Veldgids Flora en faunagids Schiedam

76
Bestendig beheer en onderhoud buitenruimte Deze veldgids is een samenwerking tussen de gemeente Schiedam en Irado FLORA EN FAUNA Veld gids

description

De veldgids is een uitgave van Irado en gemeente Schiedam en is met name bedoeld voor alle medewerkers die voor en namens Irado de openbare ruimte van Schiedam onderhouden. De gids dient als hulpmiddel voor het behoud van beschermde en bijzondere planten en dieren in Schiedam.

Transcript of Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Page 1: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Bestendig beheer en onderhoud buitenruimte

Deze veldgids is een samenwerking tussen de gemeente Schiedam en Irado

FLORA ENFAUNA

Veldgids

Page 2: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld2 Colofon Inhoud

Uitgave Gemeente Schiedam en Irado, april 2015

Auteur Geert Willink (Helicon)

Met tekstbijdragen van Hans de Kruijf (Gemeente Schiedam) en Tina Reilink (Helicon)

Fotografie R. van Jeveren, R. Haan, H. Gebuis, J. Bar, P. Bijl, B. Kerkhof, J. van der Waal, G. Willink, H. de Kruijf en Irado.

Vormgeving en druk Logisz, Doetinchem www.logisz.nl

© Copyright Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Helicon Opleidingen.

Colofon

Page 3: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld3Colofon Inhoud

Inhoud

1. Inleiding 4

2. Algemene regels 8

3. Beheertypen 3.0 Algemeen 9 3.1 Bomen, bos en struiken 10 3.2 Bermen, gras en kruiden 11 3.3 Water, moeras en oever 12 3.4 Gebouwen, muren en verharding 13

4. Natuurwerkkalenders 4.0 Inleiding 14 4.1 Maaien en klepelen van kort gras 16 4.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties 17 4.3 Maaien van oevers en moeras 18 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters 19 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken 21 4.6 Schonen van wateren 23 4.7 Baggeren van wateren 25 4.8 Onderhoud van groenvoorzieningen 27 4.9 Onderhoud van oevers 28 4.10 Onderhoud van verhardingen 30 4.11 Onderhoud van hekken en rasters 31 4.12 Onderhoud van gebouwen 32 4.13 Verwijderen van afval 34

5. Planten 5.1 Algemeen 35 5.2 Plantensoorten 36

6. Dieren 6.1 Algemeen 49 6.2 Zoogdieren 50 6.3 Vogels 53 6.4 Amfibieën 64 6.5 Vissen 66 6.6 Dagvlinders 70 6.7 Libellen 72

Register planten en dieren 74

Bijlagen Jaarrond beschermde nesten 75

Page 4: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld4 Inleiding Inleiding

Deze veldgids is een hulpmiddel voor iedereen die werkt in de openbare ruimte en daarbij oog heeft voor de natuur. Bij het onderhouden en beheren van de gemeentelijke groenvoorzieningen is naast het kostenefficiënt werken ook nodig dat mensen werken binnen de wettelijke verplichtingen uit de Flora- en faunawet. Het gaat daarbij om werkzaamheden in het kader van duurzaam beheer en onderhoud.

De Flora- en faunawet beschouwt de bescherming van de natuur als een verantwoordelijkheid van iedereen. Gemeente Schiedam en Irado hebben deze verantwoordelijkheid genomen door ondermeer te gaan werken met een Gedragscode Flora- en faunawet bestendig beheer en onderhoud (van Gemeente Dordrecht en Zwijndrecht) en het ontwikkelen van deze veldgids.

In deze door het Ministerie goedgekeurde gedragscode staan om schade aan beschermde soorten planten en dieren te voorkomen gedragsregels beschreven. De gedragscode richt zich op beheersen onderhoudswerkzaamheden op het grondgebied van de gemeente. Door de gedragscode te volgen wordt het zorgvuldig handelen ten aanzien van (middel)zwaar beschermde soorten in de praktijk vormgegeven. Dit zorgt ervoor dat de werkzaamheden geen negatieve effecten hebben op beschermde soorten.

De gedragscode heeft de volgende twee doelen:• Duidelijk maken welke gedragsregels moeten

worden gevolgd, om schade aan beschermde soorten te voorkomen of te beperken. Dit gaat om de voorbereiding én de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud.

• Vereenvoudigen van procedures door het gebruik van vrijstellingen in plaats van ontheffingen.

ToepassingDeze gedragscode is van toepassing op werkzaamheden die vallen onder het begrip “bestendig beheer en onderhoud”. Hieronder worden de werkzaamheden nader beschreven. Deze werkzaamheden vallen onder het begrip “bestendig beheer en onderhoud” als bedoeld in art. 16 lid 1 sub a van het Vrijstellingenbesluit. Deze werkzaamheden worden (mede) uitgevoerd ten behoeve van de bescherming van de wilde flora en fauna, de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Andere dan de genoemde werkzaamheden vallen niet onder deze gedragscode.

Bestendig beheer en onderhoud bestaat uit de voortzetting van een praktijk, die is gericht op behoud van de bestaande situatie. Deze werkzaamheden worden al langer op deze manier uitgeoefend en hebben kennelijk niet verhinderd – of er zelfs aan bijgedragen – dat zich beschermde soorten in het gebied hebben gevestigd. Het element bestendigheid is hier cruciaal. Zodra er grote veranderingen worden doorgevoerd, zoals toepassing van nieuwe technieken of machines, of wanneer men ingrijpende grootschalige maatregelen treft, is er geen sprake meer van bestendig beheer of onderhoud.

Deze gedragscode is niet van toepassing bij het uitvoeren van achterstallig onderhoud of bij ingrijpende wijziging van het beheer. Zo is bij kaalkap van bosplantsoen, intensivering van de beheerfrequentie of het slopen/renoveren van gebouwen geen sprake van bestendig beheer, maar van ruimtelijke ingrepen. Hiervoor kan een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn.

1. Inleiding

Page 5: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld5Inleiding Inleiding

Figuur 1. Overzicht van mogelijkheden tot vrijstelling van de vergunningplicht voor gemeenten.

Bestendig beheer en onderhoud

Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting

Soorten Tabel 1 Soorten Tabel 2 Soorten Tabel 3

Legenda Algehele vrijstelling, mits voldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen (algemene zorgplicht). Vrijstelling, mits in het bezit van een goedgekeurde Gedragscode. Zonder goedgekeurde Gedragscode is een ontheffing verplicht. Ontheffing verplicht, habitattoets is noodzakelijk voor beoordeling ontheffing.

Beschermde planten en dieren zijn ingedeeld in drie tabellen:Tabel 1: planten en dieren die als algemeen worden

beschouwd met vrijstelling;Tabel 2: planten en dieren die juridisch zwaarder

worden beschermd met vrijstelling;Tabel 3: planten en dieren die bedreigd zijn en

juridisch zwaar beschermd zijn, geen vrijstelling bij RO&I.

Alle vogels hebben een beschermingsstatus die te vergelijken is met tabel 3. Zo ook de vaste verblijfplaatsen van vogels, die hun verblijfplaats het hele jaar door gebruiken of elk jaar terugkeren naar hetzelfde nest, zijn jaarrond beschermd.

Wat zijn “beschermde soorten”?Enkele honderden planten en dieren zijn in Nederland beschermd. Maar niet allemaal even zwaar. De soorten van de zogenoemde tabel 3 en broedvogels zijn het zwaarst beschermd. Voor de soorten van tabel 2 gelden minder strenge regels. Voor de soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling voor de werkzaamheden van bestendig beheer en onderhoud die in deze gedragscode worden genoemd. Voor tabel 1 soorten geldt in de praktijk vooral de zorgplicht, die

ook voor niet-beschermde soorten geldt.Het betekent dat de gedragscode waarmee wij werken zich bijna helemaal richt op de “(middel) zwaar beschermde soorten” oftewel de soorten van tabel 2.De vrijstelling is ook van toepassing op de soorten van tabel 3 en (broed)vogels (de vrijstelling geldt alleen bij bestendig beheer en onderhoud, niet bij ruimtelijke ingrepen). Waar er in het vervolg van deze veldgids sprake is van “beschermde soorten”, bedoelen we dus de soorten van tabel 2 en 3 en (broed)vogels. Tenzij het gebruik van deze vereenvoudigde term voor verwarring kan zorgen.

ZorgplichtVolgens artikel 2 van de Flora- en faunawet heeft iedereen een zorgplicht voor in het wild levende planten en dieren. Dit betekent dat u geen onnodige schade of leed aan in het wild levende planten en dieren mag veroorzaken. Dit is in wezen een stukje algemene beschaving. Op grond van de zorgplicht kan van u gevraagd worden om soms wat extra’s te doen, of juist na te laten, dus meer dan strikt genomen verplicht is.

Page 6: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld6 Inleiding Inleiding

“U” voert uit of laat uitvoerenDe gedragsregels zijn concreet en direct geformuleerd, waarbij “u” als initiatiefnemer of uitvoerder direct wordt aangesproken. Dat is gedaan om de leesbaarheid te bevorderen. Dit moet gelezen worden als: u voert de taak zelf uit of laat die uitvoeren door een medewerker of opdrachtnemer. U bent er alleen zélf verantwoordelijk voor dat dat goed gebeurt. U bent, op enige wijze, actief in de buitenruimte en daarmee direct en persoonlijk aansprakelijk bij schade aan beschermde dier- en plantensoorten.

ZorgvuldigheidTenslotte, het volgen van de gedragscode zal leiden tot een zorgvuldige omgang met flora en fauna. De gedragslijnen zorgen ervoor dat de werkzaamheden geen wezenlijke invloed hebben op het lokaal voortbestaan van de beschermde soorten. Maar een gedragscode is geen technische handleidingdie altijd tot succes leidt. Zorgvuldigheid is het resultaat van de inzet van mensen. De mensen die het werk doen – vooral het buitenwerk – kunnen en moeten de zorg voor de natuur vorm geven. Deze veldgids is daarbij een hulpmiddel, maar kan de individuele verantwoordelijkheid en zorg niet vervangen. Dit betekent dat deze veldgids en de gedragscode geen vrijbrief zijn om zomaar uw gang te gaan. Zoals bij al uw werkzaamheden geldt ook hier eerst denken, en dan doen.

VrijstellingAls aantoonbaar wordt gewerkt volgens de gedragscode, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen voor alle beschermde soorten planten en dieren. Bij de gemeente is een vrij goed overzicht beschikbaar van het voorkomen van beschermde soorten. Ook heeft de gemeente een eigen ecologisch medewerker in dienst.De gedragscode is niet speciaal gericht op soorten van tabel 1 bij de Flora en faunawet. Hiervoor geldt in het kader van bestendig beheer een algemene vrijstelling. Deze gedragscode bevat wel een aantal algemene gedragsregels voor deze soorten, om invulling te geven aan de zorgplicht. Door deze gedragsregels te volgen wordt schade aan planten en dieren in het algemeen voorkomen of tot een minimum beperkt.

Ten aanzien van soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels (Vogelrichtlijn) geldt bij bestendig beheer en onderhoud een mogelijkheid tot vrijstelling.

Page 7: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld7Inleiding Inleiding

VerantwoordingDe ‘Gedragscode bestendig beheer en onderhoud Gemeente Dordrecht en Gemeente Zwijndrecht; in het kader van de Flora- en faunawet’ is opgesteld door Bureau Waardenburg, in samenwerking met Gemeente Dordrecht en Gemeente Zwijndrecht. De teksten uit de navolgende hoofdstukken 2 en 3 uit deze veldgids zijn met toestemming van Bureau Waardenburg en beide gemeenten overgenomen uit de genoemde gedragscode.

Specifiek beleid Gemeente SchiedamSchiedam kent meerdere documenten die in enige mate te maken hebben met de inrichting van de (groene) buitenruimte. De meeste documenten hebben vooral te maken met de (ruimtelijke) keuzes die moeten worden gemaakt bij (her)inrichting van een gebied. Een aantal documenten geeft daarnaast informatie over het beheer en onderhoud van deze (groene) buitenruimte. De belangrijkste documenten die hier in enige mate mee te maken hebben zijn: De groenblauwe structuurvisie, Bestemmingsplan de Groene Long, Bomennota (drieluik bestaand uit beleidsplan, structuurplan en beheerplan), natuurmonitor en de kapverordening. Verder komt u in uw werk regelmatig in aanraking met de CROW beeldmeetlatten. De meeste documenten gaan uit van de mens als belangrijkste gebruiker van de stad en haar groen. Natuurbescherming en behoud van soortenrijkdom staat echter voor de gemeente Schiedam ook hoog op de agenda. Een groot aantal planten en dieren is beschermd of bijzonder. Met ongeveer 103 vogelsoorten, 14 zoogdiersoorten, 5 amfibieën, 16 vissen, 22 vlinders, 22 libellen en 17 (beschermde) planten is onze stad beslist niet saai te noemen.

Page 8: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld8 Hoofdstuk 2 | Algemene regels Hoofdstuk 3 | Beheertypen

In alle werkgebieden worden de volgende algemene gedragsregels gevolgd, óók als er geen beschermde soorten van tabel 2 en 3 en broedende vogels voorkomen. Deze geven directe invulling aan de algemene zorgplicht.

Spaar egelsVoor het maaien van kruidige vegetaties en het snoeien of rooien van struiken en kreupelhout, doorzoekt u het terrein op de aanwezigheid van egels. Deze vluchten bij naderende verstoring namelijk niet weg. Eventueel aangetroffen egels worden (voorzichtig!) verplaatst naar een nabijgelegen locatie waar voldoende dekking aanwezig is en geen werkzaamheden plaatsvinden.

Vermijd schade aan plantenVermijd onnodige schade aan planten door het betreden of berijden van groeiplaatsen van beschermde planten. Voorkom of beperk het gebruik van bijvoorbeeld bermen voor de opslag van materialen en materieel.

Vermijd onnodige verstoring van dieren en schade aan hun leefgebiedVermijd onnodige verstoring van dieren door betreding, berijding, licht en geluid van terreinen, waar beschermde dieren (kunnen) verblijven. Verstoring kan in veel gevallen simpel worden voorkomen.Bijvoorbeeld door kwetsbare gebieden af te zetten of te markeren in het veld en vervolgens te ontzien van betreding. Als met verlichting wordt gewerkt dient bij voorkeur gekozen te worden voor armaturen die weinig strooilicht veroorzaken. Door werkzaamheden zo efficiënt mogelijk uit te voeren kan de duur van geluidsverstoring beperkt worden.

Spaar amfibieën van Tabel 1In Schiedam komen vooralsnog alleen amfibieën van tabel 1 voor. Deze zijn vooral kwetsbaar in het voortplantingsseizoen en in de winter. Met eenvoudige gedragsregels kunnen veel amfibieën worden gespaard.

Maaien van grazige en kruidige vegetaties, oevers en moerasvegetaties: Langs wateren die van relatief groot belang zijn voor de voortplanting van amfibieën (vast te stellen door een deskundige) wordt in de periode vanaf 15 maart tot 15 augustus binnen een zone van 1 meter van voortplantingswateren niet geklepeld en wordt de maaihoogte op minimaal 15 cm afgesteld.

Jonge amfibieën kunnen in de zomer in grote aantallen tegelijkertijd uit de voortplantingswateren komen. Dit is vaak het geval op warme maar vochtige dagen tijdens en na regenbuien. Een hele generatie kan in één keer weggemaaid worden.

2. Algemene regels

Page 9: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld9Hoofdstuk 2 | Algemene regels Hoofdstuk 3 | Beheertypen

Daarom is gekozen voor onderstaande indeling van de stad in vier verschillende leefgebieden:• Bomen, bos en struiken • Bermen, gras en kruiden• Water, moeras en oever• Gebouwen, muren en verharding

Ieder klein plekje in de stad kan al een leefgebied vormen voor een plant of een insect. Sommige soorten, zoals een vos, hebben een groter leefgebied nodig. Zij hebben een plek nodig om voedsel te zoeken en een beschutte plek voor het maken van een burcht. Voor het goed omgaan met deze leefgebieden is voldoende kennis van soorten en hun leefgebied nodig. Deze veldgids, met bijbehorende gedragscode, gaat uit van een beknopte basisbeschrijving van de leefgebieden van mogelijk beschermde soorten. Het is niet mogelijk om deze leefgebieden allemaal apart te beschrijven.

Bomen, bos en struiken Bermen, gras en kruiden Water, moeras en oever Gebouwen, muren en verharding

3. Beheertypen

Algemeen

Page 10: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld10 Hoofdstuk 3 | Beheertypen Hoofdstuk 3 | Beheertypen

De belangrijkste aandachtspunten:• Holten, scheuren en losse schors kunnen dienst

doen als verblijfplaats voor vleermuizen, uilen en spechten.

• Lijnvormige bomenrijen vormen vliegroutes en voedselgebied voor vleermuizen.

• Oude (park)bossen herbergen vaak beschermde planten, roofvogels, eekhoorns, vleermuizen- en reigerkolonies en amfibieën.

Voor veel (dier)soorten vormen bomen, bos en struiken een belangrijk deel van het leefgebied, uiteraard ook voor veel beschermde dieren, zoals vogels of vleermuizen. Veel van deze soorten zijn afhankelijk van bomen. Deze zijn niet alleen belangrijk als verblijfplaats, maar ook voor het bieden van voedsel of als oriëntatiepunt. Ook zijn een aantal plantensoorten afhankelijk van bos of bosachtig gebied. Dit geldt bijvoorbeeld voor stinzenplanten als de daslook.

Reigers en roeken nestelen in kolonies.

Daslook groeit vooral in parkbossen.Vleermuizen verblijven graag in holtes en spleten van dikke bomen.

Nestbomen van veel roofvogels zijn beschermd.

Door klimop overwoekerde bomen zijn geschikt als nestplaats voor veel vogels.

Bomen, bos en struiken

Page 11: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld11Hoofdstuk 3 | Beheertypen Hoofdstuk 3 | Beheertypen

De belangrijkste aandachtspunten:• Structuurrijke vegetaties, met afwisseling in hoogte

van de planten, zijn vaak soortenrijk.• Extensief (bijvoorbeeld als hooiland) beheerde

graslanden en bermen zijn vooral voor beschermde planten belangrijk leefgebied.

• Agrarische weilanden vormen biotoop voor bijvoorbeeld kikkers, padden, weidevogels en de zwanenbloem.

• Braakliggende terreinen zijn vaak erg waardevol en bieden soms groeiplaatsen voor bijvoorbeeld wilde marjolein en rietorchis.

Bloem- en kruidenrijke bermen en graslanden vormen voor veel planten en dieren belangrijk leefgebied. Gebieden die extensief worden beheerd zijn vaak structuurrijk en rijk aan soorten. Vooral in situaties met een hoge waterstand of bijzondere bodemomstandigheden kunnen beschermde soorten voorkomen, zoals schraal zand of oude klei- en veenbodems. In Schiedam zijn veel beschermde soorten aangewezen op bloem- en kruidenrijke bermen en graslanden. Maar ook in minder structuur- en soortenrijke graslanden, zoals weilanden, kunnen beschermde soorten voorkomen.

Vochtige bermen en graslanden vormen geschikte groeiplaatsen voor bijv. orchideeën.

Schapen zijn goede ‘maaimachines’ en ook nog leuk voor de mensen.

Deze orchideeën zijn op diverse plaatsen in Schiedam aan te treffen.

Droge bermen zijn vaak zeer soortenrijk. Door een goed maaibeheer zijn deze vegetaties in stand te houden.

Bloemrijke bermen en graslanden zijn ook aantrekkelijk voor het oog.

Bermen, gras en kruiden

Page 12: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld12 Hoofdstuk 3 | Beheertypen Hoofdstuk 3 | Beheertypen

• Extensief beheerde oevers bieden leefgebied aan beschermde planten als rietorchis en aan amfibieën.

• Slootjes in agrarisch gebied worden vaak intensief geschoond, toch bieden ze leefgebied aan veel soorten; door vee ingetrapte oevers zijn belangrijk voor bijvoorbeeld sommige kikkers.

• Helder water met veel waterplanten, dichtgegroeide sloten en aanwezigheid van krabbenscheer duiden vaak op bijzondere omstandigheden.

