Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot...

16
Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van de 12e tot de 19e eeuw Beatrijs Augustyn & Erik Thoen Het Meetjesland is die streek in noordelijk Vlaanderen die meestal vaag omschreven wordt als de regio waarvan de stad Eeklo het topografisch centrum vormt (zie figuur 1). Dit gebied, waarvan we hierna de begrenzing zul- len becommentariëren, is vanuit historisch- geografische hoek in menig opzicht bijzonder interessant gebleken. Het bezit een merkwaar- dige eenheid als Reliktlandschaft uit de Middel- eeuwen. Het heeft specifieke eigen kenmerken maar past, zoals we zullen aantonen, tegelijk in de ontwikkeling van het Vlaamse kustge- bied, waardoor de hierna volgende onder- zoeksresultaten dan ook het lokale belang overstijgen. Het toponiem Meetjesland: een nieuwe ver- klaring Het op het eerste gezicht merkwaardige topo- niem 'Meetjesland' is in feite de samenstelling van medekin, het verkleinwoord van meet en maat, plus land in de betekenis van 'gebied', 'regio'. Lindemans (1945) en Gysseling (1978), twee eminente Belgische toponymisten, stelden vast dat het woord meet enkel in de Vlaamse kust- vlakte en de Westerschelderegio voorkwam. Zij zagen het dan ook als een tegenhanger van het Binnen-Vlaamse mere en zijn afleiding meers, twee woorden waarmee tijdens de Mid- deleeuwen laaggelegen vochtige hooiweiden langs waterlopen werden aangeduid. Zij be- schouwden het aldus tevens als een synoniem van het Brabantse en Limburgse beemd. In het magistrale woordenboek van Beekman (1905) waarin, zoals ongetwijfeld bekend, Nederland- se poldertermen werden verzameld uit histori- sche teksten tot het einde van de 18e eeuw, wordt deze betekenis voor het Nederlandse zeekleigebied eveneens aanvaard. Beekman geeft tal van voorbeelden van maden, meden en mieden als aanduiding voor grasland. Toch vonden we in de talrijke voorbeelden Figuur 1. Studieregio. uit de literatuur geen afdoende verklaring voor ons toponiem Meetjesland. Vooreerst zijn ons een aantal merkwaardigheden in Beekmans woordenboek opgevallen. In de Noordelijke Nederlanden komen mars(ch)-toponiemen ook in de poldergebieden voor! In Friesland wer- den bovendien medeland, venneland en seetland vaak samen genoemd. Ook waren deze gron- den niet noodzakelijk weide- en hooiland, maar konden ze met hout beplant zijn: 'seylandt ofte medelandt daer mareken holt op stonden' (Beekman, p. 1125). Het Friese seetland doet on- vermijdelijk denken aan de nabijgelegen Noordduitse Siedlanden of lage landinwaartse veengebieden gelegen achter de band hogere zeekleigronden, de Marschen, op de oeverwal- len aan de kust en de monding der grote rivie- ren. We moeten ons bijgevolg de vraag stellen of ook niet in Vlaanderen de bodemgenese, eer- der dan het bodemgebruik, bepalend was voor de totstandkoming van zowel de meet- als de m«mtoponiemen. Een dialektgrens trekken op basis van deze beide toponiemen tussen Kust- en Binnen-Vlaanderen, zoals Lindemans (1945) dit heeft gedaan, gaat - althans voor het Noordvlaamse Meetjesland en, zoals we zul- len trachten te bewijzen, ook voor de Kustvlak- te - helemaal niet op. Het Meetjesland be- stond immers tijdens de naamgevingsperiode 97

Transcript of Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot...

Page 1: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van de 12e tot de 19e eeuw

Beatrijs Augustyn & Erik Thoen

Het Meetjesland is die streek in noordelijk Vlaanderen die meestal vaag omschreven wordt als de regio waarvan de stad Eeklo het topografisch centrum vormt (zie figuur 1). Dit gebied, waarvan we hierna de begrenzing zul­len becommentariëren, is vanuit historisch-geografische hoek in menig opzicht bijzonder interessant gebleken. Het bezit een merkwaar­dige eenheid als Reliktlandschaft uit de Middel­eeuwen. Het heeft specifieke eigen kenmerken maar past, zoals we zullen aantonen, tegelijk in de ontwikkeling van het Vlaamse kustge­bied, waardoor de hierna volgende onder­zoeksresultaten dan ook het lokale belang overstijgen.

Het toponiem Meetjesland: een nieuwe ver­klaring

Het op het eerste gezicht merkwaardige topo­niem 'Meetjesland' is in feite de samenstelling van medekin, het verkleinwoord van meet en maat, plus land in de betekenis van 'gebied', 'regio'. Lindemans (1945) en Gysseling (1978), twee eminente Belgische toponymisten, stelden vast dat het woord meet enkel in de Vlaamse kust-vlakte en de Westerschelderegio voorkwam. Zij zagen het dan ook als een tegenhanger van het Binnen-Vlaamse mere en zijn afleiding meers, twee woorden waarmee tijdens de Mid­deleeuwen laaggelegen vochtige hooiweiden langs waterlopen werden aangeduid. Zij be­schouwden het aldus tevens als een synoniem van het Brabantse en Limburgse beemd. In het magistrale woordenboek van Beekman (1905) waarin, zoals ongetwijfeld bekend, Nederland­se poldertermen werden verzameld uit histori­sche teksten tot het einde van de 18e eeuw, wordt deze betekenis voor het Nederlandse zeekleigebied eveneens aanvaard. Beekman geeft tal van voorbeelden van maden, meden en mieden als aanduiding voor grasland.

Toch vonden we in de talrijke voorbeelden

Figuur 1. Studieregio.

uit de literatuur geen afdoende verklaring voor ons toponiem Meetjesland. Vooreerst zijn ons een aantal merkwaardigheden in Beekmans woordenboek opgevallen. In de Noordelijke Nederlanden komen mars(ch)-toponiemen ook in de poldergebieden voor! In Friesland wer­den bovendien medeland, venneland en seetland vaak samen genoemd. Ook waren deze gron­den niet noodzakelijk weide- en hooiland, maar konden ze met hout beplant zijn: 'seylandt ofte medelandt daer mareken holt op stonden' (Beekman, p. 1125). Het Friese seetland doet on­vermijdelijk denken aan de nabijgelegen Noordduitse Siedlanden of lage landinwaartse veengebieden gelegen achter de band hogere zeekleigronden, de Marschen, op de oeverwal-len aan de kust en de monding der grote rivie­ren.

