VECHTEN VOOR EEN PLEK IN DE SAMENLEVING? - Fries Sociaal Planbureau: Cijfers · CIJFERS EN VERHALEN...
Transcript of VECHTEN VOOR EEN PLEK IN DE SAMENLEVING? - Fries Sociaal Planbureau: Cijfers · CIJFERS EN VERHALEN...
VECHTEN VOOR EEN PLEK
IN DE SAMENLEVING?
Annet ten Brug en Dirk Postma
JONGEREN IN EEN KWETSBARE POSITIE:
CIJFERS EN VERHALEN OVER DE ZOEKTOCHT
NAAR EEN PLEK OM TE LEREN EN/OF WERKEN.
De jongere centraalHet Fries Sociaal Planbureau (FSP) heeft onderzoek gedaan naar de
loopbaan van 1927 leerlingen uit het Praktijkonderwijs (Pro) en Voortgezet
speciaal onderwijs (Vso). Het FSP wil partijen die vanuit verschillende
domeinen bij deze jongeren betrokken zijn, ondersteunen door bij te dragen
aan de kennis die we hebben over deze jongeren. Waar gaan ze naartoe als
ze klaar zijn met school en wat doen ze vervolgens één of twee jaar later? En
wat zijn succesfactoren die kunnen bijdragen aan een soepele overgang van
school naar een plek om verder te leren of te werken?
De overgang van onderwijs naar een nieuwe plek is voor een kleine groep jongeren binnen alle
onderwijsniveaus een probleem. Specifieke zorgen zijn er over jongeren die Voortgezet speciaal
onderwijs (Vso), Praktijkonderwijs (Pro) of een Entreeopleiding (niveau 1) binnen het Mbo volgen.
Uit beschikbare cijfers blijkt dat deze jongeren vaker dan hun leeftijdsgenootjes thuis zitten
zonder naar school te gaan of werk te hebben. Daarnaast hebben deze jongeren vaker te maken
met kwetsbaarheid op meerdere leefgebieden en zijn bijvoorbeeld in contact met jeugdzorg of
politie.1 Een risico is dat deze jongeren geen samenhangende ondersteuning wordt geboden die
aansluit bij de leefwereld van de jongere zelf en/of zijn gezin.2
Na het succesvol afronden van hun opleiding beschikken deze jongeren nog niet over een
startkwalificatie. Overheidsbeleid is dat jongeren zoveel mogelijk een startkwalificatie halen omdat
dit de kans op een baan vergroot.3 De Regionale meld- en coördinatiepunten (RMC’s) registreren
voor gemeenten leerlingen die (een grote kans hebben om) het onderwijs te verlaten zonder
startkwalificatie. Hieronder vallen alle leerlingen van het Pro en Vso.4 Deze RMC’s proberen
jongeren via trajecten naar een goede arbeids- of onderwijsplek te begeleiden. Daarnaast hebben
scholen voor Pro en Vso de taak om nazorg te bieden, uitgangspunt is dat ze dit gedurende 1 jaar
doen.5
Waar deze jongeren vroeger na school vaak naar ‘dagbesteding’ gingen, is de participatiewet, die
in 2015 van kracht is geworden, er op gericht dat jongeren (beschut) werk vinden. Daarnaast
houdt voor de jongeren die van school af gaan de ondersteuning van de school op. De gemeente
neemt deze ondersteuning over. In deze overgang van regie en verantwoordelijkheden kan de
continuïteit van de ondersteuning in gevaar komen, wat de kansen van deze jongeren nadelig
beïnvloedt.
In deze brochure worden de volgende twee vragen beantwoord:
• Hoeveel jongeren maken de overstap vanuit Pro, Vso of Mbo-entree naar een nieuwe
plek, en zitten deze jongeren na één of twee jaar nog steeds op dezelfde plek?
• Welke bevorderende en belemmerende factoren kunnen meespelen in een (minder)
succesvolle overgang van school naar een nieuwe passende plek?
De eerste vraag wordt beantwoord aan de hand van cijfers die door scholen aan ons zijn
aangeleverd. De tweede vraag wordt beantwoord aan de hand van verhalen van professionals over
jongeren die ze hebben begeleid. Thematiek, die in deze verhalen naar voren kwam, is gebruikt om
een eerste aanzet te geven van factoren die meespelen bij deze overgang. Bij deze rapportage
hoort een checklist waarin de door ons gevonden 24 succesfactoren verwerkt zijn.
//
1 Landelijke Aanpak 16-27 (2017). Feiten en cijfers, jongeren van 16-27 op weg naar zelfstandigheid.
2 FSP (2018).Een leven lang kwetsbaar: essay van Bianca Bijlsma-Smoorenburg.
3 Rijksoverheid. Waarom moet ik een startkwalificatie hebben?
4 Rijksoverheid. Overzicht regionale meld- en coördinatiepunten.
5 Platform praktijkonderwijs (2016). Samenwerking Pro-Mbo: entree naar de toekomst.
INLEIDING
3
In de bijlage lees je hoe we de data hebben verzameld en het onderzoek hebben uitgevoerd. In dit stuk presenteren
en duiden we eerst de cijfers die we van de scholen ontvangen hebben en vervolgens de resultaten en duiding van
de verhalen van professionals over jongeren die ze hebben begeleid.