Wateren en oevers, maar ook moeras, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat geldt ook voor de soorten die in en langs wateren voorkomen. In vrijwel alle Schiedamse wateren komen beschermde soorten vissen en amfibieën voor. Ook zijn oevers belangrijk voor orchideeën, specifiek de rietorchis.

De belangrijkste kenmerken die kunnen duiden op aanwezigheid van beschermde soorten zijn:• Structuurrijke oevers met afwisseling van hoge

en lage planten, of natuurvriendelijke oevers, zijn meestal rijk aan planten en dieren.

Vleermuizen jagen graag op voedsel boven stadwateren.

Eten en gegeten worden hoort ook bij de natuur.

In en langs Schiedamse wateren leeft een keur aan planten en dieren.

Knobbelzwanen tot midden in de stad.

Natuurlijk beheerde wateren en oevers zijn zeer waardevol voor beschermde soorten.

Water, moeras en oever

Page 13: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld13Hoofdstuk 3 | Beheertypen Hoofdstuk 3 | Beheertypen

• Pannengedekte daken vormen de belangrijkste nestlocatie voor gierzwaluw en huismus.

• Bunkers, ruïnes, kelders ondergrondse verblijven kunnen worden gebruikt als winterslaapplaats voor vleermuizen.

• Uilen, zwaluwen en vleermuizen verblijven graag in boerderijen, schuren en stallen.

• Vleermuizen kruipen overdag weg in spouwmuren, onder daken, of achter boeiborden van verschillende soorten gebouwen. Bij de meeste gebouwen zal rekening moeten worden gehouden met vleermuizen.

• In straatkolken kunnen beschermde planten voorkomen.

Uiteraard komen steen en gebouwen veel voor in een stad. Hoewel hier in de eerste instantie niet veel soorten lijken voor te komen, zijn er toch soorten die afhankelijk zijn van steen, zoals muurplanten. Zij profiteren hier bijvoorbeeld van de aanwezigheid van oude muren met kalkrijke mortel. Ook zijn hier zowel in als buiten het centrum gebouwbewonende soorten als gierzwaluw, huismus, boerenzwaluw en meerdere vleermuissoorten te vinden.

De belangrijkste kenmerken die kunnen duiden op aanwezigheid van beschermde soorten zijn:• Door het gebruik van zachte, kalkrijke mortel en de

mate van verwering zijn oude muren belangrijk voor muurplanten.

Kademuren in Schiedam zijn geschikte groeiplaatsen voor veel muurplanten.

De tongvaren doet zijn naam eer aan.

Muurplanten groeien graag op muren met voegen van kalkrijke mortel, zoals op de ruïne.

Planten hebben soms maar zeer beperkte ruimte nodig om zich te vestigen in de stad.

Oude gebouwen in de stad vormen belangrijke plekken voor o.a. vleermuizen.

Gebouwen, muren en verharding

Page 14: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld14 Hoofdstuk 4 | 4.0 NatuurwerkkalendersHoofdstuk 4 | 4.0 Natuurwerkkalenders

De Flora- en faunawet beschouwt de bescherming van de natuur als een verantwoordelijkheid van iedereen. Gemeente Schiedam en Irado hebben deze verantwoordelijkheid genomen door onder meer te gaan werken met een Gedragscode Flora- en faunawet bestendig beheer en onderhoud (van Gemeente Dordrecht en Zwijndrecht) en het ontwikkelen van deze veldgids.

Onderstaand worden de richtlijnen en voorwaarden met betrekking tot het omgaan met beschermde planten en dieren weergegeven in zogenaamde Natuurwerkkalenders. Deze zijn afkomstig uit de Gedragscode Flora- en faunawet bestendig beheer en onderhoud (van Gemeente Dordrecht en Zwijndrecht) en zijn van toepassing verklaard op het grondgebied van Gemeente Schiedam.

Bij uitvoering van werkzaamheden wordt rekening gehouden met de meest kwetsbare perioden: die van voortplanting en (indien van toepassing) winterrust. De stoplichtbenadering (zie hieronder) is daarbij een belangrijk instrument. In de meest kwetsbare perioden worden werkzaamheden voor bepaalde soorten in principe vermeden. Als dat niet kan, worden aanvullende gedragsregels gevolgd.

StoplichtbenaderingDe gedragsregels in deze Natuurwerkkalenders zijn een uitwerking van de stoplichtbenadering.Hieronder staat wat de stoplichtbenadering precies inhoudt. Als u volgens deze gedragscode werkt, dient u zich hieraan te houden. In alle perioden moet u alert blijven op soorten die niet verwacht worden en op ongewoon vroege of late planten en dieren. En de zorgplicht blijft geldig voor álle soorten planten en dieren.

Werk in de veilige periodenIn werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, wordt gewerkt in veilige perioden, zoals met GROEN aangegeven in deze Natuurwerkkalenders.

Vermijd zo veel mogelijk te werken in de onveilige periodenIn werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, kan in de onveilige perioden worden gewerkt. Maar dit mag alleen, als deze gedragscode nauwkeurig wordt gevolgd. In de Natuurwerkkalenders zijn deze onveilige perioden met ORANJE aangegeven. Hier staat ook aangegeven welke gedragsregels moeten worden gevolgd.

Alleen bij hoge uitzondering werken in de verboden periodenIn werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, worden geen werkzaamheden uitgevoerd in de verboden perioden, tenzij er een duidelijke reden is die dit absoluut noodzakelijk maakt. Het gaat hierbij niet om noodgevallen, maar om bijvoorbeeld andere wettelijke bepalingen, technische (on)mogelijkheden, organisatorische eisen. De absolute noodzaak om in de rode periode te werken dient te allen tijden onderbouwd te worden. In de Natuurwerkkalenders zijn deze “verboden perioden” met ROOD aangegeven. De aanvullende gedragsregels die in deze periode moeten worden gevolgd staan hier ook beschreven.

Bepaal per werkgebied wat de passende perioden zijnHet voorkomen van beschermde soorten bepaalt welke de groene, oranje of rode perioden in een werkgebied zijn. Dit dient u dus per werkgebied te bepalen. Bij het hanteren van de Natuurwerkkalenders hoeft u alleen rekening te houden met de soorten of soortgroepen die in het plangebied voorkomen. Met een rode of oranje periode hoeft dus geen rekening gehouden te worden als de soort(groep) niet in een plangebied aanwezig is. Uitgangspunt is dus altijd de lijst en kaart met beschermde soorten die in het plangebied voor (kunnen) komen.

Beschermde soorten: met de meest beschermde soorten rekening houdenOok gebruiken we in de Natuurwerkkalenders de term “beschermde soorten” om de soorten planten en dieren van tabellen 2 en 3 bij de Flora- en faunawet en de inheemse broedvogels aan te duiden. Bij het voorkomen van deze soorten volgt u de gedragsregels.

Voor beschermde soorten van tabel 1 geldt, net als voor onbeschermde soorten, de zorgplicht. Zie Hoofdstuk 2 van deze veldgids voor algemene gedragsregels.

Uitwerking per type werkzaamheidIn de volgende paragrafen staat per type werkzaamheid uitgewerkt hoe u dient te handelen als er beschermde soorten aanwezig zijn. De paragrafen hebben de volgende onderdelen:• Omschrijving werkzaamheid. Een korte uitleg wat

onder de werkzaamheid wordt verstaan.• Een kalender met veilige, onveilige en verboden

perioden, uitgesplitst naar verschillende groepen beschermde soorten.

4. Natuurwerkkalenders

4.0 Inleiding

Page 15: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld15Hoofdstuk 4 | 4.0 NatuurwerkkalendersHoofdstuk 4 | 4.0 Natuurwerkkalenders

• Een kort overzicht van de aandachtspunten die voor dit type werk het meest belangrijk zijn. Ze geven een stukje uitleg waar de gedragsregels op gericht zijn.

• Een lijst met concrete en praktische gedragsregels per soortgroep. U volgt deze gedragsregels in de oranje en rode perioden. De extra gedragsregels die u neemt in de rode perioden staan apart aangegeven.

Aandachtspunt: de natuur houdt zich niet aan onze regelsDe natuur houdt zich niet aan kalenders. De vogels bepalen de broedperiode, niet de kalender! De seizoenen variëren van jaar tot jaar en dat kan door de klimaatverandering nog versterkt worden. De Natuurwerkkalender zal dus niet altijd in overeenstemming zijn met het seizoensritme van planten en dieren.

De handhaving van de wet richt zich op overtredingen van de Flora- en faunawet. De gedragsregels in de Natuurwerkkalender, waaronder de stoplichtbenadering, zijn een hulpmiddel om overtredingen te voorkomen. U moet altijd scherp blijven opletten of u het doel bereikt: voorkomen dat u beschermde plant- en diersoorten beschadigt. Dat geldt ook op plaatsen en momenten, waarvan u dacht dat er geen kans op schade aan beschermde soorten kon optreden. De Natuurwerkkalender en de lijsten of kaarten met beschermde soorten zijn dus geen vrijbrief om verder onzorgvuldig te werk te gaan.

Uitwerking deskundigheidIn de ‘Gedragscode bestendig beheer en onderhoud Gemeente Dordrecht en Gemeente Zwijndrecht; in het kader van de Flora- en faunawet’ worden gedragsregels beschreven om schade aan beschermde soorten planten en dieren te voorkomen. Deze gedragsregels worden in de hierna beschreven Natuurwerkkalenders verder uitgewerkt en beschreven per type werkzaamheid.

In de verschillende Natuurwerkkalenders wordt veelvuldig de term ‘deskundige’ gebruikt. Het Ministerie van Economische Zaken verstaat onder een deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis dient te zijn opgedaan doordat de deskundige:

• op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie;

en/of• op MBO niveau een opleiding heeft afgerond

met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten;

en/of• als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch

adviesbureau, zoals bijvoorbeeld een bureau welke is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus;

en/of• zich aantoonbaar actief inzet op het gebied

van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied);

en/of• zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de

soortenmonitoring en/of -bescherming.

Page 16: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Hoofdstuk 4 | 4.1 Maaien en klepelen van kort gras Hoofdstuk 4 | 4.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties16 Hoofdstuk 4 | 4.1 Maaien en klepelen van kort gras Hoofdstuk 4 | 4.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties

4. Natuurwerkkalenders

AandachtspuntenBroedvogels: Geen nesten vernielen of ernstig verstoren; ook niet in de hogere zoomvegetatie rondom de te maaien percelen.

Gedragsregels in de oranje periode.

Vogels• Voorkom het vernielen of verstoren van nesten van

broedende vogels. In de hoge vegetatie rondom de korte grazige vegetatie kunnen nesten aanwezig zijn. De vogels zullen meestal geen last hebben van een kortdurende maai-actie. U dient dus zo snel mogelijk te werken om verstoring te voorkomen.

Omschrijving werkzaamheid Machinaal of handmatig maaien of klepelen van korte grazige vegetaties zoals bermen, recreatiegraslanden en gazons. Het gaat om soortenarme vaak voedselrijke graslanden, die meermalen (minimaal vijf maal) per jaar kort worden gemaaid vanwege de gebruiksfunctie. Het maaien en klepelen van bermen met hoog gras of kruidenrijke vegetaties valt hier niet onder (zie § 4.2).

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

4.1 Maaien en klepelen van kort gras

Page 17: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld17Hoofdstuk 4 | 4.1 Maaien en klepelen van kort gras Hoofdstuk 4 | 4.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetatiesHoofdstuk 4 | 4.1 Maaien en klepelen van kort gras Hoofdstuk 4 | 4.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Algemeen• U kunt van de Natuurwerkkalender afwijken,

als voor de instandhouding van specifieke vegetatietypen met beschermde soorten een aangepast maairegime noodzakelijk is. In dat geval werkt u volgens een beheerplan, waarin staat onderbouwd waarom voor dit specifieke beheer is gekozen (zie 5.3 van de Gedragscode).

Planten• U markeert de plaatsen waar beschermde planten

voorkomen en houdt daarbij minimaal twee meter afstand tot de groeiplaatsen. U maait of klepelt deze plaatsen na zaadzetting van de betreffende soort.

• U maait of klepelt percelen met groeiplaatsen van beschermde soorten met licht materieel om te voorkomen dat de grond aangereden wordt.

• Als u het maaisel afvoert, laat u het eerst minimaal twee dagen liggen.

Vogels• U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand

tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

• Als kuikens van weidevogels aanwezig kunnen zijn, maait u van binnen naar buiten en maakt gebruik van een wildredder.

Omschrijving werkzaamheidHet machinaal of handmatig maaien of klepelen van lange grazige vegetaties, kruidenrijke graslanden en kruidenvegetaties. Hieronder vallen bijvoorbeeld bermen en dijktaluds met lang gras en veel kruiden en ruigtestroken langs poelen en in parken. Het maairegime betreft een- tot maximaal viermaal per jaar. Het maaien van natte gebieden zoals moerasvegetaties, oevers en wilgen en rietvelden valt hier niet onder vanwege het voorkomen van andere beschermde soorten (zie § 4.3).

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenPlanten:Groeiplaatsen van beschermde soorten sparen gedurende het groeiseizoen. Bij voorkeur na de zaadzetting maaien.

Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels.

Gedragsregels in de oranje periode.

4. Natuurwerkkalenders

4.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties

Page 18: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeldVeld

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Hoofdstuk 4 | 4.3 Maaien van oevers en moeras Hoofdstuk 4 | 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters

Veld18 Hoofdstuk 4 | 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heestersHoofdstuk 4 | 4.3 Maaien van oevers en moeras

Deze groeiplaatsen maait u niet voordat de andere groeiplaatsen zich hebben kunnen herstellen.

• U werkt met licht materieel om verdichting van de bodem te voorkomen.

• U laat het maaisel twee tot zeven dagen liggen om zaadval te bevorderen en voert het daarna af om verstikking van de bodem te voorkomen en verschraling te bevorderen.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• In de oranje periode voorkomt u beschadiging van

bewoonde beverburchten.• In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand

tot een bewoonde beverburcht.

In het leefgebied van de waterspitsmuis en/of noordse woelmuis:• Bij werkzaamheden in de oranje periode: u laat

25% van de oevervegetatie over trajecten van maximaal 200 m staan. Een traject kan bestaan uit een oever of een perceel.

• Bij werkzaamheden in de rode periode: u laat 50% van de oevervegetatie over trajecten van maximaal 200 m staan. Een traject kan bestaan uit een oever of een perceel.

Vogels• Bij werkzaamheden in de oranje en rode perioden:

U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

Ongewervelden• Bij werkzaamheden in de oranje periode: u maait

maximaal 50% van de vegetatie op de oevers van wateren waarin larven van de rivierrombout voorkomen. De overige 50% maait u buiten de oranje periode.

Omschrijving werkzaamheidMaaien van vegetatie op natte gronden. Hieronder vallen oever- en moerasvegetaties. Bijvoorbeeld rietlanden, wilgenopslag, grienden en soortenrijke oevervegetaties met grote egelskop en grote kattestaart. Maaiwerkzaamheden vinden handmatig plaats of met open maaibak. Werkzaamheden in het natte profiel, bijvoorbeeld het schonen van sloten of het maaien van watervegetatie vallen hier niet onder (zie § 4.6).

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenPlanten:Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten. Voer werkzaamheden uit na zaadzetting. Voer maaisel altijd af.

Grondzoogdieren:Oevers met beverburchten ontzien. Leefgebied van waterspitsmuis en noordse woelmuis sparen.

Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels.

Ongewervelden:Rivierrombouten sluipen uit op de oever: spaar een deel van de oevervegetatie.

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

Planten• U markeert de groeiplaatsen van beschermde

soorten. Opsporen en markeren gebeurt door of onder begeleiding van een deskundige. U laat minimaal 25% van de groeiplaatsen van beschermde soorten ongemaaid.

4.3 Maaien van oevers en moeras

4. Natuurwerkkalenders

Page 19: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld19Hoofdstuk 4 | 4.3 Maaien van oevers en moeras Hoofdstuk 4 | 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heestersHoofdstuk 4 | 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

4. Natuurwerkkalenders

4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters

AandachtspuntenPlanten:Groeiplaatsen van beschermde soorten niet beschadigen tijdens de werkzaamheden.

Vleermuizen: Bomen met bewoonde holten niet snoeien in de kraamperiode en tijdens de winterslaap.

Grondzoogdieren: Afstand houden tot bewoonde beverburchten.

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let vooral op nesten die jaarrond beschermd zijn (zie bijlage 1). Sommige vogelsoorten zoals bosuil starten vroeg met broeden (begin februari), anderen gaan lang door (bijv. houtduif tot september).

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

Planten• U voorkomt dat groeiplaatsen van beschermde

soorten worden vernield door vertrapping en het rijden met materieel (zie gedragsregel in hoofdstuk 2).

• Het hout wordt niet ter plekke versnipperd en verspreid om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen.

Omschrijving werkzaamheidSnoeiwerkzaamheden aan bomen, struiken en heesters en het knotten van knotbomen. Het kappen van bomen (d.w.z. het weghalen van een boom in het kader van dunnen) valt hier niet onder (zie § 4.5). Het tijdstip van uitvoering is doorgaans afgestemd op de eisen en behoeften van de te snoeien beplanting.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

Hoofdstuk 4 | 4.3 Maaien van oevers en moeras

Page 20: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld20 Hoofdstuk 4 | 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters Hoofdstuk 4 | 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken

Vleermuizen• U snoeit bomen met verblijfplaatsen van

vleermuizen onder begeleiding van een deskundige. • Bij werkzaamheden in de rode periode: u snoeit

geen bomen met holten die gebruikt worden als kraamkolonie.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• In de oranje periode voorkomt u beschadiging van

bewoonde beverburchten.• In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand

tot een bewoonde beverburcht.

Vogels• Een deskundige controleert de bomen, struiken en

heesters op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten. Bomen, struiken en heesters met in gebruik zijnde nesten snoeit u pas nadat de vogels de nesten niet meer in gebruik hebben.

• U voert werkzaamheden aan (knot)bomen, waarin steenuilen verblijven, uit tussen 15 augustus en 1 februari. Als het om wat voor reden dan ook nodig is om een boom waarin steenuilen verblijven tussen 1 februari en 15 augustus te snoeien, vraagt u ontheffing aan.

• Bij werkzaamheden in de oranje en rode perioden: u houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

Uitzonderingen• Wanneer in verband met calamiteiten of in het

belang van de veiligheid snoeiwerkzaamheden moeten plaatsvinden die niet kunnen worden uitgesteld, neemt u daarbij zoveel als redelijkerwijs mogelijk de gedragsregels van deze gedragscode in acht. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opruimen van stormhout.

Page 21: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld21Hoofdstuk 4 | 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters Hoofdstuk 4 | 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

AandachtspuntenPlanten:Groeiplaatsen van beschermde soorten niet beschadigen tijdens de werkzaamheden.

Vleermuizen:Bomen met bewoonde holten niet kappen in de kraamperiode en tijdens de winterslaap. Lijnvormige vegetatie-elementen zoals bomenlanen en heggen kunnen door vleermuizen gebruikt worden als vliegroute.

Grondzoogdieren:Afstand houden tot bewoonde beverburchten.

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let vooral op nesten die jaarrond beschermd zijn (zie bijlage 1). Sommige vogelsoorten zoals bosuil starten vroeg met broeden (begin februari), anderen gaan lang door (bijv. houtduif tot september).

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

Planten• U voorkomt dat groeiplaatsen van beschermde

soorten worden vernield, door vertrapping en het rijden met materieel.

• Het hout wordt niet ter plekke versnipperd en verspreid, om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen.

Omschrijving werkzaamheidHet gaat om het dunnen van bosplantsoen, bosschages, verwijderen van één of enkele bomen uit een laan, rooien van enkele struiken en dergelijke. De werkzaamheden zijn gericht op het toegankelijk en veilig houden van dergelijke groenstructuren. Grootschalige kap valt onder de gedragscode ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn, moet u aanvullende gedragsregels volgen.