We moeten ons bijgevolg de vraag stellen of ook niet in Vlaanderen de bodemgenese, eer­der dan het bodemgebruik, bepalend was voor de totstandkoming van zowel de meet- als de m«mtoponiemen. Een dialektgrens trekken op basis van deze beide toponiemen tussen Kust­en Binnen-Vlaanderen, zoals Lindemans (1945) dit heeft gedaan, gaat - althans voor het Noordvlaamse Meetjesland en, zoals we zul­len trachten te bewijzen, ook voor de Kustvlak-te - helemaal niet op. Het Meetjesland be­stond immers tijdens de naamgevingsperiode

97

Page 2: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

van dit toponiem, d. i. de lle-13e eeuw, niet uit polderklei maar wel uit veengrond, zoge­naamd moer. En dit roept reminiscenties op aan het Friese drieluik medeland-venneland-seetland. Ook Meetkerke, een dorp in de kustvlakte ten westen van.Brugge, en tevens het oudste maat-toponiem van Vlaanderen (a° 1041 Matkerke, Gysseling, 1960), lag in een groot middeleeuws turfwinnings- of moer-gebied dat zich ook over de naburige dorpen Houthave en Stalhille uit­strekte. Het was in de 16e eeuw nog niet volle­dig uitgeveend en staat in detail afgebeeld op de kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pour-

bus (stadhuis Brugge). Dit is een ontegenspre­kelijk bewijs ten gunste van onze stelling. Het langduriger proces van ontvening in die regio is overigens wellicht de verklaring voor het feit dat Allemeersch (1986) daar nog resten laag-en hoogveen heeft kunnen terugvinden. Het Meetjesland daarentegen heeft nu ingegraal een zandig oppervlak.

In het Meetjesland kwamen tijdens de Mid­deleeuwen de maat- en rawtoponiemen even­eens door en naast elkaar voor. Moer was de Vlaamse en ook Zeeuwse en Noordbrabantse tegenhanger van veen en venne in de noordelijker

„ „ KUI0IGE W t O I " S t f «

O . . . *9 *x

OOSTBURtt O»

• UITHIHH»

"OUTXVf CV

irmm

y.°

— o

QlS»Pt „__

mm

0 o » _ C &M«UEG€« OOST**!**

O» o» O» . o , • " i w u n

• ; vi ar

••LMaf» • " » • " • • I

• f üT l tL i

to#pen

*""B|**" #OM*V€t0t

j u r r -

au S T E É H g » * * I

[JUOCKAMH n» WULVERIMGEMO MOdffeM

iZENBEWQE » XlEuWKAPE

^MOSCKJOTf

O I Q »

KT

Figuur 2. Verspreidingskaart van de maat- en moer-toponiemen in Kust-Vlaanderen, gemaakt op basis van K. de Flou's 'Woordenboek der Toponymie van westelijk Vlaanderen'.

98

Page 3: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

gebieden. M a a r in tegenstelling tot het woord maat, is het woord moer in de 17e eeuw uit de Vlaamse taal verdwenen ten voordele van da-ring en turf (vgl. De Flou (1930) voor Kust-Vlaanderen) . O p het moment dat een woord uit het aktieve taalgebruik verdwijnt, verliest het natuurlijk ook zijn toponymische kracht. En dit maakt het woord moer bijzonder geschikt voor ons experiment: nl. de vergelijkende loka­lisering van de Vlaamse maat- en moer-toponiemen op basis van het 'Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen ' van De Flou (1930).Dit tijdrovende karwei dat ge­lukkig reeds voor de helft door Lindemans (1945) werd geklaard, die de wwaMoponiemen uit dit achttiendelige woordenboek excerpeer-de, was, zoals uit figuur 2 moge blijken, een on­verhoopt succes. De vergelijking gaat groten­deels (voor %) op. Over de omvang en de be­langrijkheid van de diverse moeren in Kust-Vlaanderen, laten we dit vooraf duidelijk stel­len, kunnen op basis van het aantal toponie­men op moer en maat per lokaliteit nog geen uit­spraken gedaan worden. Hiervoor is ander diepgaander historisch detailonderzoek nodig. M a a r ... veel of weinig toponiemen, elke moer-n a a m duidt een plek aan (groot of klein) waar tijdens de late Middeleeuwen het veen nog niet met mariene klei was afgedekt, of waar m. a. w. het kleipakket een post-Duinkerke-ouderdom moet hebben! Dit is niet volledig in over­eenstemming met de thans aanvaarde bodem-genese van de Vlaamse kustvlakte. Heel het polderkleidek wordt immers - met uitzonde­ring van De Moeren aan de Frans-Belgische grens en de Lage Moere van Meetkerke - tot op heden tot de Duinkerkeafzettingen gere­kend (Ameryckx, 1960). O p onze kaart vallen vier zones in de Kustvlakte op door hun afwe­zigheid van moertoponiemen: de Ijzerstreek, de regio tussen Blankenberge en Oostende, de overstromingsvlakte van het Zwin en de Wes-terscheldeoever. Opvallend is dat wat men tot op heden als de oudste zeewerende dijken in de Kustvlakte beschouwt onze 'moertoponiem-

zones' schijnen af te bakenen (Ameryckx, 1960; Verhulst, 1965). Reeds in 1955 wees M o o r m a n op de mogelijk beschermende func­tie van de lle-eeuwse O u d e Zeedijk t.o.v. De Moeren, die zich ten zuiden van de IJzer land­inwaarts uitstrekte.

Vrij onverwacht heeft dus onze maat/meet-mowtoponiemenkaart de problematiek van de Noordvlaamse veengebieden aan deze van de Kustvlakte gekoppeld en opent ze nieuwe per­spectieven voor verder historisch-geografisch onderzoek. Terugkerend naar de basisproble-matiek van deze studie stellen we vast dat onze kaart aantoont dat er een zeer nauwe band be­staat tussen de moer- en de razaMoponiemen, een band die, zoals gezegd, tot de Middeleeu­wen teruggaat. Dit betekent meteen dat de door Lindemans en Gysseling aanvaarde bete­kenis van het Vlaamse maat en meet nl. 'hooilan-den in zeekleigebieden' verworpen dient te worden. Aldus dringt, voor wat betreft het Noordvlaamse Meetjesland, het zoeken naar een samenhang met de middeleeuwse turfwin-ning, de zgn. moernering zich op.

De middeleeuwse turfwinning drukt zijn stempel op de landinrichting

Aan de turfwinning in het Meetjesland werd vrij recent door Stockman (1973) een afzon­derlijk artikel gewijd, terwijl h ieraan vroeger reeds door Gottschalk (1955) en Verstraete (1957) aandacht werd besteed. Deze studies hebben helaas tot nog toe niet alle twijfel over de oorspronkelijke veenbedekking van het Meetjesland kunnen wegnemen (Lootens-De Muynck, 1977). Het gebied werd in die mate uitgeveend dat hiervan thans geen bodemkun-dige sporen bewaard schijnen te zijn. He t wordt als een aaneensluitend geheel gezien met zandig Binnen-Vlaanderen {Bodemkaart van België. Kaar tb laden Eeklo, Maldegem, Sint Margriete, Watervliet, Bassevelde). Er zijn nochtans analoge voorbeelden van volledige verdwijning van het oppervlakteveen bekend

99

Page 4: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

voor West-Friesland en Noord-Brabant (Bor­ger, 1975 en 1977; Renes, 1985).

Dat de oudste kaart van Vlaanderen - en wellicht van de Neder landen - precies de kern van het Meetjesland betreft (nl. de dorpen St. Laureins , Sint-Jan-in-Eremo en Bentille) en verband houdt met de turfwinning in deze dor­pen werd tot op heden nog niet benadrukt , al­hoewel ze recentelijk toch haar weg vond naar de internationale kartografische l i teratuur (Harvey, 1980). De tekst die erop voorkomt, luidt als volgt: Dittes moershoeft van de Ardenburgh streckende tote Boghoute ende heet Benthil, ende es lanc twe milen ende ene mile breet. Ende aaer wonen lieden up sovele dat sire up ebben ghemaect twe kerken bin corten tiden et ebben voracht noch ene te makene here. Ende dese lieden begheren an iu dat ghi doet besoeken iupale tieghen dese ommestaten diere omtrent beseten sijn. Elc buenre here gheld iu 9 d. siaers (zie figuur 3).