De Friese cijfersIn onderstaande figuur is te zien dat de meeste jongeren vanuit het Vso uitstromen naar dagbesteding en (vervolg)
onderwijs. De meeste jongeren vanuit een Pro-school gaan naar (vervolg)onderwijs of een arbeidsplek. Een klein
deel van het totaal aantal leerlingen stroomt uit naar een beschutte werkplek (4,4%) of komt thuis te zitten zonder
school of werk (3%). Onder de restcategorie ‘overig’ vallen bijvoorbeeld verhuizingen en detentie.
ONZE ONDERZOEKSRESULTATEN
0100200300400500600700800900
1000
(vervolg)onderwijs
dagbesteding
arbeid
beschutwerk
geenschoolofwerk
onbekendbijschool
overig
aantalleerlingen
Praktijkonderwijs VoortgezetSpeciaalOnderwijs Totaal
Figuur 1: De plek waar jongeren terecht komen na afronden van Pro en Vso.
Kijken we naar de uitstroom van jongeren in de drie opeenvolgende schooljaren, dan zien we dat dit redelijk stabiel
blijft. We zien in onderstaand figuur dat over de periode van drie jaar het aandeel jongeren dat uitstroomt naar
arbeid stijgt (van 18,1% naar 26,9%). Het aantal jongeren met beschut werk verdubbelt eerst (van 21 naar 45 in
’16-’17), maar halveert vervolgens. De andere categorieën fluctueren licht.
0
50
100
150
200
250
300
cohort'15-'16 cohort'16-'17 cohort'17-'18
aantaljongeren
(vervolg)onderwijs dagbestedingarbeid beschutwerk/arbeid+ondersteuningverhuisd geenschoolofwerkoverig onbekendbijschool
0
50
100
150
200
250
300
cohort'15-'16 cohort'16-'17 cohort'17-'18
aantaljongeren
(vervolg)onderwijs dagbestedingarbeid beschutwerk/arbeid+ondersteuningverhuisd geenschoolofwerkoverig onbekendbijschool
0
50
100
150
200
250
300
cohort'15-'16 cohort'16-'17 cohort'17-'18
aantaljongeren
(vervolg)onderwijs dagbesteding arbeidbeschutwerk/arbeid+ondersteuning verhuisd geenschoolofwerkoverig onbekendbijschool
Figuur 2: Uitstroom van jongeren uit Pro en Vso door de jaren heen
(vervolg)onderwijs
Praktijkonderwijs
Voortgezet Speciaal Onderwijs
Totaal
dagbestededing beschut werk overiggeen school of werk
onbekend bij school
arbeid
//
Jongeren zitten na één en na twee jaar grotendeels op een zelfde soort plek als waar ze naar zijn uitgestroomd.
Vervolgonderwijs is hierbinnen het minst stabiel, maar doordat we van deze groep jongeren veel gegevens missen
is het lastig hier uitspraken over te doen. Van de jongeren die uitstroomden naar vervolgonderwijs waarvan wél
gegevens bekend zijn heeft 16,4% na twee jaar een (aangepaste) werkplek. Dit is te zien in onderstaande figuur:
Wat betekenen de cijfers?De gevonden toename in het aantal jongeren dat gaat werken hangt waarschijnlijk samen met de nieuwe situatie
waarin de Wajong wordt afgebouwd en jongeren een beroep kunnen doen op de Participatiewet waarbinnen
gemeenten jongeren naar de arbeidsmarkt moeten leiden.6 Het kan echter ook te maken hebben met de
aantrekkende arbeidsmarkt. De verwachting was dat jongeren uitvallen op hun arbeidsplaats. Aan de ene kant
blijkt dit wel uit de casussen: in zes van de dertien casussen gaat de jongere na korte tijd gewerkt te hebben naar
een andere (werk)plek of terug naar school. Soms wil de jongere verder leren om zich te bekwamen in zijn of haar
beroep maar soms sluit de (begeleiding op de) werkplek niet aan bij de hulpvraag van de jongere en loopt het
daarom vast. Aan de andere kant zien we in de cijfers dat het merendeel van de jongeren die uitstroomt naar arbeid
daar na één of twee jaar nog steeds zit.
Bij dagbesteding is ook weinig verloop te zien door de jaren heen. De vraag hierbij is of dat wenselijk is. Verdient
bij (arbeidsmatige) dagbesteding doorstroom richting een reguliere arbeidsplaats of beschut werk wellicht de
voorkeur?
Verder valt op dat we vaak niet weten op welke plek jongeren na 1 of 2 jaar zitten, zeker als het gaat om uitstroom
naar (vervolg)onderwijs. Dit kan veroorzaakt worden doordat uitwisseling van gegevens tussen twee scholen
verhinderd wordt door privacywetgeving.
