Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel...

21
Van riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema uit de Nederlandse adelsgeschiedenis to behandelen, namelijk de vraag hoe het de riddermatige adel is vergaan in de era van politieke lotswisselingen na de val van de Republiek der Verenigde Nederlan- den. Te then einde zal in kort bestek de positie van deze adel voor, in en onmiddellijk na de Bataafs-Franse tijd worden geanalyseerd, waar- bij de aandacht zich vooral zal richten op Gelderse en Utrechtse rid- dermatigen. In het staatsstadhouderlijk bestel van vobr 1795 waren de ridderschap- pen van de drie Gelderse kwartieren, van Holland, van Utrecht en van Overijssel, die het platteland heetten to vertegenwoordigen, leden van over gewichtige politieke, militaire en financiele aangelegenheden delibererende, soevereine standenvergaderingen. Om voor de be- schrijving in deze ridderschappen gekwalificeerd to zijn moest men voldoen aan een aantal voorwaarden die voortdurend scherper waren geworden. Met name de voorwaarden betreffende godsdienst, ver- wantschap, riddermatige afkomst, bezit aan vaste goederen en even- tueel van een ridderhofstad (Utrecht) of een havezathe (het Zutphense kwartier en Overijssel) waren van belang. Verscheidene aanzienlijke ambten en commissies werden door riddermatigen bekleed. De Arnhemse patricier Gerard Brantsen was van mening dat de stad- houder de leden van de ridderschappen in het algemeen hoger aansloeg dan de burgerregenten, "daar hij noghtans behoorde to considereren dat in een republicq het patriciaat de ridderschap aequivaleert".1) Het waren in het bijzonder de riddermatigen in Gelderland die zich in de gunst van Willem V mochten verheugen. Gelderland was ook het gewest waar riddermatigen niet zelden deel uitmaakten van de magistraten van met name de kleinere steden.Z) Op het Veluwse platteland hadden 49

Transcript of Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel...

Page 1: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

Van riddermatige naar koninklijke adelJ. Aalbers

Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijkthema uit de Nederlandse adelsgeschiedenis to behandelen, namelijk devraag hoe het de riddermatige adel is vergaan in de era van politiekelotswisselingen na de val van de Republiek der Verenigde Nederlan-den. Te then einde zal in kort bestek de positie van deze adel voor, inen onmiddellijk na de Bataafs-Franse tijd worden geanalyseerd, waar-bij de aandacht zich vooral zal richten op Gelderse en Utrechtse rid-dermatigen.

In het staatsstadhouderlijk bestel van vobr 1795 waren de ridderschap-pen van de drie Gelderse kwartieren, van Holland, van Utrecht en vanOverijssel, die het platteland heetten to vertegenwoordigen, leden vanover gewichtige politieke, militaire en financiele aangelegenhedendelibererende, soevereine standenvergaderingen. Om voor de be-schrijving in deze ridderschappen gekwalificeerd to zijn moest menvoldoen aan een aantal voorwaarden die voortdurend scherper warengeworden. Met name de voorwaarden betreffende godsdienst, ver-wantschap, riddermatige afkomst, bezit aan vaste goederen en even-tueel van een ridderhofstad (Utrecht) of een havezathe (het Zutphensekwartier en Overijssel) waren van belang. Verscheidene aanzienlijkeambten en commissies werden door riddermatigen bekleed. DeArnhemse patricier Gerard Brantsen was van mening dat de stad-houder de leden van de ridderschappen in het algemeen hoger aansloegdan de burgerregenten, "daar hij noghtans behoorde to considereren datin een republicq het patriciaat de ridderschap aequivaleert".1) Het warenin het bijzonder de riddermatigen in Gelderland die zich in de gunstvan Willem V mochten verheugen. Gelderland was ook het gewestwaar riddermatigen niet zelden deel uitmaakten van de magistratenvan met name de kleinere steden.Z) Op het Veluwse platteland hadden

49

Page 2: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

ambtsjonkers de verregaande bevoegdheden die zij in de loop van dezeventiende eeuw ten koste van de overige geerfden hadden verwor-ven, grotendeels weten to behouden. In Holland, Utrecht en Overijsselbeheerden de ridderschappen zelf aanzienlijke goederen. Zo bestondenbijvoorbeeld in Utrecht de ridderschapsgoederen uit de ongeveer 4.200morgen aan landbouwgronden, weilanden en bossen, de hofsteden ende omtrent f 150.000 aan effecten van de vroegere vijf 'juffrencon-venten' S` Servaes, Oudwijk, Mariendaal, Vrouwenklooster en Witte-vrouwen. De inkomsten uit deze goederen dienden onder andere voorde betaling van f 13.100 per jaar voor de prelatuurschappen en pre-benden of proven, die de leden van de Utrechtse ridderschap bij toer-beurt begaven, merendeels aan hun dochters en verdere jonge vrouwe-lijke verwanten. De jongere dochters van riddermatigen hadden ditook wel nodig omdat velen van hen niet in de gelegenheid geraaktengepaste huwelijken to doen.3)

In de loop der tijd verschenen diverse hekelschriften tegen de adelwaarvan het venijnigste het pamflet De Adel uit 1786 door Petrus deWacker van Son was.") Tijdens de Bataafse revolutie kwam de positievan de riddermatige adel daadwerkelijk op de tocht to staan. De pu-blikatie betreffende de rechten van de mens en van de burger bepaaldein 1795 dat alle erfelijke waardigheden zoals van erfstadhouder enridderschap en alle erfelijke adeidom met die rechten in strijd warenen daarom voor vervallen moesten worden gehouden. Dienovereen-komstig werden, onder protest van de betrokkenen, de ridderschappenals politieke organisaties, als leden van soevereine standenverga-deringen opgeheven. Eenzelfde lot trof op de Veluwe het instituut vande ambtsjonkers. In feite voltrok zich daar een geslaagde opstand vangrondeigenaars waardoor de status van de jonker tegen zijn zin werdteruggebracht tot primus inter pares onder de geerfden. De gegoedeingezetenen en hun voormannen, de 'treffelijkste geerfden', werden denieuwe spil van het Veluwse plattelandsbestuur. Wat tijdens dePlooierijen in het begin van de achttiende eeuw niet was mogelijkgebleken,5) werd dus na 1795 wel gerealiseerd.6) De 'beschreven' rid-dermatigen werden geacht tot de kring van de ambteloze burgers tozijn teruggekeerd. De betrokkenen bleven echter zichzelf als leden vanridderschappen beschouwen. In Utrecht hielden zij ook regelmatig als'college' in particuliere huizen geheime vergaderingen.) De ci-devant'beschreven' riddermatigen verloren het beheer van de ridderschaps-

50

Page 3: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

goederen. Deze goederen zouden op den duur, eveneens onder protestvan de betrokkenen, grotendeels publiekelijk worden verkocht.8) Vol-gens de president van de voormalige Utrechtse ridderschap geschieddedit in zijn gewest tegen spotprijzen, meestal minder dan de helft vande werkelijke waarde.9) De juffers die voor 1795 uit de ridderschaps-goederen inkomsten hadden genoten, moesten deze tot en met het jaar1801 ontberen. Daarna werden de betalingen hervat, bij wijze vanpensioen uit de openbare kas, en zelfs de achterstallige bedragen als-nog uitgekeerd.

