Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2...

22
MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 1 Veehouderij en volksgezondheid Mogelijkheden om volksgezondheidaspecten mee te wegen bij vergunningverlening Inhoudsopgave 1 Inleiding ........................................................................................................................................... 2 2 Milieu ............................................................................................................................................... 3 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen ............................................................................... 3 2.1.1 algemeen ......................................................................................................................... 3 2.1.2 onderbouwing aanvullende voorschriften ...................................................................... 4 2.2 meldingen ................................................................................................................................ 9 2.3 omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) ............................................................. 11 2.4 actualisatie van vergunningen .............................................................................................. 11 2.5 best beschikbare technieken................................................................................................. 13 3. Ruimtelijke ordening ..................................................................................................................... 15 4. Overige........................................................................................................................................... 18 4.1 Wet publieke gezondheid...................................................................................................... 18 4.2 Rechten van de mens ............................................................................................................ 19 4.3 Toekomstige ontwikkelingen ................................................................................................ 20 4.3.1 Concept wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid ............................................ 20 4.3.2 Wetsvoorstel Omgevingswet ........................................................................................ 21 5. Eindconclusies ............................................................................................................................... 22 den Bosch, juni 2014

Transcript of Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2...

Page 1: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 1

Veehouderij en volksgezondheid Mogelijkheden om volksgezondheidaspecten

mee te wegen bij vergunningverlening

Inhoudsopgave

1 Inleiding ........................................................................................................................................... 2

2 Milieu ............................................................................................................................................... 3

2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen ............................................................................... 3

2.1.1 algemeen ......................................................................................................................... 3

2.1.2 onderbouwing aanvullende voorschriften ...................................................................... 4

2.2 meldingen ................................................................................................................................ 9

2.3 omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) ............................................................. 11

2.4 actualisatie van vergunningen .............................................................................................. 11

2.5 best beschikbare technieken ................................................................................................. 13

3. Ruimtelijke ordening ..................................................................................................................... 15

4. Overige........................................................................................................................................... 18

4.1 Wet publieke gezondheid...................................................................................................... 18

4.2 Rechten van de mens ............................................................................................................ 19

4.3 Toekomstige ontwikkelingen ................................................................................................ 20

4.3.1 Concept wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid ............................................ 20

4.3.2 Wetsvoorstel Omgevingswet ........................................................................................ 21

5. Eindconclusies ............................................................................................................................... 22

den Bosch, juni 2014

Page 2: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 2

1 Inleiding

Volksgezondheid in relatie tot veehouderij staat de laatste jaren volop in de belangstelling. In

besluitvormingsprocedures in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo),

waarbij veehouderijen zijn betrokken, is er een groeiende consensus dat mogelijke effecten van de

veehouderij op volksgezondheid volwaardig meegewogen moeten worden. Niettemin lopen

gemeenten keer op keer tegen het probleem aan dat niet helder is op welke wijze volksgezondheid

in de procedures meegenomen kan cq moet worden. Vanuit de MOLO-werkgroep “veehouderij en

milieu”1 en de GGD Brabant/Zeeland heeft dit geleid tot de volgende onderzoeksvragen:

- welke mogelijkheden en beperkingen kent de wetgeving voor het opnemen van voorschriften ter

bescherming van de volksgezondheid in de omgevingsvergunning (kort algemeen kader)?

- kan volksgezondheid ook reden zijn om een vergunning niet te verlenen, of niet mee te werken

aan de wijziging van een bestemmingsplan? Welke motivering kan daarvoor gebruikt worden?

Het gaat dus niet alleen om het opnemen van voorschriften, dan is immers al besloten om

vergunning te verlenen of het bestemmingsplan te wijzigen.

- in hoeverre gebruikmaking van de Best Beschikbare Technieken (BBT) in redelijkheid nog verder

kan worden afgedwongen bij de verlening van omgevingsvergunningen milieu met gebruikmaking

van de Wet publieke gezondheid(Wpg)? Met daarbij aandacht voor de strijdigheid met andere

wetgeving bij deze aanpak.

- de mogelijkheid tot toepassing van de Wpg bij ambtshalve actualisatie van

omgevingsvergunningen milieu (dus beleidsmatig en niet op verzoek van aanvrager)? Dit

eveneens met het oog op verdere terugdringing van volksgezondheidsrisico’s.

- de mogelijkheden waaronder het bevoegd gezag regelmatig zelfstandig kan besluiten tot

actualisatie van vergunningen?

- in hoeverre in redelijkheid “nadere eisen” aan meldingplichtige bedrijven kunnen worden gesteld

ter bevordering van de transitie naar een duurzame veehouderij en terugdringing van volks-

gezondheidsrisico’s, mede met een beroep op de Wet publieke gezondheid?

Vanuit de MOLO-werkgroep is aan een team van juristen van de Brabantse omgevingsdiensten en

provincie2 opdracht gegeven voorgaande vragen nader uit te werken. Het resultaat is weergegeven

in dit rapport.

LEESWIJZER

In het rapport is het aspect volksgezondheid voor de verschillende sectoren apart bekeken. In

hoofdstuk 2 wordt het milieuspoor onder de loep genomen. Na een algemene introductie over het

begrip ‘milieu’ wordt de jurisprudentie voor de verschillende rechtsfiguren doorgelopen. Aan de orde

komen de vergunning, de melding, de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, de actualisatie

van vergunningen en de toepassing van best beschikbare technieken. Hoofdstuk 3 gaat in op het

aspect volksgezondheid in het ruimtelijke spoor. Tot slot wordt in hoofdstuk 4 nog ingegaan op de

Wet publieke gezondheid en de rechten van de mens, die ook regelmatig worden aangehaald in

beroepszaken. Ieder hoofdstuk wordt afgesloten met enkele conclusies voor het betreffende

onderdeel. Het rapport eindigt met in hoofdstuk 5 een overall conclusie ten aanzien van het thema

veehouderij en volksgezondheid.

1 In het Milieu Overleg Lokale Overheden (MOLO) wisselen bestuurders en beleidsmedewerkers van gemeenten kennis uit over alle aspecten die samenhangen met het milieu. Er zijn diverse werkgroepen, die zich met specifieke thema´s bezighouden. 2 Jacques Bertens (Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant) – Marie-Louise van Bommel (provincie Noord-Brabant) – Toon Bosmans

(Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant) – Paul Wintjes (Omgevingsdienst Brabant Noord)

Page 3: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3

2 Milieu

2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen

2.1.1 algemeen

Het toetsingskader voor een vergunningaanvraag, milieu, is opgenomen in artikel 2.14, lid 1 Wabo.

Het gaat daarbij in het algemeen om de gevolgen voor het milieu, die de inrichting veroorzaakt. De

toenemende aandacht voor het aspect gezondheid weerspiegelt zich in uitspraken van de Raad van

State. Nog in 2011 wordt in de uitspraken mbt het aspect van gezondheid slechts gesproken over een

aanvullende toets mbt gezondheid in kader van de Wet milieubeheer:

Voor zover [appellant] stelt te vrezen voor de verspreiding van infectieziekten overweegt de

Afdeling dat gevaar voor de volksgezondheid in verband met de mogelijke verspreiding van

besmettelijke ziekten een aspect betreft dat primair zijn regeling vindt in andere wetgeving.

Daarnaast blijft in het kader van de beslissing over verlening van een vergunning krachtens de

Wet milieubeheer ruimte voor een aanvullende toets.3

Sinds kort wordt echter zonder meer gesteld dat eventuele risico’s voor de volksgezondheid in de

beoordeling betrokken moeten worden.

Indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen

ontstaan, moeten deze risico's gelet op artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet

milieubeheer als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken.4

Een enkele maal is door partijen expliciet naar voren gebracht dat gezondheid geen onderdeel uit

maakt van het wettelijk toetsingskader. Dit wordt door de rechter nadrukkelijk afgewezen:

4.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat een omgevingsvergunning voor de

activiteit milieu niet kan worden getoetst op het aspect volksgezondheid omdat dit geen

onderdeel zou uitmaken van het wettelijk toetsingskader. Ter zitting heeft verweerder

subsidiair gesteld dat het advies van de Gezondheidsraad dateert van na de verlening van de

omgevingsvergunning en niet kon worden betrokken bij de besluitvorming.