Figuur 3: De plek waar jongeren 1 of 2 jaar na uitstroom zitten.
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
na1jaar
na2jaar
na1jaar
na2jaar
na1jaar
na2jaar
vervolgond
erwijs
dagbesteding
arbe
id
(vervolg)onderwijs dagbesteding arbeid geenschoolofwerk
overig onbekendbijschool onbekendbijons
6 Cedris & SBCM (2016). Jongeren met een arbeidsbeperking aan het werk. 5
VERHALEN UIT FRYSLÂN
We hebben (onderwijs- en zorg)professionals gevraagd naar verhalen over deze jongeren. Verhalen met een
mooie afloop, maar ook verhalen die minder goed aflopen. Door ons een inkijkje te geven in hun dagelijkse praktijk
hebben de professionals ons de mogelijkheid gegeven om factoren te onderscheiden die bijdragen aan een soepele
overgang van school naar een plek om verder te leren of te werken.
Wat maakt dat het vinden van een passende plek (niet) lukt?We hebben in de verhalen drie grote verschillen gevonden tussen jongeren mét en zonder een succesvolle overgang
van school naar een nieuwe plek:
1
2
3
LASTIG GEDRAG VAN DE JONGERE
EEN GOEDE BASIS/NETWERK
DE UITGANGSPOSITIE EN BEGELEIDING
VANUIT ORGANISATIES EN OMGEVING
5 van de 7 jongeren zonder succesverhaal
laten lastig gedrag zien zoals agressief gedrag
of sociaal onaangepast gedrag (ten opzichte
van 2 van de 6 met een succesverhaal).
4 van de 7 jongeren zonder succesverhaal
hebben geen stabiele uitgangssituatie (ten
opzichte van 1 van de 6 jongeren met een
succesverhaal). Het gaat hier om een stabiele
plek om te wonen en/of werken, maar ook
om de (afwezige) steun van personen in de
directe omgeving van de jongere.
bij jongeren zonder succesverhaal wordt
de ondersteuning vaker als belemmerende
factor benoemd dan bij jongeren bij wie de
overstap vanuit school goed is verlopen.
“Alles wat ze voelt wordt versterkt,
ze gedraagt zich kinderlijk, heeft een
sterk extern attributie systeem.”‘MBO ENTREE / NIVEAU 2
“Zijn moeder is bezig met een rechtszaak tegen de school.
Aan de ene kant is moeder steunend en motiveert ze hem
om aan de slag te gaan, aan de andere kant is moeder
wispelturig en niet altijd constructief motiverend.
Zijn ouders zijn uit elkaar. Moeder heeft altijd veel
gewerkt en was weinig thuis, vader zat regelmatig vast.”‘ MBO ENTREE
“Ze heeft een interne stage gelopen, omdat het voor be-
drijven nog lastig is om voorzieningen te regelen in deze
situatie. Hoewel Tine heel goed stage had kunnen lopen in het
bedrijfsleven, was er geen bedrijf die de mogelijkheden
en voorzieningen biedt die Tine nodig heeft.”‘ VSO CLUSTER 3
“Docenten vinden het lastig om op een constructieve manier
met zijn agressie om te gaan en reageren vaak vanuit een
gezagspositie of vanuit de slachtofferrol. Juist voor een
jongen als hem werkt dit als olie op het vuur.” ‘ MBO ENTREE
//
In een verhaal over een jongere komen echter altijd verschillende factoren naar voren die bijdragen aan een
(minder) succesvol verhaal. Zoals bij Robin, een intelligente jongen met neurocognitieve problemen, een stoornis
in het autismespectrum en taalverwerkingsproblematiek die daarnaast erg gevoelig is voor geluid:
“Robin laat sinds de basisschool gedrag zien dat door zijn omgeving niet goed
begrepen wordt: hij kan boos worden als hij iets niet snapt of als hij structuur mist
in zijn omgeving en zich daardoor onveilig voelt. Robin heeft ouders die hem in
dagelijkse situaties helpen en op school krijgt hij van jongs af aan ondersteuning
omdat school in principe niet voldoende expertise heeft om hem goed te begeleiden.
Deze ondersteuning is echter niet altijd toegespitst op Robins’ meervoudige
problematiek, vaak is er één ‘dominant probleem’ waar de zorgverlener verstand van
heeft. Na het Mbo stopte de begeleiding en kwam Robin terecht op een werkplek
met veel prikkels. Het lukte Robin niet om te blijven werken. Hij ging daarom terug
naar school maar kon niet meekomen. Zijn ouders wisten in eerste instantie niet dat
Robin op school weer ondersteuning kon krijgen. Gelukkig is dat nu goed geregeld en
Robin hoopt met zijn nieuwe Mbo-opleiding een plek op de arbeidsmarkt te vinden
die beter bij hem past.”