4. Natuurwerkkalenders

4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken

Page 22: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld22 Hoofdstuk 4 | 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken Hoofdstuk 4 | 4.6 Schonen van wateren

Vogels• Een deskundige controleert de bomen op de

aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten. Bomen met in gebruik zijnde nesten kapt u pas nadat de nesten zijn verlaten.

• U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

• Als u een boom moet kappen met daarin een nest dat jaarrond beschermd is (zie bijlage 1), verzekert u zich er bij een deskundige van dat er voor de vogels voldoende alternatieven in de omgeving beschikbaar zijn. Als niet zeker is dat er voldoende alternatieven zijn, vraagt u ontheffing aan.

Uitzonderingen• Wanneer in verband met calamiteiten of in het

belang van de veiligheid kapwerkzaamheden moeten plaatsvinden die niet kunnen worden uitgesteld, neemt u daarbij zoveel als redelijkerwijs mogelijk de gedragsregels van deze gedragscode in acht. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opruimen van stormhout of het kappen van iepen met de iepenziekte. U schakelt zo veel mogelijk een deskundige in die u adviseert over de manier om de noodzakelijke werkzaamheden zó uit te voeren dat schade aan beschermde soorten zoveel mogelijk wordt voorkomen. De handelwijze wordt goed gedocumenteerd. Dan kan achteraf worden vastgesteld dat het om een niet-voorzienbare calamiteit ging en dat naar omstandigheden naar beste kunnen is gehandeld.

Vleermuizen• U kapt in geen geval bomen op het moment dat

er vleermuizen aanwezig zijn. Dit dient door een deskundige te worden vastgesteld.

• U kapt alleen bomen met (in gebruik zijnde) vleermuisverblijven, als dat voor het beheer of de veiligheid noodzakelijk is. In dat geval laat u een deskundige een advies opstellen hoe de kap de minste nadelige gevolgen voor vleermuizen kan worden uitgevoerd. U volgt het advies van de deskundige op. Er bestaat een mogelijkheid dat er een ontheffing aangevraagd dient te worden indien de ingreep buiten het bestek van de gedragscode valt.

• Bij het kappen van bomen zorgt u dat de bomen niet in de richting van een door vleermuizen bewoonde boom vallen. U houdt minimaal 10 m afstand tot bewoonde bomen.

• Als te rooien bomen en/of struiken een doorgaande, lijnvormige structuur vormen (bomenlaan, haag, heg, singel, houtwal), laat u een deskundige onderzoeken of vleermuizen hiervan gebruik maken als vliegroute.

• Als dat het geval is, voorkomt u dat er “gaten” in de lijnvormige beplanting van meer dan 30 m ontstaan. Als dat vanwege openbare veiligheid niet mogelijk is kapt u in de winterperiode (1 december – 1 maart) en herplant u in deze periode bomen met voldoende hoogte en kroon zodat de laan de functionaliteit als vliegroute behoudt.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• In de oranje periode voorkomt u beschadiging van

bewoonde beverburchten.• In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand

tot een bewoonde beverburcht.

Page 23: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld23Hoofdstuk 4 | 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken Hoofdstuk 4 | 4.6 Schonen van wateren

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Grondzoogdieren:Wateren nabij beverburchten en holen van waterspitsmuis en noordse woelmuis niet schonen in voortplantingsperiode en faseren.

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Oevers zijn vaak rijk aan broedvogels, meerkoet en fuut broeden op het water.

Ongewervelden:Platte schijfhoren leeft in de watervegetatie, larven van de rivierrombout leven op zandige bodems en sluipen uit op de oever.

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

Algemeen• Een deskundige inspecteert het schoonsel meteen

op de aanwezigheid van beschermde soorten vissen, amfibieën (ook larven), ongewervelden en zoetwater-mosselen. Als u deze aantreft, zet u ze terug in het water, op een plaats waar geen werkzaamheden (meer) worden uitgevoerd. Dit gebeurt onder begeleiding van of op aanwijzing van een deskundige.

• Als de dimensionering van de sloot het toelaat kan soms volstaan worden met alleen het middendeel van de sloot te schonen en de oeverszones intact te laten. Dit is ecologisch gezien waardevol, omdat het belangrijkste deel van het leefgebied van beschermde soorten dan zo min mogelijk wordt aangetast.

• U schoont van wateren waarin beschermde soorten voorkomen maximaal 75% van het oppervlakte per jaar.

• U schoont aaneengesloten delen van maximaal 1 kilometer lengte. Vervolgens laat u een stuk van 150 m ongemoeid. Vanuit deze ongeschoonde locaties kan herkolonisatie plaatsvinden.

• Doodlopende watergangen schoont u vanaf het gesloten eind naar het open einde toe.

Omschrijving werkzaamheidVanaf de oever of met behulp van een maaiboot met open maaibak maaien van drijvende en ondergedoken waterplanten in sloten, rivieren, kanalen, poelen en vijvers. Het verwijderen van de baggerlaag valt niet onder de werkzaamheden, de vegetatie wordt boven de bodem afgeknipt.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenPlanten:Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten.

Vissen:Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen). Houd dus stukjes intact.

Amfibieën:Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied).

4.6 Schonen van wateren

4. Natuurwerkkalenders

Page 24: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld24 Hoofdstuk 4 | 4.6 Schonen van wateren Hoofdstuk 4 | 4.7 Baggeren van wateren

In het leefgebied van de waterspitsmuis en/of noordse woelmuis:• U schoont jaarlijks slechts een zijde van de

watergang of u zorgt dat minstens 25% van de watervegetatie over trajecten van maximaal 200 m niet geschoond wordt.

• Bij werkzaamheden in de rode periode: u schoont geen watergangen in het leefgebied van waterspitsmuis en noordse woelmuis. Als dat niet mogelijk is schoont u slechts een zijde van de watergang of zorg dat minstens 50% van de watervegetatie over trajecten van maximaal 200 m niet geschoond wordt. Voer de werkzaamheden in deze periode uit in overleg met een deskundige.

Vogels• U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand

tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

Ongewervelden• U faseert de schoning van wateren waarin de platte

schijfhoren voorkomt. U zorgt dat minimaal 25% van de ondergedoken watervegetatie over trajecten van maximaal 500 m (jaarlijks wisselend gedeelte) wordt gespaard.

• Op oevers waar rivierrombouten kunnen uitsluipen, laat u minimaal 50% van de oevervegetatie staan in de periode van 1 juni tot 1 augustus. De resterende oevervegetatie kan buiten die periode worden verwijderd.

Planten• Een deskundige markeert deze groeiplaatsen

van waterdrieblad in het veld. Het opsporen en markeren gebeurt door of onder begeleiding van een deskundige. U voorkomt aantasting van tenminste 25% van de groeiplaatsen. Van belang is dat de wortels van de planten niet worden aangetast.

• U rijdt niet met materieel over groeiplaatsen van beschermde planten.

Vissen• U schoont geen wateren met beschermde vissen

als de watertemperatuur lager is dan 4º C. of hoger is dan 20º C.

Toelichting: de oplosbaarheid van zuurstof in warm water is beperkt, terwijl de activiteit van vissen bij deze temperaturen hoog is. In warm water treedt daardoor eerder zuurstofgebrek op dan bij koud water en zijn de effecten op vissen het grootst. Door opwerveling van bodem- en organisch materiaal en biologische omzetting daarvan wordt bovendien een extra beslag gelegd op de zuurstofhuishouding.

• Bij werkzaamheden in de rode periode: u faseert de werkzaamheden, schoont één zijde van de watergang of alleen het midden van de watergang. Als dit niet mogelijk is schoont u per traject van 1.000 m 25% van de vegetatie niet.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• In de oranje periode voorkomt u beschadiging van

bewoonde beverburchten.• In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand

tot een bewoonde beverburcht.

Page 25: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld25Hoofdstuk 4 | 4.6 Schonen van wateren Hoofdstuk 4 | 4.7 Baggeren van wateren

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

4. Natuurwerkkalenders

4.7 Baggeren van wateren

Grondzoogdieren: Wateren nabij beverburchten en met holen van waterspitsmuis en noordse woelmuis niet schonen in voortplantingsperiode en faseren.

Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels.

Ongewervelden: De platte schijfhoren leeft in de watervegetatie. De rivierrombout leeft als larve op de bodem van grote, stromende wateren.

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

Algemeen• U overweegt of de inzet van een baggerzuiger

mogelijk is. Hiermee wordt de opwerveling van slib voorkomen en blijven de oevers in tact. Dit kan schade aan vissen, amfibieën en water- en oevervegetatie voorkomen.

• U inspecteert de bagger meteen steekproefsgewijs op de aanwezigheid van beschermde soorten vissen, amfibieën (ook larven), ongewervelden en zoetwatermosselen. Als u deze aantreft, zet u ze terug in het water, op een plaats waar geen werkzaamheden (meer) worden uitgevoerd. Dit gebeurt onder begeleiding van of op aanwijzing van een deskundige.

• Als de dimensionering van de sloot het toelaat kan soms volstaan worden met alleen het middendeel van de sloot te baggeren en de oeverszones intact te laten. Dit is ecologisch gezien waardevol omdat het leefgebied van beschermde soorten zo min mogelijk wordt aangetast en de doorstroomcapaciteit toch wordt gewaarborgd.

• U baggert wateren zo dat minimaal 25% van de bodem ongemoeid blijft. U baggert aaneengesloten delen van maximaal 1 kilometer lengte en laat 150 m tussen het volgende te baggeren tracé ongemoeid.

• Doodlopende watergangen baggert u vanaf het gesloten eind naar het open einde toe.

Omschrijving werkzaamheidVerwijderen van de baggerlaag met behulp van een baggerschip of vanaf de oever met een kraan in het kader van onderhoud van watergangen, vijvers, poelen en plassen. Achterstallige baggerwerkzaamheden vallen hier niet onder, dergelijke ingrepen zijn opgenomen in de gedragscode ruimtelijke ingrepen.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenPlanten: Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten in de waterzone (waterdrieblad) en op de oever.

Vissen: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen).

Amfibieën: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied).

Page 26: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld26 Hoofdstuk 4 | 4.7 Baggeren van wateren Hoofdstuk 4 | 4.8 Onderhoud van groenvoorzieningen

In het leefgebied van waterspitsmuis en noordse woelmuis:• Bij werkzaamheden in de rode periode: u baggert

alleen het middendeel van de watergang, u voert de werkzaamheden uit in overleg met een deskundige.

Vogels• Een deskundige spoort nesten van vogels op direct

voorafgaande aan de baggerwerkzaamheden. U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

OngewerveldenIn het leefgebied van de platte schijfhoren:• U baggert wateren met platte schijfhoren over een

aaneengesloten lengte van maximaal 200 m., laat vervolgens 30 m. ongemoeid.

Planten• Een deskundige markeert de groeiplaatsen

van waterdrieblad in het veld. Het opsporen en markeren gebeurt door of onder begeleiding van een deskundige. U voorkomt aantasting van tenminste 25% van de groeiplaatsen, door op die plaatsen niet te baggeren. Van belang is dat de wortels van de planten niet worden aangetast.

• U rijdt niet met materieel over groeiplaatsen van beschermde planten.

• U deponeert de bagger niet op de oever waar groeiplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn.

Vissen• Als beschermde vissen voorkomen in het water,

baggert u de wateren niet als de watertemperatuur beneden de 4º C. of hoger dan 20º C. komt.

Toelichting: de oplosbaarheid van zuurstof in warm water is beperkt, terwijl de activiteit van vissen bij deze temperaturen hoog is. In warm water treedt daardoor eerder zuurstofgebrek op dan bij koud water en zijn de effecten op vissen het grootst. Door opwerveling van bodem- en organisch materiaal en biologische omzetting daarvan wordt bovendien een extra beslag gelegd op de zuurstofhuishouding.

• In de oeverzone van grote wateren (meren, plassen) en wateren met stortsteen of puin houdt u rekening met het voorkomen van de rivierdonderpad. Zones met stortsteen, puin en andere vast materiaal op de bodem worden bij baggerwerkzaamheden ontzien. Dit geldt het hele jaar.

• Bij werkzaamheden in de rode periode: u baggert maximaal 50% van (stelsels van) wateren en laat de oeverzone ongemoeid.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• In de oranje periode voorkomt u beschadiging van

bewoonde beverburchten.• In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand

tot een bewoonde beverburcht.

Page 27: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld27Hoofdstuk 4 | 4.7 Baggeren van wateren Hoofdstuk 4 | 4.8 Onderhoud van groenvoorzieningen

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Grondzoogdieren:Afstand houden tot bewoonde beverburchten.

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let vooral op nesten die jaarrond beschermd zijn (zie bijlage 1). Sommige vogelsoorten zoals bosuil starten vroeg met broeden (begin februari), anderen gaan lang door (bijv. houtduif tot september).

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

Planten• U voorkomt dat groeiplaatsen van beschermde

soorten worden vernield door vertrapping en het rijden met materieel.

• In de omgeving van groeiplaatsen van beschermde soorten bestrijdt u onkruid mechanisch, niet chemisch.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• U voorkomt beschadiging van bewoonde

beverburchten.

Vogels• U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand

tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

Uitzonderingen• Wanneer in verband met calamiteiten of in het

belang van de veiligheid snoeiwerkzaamheden moeten plaatsvinden die niet kunnen worden uitgesteld, neemt u daarbij zoveel als redelijkerwijs mogelijk de gedragsregels van deze gedragscode in acht. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opruimen van gevallen takken als gevolg van storm.

Omschrijving werkzaamheidHet gaat om het regulier onderhoud van groenvoorzieningen, waaronder parken, groenstroken, bosschages en dergelijke. De werkzaamheden omvatten het bestrijden van onkruid, het verwijderen van zwerfafval, het inplanten en vervangen van beplanting, het onderhouden van verhardingen in groenvoorzieningen en het aan- en afvoeren van materieel ten behoeve van deze werkzaamheden.

Het snoeien van struiken en dergelijke, dat in de praktijk deel uitmaakt van dezelfde werkgang is apart beschreven in § 4.4. Het maaien of klepelen van speelweiden, bermen en andere grazige vegetaties is beschreven in § 4.1 en § 4.2.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenPlanten:Groeiplaatsen van beschermde soorten niet beschadigen tijdens de werkzaamheden.

4. Natuurwerkkalenders

4.8 Onderhoud van groenvoorzieningen

Page 28: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

28

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Hoofdstuk 4 | 4.9 Onderhoud van oevers Hoofdstuk 4 | 4.9 Onderhoud van oevers

4. Natuurwerkkalenders

Grondzoogdieren:Oevers met beverburchten of holen van waterspitsmuis en noordse woelmuis ontzien.

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels.

Ongewervelden:Platte schijfhoren leeft in de watervegetatie, larven van de rivierrombout leven op zandige bodems en sluipen uit op de oever.

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

Planten• U voorkomt aantasting van groeiplaatsen van

beschermde planten. U vraagt een deskundige de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand.

• Als het onvermijdelijk is dat beschermde muurplanten worden aangetast, behoudt u minimaal 50% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 50% van de muurplanten onder leiding van een deskundige naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen. Dan is er een ontheffing nodig van artikel 13 van de Flora- en Faunawet.

• Als het onvermijdelijk is dat overige beschermde planten worden aangetast, behoudt u minimaal 25% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 25% van de planten onder leiding van een deskundige naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen.

Toelichting: Muurplanten groeien vaak langzaam en zijn in ons land in relatief grote mate afhankelijk van de stedelijke omgeving. Daarom is extra zorgvuldigheid voor de groep soorten op zijn plaats.

Omschrijving werkzaamheidOnderhoudswerkzaamheden aan oeververdedigingen en andere kunstwerken in het water, zoals kademuren, kribben, dijken, sluizen en oeverbeschoeiingen. Het maaien van dijklichamen wordt behandeld in § 4.2 van deze veldgids.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenPlanten:Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten. Vooral muurplanten zijn kwetsbaar. Voer werkzaamheden uit na zaadzetting.

Vissen:Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen).

Amfibieën:Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied).

4.9 Onderhoud van oevers

Page 29: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld29Hoofdstuk 4 | 4.9 Onderhoud van oevers Hoofdstuk 4 | 4.9 Onderhoud van oevers

Leefgebied waterspitsmuis en/of noordse woelmuis:• In de oranje periode: werkzaamheden aan oevers

gefaseerd uitvoeren. Minimaal 25% van het leefgebied ongemoeid laten.

• In de rode periode: voorkom aantasting van het leefgebied, als dat niet mogelijk is faseer de werkzaamheden en voer de werkzaamheden uit in overleg met een deskundige.

Vogels• Bij werkzaamheden in de oranje periode: u houdt

bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

Ongewervelden• U voorkomt aantasting van de watervegetatie in

wateren waarin de platte schijfhoren voorkomt. Als dat niet mogelijk is, gooit u watervegetatie terug in de watergang.

• Bij werkzaamheden aan oevers waar rivierrombouten uit kunnen sluipen: laat minimaal 50% van de oevervegetatie ongemoeid in de periode van 1 juni tot en met 31 juli.

VissenAls werkzaamheden in het natte profiel plaatsvinden:• U verjaagt beschermde vissen voor aanvang van de

werkzaamheden, bijvoorbeeld met elektrovisserij.• Voor het aanbrengen en aanvullen van

stortstenen op de oever verjaagt u aanwezige rivierdonderpadden. Dit geldt jaarrond!

• In het leefgebied van de bittervoorn: u inspecteert de oever op de aanwezigheid van zoetwatermosselen. Als u deze vindt, verplaatst u die naar een deel van de watergang waarin niet wordt gewerkt.

Amfibieën• U inspecteert de oever op de aanwezigheid van

eieren of larven van amfibieën. Als u deze vindt, verplaatst u die naar een deel van de watergang die niet wordt bewerkt.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• In de oranje periode voorkomt u beschadiging van

bewoonde beverburchten.• In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand

tot een bewoonde beverburcht.

Page 30: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeldHoofdstuk 4 | 4.10 Onderhoud van verhardingen Hoofdstuk 4 | 4.11 Onderhoud van hekken en rasters

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

30

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Hoofdstuk 4 | 4.10 Onderhoud van verhardingen Hoofdstuk 4 | 4.11 Onderhoud van hekken en rasters

Planten• U voorkomt aantasting van groeiplaatsen van

beschermde planten. U vraagt een deskundige de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand.

• Onkruidbestrijding in de nabijheid van beschermde soorten vindt mechanisch plaats.

• Bij de reiniging en het onderhouden van kolken worden groeiplaatsen van muurplanten ontzien.

• Als het onvermijdelijk is dat beschermde muurplanten worden aangetast, behoudt u minimaal 50% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 50% van de muurplanten onder leiding van een deskundige naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen.

• Als het onvermijdelijk is dat overige beschermde planten worden aangetast, behoudt u minimaal 25% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 25% van de planten onder leiding van een deskundige naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen.

Toelichting: Muurplanten groeien vaak langzaam en zijn in ons land in relatief grote mate afhankelijk van de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld in kolken. Daarom is extra zorgvuldigheid voor de groep soorten op zijn plaats.

Vogels• Bij werkzaamheden in de oranje periode: u houdt

bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

Omschrijving werkzaamheidHet gaat om het onderhoud van wegen, fietspaden, voetpaden, parkeerplaatsen, kades, pieren en dergelijke. Werkzaamheden omvatten het openbreken en asfalteren, verwijderen en storten van grint en beton, het verlagen van de berm in verband met waterafvoer, bestrijden van onkruid, verwijderen van afval, onderhoud en reiniging van kolken.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenPlanten:Let op groeiplaatsen van beschermde planten langs de verhardingen; voorkom betreding met machines en opslag van materieel en materialen.

Broedvogels:Vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels.

Gedragsregels in de oranje en rode periode.

4. Natuurwerkkalenders

4.10 Onderhoud van verhardingen

Page 31: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

31Hoofdstuk 4 | 4.10 Onderhoud van verhardingen Hoofdstuk 4 | 4.11 Onderhoud van hekken en rastersHoofdstuk 4 | 4.10 Onderhoud van verhardingen Hoofdstuk 4 | 4.11 Onderhoud van hekken en rasters

4. Natuurwerkkalenders

4.11 Onderhoud van hekken en rasters

Planten• U voorkomt betreding en aantasting van

groeiplaatsen van beschermde planten. U vraagt een deskundige de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand.

