelselmatig het weekend beschouwen als strikt hun vrijetijd zonder

veel belang te hechten aan de noden van de kinderen.

Het gebruik van opvang door de andere ouder wordt dan ook vaak

geproblematiseerd door de respondenten. Dit komt verder aan bod bij de

analyse van de open vraag naar aanbevelingen. Het wordt eveneens bevestigd

in de experteninterviews.

“Wat je soms ook ziet bij moeders, is dat ze zoiets hebben van ‘ik ben thuis,

waarom moeten we dan een week/week hebben?’ Maar ook als die vader voor

opvang moet zorgen, heeft hij nog recht op dat gedeeld verblijf. (sociaal

assistent)”

Page 86: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

78

Sommige moeders blijven sterk vasthouden aan de rolverdeling van tijdens de

relatie en zijn onzeker over de bekwaamheid van hun ex-man in een zorgende

rol. Daarenboven is het voor sommige vrouwen ook frustrerend indien een ex-

partner na de scheiding wel een zorgende rol wenst op te nemen terwijl dat

tijdens de relatie steeds voor conflict zorgde. Anderzijds hoeft dit niet voor

problemen te zorgen.

Hoewel dit niet tot uiting kwam in de resultaten van de schriftelijke bevraging,

hadden de meeste verblijfsco-ouders die geïnterviewd werden een informele

afspraak om de andere ouder als eerste te contacteren indien opvang

noodzakelijk was. Het achterliggende idee is dat men de kinderen een week (of

langer) moet missen en dat je een extra moment kan hebben op die manier. In

de praktijk lijkt het echter vooral de moeder te zijn die voor extra opvang zorgt,

zeker indien haar beroepsactiviteit dit beter toelaat. De totstandkoming van de

gedeelde verblijfsregeling van respondent I4 is hierbij exemplarisch:

“Dus co-ouderschap, maar dan echt 2 weken bij de een en 2 weken bij de

anderen hé; want 2 weken bij de een en dan een weekend bij de ander, da’s ook

co-ouderschap, theoretisch. Maar wij hebben echt geopteerd voor een fifty fifty

verdeling. Destijds waren het halve weken, omdat de kinderen relatief jong

waren. Ze waren 4 en 6 en ze bleven 4 dagen bij de mama, omwille van die

woensdagmiddag, en 3 dagen bij mij. En dan is het een week een week

geworden. En nu nog steeds; maar de week dat de kinderen bij mij zijn, gaan ze

de woensdagnamiddag terug naar de mama, omdat zij nog steeds 4/5 werkt.”,

Hier kan de vraag gesteld worden in welke mate verblijfsco-ouderschap

werkelijk een gelijkmatige verdeling van de lusten en de lasten teweeg brengt.

Of biedt het kansen om patronen van tijdens de relatie te wijzigen. Daarenboven

eisen ook de grootouders – geen onbelangrijke factor in het opvang debat – hun

juridische positie op. Zo merkt een jeugdrechter met betrekking tot het inzetten

van grootouders voor opvang bij co-ouderschap op:

“En wat dat laatste betreft hoera hé, dan heb je al niet het risico van een

procedure vanwege de oma”.

Zo wordt duidelijk dat kinderen na een echtscheiding enerzijds vaak een

‘schaars goed’ worden terwijl hun aanwezigheid anderzijds ingepast dient te

worden in het leven van ouders die zich op een ‘drukke leeftijd’ (Elchardus,

1996) bevinden en hierover nu duidelijke afspraken dienen te maken met een

ex-partner, waar voorheen sommige zaken meer vanzelfsprekend bevonden

Page 87: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

79

werden. In die zin moeten we geen illusies koesteren omtrent verblijfsco-

ouderschap.

4.7. Tevredenheid en levensdomeinen ouders

De invalshoek van het gelijkmatig verdeeld verblijf – de lusten en de lasten

eerlijk verdeeld – zou moeten leiden tot een hogere tevredenheid van de ouders.

Dit neemt echter niet weg dat verblijfsco-ouderschap – in de mate dat het meer

overleg vraagt tussen de ouders – ook aanleiding kan geven tot conflicten. Er

werd bij de respondenten zowel naar conflict als tevredenheid gepeild op diverse

levensdomeinen. Een belangrijk aspect in het welbevinden van ouders kan het al

dan niet herpartneren zijn. We gingen eveneens na of de verblijfsregeling van de

kinderen samenhangt met het al dan niet herpartneren van de ouders.

4.7.1. Herpartneren van de ouders

We zagen eerder dat herpartneren vooral voor vrouwen een goede strategie

vormt om de negatieve impact van een scheiding op het inkomen te

compenseren. Herpartneren kan bovendien de algemene tevredenheid van de

ouders ten goede komen. Op basis van de literatuur verwachten we dat vrouwen

met een verblijfsco-ouderschap vaker een nieuwe partner zullen hebben dan

vrouwen die de kinderen permanent bij zich hebben. Bovendien is het gezien de

specifieke uitdagingen waarmee nieuw samengestelde gezinnen geconfronteerd

worden interessant om na te gaan of verblijfsco-ouders al dan niet sneller

herpartneren.

35,4% van de respondenten heeft op het moment van de bevraging een nieuwe

partner. 64,6% geeft aan niet samen te wonen met een nieuwe partner. Zoals

we verwachtten op basis van de literatuur, hebben relatief meer mannen (39%)

een nieuwe partner dan vrouwen (32,8%). Het verschil naar geslacht is het

grootst bij de respondenten waarbij de kinderen permanent bij de moeder

verblijven. In deze groep heeft slechts 22,8% vrouwen een nieuwe partner

tegenover 33,3% van de mannen. Indien de kinderen permanent bij de vader

verblijven, liggen de verhoudingen omgekeerd (35,7% vrouwen herpartnert

versus 26,9% mannen). Bij een gelijkmatig verdeeld verblijf is er nauwelijks

verschil.

Page 88: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

80

Tabel 10 Gezinskenmerken naar verblijfsregeling ( N=745)

Geslacht Man Vrouw Totaal Verblijfsregeling Permanent bij moeder Geen partner 66,7% 77,2% 74,9% Partner 33,3% 22,8% 25,1% Totaal 100% (N=42) 100% (N=149) 100% (N=191) Permanent bij vader Geen partner 73,1% 64,3% 70% Partner 26,9% 35,7% 30% Totaal 100% (N=26) 100% (N14) 100% (N=40) Uitsluitend gelijkmatig Geen partner 72,4% 71,4% 72% Partner 27,6% 28,6% 28% Totaal 100% (N=98) 100% (N=91) 100% (N=189)

4.7.2. Tevredenheid en conflict met betrekking tot de verblijfsregeling

De ouders gaven aan in welke mate ze conflicten hebben met hun ex-partner

aangaande de verblijfsregeling. Algemeen werd over de woonplaats van de

kinderen (86,9% nooit) het minste conflict ervaren. De opvoeding van de

kinderen (18,9% minstens 1 keer per maand) is het voornaamste punt van

conflict gevolgd door de kosten die men maakt voor de kinderen (17,2%), de

kosten die de ex-partner maakt voor de kinderen (12%) de tijd die men

doorbrengt met de kinderen (9,5%) en het naleven van de verblijfsregeling

(8,5%). Er is geen significant effect van de verblijfsregeling op de mate van

conflict. Wel is er een samenhang met de leeftijd van het jongste kind. Hoe

ouder het jongste kind, hoe minder conflict inzake opvoeding (R² = 0.02). De

leeftijd van het kind hangt ook samen met de mate waarin men vindt de

kinderen voldoende te zien. Vrouwen geven aan dat ze de kinderen onvoldoende

zien binnen een verblijfsco-ouderschap. Als we echter kijken naar de leeftijd van

het jongste kind, dan merken we dat mannen en vrouwen even vaak aangeven

dat ze het kind onvoldoende zien binnen een verblijfsco-ouderschap.