De constituties uit de Bataafse tijd bevatten geen bepaling waarbij deadel als erfelijke stand formeel werd afgeschaft, maar stelden wel vastdat een ieder zonder onderscheid van stand, rang of geboorte in demaatschappij dezelfde rechten en plichten zou hebben. Weliswaarstreefde men vanaf 1801 naar een hereniging van alle zogeheten 'fat-soenlijke' lieden waarbij verschillende ci-devant riddermatigen weerbestuursposities met name op departementsniveau verkregen, maar datbetekende geenszins dat de patricische oud-regenten zich niet ver-heugden over de 'vernietiging' van de ridderschappen. Een soms metanimositeit gemengde jaloezie tegen de rechten van de voormaligeridderschappen en tot op zekere hoogte zelfs tegen de adel hield zichniet langer meer onder hen verborgen. De reden hiervan was volgensde Gelderse edelman Willen Anne van Spaen van Hardestein to vindenin de weinig vooruitziende handelwijze van de voormalige ridder-schappen zelf, door iedere mogelijkheid om zich tot hen to verheffenweg to nemen. Het sierde Van Spaen dat hij die mening niet uit op-portunisme koesterde, maar reeds v66r 1795 to kennen had gegeven datde exclusieve en oligarchische aard van de ridderschappen in de Ver-enigde Nederlanden door toelating van 'fatsoenlijke' en verdienstelijkelieden moest worden doorbroken. Hij had zijn confraters daarovermenigmaal, dock tevergeefs aangesproken.10)

Een van deze 'fatsoenlijke' en verdienstelijke lieden, de Arnhemsepatricier Derk Willem Abraham Brantsen van Rhederoord, wees innovember 1801 de riddermatige Evert Frederik van Heeckeren vanEnghuizen uit het Zutphens kwartier, overigens vriendschappelijk,terecht toen deze de stelling verkondigde dat de invloed die de ridder-schap op het platteland had genoten zou zijn voortgesproten uit derzel-ver goederen en bezittingen. Die invloed was volgens hem voorname-lijk to zoeken in de aanzienlijke ambten die de leden van de ridder-schap hadden bekleed. Zeker, er waren riddermatigen met belangrijke

51

Page 4: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

goederen en bezittingen op het platteland. Men moest echter de zaak inhaar geheel beschouwen en de verpondingskohieren raadplegen. Deedmen dit dan was het onbetwijfelbaar dat het getal van de 'notabelegepossessioneerde geerfden' op het platteland die niet tot de rid-derschap behoorden dat van de leden van de ridderschap ver zou over-treffen.ll> Hiermee gaf de Arnhemse patricier die zelf grootgrondbezit-ter was, duidelijk to kennen dat hij een herstel van een stand van za-ken waarbij niet alle 'notabele gepossessioneerde geerfden', maar al-leen de 'beschreven' riddermatigen het platteland vertegenwoordigdengeenszins zou toejuichen. Een paar maanden later schreef JohanMeerman uit Den Haag aan Van Spaen dat eerste consul Bonaparte eenterugkeer van een 'ordre equestre' als een integraal deel van de rege-ring nooit in een van de Franse dochterrepublieken zou kunnen toe-staan. Bovendien zou volgens deze Hollandse patricier altijd wordengerepliceerd dat het platteland bij voorkeur de oude adel tot de re-gering zou roepen, dat die adel door zijn grondbezit meer middelendan de stedelingen buiten hun muren zou hebben om zich to doen ver-kiezen en dat de magistraten van de steden voor de edelen toegankelijkzouden blijven. Zodat men in een woord Van Spaen en diens standge-noten noch hun adeldom noch hun aandeel in de regering ontnam maaralleen het vermogen afnam een 'corps a part' met exclusieve rechten tovormen.12) De Gelderse edelman was trouwens reeds zelf tot de conclu-sie gekomen dat de grondbeginselen waarop de bestaande regeringrustte dieper wortel hadden geschoten dan men dacht; waardoor deUnie van Utrecht, de soevereiniteit van de provincies, ridderschap ensteden, het erfstadhouderlijk bewind, kortom het staatsstadhouderlijkbestel van v66r 1795 tot de wenselijke dingen maar de terugroepingervan tot de onmogelijke zaken behoorden.13)

Van Spaen had in de tijd van koning Lodewijk Napoleon, van 1806 tot1810, moeite to geloven dat de oude adel zich nog ooit zou verheffen,althans in diens oorspronkelijke vorm. Natuurlijk, een monarchie hadeen adel nodig, maar het was de vraag of dat een constitutionele adelzou zijn, een adel die niet slechts in het bezit was van titels, rangen enererechten maar als zodanig ook deel had aan het openbare bestuur endaardoor een tegenwicht tegen de macht van de vorst kon zijn. Desal-niettemin zette Van Spaen zich toch met veel ijver en vasthoudendheidin voor de belangen van de oude adel, waaronder hij verstond:

52

Page 5: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

1. de geslachten die in de verschillende provincies tot de rid-derschapscolleges waren toegelaten, met inbegrip van de geslachtendie in Holland en Utrecht aanvankelijk wet maar later niet meerwaren beschreven, ofschoon zij daartoe wet gerechtigd waren;

2. de geslachten die in Friesland en Stad en Lande van Groningen alsvan adel waren beschouwd;

3. de katholieke adellijke geslachten.

In verschillende memories voor en tijdens gesprekken met koningLodewijk Napoleon bepleitte hij de invoering van een constitutioneleadel waarbij enerzijds de oude adel niet ontbonden maar en bloc er-kend zou worden en anderzijds naar 's konings goeddunken vreemdeadel of geslachten met buitenlandse diploma's bevestigd en nieuwe adelgecreeerd konden worden. Voor dit laatste behoorden zeker de oude,stedelijke, patricische families in aanmerking to komen, evenwel metde restrictie dat niet to veel nieuwe edelen werden gecreeerd. Het wasvolgens Van Spaen om politieke en andere redenen zeker gewenst datde adel voor nieuw, in het bijzonder patricisch, bloed toegankelijkwerd, maar dit diende met mate to geschieden opdat deze stand niet in'kwaliteit' zou achteruitgaan.14)

Hij moest zich meer dan eens keren tegen de door Willem Six en an-dere patriciers verkondigde stelling dat in deze streken geen andereadel bestond dan die door usurpatie en diploma's van buitenlandsevorsten was verkregen zodat de patriciers geenszins voor de zo gehetenedelen onderdeden. Volgens een van zijn standgenoten was het zaakdeze patriciers stap voor stap to doen wennen aan de gedachte van eenverhevener kaste dan die van eenvoudige ambtenaren, hetgeen na dezoete idee van gelijkheid die zij waren gaan koesteren, niet gemak-kelijk was; waarbij onder 'gelijkheid' die op het niveau van 'fatsoen-lijke' lieden, tussen adel en patriciaat dient to worden verstaan. Patri-ciers als Six hadden geen enkele behoefte om deze gelijkheid doorerkenning van de oude adel opnieuw doorbroken to zien. Zij haddenten aanzien van de door Van Spaen voorgestane methode van erken-ning en bloc, bevestiging en creering grote reserves omdat de publiekeopinie een voor de 'nieuwe' edelen onaangenaam onderscheid tussenoude en nieuwe adel zou maken, wanneer bij de instelling van eenconstitutionele adel werd verklaard dat de oude adel daarvan in zijngeheel een integrerend deel vormde. Bleef de oude adel intact, danzouden volgens hen de nieuwe nominaties een parodie van de anderezijn. Moest er al een adel van het koninkrijk komen, dan diende huns