Dit perkamenten kaartje is weliswaar een zeer schematische tekening, doch met een foutloze lokalisatie van de erop voorkomende plaatsnamen. Het werd vastgenaaid aan een dokument van de Watergraaf van Vlaanderen van 1308, m a a r is vermoedelijk ouder. He t ni­veau van de erkenningcijns die men in dit ge­bied aan de Vlaamse graaf moest betalen, nl. 9 denar ius per bunder, plaatst dit kartografi­

sche dokument o. i. eerder in de tweede helft van de 13e eeuw (vgl. teksten in Luykx, 1961). Uit de tekst in de kaart blijkt dat het zgn. 'moershoofd van Aardenburg ' zich uitstrekte ten oosten van Aardenburg tot aan het am­bacht Boekhoute tussen de lijnen IJzendijke-Roeselare-Watervliet in het noorden en Mal-degem-Eeklo-Kaprijke in het zuiden. Dit veengebied in exploitatie, want zo mogen we de term moershoeft interpreteren (Augustyn, 1985) besloeg een oppervlakte van niet minder dan 58 km2 . Met gegevens verstrekt door Pie-ter Pourbus konden we immers berekenen dat 1 mijl in het Brugse Vrije (waartoe deze turfre-gio behoorde) 5,4 km lang was (Huvenne, 1984, nr.43). Een grafelijke ambtenaa r (?) deelt mee dat hier kort tevoren twee parochies werden opgericht (schematisch op de kaart weergegeven) omdat daer wonen lieden up sovele. Hiermee kunnen slechts de dorpen Sint-Lau-reins en Sint-Jan-in-Eremo bedoeld zijn. Bo­vendien laat hij weten dat men het plan heeft opgevat nog een derde parochie af te palen nl. te Bentille, een project dat evenwel niet uitge­voerd werd.

Het at t r ibuut van de parochie Sint-Jan: In Eremo of In de Woestine had dus niets met verla­tenheid van de streek te maken. De veenderij

fié» capntb» T«ft i % ttis

WHeee lanc nw mifen «tfat <wïtiB*-1jiitft.?n»(«rTionttiIiè»r) -oszxxn ttï'eti'.&

«U*»i "Vorfldjrnod?tne re nmhtneljim trits «felt<Sttil»8b«"«ii *n ïttTJat^'ïowtaf^mmpalc/tjidjCT'ttft ommtfittoi'öwr onmmrl*f«*tirut) <flr luisiire l̂ re ajyefb ut ijrft fwefe^

•»>|<v. -**my

Figuur 3. Schetskaartjc op perkament van het 'moershoofd van Aardenburg', tweede helft 13e eeuw, met lokalisatie van de kerken van Sint-Laureins en Sint-Jan-in-Eremo. Archives départementales du Nord, Rijsel, Série B, nr. 1388 doe. 1282 (22,5 x 31,5 cm).

100

Page 5: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

Figuur 4. Dorpskern van Sint-Laureins op de kaart van Pieter Pourbus, anno 1570. Bemerk de rechtlijnige wegen en blokvormige perceelscomplexen.

was integendeel een arbeidsintensieve in­dustrie die veel landlozen in de ontginningstijd naar Noord-Vlaanderen lokte, wat we heden ten dage nog kunnen merken aan de talrijke rijdorpen in dit middeleeuwse veengebied (Augustyn, 1985 en 1986). &«mowas synoniem van wastina, de technische term voor uitgeturf-de grond die nog niet tot landbouwland was omgezet.

Sint-Laureins (zie figuur 4) heette in de 16e eeuw Sint-Laureins-Tèn-Blokke, een naam die ook voorkomt op een gedenksteen van 1555, inge­metseld in de kerkmuur van Sint-Laureins (Verstraete, 1982). De oorspronkelijke vesti­gingsplaats van dit dorp was echter waar­schijnlijk een tweetal kilometers noordwaarts van het huidige dorp gesitueerd, zo konden Verstraete (1957) en Verhulst (1967) aanneme­

lijk maken. De vermoede verhuizing van deze dorpsgemeenschap naar een hoger gelegen punt van het microreliëf, is mogelijk vergelijk­baar met de bekende dorpsverplaatsing van het veendorp Assendelft in Noord-Hol land (Besteman en Guiran , 1986) en zou te maken kunnen hebben met wateroverlast na inklin-king en oxydatie van het veen (Beenakker, 1986). Sint-Jan-In-Eremo werd eertijds Sint-

Jan-in-de-Mate genoemd, waarmee meteen de landschappelijke evolutie van dit dorp zich in de evolutie van het toponiem weerspiegelt: van een veenlandschap in 'maten ' ingedeeld, naa r een 'woestineLlandschap dat is uitgeveend.

Stockman (1973) toonde aan dat de achter­voegsels van beide voornoemde dorpen nl. ten blokke en in de mate als synoniemen moeten wor­den beschouwd. Hij deed dit op basis van een

101

Page 6: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

grafelijke cijnsrol van 1313 waarin de gronden te Sint-Jan genoteerd staan die door de grafe­lijke clerici Willem van Boudelo en J a n van Leffinge (die zijn n a a m gaf aan de Ser Jansleedstraat) tussen 1250 en 1255 werden verkocht (A. R. A., Brussel, fonds Rolrekeningen, nr. 2856). Dit dokument , dat gronden opsomt ten belope van 463 bunder of 619 ha, laat inder­daad geen twijfel bestaan over de betekenis van het Noordvlaamse Meetjesland = matenland, mede doordat het deels in het Latijn en deels in het Middelnederlands werd opgesteld. Tel­kens van de ene weg tot de andere was een strook veen in 3 mensurae of maten opgedeeld. Geven we enkele voorbeelden: 'De via Vrau-wen ad v iam < Ryselvere > p r ima mensura 75 g. 75 r., secunda mensura 67,5 g. 42,5 r., in die der­de mate' of ' I tem tuscen Lichtvoetswegh ende Bertolfsvere in die andre mate' of ' I tem in die langhe mate tusscen den Vrauwenwegh ende Riselvere', enz.

Deze tekst is ook nog in een ander opzicht buitengewoon interessant. Hij bewijst het sys­tematische karakter en de grootschaligheid van de turfindustrie in het middeleeuwse Noord-Vlaanderen. Deze economische activi­teit vereiste dus een sterk uitgebouwde infra­structuur, waarbij het land in blokvormige perceelscomplexen - in het Middelneder­lands dus maten genoemd - werd opgedeeld. Uit de woorden waarmee maat werd samen­gesteld blijkt dat de maten op enkele uitzonde­ringen na vrijwel zeker werden aangelegd met het oog op de turfwinning, en dit ook in de Kustvlakte. Bij het doorlezen van de verzame­ling maat-namen bij L indemans (1945) kwa­men we 15 x Pitmoat ( > turfput) tegen en ontel­bare woorden die op afmetingen wijzen zoals Grote Maet, Brede Maet, Lange Maet. O p de on­vruchtbaarheid van de ondergrond wijzen Zandmeet, Heymeet en Distelmeet, dus zeker geen goede voedingsbodem voor hooigras! In de laaggelegen natte maten kwamen enkel 'biezen' en 'riet ' voor.