4.3 Indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen

ontstaan, moeten deze risico's gelet op artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet

3 Zie o.a. uitspraak Raad van State nr. 201101354 dd. 22 juni 2011

4 Zie o.a. uitspraken Raad van State nr. 201202452 dd. 3 juli 2013, 201207838 dd. 18 december 2013 en nr. 201306433 dd. 12

maart 2014

Wet milieubeheer

Artikel 1.1, lid 2: In deze wet en de daarop berustende bepalingen: a. worden onder gevolgen voor het milieu in ieder geval verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien

vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen;

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.14, lid 1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e: a. betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval:

1°. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting of het mijnbouwwerk daarvoor gevolgen kan veroorzaken;

2°. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting of het mijnbouwwerk kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan;

Page 4: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 4

milieubeheer in samenhang met artikel 1.1 tweede lid, en artikel 2.14, eerste lid onder a2, van

de Wabo als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken.

4.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omgevingsvergunning ten onrechte

veronderstelt dat de volksgezondheid geen onderdeel uitmaakt van het wettelijk

toetsingskader. Dit is namelijk wel degelijk het geval, zoals blijkt uit het wettelijke kader in de

bovenstaande rechtsoverweging. De rechtbank gaat voorbij aan verweerders opmerking ter

zitting dat bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning wel aandacht is besteed aan het

aspect volksgezondheid. Dit komt immers niet tot uitdrukking in de omgevingsvergunning zelf. 5

In overweging 4.4 geeft de rechter bovendien aan dat ook uit de omgevingsvergunning duidelijk naar

voren moet komen dat aandacht is besteed aan het aspect volksgezondheid. Nu gezondheid wordt

gezien als onderdeel van het begrip ‘milieu’ betekent dit dat gezondheid ook een reden kan zijn om

een vergunning aanvraag te weigeren dan wel aan een vergunning voorschriften te verbinden met

het oog op de bescherming van de volksgezondheid. Dit is in verschillende uitspraken van de Raad

van State ook expliciet aangeven:

6.2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in gevoelige functies is de

mogelijke besmetting met dierziekten vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven een mee te

wegen belang. De bestrijding van besmettelijke dierenziekten vindt primair regeling in andere

wetgeving. Voorts kunnen aan de milieuvergunning voorschriften worden verbonden om de

gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken.6

2.1.2 onderbouwing aanvullende voorschriften

Het weigeren van een vergunning of het opnemen van voorschriften in een vergunning dient echter

altijd zorgvuldig gemotiveerd te worden. In die gevallen moet gemotiveerd aangegeven worden dat

de vergunde inrichting een zeker risico inhoudt voor de volksgezondheid van omwonenden en dat

deze risico’s kunnen worden ondervangen door het opnemen van voorschriften dan wel dat de

vergunning geweigerd moet worden. De onderbouwing van deze risico’s is op dit moment echter

lastig. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat de rechter hiervoor ‘algemeen aanvaarde

5 Zie uitspraak Rechtbank Oost-Brabant, dd. 02-10-2013 (AWB-13_102), gemeente Gemert Bakel omgevingsvergunning voor

verandering varkenshouderij 6 Zie uitspraak Raad van State dd. 28 augustus 2013, gemeente Hellevoetsluis inzake bestemmingsplan “discotheek

Dammenweg”

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.14, lid 3 Voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in het eerste lid, kan de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Artikel 2.22, lid 2 Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd. Besluit omgevingsrecht

Artikel 5.5, lid 1 De voorschriften die aan een omgevingsvergunning worden verbonden, geven de doeleinden aan die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu dient te verwezenlijken op een door hem te bepalen wijze.

Page 5: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 5

wetenschappelijke inzichten’ vereist, waarmee het gevaar voor de volksgezondheid vanuit de

veehouderij is aangetoond:

23.1. Het college dient de vergunningaanvraag te beoordelen aan de hand van de ten tijde van

het nemen van het besluit meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

[appellanten] hebben niet gewezen op algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, op

grond waarvan kon worden geconcludeerd dat het in werking zijn van de inrichting zodanige

risico's voor de volksgezondheid kan opleveren, dat om die reden nadere voorschriften aan de

vergunning hadden moeten worden verbonden dan wel dat de vergunning om die reden had

moeten worden geweigerd. Van dergelijke algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten is

overigens ook niet gebleken.7

Tot op heden zijn er nog slechts enkele wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd, waarin de relatie

tussen veehouderijen en gezondheid is onderzocht. Deze onderzoeken worden aangehaald in diverse

beroepszaken tegen verlening van een omgevingsvergunning voor een veehouderij. De Raad van

State heeft zich ten aanzien van een aantal specifieke rapporten als volgt uitgesproken:

Prof.dr.ir. D.J.J. Heederik & Dr. C.J. IJzermans “mogelijke effecten van intensieve veehouderij

op de gezondheid van omwonenden”, , dd. 7 juni 2011:

21.2 De niet onderbouwde verwijzing van [appellant] naar het rapport van het RIVM en

anderen leidt niet tot een ander oordeel, omdat naar aanleiding van de conclusies in dit

rapport niet kan worden geoordeeld dat de hier aan de orde zijnde veehouderij voor de

gezondheid van omwonenden onaanvaardbare risico’s oplevert. Gelet hierop bestaat geen

aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft

kunnen stellen dat in zoverre geen noodzaak bestond tot het weigeren van de vergunning of

het stellen van nadere voorschriften of beperkingen.8

Gezondheidsraad “gezondheidsrisico’s rondom veehouderijen”, dd. 30 november 2012:

8.3 Uit het rapport van 30 november 2012 kan geen conclusie over de gezondheidsrisico’s in

dit specifieke geval worden getrokken. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd dat de

stand van de wetenschap tekortschiet om duidelijke uitspraken over de gezondheidsrisico’s

van wonen in de buurt van veehouderijen te kunnen doen. Ook voor het overige is door

[appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen niet gewezen op algemeen aanvaarde

wetenschappelijke inzichten waaruit zou moeten worden geconcludeerd dat de beoordeling

van het college over de gezondheidsrisico’s geen stand kan houden.9

GGD Nederland "Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid Update 2011", dd.

oktober 2011:

3.1 Uit het Informatieblad waarnaar appellant verwijst kan geen conclusie over de

gezondheidsrisico’s in dit specifieke geval getrokken worden. Er bestaat geen aanleiding voor

het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat

in zoverre geen noodzaak bestond tot het weigeren van de vergunning of het stellen van

nadere voorschriften of beperkingen.10

7 Uitspraak Raad van State nr. 201203981/1/A4, dd. 2 oktober 2013, gemeente Weert inzake revisievergunning voor een

varkenshouderij 8 Uitspraak Raad van State nr. 2012064061/T1/A4, dd. 26-06-2013, gemeente ten Boer inzake vergunning voor veranderen van

een inrichting door het oprichten van een pluimveehouderij bij een bestaande melkrundveehouderij 9 Zie uitspraak Raad van State nr. 201201163/1/A4, dd. 19-06-2013, gemeente Hof van Twente inzake revisievergunning voor

een fokzeugenbedrijf 10

Zie uitspraak Raad van State nr. 201306433/1/A4, dd. 12-03-2014, gemeente Oss inzake revisievergunning voor een

mestlammerenbedrijf

Page 6: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 6

Opvallend is dat in de uitspraken steeds wordt gesteld dat op basis van het betreffende rapport in

het specifieke geval geen conclusies over gezondheidsrisico’s getrokken kan worden. Daaruit zou

voorzichtig geconcludeerd kunnen worden dat een concreet GGD-advies, waarin op basis van deze

de algemene rapporten ingegaan wordt op specifieke omstandigheden, wel de vereiste

onderbouwing van voorschriften kan plaatsvinden.