53

Page 6: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

inziens eerst de oude adel to worden ontbonden teneinde geheel op-nieuw to kunnen beginnen. In hoeverre een dergelijke ontbinding tij-dens de inlijving bij Frankrijk gedurende de jaren 1810-1813plaatsvond, daarover kon men later van mening verschillen.l5)

Met het einde van het Franse regime werd Willem I eerst soevereinvorst en vervolgens koning. Van Spaen had er geen moeite mee denieuwe vorst rondborstig zijn kijk op de adel mede to delen. De adelwas volgens hem in deze landen altijd een stand in de staat geweest,onderscheiden van alle andere ingezetenen en bevoorrecht met ver-scheidene 'preeminentien'. Een van deze 'preeminentien' was geweestridderschappen to vormen en samen met de steden de staten van denlande uit to maken. Dit voorrecht was nog heerlijker geworden toenmet het verlaten van Philips II de soevereiniteit aan die staten wasgekomen. De adel was inherent aan de betreffende geslachten en per-sonen, zonder dat enige macht het vermogen bezat die to vernietigen,zelfs niet 'de geweldige overheersching en dwinglandij'. Wanneer hetjuk afgeworpen was, mocht en moest de adel zijn rechten terugkrij-gen; hetgeen ook zeker toepasselijk was op 'de noodlottige omwen-teling van 1795' toen in Van Spaens zienswijze een 'handvol oproerige'lieden, onder bescherming van de Franse wapenen alles omvergewor-pen hadden, en 'gedrochtelijk zoogenoemde rechten van den mensch'hadden geproclameerd.166 Zo was Van Spaen dus ten aanzien van depositie van de adel duidelijk optimistischer gestemd dan in 1801 endaarop volgende jaren. Het rijk van Willem I werd er ook inderdaadeen met een erfelijke adel en provinciale ridderschappen. Dit beteken-de echter niet dat een 'restauratie' van de oude adel plaatsvond. Meterkenning van het beginsel dat een ieder zonder onderscheid van rangen geboorte tot alle ambten en bedieningen benoembaar zou zijn,kwam om politieke redenen een vernieuwing, uitbreiding en ver-jonging van de adel tot stand. De wijze waarop dit - in zijn totaliteitheilzaam werk - geschiedde, stelde ongetwijfeld sommige leden van deriddermatige adel teleur.

Balthasar Constantijn van Lijnden van Lunenburg, president van devoormalige Utrechtse ridderschap, feliciteerde een dag na de soeve-reiniteitsaanvaarding van de prins zijn medeleden tijdens een eindelijkweer niet-geheime vergadering met de 'verlossing van het dierbaarvaderland'.17) Aanvankelijk hoopte hij zeker dat de oude inrichting van

54

Page 7: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

de Utrechtse ridderschap ook in het vervolg behouden kon blijven: eencollege van een betrekkelijk beperkt aantal leden, gekwalificeerd doorafkomst en het bezit van een ridderhofstad en vaste goederen in hetgewest.188 Het duurde echter niet lang of verontrusting maakte zich vanhem meester. Reeds in januari 1814 beweerde hij dat men de oudeadel als half vernietigd kon aanmerken omdat het recht van de vorstom in de adelstand to verheffen niet nader was bepaald door een ver-wijzing naar civiele en militaire verdiensten en er geen onderscheidtussen oude en nieuwe adel werd gemaakt. "Wat zal er van den oudenadel werden wanneer deselve gedurig door nieuwe creatien kan wordengesupplanteerd, en ook aanstonds deelen moeten in alle de voordeelenvan de oude?", vroeg hij aan een lid van de grondwetscommissie. Diensantwoord dat ten aanzien van de 'creatie van adel' niets meer kon wor-den gedaan omdat dit werd aangemerkt als een 'hoofdprerogatif vande soevereine vorst, voldeed hem niet. Tevergeefs pleitte hij ervoor datdegenen die in de adelstand werden verheven niet terstond maar pas naeen aantal jaren in alle daaraan verbonden voorrechten, in het bij-zonder van de beschrijving in de ridderschappen, zouden kunnen de-len.19)

De Utrechtse edelman zal zich in zijn mening bevestigd hebben gezientoen de soevereine vorst 28 augustus 1814 een besluit ondertekendewaarbij de leden werden benoemd van de ridderschappen van Gelder-land, Holland, Utrecht, Overijssel, Groningen, Brabant en Drenthe,alsmede de edelen in de provincies Zeeland en Friesland. Onder debenoemden bevonden zich namelijk naast gekwalificeerde ridder-matigen en personen die behoorden tot niet-riddermatige adellijkegeslachten, ook lieden wier adeldom twijfelachtig was of die zelfs inhet geheel niet pretendeerden van adel to zijn. Aanvullende benoe-mingen werden gedaan tot 1 juni 1816. Een groot aantal geslachten, inde Noordelijke Nederlanden ca. 180, is geheel of gedeeltelijk op dezewijze geadeld. Deze later niet meer toegepaste, oneigenlijke vorm vannobilitatie, waarbij benoeming adeldom meebracht en niet omgekeerd,was een gelegenheidsoplossing om uit consideratie met in het bijzonderde patricische betrokkenen de gevoelige kwestie van verheffing danwel erkenning c.q. inlijving to vermijden.ZO) Zij was grotendeels zondermedewerking van het op 24 juni 1814 opgerichte Collegie van Heraldiemet de naam Hoge Raad van Adel geschied. Van Spaen, de presidentvan de raad, hoewel nog steeds een voorstander van een gematigdeuitbreiding van de adel door toelating van 'fatsoenlijke' en ver-dienstelijke lieden, meende toch aan zijn confraters to moeten mede-

i

55

Page 8: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

delen dat het niet voorzichtig was om in details to treden van een sys-thema waarover het scheen dat men een sluier had willen trekken enniet begeerd had zich duidelijk to verklaren, maar dat hij zich stootteaan de opmerking dat alles dus als 't ware door een nieuwe scheppingeen aanzien bekwam dat buiten enige betrekking stond tot hetgeenvoorheen had bestaan. Een opmerking waartegen hij alleen daaromniet protesteerde omdat de soevereine vorst tegelijkertijd bij de vor-ming van de ridderschappen alle voormalige riddermatigen stilzwij-gend had erkend.21) Dit was inderdaad een punt van belang omdat degrondwet wel van verheffing in de adelstand en van ridderschappenmaar niet van de oude adel sprak.