Is het dus toch mogelijk om het Noord­

vlaamse Meetjesland precies af te bakenen? We menen, in tegenstelling tot wat er vroeger is gesteld, dat het Meetjesland wel degelijk een geografische entiteit vormt die het middel­eeuwse Morum de Rodenborch, Watervliet et Eclo beslaat (A.R.A. Brussel, fonds Rolrekeningen nr. 534, a° 1294). He t ' M o e r van Aardenburg ' {=Rodenborch) en het 'Moer van Eeklo' bleven na hun uitvening als aparte wateringen be­staan, waardoor we ook h u n preciese begren­zing kennen nl. de Ziedeling of scheidingsdijk tussen de Eeklose Watering en de Feie Wate­ring. Deze Ziedeling vormt thans nog de grens tussen Eeklo en Sint-Laureins.

De eenvormige wwfere-structuur in heel deze regio is duidelijk te zien op de kaart van Pour-bus van ca. 1570. Deze perceelsblokken strek­ten zich in grote waaiervormen uit van Aar­denburg in het westen tot Kaprijke in het oosten en van de Waredijk in het noorden tot Eeklo in het zuiden (zie figuur 6). Binnen deze maten of blokken werd de veengrond in strookvor-mige kavels opgedeeld. Deze werden van el­kaar gescheiden door ontwateringsgrachten die verbonden waren met een vrij complex wa-tergangennet, de zgn. leden, die ook dienden voor het turftransport. Via de Eeklose Water­gang werd de turf vervoerd naar Aardenburg en Brugge en via het Lievekanaal naar Gent (Stockman, 1963 en 1967; De Vos, 1967).

Wie wateringen zegt, zegt dijken. O p het eerste gezicht is er in het gebied enkel de reeds genoemde Ziedeling. Ook op de kaart van Pourbus staan voor dit gebied enkel wegen ge­tekend en geen dijken. Bij nader inzien blijken echter verschillende dammen en kaden als topo-niem bewaard te zijn gebleven zo bijvoorbeeld de Caetsweg te St. Laureins en de Maroien-dam te Eeklo. Twee Bandammen, één te Eeklo en één te Kaprijke wijzen zelfs op schouwver-plichting (Gysseling, 1953; De Vos, 1971) en dus op wateringbesturen.

Ook zijn we het niet eens met de algemene opinie dat de middeleeuwse wre-toponiemen die hier en nergens elders voorkomen overzet -

102

Page 7: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

Figuur 5. Topografische kaart van de streek ten noorden van Eeklo, met lokalisatie van in de tekst genoem­de plaatsen: 1. Hof ten Moere te Eeklo; 2. Rijke Gasthuishof te Eeklo; 3. Rijselhof te Kaprijke; 4. Rijselvereweg te Bentille; 5. Blauwersweg te Bentille; 6. Gochelarestraat te Sint-Laureins; 7. Ser Jansleedstraat te Sint-Laureins; 8. Ziedelinge op de grens Sint-Laureins/Eeklo; 9. Eeklose of Slependammewatergang.

103

Page 8: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

veren zouden zijn. Over de vrij smalle moerleden werden immers brugjes gelegd. De brugjes staan trouwens getekend op de kaart van Pour-bus. We menen dat het hier een dialectvariant betreft van ware of weerdv^a, termen die in de Kustvlakte voorkomen. Dit wordt o. i. beves­tigd door hun samenstelling met weg (Lat. via). Zo kennen we de Bertolfsvere, de Riselvere, de Stakevere, de Ghokelarsvere gelegen te Sint-Laureins en Sint-Jan-in-Eremo. Wellicht had­den zij dezelfde functie als de oostelijk Zeeuws-Vlaamse moerdijken, en waren ze onderdeel van het middeleeuwse veenontwateringssysteem. Ook de dorpsnaam Balgerhoeke (<Balg-were-hoek) zou volgens Gysseling 1953) een ware-to-poniem zijn.

Maar ... eens het 'moershoofd' afgegraven, waren deze dijken nutteloos en kwamen ook de straten hinderlijk hoog boven het maaiveld te liggen. Bijgevolg werden ze op hun beurt ver­kocht voor ontvening tot op de zandbodem. Van deze verkopingen zijn verschillende voor­beelden in de grafelijke rekeningen van het ambacht Assenede terug te vinden (Stockman, 1972, bijlagen). Zo werd in de periode 1313-1389 de Coxvere nabij Aardenburg omgevormd tot de Coxwech en de Ghokelarsvere te Sint-Laureins werd ten tijde van Pourbus de Goche-laerstraete genoemd (De Flou, 1930). Alhoewel dus op de 16e-eeuwse kaart van Pourbus geen dijken voorkomen in het Meetjesland ten zui­den van de Waredijk, kan ze toch, door haar topografische precisie, een juist idee geven van de ingrijpende infrastructuurwerken die nood­zakelijk waren vooraleer de turfindustrie kon aangevat worden. De beschreven situatie ge­tuigt van een doordachte streekplanning op lange termijn; een weinig bekend onderdeel van de grafelijke economische politiek i.v. m. de exploitatie van zijn rijke brandstofvoorra­den in Noord-Vlaanderen.

Voorgaand exposé vormt dus ook de bevesti­ging van de Blockstreifen-theorie van Gottschalk (1984, p. 126) voor oostelijk Zeeuws-Vlaande-ren, die zij ontwikkelde op basis van een gede­

tailleerde beschrijving van moergronden in Axelerambacht door gravin Margareta ver­kocht aan de Boudelo-abdij in het jaar 1273. Zij toonde bovendien met overvloedig bewijs­materiaal aan dat de eenheidsoppervlakte-maat aangewend op de grafelijke veengronden het bunder was van 100 roeden lengte op 9 roe­den breedte, d.i. 385,5 m x 34,5 m, of dus een kavel met een lengte-breedte verhouding van 1 op 11 (Gottschalk, 1984 en Augustyn, 1977).

Konden we met behulp van parcellaire kaar­ten de zuidrand van het vroegere veendek vrij nauwkeurig bepalen (Augustyn, 1986) omdat hier de strokenverkaveling en het wegen- en watergangennet behouden bleef, naar het noorden toe was dit door de 'verdrinking' van de bodem tijdens de Kunstmatige Inundaties van de Tachtigjarige Oorlog niet mogelijk. Daels (1964) stelde vast dat soilmarks op luchtfo­to's de 'verdronken' veenstroken aanwijzen net ten noorden van de huidige poldergrens. Het veengebied strekte zich oorspronkelijk evenwel nog meer noordwaarts uit. Ten tijde van Pour­bus, dus in de tweede helft van de 16e eeuw, kwamen de Westerscheldepolders maar tot aan de Waredijk. Doch in de tijd der Grote Ontgin­ningen bedekten de moeren wellicht het volledi­ge grondgebied van de huidige polderdorpen Sint-Jan-in-Eremo, Sint-Margriete, Water-land-Oudeman en Watervliet, en het Wester-scheldealluvium strekte zich vermoedelijk niet zuidwaartser uit dan IJzendijke in Zeeuws-Vlaanderen.