Uitgaande van een GGD-advies, waarbij over een specifieke veehouderij) een onderbouwde

conclusie wordt getrokken dat er sprake is van ontoelaatbare volksgezondheidseffecten, kan het

bevoegd gezag zich vervolgens in redelijkheid op het standpunt stellen dat er nadere voorschriften

aan de vergunning moeten worden verbonden. Immers als er een indicatie bestaat dat er

gezondheidseffecten kunnen optreden (uit bv. een GGD-advies), moet het bevoegd gezag

onderzoeken of er aanleiding bestaat aan de vergunning nadere voorschriften te verbinden ter

voorkoming van gezondheidsrisico’s. Hierbij zijn de omstandigheden van het geval van belang, zoals

de werking van de betrokken inrichting, de soort van de gehouden dieren, de aard van de omgeving,

eventuele mogelijke (hygiëne)-maatregelen ter voorkoming van de uitbraak en verspreiding van

zoönosen, alsmede de aard van de mogelijke effecten op de gezondheid.

In een (tussen)uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2013 wordt hierop nader

ingegaan.

6.6 In het GGD-advies wordt aangegeven, dat er meer zelfgerapporteerde gezondheids-klachten voorkomen bij omwonenden van intensieve veehouderijen. Verder is aangegeven dat, als pluimveehouderijen en intensieve veehouderijen met andere diersoorten op korte afstand van elkaar actief zijn, er een verhoogde kans is op vermenging van zoönosen. Daarnaast is in het milieueffectrapport gewezen op een grotere kans op uitbraak van veewetziekten als vogelgriep. Weliswaar heeft eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in werking zijn van de inrichting zodanig ernstige risico's voor de volksgezondheid kan opleveren dat de vergunning had moeten worden geweigerd, in het GGD-advies ziet de rechtbank wel een indicatie dat de vergunde activiteiten risico’s voor de volkgezondheid zouden kunnen hebben. 11

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant wordt daarbij wel een onderscheid gemaakt naar

emissies, die van invloed zijn op de volksgezondheid, waarvoor wel of niet een wettelijk kader geldt:

6.4 De rechtbank stelt voorop dat voor diverse milieuonderdelen die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders zijn gevormd, veelal op basis van heersende wetenschappelijke inzichten. Het ligt op de weg van degene die zich op het bestaan van een risico voor de volksgezondheid beroept om, aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat deze toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen. Ten aanzien van eisers vrees voor de volksgezondheid als gevolg van de emissie van geur en stof, overweegt de rechtbank dat op beide gebieden sprake is van een wettelijk toetsingskader. Eiser is er niet in geslaagd om aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat deze toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen. Eisers verwijzing naar het advies van de GGD is hiervoor onvoldoende. De opmerking in dit advies dat de effecten van biologische componenten voor de gezondheid van omwonenden nog wordt onderzocht, duidt erop dat algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op dit punt nog ontbreken. 6.5 Voor het risico van de verspreiding van ziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn (zoönosen) is echter nog geen wettelijk of beleidsmatig toetsingskader ontwikkeld. Er is geen sprake van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten over de (ernst van)

11

Zie uitspraak rechtbank Oost-Brabant nr, SHE12/3065 dd. 12-7-2013/31-12-2013

Page 7: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 7

gezondheidseffecten van een intensieve veehouderij op omwonenden. Dit komt mede naar voren uit het onderzoek van de Gezondheidsraad van 30 november 2012.

Uit deze uitspraken blijkt dat voor geur en fijn stof in principe uitgegaan moet worden van het

wettelijke kader voor deze onderdelen. Slechts indien op grond van algemeen aanvaarde

wetenschappelijke inzichten aannemelijk gemaakt kan worden dat deze toetsingskaders niet

toereikend zijn om aanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen, kunnen aanvullend

eisen opgenomen worden.

Voor het risico van de verspreiding van ziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn (zoönosen) is

echter nog geen wettelijk of beleidsmatig toetsingskader vastgesteld. Hiervoor heeft het bevoegd

gezag dus meer ruimte voor aanvullende voorschriften, mits goed gemotiveerd.

In een concrete situatie met een pluimveehouderij, vindt de rechtbank Oost-Brabant in het advies

van de gezondheidsraad ook voldoende aanwijzingen dat de activiteit een risico is voor de

gezondheid.12

11.4 In het advies van de gezondheidsraad ziet de rechtbank voldoende indicatie dat de

activiteit een risico voor de volksgezondheid zou kunnen hebben. Het had op de weg van

verweerder gelegen om nader onderzoek te verrichten zoals omschreven in de voorgaande

rechtsoverweging en zo nodig nadere voorschriften aan het bestreden besluit te verbinden.

Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.

De vraag doet zich vervolgens voor welke voorschriften mbt zoönosen in een vergunning opgenomen

kunnen worden. In de casus die ten grondslag ligt aan de tussenuitspraak van 12 juli 2013 werd

verwezen naar de uitgebreide hygiënische maatregelen die door het bedrijf (een pluimveehouderij)

getroffen waren. Het bevoegd gezag achtte deze maatregelen voldoende om verspreiding van

ziektekiemen te voorkomen. De rechtbank concludeert hierover:

5. De rechtbank is van oordeel dat in de reactie, anders dan in het bestreden besluit, een

voldoende beschrijving is gegeven van de hygiënemaatregelen bij vergunninghoudster.

Tevens heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat, als deze beschreven

maatregelen in acht worden genomen, geen sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de

volksgezondheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser niet heeft betwist dat

deze maatregelen ontoereikend zijn.13

Ter borging van deze maatregelen stelt de rechtbank verder:

8. Gelet op de doelstelling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren(Gwwd) wordt

verweerder niet ontslagen van de op hem rustende verplichting ingevolge artikel 1.1, tweede

lid, van de Wet milieubeheer (Wm). De Gwwd is primair gericht op het welzijn voor dieren en de

veiligheid van de mensen die met de dieren omgaan. De dieren en de werkzaamheden met

dieren vinden plaats in de inrichting. De verplichting ingevolge artikel 1.1, tweede lid, van de

Wm heeft betrekking op de milieugevolgen van de inrichting voor de omgeving daarbuiten.

Vanwege dit verschil heeft verweerder een eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat

volksgezondheidsrisico’s vanwege de verspreiding van ziektekiemen niet zullen optreden buiten

de inrichting en kan verweerder niet volstaan met verwijzing naar de Gwwd. Zijn

verantwoordelijkheid kan verweerder nemen door toereikende voorschriften te verbinden aan

de omgevingsvergunning, de naleving van deze voorschriften te controleren en, zo nodig, deze

voorschriften te handhaven. De omstandigheid dat de Minister bevoegd is tot handhaving van

het Besluit respectievelijk de Gwwd, maakt dit niet anders.

12

Zie uitspraak rechtbank Oost-Brabant, nr. SHE 13/519 en SHE 13/525 dd. 6 juni 2014, gemeente Asten inzake

revisievergunning pluimveehouderij 13

Zie uitspraak rechtbank Oost-Brabant, nr. SHE-12/3065 dd. 31 december 2013, gemeente Boxmeer inzake verlening

vergunning legkippenhouderij

Page 8: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 8

In de hierboven aangehaalde uitspraak van de rechtbank oost-Brabant d.d. 6 juni 2014 verbindt zelf

voorschriften aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van de verspreiding van zoönosen:

1.1.10 Teneinde zoönosen te weren en om ziektedruk en de uitbraak van ziekten te

voorkomen, dienen de volgende maatregelen in ieder geval te worden getroffen:

Strikte hygiëne tijdens de ronde, wat betekent: afgesloten terrein, geen toegang voor

bezoekers in de stallen, bedrijfseigen kleding en schoeisel, wasgelegenheid om daarmee

ziekte insleep te voorkomen;

Zorg voor goede klimatologische omstandigheden tijdens de ronde,

Grondige reiniging en ontsmetting van de stallen na de ronde;

Uitvoeren van verplichte entingen tegen pluimveeziekten waarbij een maal per ronde de

dierenarts een bloedonderzoek ter controle zal verrichten

Het jaarlijks maken van hygienogrammen en jaarlijks een IKB (integrale ketenbewaking)

controle door een gecertificeerde instantie waarbij het gehele productieproces wordt

gecontroleerd;

Elke ronde Salmonellaonderzoek en tweemaal per jaar Campylobacteronderzoek;

Jaarlijks onderzoek naar de waterkwaliteit bij gebruik eigen bronwater

Ongediertebestrijding waaronder Tempexkeverbestrijding

Een goede onderbouwing is dus essentieel voor aanvullende voorschriften. Daarbij doet zich ook de

vraag voor wie informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag verzamelt alle informatie die ze voor

een goede beoordeling noodzakelijk acht. Aan de andere kant geldt dat op grond van artikel 4.2, lid 2

Awb de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig

zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op basis daarvan kan de aanvrager

gevraagd worden aan te geven welke maatregelen hij getroffen heeft om risico´s voor de

volksgezondheid te verminderen.