Voor Balthasar Constantijns zoon Johan Hendrik van Lijnden vanLunenburg werd het gevoerde adelsbeleid een volledige ontgoocheling.In 1817 schreef deze edelman dat hij zich altijd had verbeeld dat menonder het bestaande koninklijk gouvernement het werk van de verhef-fing in de adelstand met meer ernst zou hebben aangevat teneinde eendergelijke verheffing meer op prijs to doen stellen en de oude adelniet to zeer voor het hoofd to stoten. Doch de wijze waarop dit werkwas behandeld, had hem reeds lang doen vermoeden dat under de lie-den die 's konings gehoor hadden, er zich bevonden die het wel zowilden leiden dat de gehele zaak enigszins geridiculiseerd en althans deoude adel min of meer vernederd werd.22) Zijn schrijven was gerichtaan Jan Caret Elias van Lijnden van Hoevelaken, gouverneur van Gel-derland, die reeds eerder afstandelijker had geconcludeerd dat de adelvan hun dagen niet meer de oude adel was.') Men kon het ook andersformuleren. Naast de oude adel werden ook patricische en andere ge-slachten in een koninklijke adel geintegreerd, hetgeen men door detijd geboden mocht achten.

Wat de provinciale ridderschappen betrof, deze hadden zich bij hetopstellen van hun reglementen aan een aantal richtlijnen to houden. Zozou het bezit van vaste goederen en van een ridderhofstad geen bin-dende voorwaarden meer mogen zijn voor de toelating tot de rid-derschappen. Indien men dergelijke goederen niet bezat, dan kon menzich kwalificeren voor toelating door het bezit aan to tonen van eenbepaald bedrag aan renten op het grootboek van de nationale schuld.Balthasar Constantijn van Lijnden van Lunenburg was hiermee geens-zins tevreden. Men diende volgens hem de oude vereisten van gegoed-heid voor toelating tot de Utrechtse ridderschap intact to laten, name-lijk het bezit van een ridderhofstad en van f 25.000 aan vaste goede-

56

Page 9: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

ren binnen de provincie. Renten op het grootboek van de nationaleschuld vormden zijns inziens een zeer onzeker bezit, 'als daaglijkskunnende worden veralenieert, sonder dat men dit weeten kan'.24) Datoude riddermatigen als Van Lijnden van Lunenburg wensten vast tohouden aan de ridderhofstadvereiste is niet verbazend omdat het aantalridderhofsteden beperkt was. Het vasthouden aan deze vereiste pastedus in hun streven zoveel als maar haalbaar was terug to keren naar debeslotenheid van de oude ridderschap van v66r 1795. De Utrechtseridderschap deed tweemaal een poging om ondanks de bewuste ko-ninklijke richtlijn de ridderhofstad- en vastgoedvereiste toch weeringevoerd to krijgen. Zij had hiermee echter evenmin succes als methaar wens het ledental aan een maximum to binden.) In Gelderlandpleitte Willem Anne Schimmelpenninck van der Oye van de Poll, devoormalige luitenantstadhouder van Willem V op de Veluwe, aan-vankelijk voor een scherpe vermogenseis voor ridderschapsleden."Eensdeels om de ridderschap een meerder aansien bij to zetten, enanderdeels om het getal der leden, welke door de admissie van Roomseadellijke geslachte26) een aanmerkelijke aanwas zal bekomen, niet al toseer to vermeerderen".2) Daarentegen vroeg Van Spaen zich of of ge-goedheid wel een noodzakelijke voorwaarde moest zijn. In ieder gevalkwam hem een eigen woning met een ophaalbrug ten plattelande vangeen grote waarde als niet ongepast voor.''s) Dit ontlokte gouverneurVan Lijnden van Hoevelaken de opmerking dat hij veronderstelde datVan Spaen toch geen vergadering van 'vergulde bedelaers' wilde.21) Alsvermogenseis werd tenslotte vastgesteld het bezit van f 10.000 aanonroerend goed, dan wel f 1.000 aan jaarlijkse renten op het groot-boek van de nationale schuld. Dit was f 14.000 minder danSchimmelpenninck van der Oye had gewild en f 8.000 minder danv66r 1795 de vastgoedvereiste op de Veluwe was geweest. Met eenvermogenseis van f 10.000 hadden ook minder gegoede edelen toegangtot de ridderschap.

De voormalige riddermatigen werden geconfronteerd met een ingrij-pende wijziging in de samenstelling van de staten van hun provincies.De Stichtse edelman Willem Rene van Tuyll van Serooskerken vanZuylen toonde zich als lid van de grondwetscommissie voorstander vande invoering van een aparte landelijke stand, maar pleitte evenweltevens voor het behoud van de stand der geeligeerden, het eerste lidvan de oude Utrechtse staten dat voor de helft uit edelen had be-staan 30) De grondwet van 1814 stelde de regeling van de samenstellingvan de provinciale staten uit tot een later tijdstip, maar noemde im-

57

Page 10: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

pliciet toch twee standen: ridderschap of edelen en steden. In het pro-vinciale reglement van 1814 werden vervolgens drie standen genoemd:de ridderschap, de steden en de landeigenaren of eigenerfden (de lan-delijke stand), een driestandenstelsel dat oak in de grondwet van 1815zou worden opgenomen. Zo verdween dus in het gewest Utrecht hetlid der geeligeerden, hetgeen de oude riddermatigen aldaar geenszinshebben toegejuicht. Schikten de Stichtse riddermatigen zich tamelijkgemakkelijk in de invoering van de nieuwe derde, landelijke stand,hun confraters in Gelderland hadden daar meer moeite mee. Dit was inhet bijzonder het geval op de Veluwe waar van de tien meest vermo-gende grondeigenaars slechts een niet van oude adel was en waar in dezuidelijke en zuidoostelijke randgebieden de adel bijna de helft van degrond bezat (wat de Veluwe in haar geheel betrof was evenwel nietmeer dan een zesde van alle land en huizen gerekend naar de waardeadellijk eigendom)31> Schimmelpenninck van der Oye liet gouverneurVan Li jnden van Hoevelaken weten niet tot het formeren van een der-de stand over to hellen omdat die zijns inziens juist in Gelderland nietnoodzakelijk was. Bovendien zou door de invoering van een dergelijkestand "de representatie van 't platteland door den ridderschap, alhierzoo zeer gegrond en bereekend', worden verzwakt. Dat in andere pro-vincies de oprichting van een derde stand mocht raadzaam geoordeeldof doorgedreven worden, behoefde volgens Schimmelpenninck van derOye voor de Gelderse riddermatigen nog geen reden to zijn om 'op-offeringen' to doen.32> De gouverneur van Gelderland was eveneenstegen de invoering van een aparte landelijke stand gekant geweest.Maar aangezien de voor deze provincie adviserende commissie op VanLijnden van Hoevelaken zelf als enige edelman na geheel uit patriciershad bestaan, de soevereine vorst een uniforme regeling had gewild ende kwestie feitelijk reeds was verloren, had hij geen reden gezien omniet tevens formeel toe to geven. Bovendien begreep hij dat de edelende nodige goederen bezaten om eventueel ook als 'eigenerfde' in destaten to worden geplaatst. Van Lijnden van Hoevelaken was van me-ning dat nu de grondwet ook door de voormalige riddermatigen wasaangenomen hij en zijn standgenoten zich niet meer konden beschou-wen to zijn wat zij voor 1795 waren geweest. Hun aangeboren rechten,die in Gelderland ook in 'de halve souvereiniteit des lands' haddenbestaan (ridderschap en steden hadden v66r het genoemde jaar iederde 'halfscheijt', de helft, van de regering in elk van de drie kwartierenbezeten), waren voor dat gedeelte althans verloren gegaan.33)