VSO CLUSTER 2‘De factoren die spelen bij Robin zijn onder te verdelen in verschillende niveaus (de jongere, zijn netwerk of zijn
omgeving) en in verschillende fasen (uitgangspositie, proces of sleutelmomenten). In de casus van Robin komt
het niveau van de jongere terug: zijn diagnose (‘uitgangspositie’) en het lastige gedrag wat hij laat zien op school
(dit valt onder ‘proces’). Robins’ ouders zijn steunend en bieden een vangnet en een stabiele basis. Er zijn extra
ondersteuningsmogelijkheden voor Robin op school en organisaties waarmee Robin te maken heeft hebben kennis
van zijn problematiek. Echter bieden deze organisaties hem niet altijd passende en integrale ondersteuning.
//
7
24 SUCCESFACTOREN
In totaal komen er 24 factoren uit dit onderzoek die de overgang
vanuit school naar een plek om verder te leren of te werken
kunnen belemmeren of juist versoepelen. Deze factoren staan
weergegeven in bijlage 1. Daarnaast is er bij deze rapportage
een checklist aanwezig waarin de factoren genoemd worden.
Niet al deze factoren kun je terug vinden in één verhaal, zoals
in het verhaal van Robin. De factoren zijn een optelsom van
de thematiek die aan bod kwam in de verhalen van alle 13
jongeren. Factoren hebben te maken met de jongere zelf, zijn
netwerk maar de meeste van de 24 factoren hebben te maken
met de omgeving en organisatie. Deze gaan bijvoorbeeld over
de structuur en continuïteit die geboden kan worden:
Van belang blijkt ook de kennis die aanwezig is bij professionals
in het onderwijs, de zorg, het sociaal domein en de mogelijkheid
om deze kennis toe te passen. Verder komt uit de casusanalyse
naar voren dat de aanwezigheid van (al dan niet) motiverende
vooruitzichten verschil maakt wanneer nieuwe kansen zich
aandienen maar een externe prikkel vanuit wet of regelgeving
kan een jongere soms ook motiveren om een beslissing te
nemen:
Uiteraard kan complexe wet- en regelgeving ook een bron worden van problematiek bijvoorbeeld omdat er
schulden ontstaan omdat schoolgeld terugbetaald moet worden. Het complete overzicht en de beschrijving van de
24 succesfactoren is te vinden in de checklist en toelichting op de laatste pagina’s van deze brochure.
“Soms zijn de stages maar kort en dan is het
lastig om te kijken of het klikt of niet. Jongeren
moeten meer tijd krijgen, omdat deze jongeren
meer moeten wennen aan de situatie. Zes
weken is echt te kort, maar bedrijven hebben
geen tijd voor meer.”‘VSO CLUSTER 3
“Inmiddels is hij wederom een aantal weken
begonnen met een opleiding, wellicht omdat hij
dit nog steeds wil leren, maar vooral omdat hij
studiefinanciering krijgt”.‘MBO ENTREE
//
//
WAT BETEKENEN DE VERHALEN?
Conclusie Jongeren die een school voor Pro of Vso hebben gevolgd stromen vooral uit naar vervolgonderwijs of naar
dagbesteding (Vso) en werk (Pro). In de afgelopen 3 jaar zijn er kleine verschillen in de uitstroom aan te wijzen. Een
toename van de uitstroom richting werk valt het meest op. We zien dat jongeren die uitstromen richting (vervolg)
onderwijs, dagbesteding of werk daar vaak ook blijven.
De resultaten van de verhalen geven een beeld van de complexe werkelijkheid en maken het mogelijk om 24
factoren te onderscheiden die bijdragen aan het succes dan wel belemmerend werken bij het vinden van een plek
om te leren en/of werken. Deze factoren hebben betrekking op de jongere, zijn of haar netwerk en de omgeving
en organisaties waarmee de jongere te maken heeft. Wat opvalt is dat jongeren waarvan de overgang minder goed
verloopt vaak lastig gedrag laten zien en vaker een minder stabiele basis hebben dan jongeren met een ‘soepele’
overgang. Deze jongeren krijgen ook vaker te maken met ondersteuning die niet voldoende aansluit bij hun
voorkeuren en mogelijkheden.
DiscussieEr is nog een verbeterslag te maken in het verzamelen van de cijfers. Op dit moment zijn cijfers vanuit het Mbo
niet aanwezig en van sommige scholen ontbreken bestendigingsgegevens. Van een kwart van de jongeren is de
woonplaats bekend, zodoende hebben we dit niet als variabele in de rapportage kunnen opnemen. We beschikken
wel over vrijwel alle uitstroomcijfers aangeleverd door scholen in het Pro en Vso, van de uitstroom kunnen we
daarom een goed beeld schetsen. Naast het compleet maken van de cijfers kunnen we breder kijken naar de
uitstroom van andere onderwijstypen, zoals Mbo-niveau 2, Vmbo en wellicht ook naar uitstroom vanuit Mbo 3, 4,
Havo, Vwo, en hoger onderwijs. Daar komt bij dat de uitstroom en de plek waar jongeren na 1 of 2 jaar zitten door
scholen genoteerd wordt, waardoor er wellicht wat onzuiverheden in terecht zijn gekomen (bijvoorbeeld door
de notatie van onbetaald werk als ‘werk’). De uitstroom heeft niet altijd te maken met de leerling, maar kan ook
bepaald worden door de omstandigheden: wellicht is het percentage uitstroom richting beschut werk laag doordat
er te weinig plekken beschikbaar zijn. Daarnaast betreft zowel de uitstroom als bestendiging een momentopname.