Tussenconclusie

Op basis van jurisprudentie kunnen de volgende conclusies ten aanzien van gezondheidsaspecten bij

milieuvergunningen worden getrokken:

volksgezondheid is een aspect is dat betrokken dient te worden bij de beoordeling van

vergunning op grond van de Wabo. Dit dient ook duidelijk uit de vergunning te blijken, door

bv. in de aanhef te verwijzen naar artikel 1.1 Wm en dat bij het begrip ´milieu´ ook is

uitgegaan van de volksgezondheid ;

aangezien volksgezondheid een mee te wegen aspect is, kan volksgezondheid een reden zijn

dat: - een milieuvergunning geweigerd wordt,

- voorschriften aan de vergunning worden verbonden om de gevolgen voor de

volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken,

- de vergunning(voorschriften) geactualiseerd worden;

de stand van de wetenschap schiet nu echter nog tekort om duidelijke uitspraken over de

gezondheidsrisico’s van wonen in de buurt van veehouderijen te kunnen doen Jurisprudentie

mbt de huidige rapporten van Gezondheidsraad en RIVM geeft aan dat deze vaak

onvoldoende inzicht geven dat een specifieke veehouderij onaanvaardbare risico’s voor de

gezondheid van omwonenden oplevert, zodat een weigering van een vergunning of het

opnemen van aanvullende voorschriften op gebied van gezondheid vaak onvoldoende

onderbouwd kan worden,

een advies van de GGD, waarin wordt ingegaan op de omstandigheden van het geval (de

werking van de betrokken inrichting, de soort van de gehouden dieren, de aard van de

omgeving, eventuele mogelijke (hygiëne)maatregelen ter voorkoming van de uitbraak en

Page 9: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 9

verspreiding van zoönosen, alsmede de aard van de mogelijke effecten op de gezondheid.)

kan het bevoegd gezag handvaten geven voor het opstellen voor een nadere onderbouwing.

De rechtbank Oost-Brabant ziet meer ruimte voor het stellen van voorschriften om zoönosen

tegen te gaan dan voor voorschriften mbt geur en fijnstof. Voor deze laatste twee aspecten

vormen de betreffende wettelijke regelingen het exclusieve beoordelingskader. De

gemeentelijk geurverordening valt ook onder het wettelijk kader zodat gemeenten via

aanscherping van hun geurverordening geuroverlast terug kunnen dringen.

2.2 meldingen

Sinds 1 januari 2013 valt een groot deel van de agrarische bedrijven onder het Activiteitenbesluit. Dit

betekent dat het merendeel van de agrarische bedrijven moet voldoen aan de van toepassing zijnde

voorschriften van het Activiteitenbesluit en dat het bevoegd gezag maar zeer beperkt aanvullende

voorschriften kan stellen voor agrarische activiteitenactiviteit.

Een belangrijke grondslag voor het stellen van maatwerkvoorschriften is de zorgplicht, die is

vastgelegd in artikel 2.1 Activiteitenbesluit. Op grond daarvan dient de drijver van een inrichting alle

maatregelen te treffen waarvan hij weet of redelijk kan vermoeden dat ze de nadelige gevolgen van

een inrichting op het milieu voorkomen. Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van

nadelige gevolgen voor het milieu valt het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone

voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor

de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan. In

combinatie met de heersende opvatting dat onder milieu ook gezondheid valt, betekent het dat op

grond van de zorgplicht ook aan meldingplichtige bedrijven maatwerkvoorschriften kunnen worden

gesteld.

In een specifieke zaak inzake de tijgermug, die een gevaar voor de gezondheid kan opleveren wordt

hierbij zelfs verwezen naar de algemene zorgplicht in het Activiteitenbesluit:

Onder de zorgplicht ingevolge artikel 2.1, eerste lid, in samenhang met artikel 2.1, tweede lid,

aanhef en onder l, van het Abm, behoort ook de verplichting om de risico's verbonden aan de

opslag van banden afkomstig uit landen waar de tijgermug leeft, te voorkomen en te beperken.

Indien, als gevolg van het niet naleven van deze zorgplicht, het risico ontstaat dat tijgermuggen

zich buiten de inrichting kunnen verspreiden of zich definitief kunnen vestigen, is sprake van

een overtreding van deze zorgplicht.14

14

Zie uitspraak Oost-Brabant nr. SHE 12/1934 dd. 26 juni 2013, provincie Noord-Brabant inzake verzoek tot handhaving

zorgplicht

Page 10: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 10

De mogelijkheid wordt echter sterk ingeperkt doordat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld (artikel 2.1, lid 4 Activiteitenbesluit). Voor het houden van landbouwdieren in dierverblijven bevat paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit ten aanzien van geur en ammoniak al een uitputtende regeling, zodat geen aanvullende maatwerkvoorschiften kunnen worden gesteld.

Dit is wel mogelijk voor het huisvestingssysteem en emissies naar de lucht. De eisen van artikel 3.123

tot en met 3.126 borgen de goede werking en het beperken van emissies van huisvestingssystemen

in het algemeen en luchtwassers in het bijzonder. Uit de formulering van artikel 3.123 en artikel

3.124 ("ten minste") volgt echter dat dit thema niet uitputtend is geregeld. Gelet hierop is het

mogelijk om maatwerkvoorschriften te stellen op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het

Activiteitenbesluit. Uiteraard geldt hierbij ook dat het opnemen van voorschriften goed onderbouwd

moet worden, zie hiervoor de opmerkingen in paragraaf 2.1.

De provincie Noord-Brabant heeft in het kader van de Crises- en Herstelwet bij het ministerie van

IenM een pilot ingediend, waarbij het stellen van maatwerkvoorschriften in urgentiegebieden wordt

verruimd. De beperkende voorwaarde dat het aspect “niet al uitputtend is geregeld” wordt dan op zij

gezet. Het college van burgemeester en wethouders voor urgentiegebieden, kunnen dan in

aanvulling op paragraaf 3.5.8 en artikel 6.24s van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit

ammoniakemissie huisvesting veehouderij, bij beschikking aanvullende eisen stellen met betrekking

tot de emissie van fijnstof of van geur vanuit dierenverblijven, waarin landbouwhuisdieren worden

gehouden.

Tussenconclusie

Voor meldingsplichtige bedrijven kunnen op basis van het zorgplicht maatwerkvoorschriften

worden gegeven. Dit kan echter uitsluitend voor zover het onderwerp nog niet uitputtend is

geregeld;

Wet milieubeheer

Artikel 8.42, lid 1 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan. 3. Het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, kan voorschriften stellen die afwijken van de regels, gesteld bij of krachtens de maatregel, bedoeld in dat lid, indien dat bij of krachtens die maatregel is bepaald. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald in welke mate de voorschriften kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. 4. Het bestuursorgaan kan de voorschriften aanvullen, wijzigen of intrekken indien dat nodig is ter bescherming van het milieu.