Dat in dit Meetjesland maat als toponiem voor perceelscomplexen heden ten dage maar sporadisch voorkomt kan dan ook onlogisch lijken. Er is echter een eenvoudige verklaring voor: in de 14e-15e eeuw, nadat het veen was afgegraven, werd bij de omzetting van de on­dergrond tot akkerland het wwai-toponiem ver­vangen door een aAfer-toponiem. Dit kunnen we bewijzen aan de hand van de Ommeloper van de Eeklose Watering van 1442 (Rijksar­chief Gent, fonds Rijke Gasthuis, nr. 8) waar bei­de toponiemen door elkaar voorkomen. Geven

104

Page 9: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

NAAR POURBUS

Figuur 6. Systematische middeleeuwse veenverkaveling in 'maten' of 'blokken' ten zuiden van de Waredijk in de regio tussen Aardenburg en Kaprijke.

105

Page 10: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

we een paar voorbeelden: 'Ende beghint de eerste mate te Balgherouke streckende noort-waert toot den Bandamme, toot der Moerstra-te, vandanen oostwaert toot Maroeyendam-me, vandanen zuutwaert toot der Balgherouc-strate ... somma van dezen vorscreven acker 199 g. 220 r ° ' ( P 2 r°) . 'H i e r beghint den acker van Sent J anshuus goede westwaert streckende toot Balgerouke ... somma van deze vorscreven mate 276 g. 132 r.' (f° 53 v°) . De Balgerhoekmaat werd dus de bestaande Balgerhoekakker en de Sint-Jansgoedmaat de Sint-Jansgoedakker. Het Meetjes­land is dus een streek geworden met veel zeer jonge a/:fertoponiemen, in tegenstelling tot Binnen-Vlaanderen waar de A r - n a m e n juist zeer oud zijn en op Vroegmiddeleeuws land-bouwland wijzen (Verhulst, 1980).

Van wanneer dateert de turfwinning in het Meetjesland? Deze startte vermoedelijk, zoals elders in Vlaanderen, pas goed in de 12e eeuw. H e t ' m o e r van Aardenburg ' komt reeds voorin de oudst bewaarde grafelijke Grote Brief van 1187 onder de rubriek Brevia de Roya Brugis sa­men met het 'moer van Oostburg ' en het 'moer van Gistel' (Verhulst en Gysseling, 1962). De verkoop van veengrond in het Meetjesland aan geestelijke instellingen en particulieren startte pas rond het midden van de 13e eeuw, ten tijde van gravin J o h a n n a van Constantinopel . Het is ook zij die aan Eeklo en Kaprijke in 1240 stads­rechten verleende waardoor deze zich konden uitbouwen als textielcentra (Stabel, 1985). De lakenindustrie daar ter plaate is een bewijs ten gunste van de hypothese dat de schapenfokkerij een belangrijke nevenactiviteit was in deze re­gio. We weten dat ook uit andere Vlaamse veen­gebieden wol betrokken werd. Zo was er vanuit Gistel wolexport naar Brugge. Het bekende middeleeuwse textielstadje Hondschoote bij De Moeren deed beroep op schapen gekweekt in de onmiddellijke omgeving en ten zuiden van de textielstad Diksmuide lag een groot moergebied. Ook de Vier Ambachten met hun uitgestrekte veenzone waren produktiegebied van Vlaamse wol (Verhulst, 1974).

Het aanzienlijke moerbezit van religieuze in­stellingen in het Meetjesland werd reeds uitge­breid beschreven door Gottschalk (1955) en Stockman (1973). Deze laatste kon een aantal wwrgronden nauwkeurig lokaliseren met be­hulp van de toponiemen vermeld in de koopak-ten. De moeraankopen door particulieren ken­den geen gelijke behandeling, maar zijn even­min te onderschatten. In de regeringsperiode van gravin Margare ta van Constant inopel (1244-1278) alleen al is ons zo de verkoop be­kend in het Meetjsland van ca. 1080 bunder of +1445 ha moer - d. i. de oppervlakte van een

heel dorp - aan particulieren, waarvan het merendeel aan stedelingen uit Gent, Brugge en Aardenburg (Luykx, 1961). Sommige van deze verkopingen zijn merkwaardig goed te si­tueren. Zo verkocht zij via haar hoofdclericus J a n van Mont-Saint-Eloy, aan diverse burgers in september 1269 120 bunders , dit is ca. 160 ha ten westen van Bentille tussen de thans nog bestaande Blauwersweg en Rijselvereweg (zie figuur 5): 'une piece de nostre muer a tout k fonds (=veen met de ondergrond) kigist sour k Risselwere viers oriënt et sestent dusques k wie Blauwen par deviers occi-dent ...et gist eek pkee de muer entre k Novkl Rolkre et Caprk, ki contknt VI vins bonnkrs une mesure qua-rante deus verges' (Archives départementales du

Figuur 7. Site van het voormalige 'moerhoP van het Gentse Rijke Gasthuis te Eeklo.

106

Page 11: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

Nord, Rijsel, Série B, nr. 1561, P 25 v°) . Ook de gegevens verzameld door Block-

mans (1938) zijn in dit opzicht veelzeggend. De eerste aankopen buiten de stad door de stede­lijke patriciërs van Gent waren precies gericht op de exploitatie van deze energiebron o. m. in het Meetjesland. Sprekend hierbij is dat in de 13e eeuw hun interesse voor veengronden in verhouding veel belangrijker was dan voor akker- of weiland in Binnen-Vlaanderen. Hiervoor telden zij ontzaggelijke bedragen neer. Een berekening aan de hand van de uit­gebreide lijst van grafelijke moerverkopingen ten tijde van gravin Margare ta , die door Luykx (1961) werd gepubliceerd, kan de econo­mische waarde ervan nog beter illustreren. O p het einde van haar regering bedroeg de gemid­delde verkoopprijs van veengrond ( 'morus cum fundo') ca. 100 ponden (lb.) parisis per bunder. Hoewel er voor deze periode nog geen prijzen-series bestaan, kennen we voor het j aa r 1279 een verdingde prijs van tarwe die dan vastgesteld werd op 7 schellingen (s.) 10 penningen (d.) per Brugs hoet (Luykx, 1961, bijlagen nr. 125). Ver­dingde prijzen zijn prijzen die door instellingen werden gebruikt om aan hun cijnshouders toe te laten de cijnzen en renten die oorspronkelijk in natura waren bepaald in speciën (gemunt geld) te betalen. Deze prijzen lagen meestal iets onder de marktwaarde. Andere bronnen, waarover we hier niet uitweiden, bevestigen de representativiteit van deze prijs voor die perio­de (echte prijzenseries en wartóprijzen zijn dan natuurlijk nog niet voorhanden). Via omreke­ning weten we bijgevolg dat 1 denar ius wellicht gelijk stond met iets minder dan ongeveer 1,83 liter tarwe. Aangegezien 100 lb.= 24.000 d., blijkt 1 bunder moergrond gemiddeld zomaar eventjes 43.920 liter tarwe te vertegenwoordi­gen. Dit is 58.414 liter per ha terwijl 1 ha akker­land in die tijd wellicht slechts 1500 liter per j aa r opbracht. Nog anders uitgedrukt was 1 bunder moergrond grosso modo 4392 daglonen van een geschoolde arbeider waard, daar uit la­tere bronnen bekend is dat deze een loon ter

waarde van om en bij de 10 liter tarwe per dag verdiende. M.a.w. deze gronden waren onbe­reikbaar voor niet-kapitaalkrachtigen.