• Als het onvermijdelijk is dat beschermde planten worden aangetast verplaatst u deze onder leiding van een deskundige naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid.

Vogels• Bij werkzaamheden in de oranje periode: u houdt

bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.

Omschrijving werkzaamheidHet onderhouden, repareren en vervangen van hekwerken, afrasteringen en rasters langs wegen en rondom diverse percelen.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenAlgemeen:Voorkom dat hekken en rasters versnippering van leefgebieden veroorzaken, als ze niet passeerbaar zijn voor zoogdieren en/of amfibieën.

Planten:Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten tijdens de werkzaamheden.

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels.

Gedragsregels in de oranje perioden.

Page 32: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeldHoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwen Hoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwen

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

32

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Hoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwen Hoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwen

AandachtspuntenPlanten:Voorkom schade zoveel mogelijk, want vegetaties op muren zijn kwetsbaar en herstellen langzaam.

Vleermuizen:Voorkom vernietiging en verstoring van vaste verblijfplaatsen.

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let speciaal op soorten waarvan de nestplaats jaarrond bescherming behoeft.

Gedragsregels in de oranje perioden.

Planten• U voorkomt aantasting van groeiplaatsen van

beschermde (muur)planten. U vraagt een deskundige de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand.

• Als het onvermijdelijk is dat beschermde muurplanten worden aangetast, verplaatst u minimaal 50% van de muurplanten onder leiding van een deskundige naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen.

Toelichting: Muurplanten groeien vaak langzaam en zijn in ons land in relatief grote mate afhankelijk van de stedelijke omgeving. Daarom is extra zorgvuldigheid voor de groep soorten op zijn plaats.

Omschrijving werkzaamheidHet gaat om regulier onderhoud van gebouwen, niet om verbouwingen of grootschalige renovaties. Bijvoorbeeld het herstellen van dakbedekkingen, goten en afwateringen, daklijsten, kozijnen, deuren, voegwerk, verwarmingsinstallaties en rioleringen, schilderwerk (schuren, stoppen en schilderen), schoonspuiten en impregneren van gevels, enzovoorts. Ook het onderhoud in gebouwen valt hieronder, dat kan van belang zijn voor bijvoorbeeld vleermuizen en vogels.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

4. Natuurwerkkalenders

4.12 Onderhoud van gebouwen

Page 33: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld33Hoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwen Hoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwenHoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwen Hoofdstuk 4 | 4.12 Onderhoud van gebouwen

• U onderbouwt in het uitvoeringsplan waarom het in een concreet geval niet mogelijk is of voor de beschermde soorten niet wenselijk is te handelen volgens de gedragsregels in deze gedragscode.

• U laat door een deskundige een advies opstellen waaruit blijkt dat de aangepaste werkwijze niet leidt tot grotere schade aan beschermde soorten dan de voorgeschreven werkwijze.

• U beschrijft de aangepaste werkwijze voldoende gedetailleerd en instrueert de uitvoerders op dezelfde manier.

• De beschrijving van de aangepaste werkwijze is op het werk en bij de directie aanwezig.

Als deze werkwijze niet mogelijk is, vraagt u ontheffing aan.

Vleermuizen• U voert de werkzaamheden uit in een periode, dat

de vleermuizen niet in het gebouw niet aanwezig zijn en zodanig dat de vleermuizen de door hen gebruikte ruimte(n) na de werkzaamheden opnieuw kunnen gebruiken.

• Als dat niet mogelijk is, wint u deskundig advies in hoe u de werkzaamheden met zo min mogelijk schade voor de vleermuizen kunt uitvoeren (zie ook ‘Aanvulling’ aan het eind van deze Natuurwerkkalender). U volgt het advies op.

• Als u de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen niet kan behouden, bijvoorbeeld door tijdig geschikte alternatieven aan te bieden, vraagt u ontheffing aan.

Vogels• Als vogels op of in het gebouw broeden: u voert de

werkzaamheden uit in een periode dat de vogels het gebouw niet gebruiken en zodanig, dat de vogels na de werkzaamheden opnieuw in of op het gebouw kunnen broeden.

• Als dat niet mogelijk is wint u bij een deskundige advies in hoe u de werkzaamheden met zo min mogelijk schade voor de broedvogels kunt uitvoeren (zie ook ‘Aanvulling’ aan het eind van deze Natuurwerkkalender). U volgt het advies op.

• Als u de functionaliteit van de nestplaatsen niet kan behouden, bijvoorbeeld door tijdig geschikte alternatieven aan te bieden, vraagt u ontheffing aan.

AanvullingDe gemeente mag als initiatiefnemer of opdrachtnemer afwijken van de gedragsregels die beschreven staan in de gedragscode onder de volgende voorwaarden.

Page 34: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld

jan Periode SoortenPlantenVissen

VleermuizenBever

“Muizen”Vogels

Ongewervelde

feb mrt apr mei jun jul aug sept okt nov dec

34

Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dierenUitvoeren met maatregelenNiet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen

Hoofdstuk 4 | 4.13 Verwijderen van afval Hoofdstuk 5 | 5.1 Algemeen

Broedvogels:Voorkom vernieling en verstoring van nesten.

Ongewervelden:Platte schijfhoren leeft in de waterplantenvegetatie.

Gedragsregels in de oranje perioden.

Vissen• U voorkomt zo veel mogelijk aantasting van

waterplantenvegetatie.

Amfibieën• U voorkomt zo veel mogelijk aantasting van

waterplantenvegetatie.

GrondzoogdierenIn het leefgebied van de bever:• U houdt minimaal 100 m afstand tot een bewoonde

beverburcht.

In het leefgebied van waterspitsmuis en/of noordse woelmuis:• U voorkomt aantasting van oevers.

Vogels• U voorkomt verstoring en vernietiging van nesten

van broedende vogels.

Ongewervelden• U voorkomt zo veel mogelijk aantasting van

waterplantenvegetatie.

Omschrijving werkzaamheidHet periodiek verwijderen van zwerfvuil en drijfhout met behulp van machines, prikstokken en bladblazers in stedelijk en landelijk gebied.

KalenderAls beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in hetwerkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.

AandachtspuntenVissen:Oevervegetaties zijn zeer belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen), voorkom aantasting van de oevervegetatie in het voortplantingsseizoen.

Amfibieën:Oevervegetaties zijn zeer belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied). Voorkom aantasting van de oevervegetatie in het voortplantingsseizoen.

Grondzoogdieren:In het voortplantingsseizoen geen werkzaamheden uitvoeren nabij holen en burchten van waterspitsmuis, noordse woelmuis en bever.

4. Natuurwerkkalenders

4.13 Verwijderen van afval

Page 35: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld35Hoofdstuk 4 | 4.13 Verwijderen van afval Hoofdstuk 5 | 5.1 Algemeen

In Nederland komen ongeveer 1500 wilde planten voor, waarvan slechts een gedeelte in ons beheergebied. Gemeente Schiedam heeft verschillende inventarisaties en monitorings-onderzoeken laten uitvoeren, waardoor een vrij compleet beeld aanwezig is van het voorkomen van (beschermde) soorten in het beheergebied.

Om het aantal soorten beheersbaar te houden zijn er (lastige) keuzes gemaakt welke soorten er moesten worden opgenomen in deze gids. De uiteindelijk opgenomen en beschreven soorten geven echter voldoende aanknopingspunten om op een juridisch juiste manier bestendig beheer en onderhoud uit te kunnen voeren in de gemeente Schiedam. Per plantensoort wordt weergegeven:

Naam van de soort Bijvoorbeeld: Gewone dotterbloem

Hoogte van de soort Bijvoorbeeld: 0,15 – 0,50

Bloeiperiode Bijvoorbeeld: april – mei

Foto’sVisuele weergave van de plant.Groeiplaats

Karakteristiek Hoe de plant is te herkennen (vormkenmerken en bloeiwijze) en andere soorten die vaak samen met de beschreven soort voorkomen.

Verspreiding en voorkomenHier wordt het voorkomen van de soort in onze gemeente globaal beschreven. Er is gekozen om vijf categorieën toe te passen, te weten: algemeen, vrij algemeen, lokaal, vrij zeldzaam en (zeer) zeldzaam. Het voorkomen is ingeschat op basis van beschikbare verspreidingskaarten en ecologische kennis. Ook wordt een korte beschrijving van de groeiplaats gegeven. De teksten zijn onder andere overgenomen uit: Heukels’ Flora van Nederland, 23-ste druk (R. van der Meijden), 2005 en Nederlandse oecologische Flora, wilde planten en hun relaties deel 1 t/m 5 (E.J. Weeda et al), 1987.

Status Hier wordt aangegeven hoe de soort is opgenomen in de Flora- en faunawet of op een Rode Lijst. Naast de algemeen geldende zorgplicht uit de gedragscode kan het gaan om een tabel 1, 2 of 3-soort. Dit is dan vermeld.

De Rode lijst is de lijst van dieren die bedreigd zijn of sterk achteruit gaan. Er zijn vijf categorieën: thans niet bedreigd (TNB), gevoelige soorten (GE), kwetsbare soorten (KW), bedreigde soorten (BE) en ernstig bedreigde soorten (EB).

Voor Rode Lijst soorten geldt de Gedragscode Flora- en faunawet uitsluitend als aanbeveling; de zorgplicht is natuurlijk wel van kracht.

Beheer en onderhoudPer soort is aangegeven wat belangrijk is bij het beheer en onderhoud door middel van een verwijzing naar de van toepassing zijnde Natuurwerkkalender(s). Omdat beheer en onderhoud niet alleen wordt bepaald door één planten- (of dier-) soort, kan in de praktijk hiervan worden afgeweken. Als het echter gaat om tabel 2 en 3-soorten uit de gedragscode, zijn de Natuurwerkkalender(s) en maatregelen in de gedragscode maatgevend.

5.1 Algemeen

5. Planten

Page 36: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Flor

a

36 Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Groeiplaats

Groeiplaats

Gewone dotterbloem

Zwanenbloem

0,30 - 1,50 / juni – september

Karakteristiek Hoge, overblijvende zomerbloeier met een forse bloemstengel waarop een schermvormige bloeiwijze staat met roze, 2-3 centimeter grote bloemen. De bladeren zonder nerven, vertonen een kurkentrekkervormige draaiing.

Verspreiding en voorkomen Lokaal op veen- en kleigronden en vrij zeldzaam op de zandgronden. Is bij ons o.a. aangetroffenin park Kethel, langs de Poldervaart en bij de ruïne van Huis te Riviere. Deze oeverplant komt voornamelijk voor in voedselrijke wateren en verlandingsvegetaties in sloten, plassen, weteringen en kanalen. De soort reageert gunstig op de inlaat van rivierwater, en gedijt goed in pioniersituaties.

Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode Lijst: thans niet bedreigd.

Beheer en onderhoud Gevoelig voor veelvuldig maaien van lage oevers. Voorkom dat grote hoeveelheden plantenresten en/of bagger op de groeiplaats terecht komen. De soort is relatief weinig gevoelig voor schonen van wateren. Enige begrazing is gunstig. Het zorgt voor het ontstaan van pioniermilieus waar vestiging van deze soort mogelijk is.

Zwanenbloem

0,15 - 0,50 / april - mei

Gewone dotterbloem

Karakteristiek Laagblijvende plant met grote, eigele bloemen. Stengel opstijgend naar boven vertakt. Donkergroene, glanzige wortelbladeren. Deze zijn vaak lang gesteeld, vlezig en hartvormig. Soms vindt er een tweede bloei plaats in augustus – september.

Verspreiding en voorkomen Lokaal. Komt in Schiedam o.a. voor langs de moerastuin, de heemtuin, Harreweg en Kerkweg, Polderwatering. Staat vooral op vochtige, tot natte (kwel) plekken in de teen van het talud met niet teveel stikstof en ammoniak. Dus weinig bemesting vanuit aanliggende (landbouw)grond. Geeft een goed schoningsbeheer aan. Kiemt vooral op open plekjes. Staat ook in natte graslanden en broekbossen.

Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode Lijst: thans niet bedreigd.

Beheer en onderhoud Dotterbloem is o.a. gevoelig voor bemesting, ontwatering en verkeerd onderhoud. Natuurvriendelijk maaien is noodzakelijk; 1 of 2 maal per jaar maaien en afvoeren (eind juni en/of nazomer). Nooit klepelen. Onderhoud aan oevers met dotterbloem het liefst na de zomer plaats laten vinden. Voorkom dat bagger op de groeiplaats terecht komt.

Page 37: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

37Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Groeiplaats

Groeiplaats

Gewone vogelmelk

Knikkende vogelmelk

0,20 - 0,50 / april-mei

Karakteristiek Overblijvende typische stinsenplant. De bloementros van de plant is vaak enigszins naar één kant gekeerd. De bloemen staan in het eerste stadium rechtop, pas later zijn ze knikkend. De bloemen zijn lichtgroen van kleur met een witte rand. Bloemdekbladeren zijn lang en breed en hebben aan de binnenkant een witte streep.

Verspreiding en voorkomen Deze van oorsprong uitheemse plant is te vinden op voedselrijke en kalkhoudende bodem. Op schaduwrijke plekken, aan bosranden, in parken en tuinen. De plant overwintert als bolgewas en de zaden worden verspreid door mieren. Is o.a. aangetroffen in de moerastuin en de heemtuin.

Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode Lijst: thans niet bedreigd.

Beheer en onderhoud Maximaal 2 keer per jaar (tussen half juni en half september) maaien en afvoeren, voor open houden van de vegetatie. Lichte begrazing is ook gunstig. Bij graafwerkzaamheden of onderhoud waterkeringen groeiplaatsen ontzien of uitgraven en herplanten (onder toezicht van ecoloog).Plant is gevoelig voor zout (gladheidsbestrijding).

Knikkende vogelmelk

0,10 - 0,30 / mei - h

Gewone vogelmelk

Karakteristiek Overblijvende plant met opvallend grote witte, rechtopstaande bloemen in een schermvormige tros van 2 tot 30 bloemen. De bloem sluit bij slecht weer. Heeft smalle bladeren (2-8 mm) met in het midden (aan de binnenzijde) een witte streep. Alle delen van de Gewone vogelmelk zijn giftig. Overwintert als knolgewas in de grond.

Verspreiding en voorkomen Komt voor op matig vochtige, matig voedselrijke bodem, veelal op open plekken aan oevers, in uiterwaarden en in wegbermen. Is bij ons o.a. aangetroffen in de moerastuin en de heemtuin, Park Maasboulevard en het park bij de Z-flats. De Gewone vogelmelk is een kensoort voor het Abelen-Iepenbos, waar deze voorkomt in de ondergroei van vooral de rijkere (loof)bossen.

Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode Lijst: thans niet bedreigd.

Beheer en onderhoud Gevoelig voor verdroging en vermesting en voor zout (gladheidsbestrijding). Maximaal 2 keer per jaar (tussen half juni en half september) maaien en afvoeren, voor open houden van de vegetatie. Lichte begrazing is ook gunstig. Bij graafwerkzaamheden of onderhoud waterkeringen groeiplaatsen ontzien of uitgraven en herplanten (onder toezicht van ecoloog).

Page 38: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Flor

a

38 Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Groeiplaats

Groeiplaats

Daslook

Maretak

0,20 - 0,50 / maart - mei

Karakteristiek Groenblijvende plant die leeft op bomen, vooral populier, esdoorn, appelbomen, eiken en meidoorn. Halfparasiet, die afhankelijk is van de gastheer. Bolvormige plant, takken vanaf de voet gaffelvormig vertakt. Heeft kleine gele bloemen en een witte besachtige vrucht. Zaadverspreiding van november tot februari via vogels (vooral lijsters) die de kleverige witte bessen eten. De plant vermeerdert zich ook vegetatief. De plant is meerjarig en overwintert met zijn knoppen minstens 50 cm boven de grond.

Verspreiding en voorkomen De soort lijkt een binding te hebben met kalkhoudende, relatief voedselrijke, vochtig tot natte bodems. Groeit op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen, zoals in vrijstaande bomen, in bosranden en in oude hoogstamboomgaarden. In ons beheergebied o.a. aangetroffen in de heemtuin achter het gebouw van Heekstraat 15 en het terrein van natuurcentrum de Boshoek.

Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: thans niet bedreigd.

Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 4.4 en 4.5 van de Natuurwerkkalenders. Bomen met maretak laten staan, eventuele schaduwgevende bomen verwijderen. Bij oude, verwaarloosde boomgaarden er voor zorgen dat de populatie zich kan uitbreiden naar nieuwe bomen voordat de oude waardbomen afsterven of omvallen.

Maretak

0,20 - 0,40 / april - juni

Karakteristiek Lage, grasgroene, in pollen en vaak in grote groepen groeiend bolgewas. De stengel is driekantig. Het blad is langwerpig, lancetvormig tot eirond met een spitse top. Bloemen zijn wit, stervormig en staan in schermen. De soort ruikt naar knoflook. Ze komt regelmatig voor met speenkruid en muskuskruid, vingerhelmbloem en gewone salomonszegel. De soort is voedselplant voor een aantal zweefvliegen.

Verspreiding en voorkomen Lokaal als stinzenplant in parken en buitenplaatsen. Daslook groeit op vochtige, vrij voedselrijke, kalkhoudende grond in loofbossen. Is o.a. aangetroffen bij Heemtuin en moerastuin, Park Maasboulevard, het park bij de Z-flats en Volkspark.

Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode lijst: thans niet bedreigd.Waarnemingen doorgeven aan ecologisch medewerker.

Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 4.4, 4.5 en 4.8 van de Natuurwerkkalenders Bij groot onderhoud altijd ecologisch deskundige inschakelen. Bij regulier onderhoud de planten zo veel mogelijk ontzien; in ieder geval minimaal 50% van de groeiplaatsen sparen indien onderhoud persé noodzakelijk is. Vooraf kort beschrijven in onderhoudsplanning.

Daslook

Page 39: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

39Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Groeiplaats

Groeiplaats

Grote kaardenbol

Waterdrieblad

0,15 - 0,30 / mei – juni

Karakteristiek Een lage, soms middelhoge overblijvende moerasplant. De bladeren zijn drietallig, lang gesteeld, de blaadjes zijn eliptisch tot ruitvormig. De bloeiwijze bestaat uit een tros van 10 tot 30 bloemen met een roze tot witte kleur. De binnenkant van de bloemen zijn met talrijke witte haren bezet. De soort komt samen voor met holpijp, wateraardbei, snavelzegge en moeraswederik.

Verspreiding en voorkomen Zeldzaam; de plant is een pionier bij verlanding en komt voor in ondiep water in veenmoerassen, oude beekmeanders en vennen met een veenbodem in matig voedselarm tot voedselrijk water. Soms uitgezet in stadswateren door burgers. Is bij ons o.a. aangetroffen in de Hoge Poldervaart ten noorden van de windas en de Polderwatering.

Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: gevoelig.Waarnemingen doorgeven aan ecologisch medewerker.

Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 4.2 t/m 4.9 van de Natuurwerkkalenders. Soort verdraagt waterbodemmaaien zeer slecht. Dus zorgvuldig schonen. Bij baggeren minimaal 50% van de bodem sparen, aangezien de soort hierin overwintert. Bij werkzaamheden in verlandingszones of natte graslanden groeiplaatsen markeren. Na maaien van de groeiplaatsen (liever niet klepelen), maaisel enkele dagen laten liggen, daarna afvoeren. Licht materieel inzetten tegen insporing.

Waterdrieblad

0,90 - 2,00 m / juli - september

Karakteristiek Hoge tot zeer hoge twee- of meerjarige zomerbloeier. Stengel is naar boven toe vertakt heeft driehoekige, priemvormige stekels. Stengelbladeren paarsgewijs aan de voet vergroeid,zodat er regenwater in gevangen wordt. Bloeiwijze lijkt een compacte aar; in bloei lila van kleur. Het eerste jaar bloeit de plant nog niet. Tijdens het eerste jaar en eventueel meer jaren daarna overwintert de plant met zijn bladeren plat tegen de grond gedrukt. De plant vormt zaad in september en oktober en sterft daarna af.