Het kan zijn dat iemand uitstroomt naar een tijdelijke aanstelling (via bijvoorbeeld een uitzendbureau) en in de
periode die daarop volgt regelmatig periodes thuis zit. Zo kan het lijken dat iemand twee jaar werk heeft, terwijl
dit in werkelijkheid een onzekere periode is waarin periodes van werkeloosheid en kortdurende aanstellingen bij
verschillende werkgevers elkaar afwisselen. Zoals bij Richard:
Dat bepaalde jongeren meer moeite ondervinden met de overgang van school naar een nieuwe plek kan te maken
hebben met een meervoudige of complexe ondersteuningsvraag. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat passende
begeleiding niet aanwezig is of dat betrokkenen onvoldoende zijn geïnformeerd. Het kan echter ook zijn dat er wel
begeleiding aanwezig is, maar dat er onvoldoende structuur of continuïteit wordt geboden, zoals in het verhaal van
Vivian:
“Vivian is een introverte, gedisciplineerde en wat onzekere jonge vrouw met een lichte verstandelijke
beperking. Ze wil graag werken en heeft -tegen verwachtingen in- zelf een baantje geregeld. In de
zomerperiode waren er veel wisselingen bij het personeel, haar directe begeleider ging op vakantie en er
was geen vervanging. Toen ging het fout: er werd onvoldoende rekening gehouden met haar beperkingen.
Ze meldde zich ziek op school en het was haar allemaal zo teveel dat werd besloten dat ze niet terug moest
naar die plek. Zo raakte Vivian haar baan kwijt.”
PRAKTIJKONDERWIJS‘//
De 24 succesfactoren zijn niet uitputtend of generaliseerbaar naar alle jongeren: het gaat hier om resultaten op basis
van 13 verhalen die aangeleverd zijn door slechts 6 professionals. Deze factoren dragen niet voor elke jongere in
gelijke mate bij aan succes. Door meer casussen te verzamelen vanuit meerdere bronnen (zoals vanuit de jongeren
zelf en van hun ouders) kunnen we kijken of de gevonden succes- en faalfactoren in hun verhalen ook terugkomen.
9
“Richard is een pittige jongen, een overlever, soms agressief maar kan ook heel
vriendelijk en behulpzaam zijn, hij heeft bakken doorzettingsvermogen. Vanwege
zijn onstabiele thuissituatie en verhuizingen krijg je elke keer ook te maken met
verschillende gemeenten. Op school heeft hij individuele begeleiding gehad maar
inmiddels is hij van school af. Hij heeft zelf al een aantal keren een nieuwe baan
gevonden. Bij die banen weten ze vaak niet van zijn situatie af waardoor hij geen
begeleiding krijgt en hij vaak na 3 maanden alweer op straat staat.” ‘ VSO CLUSTER 3
Doordat landelijke cijfers op een andere manier zijn verzameld is het niet mogelijk een directe vergelijking te maken.
Zo zijn de landelijke cijfers gebaseerd op cijfers van de inkomstenbelasting, terwijl wij scholen voor informatie
hebben geraadpleegd. Hierdoor kan de definitie van wat ‘werk’ is bijvoorbeeld verschillen. Tussen de landelijke en
Friese cijfers vallen drie verschillen op: landelijk lijken meer leerlingen door te stromen richting vervolgonderwijs
en in Fryslân stromen meer Pro en juist minder Vso leerlingen uit naar (beschut) werk1. Dit heeft mogelijk te
maken met de wijze van dataverzameling, maar een vervolgstap kan zijn om te kijken of de landelijke en Friese
cijfers inderdaad afwijken, en hoe dit verklaard kan worden. Veel van de door ons gevonden factoren zijn namelijk
niet perse gebonden aan de Friese context en in landelijke rapportages worden soortgelijke thema’s2,3 besproken.
Er zijn echter wel wat bijzondere kenmerken van Fryslân die mee kunnen spelen in de ondersteuning van deze
jongeren. Door de lagere voorzieningendichtheid is een school bijvoorbeeld vaker verder weg (zie bijvoorbeeld de
afstand tot praktijkonderwijs)4. Ook de kans op een passende stageplek in de eigen omgeving kleiner. Onduidelijk is
of er tussen gebieden in Fryslân verschillen zijn. Doordat ondersteuning voor deze jongeren in elke RMC regio een
iets andere vorm heeft kan het zijn dat uitstroom en doorstroom ook binnen Fryslân verschillend is.
De 24 gevonden factoren geven een indicatie van de ondersteuning die volgens zorg- en onderwijsprofessionals
nodig is om jongeren in een kwetsbare positie succesvol de overstap te laten maken vanuit Pro, Vso of Mbo-entree
naar een nieuwe plek om te leren en/of werken. Deze indicatie kan als een eerste basis dienen voor eventueel
vervolgonderzoek.