Na afgraving werd de ondergrond zo goed als waardeloos. Toen de abdij van Loos in 1278 6 bunder 1 gemet woestine kocht langs de weg van Sluis naar Eeklo betaalde ze hiervoor slechts 5 lb. per bunder. Dit is 5% van de vige­rende marktprijs voor intakte moergronden (zie de prijzen in: Luykx, 1961). Deze korte be­rekening toont bovendien nogmaals op over­tuigende wijze aan dat elke verwarring tussen moer ( = het waardevolle) en moeras ( = het waar­deloze), zowel in Noord-Vlaanderen als in de Vlaamse Kustvlakte uit den boze is. We den­ken hierbij in het bijzonder aan de polemiek betreffende De Moeren aan de Frans-Belgi­sche grens (Baeteman, 1985 contra Moorman , 1955), waarvan het centrale gedeelte - door Baeteman als een wadgebied geïnterpreteerd - in de 12e eeuw 'in Superiori Moro' werd gehe­

ten, in de 13e eeuw vertaald tot HogheMoer (De Flou, 1930, t. VI , p. 355).

De bosbouw en de verdwijning van de hei­develden

Typisch voor het Meetjesland is zijn sterk evo­luerend landschap en bodemgebruik. Een mooi beeld hiervan wordt verschaft door de rij­ke archiefdocumentatie die bewaard is geble­ven over een hof van het Brugse Sint-Janshos­pitaal, het hof Ten Moere ten noorden van Eeklo (zie figuur 5) (Stockman, 1971). Nadat het hospitaal dit domein ca. 50 j a a r in haar be­zit had, was in 1300 143 van de 307 gemet (of 46,5%) tot landbouwland omgezet. Dit deed men door het verbranden van de veenrestan-ten tot as die daa rna vermengd werd met de magere zandbodem, ofwel door de restlaag rechtstreeks onder te ploegen ( = morbrake) waardooor ze humificeerde en oxydeerde. Over beide werkwijzen zijn ons voor Noord-Vlaanderen diverse middeleeuwse tekstgege-vens bekend. O p de overige gronden werd tot

107

Page 12: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

1348 turf gestoken. Daarnaast werden er in het jaar 1300 op Ten Moere 238 schapen en lam­meren, 52 runderen en 11 paarden gefokt. Wanneer rond het midden van de 14e eeuw de moeren daar uitgeput raakten, begon men een deel van de uitgeveende wastina te bebossen en duikt de post 'van houte Ten Moere' in de reke­ningen van het hospitaal op. In 1442 had het Sint-Janshospitaal aldaar 51 gemet of 68 ha bossen in rechtstreekse exploitatie. Ook het Höpital Comtesse uit Rijsel, dat een domein verworven had van meer dan 150 bunder in het 'morum qui est versus Capric', ging op haar 'Rijselhof' te Kaprijke na uitvening bomen aanplanten (Stockman, 1970).

De bebossing van de uitgeveende moergron-den had niet alleen in Noord-Vlaanderen, maar ook in de Kuststreek een vrij algemeen karakter. Een vergelijking van onze moertopo-niemenkaart met de verspreiding van de bos­sen in Vlaanderen op de Carte de Cabinet van Fer­raris van 1777 (uitgave 'Pro civitate', 1965, bla­den 33 en 34) is in dit verband relevant. Een eerste, tevens zeer vroeg globaal kartografisch beeld van de bebossing in de streek van Eeklo krijgen we op de reeds eerder genoemde kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus van 1562/71. Deze kaart werd ook met dit doel nog niet eerder gebruikt. Het picturale karakter van de voorstelling van de bossen op deze kaart doet niets af aan de nauwkeurigheid ervan, zo konden we vaststellen. Zeer duidelijk blijkt dat in de tweede helft van de 16e eeuw reeds een niet onaanzienzijk deel van de onvruchtbare zandgronden bebost was. De vergelijking met de Carte de Cabinet van Ferraris toont evenwel aan dat de bebossing in de moderne tijden nog een sterke uitbreiding heeft gekend (zie figuur 8). Uit opzoekingen van Verstraete (1963) blijkt dat dit niet aan de invoering van de den in onze gewesten op het einde van de 17e eeuw kan worden toegeschreven. Sparren en dennen werden pas in de Franse Tijd in massa aange­plant, zo blijkt uit het Mémoirestatistique du dépar­tement de l'Escaut (Deprez, 1960). Deze vaststel­

ling wordt bevestigd door de kaart van Ferra­ris: de bossen in Noord-Vlaanderen bestonden in 1777 nog uit loofwoud, i.1.1. de Kempen waar al heel wat dennebossen voorkwamen.

Sterk opvallend bij het bekijken van de regio Eeklo op de kaart van Ferraris is de uitgebreide bebossing in het afgegraven moergebied. De streek ten oosten ervan, waar zich het vroeg­middeleeuwse bos van Aalschoot uitstrekte was daarentegen tot landbouwland omgezet. Daarom geeft de kaart van Ferraris voor wat betreft het Meetjesland o n j u i s t beeld van de middeleeuwse ontginningen. Bijgevolg gaat het toponiem Houtland, zoals deze regio in de volksmond nog steeds wordt genoemd, hier in Noord-Vlaanderen slechts terug tot de 18e-eeuwse herbebossingsperiode.

We zijn dan ook, gezien de voorgaande vast­stellingen, van oordeel dat de historisch geo­graaf Dept (1933), die als eerste een zeer waar­devolle studie wijdde aan de ontginningen in de 18e eeuw, deze moderne ontginningsbewe­ging in zekere zin overschat heeft. Hij be­schouwde ze als een tweede ontginningsfase in Vlaanderen na de middeleeuwse ontginnings­beweging van de 11e tot de 13e eeuw. De grote middeleeuwse moeren in Kust- en Noord-Vlaanderen somde hij ten onrechte in één adem samen op met de velden, hoewel natuur­lijk ik de 18e eeuw hun uitzicht gelijkend kon zijn, althans waar ze niet ondergelopen waren of met een laag klei bedekt. Men zou dus in fei­te voor wat betreft het Meetjesland beter spre­ken van bosbouw dan van bebossing, waarbij de middeleeuwse strokenverkaveling zijn nut be­hield en dus gehandhaafd bleef tot de recente naoorlogse ruilverkavelingen.