58

Page 11: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

De politieke realiteit was dat de ridderschappen niet meer zoals v66r1795 deel uitmaakten van soevereine standenvergaderingen, hetgeenzijn weerslag vond in de belangrijkste richtlijn waaraan zij zich bij hetopstellen van hun reglementen hadden to houden, to weten dat zij tij-dens hun zittingen geen zaken van algemeen bestuur zouden mogenbehandelen. De ridderschappen zouden voortaan fungeren als collegesdie een deel van de zetels in de provinciale staten toewezen. Het wasalleen op dit vlak van het kiesrecht en niet op dat van verkiesbaarheiddat de adel door de grondwet was bevoorrecht. De adel in het konink-rijk der Nederlanden was door zijn bevoorrecht kiesrecht een consti-tutionele adel. Het bevoorrecht adellijk kiesrecht gaf echter als zodaniggeen enkele waarborg voor een evenredige vertegenwoordiging van deadel op nationaal niveau. Immers in geen enkele provincie wees deridderschap meer dan een derde van het aantal statenleden aan, terwijluiteindelijk geen zetels in de door de provinciale staten to kiezentweede kamer voor de adel waren gereserveerd. Toch was de adel on-der de leden van die kamer op ruime schaal vertegenwoordigd. Dit wasin hoge mate to danken aan het gegeven dat in verschillende gewestenregelmatig ook door de steden en de nieuwe landelijke stand edelenvanwege hun bezittingen en persoonlijk aanzien') in de provincialestaten werden gekozen Een ontwikkeling die, zoals we zagen, VanLijnden van Hoevelaken gedeeltelijk had voorzien. In Gelderland werdop deze wijze zelfs omtrent de helft van de statenleden uit de provin-ciale adel gerecruteerd, met als gevolg dat meer dan de helft van deleden die voor deze provincie in de tweede kamer zitting hadden even-eens van adel waren. Dit betekende voor de oude Gelderse ridder-matigen een betrekkelijke compensatie voor de invoering van eenaparte landelijke stand. Het driestandenstelsel had echter behoudenszijn electorate functie geen reele politieke betekenis. Van een even-tuele rol van de adel als tegenwicht tegen de macht van de vorst, zoalsVan Spaen en anderen die voor ogen hadden staan, kwam in feite nietsterecht. Dit was mede het gevolg van het feit dat de door de koningbenoemde eerste kamer ondanks een overweldigende adellijke meer-derheid onder haar leden toch geen echte adellijke senaat was die inBritse stijl het evenwicht tussen vorst en tweede kamer had kunnenbewaren. Daartoe ontbrak trouwens ook het systeem van door primo-genituur en majoraten machtige getituleerde grootgrondbezitters.Voorstellen om de invoering van majoraten toe to staan, werden nim-mer wet. Men overdrijve tenslotte het ancien regime-karakter van deadellijke posities in de beide kamers niet. Het was tijdens het VerenigdKoninkrijk van Willem I een minderheid onder de adellijke eerste en

i

59

Page 12: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

tweede kamerleden die haar adeldom niet aan deze vorst had to dan-ken.

Met betrekking tot de voormalige ridderschapsgoederen vond evenmineen 'restauratie' van de situatie van vodr 1795 plaats. Volgens de oudeUtrechtse riddermatigen hadden noch de staten zelf, noch de wettigesoeverein ooit het recht gehad om die goederen to verkopen. BalthasarConstantijn van Lijnden van Lunenburg was van mening dat de ver-koop het werk was geweest van lieden die geen ander 'radicaal' haddenbezeten dan misschien lid van een of andere Jacobijnse club to zijn.Terugvordering achtte hij dan ook zeker gerechtvaardigd, to meeromdat de meeste goederen nog in handen van de eerste kopers waren.Het merendeel van de 'boerenplaatsen' was door de pachters gekochten die hadden zich daarvan niet ontdaan. Zij hadden kunnen weten dater met het kopen van grond en hofsteden tegen spotprijzen iets miswas. Restitutie van kooppenningen aan de eerste kopers achtte VanLijnden van Lunenburg dus eigenlijk niet nodig. Wilde men toch daar-toe overgaan dan diende de restitutie uit de provincials kas to ge-schieden. Was dit niet mogelijk dan was het raadzaam dat de ridder-schap zelf de restitutie van de kooppenningen op zich nam. De ridder-matigen zouden zo een offer brengen, maar hun nageslacht zou daar-van profijt hebben. Van Lijnden van Lunenburg meende dat bij degrondwet moest worden bepaald dat de ridderschappen zich in hetbezit zouden mogen stellen van hun nog niet verkochte goederen eneffecten en dat zij de vervreemde goederen zouden terugkrijgen op deaangegeven wijze.38) Toen bleek dat dit bij de grondwet niet to regelenviel, bleef voor de Utrechtse ridderschap nog de mogelijkheid openom to trachten door verzoekschriften aan de koning teruggave van haarvervreemde goederen of schadeloosstelling bij definitief verlies daar-van to verkrijgen. Zij vertoonde echter de volgende jaren weiniganimo om daartoe over to gaan.') De ongelukkige ervaringen van deridderschap van Overijssel met dergelijke verzoekschriften speeldenhierbij zeker een ro1.40)

Zowel de Utrechtse als de Overijsselse ridderschappen zouden nochhun vervreemde goederen terugkrijgen noch voor hun blijvend verliesworden schadeloosgesteld. De staat der Nederlanden ontzegde deUtrechtse ridderschap zelfs het eigendomsrecht over twee van haarvoormalige bezittingen die niet publiekelijk waren verkocht, namelijkhet ridderschapshuis to Utrecht en de ambachtsheerlijkheid vanWerkhoven.41) Het voornaamste argument van de staat ten aanzien van

60

11

Page 13: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

deze materie was dat de wederinvoering van een lichaam van edelen iniedere provincie niet was to beschouwen als een herstelling maar alseen nieuwe schepping, die haar bestaan alleen aan de grondwet ont-leende en geen aanspraak kon maken op eigendommen van vroegeredagtekening, waarover van 's lands wege, hetzij to recht, hetzij tenonrechte, was beschikt.42) Een dergelijke argumentatie stond haaks opde zienswijze van oude riddermatigen als Van Lijnden van Lunenburg.