Activiteitenbesluit

Artikel 2.1 1. Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. 4. Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door degene die de inrichting drijft dan wel degene die loost, te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting dan wel het lozen, bedoeld in het derde lid, nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

Page 11: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 11

In kader van de Crisis- en herstelwet wordt een pilot gestart waarbij door het college van

Burgemeester en wethouders in urgentiegebieden toch maatwerkvoorschriften mbt de

emissie van fijnstof en geur gesteld worden.

2.3 omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM)

Voor een groot aantal agrarische bedrijven is ook een vergunning vereist op grond van artikel 2.1,

eerste lid, onder i, van de Wabo. Er geldt een OBM voor fijn stof en voor milieueffectrapportage. Een

OBM kan slechts verleend of geweigerd worden, er mogen aan een OBM geen voorschriften worden

verbonden. Bij een weigering dient alsnog een ´normale´ omgevingsvergunning aangevraagd te

worden.

Bij de OBM-mer dient voor een betreffende inrichting beoordeeld te worden of de milieugevolgen

van de inrichting zodanig zijn dat alsnog een MER opgesteld dient te worden. In bijlage III van de

Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere

projecten' staan drie hoofdcriteria centraal, waaraan getoetst moet worden:

de kenmerken van het project;

de plaats van het project;

de kenmerken van de potentiële effecten.

Indien op basis van deze criteria nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten dient er

alsnog een m.e.r.-procedure doorlopen worden. Op dit moment wordt in de meeste gevallen

geconcludeerd dat een MER niet nodig is, waarbij echter vooral op natuuraspecten wordt

beoordeeld. In deze toets kunnen, gelet op de reikwijdte van het begrip ´milieu´, echter ook

gezondheidsaspecten betrokken worden. Indien niet op voorhand duidelijk is dat er geen gevaar is

voor de gezondheid kan de OBM worden geweigerd. Bij het opstellen van de MER dient vervolgens

uitgebreid ingegaan te worden op het aspect volksgezondheid.

Tussenconclusie

Bij de OBM-mer dient het aspect volksgezondheid uitdrukkelijk betrokken te worden in de

beoordeling of een MER al dan niet opgesteld moet worden.

2.4 actualisatie van vergunningen

De huidige regelgeving kent een brede actualisatieplicht voor het bevoegd gezag van een

omgevingsvergunning milieu, indien gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot

bescherming van het milieu, verder kunnen of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het

milieu, de nadelige gevolgen voor het milieu (de volksgezondheid) verder moeten worden beperkt.

De vraag blijft echter wanneer het bevoegd gezag vanwege gevaren voor de volksgezondheid deze

(BBT)-maatregelen via actualisatie van de vergunningvoorschriften kan voorschrijven.

In artikel 2.31, lid 1, onder b, Wabo wordt verwezen naar de ontwikkeling van de kwaliteit van het

milieu. Dit zou een reden zijn om de vergunning te actualiseren om de nadelige gevolgen verder te

beperken. De ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu (cq gezondheid) kan dus aanleiding zijn om

verdergaande voorschriften op te nemen.

Aandachtspunt hierbij is dat gemotiveerd moet worden waarom door de inrichting waarvoor de

vergunning wordt geactualiseerd, de kwaliteit van het milieu is achteruitgegaan. De kwaliteit van het

milieu is immers veelal de resultante van alle bedrijven in een gebied. Door meer gebiedsgericht te

werk te gaan kan dit mogelijk ondervangen worden. Als er een concentratie van (grootschalige)

Page 12: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 12

veehouderijen is (lokale omstandigheden) met steeds grotere nadelige gevolgen voor het milieu (de

volksgezondheid), moeten deze gevolgen door het wijzigen van de vergunningvoorschriften verder

worden beperkt.

In een beleidsnotitie dient dan de (verslechtering van) kwaliteit van het milieu nader beschreven te

worden waarbij specifieke doelstellingen worden vastgesteld afhankelijk van de milieusituatie van

het gebied. Alle veehouderijen in een bepaald gebied moeten dan bijdragen aan het bereiken van de

doelstelling met betrekking tot het milieu (cq de volksgezondheid). Deze aanpak zou in kader van de

urgentiegebieden nader uitgezocht kunnen worden.

Tussenconclusie

Het ambtshalve actualiseren van vergunningen mbv artikel 2.31 Wabo kan een oplossing zijn

om overbelaste situaties tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Voorwaarde daarbij

is dat gebieden als zodanig zijn onderkend.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.30 1. Voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, beziet het bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Artikel 2.31 1. Het bevoegd gezag wijzigt voorschriften van de omgevingsvergunning: b. indien door toepassing van artikel 2.30, eerste lid, blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor

het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu, verder kunnen of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt.

Artikel 2.31a 1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, verbindt het bevoegd gezag voor zover nodig voorschriften aan de omgevingsvergunning die strekken tot toepassing van andere technieken dan die waaromtrent ingevolge artikel 2.8, eerste lid, tweede volzin, in of bij de aanvraag om de vergunning gegevens of bescheiden zijn verstrekt; 2. Indien het bevoegd gezag voornemens is toepassing te geven aan artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, verschaft de vergunninghouder desgevraagd aan het bevoegd gezag de gegeven die voor die toepassing noodzakelijk zijn.

Besluit omgevingsrecht

Artikel 5.1 1. Binnen vier jaar na de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van voor de hoofdactiviteit van de betreffende IPPC-installatie, relevante BBT-conclusies;

a. toetst het bevoegd gezag of de vergunningvoorschriften voldoen aan deze nieuwe BBT-conclusies, aan overige relevante BBT-conclusies en aan bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken, die sinds het verlenen van de vergunning of de laatste toetsing zijn vastgesteld of herzien,

b. actualiseert het bevoegd gezag, indien noodzakelijk, de vergunningvoorschriften. 2. Het bevoegd gezag geeft voorts in ieder geval toepassing aan het bepaalde in artikel 2.30, eerste lid, en artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet indien: a. de door de inrichting of onderdelen daarvan veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in de aan de vergunning verbonden voorschriften, gewijzigd moeten worden of daarin nieuwe emissiegrenswaarden vastgesteld moeten worden; b. geen BBT-conclusies van toepassing zijn, maar belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een aanmerkelijke beperking van de emissies mogelijk maken; c. de noodzaak om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken de toepassing van andere technieken vereist: d. aan een nieuwe of herziene grenswaarde als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onder c, sub 2, van de wet

moet worden voldaan.

Page 13: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 13

2.5 best beschikbare technieken

Een grond om een omgevingsvergunning te weigeren is als een veehouderij niet de Beste

Beschikbare Technieken (BBT) in zijn inrichting heeft toegepast ongeacht of het een IPPC-inrichting

betreft of niet. Dit volgt uit artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Voor type C-bedrijven, die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben, gaat de BBT-afweging via

de omgevingsvergunning milieu, voor zover het geen activiteiten betreffen waarvoor in het

Activiteitenbesluit regels zijn gesteld. Bij type B-bedrijven is het uitgangspunt dat het voldoen aan

BBT geregeld is via het Activiteitenbesluit. Dit geldt ook indien de inrichting vergunningsplichtig is op

grond van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo (OBM).

Wat BBT is in diverse documenten vastgelegd, zoals bv. Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij. Ook in jurisprudentie is vastgelegd wanneer er bij veehouderijen sprake is van BBT:

2.3.3. …In het Besluit huisvesting zijn in het belang van de bescherming van het milieu algemeen geldende regels gesteld over de toegestane ammoniakemissie van stallen. Dit brengt mee dat bij vergunningverlening, overeenkomstig artikel 8.9 van de Wet milieubeheer, moet worden getoetst of geen strijd zal ontstaan met deze algemene regels. Het brengt verder mee dat een individuele toets aan het uit artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer voortvloeiende vereiste dat de toegestane ammoniakemissie moet overeenkomen met toepassing van de beste beschikbare technieken, niet meer plaats vindt in zoverre het gaat om het gebruik van huisvestingssystemen waarvoor in bijlage 1 bij Besluit huisvesting maximale emissiewaarden zijn gesteld. Die beoordeling ligt gezien het bepaalde in artikel 8.40, derde lid, van het Besluit huisvesting dan reeds besloten in het Besluit huisvesting.