Hierbij moet de vraag gesteld worden naar de datering en oorzaak van deze sterk toegeno­men bosbouw in het Meetjesland, zoals deze blijkt uit onze vergelijkende kaart Pourbus-Ferraris (figuur 8). Weer hebben we geput uit de gegevens verzameld door Stockman (1971) over het hof Ten Moere te Eeklo. Ten Moere was in het begin van de 16e eeuw, na oorlog,

108

Page 13: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

BENTilLE

ADEGEM

POURBUS

r 1570

f ERRARIS

A* 177T

Figuur 8. Uitbreiding van de bossen in de streek ten noorden van Eeklo van de tweede helft van de 16e eeuw tot de tweede helft van de 18e eeuw.

opgesplitst in twee pachthoven, het Oosthof en het Westhof. Daarnaast bleef het Sint-Janshos­pitaal een oppervlakte bos rechtstreeks exploi­teren, vermoedelijk rond de 30 gemet. Over het Oosthofzijn we goed geïnformeerd: 38 van de 120, 5 gemet of ongeveer lA van de bedrijfs-oppervlakte was in de tweede helft van de 17e eeuw met veldvruchten bezaaid. De opbrengst

bestond voor % uit haver en rogge en voor Vi uit boekweit, een gewas waarvan bekend is dat het gedijt op zeer arme zandgrond (Linde-mans, 1952, t. II). Op de 'woeste' gronden werd in 1676 een kudde van 159 schapen en lammeren gehouden. Er behoorde ook een on­bekende oppervlakte bos bij dit bedrijf.

Deze situatie wijzigde zich pas in het mid-

109

Page 14: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

den van de 18e eeuw. De schapenfokkerij op de wastina werd kort na 1750 opgegeven en het hospitaal begon geleidelijk aan stukken velt of mager landt die vroeger bij het pachthof hoor­den, zelf rechtstreeks uit te baten en te bebos­sen. In 1759 werden aldus 15 gemet 'beplant met eecke stecken bosch'. In 1773 was de be-drijfsoppervlakte reeds verminderd naar 95 gemet, en in 1795 was dit pachthof m a a r 77 ge-met groot meer. De rest was 'beplant ende be-saeyt met bosch ende queeckerye in proffijte van het hospitael'. M.a .w. op 35 j a a r tijd had het Sint-Janshospitaal 42 gemet van het Oost­hof terug aan zich getrokken en bebost! On­danks de vrij indrukwekkende bebossing in de moderne periode zijn de bossen in het Meetjes­land in de 19e eeuw grotendeels weer gerooid. Van de 128 ha bos die er was te Sint-Laureins in de Belgische landbouwtelling van 1846, bleek er in 1910 maar 25 ha meer over te zijn.

Tenslotte rest ons nog te verklaren waarom de bebossing precies plaats greep in een perio­de van behoorlijke bevolkingsgroei, nl. in de 18e eeuw. Blijkbaar was de wil en de mogelijk­heid er niet om het merendeel van deze a rme gronden tot rendabel landbouwland om te zet­ten. De stimulans voor graanprodukt ie was in Vlaanderen in de Oostenrijkse Tijd bovendien niet zo sterk meer, gezien er dan regelmatig graanoverschotten konden geëxporteerd wor­den (Vandenbroeke, 1975). Wellicht is het pas met de invoering van de kunstmest en onkruid­werende produkten in de 19e en 20e eeuw dat het meer winstgevend werd om deze gronden voor de landbouw te gebruiken. Houtwinn ing werd in de 19e eeuw bovendien onrendabel ten gevolge van de opkomst van de Belgische steenkoolindustrie. Van 1830 naar 1900 steeg deze van 2,3 naar 23 miljoen ton per j a a r of dus

een vertienvoudiging (Wibail, 1934). Dat de bevolking in de achttiende eeuw, on­

danks de sterk toenemende bebossing, ook in het Meetjesland kon stijgen, heeft te maken met de uitbreiding van de landelijke huislin-nennijverheid (Mendels , 1975) die hier moge­lijk in oorsprong rechtstreeks de middeleeuwse turfarbeid en wolnijverheid heeft opgevolgd, maar dit moet nog verder onderzocht worden. Typisch in dit verband is misschien het feit dat waar de afgegraven veengronden nadien met polderklei werden bedekt, er later m a a r weinig huislinnennijverheid tot ontwikkeling is geko­men (Jaspers en Stevens, 1985); een fase van 're-agrarizatiori heeft hier blijkbaar de continuï­teit van de landelijke industrie wél verbroken.

Slot

Tot besluit kunen we stellen dat het landschap in het Meetjesland door menselijk ingrijpen aan bijzonder grote veranderingen onderhevig is geweest. Toch zijn van de diverse fasen nog veel relicten bewaard gebleven in het hedendaagse landschap, ook al rukt de ruilverkaveling in de­ze regio sterk op. Na gedurende een aantal eeu­wen het toneel te zijn geweest van turfwinning op industriële schaal, is het in de late Middel­eeuwen maximaal voor de helft tot akkerland omgezet. Een deel bleef ongecultiveerd liggen ten behoeve van de schapenfokkerij en de wol­industrie. Een derde deel werd bebost als ver­vangende brandstof en als constructiehout. De bosbouw nam uitbreiding in de 18e eeuw, vooral ten koste van de schapenhouderij , waar­door de heiden stilaan uit het landschap ver­dwenen. Dit laatste was vermoedelijk (vgl. de li teratuur) ook zo op de grote Vlaamse Veld-complexen.

110

Page 15: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

Literatuur

A L L E M E E R S C H , L. (1986). Hoogmoortorfe im öst-lichen Küstengebiet Belgiens. In: CFS-Courier, Forschungsinstitut Senckenberg, L X X X V I , pp. 397-407.

AMERYCKX, J. (1960). De jongste geologische ge­schiedenis van de Belgische zeepolders. In: Inge­nieurs Tijdingen, IX, pp. 13-20.

AUGUSTYN, B. (1977). Bijdrage tot het ontstaan en de vroegste geschiedenis van de Wase Polders. Van de oudste tijden tot circa 1400. In: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, L X X X , pp. 5-97.

AUGUSTYN, B. (1985). De turfwinnersdorpen Kiel-drecht en Verrebroek in 1394. Twee stadia in de evolutie van een proto-industriële naar een agrari­sche produktiewijze. In: Annalen van de Konink­lijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, L X X X V I I I , pp. 241-256.

AUGUSTYN, B. (1986). Integratie van natuurweten­schappelijke en historische bronnen voor de ont­ginningsgeschiedenis van het zuidoostelijke Westerscheldegebied. In: Rotterdam Papers, V, pp. 137-146.

BAETEMAN, C. (1985). The origin of the Moeren. In: Recent trends in physical geography in Bel-gium. Liber amicorum Prof. Dr. L. Peeters, Brus­sel, pp. 31-43.

BEEKMAN, A. (1905-1907). Dijk- en waterschaps­recht in Nederland vóór 1795, Den Haag, 2 delen.

BEENAKKER, J. (1986). De agrarische veenland-schappen. In: Het Nederlandse Landschap. Een historisch-geografische benadering, Utrecht, pp. 39-45.

BESTEMAN, J. en A. G U I R A N (1986). De middel­eeuwse bewoningsgeschiedenis van Noord-Hol­land boven het IJ en de ontginning van de veenge­bieden. Opgravingen in Assendelft in perspectief. In: Rotterdam Papers, V, pp. 183-212.