We gingen na of de mate van conflict samenhangt met het al dan niet hanteren

van een kindrekening. Ouders met een kindrekening ervaren meer conflict

aangaande de woonplaats en de eigen gemaakte kosten. Mogelijk zijn het de

ouders die conflicten hebben omtrent de woonplaats van de kinderen die

opteren voor de transparantie van een kindrekening maar leidt diezelfde

transparantie soms tot conflicten. Het is dan immers ook noodzakelijk uit te

klaren welke kosten wel of niet kunnen. We zagen eerder dat een kindrekening

Page 89: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

81

wel leidt tot een gelijkmatiger verdeling van de kosten. Hiermee is alleszins

aangetoond dat gelijkmatig nog niet zonder conflict betekent. Conflict over de

woonplaats van de kinderen gaat samen met een lagere algemene tevredenheid

in het leven (R² = 0.014). Indien de kinderen permanent bij de ex-partner

verblijven, heeft men eveneens een lagere algemene tevredenheid.

Wat de samenhang met de loopbaan betreft, stelt 63,1% van de respondenten

dat de verblijfsregeling van de kinderen weinig te zien heeft met hun loopbaan.

We gingen eveneens na of de inschatting dat de verblijfsregeling de loopbaan

ten goede is gekomen samenhangt met de verblijfsregeling. Hier werd echter

geen verband gevonden.

4.7.3. Maandag baaldag

De invalshoek van dit onderzoek was de loopbaankansen en de financiële impact

van de verblijfsregeling. In dit laatste onderdeel werd ook aandacht geschonken

aan de tevredenheid van de ouders. Cijfers zeggen echter maar zoveel. In de

interviews met de ouders bleek telkens weer dat zorgen omtrent loopbaan en

inkomen relatief zijn in vergelijking met de relatie die ze met hun kinderen

onderhouden. Hoewel na verloop van tijd ook de voordelen van verblijfsco-

ouderschap duidelijk worden, blijft toch het gemis van de kinderen wegen. Zo

stelt deze moeder:

“Ik vind maandagen baaldagen. Sowieso. Want dan vertrekken die en ‘s avonds

valt hier alles stil, terwijl het normaal een drukte van belang is. Dus ik heb daar

nog steeds last van. Aan de andere kant, maar dat is nu ook weer minder omdat

ze ouder worden, maar daarvoor was het wel zo de eerste jaren… Ja, dan die

week dat je de kinderen had, dan was je thuis. En de week dat je ze niet had,

kon je doen wat je wou.(I1)

Ook deze vader houdt er een eigen definitie van verblijfsco-ouderschap op na:

Ik noem dat het beste van het slechtste. Die week/week. Het beste omdat dat

dan evenwichtig verdeeld is en het slechtste omdat je je kinderen moet missen

om de andere week. Dat is sowieso het slechtste wat er is. Tenzij je ze niet

graag hebt natuurlijk. Dat kan ook wel eens hé (lacht). (I2)

Page 90: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

82

4.8. Suggesties van de respondenten voor het beleid

Aan het einde van de vragenlijst kregen de respondenten de kans om

aanbevelingen aan het beleid te formuleren. Dit leverde een duidelijk beeld op

van de voornaamste zorgen van de respondenten. Met voorsprong het vaakst

vermeld zijn de financiële aspecten van de verblijfsregeling. Dubbele

domiciliëring en een gelijke verdeling van het kindergeld zijn weerkerende

vragen. In het kader van een dubbele domicilie wordt verwezen naar gedeeld

belastingsvoordeel, gevolgen voor het kadastraal inkomen, de berekening van

het kindergeld voor het volgend kind in een nieuwe relatie, schooltoelage,

dubbele sis-kaart,… Wat het kindergeld betreft zijn veel ouders voorstander van

een verplichte kindrekening. Alleszins geven veel ouders aan de huidige regeling

weinig transparant of billijk te vinden. De alleenstaande ouders die de kinderen

permanent bij zich hadden, vragen vaak specifieke financiële

tegemoetkomingen, ook om de kinderen meer mogelijkheden te geven met

betrekking tot naschoolse activiteiten.

Een tweede thema is inspraak voor de kinderen, eventueel vanaf een

bepaalde leeftijd, bij het bepalen van de verblijfsregeling. Deze aanbeveling

wordt ook weerspiegeld bij de opmerkingen omtrent de vragenlijst waar vooral

de roep om een onderzoek waarbij de mening van de kinderen gevraagd wordt

is. Hoewel er nu reeds een wettelijk geregelde vorm van inspraak is, gaat dit

voor sommige respondenten blijkbaar niet ver genoeg. Vraag is echter in

hoeverre op deze manier de ontevredenheid van de ouders aangaande de

regeling niet geprojecteerd en afgewenteld wordt op kinderen.

Een derde heikel punt zijn de opvangmogelijkheden. Hoewel een aantal

ouders specifiek verwijzen naar hun status van alleenstaande of de problemen

die ze ervaren wanneer ze in een ploegenstelsel of op onregelmatige uren

werken, komt de vraag naar een uitbreiding van de opvangmogelijkheden ook

bij co-ouders voor.

Een vierde thema is een betere controle en bestraffing bij het niet

nakomen van afspraken omtrent de kinderen. Het gaat zowel om het niet

naleven van de verblijfsregeling als het betalen van de afgesproken kosten of

onderhoudsgelden. Verschillende respondenten verwijzen naar tergend lange

procedures en de bijhorende kosten ervan. Ook in een interview met een van de

co-ouders kwam dit aan bod:

Page 91: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

83

“…Nee, hij betaalde zelden de afgesproken kosten maar ik ben daar nooit mee

naar de rechtbank gegaan…ik wou gewoon uit elkaar…en rust…niet nog meer

conflict (I3)”

Als vijfde punt komt de psychosociale ondersteuning na een scheiding aan

bod. Sommige ouders pleiten voor (een al dan niet verplichte) gezinscoaching

na een scheiding of bij een verblijfsco-ouderschap, anderen stellen dat de

diensten die er nu zijn te weinig bekendheid genieten. Een andere veelgehoorde

klacht is dat men zelf moet uitpluizen waar men al dan niet recht op heeft en

wat fiscaal de beste oplossingen zijn. Een verbetering zou zijn dat bepaalde

voordelen automatisch toegekend worden. In dit kader wordt ook verwezen naar

allerlei organisaties en verenigingen (doorstroom van informatie via

school/dubbele oudercontacten, kortingen bij sportclubs die vasthangen aan

domicilie,…) die teveel op maat zijn van het klassieke gezin.