Verspreiding en voorkomen Groeit op zonnige plaatsen met een ruige begroeiing, op vochtige, humeuze, voedselrijke, maar matig stikstofrijke, kalkhoudende bodem. Met name in bermen en op waterkeringen in grazige (vaak ruderale) begroeiingen. Hij heeft een voorkeur voor zonnige plaatsen met een ruige, maar niet gesloten begroeiing. In ons beheergebied o.a. aangetroffen langs de droge vijver aan de Bartrixlaan, Park Woudhoek noord en Volkstuin Vijfsluizen.

Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode lijst: thans niet bedreigd.

Beheer en onderhoud Hooguit 1 keer per jaar maaien; in oktober. Extensieve begrazing is vaak gunstig voor de instandhouding van deze soort. Gladheidbestrijding met niet schadelijke middelen (de plant is zoutgevoelig).

Grote kaardenbol

Page 40: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Flor

a

40 Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Karakteristiek Niet iedere plant die op een muur groeit is een muurplant. Echte muurplanten zijn van oorsprong rotsplanten. Omdat in Nederland geen rotsen zijn, vinden wij deze planten op allerlei door de mens opgerichte bouwwerken. Op deze bouwwerken zijn de omstandigheden (groten)deels gelijk aan die op rotsen: er zijn weinig voedingsstoffen beschikbaar, het is moeilijk wortelen op de stenige, verticale ondergrond en het microklimaat schommelt sterk in vochtgehalte en temperatuur. Slechts enkele soorten kunnen onder deze speciale omstandigheden groeien, de echte muurplanten dus.

Het muurmilieu is zeer specifiek. Voordat een muur begroeid is met muurplanten gaat er een proces vooraf dat tientallen jaren tot wel 100 jaar kan duren. Nieuwe muren zijn (vrijwel) niet geschikt voor muurplanten. Onder invloed van wind, regen en sterke temperatuurschommelingen ontstaan in muren kleine barsten en scheurtjes. De stenen en voegen worden geleidelijk poreus en korrelig. De specie van een nieuwe muur is basisch. De eerste organismen die hier op kunnen groeien, bacteriën, scheiden zuren af waardoor de pH omlaag gaat. Doordat de omgeving nu zuurder wordt kunnen er ook schimmels groeien.

Ook korstmossen, een symbiose van schimmels en algen, kunnen zich nu ontwikkelen. Door de inwerking van bacteriën, schimmels, korstmossen en algen wordt het oppervlak van de steen en van de voegen ruwer en kan humus zich makkelijker ophopen. Wind en water, en soms dieren, zorgen voor de aanvoer van stof, zand en andere bestanddelen. Afstervende bacteriën, schimmels en algen zorgen voor organische bestanddelen. In de spleten en poriën worden zo op den duur minieme bodemlaagjes gevormd. Het milieu is nu geschikt voor mossen, die aanvankelijk vooral aan te treffen zijn op de grens van de voegen, waar humus zich het gemakkelijkst afzet en waar de poriën het grootst zijn.

Infokaart muurplanten

Zwartsteel

Tongvaren

Steenbreekvaren

Klein glaskruid

Page 41: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

41Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Vervolgens vestigen zich de pioniers onder de muurplanten, zoals Muurvaren en Muurleeuwenbek. Na verloop van jaren kunnen zich ook andere (muur)planten vestigen.

Omdat verscheidene soorten muurplanten zonder maatregelen zouden kunnen verdwijnen, is een aantal muurplanten wettelijk beschermd. Voor heel Nederland zijn dat ca. 13 soorten. Deze komen echter zeker niet allemaal voor in ons beheergebied. Veel muurplanten zijn varens, maar er zijn ook enkele kruidachtige muurplanten. Alle beschermde muurplanten hebben een beschermingsstatus tabel 2 en sommige een Rode Lijst aanduiding: gevoelig.

Verspreiding en voorkomen Zeer lokaal. Vaak in de stedelijke omgeving. Muurplanten komen voor op en langs muren, duikers, stuwen, gemalen, sluizen, bruggen, straatkolken en dergelijke. Vaak staan ze tussen de stenen, in verweerde (kalkhoudende) voegen. Ze hebben een voorkeur voor iets vochtige, min of meer schaduwrijke en aan de noordzijde gelegen plaatsen.

Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 4.8 t/m 4.12 van de Natuurwerkkalenders. Beschermde muurplanten zoveel mogelijk met rust laten en ontzien; in ieder geval minimaal 50% van de groeiplaatsen sparen. Op locaties waar boten tegen de muur kunnen varen, de vegetatie beschermen door op 10 à 20 cm van de muur een stootbalk te plaatsen. Houtige opslag op de muur, zoals bijvoorbeeld bramen, elzen, berken en wilgen verwijderen. Terughoudend zijn met het snoeien van bomen en struiken die bij de muur groeien en de muur beschaduwen. Altijd ecoloog inschakelen bij onderhouds- en of renovatiewerken. Zeker geen bestrijdingsmiddelen toepassen.

Muurleeuwenbek

Wijfjesvaren

Gewone muurvaren

Muurbloem

Page 42: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Flor

a

42 Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Karakteristiek Kruidenrijke graslanden en wegbermen zijn een must voor insecten, zoals bijen en vlinders, en andere dieren, ook dieren die van insecten leven. Daarnaast zijn deze plekken voor mensen ook gewoon mooi om te zien en zijn een bron voor natuurbeleving. Veel planten die deel uitmaken van een kruidenrijk grasland of bermen zijn veelvoorkomend in ons beheergebied en groeien vaak op matig voedselrijke bodem. Voor het behoud van een hoge biodiversiteit zijn deze rijke gebiedjes zeer geschikt. De soorten die hier groeien zijn niet per definitie bijzonder, maar de diversiteit van het landschap maakt het geheel geschikt voor veel dier- en plantensoorten. Daarnaast zorgen ze voor veel schuil- en voortplantingsplaatsen voor kleine dieren en vervullen ze een brugfunctie tussen grotere natuurgebieden in de regio. Bloemrijke graslanden en brede bermen zijn ook zeer geschikt voor gebruik door (weide)vogels.

Echte koekoeksbloemPaarse bloemen; behaarde stengels; rozetbladeren; hoogte 0,30 tot 0,90 m; bloeiperiode: mei – juli; zonnige, voedselrijke, vochtige groeiplaatsen.

Grote ratelaarGele bloemen met donkerpaarse lip; getande bladeren; hoogte 0,10 – 0,80 m; bloeiperiode: mei – oktober; halfparasiet op grassoorten; vochtige, matig voedselrijke graslanden.

Gewone margrietWitte bloemen met geel hart; gekartelde, langwerpige bladeren; hoogte 0,30 – 0,60 m; bloeiperiode mei – augustus; matig voedselrijke graslanden.

Verspreiding en voorkomen Deze planten zijn - afhankelijk van de soort - lokaal tot zeer algemeen aanwezig in het beheergebied. Met name op matig voedselrijke graslanden, bijvoorbeeld langs wegen en spoordijken. Hierbij zijn het vaak drogere, zonnige groeiplaatsen.

Infokaart attractieve planten

Gewone margriet

Grote ratelaar

Echte koekoeksbloem

Page 43: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

43Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Beheer en onderhoud Maai twee keer per jaar (half juni/half juli en september/oktober) en voer daarbij het maaisel af. Zorg dat het maaien gefaseerd gebeurt voor behoud voedsel voor insecten en schuilplaatsen. Maai zoveel mogelijk bij mooi weer. De insecten zijn dan actief en kunnen vluchten. ’s Nachts (of in het donker) maaien wordt afgeraden, omdat de grotere dieren zoals konijnen en (weide)vogels dan niet zichtbaar zijn. Zorg dat het grasland niet bemest wordt, om bijzondere soorten van minder voedselrijke bodem te behouden. Eventuele beweiding niet in hoge dichtheden toepassen, om te voorkomen dat de diversiteit van het grasland verloren gaat.

Met name bij wegbermen dient echter wel rekening gehouden met de verkeersveiligheid. Een te hoge begroeiing kan leiden tot gevaarlijke situaties.

CichoreiLichtblauwe bloemhoofdjes; 3 – 5 cm groot; bloem alleen ’s ochtends geopend; stengel en bladeren behaard; hoogte 0,30 tot 1,20 m; bloeiperiode: juli – oktober; zonnige, droge groeiplaatsen; langs wegen.

Gele morgensterGrote gele bloemen, alleen ’s ochtends geopend; bladeren grasachtig; zaadverspreiding via vruchtpluis; hoogte 0,20 – 0,90 m; bloeiperiode mei – juli; op grazige grond (graslanden).

FluitenkruidKleine witte bloempjes; bloemen vormen samengestelde schermen; holle stengel; hoogte 0,60 tot 1,50 m; bloeiperiode mei – juni; zonnige groeiplaatsen op matig tot heel voedselrijke grond.

Fluitenrkuid

Gele morgenster

Wilde cichorei

Page 44: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Flor

a

44 Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Karakteristiek Droge probleemsoorten zijn onder te verdelen in invasieve exoten (bijv. Japanse duizendknoop en Reuzenberenklauw) en soorten die weliswaar van nature in Nederland voorkomen, maar die overlast kunnen veroorzaken bij gebruikers van aanliggende percelen. De invasieve exoten kunnen door hun dichte bladerdek en de grote haarden die zij vaak vormen de ondergroei verstikken. De van nature in Nederland thuishorende soorten hebben dan geen groeiplaatsen meer tot hun beschikking. Na aanraking kan de Reuzenberenklauw bij mensen allergische huidreacties teweeg brengen. Wanneer het sap van deze soort in de ogen van mensen komt, kan dit blindheid veroorzaken.

Door de sterk vertakte wortels en succesvolle manier van uitzaaien kunnen Akkerdistel, Ridderzuring en Grote brandnetels flinke haarden vormen. Agrariërs willen de uitbreiding van deze soorten naar hun percelen voorkomen. Deze soorten hebben overigens ook een belangrijke ecologische functie: waard-, nectar- en overwinteringsplant voor insecten en voedselplant voor vogels.

Japanse duizendknoopRoomwitte bloemen; klein; holle, bamboe-achtige stengels; bladeren 5 – 12 cm; hoogte 1 – 3 m; bloeiperiode: augustus – september; groeit in grote groepen.

ReuzenberenklauwWitte bloemen in grote schermen van 30 – 50 cm in doorsnede; grote ingesneden bladeren, tot 100 cm groot; hoogte 2 – 3 m; bloeiperiode: juni – augustus. Irriterend.

JacobskruiskruidGlanzend gele straalbloemen; middelste en bovenste bladeren veerdelig vaak met spinachtige beharing; hoogte 30 – 90 cm; bloeiperiode juni – oktober; op open, grazige (zand)grond, giftig.

Verspreiding en voorkomen Deze planten zijn - afhankelijk van de soort - lokaal tot zeer algemeen aanwezig in het beheergebied van onze gemeente. Zowel op klei-, veen-, als opgebrachte zandgronden. Ze groeien o.a. in bermen en graslanden, langs bospercelen en struweel en langs oevers en op taluds.

Infokaart droge probleemsoorten

Japanse duizendknoop

Reuzenberenklauw

Jacobskruiskruid

Page 45: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

45Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Beheer en onderhoud Momenteel worden door verschillende beherende organisaties proeven uitgevoerd op welke wijze o.a. Japanse duizendknoop en Reuzenberenklauw het meest effectief bestreden kunnen worden. Vooralsnog gelden de volgende regels. Japanse duizendknoop: om de twee tot vier weken maaien en zo mogelijk in de winter afdekken van de groeiplaats met zwart plastic (niet-lichtdoorlatend). Reuzenberenklauw: meerdere malen maaien, in combinatie met het uitsteken van jonge planten. Denk bij de werkuitvoering aan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s)! Ook begrazing door geiten en/of schapen kan worden toegepast.

Voor de inheemse probleemsoorten geldt dat bij klachten gedurende meerdere jaren achtereen twee tot drie maal per jaar pleksgewijs gemaaid en afgevoerd kan worden. De eerste maaibeurt begin juni, net voor de eerste bloei. Overleg met verantwoordelijke van van de gemeente op welke locaties en welke haarden met Jacobdskruiskruid, Akkerdistel, Ridderzuring en Grote brandnetel bestreden moeten worden.

AkkerdistelPaarslila bloemen; distel met stekels op de bladrand en ‘kroezig’ uiterlijk; hoogte 60 tot 120 cm; bloeiperiode: juni – september; pioniersoort en indicator voor verstoring.

RidderzuringGroenachtige, kleine bloemen, later verkleurend naar roodbruin; bladeren gaafrandig en gegolfd; onderste bladeren groot; hoogte 80 tot 150 cm; bloeiperiode juni tot oktober; op verstoorde grond.

Grote brandnetelGroenachtige bloemen; korrelig; plant met brandharen; hoogte 30 tot 300 cm; bloeiperiode juni tot oktober; stikstofminnende soort; vooral op verstoorde grond.

Ridderzuring

Grote brandnetel

Akkerdistel

Page 46: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Flor

a

46 Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 PlantensoortenHoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Karakteristiek Natte probleemsoorten kunnen in watergangen veel overlast veroorzaken. De meeste soorten komen niet van nature in Nederland voor en worden vaak aangeduid met de term ‘invasieve exoten’. Het gaat om uitheemse planten die geïmporteerd worden of hier gekweekt zijn voor gebruik in vijver of aquarium, maar - bedoeld of onbedoeld - in de Nederlandse natuur terechtkomen. Door hun snelle groei en de vorming van grote vegetatiemassa’s of drijvende vegetatiematten belemmeren ze de doorstroming van het water en/of verdringen de van nature in Nederland voorkomen flora en fauna. Ook kunnen gemalen en stuwen geblokkeerd raken door de grote hoeveelheid biomassa. Als de planten massaal afsterven of grote dichte drijvende pakketten vormen, kan dit leiden tot een zuurstoftekort in het water en kunnen vissen sterven.

Grote waternavelWitte bloemen; groeit op de oever en in het water; vormt drijvende matten; bladeren 4 – 10 cm. in diameter; blad op één punt tot aan de bladsteel ingesneden; bloeiperiode: juni – augustus.

ParelvederkruidVormt dikke, op het water drijvende pakketten; groeit deels boven het water uit; blauwachtige waslaag op bladeren; bij het onder water duwen vangen de bovenste bladeren een luchtbel (‘parel’).

WaterteunisbloemGrote gele bloemen; hoogte 10 tot 40 cm boven water; lange stengels onder water; bladeren lichtgroen met witte nerf; drijvende bladeren rond; boven water bladeren langwerpig.

Verspreiding en voorkomen Deze planten zijn - afhankelijk van de soort - lokaal tot verspreid aanwezig in ons hele beheergebied; zowel in het landelijk gebied, als in de stedelijke omgeving en zowel op klei, veen als op zand. Ze groeien vooral in het stroomprofiel en in de natte oeverzone, maar Grote waternavel en Watercrassula bijvoorbeeld, kunnen ook het droge talud opgroeien.

Infokaart natte probleemsoorten

Waterteunisbloem

Parelvederkruid

Grote waternavel

Page 47: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

47Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 5 | 5.2 PlantensoortenHoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten

Beheer en onderhoud Bij waarneming in het veld van deze soorten altijd direct de verantwoordelijke van de gemeente inlichten. Maak - indien mogelijk - een foto en neem in ieder geval een stukje plant mee om te laten controleren door een deskundige.Na controle de planten inclusief de wortels zo snel mogelijk (mechanisch en/of handmatig) verwijderen en afvoeren. Niet maaien, want ook kleine stukjes van de plant kunnen nieuwe planten vormen, waardoor deze zich verder kan verspreiden. Bij verwijdering ook goed de oeverzone (teen van het talud) handmatig schonen; hier blijven nogal eens restfragmenten achter waardoor gemakkelijk hergroei kan plaats vinden. Materieel en laarzen goed schoonmaken bij verplaatsing in verband met verspreiding. Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei en zo nodig opnieuw verwijderen. Bestrijding bij voorkeur in het voorjaar wanneer de planten nog klein zijn.

WaterhyacintPaarse of blauwe bloemen; glanzende donkergroene bladeren; hoogte 30 tot 50 cm; bloeit van juni tot september; plant is niet winterhard.

Grote kroosvarenZeer kleine drijvende waterplant; horizontale vertakte stengel met schubvormige, blauwachtig groene blaadjes; blaadjes dakpansgewijs over elkaar liggend; in de herfst blaadjes (steen) rood van kleur.

Draadalg/flabDrijvende algbedden, clusters van draadalgen op of iets onder waterspiegel; lengte 5 tot 500 cm; vooral in zeer voedselrijk water, komt in zomer tot explosieve groei bij hoge temperaturen.

Draadalg/flab

Waterhyacint

Grote kroosvaren

Page 48: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Flor

a

Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 6 | 6.1 Dieren algemeen48 Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 6 | 6.1 Dieren algemeen

Brede wespenorchis

Gevlekte orchis

Rietorchis

Infokaart orchideeën

RietorchisGevlekte orchisBrede wespenorchis

Karakteristiek Er komen ca. 30 soorten orchideeën in Nederland voor. In ons beheergebied zijn o.a. waargenomen: Rietorchis, Gevlekte orchis en Brede wespenorchis. Zij hebben altijd enkelvoudige, gaafrandige bladeren met parallelle nerven (als een tulpenblad) en tweezijdig symmetrische bloemen (met slechts één spiegelvlak, dus gelijke linker- en rechterhelft). De meeste soorten zijn zeer zeldzaam door de speciale eisen die zij stellen aan hun groeiplaats. Op gunstige plekken kunnen ze echter soms talrijk voorkomen. Elke orchideeënsoort kan meestal slechts door 1 soort insect worden bestoven. Orchideeën kunnen alleen ontkiemen als schimmeldraden aanwezig zijn in de bodem. Afhankelijk van de soort, hebben orchideeën meerdere jaren (3 tot soms 14 jaar) nodig om van zaad tot bloei te komen. De bloeitijd is vaak slechts enkele weken; de eerste soorten bloeien al in mei en de laatste in september. Alle orchideeën zijn wettelijk beschermd; vrijwel allemaal via de tabel 2 status, de Brede wespenorchis is een tabel 1 soort. Veel orchideeën zijn ook Rode Lijst soorten.

Verspreiding en voorkomen Lokaal tot (zeer) zeldzaam. Rietorchis en Gevlekte orchis groeien bij ons vooral in vochtige graslanden en op oevers van waterpartijen met een voedselarme, licht kalkrijke bodem. De Brede wespenorchis staat vooral in of langs (jonge) bosaanplant, in bermen en langs bosplantsoen of heestervakken.

Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 4.2 t/m 4.9 van de Natuurwerkkalenders. Geen bloeiende orchideeën maaien; altijd zaad laten zetten en laten uitzaaien. Afhankelijk van de bloeitijd van de soort kan er gemaaid worden in augustus of later. Wanneer maaien voor de bloei noodzakelijk is, markeer dan de groeiplaats en maai om de orchideeën heen. Gebruik lichte of aangepaste machines, zoals een éénassige trekker met messenbalk of een bosmaaier. Hierdoor wordt de bodem minder verdicht.

Page 49: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

49Hoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 6 | 6.1 Dieren algemeenHoofdstuk 5 | 5.2 Plantensoorten Hoofdstuk 6 | 6.1 Dieren algemeen 49

In dit hoofdstuk wordt een aantal diersoorten beschreven die u bij het beheer en onderhoud in en aan de rand van de stedelijke omgeving van Schiedam tegen kunt komen. De diergroepen die worden beschreven, zijn: zoogdieren, vogels, amfibieën, vissen, dagvlinders en libellen.

Let op! Alle vogels in Nederland die van nature voorkomen op Europees grondgebied zijn beschermd. Zij mogen tijdens hun voortplantingsproces (baltsen, nestbouw, broeden en verzorgen van opgroeiende jongen) niet door werkzaamheden verstoord worden. Bovendien is van een aantal vogelsoorten het nest ook buiten de voortplantingsperiode jaarrond beschermd. Ook alle vleermuizen (en hun vaste rust- en verblijfplaatsen) zijn beschermd. In deze veldgids is maar een beperkt aantal representatieve vogels en vleermuizen opgenomen, zodat de veldgids hanteerbaar blijft in het veld.