BLOCKMANS, F. (1938). Het Gentsche stadspatri-ciaat tot omstreeks 1302, Antwerpen-s-Gravenha-ge-

BORGER, G. (1975). De Veenhoop. Een historisch-geografisch onderzoek naar het verdwijnen van het veendek in een deel van West-Friesland, Amster­dam.

BORGER, G. (1977). De ontwatering van het veen: een hoofdlijn in de historische nederzettingsgeo-grafie van Nederland. In: K. N. A. G. Geografisch Tijdschrift, Nieuwe Reeks, XI-5, pp. 377-385.

DAELS, L. (1964). Parcellement actuel et parcelle-

ment ancien en Flandre. In: Colloque internatio­nal d'archéologie aérienne, Parijs, pp. 221-224.

DEPT, G. (1933). Notes sur Ie défrichement dans Ie comté de Flandre au XVIIIe siècle. In: Tijdschrift van de Belgische Vereniging voor Aardrijkskundi­ge Studies, III, pp. 120-129.

DE FLOU, K. (1930). Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Pon-thieu, Brugge, 18 delen.

DEPREZ, P (ed.) (1960). M. Faipoult, Mémoire sta-tistique du Département de 1'Escaut, 1805. In: Ver­handelingen van de Maatschappij voor Geschiede­nis en Oudheidkunde te Gent, deel X.

DE VOS, A. (1967). Lokale scheepvaart te Eeklo. In: Appeltjes van het Meetjesland, XVIII , pp. 5-124.

DE VOS, A. (1971). Eeklo: van natuurlandschap tot stratennet. In: Appeltjes van het Meetjesland, XXII , pp. 6-88.

G O T T S C H A L K , M. (1955). Historische Geografie van westelijk Zeeuws-Vlaanderen, t. I. Tot de St. Elisabethsvloed van 1404, Assen.

G O T T S C H A L K , M. (1984). De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen. Een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost Zeeuws-Vlaanderen, Assen.

GYSSELING, M. (1953). Bijdrage tot Eeklo's middel­eeuwse toponymie. In: Koninklijk Atheneum te Eeklo viert zijn tweede lustrum, Eeklo, pp. 5-22.

GYSSELING, M. (1960). Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), Tonge­ren, 2 delen.

GYSSELING, M. (1978). Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen. In: Naamkunde, X, pp. 1-24.

HARVEY, D. (1980). The history of topographical maps. Symbols, pictures and surveys, Londen.

H U V E N N E , P. (1984). Pieter Pourbus, meester-schil­der 1524-1584, Brugge.

JASPERS, L. en C. STEVENS (1985). Arbeid en te­werkstelling in Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime. Een socio-professionele en de­mografische analyse, Gent.

LINDEMANS, J. (1945). Toponymische verschijnse­len geografisch bewerkt. De namen van het gras­land. In: Handelingen van de Commissie voor To­ponymie en Dialectologie, XIX, p. 241 e. v.

LINDEMANS, P. (1952). Geschiedenis van de land­bouw in België, Antwerpen, 2 delen.

LOOTENS-DE M U Y N C K , M. (1977). Het bedolven

111

Page 16: Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het … · 2017-12-08 · Van veen tot bos. Krachtlijnen van de landschapsevolutie van het Noordvlaamse Meetjesland van

Het Noordvlaamse Meetjesland

agrarisch landschap in de Oostvlaamse en enkele Zeeuws-Vlaamse polders. In: Tijdschrift van de Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige Stu­dies, XLVI, pp. 129-152.

L U Y K X , T (1961). De grafelijke financiële bestuurs­instellingen en het grafelijk patrimonium in Vlaan­deren tijdens de regering van Margareta van Con-stantinopel (1244-1278), Brussel.

MENDELS, F. (1975). Agriculture and peasant In-dustry in eighteenth-century Flanders. In: W. Par-ker-E. L. Jones (eds.), European Peasants and their Markets, Princeton, pp. 179-204.

M O O R M A N N , F. (1955). Over het ontstaan en de op­bouw van de Grote Moeren. In: Biekorf, LVI, pp. 79-84 en 111-113.

RENES, J. (1985). West-Brabant. Een cultuurhisto­risch landschapsonderzoek, Waalre.

STABEL, P. (1984-1985). Deinze, Eeklo en Kaprijke: kleine stadjes in het laat-middeleeuwse Vlaande­ren (licentiaatsverhandeling R .U . G., promotor Prof. Dr. W. Prevenier).

STOCKMAN, L. (1963). Over het ontstaan van de Eeklose Watergang tussen Eeklo en Sint-Laureins. In: Appeltjes van het Meetjesland, XIV, pp. 154-159.

STOCKMAN, L. (1969). De Watering van Eeklo (1240-1406). In: Appeltjes van het Meetjesland, X X , pp. 174-193.

STOCKMAN, L. (1970). Bomen en tronken op het Rijselhof te Kaprijke in 1461. In: De Biekorf, LXXI , pp. 340-342.

S T O C K M A N , L. (1971). Het goed Ten Moere te Eek­lo. In: Appeltjes van het Meetjesland, XXII , pp. 121-156.

S T O C K M A N , L. (1972). De brieven van Assenede en de Vier Ambachten. In: Appeltjes van het Meetjes­land, XXI I I , pp. 5-126.

S T O C K M A N , L. (1973). Moergronden en turfuitba-

ting in de ambachten Maldegem en Aardenburg en de Keure van Eeklo. In: Appeltjes van het Meetjes­land, XXIV, pp. 73-88.

VANDENBROEKE, C. (1975). Agriculture et ali-mentation dans les Pays-Bas autrichiens. Contri-bution a 1'histoire économique et sociale a la fin de PAncien Régime, Gent-Leuven.

VERHULST, A. (1965). Het landschap in Vlaande­ren in historisch perspectief, Antwerpen.

VERHULST, A. (1967). Note pour servir a 1'étude ar-chéologique des villages désertés en Belgique. In: LArchéologie du Village Médiéval, Leuven, pp. 123-132.

VERHULST, A. (1974). La laine indigène dans les an­ciens Pays-Bas entre Ie X l l e et Ie XVIIe siècle. Mise en oeuvre industrielle, production et com-merce, in: La lana come materia prima. Atti della Prima Settimana di Studio 18-24 aprile 1969, Fi-renze, pp. 11-42.

VERHULST, A. (1980). Le paysage rural en Flandre intérieure: son évolution entre le IXème et le XlI Ième siècle, in: Revue du Nord, LXII , pp. 11-30.

VERHULST, A. en M . GYSSELING (1962). Le Compte Général de 1187, connu sous le nom de 'Gros Brief et les institutions fïnancières du comté de Flandre au X l l e siècle, Brussel.

V E R S T R A E T E , D. (1957). Geteisterde dorpen in het noorden van het Meetjesland, in Appeltjes van het Meetjesland, VIII, pp. 77-105.

VERSTRAETE, D. (1963). Dennen in Vlaanderen, in: Ons Heem, XVII , pp. 203-204.

VERSTRAETE, D. (1982). Historische verkenningen in het Meetjesland, Maldegem.

WIBAIL, A. (1934). L'évolution économique de 1'in-dustrie charbonnière beige depuis 1831, in: Bulle­tin de 1'Institut des Sciences Économiques, VI , pp. 3-30.

112