Andere aanbevelingen kwamen kwantitatief minder vaak aan bod maar zijn

daarom niet minder het overwegen waard. Enkele ouders pleiten voor een vaste

evaluatie (op een bepaalde leeftijd of na een bepaalde periode) van de

verblijfsregeling. Het versterken van de (juridische) positie van de stiefouder en

het objectiveren van de berekening van het alimentatiebedrag werden eveneens

vermeld. In de context van loopbaan- en financiële consequenties kunnen

vermeld worden: het beter afstemmen van schooluren op werkuren,

vergemakkelijken/verbeteren van deeltijds werk en flexibel werken. Tot slot:

een betere aanvaarding (zowel bij werkgevers als bij rechters) van zowel

zorgende mannen als carrièremoeders. Ook tijdens de interviews met de

verblijfsco-ouders werd hiernaar verwezen:

“Ik werk bij de politie, dus toch een tamelijk mannenbastion. Toen ik vroeg om

geen lates meer te doen, omwille van de verblijfsregeling van mijn kinderen,

dan keken sommigen daar wel van op. Maar ik heb dat toch gevraagd.(I2)”

“Ik zou nu ook duidelijker zijn ten opzichte van een werkgever. Vroeger was ik

altijd beschikbaar. Op een gegeven moment liet mijn schoonmoeder het afweten

qua opvang voor Jens, dus ik moest snel snel nog iets regelen waardoor ik te

laat op een vergadering was. Maar je kan dat niet zeggen want ze hebben daar

geen boodschap aan de redenen dat je te laat was. Want dan kan je blijkbaar

niet je opvang, je gezin regelen. Nu zou ik veel sneller zeggen dat ik een kind

heb en dat ik daar rekening mee wil houden. Vergaderingen ’s avonds

bijvoorbeeld, waarom moet dat? Je bent ’s ochtends veel alerter. Die mannen

die allemaal ’s avonds vergaderen om te tonen hoe beschikbaar ze wel niet

zijn…ok, maar een vrouw moet daar de dupe niet van zijn hé.” (I6)

Page 92: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

84

Page 93: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

85

5. Conclusies en aanbevelingen

5.1. Conclusies van het onderzoek

5.1.1. Wat zijn de kenmerken van verblijfsco-ouderschap?

Op basis van de literatuur verwachtten we dat verblijfsco-ouderschap minder

zou voorkomen bij zeer jonge kinderen en bij adolescenten. Hoewel het aantal

zeer jonge kinderen beperkt was, werd er voor de leeftijd van de kinderen geen

significant effect gevonden. Wanneer we kijken naar de redenen om een

verblijfsco-ouderschap stop te zetten of wijzigingen aan te brengen in de

modaliteiten ervan, was de leeftijd van de kinderen een vaak vermelde factor.

De ouders met een gelijkmatig verdeeld verblijf waren jonger in vergelijking met

de andere respondenten. Ze waren ook recenter gescheiden. Dit geeft aan dat

deze verblijfsregeling aan een opmars bezig is. Aanwijzingen dat de

wetswijziging van 2006 hiervoor direct verantwoordelijk is, hebben we niet. Uit

experteninterviews maken we ook op dat deze wet in hoofde van professionals

op het terrein allicht niet zoveel veranderd heeft. Het lijkt dan ook vooral om

een toegenomen vraag te gaan dan wel om een hogere kans dat deze vraag

wordt ingewilligd door de bevoegde instantie.

Hoewel het verblijfsco-ouderschap – minstens de jure - een relatief jong concept

is, wordt de praktijk ervan nog sterk getekend door de traditionele regeling. Zo

blijkt de domiciliëring van de kinderen nog erg vaak bij de moeder te zijn. De

beperkingen die dit zich met meebrengt zolang de mogelijkheid van een dubbele

domicilie uitblijft, zijn veelal op rekening van de vaders. Ouders met een

gelijkmatig verdeeld verblijf hanteren bij grote meerderheid een week om week

ritme waarbij de kinderen verhuizen van de ene ouderlijke woning naar de

andere. Een kwart van de verblijfsco-ouders die een week/week wissel hanteren,

komt deze afspraak echter in de praktijk niet steeds na. Juridisch gezien en wat

de gevolgen voor de kostenverdeling betreft, is de formele regeling wel de enige

houvast. Dit is een pleidooi om vooraf tot realistische en mogelijk meer flexibele

afspraken te komen. Nu rechters ook geconfronteerd worden met vragen van

grootouders naar een omgangsregeling met hun kleinkinderen, zou bij het

uitwerken van een verblijfsregeling misschien ook meer aandacht geschonken

kunnen worden aan significante ‘derden’. We denken daarbij niet enkel aan

grootouders maar ook aan eventuele stiefouders.

Grote afstanden tussen de woningen van beide ouders zijn een uitzondering. De

te overbruggen afstand wordt aangegeven als een mogelijke reden om het

Page 94: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

86

verblijfsco-ouderschap stop te zetten. Het lijkt dan ook aangewezen dat

professionals met deze factor blijvend rekening houden bij het al dan niet

toekennen van deze regeling. Dit is evenwel niet altijd eenvoudig omdat recent

gescheidenen vaak nog diverse malen verhuizen.

Naast de eerder genoemde leeftijd van de kinderen en de afstand tussen de

woningen, vormen ook conflicten met de ex-partner en professionele activiteiten

(veelal van de vader) een oorzaak om het verblijfsco-ouderschap stop te zetten

of te wijzigen. Dit geeft aan dat er nood is aan begeleiding van de ouders wat

hun onderlinge communicatie betreft, ook na de scheiding. In dit kader kunnen

meer initiatieven genomen worden om te bemiddelen tussen beide ouders. Dit

zou eventueel opgelegd kunnen worden door de rechtbank. We willen nog

opmerken dat de impact van conflicten en communicatie tussen de ouders ook

verschillend is al naargelang de leeftijd van de kinderen. Bij zeer jonge kinderen

dienen de ouders meer afspraken te maken en overleg te hebben dan bij

kinderen die ouder zijn. Vooral bij jonge kinderen is het stimuleren van een

werkbare verstandhouding cruciaal.

Het is ook duidelijk dat de loopbaan inderdaad een belangrijke invloed kan

hebben op de organisatie van het gezinsleven. Misschien zou de haast

vanzelfsprekende keuze voor een week om week wissel vaker in vraag gesteld

moeten worden en is maatwerk meer aangewezen. De vraag blijft dan in

hoeverre de verblijfsregeling aangepast kan en moet worden aan de loopbaan

van de ouders. Het belang van het kind mag hier niet uit het oog verloren

worden. Bovendien kan ook de loopbaan aangepast worden aan het gezinsleven

in plaats van vise versa.

De verschillende oorzaken die ouders aangeven om het verblijfsco-ouderschap

te wijzigen of stop te zetten, tonen aan dat een verblijfsregeling geen statisch

gegeven is maar onderhevig is aan veranderingen. Hoewel ouders onderling

nieuwe afspraken kunnen maken of opnieuw naar de rechtbank kunnen stappen,

gebeurt dit vaak niet. Naast angst voor een conflict met de ex-partner schrikt de

juridische procedure sommigen ook af. Zodoende is er vaak een discrepantie

tussen de werkelijke regeling en de formele regeling of heerst er ontevredenheid

over de gang van zaken.

5.1.2. De lusten en de lasten: een billijke verdeling?

Een van de belangrijkste aandachtspunten van dit onderzoek was de beoogde

billijke verdeling van de lusten en de lasten bij een verblijfsco-ouderschap. De

wetgever had dit immers voor ogen bij de wet op het gelijkmatig verdeeld

Page 95: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

87

verblijf uit 2006. Respondenten met een verblijfsco-ouderschap geven vaker aan

dat de kosten gelijk verdeeld worden. We vonden echter eveneens een effect

voor geslacht. Mannen geven vaker aan dat hun ex-partner meer betaalt dan

zijzelf. Het hebben van een gezamenlijke kindrekening verkleint de kans op een

ongelijke verdeling van de kosten. De kindrekening heeft recent (wet van 19

maart 2010) een wettelijke basis. Op vraag van één van beide ouders kan de

rechter een kindrekening opleggen. Vooralsnog is dit dus geen automatisme.