1 Landelijke cliëntenraad (18 juni 2019). Feiten, cijfers en vragen over beschut werk.
2 Landelijke Aanpak 16-27 (2017). Toolkit voor gemeenten en professionals.
3 F.Spierings, T.Tudjman, M.Meeuwisse, J.Onstenk (2015). Literatuurstudie Risicojongeren Onderwijs, Arbeid, Zorg en Veiligheid.
4 Achterhoek VO (2019). In beeld: leerlingendaling in het voortgezet onderwijs.
//
UITGANGSPOSITIE
DE JO
NGER
EOM
GEVIN
G EN O
RGAN
ISATIE
SNE
TWER
K
SLEUTELMOMENTENPROCES
CHECKLIST SUCCESFACTOREN:
gevonden succes
belemmerende factoren
Emotioneel gedrag
Sociaal gedrag
Externaliserend gedrag
Mate van zelfsturing
Aanwezigheid van een vangnet
Diversiteit en SES van het eigen netwerk
Diagnose
Kenmerken
Verleden
Duidelijkheid over werk/stage-omgeving
Extra ondersteunings-mogelijkheden
Relatie met de systeem-wereld
Eigen initiatief
Interne motivatie
Externe motivatie
Sleutelfiguren geven vertrouwen
Dagelijks begeleiders hebben oog voor de mogelijkheden van de jongere
Een integrale blik van professionals
Professionals hebben kennis van de proble-matiek en passen deze toe
Sprake van bewuste keuzes
De omgeving biedt kansen
Ondersteuning bij het creëren van kansen
Een stabiele basis om op voort te bouwen.
Motiverende vooruitzichten
Gebruik deze checklist om overzicht te
scheppen in factoren die meespelen bij de
overgang van school naar een nieuwe plek.
11
De Friese cijfersOm inzicht te krijgen in de overgang van school naar een nieuwe plek hebben we gebruik gemaakt van uitstroom
en bestendigingscijfers van 19 Pro en Vso scholen, deze cijfers moeten scholen wettelijk vastleggen. We hebben
gegevens verzameld van 1927 uitstromers: Friese jongeren die in de periode van 2015 tot en met 2018 een van
deze 19 scholen voor Pro en Vso verlieten. Voor het categoriseren van de uitstroom hebben we zoveel mogelijk
de indeling van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (LECSO) gevolgd. Doordat we ons hebben
gebaseerd op de gegevens die scholen ons aanleverden is onduidelijk wat de precieze inhoud achter de categorieën
is. We weten bijvoorbeeld niet van wat voor type beschut werk er sprake is of welk type dagbesteding iemand volgt.
Om een indruk te krijgen van de continuïteit in de ondersteuning hebben we geprobeerd vast te stellen op welke
plek deze jongeren één (1258 jongeren, uitgestroomd in ’15-’16 of ’16-‘17) of twee (624 jongeren uitgestroomd in
’15-’16) jaar nadat zij van school komen, werken en/of leren.
Verhalen uit FryslânDoor in te zoomen op individuele casuïstiek willen we een antwoord krijgen op de vraag welke factoren het vinden
van een passende plek om te leren en/of werken belemmeren of bevorderen. De casussen werden aangeleverd
door zes medewerkers: vijf vanuit scholen en één professional werkzaam binnen een zorgorganisatie. Zij werkten
samen met deze jongeren en hadden direct of indirect te maken met de overgang van school naar een nieuwe plek.
Omdat we een variatie in verhalen wilden verzamelen vroegen we hen naar twee casussen: één succesverhaal
maar ook naar een casus waarbij de overgang moeizaam was verlopen. Eén professional bracht drie casussen. Ze
hadden de keuze om de casussen digitaal of mondeling aan te leveren. Verder hebben we gestreefd naar diversiteit
in achtergronden van de jongeren: 6 van de 13 jongeren volgde een Entree-opleiding binnen het Mbo, 4 jongeren
een opleiding voor Vso en 2 een Pro-school. Eén jongere nam deel aan een re-integratietraject vanuit de Wajong.
Er is gekozen voor een manier van coderen die het meest recht doet aan de context waarin de verhalen plaatsvinden.
Eerst werden alle zinnen en zinsdelen uit de casussen geselecteerd waarin iets stond dat kon bijdragen aan het succes
of mislopen van het vinden van een passende nieuwe plek. Per casus werden er gemiddeld 20 van zulke tekstdelen
onderscheiden (minimaal 9 en maximaal 33). Per tekstdeel is kort weergegeven waarop het betrekking had (zgn.