Het was een belangrijke vraag of het standpunt van de Nederlandseoverheid dat, aangezien de attributen van de voormalige en van denieuwe ridderschappen aanmerkelijk verschilden, hun rechten ook vanonderscheiden aard waren, tevens zou gelden voor de ambten en be-dieningen. Bij een soeverein besluit van 13 februari 1815 deeldeWillem I mede dat hij nader zou bepalen of, en in hoeverre, in de sa-menstelling van de hoogheemraadschappen aan de leden van de rid-derschappen of edelen enig aandeel behoorde to worden toegekend. Uithoofde van artikel 24 van de instructie van de Hoge Raad van Ade143)betuigde haar president Van Spaen namens zijn collega's hun blijd-schap over dit gunstig voornemen van de soevereine vorst. Hij voegdeevenwel onmiddellijk daaraan toe:

Maar wij zien met leedwezen dat zulks niet uitgestrekt is, tot zoo-danige ambten en bedieningen waartoe de edelen in de meeste pro-vintien alleen berechtigd waren, niet alleen tijdens de staatsregeeringmaar van de vroegste eeuwen onder de voorvorsten af. Alles watuitdrukkelijk in de grondwet staat moet door alle oprechte onder-zaaten geeerbiedigd en achtervolgd worden maar het zij ons geoor-looft to zeggen, dat wij vermenen, dat alle zaken die daarin niet uit-drukkelijk veranderd zijn, bij het oude zijn verbleven.44)

De raad voelde zich niet geroepen om daaromtrent iets bepaalds voorto stellen. Het stond aan de bijeenkomende ridderschappen om dat todoen. Deze hebben zulks ook inderdaad gedaan.°) De daarop volgendebenoemingen waren voor de adel niet onbevredigend. Dit was metname in Gelderland het geval. Weliswaar kwamen op de Veluwe deambtsjonkers niet terug maar daar stond tegenover dat de adel sterk inde hogere bestuurslagen was vertegenwoordigd') De betekenis hiervanwas echter betrekkelijk omdat de centralisatie in het nieuwe konink-rijk de adel weinig speelruimte gaf zodat deze de hem toegedachtefunctie van intermediaire macht tussen koning en 'yolk' ook hierdoorniet naar behoren kon vervullen. Dat in Gelderland de opeenvolgende

61

Page 14: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

vertegenwoordigers van de koning bij uitstek, de alles overheersendegouverneurs, allen van oude adel waren, weerspiegelde het complexekarakter van de adellijke positie in die provincie. Want het was juistgouverneur Van Lijnden van Hoevelaken die probeerde de adel derechten die deze stand toekwamen maar tijdens de algemene omkeringvan zaken in Europa verloren waren gegaan, terug to bezorgen voorzover dat in overeenstemming was met de grondwet en spijtig con-stateerde dat hij daartoe niet overal dezelfde dispositie vond..47

In de era na de val van de Republiek der Verenigde Nederlanden leedde riddermatige adel in een aantal opzichten gevoelig verlies. De rid-derschapsgoederen werden merendeels publiekelijk verkocht zonderdat daarvoor later schadeloosstelling werd gegeven. De ridderschappenvan na 1813 waren niet meer zoals v66r 1795 leden van soevereinestandenvergaderingen maar slechts kiescolleges om een deel van dezetels in de provinciale staten toe to wijzen. De nieuwe constitutionelepositie zou bovendien in het midden van de negentiende eeuw weer toloor gaan.48 De gedachte dat het de ridderschappen waren die het plat-teland vertegenwoordigden vond geen ingang meer. Op de Veluweverdwenen de ambtsjonkers voorgoed. De medaille had echter ook inhet geval van de voormalige riddermatige adel een andere kant. Deovergang van een riddermatige naar een koninklijke adel waarin deoude adel met patricische en andere geslachten werd geintegreerd,mocht voor menig riddermatige een nogal onbehaaglijke ontwikkelingzijn, hierbij werd evenwel tevens de oude adel, ofschoon aanvankelijkstilzwijgend, 'erkend' nadat men jarenlang een formele ontbinding hadmoeten vrezen. Uiteindelijk kreeg men toch meer dan in het decen-nium na 1801 to hopen viel. Dit was zeker het geval in een provincieals Gelderland waar de voormalige riddermatige adel ook wat betreftgrondbezit niet op sterven na dood was.49) En tenslotte, maar niet in delaatste plaats, was er het 'prestige der geboorte', zo essentieel voor demaatschappelijke positie van de adel, dat volgens een Gelders edelmanzou bestaan zo lang men aan herinneringen hechtte.50) Het was door ditgeboorteprestige dat de afstammelingen van de riddermatige adel inGelderland en Utrecht tot ver in de negentiende eeuw in het sociaalverkeer de voorrang hadden. Zelfs menig vooruitstrevende geest was indie provincies niet ongevoelig voor oud-adellijke minzaamheid.s')

62

Page 15: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

Noten

1. G. Brantsen - D.W.A. Brantsen, 19-5-1794. R(ijks)A(rchief)G(elder-land), F(amilie)A(rchief)B(rantsen),nr. 81d.

2. Gerard Brantsen vond het droevig dat 'die eeuwige ridderschappen'de steden moesten regeren. Hij had nooit hun 'despotisme' willendulden. "Wat moveerd tog de zoogenaamde jonkers in de stedelijkeregeeringen to zijn? Heerschzugt, aviditeijt en een begrip, dat zijalleen waardig zijn om to regeren." G. Brantsen - D.W.A. Brantsen,10-1, 18-2-1790. RAG, FAB, nr. 81c.

3. W.A. van Spaen van Hardestein - Willem I, 31-5-1814. Minuut.A(rchief)H(oge)R(aad van)A(del), F(amilie)A(rchief Van)S(paen),nr. 315.

4. Het zou overigens dezelfde De Wacker van Son zijn die in 1809trachtte bij het op to richten Heraldisch College to worden geplaatsten zijn carriere afsloot met onder Willem I secretaris van de HogeRaad van Adel to worden! P. de Wacker van Son - WA. van Spaenvan Hardestein, 30-4-1809. AHRA, FAS, nr. 312.

5. J. Aalbers, 'Veluwse riddermatige adel 1675-1740', in: A. Klukhuhned., De Eeuwwende 1700. Deel 2 Geschiedenis (Utrecht 1991)pp. 33-49.

6. S.W. Verstegen, Gegoede ingezetenen. Jonkers en geerfden op deVeluwe tijdens ancien regime, revolutie en restauratie 1650-1830(Amsterdam 1989) pp. 99-115.

7. "Acta (van de heeren edelen en ridderschappe, representerende dentweeden staat van den lande van Utrecht, zo in derzelver laatstesessie, voor de revolutie, op den 27 januari 1795, in het ridderschaps-huis, als naderhand, geduurende de revolutien op andere plaatsen,gehouden, met invlegting van verscheidene bijzonderheden in denrevolutionairen tijd, voorgevallen, betrekking hebbende tot de re-geering van deze provincie)", passim. (Rijks Archief Utrecht, ArchiefStaten van Utrecht, nr. 731-25).

8. B.C. van Lijnden van Lunenburg - WA. van Spaen van Hardestein,z.j.z.d. B. Bentinck van Diepenheim - WA. van Spaen vanHardestein, 20-6-1809. D. Heeneman - W.A. van Spaen vanHardestein, 23-6-1809. AHRA, FAS, nr. 312.