Een kindrekening is vooral bevorderlijk bij de gelijke verdeling van de kosten

voor de gezondheid van de kinderen, de school en de vrijetijdsbesteding. Het

was ook op deze domeinen dat vrouwen vaker aangeven meer te betalen dan

hun ex-partner. Dit doet vermoeden dat de zogenaamd aparte kosten, die

samenhangen met het verblijf, eerder gelijk verdeeld zullen zijn. De ongelijkheid

zit hem eerder in de verdeling van de buitengewone en gezamenlijke kosten die

niet samenhangen met het verblijf. Dit werd bevestigd in de experteninterviews.

Een mogelijke oorzaak is het voortzetten van rollenpatronen die tijdens het

huwelijk bestonden. Zo zouden moeders bepaalde activiteiten vaker op zich

nemen, zoals schoolmateriaal of kledij kopen, een tandartsbezoek plannen…

Hoewel volgens de geïnterviewde experten een dergelijke kindrekening geen

zekerheid biedt, kan het wel voor de nodige transparantie zorgen. Blijft nog

steeds de vraag in hoeverre ouders overeenkomen omtrent wat noodzakelijke

en verantwoorde kosten zijn. Weliswaar heeft de wetgever recent getracht deze

zaken enigszins te verduidelijken: zo worden in de wet van 19 maart 2010 bij

‘buitengewone kosten’ de begrippen ‘gezondheid’ en ‘ontplooiing van het kind’

ingevoerd. Ondanks deze poging tot objectivering blijft de vraag welke kosten

noodzakelijk zijn. Kunnen merkkledij, dure skivakanties of dure naschoolse

activiteiten?

Op basis van de literatuur werd de hypothese naar voor geschoven dat meer

contact met de kinderen zou leiden tot het correcter betalen van verschuldigde

alimentatie. Van de bevraagde verblijfsco-ouders had echter slechts 10,6 % nog

steeds recht op alimentatie. De grote meerderheid (85,1%) heeft nooit recht

gehad op alimentatie. Het bleek inderdaad zo dat ouders met een gelijkmatig

verdeeld verblijf correcter de alimentatieverplichting nakomen.

Tot slot gingen we na welke inkomensevolutie ouders doorgemaakt hebben

sinds de scheiding. Er werd gevraagd het totale huishoudinkomen voor en na de

scheiding aan te geven. Vaders die de kinderen permanent bij zich hadden,

maken meer kans op een stijging van hun inkomen. Deze respondenten waren

vaker ongehuwd en leefden met een partner samen die vaker niet-beroepsactief

was. Vrouwen met een gelijkmatig verdeeld verblijf kennen minder vaak een

Page 96: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

88

stabiel verloop van hun inkomen vergeleken met vrouwen die de kinderen

permanent bij zich hebben. Dit kan echter zowel een daling als een stijging

betekenen. De beroepsactiviteit van vrouwen en hun ex-partner voor de

scheiding (met name de gevolgen die dit heeft voor het relatieve aandeel van

elke partner in het huishoudinkomen voor de scheiding) en het al dan niet

herpartneren spelen eveneens een belangrijke rol in de evolutie van hun

inkomen. De inkomensgenderkloof maakt dat vrouwen er na een scheiding meer

dan mannen financieel op achteruitgaan. Onderhoudsbijdragen kunnen een rol

spelen – ook in verblijfsco-ouderschap – om dit op te vangen. Enerzijds lokken

de buitengewone kosten immers vaak discussie uit. Anderzijds betalen

verblijfsco-ouders alimentatie vaak correcter.

Aangezien de werkzaamheidsgraad van vrouwen lager ligt dan die van mannen,

hebben zij een grotere marge om door middel van aanpassingen in het

arbeidsvolume hun inkomen te wijzigen. Dit leidt ons tot de vraag of ouders met

een verblijfsco-ouderschap hun loopbaan anders inrichten. In vergelijking met

een klassieke regeling zou de ‘taaklast’ wat de kinderen betreft immers beter

georganiseerd zijn.

5.1.3. Werken verblijfsco-ouders anders?

Algemeen kunnen we stellen dat er geen evidentie is gevonden voor een effect

van de verblijfsregeling van de kinderen op de loopbaan van de ouders. Het zijn

vooral andere factoren die het verloop van de loopbaan bepalen. Vrouwen

blijken hierbij een woeliger verloop te kennen van de loopbaan dan mannen,

met meer nieuwe jobs, periodes van werkloosheid en veranderingen in het

arbeidsregime. Mannen hadden voor de scheiding reeds een hogere

werkzaamheidsgraad en werkten vaker voltijds. Na de scheiding lijkt hier,

ongeacht de verblijfsregeling, weinig te veranderen. Het opleidingsniveau en het

al dan niet herpartneren – vooral bij vrouwen – blijken veel relevantere factoren

te zijn wat de loopbaan betreft. Alleenstaande en lager opgeleide moeders zijn

vaker niet beroepsactief. Met een partner gaan deze vrouwen dan weer vaker

deeltijds in plaats van voltijds werken. Ook de leeftijd van het jongste kind

bepaalt voor vrouwen of ze meer of minder gaan werken.

Hoewel er niet zoveel samenhang blijkt te zijn tussen de verblijfsregeling en de

loopbaan na de scheiding, vinden we wel een samenhang tussen de

loopbaankenmerken vóór de scheiding en de verblijfsregeling. Vrouwen die niet

of deeltijds werkten voor de scheiding hebben minder kans op een gelijkmatig

verdeeld verblijf. Voor mannen vinden we geen verband maar zoals gezegd was

het percentage voltijds werkenden vrij hoog. De taakverdeling tussen beide

Page 97: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

89

ouders lijkt dus tijdens het huwelijk te gebeuren en wordt na de scheiding

gewoon verdergezet. Aangezien verblijfsco-ouderschap niet de regel is maar

gevraagd dient te worden, speelt hier allicht een selectie effect. Ouders die

tijdens hun huwelijk reeds een meer egalitaire taakverdeling hadden, zullen

makkelijker opteren voor verblijfsco-ouderschap. Ouders die een klassiek

kostwinnersmodel hanteerden, zullen sneller kiezen voor een klassieke

verblijfsregeling voor de kinderen.

We merken tot slot nog op dat hoewel het effect niet significant was, een

grotere tijdsautonomie samen gaat met gelijkmatig verdeeld verblijf. Dit is het

geval voor zowel mannen als vrouwen. De interviews met experten en co-ouders

doen vermoeden dat een gelijkmatig verdeeld verblijf makkelijker zal verlopen

indien men meer tijdsautonomie heeft. Deze bevinding bevestigt de hypothese

dat verblijfsco-ouders vaker beroepsactief zijn en een zekere mate van

tijdssoevereiniteit hebben.

5.1.4. Samenvattend

Samenvattend kunnen we stellen dat de impact van de verblijfsregeling op de

loopbaan eerder beperkt is. Het is eerder zo dat de combinatie van arbeid en

gezin vóór de scheiding bepalend is voor de verblijfsregeling na de scheiding.