Per diersoort wordt weergegeven:Naam van de soort bijvoorbeeld: IJsvogel.

Foto’sVisuele weergave van de diersoort zelf en van zijn leefgebied, nest- of rustplaats.

Karakteristiek Dit geeft aan hoe het dier is te herkennen; een omschrijving van de levenswijze en de ecologie.

Verspreiding en voorkomenHier wordt een globale verspreiding van de soort in de Gemeente Schiedam beschreven. Deze is ingedeeld in vijf categorieën: algemeen, vrij algemeen, lokaal, vrij zeldzaam en zeldzaam. De verspreiding is ingeschat op basis van beschikbare verspreidingskaarten en ecologische kennis. Ook wordt een korte beschrijving van het leefgebied gegeven.

Status Dit geeft aan hoe de soort is opgenomen in de Flora- en faunawet of op een Rode lijst. Naast de algemeen geldende zorgplicht uit de gedragscode kan het gaan om een tabel 1, 2 of 3-soort. Dit is dan vermeld. De Rode lijst is de lijst van dieren die bedreigd zijn of sterk achteruit gaan. Er zijn vijf categorieën: thans niet bedreigd (TNB), gevoelige soorten (GE), kwetsbare soorten (KW), bedreigde soorten (BE) en ernstig bedreigde soorten (EB). Een vrij groot aantal Rode lijst soorten valt onder de Flora- en faunawet en komt voor op één van de tabellen 1, 2 of 3 van beschermde soorten uit de Gedragscode Flora- en faunawet. Voor Rode Lijst soorten geldt de Gedragscode Flora- en faunawet uitsluitend als aanbeveling.

Beheer en onderhoudPer soort is aangegeven wat belangrijk is bij het beheer en onderhoud door middel van een verwijzing naar de van toepassing zijnde Natuurwerkkalender(s). Omdat beheer en onderhoud niet alleen wordt bepaald door één dier- (of planten-) soort, kan in de praktijk hiervan worden afgeweken. Als het echter gaat om tabel 2 en 3-soorten uit de gedragscode, zijn de Natuurwerkkalender(s) en maatregelen in de gedragscode maatgevend.

6.1 Algemeen

6. Dieren

Page 50: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

50 Hoofstuk 6 | 6.2 Zoogdieren Hoofstuk 6 | 6.2 Zoogdieren

Rosse vleermuisRosse vleermuis

Ruige dwergvleermuis

Gewone dwergvleermuis

Gewone dwergvleermuisRuige dwergvleermuisRosse vleermuis

Karakteristiek Kleine, insectenetende, vliegende zoogdieren. Schemer- en nachtdieren, die overdag in een schuilplaats zitten. Deze schuilplaatsen zijn in ons land meestal in holtes en spleten in bomen en gebouwen. De vrij ingewikkelde en verschillende gedragingen van de meeste vleermuizen maakt het lastig dit in het algemeen te beschrijven. De meeste vleermuizen hebben verschillende typen verblijfplaatsen, die vaak apart door mannetjes en vrouwtjes gebruikt worden. Een kolonie van vleermuizen heeft vaak een netwerk aan verblijfplaatsen. In de winter verblijven veel soorten in donkere, vorstvrije holtes in bomen en gebouwen in een winterslaap. Er zijn echter ook wegtrekkende soorten. In de zomer bevinden de vrouwtjes van de meeste soorten zich in zogenaamde kraamkamers om de jongen groot te brengen. De mannetjes leven dan individueel of in groepjes. Later in het jaar hebben de mannetjes vaak een vaste verblijf- of baltsplaats waar paringen plaatsvinden. In het landschap maken vleermuizen gebruik van vaste routes en foerageerplaatsen, bijvoorbeeld langs lijnvormige landschapselementen. In de herfst breekt voor de vleermuizen de paartijd aan. Mannetjes proberen dan vrouwtjes naar hun verblijfplaatsen te lokken, door te roepen. Daarnaast zijn er vaak bij grotere winterverblijven paarplaatsen waar zowel vrouwtjes al mannetjes naar toe komen. Alle vleermuizen in Nederland hebben een beschermingsstatus tabel 3 (streng beschermd). Veel soorten vleermuizen staan op de Rode Lijst.

Verspreiding en voorkomen Algemeen voorkomend tot (zeer) zeldzaam in ons beheergebied (soortafhankelijk). In heel Nederland komt een twintigtal vleermuissoorten voor, waarvan er zo’n vier tot vijf soorten in ons beheergebied voorkomen. Dit betreft zowel boombewonende, als gebouwbewonende vleermuissoorten. Deze soorten zijn (vrij) algemeen in de stedelijke omgeving in het westen van het land.

Infokaart vleermuizen

Page 51: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

51Hoofstuk 6 | 6.2 Zoogdieren Hoofstuk 6 | 6.2 Zoogdieren

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalenders 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken,4.12 Onderhoud van gebouwen. Vooral het behoud en de bescherming van de verschillende typen verblijfplaatsen is voor vleermuizen erg belangrijk. Bomen met holtes en spleten, en zelfs loshangende schors kunnen van belang zijn als verblijfplaats. Mogelijke verblijfbomen altijd van tevoren laten onderzoeken door een ecologisch deskundige bij een voorgenomen velling of snoeien.

Gebouwen met openingen/spleten of vrij toegankelijke donkere ruimtes worden ook vaak door vleermuizen gebruikt. Bij verbouwingen of onderhoud van gebouwen moet altijd de mogelijkheid van vleermuisverblijfplaatsen worden onderzocht door een ecologisch deskundige. Dit geldt voor het (na)-isoleren van spouwmuren van gebouwen. Hierbij worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen vaak aangetast.

Ontheffing is noodzakelijk als aantasting van verblijfplaatsen onvermijdelijk is. Ook aantasting van foerageergebied en vliegroutes is zonder ontheffing niet toegestaan en dus strafbaar. Het aanbrengen van verlichting kan ernstig verstorend werken op de meeste soorten vleermuizen. Hierbij moet ook gedacht aan zogenaamde `natuurvriendelijke` groene verlichting. Deze is voor vleermuizen ook zeer hinderlijk. Bij het veranderen van de ligging van landschapselementen altijd nagaan of vleermuizen hiervan hinder ondervinden. Verder zijn vleermuizen vaak afhankelijk van een zo gevarieerd mogelijk landschap en het bijbehorende voedselaanbod. Om het aanbod aan bloeiende planten, voor insecten, en dus als voedsel voor vleermuizen zo lang mogelijk optimaal te houden is gefaseerd maaien een goede methode.

Vleermuisverblijfplaats Vleermuisverblijfplaats

Vleermuisverblijfplaats

Vleermuisverblijfplaats

Page 52: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

52 Hoofdstuk 6 | 6.2 Zoogdieren Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Mol

Egel

Konijn

Infokaart algemene zoogdieren

KonijnEgelMol

Karakteristiek Zoogdieren onderscheiden zich van andere dieren, doordat de jongen zich ontwikkelen in een baarmoeder en na de geboorte worden gezoogd met melk. In Nederland komen zo’n kleine 70 inheemse zoogdieren voor, waarvan er 65 zijn beschermd. Veel zoogdieren hebben een verborgen levenswijze: ze zijn er wel, maar je ziet ze (bijna) nooit. Zoogdieren zijn vooral ‘s nachts actief. Ze houden van een structuurrijke afwisseling van begroeiingstypen: bos, bomen, struweel, (kruidenrijke) ruigte, gras, oevers en dergelijke.

Alle inheemse zoogdieren zijn wettelijk beschermd, met uitzondering van Bruine rat, Zwarte rat en Huismuis. Voor de meer algemeen voorkomende beschermde zoogdieren, waaronder bijvoorbeeld Egel, Konijn en Vos, geldt een algemene vrijstelling voor bestendig beheer en onderhoud.

Verspreiding en voorkomen In ons beheergebied komen veel zoogdieren voor. Sommige soorten zijn zeer algemeen en komen verspreid over ons gehele beheergebied voor, terwijl andere soorten veel minder vaak worden aangetroffen en soms maar op een paar specifieke plekken.

Beheer en onderhoud Voor tabel 1 soorten: Geen directe beperkingen. Maar let op algemene zorgplicht! Dat betekent dat men in redelijkheid activiteiten moet vermijden waarvan vermoed kan worden dat deze nadelig zijn voor in het wild levende dieren (en planten). Algemeen voorkomende zoogdieren zijn gebaat bij een beheer en onderhoud dat is gericht op het in standhouden of ontwikkelen van een gevarieerd landschap met voldoende dekking in de vorm van begroeide taluds van waterlopen, bosjes, boomsingels en houtwallen en ruige overhoekjes.

Page 53: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

53Hoofdstuk 6 | 6.2 Zoogdieren Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

FuutMeerkoetWilde eend

Karakteristiek Watervogels leven overal waar water, geschikte nestgelegenheid en voldoende voedsel aanwezig is. Algemeen voorkomende watervogels zijn weinig kieskeurig en komen dus op heel veel plaatsen voor. Wateren met een randje oeverbegroeiing zijn soms al geschikt als leefgebied. Alle vogels, hun in gebruik zijnde nesten en andere vaste rust- of verblijfplaatsen zijn echter beschermd. Zij zijn gevoelig voor vernietiging en verstoring. Dat geldt dus ook voor alle (zeer) algemeen voorkomende watervogels, zoals bijvoorbeeld meerkoet, fuut en wilde eend. Meerkoeten en futen broeden vrijwel zonder uitzondering op een nest dat in het water ligt. Vaak een eindje vanaf de oever, als bescherming tegen roofdieren. Wilde eenden echter broeden veelal een eindje het land op, tussen ruige begroeiing, onder bomen en struiken, etc. Alle (water)vogels hebben een beschermingsstatus die overeenkomt met de bepalingen voor tabel 3 soorten.

Verspreiding en voorkomen Zeer algemeen. Deze algemeen voorkomende watervogels worden verspreid over ons gehele beheergebied aangetroffen. Ook in de stedelijke omgeving.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalenders 3.2 t/m 3.9. Let op: Ook bij het maaien van oevers, bermen en graslanden oppassen voor broedende watervogels onderin het talud. Ook in “groene” periode, want sommige individuen beginnen al erg vroeg met hun broedproces en/of gaan hiermee tot ver in augustus/september door! Wilde eenden bijvoorbeeld hebben soms wel 3 legsels per jaar.

Infokaart watervogels

Wilde eend

Meerkoet

Fuut

Page 54: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

54 Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

KnobbelzwaanCanadese gansNijlgans

Karakteristiek Ganzen zijn grote, zwaargebouwde watervogels, gespecialiseerd in het grazen en leven meer op het land dan op het water. Zij trekken in familieverband of grote troepen en vliegen daarbij in V-vormige formaties of golvende linies, waardoor ze een grotere vliegcapaciteit hebben. Veel ganzensoorten hebben een beschermingsstatus die overeenkomt met de bepalingen voor tabel 3 soorten. Dit geldt echter niet voor de Nijlgans. Deze komt op Europees grondgebied voor als gevolg van menselijk handelen. Voor deze soort geldt echter wel de zorgplicht!

Zwanen zijn grote vogels met een lange hals. Ze zijn zwaar en stijgen moeizaam op. Bij het opstijgen trappelen ze met de poten en slaan ze krachtig met de vleugels. Ze lopen met een waggelende gang.

Het voedsel bestaat onder andere uit waterplanten, die gezocht worden in ondiep water. Hierbij komt hun lange hals goed van pas. Zwanen zijn monogaam; een paar blijft hun hele leven bij elkaar. Het nest bevindt zich op de grond of op een berg plantaardig materiaal in of op de oever van water. Bij het verdedigen van hun broedsel kunnen mannetjes behoorlijk agressief zijn.

Verspreiding en voorkomen Afhankelijk van de soort: zeer algemeen tot lokaal in ons beheergebied. Nederland is een echt ganzenland, jaarlijks overwinteren er bij ons twee miljoen ganzen. Inmiddels zijn er ook ongeveer 250.000 broedende ganzen die het hele jaar in ons land blijven; zij brengen hier ook hun jongen groot. Enkele jaren geleden werden 13 soorten ganzen als broedvogel vastgesteld. Ganzen nemen in aantallen sterk toe.

In Nederland zijn m.n. Knobbelzwaan, Wilde zwaan, Kleine zwaan en Zwarte zwaan aan te treffen. De Knobbelzwaam komt het meest frequent voor. Ook in de stedelijke omgeving De Zwarte zwaan is een uitheemse sierwatervogel (exoot), die zich in Nederland ook kan voortplanten.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalenders 3.2 t/m 3.9. Ganzen en bijv. Knobbelzwanen veroorzaken veel overlast: vraatschade aan gewassen, vertrappen en verslempen van de grond, bevuiling door uitwerpselen van grasland en voedselarme plassen, soms (geluid)overlast in de woonomgeving. Om dit tegen te gaan, moet een ontheffing Flora- en faunawet worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken (RVO) of de provincie.

Infokaart ganzen en zwanen

Nijlgans

Canadese gans

Knobbelzwaan

Page 55: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

55Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Blauwborst

Kleine karekiet

Rietzanger

Infokaart rietbroeders

RietzangerKleine karekietBlauwborst

Karakteristiek Veel rietbroeders zijn kleine, bruinachtige zangvogeltjes die grotendeels leven van insecten. Sommigen eten ’s winters vooral plantenzaden. Hoewel iedere rietbroeder zijn eigen specifieke eisen stelt aan het leefgebied, hebben de meeste soorten een voorkeur voor een grote variatie aan oevervegetaties met zeggen en biezen, rietlanden en een beperkt aantal struiken en bomen. Afhankelijk van de soort gaat de voorkeur uit naar meer of mindere uitgestrektheid. Sommige soorten maken hun nest in stevig overjarig riet, anderen doen dit juist in rietlanden waar overjarig en jong riet gemengd zijn. Nesten worden gebouwd tussen rietstengels, vaak direct boven het water. Ook broeden sommige soorten onderin struikgewas, net boven de grond.Alle vogels hebben een beschermingsstatus die overeen komt met de bepalingen voor tabel 3 soorten.

Verspreiding en voorkomen Rietbroeders komen verspreid voor in ons gehele beheergebied; met name Kleine karekiet is een redelijk talrijke broedvogel. Ook als doortrekker worden deze vogels regelmatig waargenomen. Afgelopen decennia is het aantal broedgevallen gedaald doordat (overjarige) rietvegetaties verdwenen of van mindere kwaliteit werden door onnatuurlijke zomer- en winterpeilen en als gevolg van verdringing door struiken en bomen. Deze verstruiking en verbossing in moeras wordt in de hand gewerkt door verdroging en door vermesting van het oppervlaktewater.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalenders 3.3 Maaien van oevers en moeras, 3.6 Schonen van wateren en 3.7 Baggeren van wateren. Bij rietmaaien in het voorjaar/zomer voldoende afstand houden van het nest (minimaal 5 m). Geen peilverhoging toepassen in de periode mei - augustus i.v.m. het verdrinken van het nest op of vlak boven de grond of waterspiegel. Zoveel mogelijk gefaseerd onderhoud toepassen.

Page 56: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

56 Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Wulp

Kievit

Grutto

GruttoKievitWulp

Karakteristiek Alle vogels die vooral op graslanden broeden zijn weidevogels. Nederland is voor weidevogels in West-Europa erg belangrijk, omdat wij veel geschikte weilanden hebben (gehad). Weidevogels houden van kale vochtige weilanden met veel bodemleven en dus voedsel. Ook in de taluds van waterlopen wordt gefoerageerd. De nesten van deze vogels kunnen aangetroffen worden op alle mogelijke grazige en open plekken, ook op delen die grenzen aan grote open weilanden of hooilanden zoals in ecologische verbindingszones, taluds van watergangen, randen van werkpaden en op dijken. Zij broeden op de grond.Alle weidevogels hebben een beschermingsstatus die overeenkomt met de bepalingen voor tabel 3 soorten. Veel van deze soorten staan tevens op de Rode Lijst.

Verspreiding en voorkomen Afhankelijk van de soort, tot vrij zeldzaam in ons buitengebied. Als gevolg van vooral de intensivering in de landbouw, door een algemene verlaging van de grondwaterstand, overbemesting, vroeger en veelvuldiger maaien met zwaarder materieel en intensieve beweiding, is het aantal weidevogels afgelopen decennia sterk achteruitgegaan.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties, 3.3 Maaien van oevers en moeras. Door laat te maaien (liefst na 15 juli) en/of het sparen van nesten na markeren (5 m beschermingszone) kunnen weidevogels tot een groter broedsucces komen. Ook het tegengaan van ontwatering, overbemesting en verstoring door menselijk handelen kunnen hieraan bijdragen. Constante variatie in het landschap m.b.t. maaidata, waterstand, bemestingstoestand e.d. is voor weidevogels belangrijk. Hieraan kan de gemeente ook in belangrijke mate bijdragen.

Infokaart weidevogels

Page 57: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

57Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Sperwer

Boomvalk

Buizerd

BuizerdBoomvalkSperwer

Karakteristiek Met roofvogels worden over het algemeen vleesetende vogels bedoeld die op een prooi jagen. Ze vangen deze prooi op de grond, in de lucht of in het water. Sommige soorten eten (ook) kadavers. Roofvogels hebben klauwen met scherpe nagels met drie tenen vooruit en één teen achteruit en een grote kromme snavel. De meeste roofvogels jagen overdag. Uilen - de nachtploeg van de jagende vogels - behoren niet tot de roofvogels en zijn er zelfs niet mee verwant, al vertonen ze veel overeenkomsten. In Nederland broeden ca. 12 soorten roofvogels. Alle roofvogels hebben een beschermingsstatus die overeenkomt met de bepalingen voor tabel 3 soorten. Bovendien is van ca. 75% van de in Nederland broedende roofvogels ook het nest (horst) jaarrond beschermd.

Verspreiding en voorkomen Afhankelijk van de soort, lokaal en verspreid voorkomend in ons gehele beheergebied. Ook in de stedelijke omgeving (parken en stadsrandgebieden). De genoemde roofvogelsoorten hebben een voorkeur voor een afwisselend landschap, waarin kleine landschapselementen, ruigten, braakliggende randen en lage en hoge vegetaties elkaar afwisselen. Deze dienen als schuil-, broed- en foerageerplekken voor deze vogels.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Let op: bomen met roofvogelnest niet zondermeer vellen! De nesten van bijvoorbeeld Boomvalk, Sperwer en Buizerd zijn jaarrond beschermd. Dat betekent dat een ontheffing Flora- en faunawet moet worden ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken (RVO). Ook direct nevenstaande bomen naast een horstboom mogen niet zomaar worden omgezaagd. Altijd een ecologisch medewerker inschakelen bij aanwezigheid van roofvogelnesten!

Infokaart roofvogels

Page 58: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

58 Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Grote bonte specht

Boomklever

Groene specht

Groene spechtBoomkleverGrote bonte specht

Karakteristiek De meest bekende holenbroeders in bomen zijn waarschijnlijk spechten. Deze vogels hakken hun eigen broedgelegenheid in bomen. Toch zijn er veel meer vogels die hun nesten in boomholtes en grote spleten hebben, zoals bijvoorbeeld gekraagde roodstaart, boomklever en bosuil. Deze soorten kunnen niet of nauwelijks zelf een nest hakken, maar maken gebruik van natuurlijke holten en spleten of oude spechtennesten. De meeste soorten boomholenbroeders hebben de voorkeur voor oude bomen in gevarieerde (halfopen) bossen of parken, maar komen ook voor in meer open landschap met bosschages en enkele oude bomen. Vrijwel alle boomholenbroeders maken ook graag gebruik van speciale en op maat gemaakte nestkasten. Alle vogels hebben een beschermingsstatus die overeen komt met de bepalingen voor tabel 3 soorten.