‘open coding’). Dat kon bijvoorbeeld het gedrag van de leerling zijn of (het gebrek aan) een warme overdracht in de
begeleiding. Vervolgens zijn deze codes geclusterd (zogenoemde ‘axiaal coding’). Hierdoor ontstond een indeling
in drie niveaus: het microniveau van de jongere zelf, het mesoniveau van zijn of haar sociaal netwerk en relaties en
het macroniveau van de leefomgeving en organisaties:
BIJLAGE 1: HOE HET ONDERZOEK IS UITGEVOERD
PRAKTIJKONDERWIJS VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS TOTAAL
Cohort ‘15 - ’16 303 321 624
‘16 - ‘17 312 322 634
‘17 - ‘18 325 344 669
Totaal 940 987 1927
Hierna hebben we de codes ingedeeld in het stadium waarin het zich voordoet: de uitgangspositie, het proces
dat ze doorliepen op school en van school naar een nieuwe plek. Het derde stadium betrof sleutelmomenten:
onderscheiden, dit waren momenten dat er overdracht plaats vond, beslissingen werden genomen. Elke code werd
ingedeeld in een analyseniveau (de jongere, zijn netwerk of zijn omgeving) en stadium (uitgangspositie, proces of
sleutelmomenten). Alle coderingen zijn inhoudelijk bij elkaar gelegd en zo ontstonden er 24 verschillende factoren.
Een beschrijving van deze factoren is terug te vinden in bijlage 2.
Voor elk van de dertien casussen hebben we gekeken welke van de 24 factoren voor deze jongere een bron van
succes of juist een belemmering was. Wat opviel was dat jongeren met een succesverhaal op gemiddeld meer
factoren ‘positief scoorden’ (ruim acht duimpjes omhoog) en op minder factoren negatief (2,5 duimpjes naar
beneden). Jongeren die een minder succesvolle overstap vanuit school maakten hadden gemiddeld zes duimpjes
omhoog en ook zes duimpjes naar beneden. Dit lijkt een indicatie te zijn dat dit inderdaad factoren betreffen die
samenhangen met een succesvolle overstap van school naar een nieuwe plek.
Vervolgens zijn de ‘succesverhalen’ en de ‘geen succesverhalen’ met elkaar vergeleken. Er is gekeken welke factoren
vaker of juist minder vaak voorkomen bij de succesverhalen. Zo hopen we inzicht te krijgen in de overeenkomsten
van die succesverhalen èn de punten waarop succesverhalen verschillen van verhalen die minder goed aflopen.
VOORBEELD TEKSTDEEL NIVEAU STADIUM FACTOR
“Als hij de gehoorapparaatjes niet
draagt kan hij wel meer last hebben
van zijn gehoorbeperking, maar het
is moeilijk om in te schatten hoeveel
verschil dit echt voor hem maakt.”
Jongere Uitgangspositie Kenmerken
De begeleiding vanuit school en
vanuit het bedrijf is daarin ook erg
belangrijk. Wat ziet school en wat
ziet het bedrijf? Hoe kan hij worden
bijgestuurd? Een warme overdracht
is essentieel.”
Omgeving en Organisaties
ProcesEen integrale
blik van de professionals
“De school is op de hoogte van de
capaciteitentesten en de eerdere
pogingen om een Mbo 2 opleiding
te volgen. De school besluit hem
desondanks aan te nemen: iedereen
moet immers de kans krijgen om
een startkwalificatie te kunnen
halen.”
Omgeving en Organisaties
Sleutelmomenten Omgeving biedt kansen
“Hij heeft nooit een stabiele
thuissituatie gehad.
Als driejarig jongetje moest
hij al alleen fietsen.”
Netwerk en relaties
UitgangspositieAanwezigheid
vangnet
‘‘‘‘13
DE JO
NGER
E
UITGANGSPOSITIE
NETW
ERK
OMGE
VING E
N ORG
ANISA
TIES
TOELICHTING BIJ SUCCES EN
BELEMMERENDE FACTOREN
BIJLAGE 2: TOELICHTING BIJ DE 24 SUCCESFACTOREN
Diagnose
KenmerkenGebruiken van hulpmiddelen, compensatiemogelijkheden.
VerledenOndersteuningsgeschiedenis, eerdere succes- of faalervaringen, contact met justitie, druggebruik.
Aanwezigheid vangnetDe mate waarin het gezin, vrienden en een breder sociaal netwerk stabiliteit biedt en zorgt voor rust en veiligheid. “Hij woonde in een dorp dat hem enorm ondersteunde. Zij hebben hem opgevangen in het voetbal.”
Diversiteit en SES van het eigen netwerk
Sociaal economische status en diversiteit van het netwerk.
Duidelijkheid over werk/stage omgevingHeldere verwachtingen, structuur, continuïteit, veiligheid. In de vorm van grenzen en regels, vaste gezichten en een werkomgeving die past bij de jongere, bijvoorbeeld zonder al te veel prikkels of met mogelijkheid tot zelfstandig werken. Stabiliteit, ook op het gebied van wonen.
Extra ondersteuningsmogelijkhedenInformatie over welke ondersteuning nodig is. Praktische onder-steuning in dagelijkse zelfredzaamheid en de aanwezigheid van hulpmiddelen. Maar ook begrip, geduld en tijd om te wennen aan de nieuwe situatie. Ook als het goed gaat is preventieve onder-steuning nodig.