Vrouwen die niet beroepsactief zijn voor de scheiding zullen eerder de kinderen

permanent bij zich hebben dan een verblijfsco-ouderschap te hanteren. Vaders

die de kinderen permanent bij zich hebben, waren vaker gehuwd met een ex-

partner die langdurig ziek of permanent arbeidsongeschikt was. Veranderingen

op loopbaanvlak na de scheiding zullen eerder beïnvloed worden door

herpartneren, vooral voor vrouwen. De evolutie van het huishoudinkomen na de

scheiding (mede bepaald door de beroepsstatus van de respondent en diens ex-

partner voor de scheiding) is nadelig voor vrouwen. Dit zet vrouwen al dan niet

aan om het aantal arbeidsuren op te drijven. De gehanteerde verblijfsregeling

leidt dan tot een bestendiging van verschillen en ongelijkheden die voordien

reeds bestonden. Een klassiek voorbeeld in deze context zijn moeders die voor

de scheiding een vrije woensdagmiddag hadden om de kinderen op te vangen en

die deze regeling behouden binnen het verblijfsco-ouderschap. In die zin lijkt

een verblijfsco-ouderschap in strikte zin (elke ouder 50% van de tijd) minder

vaak voor te komen dan de formele regelingen doen vermoeden.

In de literatuurstudie werd reeds opgemerkt dat mannen na een scheiding

weinig veranderingen aanbrengen in hun arbeidsvolume. Vrouwen zijn op dit

gebied veel mobieler. Vaders blijven voltijds werken, ondanks de bijkomende

zorgrol die ze in een verblijfsco-ouderschap op zich nemen. Moeders die voor de

Page 98: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

90

scheiding (meer) beschikbaar waren, nemen vaker de kinderen voltijds bij zich.

Verblijfsco-ouderschap als instrument tot activering lijkt hier niet te werken.

Allicht spelen normatieve beelden omtrent ouderschap en betaalde arbeid hier

een sterke én gendergestuurde rol. Zo blijft het voor vrouwen moeilijker om een

deel van de zorg voor de kinderen uit handen te geven. Voor mannen is het dan

weer verre vanzelfsprekend om een stap terug te zetten in de loopbaan

(Donnelly & Finkelhor, 1993; Marsiglio, 1995; Trinder, 2008). Naast normatieve

opvattingen gaat het ook om de taakverdeling die verdergezet wordt na de

scheiding. Koppels die een meer egalitaire taakverdeling hebben voor de

scheiding, zullen gemakkelijker over gaan tot een verblijfsco-ouderschap

(Bakker & Mulder, 2009; Kalmijn & Graaf, 2000). Bovendien is er een

objectieve, financiële penalisering die maakt dat ouders na de scheiding nog

steeds niet aangemoedigd worden om loopbaan en gezin beter in evenwicht te

brengen. Zo worden mannen financieel harder gepenaliseerd indien ze hun

loopbaan aanpassen in functie van hun gezin (Theunissen, et al., 2007). Voor

hen betekent dit dus dat de werkrol centraal blijft staan en dat ze daarnaast

strategieën moeten bedenken om de bijkomende zorgrol te combineren. Naast

het sociaal netwerk (nieuwe partner, ouders, ex-schoonouders…) zullen ook

kenmerken van de job bepalen hoe deze combinatie verloopt.

Verblijfsco-ouderschap kan dus een meerwaarde betekenen voor de

kostenverdeling en de loopbaankansen. Cruciaal is dat de ouders ten tijde van

de relatie reeds voldoende geïnvesteerd hebben in een egalitaire taakverdeling.

Verblijfsco-ouderschap kan dit dan bestendigen. Wel moet in acht genomen

worden dat een gelijke verdeling van de kosten (in percenten) niet hetzelfde is

als billijk (in centen). In dit onderzoek is het perspectief van de kinderen buiten

beschouwing gelaten. Voor kinderen kan een dergelijke regeling goed zijn. Ze

hebben immers contact met beide ouders. Een voltijds werkende moeder kan

voor hen ook minder financiële stress betekenen. Combinatiestress bij de ouders

kan echter ook een negatieve impact hebben op de kinderen. Bovendien kan ook

de verblijfsregeling zelf voor hen belastend zijn. De kinderen dienen immers

steeds opnieuw te verhuizen tussen twee woningen en sociale omgevingen.

Omtrent de gevolgen hiervan hebben we geen informatie uit dit onderzoek.

Binnen het lopend SIV-onderzoek (Scheiding in Vlaanderen) worden de kinderen

wel bevraagd. In de toekomst zullen we op deze vragen wel een antwoord

weten.

Page 99: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

91

5.2. Aanbevelingen

Op basis van dit onderzoek kunnen we verschillende aanbevelingen doen die

verblijfsco-ouders ten goede komen in de combinatie van arbeid en gezin en

meer algemeen hun welzijn kunnen bevorderen.

• Kinderopvang

De vraag naar meer (en betaalbare) kinderopvang was een duidelijke

verzuchting van alle ouders die deelnamen aan dit onderzoek. Zeker ouders die

in ploegenstelsels werken, hebben nood aan flexibele opvang voor de kinderen.

Voor hen is een verblijfsco-ouderschap zonder opvang door derden quasi

onmogelijk.

• Psychosociale ondersteuning

Na een scheiding kunnen zowel ouders als kinderen baat hebben bij

psychosociale ondersteuning. De weerkerende verhuis tussen twee woningen en

het weerkerende gemis van de kinderen vormt een belasting bovenop de

scheiding. Voor veel ouders is het ook zoeken naar correcte informatie. De

bekendheid van ondersteunende en informatieve diensten (zoals de website

www.tweehuizen.be) zou verhoogd moeten worden. Ouders dienen te

beschikken over duidelijke en volledige informatie omtrent alle

(fiscale/financiële) implicaties van de verblijfsregeling.

• Transparantie en laagdrempeligheid van procedures

Wanneer er aanpassingen moeten gebeuren aan de verblijfs- of kostenregeling,

of bij niet naleving ervan, staan ouders nu vaak voor een zware juridische

procedure. Dit zou sneller, goedkoper en meer transparant kunnen verlopen.

Ook bij de toekenning van bepaalde voordelen verbonden aan de situatie van de

ouder worden veel inspanningen gevraagd van de ouder om dit zelf uit te

zoeken en aan te vragen. In sommige gevallen zal dit ertoe leiden dat ouders

die minder sterk staan, voordelen mislopen. Meer automatisch toekennen van

bepaalde voordelen waarop men recht heeft, kan ouders hierbij helpen.

• Sensibilisering omtrent combinatie werk en gezin

Op de werkvloer kunnen werknemers en werkgevers meer gesensibiliseerd

worden aangaande de problematiek van de arbeid en gezinscombinatie. Een

mentaliteitswijziging inzake gendercultuur komt zowel mannen als vrouwen ten

Page 100: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

92

goede. Zo moet het voor mannen vanzelfsprekend zijn zorgtaken op zich te

nemen. Evenzeer moet het voor moeders mogelijk zijn een carrière uit te

bouwen. Een werkcultuur die rekening houdt men het feit dat zowel mannen als

vrouwen een gezinsleven hebben, komt hieraan tegemoet. Wat de combinatie

arbeid en gezin betreft, zal het voor sommige verblijfsco-ouders mogelijk zijn

een ‘drukke werkweek’ af te wisselen met een minder intensieve werkweek waar

men meer tijd voor de kinderen kan maken. Het is echter duidelijk dat dit maar

kan in zoverre men een beroep uitoefent waar de tijdsautonomie groot is.

Enerzijds kunnen we dus pleiten voor meer flexibiliteit voor de werknemers.

Anderzijds dienen verblijfsregelingen meer op maat uitgewerkt te worden. Nu is

het vaak zo dat men zonder veel reflectie opteert voor een week/week regeling.

Er heerst te veel de foute perceptie dat een verblijfsco-ouderschap gelijkstaat

met week/week. In de nasleep van een scheiding moeten ouders beter

geïnformeerd worden omtrent de mogelijkheden. Ook significante anderen, zoals

stiefouders of grootouders, zouden hierbij betrokken kunnen worden.