Verspreiding en voorkomen Boomholenbroeders, zoals bijvoorbeeld de Grote bonte specht, komen lokaal verspreid in ons gehele beheergebied voor. Vooral in stadsparken en groene gebieden met oudere bomen zijn deze soorten soms aan te treffen, zoals bijvoorbeeld in het Prinses Beatrixpark.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Let op: bomen met holen, rottingsgaten of spleten mogen niet zondermeer geveld worden. Er dient eerst een inventarisatie en ecologisch onderzoek verricht te worden naar alternatieve nestgelegenheden in de directe omgeving. Schakel hiervoor altijd eerst een ecologisch deskundige in!

Infokaart boomholenbroeders

Page 59: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

59Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Nestgangen Oeverzwaluw

Oeverzwaluw

IJsvogel

IJsvogelOeverzwaluw

Karakteristiek De IJsvogel en de Oeverzwaluw zijn in Nederland de meest voorkomende wandholenbroeders. De nestgang van beide soorten varieert in lengte van 50 cm tot 1 m. Deze worden door de dieren zelf gegraven in een steile wand. IJsvogels zijn aan lichaamsbouw, kleur en gedrag makkelijk te herkennen. Het voedsel bestaat uit kleine visjes en deze soort komt dan ook vooral voor bij helder, visrijk water. IJsvogels zijn niet goed bestand tegen kou; er sterven bij strenge vorst vaak zeer veel vogels. Dit komt ook doordat water bevriest en er niet meer ‘gevist’ kan worden. Oeverzwaluwen zijn kleiner dan andere zwaluwsoorten en zijn te onderscheiden door de weinig gevorkte staart en minder opvallende vlucht. Zij eten vooral insecten en jagen vaak boven water; soms doen zij dit in groepen. Een grote kolonie oeverzwaluwen eet per dag tot wel enkele kilo’s muggen! Oeverzwaluwen broeden altijd in kolonies, waarbij de nesten vaak in rijen naast elkaar liggen.Alle vogels hebben een beschermingsstatus die overeen komt met de bepalingen voor tabel 3 soorten.

Verspreiding en voorkomen IJsvogels komen verspreid voor in ons hele beheergebied, maar zelden in hoge aantallen. Oeverzwaluw is in ons beheergebeid zeldzaam. IJsvogels zijn o.a. waargenomen bij Kindertuincomplex Vijfsluizen en de Groene Raat.

Beheer en onderhoud Kale steilranden, wortelkluiten van omgevallen bomen en overhangende oevers zoveel mogelijk sparen. Ook omgevallen bomen en takken boven het water (deels) sparen, omdat deze dienst doen als jachtplek voor ijsvogels. Kale steilwanden sparen voor oeverzwaluwen. Opletten bij werkzaamheden rond zanddepots. Deze voor broedperiode ongeschikt maken voor oeverzwaluwen en/of werkzaamheden in najaar uitvoeren. Altijd eerst een ecologisch medewerker inschakelen!

Infokaart wandholenbroeders

Page 60: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

60 Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Huismus

Gierzwaluw

Huiszwaluw

HuiszwaluwGierzwaluwHuismus

Karakteristiek Een aantal vogelsoorten broedt - als alternatief bij het ontbreken van natuurlijke rotsen en grotten in Nederland - bijna uitsluitend in en op gebouwen; zogenaamde cultuurvolgers. De huismus broedt onder dakpannen, in gaten en kieren van gebouwen of kunstwerken en af en toe in nestkasten en holtes in bomen. De Huiszwaluw maakt zijn nest het liefst onder brede dakoverstekken en soms onder bruggen. Hij maakt een komvormige nestje van modder. De Gierzwaluw broedt vaak in de kieren tussen dakpannen en de tengels (panlatten) waarop deze rusten, bovenop hoge gebouwen. Ook spouwmuur-isolatiegaten en andere holtes fungeren regelmatig als broedplaats voor deze soort. Alle (gebouwbroedende) vogels hebben een beschermingsstatus die overeenkomt met de bepalingen voor tabel 3 soorten. De vogels die hiernaast staan afgebeeld zijn tevens alle 3 vermeld op de Rode Lijst voor vogels. Bovendien zijn de nesten van deze soorten jaarrond beschermd!

Verspreiding en voorkomen De 3 genoemde soorten komen verspreid in ons gehele beheergebied voor. Zowel in het landelijk gebied, als in de stedelijke omgeving. Het aantal huismussen is afgelopen jaren zeer sterk achteruit gegaan (meer dan gehalveerd) door onder andere het afnemen van geschikte schuil- en nestgelegenheid door een andere huizenbouw (minder geschikte dakpanconstructie), andere tuininrichting (minder ligusterheggen) en andere stedelijke inrichting (minder ruige landjes).

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 4.12 Onderhoud van gebouwen. Onderhoudswerkzaamheden aan gebouwen en kunstwerken met bewoonde nesten van Huismus, Huiszwaluw en Gierzwaluw uitsluitend buiten de periode maart - september uitvoeren. Nesten niet zonder meer verwijderen. Altijd een ecologisch deskundige inschakelen! Bij sloop, verbouw of renovatie van gebouwen met huismussen- en gierzwaluwennesten altijd ontheffing aanvragen!

Infokaart gebouwbroeders

Page 61: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

61Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Winterkoning

Merel

Heggenmus

HeggenmusMerelWinterkoning

Karakteristiek Struweelvogels broeden vrijwel overal waar geschikte nestgelegenheid en voldoende voedsel aanwezig is. Deze algemeen voorkomende vogels zijn weinig kieskeurig en komen dus op heel veel plaatsen voor. Alle vogels, hun in gebruik zijnde nesten en andere vaste rust- of verblijfplaatsen zijn echter beschermd. Zij zijn gevoelig voor vernietiging en verstoring. Dat geldt dus ook voor alle (zeer) algemeen voorkomende struweelvogels, zoals bijvoorbeeld Heggenmus, Merel en Winterkoning. De Heggenmus nestelt graag in struiken en hagen, maar ook in bijvoorbeeld houtstapels. Het nest bestaat grotendeels uit mos. De Merel nestelt in struiken, heggen, lage bomen, dichte klimopbegroeiingen en andere lage beplantingen. De Winterkoning maakt zijn koepelvormig nest van mos, blad en gras graag in dichte struiken, (klimop)hagen en heggen, maar ook in houtstapels.Alle (struweel)vogels hebben een beschermingsstatus die overeenkomt met de bepalingen voor tabel 3 soorten.

Verspreiding en voorkomen Zeer algemeen. Deze algemeen voorkomende struweelbroeders worden verspreid over ons gehele beheergebied aangetroffen. Zowel in het landelijke gebied, als in de stedelijke omgeving.

Beheer en onderhoud Zie natuurwerkkalender 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Onderhoudswerkzaamheden aan struweel, struiken, heggen en hagen bij voorkeur uitvoeren na half juli. Let op: sommige struweelvogels gaan tot ver in augustus door met broeden! Merels bijvoorbeeld hebben soms wel drie legsels per jaar. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, snoeiwerkzaamheden pas uitvoeren nadat de vogels de nesten niet meer in gebruik hebben en/of verstoring voorkomen door voldoende afstand te houden (op basis van het advies van een deskundige).

Infokaart struweelbroeders

Page 62: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

62 Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Nesten reigerkolonie

Blauwe reiger

Aalscholver

Karakteristiek Grotere vogels. De aalscholver is voornamelijk een viseter, terwijl de blauwe reiger ook wel amfibieën en kleine zoogdieren eet. De aalscholver is een goede zwemmer en kan over grote afstanden achter zijn prooi aan duiken. De blauwe reiger jaagt vooral vanaf de oever of in ondiep water. Beide soorten zijn koloniebroeders, waarbij ze in groten getale in bomen broeden en slapen. De kolonies verhuizen regelmatig door het verweren van de bomen. Soms komen kolonies aalscholvers en blauwe reigers samen voor. Het is nauwelijks voor te stellen dat blauwe reigers en aalscholvers vroeger schuchtere vogels waren, die een teruggetrokken leven leidden. Tegenwoordig zijn ze in elke stad te vinden en bezoeken blauwe reigers bijvoorbeeld vrijwel iedere tuin met een vijver op regelmatige basis. Alle vogels hebben een beschermingsstatus die overeen komt met de bepalingen voor tabel 3 soorten.

AalscholverGeheel zwart met witte wang en opvallende gele vlek naast de bek; koloniebroeder; spanwijdte 1,20 tot 1,50 m; 0,80 tot 1,00 m lang; broedperiode: januari – mei;

Blauwe reigerBlauwgrijs met witte vogel; lange nek met spitse snavel ; eet zowel vissen als amfibieën; koloniebroeder; spanwijdte 1,10 tot 1,45 m; 0,80 – 1,00 m lang; broedperiode maart – mei

Verspreiding en voorkomen Over het gehele beheergebied lokaal voorkomend, zowel in landelijk als in stedelijk gebied. Kolonies zijn o.a. waargenomen bij het Vogeleiland in het Prinses Beatrixpark. Beide soorten zijn standvogels en blijven jaarrond in Nederland.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Kolonie- of nestbomen niet zonder meer vellen. Probeer de oeverbegroeiing op sommige plekken laag te houden, zodat de reiger makkelijk vanaf de oever voedsel kan vinden. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met reigernest zoveel mogelijk buiten de periode maart – augustus uitvoeren. Altijd deskundige inschakelen bij vellen en rooien van een nestboom.

Infokaart boombroedende viseters

Page 63: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

63Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels Hoofstuk 6 | 6.3 Vogels

Voor een aantal vogelsoorten geldt dat hun nesten niet uitsluitend tijdens de voortplantings periode zijn beschermd, maar gedurende het hele jaar. Dit betreft zogenaamde jaarrond beschermde nesten. Om een beeld te geven om welke nesten het zoal kan gaan binnen het beheergebied van de gemeente Schiedam, zijn onderstaand een aantal voorbeelden beschreven.

Karakteristiek Alle vogels in Nederland die van nature voorkomen op Europees grondgebied zijn beschermd. Deze bescherming geldt ook voor in gebruik zijnde nesten van deze vogels. Dit gebruik beperkt zich voor de meeste vogels tot het broedseizoen. Indien het nest na het broedseizoen niet meer in gebruik is, is het niet meer beschermd.

Echter, een zeer beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent, keert elk jaar terug naar hetzelfde nest en/of broedt in kolonies. Deze nesten zijn allemaal jaarrond beschermd. Daarnaast is er een categorie vogels waarvan het nest in sommige gevallen jaarrond beschermd is. Dat is het geval als er geen alternatieven in de omgeving of de regio voorhanden zijn en deze ook niet (met een gerede kans op succes) kunnen worden gerealiseerd. Zie voor jaarrond beschermde nesten; bijlage 1 van deze veldgids.

Verspreiding en voorkomen Jaarrond beschermde nesten van diverse soorten vogels komen in ons gehele beheergebied voor; zowel in de stad, als in het buitengebied.

Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: soortafhankelijk.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 4.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 4.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken, 4.12 Onderhoud van gebouwen. Bomen met holtes en spleten bij voorkeur niet vellen; hierin kunnen zich jaarrond beschermde nesten bevinden. Indien vanuit veiligheidsoverwegingen of een ander (maatschappelijk) belang deze boom toch geveld moet worden, altijd van tevoren laten onderzoeken door een deskundige.Van een redelijk aantal roofvogels is het nest jaarrond beschermd. Dat geldt in sommige gevallen ook voor nesten van bijvoorbeeld zwarte kraai en ekster. Wanneer in een boom die geveld moet worden zich een vrij groot nest bevindt, moet deze vooraf altijd door een deskundige worden onderzocht of het een jaarrond beschermd nest betreft.Gebouwen worden ook gebruikt door vogels met een jaarrond beschermd nest. Bij verbouwingen of groot onderhoud van gebouwen moet altijd vooraf een inventarisatie worden uitgevoerd door een deskundige.

Infokaart jaarrond beschermde nesten

Nestholte grote bonte specht

Horst Havik

Horst Buizerd

Page 64: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

64 Hoofstuk 6 | 6.4 Amfibieën Hoofstuk 6 | 6.4 Amfibieën

Kleine watersalamander Bastaardkikker

Bruine kikker

Gewone pad

Karakteristiek Amfibieën (kikkers, padden en salamanders) leven zowel in het water, als op het land. Van de meeste soorten leven de volwassen dieren een groot deel van het jaar op het land en maar enkele maanden in het water (t.b.v. de voortplanting). In het water levende amfibieën hebben een water- en zuurstofdoorlatende huid, die daarom zeer dun is. Voor het leven op het land wordt de huid droger en meer waterafstotend. Amfibieën moeten net als reptielen regelmatig vervellen, maar doen dit meestal ‘s nachts en binnen korte tijd waardoor dit maar zelden wordt waargenomen. Het vervellen is een intensieve bezigheid en veel amfibieën sperren de bek wijd open, maken kronkelende bewegingen met het lichaam, blazen zich op of schuren langs voorwerpen om de huid te laten scheuren. De huid is vliesachtig en doorzichtig en wordt meestal opgegeten. Alle amfibieën zijn koudbloedig en houden daarom een winterslaap. Meestal weggekropen in de grond, in konijnenholen, onder bladhopen en boomstronken in bossen en struweel. Soms in kelders, schuurtjes en kassen. In de zomer schuilen zij op het land in structuurrijke begroeiingen: bosjes, struweel, (oever)ruigten en kruidenrijk grasland.

Kleine watersalamanderRelatief klein; ca. 6-9 cm; lichtgele buik met oranje middenstreep; mannetjes grof gevlekt, vrouwtjes licht gevlekt/gestipt; voortplanting; februari - juni in allerlei wateren; weinig kritisch; meest algemene salamander.

Gewone padRelatief groot; ca. 7-11 cm; variabele kleur; beige/grijs, bruin, bruinrood; wrattige huid; horizontale pupil, iris goudkleurig-koperrood; voortplanting; maart - april in allerlei wateren; weinig kritisch; meest algemene pad.

Infokaart algemene amfibieën

Page 65: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

65Hoofstuk 6 | 6.4 Amfibieën Hoofstuk 6 | 6.4 Amfibieën

Leefgebied amfibieën Leefgebied amfibieën

Leefgebied amfibieën

Leefgebied amfibieën

BastaardkikkerMiddelgroot; ca. 7-11 cm; bastaard van poelkikker en meerkikker; (bruin)groene rug met donkere vlekken, vaak met lichtgroene streep; voortplanting; mei - juli in allerlei wateren; weinig kritisch; meest algemene ‘groene kikker’.

Bruine kikkerMiddelgroot; ca. 7-10 cm; variabele rugkleur; bruin, bruingroen, bruinrood, grijsachtig; gladde huid, met donkere vlekken; voortplanting; maart - april in allerlei wateren; weinig kritisch; zeer algemene kikker.

Verspreiding en voorkomen In Nederland komen 16 soorten amfibieën voor, waarvan 5 in ons beheergebied. Kleine watersalamander, Gewone pad, Bruine kikker en Bastaardkikker komen overal in ons gebied voor. Alle amfibieën zijn beschermd. Voor de algemeen voorkomende beschermde amfibieën geldt een algemene vrijstelling voor bestendig beheer en onderhoud.

Beheer en onderhoud Vrijwel alle soorten amfibieën profiteren van de aanleg van poelen, in combinatie met voldoende en geschikt landbiotoop in de vorm van kruidenrijke graslanden, ruigtevegetaties, hagen, houtwallen bosjes en bossen. Poelen vanaf half september tot half oktober schonen, maar pas wanneer het wateroppervlak voor meer dan 75% is dichtgegroeid. Ene jaar de helft schonen (oost-west richting) en volgende jaar of het jaar daarop de andere helft. Opslag van struiken en bomen direct rondom de poel regelmatig afzetten, zodat zoninval mogelijk blijft.

Page 66: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

66 Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen

Leefgebied bittervoorn

Leefgebied paling

Paling

Bittervoorn

Karakteristiek Bittervoorn is een klein, hoog zijdelings afgeplat visje (5-9 centimeter). Kenmerkend blauwgroen streepje aan de flanken bij de staart. Bittervoorn heeft zoetwatermossels nodig voor voortplanting: er worden eitjes in gelegd. Paaiperiode: april - juni. Wateren met een rijke waterplanten- en oevervegetatie hebben de voorkeur.

Verspreiding en voorkomen Lokaal. Komt vooral voor in schone stilstaande tot langzaam stromende wateren (poldersloten, plassen); vaak dieper dan 30 centimeter, maar zeker niet altijd.

Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar.Waarnemingen doorgeven aan ecologisch medewerker.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalenders 4.6 Schonen van wateren en 4.7 baggeren van wateren. Bij (groot) onderhoud zoetwatermosselen terugplaatsen en zeker delen van waterbodem sparen (min. 25% van het natte profiel). In de zomer (paai- en opgroeiperiode) natte profiel bij voorkeur niet maaien! Indien noodzakelijk voor waterbeheer: beperkt maaien, maximaal éénzijdig water en oever maaien.

Bittervoorn

Karakteristiek Slangvormige vis (50-100; max. 125 cm) met een zeer slijmerige huid. De rugvin begint tamelijk ver naar achteren en verenigt zich via een zoom met de anaalvin. Heeft kleine borstvinnen; buikvinnen ontbreken. Kieuwopeningen zeer klein, daardoor blijven kieuwen lang vochtig buiten het water. Is katadroom: leeft in zoet water maar trekt voor voortplanting naar zee.

Verspreiding en voorkomen Steeds minder algemeen; sterk achteruit gegaan. Niet heel kieskeurig wat leefgebied betreft. In ieder watertype dat hij kan bereiken, van smalle stilstaande sloten tot brede rivieren kan hij worden aangetroffen. Heeft voorkeur voor wateren met goede schuilmogelijkheden (doorgraafbare bodem van modder, veen of grof grind, veel waterplanten, basaltblokken of boomwortels).

Status Flora- en faunawet: tabel 1 (vergelijkbaar) / Rode Lijst: gevoelig.

Beheer en onderhoud Er wordt actief gewerkt aan diverse maatregelen t.b.v. de palingstand, zoals een gesloten seizoen voor de beroepsvisserij en terugzetplicht voor de sportvissers. Verder worden maatregelen getroffen om te komen tot een verbetering van de water- en waterbodemkwaliteit en het opheffen van migratiebarrières.

Paling

Page 67: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

67Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen

Leefgebied grote modderkruiper

Leefgebied kleine modderkruiper

Kleine modderkruiper

Grote modderkruiper

Karakteristiek Langwerpig (25-30 cm) met zijdelings afgeplatte staart.Bruine rug met donker vlekkenpatroon, buik gelig, in depaaitijd iets oranjerood. Met tastdraden rond de bek (10 stuks) zoekt hij voedsel op de bodem. Zeer kleine schubben, bedekt met slijmhuid. Vinnen afgerond. Op flanken drie donkere lengtestrepen. Paaitijd: maart - juni. Winterrust december - maart, in modderbodem of dieper water.

Verspreiding en voorkomen Zeer zeldzaam. Bij ons o.a. aangetroffen in een sloot aan hetWindas. Verspreiding onduidelijk; mogelijk op meer plekken dan nu bekend. Typische bewoner van structuurrijke stilstaande,tot langzaam stromende wateren met kwel en een zeer dikkemodderbodem om in te foerageren en om in weg te kruipen.

Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar.Waarnemingen doorgeven aan ecologisch medewerker.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalenders 4.6 Schonen van wateren en 4.7Baggeren van wateren. Schonen en baggeren in augustus/september. Gefaseerde uitvoering in ruimte en tijd. Minimaal25% van de vegetatie sparen. Boven de bodem schonen,zodat knipmessen geen schade aan de vis toebrengen. Bakbij het schonen niet te vol laten lopen zodat vissen tussende spijlen kunnen ontsnappen. Schoonsel en bagger op dekant plaatsen en direct controleren op aanwezigheid vanGrote modderkruiper. Dieren terugzetten in het water.

Grote modderkruiper

Karakteristiek Kleinste van de twee inheemse modderkuipers. Slank, zijdelings afgeplat visje (8-14 cm) met patroon van vlekken op zijn flanken. Zes korte tastdraden om de bek. Kleine uitklapbare stekel onder het oog zorgt voor verdediging. Zeer beweeglijk. Zoekt ’s nachts naar voedsel op de bodem. Verschuilt zich overdag in de modder. Kortstondige lage zuurstofconcentraties (< 3 mg/l) worden overleefd.