2.3.4. Het vorenstaande laat onverlet dat op grond van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer getoetst dient te worden of wat betreft geuremissie het desbetreffende huisvestingsysteem voldoet aan het vereiste dat de beste beschikbare technieken worden toegepast. In dit verband acht de Afdeling van belang dat uit de toelichting bij het Besluit huisvesting (Stb. 2005, 657, blz. 15 en 16) blijkt dat de in bijlage 1 gestelde maximale emissiewaarden zijn gebaseerd op een uitgebreide beoordeling van de vraag welke van de in de bedrijfstak gangbare en toepasbare huisvestingsystemen kunnen worden beschouwd als een beste beschikbare techniek. Wanneer aan de maximale emissiewaarde wordt voldaan, moet daarom het huisvestingsysteem worden geacht te behoren tot de bij het opstellen van het Besluit huisvesting als beste beschikbare techniek geïdentificeerde huisvestingsystemen. Dit brengt mee dat het bevoegd gezag er bij het verlenen van een vergunning voor een veehouderij van moet uitgaan dat wanneer de huisvestingsystemen waarop het Besluit huisvesting van toepassing is voldoen aan de in deze algemene maatregel van bestuur gestelde eisen, tevens wordt voldaan aan het vereiste dat de geuremissie van het huisvestingsysteem moet overeenkomen met toepassing van de beste beschikbare technieken.15

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat indien een veehouderij een huisvestingssysteem toepast dat in het Besluit huisvesting is opgenomen en aan de daarvoor vastgestelde maximale emissiewaarde wordt voldaan, er sprake is van BBT. Artikel 5.4, lid 2 Bor geeft echter ook aan dat dat indien de van toepassing zijnde BBT-conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke effecten van de activiteit behandelen, het bevoegd gezag met in achtneming van artikel 9.3 Mor de beste beschikbare technieken vast. Hierin zit ruimte om als bevoegd gezag dit zelf aan te vullen.

15

uitspraak Raad van State nr. 200804185/1 dd. 1 juli 2009, gemeente Eerselinzal verlening miluevergunning mbt rund- en

pluimvee

Page 14: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 14

Tussenconclusie

In de huidige BBT-documenten is het aspect volksgezondheid nog onvoldoende

meegenomen, zodat het bevoegd gezag dit zelf kan aanvullen.

Page 15: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 15

3. Ruimtelijke ordening

In afdeling 3.1 Wro wordt bepaald waarin bestemmingsplannen (en vergelijkbare planologische

besluiten) moeten voorzien. De notie waaraan alles wordt opgehangen is ‘een goede ruimtelijke

ordening’. Aan de invulling hiervan is alleen een motiveringsvereiste gekoppeld. Dit maakt dat de

gemeenteraad hierbij een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt in het toekennen van

bestemmingen. Wel vloeit hier tevens uit voort dat bestemmingen enkel mogen worden toegewezen

aan gronden als dit is te motiveren vanuit ‘een goede ruimtelijke ordening’. De redenering moet dus

altijd vanuit planologie starten en kan dus niet haar rechtvaardiging enkel in andere wetgeving

vinden.

Zoneringen en contouren, welke ook een milieudoel dienen, kunnen dus prima worden verantwoord

in een bestemmingsplan. De notie van ‘een goede ruimtelijke ordening’, wordt daarmee veel ruimer

uitgelegd dan in het verleden.

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen

aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke

ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de

Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het

oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan

strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de

hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in

strijd met het recht.16

Dat bij de opstelling van een bestemmingplan ook aandacht is voor het aspect gezondheid is in de

ruimtelijke ordening al langer gebruikelijk. Zo werd in de beroepszaken tegen de vaststelling van de

reconstructieplannen het aspect volksgezondheid al aangevoerd tegen de vaststelling van

landbouwontwikkelingsgebieden. De rechter heeft daarbij geoordeeld, dat

2.39.8 …Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de begrenzing van het landbouwontwikkelingsgebied op zichzelf niet leidt tot een toename van stankhinder, een verslechterende luchtkwaliteit en/of gevaren voor de volksgezondheid. Deze aspecten kunnen zo nodig worden afgewogen bij een bestemmingsplan waarin voor de aangewezen gronden concrete ontwikkelingsmogelijkheden worden toegekend.17

Er is derhalve geen twijfel mogelijk dat volksgezondheid meegewogen dient te worden bij het

opstellen van een bestemmingsplan. Bij het vaststellen van bestemming dient een gemeente dan ook

rekening te houden met eventuele strijdigheid tussen verschillende bestemmingen. Zo kunnen

agrarische bestemmingen op afstand van woonkernen worden gelegd. Daarbij kunnen zonodig

afstandsnormen worden overwogen.

16

Zie recent, uitspraak Raad van State nr. 201206940/1/R3 dd. 30 april 2014, gemeente Mill en St.Hubert inzake

bestemmingsplan buitengebied 17 Zie uitspraak Raad van State nr. 200506286/1 dd. 16 mei 2007, provincie Noord-Brabant inzake vaststelling reconstructieplan

de Peel

Wet op de ruimtelijke ordening

Artikel 3.1 1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. …

Page 16: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 16

2.4.2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in woningbouw is de mogelijke

besmetting van dierziekten zoals Q-koorts vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven een mee

te wegen belang. De bestrijding van besmettelijke dierenziekten vindt zijn regeling echter

primair in andere wetgeving. Voorts kunnen aan de milieuvergunning voorschriften worden

verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken.

Ter zitting is door de raad verklaard dat aan de milieuvergunning van de geitenhouderij van

[appellant sub 1] dergelijke voorschriften, die onder meer zien op het emissiepunt en de opslag

van mest, zijn verbonden.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen wijzen op afstandsnormen wordt overwogen dat het

Rijk noch het provinciebestuur ten tijde van het bestreden besluit een afstandsmaat hebben

vastgesteld of aanbevolen die moet of zou kunnen worden aangehouden tussen

geitenhouderijen en woningen. Ook uit het bouwverbod voor geitenhouderijen zoals

opgenomen in artikel 3.3.7 van de overigens eerst na het bestreden besluit in werking getreden

Verordening ruimte kan niet worden afgeleid dat een afstand moet worden aangehouden

tussen nieuwbouwwoningen en een geitenhouderij. In een door de raad overgelegde brief van

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 juni 2010 benadrukt het

provinciebestuur dat de bouwstop geen relatie heeft met het ontwikkelen van een

woningbouwlocatie.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen

dat de risico's van Q-koorts voor de volksgezondheid en een mogelijke toename van de

infectiedruk vanwege de geitenhouderij van [appellant sub 1], geen aanleiding geven om de

voorziene woningbouw op een afstand van 100 meter van dit bedrijf niet toe te staan.18

In principe dient bij ieder bestemmingsplan een Milieueffectrapportage te worden opgesteld.

Onderdeel daarvan kan een gezondheidseffectscreening zijn, waarbij verschillende alternatieven

tegen elkaar worden afgewogen. In een GES zijn met name de modules geur en in beperkte mate ook

fijn stof relevant. Eventuele risico’s van zoonosen of andere biologische componenten kan hiermee

niet worden beoordeeld. De uitkomsten van de GES kunnen de basis zijn voor de keuze van een

bepaalde bestemming.

21.4. … Voor zover [appellant sub 8] betoogt dat de raad bij het toekennen van de aanduiding

"zone landschap, leefomgeving en gezondheid" ten onrechte is uitgegaan van de GES, nu de

volksgezondheid ruimtelijk niet relevant is, overweegt de Afdeling, zoals zij eerder in haar

uitspraak van 9 februari 2011 in zaak nr. 200907470/1/R3 heeft overwogen, dat de mogelijke

besmetting van dierziekten vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven een mee te wegen

belang is bij de vaststelling van een bestemmingsplan, maar dat de bestrijding van

besmettelijke dierziekten zijn regeling primair vindt in andere wetgeving en daarnaast aan een

omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden om de gevolgen voor de

volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken.