• Mogelijkheid van een evaluatie of aanpassing van de regeling

De vaststelling dat ouders in de praktijk deze regeling niet steeds naleven, toont

eveneens aan dat de regeling niet goed aansluit op de realiteit van de ouders.

Zo brengen kinderen vaker meer tijd door bij de moeder dan bij de vader. Het is

echter uitsluitend de formele regeling waarop men kan steunen wanneer zich

conflicten stellen of wat de bijhorende kostenregeling betreft. Indien hier in de

praktijk van afgeweken wordt, rest een ontevreden ouder niets anders dan een

juridische procedure op te starten. Een oplossing zou er in kunnen bestaan een

vast moment in te bouwen waarbij de verblijfs- en kostenregeling geëvalueerd

of gewijzigd kan worden.

• Ondersteuning bij uitwerken kostenregeling

Verblijfsco-ouders hebben een meer gelijke kostenverdeling. Dit is een motivatie

om deze verblijfsregeling te stimuleren. Meer gelijk betekent echter niet billijk.

De impact die een echtscheiding heeft op de inkomensevolutie van de ouders

blijft immers bestaan. Vooral voor vrouwen valt dit negatief uit. Hier dient

blijvend rekening mee gehouden te worden. Het is duidelijk dat wat de kosten

voor de kinderen betreft, de grootste problemen zich stellen bij aparte en

buitengewone kosten. Dit zijn de kosten die niet samenhangen met het verblijf.

Hier speelt gendercultuur een sterke rol. De taakverdeling van tijdens het

huwelijk wordt vaak voortgezet na de scheiding. Zo nemen vrouwen vaak

bepaalde taken makkelijker op zich, zoals een tandartsbezoek regelen of

schoolgerief gaan kopen. Afhankelijk van hoe uitgewerkt de kostenregeling is,

Page 101: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

93

kan dit tot ongelijkheden leiden. Ouders dienen dan ook meer ondersteund te

worden in het opstellen van een goede en transparante kostenregeling. Allicht is

hier een grotere rol weggelegd voor bemiddeling. Dit zou eventueel opgelegd

kunnen worden door de rechtbank. Ook advocaat- en notaris-bemiddelaars

kunnen in deze een belangrijke rol spelen.

• Gezamenlijke kindrekening

Het hanteren van een gemeenschappelijke kindrekening hangt samen met een

meer gelijke kostenverdeling, hoewel het ook kan leiden tot meer conflicten. We

pleiten dan ook voor het stimuleren van een dergelijke gemeenschappelijke

kindrekening maar opnieuw in samenhang met meer begeleiding van de ouders

wat het maken van afspraken betreft. Nu kan de rechter de ouders verplichten

tot het openen van een dergelijke rekening op vraag van één van beide ouders.

Men zou een kindrekening echter ook automatisch kunnen verplichten.

• Dubbele domicilie

Een dubbele domicilie van de kinderen kan verblijfsco-ouders op verschillende

vlakken ten goede komen. Ten eerste zijn bepaalde financiële voordelen

verbonden aan de domicilie. Het gaat om kortingen bij verenigingen, toekenning

van premies, berekenen van het kadastraal inkomen… Een dubbele domiciliëring

kan deze ongelijkheden wegwerken. Ten tweede kan het psychologisch

belastend zijn om te moeten kiezen bij welke ouder een kind gedomicilieerd is.

Indien er meerdere kinderen zijn, moet gekozen worden welk kind bij welke

ouder gedomicilieerd wordt. Ten derde geeft een dubbele domiciliëring op

maatschappelijk vlak een signaal dat na een scheiding elke ouder volwaardig

ouder blijft. We merken immers dat in een verblijfsco-ouderschap de kinderen

toch nog vaker bij de moeder gedomicilieerd zijn dan bij de vader. Het invoeren

van een dubbele domicilie kan echter voor de overheidsadministratie een

aanzienlijke belasting betekenen. Heel veel administratieve procedures (bv. het

opstellen van kieslijsten) of subsidiereglementen gaan uit van de uniekheid van

de domicilie. Hier aan raken kan de deur openzetten voor heel wat ongewilde

problemen en zelfs nieuwe vormen van fraude. Een alternatief op de invoering

van de dubbele domicilie kan er dan in bestaan om een inventaris op te stellen

van alle voordelen die verbonden zijn aan de domicilie van kinderen. De

ongelijkheden op dit vlak zouden dan kunnen weggewerkt worden op het niveau

van de toegekende voordelen, zonder te raken aan het uitgangspunt dat een

domicilie uniek is.

Page 102: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

94

Page 103: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

95

6. Bibliografie

Aerschot, M. V. (2004). De combinatie van levenssferen doorheen de levensloop. Literatuurstudie (pp. 169). Antwerpen.

Aerts, C. (2007). De fiscaalrechtelijke aspecten van co-ouderschap. In P. Senaeve, F. Swennen & G. Verschelden (Eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht

Amato, P. R., & Gilbreth, J. G. (1999). Nonresident Fathers and Children's Well-Being: A Meta-Analysis. Journal of Marriage and the Family, 61(3), 16.

Bakker, W., & Mulder, C. (2009). Exploring living arrangements of divorced families in the Netherlands. Paper presented at the European Network for the Sociological and Demographic Study of Divorce, Antwerp.

Berger, L., Brown, P., Joung, E. H., Melli, M., & Wimer, L. (2008). The stability of child physical placements following divorce: Descriptive evidence from Wisconsin. Journal of Marriage and Family, 70(2), 10.

Bockrijck, H. V. (2008). Het juridisch kader en de toepassing in de rechtspraak, inclusief knelpunten op sociaal en fiscaal vlak. In C. v. b. i. d. Rechten (Ed.), Verblijfsregeling. Antwerpen - Oxford: Intersentia.

Bockrijck, H. V. (2009). Twee jaar toepassing van de wet van 18 juli 2006 inzake het verblijfssco-ouderschap en de uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. In P. Senaeve, F. Swennen & G. Verschelden (Eds.), Knelpunten echtscheiding, afstamming en verblijfsregelingen. Antwerpen - Oxford: Intersentia.

Boelaert, T. (2008). Alimentatie: tussen theorie en praktijk. Enkele beschouwingen over de tegemoetkoming van de Dienst voor Alimentatievorderingen. In D. Cuypers, D. Mortelmans & N. Torfs (Eds.), Is echtscheiding werkelijk Win for life? (pp. 286). Brugge: Die keure.

Bonsang, E., Casman, M.-T., & Nibona, M. (2004). Portrait de l’enfance en Belgique. Analyse des données du question enfant du PSBH 1992-2002. Recherche commanditée par l’observatoire de l’Enfance de la jeunesse et de l’aide à la jeunesse (pp. 130). Luik: Faculté d’économie, de gestion et de sciences sociales. Service de Sociologie Panel Démographie familiale.

Page 104: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

96

Brunet, F., Kertudo, P., & Malsan, S. (2008). Etude sociologique sur la résidence en alternance des enfants de parents séparés. In F. R. Sociales (Ed.).

Bulckens, R., Mortelmans, D., Casman, M. T., Simays, C. . (2007). Families in beweging: een gezinsbeleid op maat? (S. v. h. G. e. P. m. e. handicap, Trans.). Eupen: Grenz-Echo.

Bussche, A. V. d., & Cobbaut, N. (2008). Luisteren naar experts In K. Boudewijnstichting (Ed.), Het kind in een nieuw samengesteld gezin (pp. 123). Brussel.