Verspreiding en voorkomen Lokaal tot vrij algemeen. Waarschijnlijk algemener dan nu bekend. Komt in veel watertypen voor met zand- en modderbodems: poldersloten, oevers van grote wateren, etc. Vooral in najaar in grote aantallen aan te treffen tussen stenen en puin bij duikers en stuwen. Overdag vaak tussen begroeiing van de teen van het oevertalud of in de modder van de bodem.

Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: thans niet bedreigd.Waarnemingen doorgeven aan ecologisch medewerker.

Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalenders 4.6 Schonen van wateren en 4.7 baggeren van wateren. Watergangen bij voorkeur pas in september - oktober maaien. Niet maaien in paaiperiode: mei - juni. Is eerder maaien noodzakelijk, dan om en om linkeroever/rechteroever en deel van de waterbodem overslaan. Minstens een zoom wateren moerasbegroeiing laten staan.

Kleine modderkruiper

Page 68: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

68 Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen

Blankvoorn

Brasem

Karper

KarperBrasemBlankvoorn

Karakteristiek Van de in Nederland voorkomende zoetwatervissen, vormen de drie hiernaast afgebeelde soorten een groep van grote en ruim verspreid voorkomende vissen in de wateren van ons beheergebied en zijn veelal geliefd bij sportvissers. Brasem wordt vooral aangetroffen in rivieren, vaarten, kanalen en grote meren, maar ook in stadswateren. In deze watertypen, vooral indien een overwegend modderig tot fijnkorrelig bodemsubstraat aanwezig is, is Brasem vaak dominant aanwezig. Door het woelen in deze bodems ontstaat vaak vertroebeling van het water, hetgeen negatief is voor andere (vis)soorten en de plantengroei onder water. Blankvoorn kan in een breed spectrum van stromende en niet-stromende wateren worden aangetroffen, aangezien hij weinig eisen stelt aan zijn leefomgeving. Alleen in kleine en smalle wateren, zoals sloten, is Blankvoorn in mindere mate aanwezig. Karpers zijn in vergelijkbare wateren aan te treffen als brasems. Ook karpers dragen bij aan een vertroebeling van het water door het omwoelen van de bodem.De genoemde soorten kennen geen bescherming vanuit de Flora- en faunawet en staan niet op de Rode Lijst. Voor deze soorten geldt wel de Zorgplicht.

Verspreiding en voorkomen Zeer algemeen tot algemeen. In veel iets grotere wateren in onze stad zijn alle drie de genoemde soorten aan te treffen, evenals in diverse watertypen in het buitengebied.

Beheer en onderhoud Er gelden voor deze soorten geen directe beperkingen bij beheer en onderhoud vanuit wet- en regelgeving of beleid. Alle 3 zijn echter gebaat bij het gefaseerd schonen van wateren vanwege mogelijkheden voor paaien, ei-afzet, opgroeien en schuilen.

Infokaart algemene vissen

Page 69: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

69Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen Hoofstuk 6 | 6.5 Vissen

Californische rivierkreeft

Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft

Rode Amerikaanse rivierkreeft

Rode Amerikaanse rivierkreeftGevlekte Amerikaanse rivierkreeftCalifornische rivierkreeft

Karakteristiek Buitenlandse rivierkreeften zijn aan een flinke opmars bezig in Nederland. De kreeft is een dier dat door veel mensen wordt gezien als een indicator voor een goede waterkwaliteit. Dat klopt wanneer het gaat om onze inheemse, Europese rivierkreeft. Maar dat is zeker niet het geval met de inmiddels 7 soorten rivierkreeften en de Chinese wolhandkrab die nu onze wateren bevolken. Dit zijn allemaal exoten die onze inheemse rivierkreeft tot bijna uitsterven heeft gebracht. Dit komt onder andere door concurrentie van de soortgenoten uit Noord Amerika en het overbrengen van de zogenaamde ‘kreeftenpest’ (een soort schimmel). Zelf worden de Amerikaanse kreeften hier niet ziek van, maar de Europese rivierkreeft is hier tegen niet bestand.

De invasie van onze wateren door deze kreeften en krabben gaat zeer snel, doordat watervogels de eitjes verspreiden, maar ook doordat de dieren vele kilometers over land kunnen lopen.

Verspreiding en voorkomenDe Europese rivierkreeft is een van de meest bedreigde diersoorten van Nederland en komt nog slechts op 1 locatie voor; een aantal door sprengenbeken gevoede en geïsoleerd liggende vijvers op een landgoed bij Arnhem. Exotische kreeften en wolhandkrabben komen inmiddels in een flink deel van Nederland voor, soms in hoge aantallen per watergang, plas of meer. In ons beheergebied worden verschillende soorten verspreid aangetroffen.

Beheer en onderhoudKreeften hebben een groot effect op het waterecosysteem. Water- en moerasplanten verdwijnen door vraat en vertroebeling. Deze vertroebeling ontstaat door opwerveling van de baggerlaag. De kreeften brengen ook schade aan bij onze (beschermde) amfibieën en vissen, o.a. door het wegvreten van eieren. Daarnaast graven kreeften holen, waardoor schade kan ontstaan aan oevers en oeververdedigingen.

Bestrijding van rivierkreeften is op dit moment niet of nauwelijks mogelijk. Er wordt volop onderzoek gedaan op welke wijze hier in de toekomst mee om kan worden gegaan.

Infokaart kreeften

Page 70: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

70 Hoofdstuk 6 | 6.6 Dagvlinders Hoofdstuk 6 | 6.6 Dagvlinders

Citroenvlinder

Atalanta

Oranjetipje

Karakteristiek De vlinders in Nederland zijn ingedeeld in dagvlinders en nachtvlinders. Dagvlinders zijn vaak helder gekleurd en van nachtvlinders te onderscheiden doordat de antennen in een knopje eindigen. De eitjes worden afgezet op de waardplant: de plant die de rupsen eten. De planten waaruit vlinders de nectar halen, noemen we nectarplanten. Vlinders bezoeken vooral graag gele en blauwe bloemen, maar ze zijn ook wel op andere kleuren te vinden. Ze zuigen de nectar op met hun lange roltong. Sinds het begin van de 20e eeuw zijn er 17 soorten dagvlinders uit Nederland verdwenen. En van de 53 soorten, die nu nog in ons land voorkomen, is ruim de helft opgenomen op de Rode Lijst en zijn 9 soorten beschermd.

Oranjetipje20 – 22 mm; algemeen; standvlinder; vliegtijd: half april – eind mei; beschutte plaatsen in vochtige hooilanden en zonnige ruigten in bosranden waar de waardplant groeit; waardplant: o.a. Pinksterbloem.

Atalanta26 – 32 mm; (zeer) algemeen; trekvlinder; vliegtijd: april – november; zwervende atalanta´s kunnen vrijwel overal gezien worden, op plaatsen met veel nectarrijke planten; waardplant: Grote brandnetel.

Citroenvlinder27 – 30 mm; algemeen; standvlinder; vliegtijd: eind juni – begin oktober; zonnig open bos en bosranden, struwelen op braakliggende percelen en houtwallen; ook parken en tuinen; waardplant: o.a. Sporkehout. Overwintert vaak in dichte klimop in bomen.

Verspreiding en voorkomen Dagvlinders zijn - afhankelijk van de soort - zeer lokaal tot vrij algemeen aanwezig in ons beheergebied. De favoriete leefomgeving is voor iedere soort vlinder weer anders. Er zijn vlinders die zich hebben aangepast aan verschillende milieus zoals bossen, heidevelden, graslanden en moerassen. Waar een vlindersoort voorkomt, hangt nauw samen met de waardplant van de rupsen. Daarnaast zijn ook lichtintensiteit, temperatuur en luchtvochtigheid van grote invloed op de overlevingskansen van de soort. Er zijn zowel vlinders met een groot aanpassingsvermogen die in veel verschillende biotopen kunnen overleven, als sterk gespecialiseerde soorten die zich bij de geringste veranderingen van de leefomgeving niet meer kunnen handhaven. De aanwezigheid van dagvlinders kan in het algemeen als graadmeter worden gebruikt voor natuurvriendelijk beheer.

Infokaart algemene dagvlinders

Page 71: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

71Hoofdstuk 6 | 6.6 Dagvlinders Hoofdstuk 6 | 6.6 Dagvlinders

Kleine vos

Icarusblauwtje

Dagpauwoog

Beheer en onderhoud Iedere dagvlindersoort stelt andere eisen aan zijn leefgebied, maar er is wel een aantal algemene regels bij beheer en onderhoud van toepassing voor dagvlinders: beperken van vermesting, verdroging en verruiging, tegengaan van versnippering en isolatie, zoveel mogelijk gefaseerd maaien van ruw gras en bloemenrijk gras, oevers, schouwpaden en waterkeringen. Overhoekjes laten overstaan (ook in de winter) en geleidelijke overgangen tussen bos, ruigte en grasland ontwikkelen.

Dagpauwoog24 – 31 mm; (zeer) algemeen; standvlinder; vliegtijd: eind juni – oktober; ruige graslanden, bloemrijke randen van bos- en heidegebieden, dijken, parken en tuinen; waardplant: Grote brandnetel.

Icarusblauwtje15 mm; (zeer) algemeen; standvlinder; vliegtijd: begin mei – begin oktober; allerlei kruidenrijke vegetaties: kruidenrijke graslanden, lage pioniersvegetaties, parken, wegbermen en dijken; waardplant: klaversoorten.

Kleine vos22 – 25 mm; (zeer) algemeen; standvlinder; vliegtijd: februari – oktober; allerlei plaatsen waar voldoende nectar te vinden is: tuinen, parken, bosranden, ruigten, dijken en bermen; waardplant: Grote brandnetel. Overwintert vaak in schuurtjes en oude gebouwen.

Page 72: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

Fau

na

72 Hoofdstuk 6 | 6.7 Libellen Hoofdstuk 6 | 6.7 Libellen

Steenrode heidelibel

Paardenbijter

Grote keizerlibel

Karakteristiek De term ‘libellen’ wekt soms enige verwarring; er zijn twee ‘groepen’ libellen, namelijk juffers (gelijkvleugeligen) en ‘echte’ libellen (ongelijkvleugeligen). In deze veldgids noemen we libellen én juffers echter kortweg libellen. Juffers hebben een lang en dun achterlijf en de vier vleugels hebben dezelfde vorm. De vleugels worden in rust meestal langs of boven het achterlijf samengeklapt. De halve bolvormige ogen zijn geplaatst aan de zijkanten van de kop. Libellen zijn robuuster en meestal met een breder achterlijf. De achtervleugels zijn aan de basis breder dan de voorvleugels. De vleugels worden in rust meestal uitgespreid, of zelfs schuin naar beneden gehouden. De grote ogen raken elkaar (bijna) boven op de kop. Imago’s (volwassen libellen) zijn in Nederland vooral te vinden van begin mei tot eind oktober. In de winter leven bijna alle libellen als ei of larve in het water en zijn dan dus niet vliegend aan te treffen.In Nederland komen momenteel ca. 65 soorten libellen voor; 8 soorten zijn beschermd en 23 soorten hebben een Rode Lijst aanduiding.

Grote keizerlibelZeer grote libel: 64 – 84 mm; algemeen; vliegtijd: half mei – eind oktober; plassen, poelen, vennen, vijvers, sloten en langzaam stromende wateren.

PaardenbijterKleine glazenmaker: 56 – 64 mm; zeer algemeen; vliegtijd: begin juli tot in november; Stilstaande en zwak stromende wateren met een rijke moerasvegetatie: poelen, plassen, sloten, laagveen. Soms ook brak water. Vliegt vaak in groepen.

Steenrode heidelibelKorenbout: 35 – 40 mm; zeer algemeen; vliegtijd: begin juni tot half november; allerlei stilstaande en zwak stromende watertypen, met veel zon en op plaatsen met een goed ontwikkelde oevervegetatie.

Verspreiding en voorkomen Libellen zijn - afhankelijk van de soort - zeer lokaal tot algemeen aanwezig in ons beheergebied. Op de zandgronden komen meer soorten voor dan in de kleigebieden. Libellen zijn een groot deel van hun levenscyclus gebonden aan water. In vrijwel alle zoete watertypen kunnen libellenlarven voorkomen: vennen, plassen, moerassen, sloten, beken, rivieren, (stads)vijvers, etc. De aanwezigheid van bepaalde soorten libellen in een gebied zegt iets over de kwaliteit van dat gebied. Dat geldt zowel voor de natte elementen in het gebied, waar de larven leven, als voor de droge elementen, waar de imago’s leven. Hoe meer variatie aanwezig is, hoe meer libellensoorten er voorkomen. Libellen kunnen dus als graadmeter worden gebruikt voor goed beheer.

Infokaart algemene libellen

Page 73: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

73Hoofdstuk 6 | 6.7 Libellen Hoofdstuk 6 | 6.7 Libellen

Lantaarntje

Houtpantserjuffer

Gewone oeverlibel

Beheer en onderhoud Hoewel elke soort libel andere eisen stelt aan zijn leefgebied, zijn een aantal algemene regels bij beheer en onderhoud overal van toepassing: verbeteren van de waterkwaliteit, waar mogelijk verwijderen van de oeverbeschoeiing, zoveel mogelijk gefaseerd maaien van water- en oevervegetaties, aanleg van flauwe oevers en extra poelen langs waterlopen en het verbinden van bestaande leefgebieden. Libellen zijn insecteneters en daarom gebaat bij een gevarieerd landschap.

Gewone oeverlibelGrote libel: 44 – 50 mm; (zeer) algemeen; vliegtijd: begin mei – eind september; allerlei stilstaande en zwak stromende wateren, liefst op plaatsen met kale oevers.

HoutpantserjufferPantserjuffer: 39 – 48 mm; zeer algemeen; vliegtijd: eind juni tot begin november; allerlei stilstaande en traag stromende wateren met struiken of bomen langs de waterkant. Ook veel bij vijvers in bebouwde omgeving. Heeft takken boven het water nodig voor ei-afzet.

LantaarntjeWaterjuffer: 30 – 34 mm; zeer algemeen; vliegtijd: eind april tot begin oktober; vrijwel alle zoete watertypen, soms ook in brak water. Heeft van alle Nederlandse soorten de minst uitgesproken habitatvoorkeur. Vooral algemeen in voedselrijk, helder water met gevarieerde oevervegetatie.

Page 74: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld74 Bijlagen: Register planten en dieren Bijlagen: Checklist beschermde soorten

Planten 36Gewone Dotterbloem 36Zwanenbloem 36Gewone vogelmelk 37Knikkende vogelmelk 37Daslook 38Maretak 38Grote kaardenbol 39Waterdrieblad 39Infokaart muurplanten 40 Steenbreekvaren 40 Tongvaren 40 Klein glaskruid 40 Muurbloem 41 Gewone muurvaren 41 Wijfjesvaren 41 Muurleeuwenbek 41Infokaart attractieve planten 42 Echte koekoeksbloem 42 Grote ratelaar 42 Gewone margriet 42 Cichorei 43 Gele morgenster 43 Fluitenkruid 43Infokaart droge probleemsoorten 44 Japanse duizendknoop 44 Reuzenberenklauw 44 Jacobskruiskruid 44 Akkerdistel 45 Ridderzuring 45 Grote brandnetel 45Infokaart natte probleemsoorten 46 Grote waternavel 46 Parelvederkruid 46 Waterteunisbloem 46 Waterhyacint 47 Grote kroosvaren 47 Draadalg/flab 47Infokaart orchideeën 48 Rietorchis 48 Gevlekte orchis 48 Brede wespenorchis 48

Dieren 49Infokaart vleermuizen 50 Gewone dwergvleermuis 50 Ruige dwergvleermuis 50 Rosse vleermuis 50Infokaart algemene zoogdieren 52 Konijn 52 Egel 52 Mol 52Infokaart watervogels 53 Fuut 53 Meerkoet 53 Wilde eend 53Infokaart ganzen en zwanen 54 Knobbelzwaan 54 Canadese gans 54 Nijlgans 54Infokaart rietbroeders 55 Rietzanger 55 Kleine karekiet 55 Blauwborst 55

Infokaart weidevogels 56 Grutto 56 Kievit 56 Wulp 56Infokaart roofvogels 57 Buizerd 57 Boomvalk 57 Sperwer 57Infokaart boomholenbroeders 58 Groene specht 58 Boomklever 58 Grote bonte specht 58Infokaart wandholenbroeders 59 IJsvogel 59 Oeverzwaluw 59Infokaart gebouwbroeders 60 Huiszwaluw 60 Gierzwaluw 60 Huismus 60Infokaart struweelbroeders 61 Heggenmus 61 Merel 61 Winterkoning 61Infokaart boombroedende visteters 62 Aalscholver 62 Blauwe reiger 62Infokaart jaarrond beschermde nesten 63 Horst Buizerd 63 Horst Havik 63 Grote bonte specht 63Infokaart algemene amfibieën 64 Kleine watersalamander 64 Gewone pad 64 Bastaardkikker 65 Bruine kikker 65Paling 66Bittervoorn 66Kleine modderkruiper 67Grote modderkruiper 67Infokaart algemene vissen 68 Karper 68 Brasem 68 Blankvoorn 68Infokaart kreeften 69 Rode Amerikaanse rivierkreeft 69 Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft 69 Californische rivierkreeft 69Infokaart algemene dagvlinders 70 Oranjetipje 70 Atalanta 70 Citroenvlinder 70 Dagpauwoog 71 Icarusblauwtje 71 Kleine vos 71Infokaart algemene libellen 72 Grote keizerlibel 72 Paardenbijter 72 Steenrode heidelibel 72 Gewone oeverlibel 73 Houtpantserjuffer 73 Lantaarntje 73

Register planten en dieren

Page 75: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeld75Bijlagen: Register planten en dieren Bijlagen: Checklist beschermde soorten

Broedvogelsoorten, waarvan de nestplaatsen jaarrond beschermd zijn, omdat zij het hele jaar van het nest gebruik maken, jaarlijks naar hetzelfde nest terugkeren en/of in kolo-nies broeden.N.B. Deze lijst is gebaseerd op de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep van 26 augustus 2009. Hiervoor geldt geen vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, ook niet als u aantoonbaar werkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Ingrepen bij zulke nestplaatsen vinden altijd plaats als er geen eieren of jongen in het nest zijn.

• Boomvalk• Buizerd• Gierzwaluw• grote gele kwikstaart• havik• huismus• kerkuil• oehoe

Broedvogelsoorten, waarvoor in sommige gevallen sprake is van een jaarrond beschermd nest. Dat is het geval als er geen alternatieven in de omgeving of de regio voorhanden zijn en deze ook niet (met een gerede kans op succes) kunnen worden gerealiseerd. Dit ter beoordeling door een ter zake kundig ecoloog. N.B. Deze lijst is gebaseerd op de aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep van 26 augustus 2009.

• blauwe reiger• boerenzwaluw• bonte vliegenvanger• boomklever• boomkruiper• bosuil• brilduiker• draaihals• eidereend• ekster• gekraagde roodstaart• glanskop• grauwe vliegenvanger• groene specht• grote bonte specht• hop• ijsvogel• huiszwaluw

Jaarrond beschermde nesten

Bijlagen

• kleine bonte specht• kleine vliegenvanger• koolmees• taiga- of kortsnavel-

boomkruiper• oeverzwaluw• pimpelmees• raaf• ruigpootuil• spreeuw• torenvalk• tapuit• zeearend• zwarte kraai• zwarte mees• zwarte roodstaart• zwarte specht

• ooievaar• ransuil• roek• slechtvalk• sperwer• steenuil• zwarte wouw

Page 76: Veldgids Flora en faunagids Schiedam

gidsVeldUitgave: 2015 - Aan deze veldgids kunnen geen rechten worden ontleend.

NV Irado

Bezoekadres:

Fokkerstraat 550 3125 BE Schiedam

Postadres:

Postbus 58, 3100 AB Schiedam

010 - 262 [email protected] www.irado.nl

Bezoekadres:

Stadskantoor Stadserf 1

3112 DZ Schiedam

Postadres:

Postbus 1501, 3100 EA Schiedam