9. B.C. van Lijnden van Lunenburg - WA. van Spaen van Hardestein,z.j.z.d. AHRA, FAS, nr. 312.

63

Page 16: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

10. WA. van Spaen van Hardestein - B.C. van Lijden van Lunenburg,15-12-1801. Minuut. AHRA, FAS, nr. 342. WA. van Spaen vanHardestein - Willem VI, (?)-4-1797. Minuut. AHRA, FAS, nr. 345.W.A. van Spaen van Hardestein - R.J. van der Capellen van deMarsch, 16-3-1813. RAG, Familie Archief Van der Capellen, nr. 345.R.J. van den Capellen van de Marsch - W.A. van Spaen vanHardestein, 30-3-1813. AHRA, FAS, nr. 407. G.C. van Spaen vanVoorstonde - E.F. van Heeckeren van Enghuizen, 27-12-1801. RAG,A(rchief)H(uis)E(nghuizen), nr. 201.

11. D.W.A. Brantsen - E.F. van Heeckeren van Enghuizen, 7-11-1801.RAG, AHE, nr. 201.

12. J. Meerman - WA. van Spaen van Hardestein, 25-1-1802. AHRA,FAS, nr. 416.

13. WA. van Spaen van Hardestein - J.F.W. van Spaen van Biljoen,12-12-1801. Minuut. AHRA, FAS, nr. 342.

14. J. Aalbers, 'Willem Anne van Spaen van Hardestein en de voorma-lige riddermatige adel (1806-1813)', in: J. Aalbers en M. Prak, Debloem der natie. Adel en patriciaat in de Noordelijke Nederlanden(Amsterdam 1987) pp. 109-117.

15. Aalbers, 'Willem Anne van Spaen van Hardestein', pp. 117-127.0. Schutte, 'Les titres du premier Empire frangais au relation avecles Pays-Bas', De Nederlandsche Leeuw 97 (1980) k. 337 ex. D.Higgs, Nobles in nineteenth-century France. The practice of inegalitaria-nism (Baltimore/London 1987) pp. 7-8. A. Daumard, 'Noblesse etaristocratie en France au XIX` siecle', in: Les noblesses europeennesau XIX` siecle, uitgegeven door 1'Ecole frangaise de Rome (Rome1988) pp. 82-83.

16. W.A. van Spaen van Hardestein, 1814. Minuut. AHRA, FAS, nr. 315.

17. Ridderschapsvergadering, 3-/2-/813. 'Acts, pp. 142-144.

18. Zie de door Van Lijnden van Lunenburg opgestelde lijst inR(ijks)A(rchief)U(trecht), Familie Archief van Lijnden vanSandenburg, nr. 6.

19. B.C. van Lijnden van Lunenburg - W.R. van Tuyll van Serooskerkenvan Zuylen, 11, 14, 24-1-1814. W.R. van Tuyll van Serooskerken vanZuylen - B.C. van Lijnen van Lunenburg, 12-1-1814. RAU, F(amilie)-A(rchief Van)L(ijnden van)L(unenburg). Volgens Jan Carel Elias vanLijnden van Hoevelaken, gouverneur van Gelderland, diende degenedie door de soeverein in de adelstand was verheven direct to worden

64

Page 17: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

toegelaten. "C'est le cas des lords en Angleterre et je crois qu'onn'adoptera jamais aucune restriction a cet egard." J.C.E. van Lijndenvan Hoevelaken - W.A. van Spaen van Hardestein, 8-5-1815. AHRA,FAS, nr. 315. Men vergelijke dit met bijvoorbeeld de situatie inHessen-Kassel waar kandidaten voor toelating tot de ridderschap ookin de negentiende eeuw acht adellijke kwartieren nodig hadden. G.W.Pedlow, The survival of the Hessian nobility 1770-1870 (Princeton1988) pp. 19-20.

20. M.L. Hangest d'Yvoy, lid van de Hoge Raad van Adel, verklaarde ineen brief aan Van Lijnden van Hoevelaken het met hem eens to zijndat de nobilitatie aan de benoeming vooraf had moeten gaan. "Mailje crois, que vous aves devine juste et que toute cette apparenteconfusion n'est qu'une suite de ceux qui n'ont point voulu de noblesseet n'ayant pu 1'empecher, en eludant la veritable sisteme." M.L.Hangest d'Yvoy - J.C.E. van Lijnden van Hoevelaken, 19-9-1814.RAG, F(amilie)A(rchief Van)L(ijnden van)H(oevelaken), nr. 73. Zieverder C.C. van Valkenburg, 'Adelsbeleid sedert 1813', in: De HogeRaad van Adel. Geschiedenis en werkzaamheden ('s Gravenhage 1966)p. 56. De Nederlandse Adel. Besluiten en wapenbeschrijvingen HogeRaad van Adel ('s Gravenhage 1989) pp. 9-10. C.J. Bruin, Ten ver-loren zaak. Adel als beloning voor persoonlijke verdiensten in hetkoninkrijk der Nederlanden', noot 6, in: Aalbers en Prak, Bloem dernatie, p. 187.

21. W.A. van Spaen van Hardestein - leden van de Hoge Raad van Adel,1-/0-/814. Minuut. AHRA, FAS, nr. 315.

22. J.H. van Lijnden van Lunenburg - J.C.E. van Lijnden vanHoevelaken, 1-2-1817. RAG, FALH.

23. J.C.E. van Lijnden van Hoevelaken - WA. van Spaen vanHardestein, 26-2-1815. AHRA, FAS, nr. 315.

24. Concept-reglement 1815. RAU, FALL.

25. Ridderschapsvergadering, 1-4-1815, 1-6-1822. RAU,A(rchief)R(idderschap van)U(trecht 1814-1880), nr. 1.

26. Met een aantal andere toelatingsvoorwaarden was ook die betreffen-de godsdienst vervallen waardoor telgen van katholieke riddermatigegeslachten zoals Hackfort tot de Horst, Van Isendoorn a Blois tot deCannenburg, Van Dorth tot Medler, Van Voorst tot Schaderogh,Van Hugenpoth tot Aert etc. weer toegang tot de ridderschap kre-gen.

65

Page 18: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

27.

28.

29.

30.

31.

32.

33.

34.

35.

36.

37.

66

RAG, F(amilie)A(rchief)S(chimmelpenninck van der Oye vande)P(oll), nr. 78.

WA. van Spaen van Hardestein - Willem I, 13-11-1814. Minuut.AHRA, FAS, nr. 315.

J.C.E. Van Lijnden van Hoevelaken - WA. van Spaen vanHardestein, 8-5-1815. AHRA, FAS, nr. 315.

H.T. Colenbrander ed., Ontstaan der grondwet. Bronnenverzameling.Ecrste deel 1814 ('s Gravenhage 1908) RGP deel 1, Kleine serie,p. 190, p. 410.

Verstegen, Gegoede ingezetenen, p. 123, p. 130. De enige onder detien meest vermogende grondeigenaars op de Veluwe die niet vanoude adel was, behoorde tot het geslacht Sandberg dat in de negen-tiende eeuw werd geadeld. Met het grondbezittende, patricischegeslacht Brantsen, zou dat ook geschieden.

WA. Schimmelpenninck van der Oye van de Poll - J.C.E. vanLijnden van Hoevelaken, 13-4-1814. Minuut. RAG, FASP, nr. 102.

J.C.E. van Lijnden van Hoevelaken - WA. Schimmelpenninck vander Oye van de Poll, 20-4-1814. RAG, FASP, nr. 102. J.C.E. vanLijnden van Hoevelaken - WA. van Spaen van Hardestein, 17-6-1814.AHRA, FAS, nr. 315.