Buysse, A., & Renders, M. (2008). Kinderen en verblijfsregelingen: Knelpunten gekoppeld aan de nieuwe wetgeving. In C. v. b. i. d. Rechten (Ed.), Verblijfsregeling. Antwerpen - Oxford: Intersentia.

Cancian, M., & Meyer, D. (1998). Who gets custody? . Demography, 35(2), 147-157.

Cantillon, B., Verbist, G., & De Maesschalck, V. (2003). Sociaaleconomische levensomstandigheden van eenoudergezinnen in België (pp. 111). Antwerpen: Centrum voor sociaal beleid.

Carton, A. (2003 ). Gezocht: m/v voor gezin en arbeid. Vlamingen en hun opvattingen over de combinatie gezin en arbeid in 2002. Brussel: Administratie planning en statistiek.

Chen, Z., Powell, G., & Greenhaus, J. (2009). Work-to-family conflict, positive spillover, and boundary management: a person-environment fit approach. Journal of Vocational Behavior 74, 11.

Coley, R. L., & Morris, J. E. (2002). Comparing Father and Mother Reports of Father Involvement among Low-Income Minority Families Journal of Marriage and the Family, 64(4), 15.

Corijn, M. (2004a, 03-11-2008). Welke combinatie van gezin en werk verkiezen de Vlamingen?

Corijn, M. (2004b). Werk en gezin: Hoe willen Vlamingen dit combineren en hoe kan de overheid hen daarbij helpen? (C. v. B. e. Gezinsstudies, Trans.) (pp. 53 ). Brussel: CBGS.

Page 105: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

97

Corijn, M. (2005). Huwen, uit de echt scheiden en hertrouwen in België en in het Vlaamse Gewest. Een analyse op basis van Rijksregistergegevens In CBGS (Ed.), (pp. 98). Brussel.

Corijn, M. (2007a). Impact op de sociaaleconomische positie van ex-partners. In C. V. Peer (Ed.), De impact van een (echt)scheiding op kinderen en ex-partners.

Corijn, M. (2007b). Impact op de verdere relatie- en gezinsvorming van ex-partners. In C. V. Peer (Ed.), De impact van een (echt)scheiding op kinderen en ex-partners.

Corrijn, M. (2005). Uit de echt gescheiden en dan ... ? De leefvorm enkele jaren na een echtscheiding in het Vlaams Gewest (CGBS, Trans.) (pp. 4): CGBS.

De Man, J. P. H. (2006, 10-10-2008). Is "co-ouderschap" in het belang van het kind?

De Man, J. P. H. (2006, 10-10-2008). Werkgroep "co-ouderschap" en gelijkmatige beurtelingse huisvesting en "NESTzorg"

Denoyelle, C. (2008). Beoordelingscriteria voor een verblijfsregeling - Een persoonlijke kijk vanuit de praktijk. In C. v. b. i. d. Rechten (Ed.), Verblijfsregeling (pp. 209). Antwerpen - Oxford: Intersentia.

Dewilde, C. (2002). The financial consequences of relationship dissolution for women in Western Europe. In Ruspini & Dale (Eds.), The gender dimension of social change. The contribution of dynamic research to the study of women's life courses (pp. 30). Bristol: The Policy Press.

Dewilde, C. (2007). Housing movements following divorce: a european comparison.

Dillman, D. A. (2000). Mail and Internet Surveys. the tailored design method. New York: John Wiley & Sons.

Dobbelaere, K., Elchardus, M., Kerkhofs, J., Voyé, L., & Bawin-Legros, B. (Eds.). (2000). Verloren zekerheid. De Belgen en hun waarden, overtuigingen en houdingen. Tielt: Lannoo.

Page 106: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

98

Donnelly, D., & Finkelhor, D. (1992). Does equality in custody arrangement improve the parent-child relationship. Journal of marriage and the family, 54(4), 837-845.

Donnelly, D., & Finkelhor, D. (1993). Who has custody? Class differences in the determination of custody arrangements. Family Relations, 42(1), 57-60.

Dortier, J. F. (Ed.). (2002). Familles. Permanences et métamorphoses. Auxerre: Sciences Humaines Editions, Diffusion Presses Universitaires de France.

Elchardus, M. (1996). De gemobiliseerde samenleving. Tussen de oude en een nieuwe ordening van de tijd. Verslag aan de Koning Boudewijnstichting (pp. 145).

Fagan, J., & Barnett, M. (2003). The Relationship between Maternal Gatekeeping, Paternal Competence, Mothers' Attitudes about the father role, and the father involvement. Journal of Family Issues, 24(8), 25.

FOD. (2009). De aftrek van kosten voor kinderopvang. Brussel.

Geurts, K. (2006). De arbeidsmarktpositie van alleenstaande ouders (pp. 46). Leuven: Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en vorming.

Glorieux, I., Koelet, S., & Moens, M. (2001). Tijdsbesteding van de Vlamingen: Een tijdsbudgetonderzoek bij een representatieve steekproef van Vlamingen Vlaanderen gepeild! De Vlaamse Overheid en Burgeronderzoek 2001 (pp. 27). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Glorieux, I., & Vandeweyer, J. (2006). Werken of Loopbaanonderbreking: een wereld van verschil? Veranderingen in het tijdsgebruik van mannelijke onderbrekers. Paper presented at the Dag van de Sociologie, Tilburg.

Govaert, K., & Buysse, B. (2004). Enquête naar het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar. Voorjaar 2004. (pp. 39). Brussel: Kind en Gezin.

Greenhaus, J., & Powell, G. (2006). When Work and Family are Allies: A Theory of Work-Family Enrichment. Academy of Management Review, 31(1), 20.

Page 107: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

99

Hakim, C. (2002). Lifestyle preferences as determinants of women's differentiated labour market careers. Work and Occupations, 29(4), 31.

Ihinger-Tallman, M., Pasley, K., & Buehler, C. (1995). Developing a middle -range theory of father involvement postdivorce. In W. Marsiglio (Ed.), Fatherhood. Contemporary theory, research, and social policy (pp. 320). London: Sage Publications.

Jacobs, T., Bauwens, A., Speltincx, E., & Lantican, L. (2000). Gezinsontbinding in Vlaanderen. Antwerpen: Panel studie van de Belgische Huishoudens.

Jansen, M. (2008). De financiële gevolgen van relatiebreuken: terugval en herstel bij mannen en vrouwen. In D. Cuypers, D. Mortelmans & N. Torfs (Eds.), Is echtscheiding werkelijk Win for life? (pp. 286). Brugge: Die Keure.

Juby, H., Bourdais, C. L., & Marcil-Gratton, N. (2005). Sharing roles, sharing custody? Couples’ characteristics and children’s living arrangements at separation. Journal of Marriage and Family 67(1), 16.

K&G. (2009). Opvang aan huis met dienstencheques, from http://www.kindengezin.be/Themas/Kinderopvang/dienstencheques.jsp

Kalmijn, M., & Graaf, P. D. (2000). Gescheiden vaders en hun kinderen: een empirische analyse van voogdij en bezoekfrequentie. Bevolking en Gezin, 29(2), 25.

Keer, S. V., Bettens, C., & Buysse, B. (2004). Enquête naar het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar (pp. 61). Brussel: Kind en Gezin.

Kelley, C., & Kelley, S. (2009). Stay-At-Home Dads: Men's Non-Traditional Work Preferences. Paper presented at the Annual meeting of the American Sociological Association, New York.

Kelley, R., Redenbach, L., & Rinaman, W. (2005). Determinants of sole and joint physical custody arrangements in a national sample of divorces. American Journal of Family Law, 25, 19.