De raad dient evenwel in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te

onderzoeken of een plan niet zodanige risico's voor de volksgezondheid meebrengt dat, gelet

daarop, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd. In de GES is ook

onderzocht wat de invloed is van het plan op onder meer de milieuaspecten fijn stof en geur, nu

fijn stof en geur een effect kunnen hebben op de volksgezondheid. Gelet hierop heeft de raad in

18

Zie uitspraak Raad van State nr. 200907470/1/R#, dd. 9 februari 2011 gemeente Werkendam inzake bestemmingsplan "Roode

Camer (Hank)"

Page 17: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 17

het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de vaststelling van het plan in

redelijkheid waarde kunnen hechten aan de resultaten in de GES.19

Tussenconclusie

Bij opstellen van bestemmingsplannen is gezondheid een wezenlijk onderdeel. Door het opstellen

van een Gezondheidseffectsscreening kan een gemotiveerde keuze voor (scheiding van)

bestemmingen op basis van gezondheidsrisco’s worden gemaakt. Ook wordt het gebruik van

afstandsnormen, mits duidelijk vastgelegd in beleid, toegestaan.

19

Zie uitspraak Raad van State, nr. 201206940/1/R3 dd. 30 april 2014 gemeente Mill en St.Hubert inzage bestemmingsplan

buitengebied

Page 18: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 18

4. Overige

4.1 Wet publieke gezondheid

Sinds 1 december 2008 is de Wet publieke gezondheid (hierna Wpg) in werking. De wet regelt de

organisatie van de openbare gezondheidszorg, de bestrijding van infectieziektecrises en de isolatie

van personen/vervoermiddelen die internationaal gezondheidsgevaren kunnen opleveren.

Het is de vraag in hoeverre de bepalingen van de Wpg ruimte bieden voor het stellen van nadere

eisen in omgevingsvergunningen voor de bescherming van de publieke gezondheid.

In de Kamer brief van staatssecretaris Dijksma dd. 8 april 2014 wordt hiervan niet uitgegaan. Zij stelt

dat de Wpg niet van toepassing op vergunningenprocedures. Waarom dat zo is, is echter niet

duidelijk. Ook jurisprudentie geeft hierin geen duidelijkheid. Er zijn geen specifieke uitspraken

bekend die ingaan op de toepassing van de Wpg bij een omgevingsvergunning, wel is er een

uitspraak die aangeeft dat de Wpg niet van toepassing is bij exploitatievergunning:

5.3. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de burgemeester op grond van de Wet

publieke gezondheid advies had moeten inwinnen met betrekking tot de effecten van [café]

op hun gezondheid, faalt dit eveneens. Die wet bevat geen regels omtrent de effecten op de

gezondheid van omwonenden bij verlening van een exploitatievergunning voor een

horecabedrijf en is derhalve in dit geval niet van toepassing.20

Ook ten aanzien van bestemmingsplannen heeft de Raad van State aangeven dat de Wpg daarop niet

van toepassing is:

Ten aanzien van het betoog dat in strijd wordt gehandeld met de Wet Publieke Gezondheid,

omdat geen onderzoek is gedaan naar mogelijk te verwachten gezondheidseffecten, overweegt

de Afdeling dat uit die wet in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen

onderzoeksverplichting volgt. Volksgezondheid is in het kader van een

bestemmingsplanprocedure wel een mee te wegen belang en dit belang heeft de raad

betrokken in zijn belangenafweging.21

20

Zie uitspraak Raad van State nr. 201111627/1/A3 dd. 13 februari 2013, gemeente Beesel inzake exploitatievergunning 21

Zie uitspraak Raad van State nr. 201000964 dd. 19 oktober 2011, gemeente Nederweert inzake LOG Booldersdijk

Wet publiek gezondheid

Artikel 1 definities c. publieke gezondheidszorg: de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten m. infectie: het binnendringen en de ontwikkeling of vermenigvuldiging van een infectueus agens in het

lichaam van mensen, waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan

Artikel 2 1. Het college van burgemeester en wethouders bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor: c. het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen, artikel 16 Voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Page 19: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 19

Een motivering waarom de Wpg niet van toepassing is bij vergunningverlening kan gevonden worden in een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake een verzoek om handhaving op grond van de zorgplicht (artikel 2.1 Activiteitenbesluit):

16. …De Wet publieke gezondheid biedt slechts de mogelijkheid op te treden bij een gegrond vermoeden van een besmetting en biedt geen mogelijkheid voor preventief optreden ten behoeve van het voorkomen van risico’s. …

22

Uit voorgaande uitspraak kan worden afgeleid dat de Wpg het bevoegd gezag instrumenten geeft voor de bestrijding van infectieziekten. De Wpg zou dan niet van toepassing zijn in situaties waarin nog geen sprake is van een infectieziekten, zoals bij vergunning- en bestemmingsplanprocedures . In de Memorie van Toelichting bij de Wpg wordt ook aangeven dat «In dit voorstel worden alle bepalingen over de infectieziektebestrijding in één wet geplaatst en de Wet collectieve preventie volksgezondheid, de Infectieziektenwet en de Quarantainewet ingetrokken. » In de Memorie van Toelichting wordt echter ook aangegeven dat de Wpg de implementatie van Internationale Gezondheidsregeling (Trb. 2007, 34). De nieuwe IGR beoogt «het voorkomen van, beschermen tegen, beheersen van en het voorzien in maatregelen op het gebied van de volksgezondheid naar aanleiding van de internationale verspreiding van ziekte op een wijze die toegesneden is op en beperkt is tot volksgezondheidsrisico’s, en die onnodige belemmering van het internationale verkeer en de internationale handel vermijden» (artikel 2 IGR). De internationale regeling heeft dus een ruimere reikwijdte dan slechts de bestrijding van ziekten; zij ziet ook op het voorkomen van infectieziekten. Dit wil je juist bereiken door het opnemen van aanvullende voorschriften / maatregelen in vergunning- en bestemmingsplanprocedures. Dat zou er voor pleiten dat de Wpg toch van toepassing is.

Tussenconclusie Het is enigszins onduidelijk of de Wpg van toepassing is op vergunning- en bestemmingsplan-procedures. Jurisprudentie geeft aan dat de Wpg niet van toepassing is maar dat blijkt onvoldoende uit de Wpg zelf. Doordat vergunning- en bestemmingsplanprocedures al voldoende mogelijkheden bieden voor een gezondheidstoets is een verwijzing naar de Wpg niet strikt noodzakelijk.

4.2 Rechten van de mens

In diverse uitspraken werd ook een beroep gedaan op Europese verdrag van de rechten van de mens.

Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer het

arrest van 9 december 1994, López Ostra tegen Spanje, nr. 16798/90, AB 1996, 56 en het arrest van 8

juli 2003, Hatton tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 36022/97, M&R 2003, 88) vloeit uit artikel 8 van

het EVRM een positieve verplichting voort om burgers te beschermen tegen de gevolgen van

milieuvervuiling. In dergelijke situaties is een "fair balance" tussen individueel en algemeen belang

vereist, waarbij aan milieubelangen geen speciale status toekomt. Bij het bepalen van het gewicht

van deze belangen heeft de wetgever een beoordelingsmarge.

De vraag is dan of de Nederlandse wetgeving, zoals bv. de Wet geurhinder en veehouderij, de

beoordelingsmarges heeft overschreden en daarmee in strijd heeft gehandeld met het Europese

verdrag. De Raad van State concludeert:

11.1. In artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij, voor zover hier van belang en kort

weergegeven, zijn bij vergunningverlening toelaatbare geurbelastingen voor geurgevoelige

objecten vastgesteld. Deze zijn afhankelijk van de ligging van deze objecten binnen of buiten de

22

Zie uitspraak rechtbank Oost-Brabant nr. SHE 12/1934 dd. 26 juni 2013

Page 20: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 20

bebouwde kom en binnen of buiten concentratiegebieden, en afhankelijk van de vraag of de

vergunningverlening leidt tot een toename van de geurbelasting.