Relatie met de systeemwereldHet vinden en aanvragen van regelingen, aandacht voor overgangs-situaties door bijvoorbeeld een verhuizing over gemeente- of pro-vinciegrenzen, doordat iemand 18 jaar oud wordt of door een ver-andering in school, werk of inkomenssituatie.
SLEUTELMOMENTENPROCES
Emotioneel gedragSpontaan, humor, veel heftige emoties, boos, kwetsbaar/gevoelig, extravert/introvert, onzeker.
Sociaal gedragGevoelig voor groepen, meegaand, beïnvloedbaar, lastig ge-drag in groepen, loyaal, betrokkenheid, empathisch, omgaan met feedback, omgaan met autoriteit, hart op tong, betrouw-baar, sociaal vaardig, iemand anders kunnen aansturen, vrien-delijk, beleefd, zorgzaam, afspraken nakomen, behulpzaam, hulp kunnen vragen
Externaliserend gedragProbleemgedrag, pittige leerling, stevige dame, bedreigen van anderen, grensoverschrijdend gedrag, overheersend.
Mate van zelfsturingIntrinsieke motivatie, zelfvertrouwen, eigenwaarde, extern attributie systeem, zelfstandigheid, zelfinzicht, harde werker, zelfregie, hebben van hobby’s en passies, werknemersvaar-digheden, geïnteresseerd, doorzettingsvermogen, gemo-tiveerd, gedreven, gedisciplineerd, op tijd komen, aanwezig zijn.
Eigen initiatief Zelf regelen, misschien tegen beter weten in, keuze maken om je ergens voor in te zetten.
Interne motivatieToekomstwensen, gemotiveerd zijn voor een beroep of een studie.
Externe motivatieHet tegendeel bewijzen, financiële prikkels, iemand trots maken,
Dagelijks begeleiders hebben oog voor de mogelijkheden van
de jongereGoede klik tussen de jongere en de begeleider, waarbij de jon-gere niet wordt over- of onderschat, de begeleiding oog heeft voor de potentie van de jongere en de jongere ondersteun-ing ervaart zonder dat de jongere afhankelijk wordt van de hulpverlening.
Een integrale blik van de professionalsTraining in werknemersvaardigheden, ondersteuning bij wo-nen en leven, inzicht in eventuele aanvullende ondersteun-ingsmogelijkheden, kennis over wet- en regelgeving, kunnen betrekken van andere partijen waar nodig.
Professionals hebben kennis van de problematiek en passen
deze toeVoldoende expertise om ondersteuning te kunnen geven aan een doelgroep en voldoende informatie over de jongere zelf. Voldoende tijd om nu en in de toekomst goede begeleiding, continuïteit en structuur te bieden.
Sleutelfiguren geven vertrouwen Aanwezigheid, balans tussen bescherming en stimulatie, de jongere in zijn of haar kracht zetten en zijn potentie zien, ook wanneer het minder gaat. Iemand accepteren zoals hij is, be-grip hebben voor elkaar.
Sprake van bewuste keuzeDe mate waarin een besluit een bewuste (positieve) keuze voor iets is, in tegenstelling tot een gevolg is van andere gebeurtenis-sen. Of de afwezigheid van een beslissing omdat het goed gaat, uit angst voor reactie anderen, afwachtende houding.
De omgeving biedt kansen(Reële) kansen worden gegeven omdat iemand inschat dat de jongere het ‘aankan’ of ‘verdient’. Kansen moeten aansluiten op mogelijkheden en voorkeuren jongere. Aangepaste projecten, programma’s, indicaties of regelingen moeten beschikbaar zijn.
Ondersteuning bij het creëren van kansenDoor het raadplegen van een netwerk, gedegen kennis van de wet- en regelgeving en interdisciplinaire samenwerking tussen betrokken organisaties kunnen kansen (op maat) gecreëerd worden.
Stabiele basis om op voort te bouwenAanwezigheid van een continue factor in het eigen netwerk of in begeleiding, bepaalde aangepaste faciliteiten, bekendheid met problematiek. Een geleidelijke opbouw in extra belasting (bijvoor-beeld door het volgen van een start- of overgangstraject).
Motiverende vooruitzichten Het aangaan van een kans moet de jongere ook iets opleveren, bi-jvoorbeeld meer bestedingsruimte of een succeservaring. Soms zijn er perverse prikkels aanwezig waardoor werken of de best passende vorm van onderwijs niet loont.
Fries Sociaal Planbureau
(058) 234 85 00
www.fsp.nl
Het Fries Sociaal Planbureau wordt gesubsidieerd door de provincie Fryslân.
COLOFON
Auteurs
Annet ten Brug en Dirk Postma
Dataverzameling
Frits de Roos, Bianca Bijlsma - Smoorenburg,
Lotte Piekema, Annet ten Brug en Dirk Postma
Met dank aan
Bianca Bijlsma - Smoorenburg, praktijkpartners,
Renze Petersohn, Miranda Visser en Keimpe Anema
Eindredactie
Annet Koopmans
Opmaak
Jongens van de Jong