Kelly, J. (2007). Children's living arrangements following separation and divorce: Insights from empirical and clinical research. Family Process, 46(1), 18.

Page 108: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

100

Lenaers, S. (2006). Beleving van gelijke kansen in de levensloop. Antwerpen.

Lerman, R., & Sorensen, E. (2000). Father Involvement with Their Nonmarital Children. Patterns, Determinants, and Effects on Their Earnings. Marriage & Family Review, 29(2), 21.

Lodewijckx, E. (2004, 15-10-2008). Alleenstaande ouders in detail bekeken

Lodewijckx, E. (2005). Kinderen en scheiding bij hun ouders in het Vlaamse Gewest. Een analyse op basis van Rijksregistergegevens (V. overheid, Trans.). In C. v. B.-e. Gezinsstudie (Ed.), (pp. 111). Brussel.

Luepnitz, D. A. (1986). A comparison of maternal, paternal and joint custody: Understanding the varieties of post-divorce family life. Journal of Divorce, 9(3), 11.

Maccoby, E., Depner, C., & Mnookin, R. (1990). Coparenting in the second year after divorce. Journal of Marriage and the Family, 52, 14.

Marsiglio, W. (1995). Fathers' diverse life course patterns and roles: Theory and social interventions. In W. Marsiglio (Ed.), Fatherhood. Contemporary theory, research, and social policy (pp. 320). London: Sage Publications.

Martens, I. (2007). Het verblijfsco-ouderschap als prioritair te onderzoeken verblijfsregeling. In P. Senaeve, F. Swennen & G. Verschelden (Eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht (pp. 267). Antwerpen-Oxford: Intersentia.

MAS. (2007). Analyse van het zoekproces van ouders naar een voorschoolse kinderopvangplaats (pp. 116). Leuven: Market Analysis & Synthesis

Mortelmans, D. (2007). Copingstrategieën en beleving van sociaaleconomische gevolgen bij gescheiden vaders (pp. 157).

Mortelmans, D., Casman, M. T., & Doutrelepont, R. (2004). Elf jaar uit het leven in België: socio-economische analyses op het gezinsdemografisch Panel PSBH. Gent: Academia Press.

Page 109: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

101

Mortelmans, D., Cuypers, D., & Torfs, N. (2008). Is echtscheiding werkelijk win for life? Brugge: Die Keure.

Mortelmans, D., Swennen, F., & Alofs, E. (2008). De echtscheiding en haar gevolgen: een vervlochten evolutie van recht en samenleving. In D. Cuypers, D. Mortelmans & N. Torfs (Eds.), Is echtscheiding werkelijk Win for Life? (pp. 286). Brugge: Die Keure.

Mortelmans, D., Van Ourti, S., & Verstreken, M. (2002). De transformatie van een man in een vader. De gevolgen van een eerste kind op het leven van een man In H. I. v. Gezinswetenschappen (Ed.), Vaders in soorten. Vaders in soorten en maten gewikt en gewogen (pp. 25). Tielt: Lannoo.

Moyer, S. (2004, 24-10-2008). Child custody Arrangements: Their characteristics and outcomes

NIS. (2008). Armoede in België. Brussel: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie.

NIS. (2009a). Enquête naar de arbeidskrachten. Brussel: FOD Economie - Afdeling Statistiek.

NIS. (2009b). Statistieken - Huishoudens en familiekernen.

Pauwels, G., & Pickery, J. (2007). Wie participeert niet? Ongelijke deelname aan het maatschappelijke leven in verschillende domeinen

Petit, S. (2008). Gebruik van PSBH-gegevens om een beter beeld te krijgen van nieuw samengestelde gezinnen in België. In K. Boudewijnstichting (Ed.), Het kind in een nieuw samengesteld gezin (pp. 123). Brussel.

Portegijs, W., Cloïn, M., Ooms, I., & Eggink, E. (2006). Hoe het werkt met kinderen. Moeders over kinderopvang en werk: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Pyke, K. (1994). Women's Employment as a Gift or Burden?: Marital Power across Marriage, Divorce, and Remarriage Gender and Society, 8(1), 18.

Page 110: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

102

Raeymaeckers, P., Dewilde, C., Snoeckx, L., & Mortelmans, D. (2006). The influence of informal and formal support systems on the labour supply of divorced mothers. Paper presented at the Dag van de Sociologie, Tilburg.

Rigt-Poortman, A. (2005). Women's work and divorce: a matter of anticipation? A research note. European sociological Review, 21(3), 8.

RVA. (2008). Jaarverslag 2008.

Smart, C. (2006). Children's narratives of post-divorce family life: from individual experience to an ethical disposition. Sociological Review, 54, 15.

Smock, P. J., & Manning, W. D. (1997). Nonresident Parents' Characteristics and Child Support. Journal of marriage and the family, 59(4), 10.

Speltincx, E., & Jacobs, T. (2000). Gezinsontbinding in Vlaanderen. Boek 2: Gevolgen van echtscheiding. Antwerpen: Steunpunt Gezinsdemografisch panel.

Theunissen, G., Verbruggen, M., Forrier, A., & Sels, L. (2007). Career sidestep, wage setback? The impact of different types of career breaks on wages (pp. 19). Leuven.

Trinder, L. (2008). Maternal Gate Closing and Gate Opening in Postdivorce Families. Journal of Family Issues, 29(10), 28.

Valgaeren, E. (2008 ). De loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders (S. gelijkekansenbeleid, Trans.): Drukkerij Peten.

Van Dongen, W. (2004). De dagopvang voor kinderen jonger dan tot drie jaar in Vlaanderen: feitelijke ontwikkeling (1990-2002) (C. v. b.-e. gezinsstudies, Trans.) (pp. 5).

Van Ingelgem, J. (2007). Gescheiden als co-ouders, De Standaard, p. 36.

Vanpée, K., Sannen, L., & Hedebouw, G. (2000). Kinderopvang in Vlaanderen. Gebruik, keuze van de opvangvorm en evaluatie door de ouders (pp. 353). Leuven: HIVA.

Page 111: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

103

Verheyen, W., & Mortelmans, D. (2008). Hoe gaan vrouwen om met de financiële gevolgen van een echtscheiding. Een kwalitatieve kijk op copingstrategieën In D. Cuypers, D. Mortelmans & N. Torfs (Eds.), Is echtscheiding werkelijk Win for life? (pp. 286). Brugge: Die Keure.

Vervliet, V. (2007). Kinderbijslag en (verblijfs)co-ouderschap. In P. Senaeve, F. Swennen & G. Verschelden (Eds.), Verblijfsco-ouderschap. Uitvoering en sanctionering van verblijfs- en omgangsregelingen. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht

Vettenburg, N., Elchardus, M., & Walgrave, L. (Eds.). (2007). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 1. Leuven: Lannoo.

Wauterickx, N., & Bracke, P. (2004). Echtscheiding, attitudes en welbevinden. Een logitudinale analyse. In D. Mortelmans, M.-T. Casman & R. Doutrelepont (Eds.), Elf jaar uit het leven in België : Socio-economischeanalyses op het Gezinsdemografisch Panel PSBH (pp. 615). Gent: Academia Press

Wharton, A. S. (2006). Understanding diversity of work in the 21st century and its impact on the work-family area of study. In M. Pitt-Catsouphes, E. E. Kossek & S. Sweet (Eds.), Work and family handbook (pp. 788). London: Lawrence Erlbaum Associates Publishers.

Page 112: Verblijfsco-ouderschap en de loopbaan van de ouders vanuit een ...

104