11.4. De in artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen regels over de bij

vergunningverlening toelaatbare geurbelastingen zijn de uitkomst van een afweging tussen

een complex van belangen, zowel algemene (milieu)belangen als die van de veehouders

enerzijds en de omwonenden anderzijds. Zoals onder 11.3 is overwogen heeft de wetgever bij

deze afweging een beoordelingsmarge. Hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren, geeft geen

grond voor het oordeel dat de wetgever deze beoordelingsmarge heeft overschreden en geeft

dus geen grond voor het oordeel dat artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij in strijd is

met artikel 8 van het EVRM. 23

Tussenconclusie

Er is geen aanleiding dat de Nederlandse wetgeving op gebied van vergunningverlening aangepast

moet worden omdat deze in strijd zou zijn met het Europees verdrag voor de rechten van de mens.

4.3 Toekomstige ontwikkelingen

4.3.1 Concept wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid

Op 16 juni 2014 heeft Staatssecretaris Dijksma van het ministerie Economische Zaken het concept

wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid bekend gemaakt voor een zogenaamde

consultatieronde. Het doel van de regeling is om aantallen dieren te reguleren in het belang van de

volksgezondheid. De regeling biedt het bestuur van een provincie of een gemeente een wettelijke

mogelijkheid om veedichte gebieden aan te wijzen en in deze gebieden grenzen te stellen aan het

aantal dieren.

De regulering van dieraantallen vindt plaats op basis van het bij beschikking vast te stellen aantal

dieren dat ten hoogste op veehouderijlocaties in een aangewezen gebied kan worden gehouden.

Onderscheid kan worden gemaakt naar diersoorten, delen van een aangewezen gebied en naar

bedrijfstypes afhankelijk van de vastgestelde gezondheidsrisico’s.

De maatregelen kunnen worden genomen indien op basis van een risicoanalyse is onderbouwd en

aangetoond dat er een relatie is tussen gezondheidsrisico’s voor de mens en het aantal dieren in een

aan te wijzen gebied. Het betreft gezondheidsrisico’s in brede zin zoals zoönosen, geur, fijnstof en

endotoxinen. De wettelijke voorziening is aanvullend op het omgevingsrecht en de regels die zijn

vastgesteld met het oog op dierziektebestrijding, en maakt het mogelijk sturende maatregelen te

nemen ten aanzien van dieraantallen.

23 Uitspraak raad van State nr. 201103950/1/T1/A4, dd. 19 september 2012 gemeente Peel en Maas inzake een

milieuvergunning voor het veranderen van een varkenshouderij

Europees verdrag voor de rechten van de mens

Artikel 8 1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn

correspondentie. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij

de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Page 21: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 21

In de toelichting wordt echter herhaalde malen gewezen op het feit dat op dit moment onvoldoende

wetenschappelijk onderbouwd bewijzen zijn voor de relatie volksgezondheid en de aanwezigheid van

veehouderijen. De Staatssecretaris van Economische Zaken vindt het echter wenselijk toch nu al met

een wettelijke voorziening te komen waarmee provincies en gemeenten in een later stadium vanuit

een oogpunt van volksgezondheid beperkingen kunnen stellen aan het aantal dieren dan wel aan de

intensiteit waarin dieren op veehouderijlocaties in bepaalde gebieden worden gehouden.

De mogelijkheden die het concept wetsvoorstel biedt kunnen derhalve pas geëffectueerd worden

nadat meerbedoelde bewijsvoering voorhanden is. Uit hoofdstuk 2 en 3 blijkt echter dat, indien er

wetenschappelijke onderbouwing is te geven mbt de relaties volksgezondheid en veehouderij, de

huidige wetgeving ook voldoende mogelijkheden biedt voor regulering.

4.3.2 Wetsvoorstel Omgevingswet

Door minister Schultz van Haegen van het ministerie Infrastructuur en Milieu heeft op 17 juni 2014

het wetsvoorstel Omgevingswet gezonden aan de Tweede Kamer. In paragraaf 5.8 van de Memorie

van toelichting behorende bij het wetsvoorstel wordt uitdrukkelijk vermeld dat de Omgevingswet

zich ook richt op het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving voor de

mens.

Dit blijkt ook uit de formulering van artikel 1.2, vierde lid, van de wet. Bedoelde bepaling luidt als

volgt:

“Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens,

voor zover deze wordt of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke

leefomgeving.”

De mens wordt hier in het wetsvoorstel eenmalig genoemd naast de gevolgen voor de fysieke

leefomgeving. Deze opzet betekent dat overal waar de Omgevingswet regels stelt over activiteiten

die gevolgen hebben of kunnen voor de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan (vergelijk artikel

1.2, eerste lid, onder b), dit ook de bevoegdheid impliceert om ook gevolgen voor de mens erbij te

betrekken, voor zover de mens wordt of kan worden beïnvloed door of via de fysieke leefomgeving.

Overigens blijkt uit de Memorie van toelichting dat de wetgever het uitgangspunt heeft gehanteerd

dat de Omgevingswet een beschermingsniveau biedt dat gelijk is aan het huidige niveau voor wat

betreft gezondheid, veiligheid en omgevingskwaliteit.

Tussenconclusie

Uit wetsvoorstellen voor toekomstige regelgeving blijkt een toenemende aandacht voor de relatie

volksgezondheid en veehouderij. De nadere onderbouwing voor het nemen van maatregelen blijft

echter een punt van zorg.

Page 22: Veehouderij en volksgezondheid...MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 3 2 Milieu 2.1 beoordelen van vergunningenaanvragen 2.1.1 algemeen Het toetsingskader

MOLO rapportage Veehouderij en volksgezondheid, versie 140603 22

5. Eindconclusies

Algemeen kan geconstateerd worden dat het aspect gezondheid nadrukkelijk meegewogen dient

worden in zowel het ruimtelijk als het milieuspoor. In het milieuspoor leidt dit ertoe dat

voorschriften aan een vergunning verbonden kunnen worden. Dit wordt echter door jurisprudentie,

van mn de Raad van State, ingeperkt. De Raad heeft herhaaldelijk geconstateerd dat er nog

onvoldoende algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten voor handen zijn die de basis kunnen

zijn voor het opnemen van aanvullende voorschriften ter verdere beperkingen van de risico’s voor de

volksgezondheid. Hierdoor is het weigeren van een omgevingsvergunning milieu vanwege een

mogelijk gevaar voor de volksgezondheid nagenoeg onmogelijk. Wellicht dat het thans lopende

onderzoek veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO), meer inzicht geeft om tot een goede

onderbouwing te komen om een vergunning te kunnen weigeren dan wel om aanvullende

voorschriften op te nemen.

Opvallend is dat specifiek de rechtbank Oost-Brabant een onderscheid maakt naar aspecten,

waarvoor een wettelijk kader geldt (zoals geur en fijnstof) en ander aspecten (zoönosen). Voor de

eerste groep wordt het wettelijk kader als exclusief beschouwd en is er geen ruimte voor

aanvullingen. In geval van zoönosen ontbreekt een wettelijk kader waardoor er meer mogelijkheden

zijn voor het stellen van voorschriften. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan het in de

omgevingsvergunning vastleggen van hygiënische maatregelen.

De ruimtelijke ordening biedt meer kansen om in bestemmingsplannen, mede op basis van een

gezondheidseffectscreening, kaders te stellen. Door hierbij een ´gebiedsvisie´ vast te stellen

waarmee aangegeven wordt welke milieukwaliteit in een gebied wordt nagestreefd kan dit tevens

dienen als toetsingskader voor individuele bedrijven. Voordeel is dat dit geldt voor álle agrarische

bedrijven, dus ook de bedrijven die in het milieuspoor kunnen volstaan met een melding.