Zie echter Verstegen, Gegoede ingezetenen, p. 125.

P. Janssens, 'De restauratie van de adelstand in het koninkrijk derNederlanden', in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis MI(1981) p. 408. L. Blok, Stemmen en kiezen. Het kiesstelsel in Neder-land in de periode 1814-1850 (Groningen 1987) pp. 95-96.

GA.M. Beekelaar, 'Adel en ridderschap in Gelderland in de eerstehelft van de negentiende eeuw, in: De periferie in het centrum. Op-stellen door collegae aangeboden aan M. G. Spiertz (Nijmegen 1987)pp. 11-12.

D. van den Bosch, 'De adel en de vorst in de eerste jaren van betkoninkrijk der Nederlanden', Symposion I 1,2 (1979) pp. 70-93, in hetbijzonder pp. 88-89. Janssens, 'Restauratie', p. 404, p. 409. Voor eenvergelijking raadplege men bijvoorbeeld W. Demel, 'Adelstruktur andAdelspolitik in der ersten Phase des konigreichs Bayern', in: E. Weised., Refor men im rheinbundischen Deutschland (Munchen 1984) pp.218-221, p. 226. A. von Reden-Dohna, Der Adel an der Schwelle des

III

i

i

Page 19: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

bivgerlichen Zeitalters 1780-1860 (Stuttgart 1988) pp. 34-35, pp. 256-258, p. 265.

38. Balthasar Constantijn van Lijnden van Lunenburg - Willen Rene vanTuyll van Serooskerken van Zuylen, 14, 24-1-1814. Stuk van de handvan B.C. van Lijnden van Lunenburg met opschrift 'Ridderschaps-goederen to Utrecht', eveneens stuk met opschrift 'Rakende denieuwe constitutie'. RAU, FALL.

39. Stukken betreffende verzoeken aan de koning tot teruggave vangoederen aan de ridderschap ontnomen. RAU, ARU, nr. 39. Rid-derschapsvergadering, 12-2, 12-9-1816, 1, 2-6-1827. RAU, ARU, nr. 1.

40. B.H. Bentinck van Buckhorst - Willem I, 3-5-1815, copie. AHRA,FAS, nr. 315. B.H. Bentinck van Buckhorst - Willem I, 1-6-1818,copie. RAU, ARU, nr. 39. Stukken betreffende verzoeken aan dekoning tot teruggave van goederen aan de ridderschap ontnomen.RAU, ARU, nr. 39. Bentinck van Buckhorst, gouverneur vanOverijssel en president van de ridderschap van die provincie, schreefin 1818: "Het is hart voor een lichaam dat voorheen zulke uitstee-kende voorregten genoot, dat in het bezit was van zulke aanzienlijkegoederen, en uit wiens midden than nog de eerste stand der rege-ringe van deze provincie word verkoren, over geen enkele penning tokunnen beschikken."

41. Uiteindelijk mocht de ridderschap van Utrecht het ridderschapshuis(een legaat van een van haar oudleden) voor een bedrag van f 5.000van de staat 'kopen'!

42. Advies Raad van State aan Willem 11, 8-3-1841, nr. 15. KoninklijkBesluit (nr. 63) 15-3-1841.

43. Artikel 24 van de instructie van de Hoge Raad van Adel luidde: "DeHooge Raad van Adel zal aan On alle zoodanige voordragten kun-nen doer, als dezelve zal vinden to strekken tot eer, luister en main-tien van den Adel, en van Onze Hoogheid."

44. W.A. van Spaen van Hardestein - Willem I, (1-3?-)1815. Minuut.AHRA, FAS, nr. 315.

45. Zie bijvoorbeeld B.H. Bentinck van Buckhorst - Willem I, 3-5-1815,copie. AHRA, FAS, nr. 315. 'Commissioriaal besogne van de rid-derschap van Gelderland 3 juli 1815'. RAG, Familie Archief VanSpaen van Biljoen, nr. 178.

67

Page 20: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

46. Beekelaar, 'Adel en ridderschap in Gelderland', pp. 12-13. Zo warenvan de in totaal twintig leden van het college van gedeputeerde statentussen 1815 en 1850 vijftien van adel.

47. J.C.E. van Lijnden van Hoevelaken - WA. van Spaen vanHardestein, 26-2-1815. AHRA, FAS, nr. 315.

48. Rond 1830 en vervolgens vanaf 1839 stonden het politieke bestel enhet kiesrecht in Nederland ter discussie, waarbij diverse auteurs zichkeerden tegen de in hun ogen to grote invioed van de aristocratie enmet name ook van de adel. Er werd gepleit voor afschaffing van depolitieke standen, in het bijzonder van de ridderschappen. De beken-de omslag van koning Willem II in 1848 onder de indruk van ontwik-kelingen in het buitenland opende de poort voor een grondwets-herziening die aan de ridderschappen alle politieke betekenis ontnamdoordat de grondwet geen standen meer kende en de leden van deprovinciale staten en van de tweede kamer rechtstreeks door deingezetenen liet kiezen. In plaats van verheffing in de adelstand heeftde grondwet sinds 1848 het dan ook nog alleen over verlening vanadeldom; waarbij binnen het constitutionele kader van enig actiefbeleid door het staatshoofd buiten de ministers om geen sprake meerkon zijn. Met de verwijdering van de ridderschappen uit het politiekebestel - wat iets anders is dan het afschaffen van deze colleges - hieldde adel op constitutioneel to zijn in de door Van Spaen gebruikte be-tekenis van het woord. Dit betekende echter niet dat even abrupt eeneinde kwam aan de invloed van de adel. In ambten, ministerielefuncties en vertegenwoordigende lichamen werden ook in de tweedehelft van de negentiende eeuw nog vaak personen van adel benoemdof gekozen, terwijl men met betrekking tot de diplomatieke dienstzelfs bijkans van een adellijk monopolie kon spreken.

49. In Gelderland was in 1821 het merendeel van de tien hoogst aange-slagenen in de directe belastingen van oude adel. De grondbelastingnam in de taxaties van de tien aangeslagenen een grote plaats in, ineen geval zelfs voor ruim 93%. 'Staat der tien in de directe belas-tingen hoogstaangeslagen persoonen. Provincie Gelderland. Dienst-jaar 1821'. Algemeen Rijks Archief, Hulpdepbt Schaarsbergen, Mi-nisterie van Financien, ingekomen stukken 0145 (1821).

50. De opmerking was van Willem Anne Schimmelpenninck van der Oye,achterneef van zijn gelijknamige oudoom. [WA. Schimmelpenninckvan der Oye - J.R. Thorbecke, 24-9-1839, in: De briefwisseling van J.R.Thorbecke 111 1836-1840. Uitgegeven door GJ. Hooykaas. RGPKleine Serie 64 (Den Haag) p. 298.1 Door daar aan toe to voegen datdan natuurlijk 'historische namen' tot de adel moesten behoren enhet jonkheerschap niet eenvoudig de 'voldoening eener ijdelheid'mocht zijn, ging hij in de richting van degenen die evenals wijlen

68

Page 21: Van riddermatige naar koninklijke adel - Universiteit UtrechtVan riddermatige naar koninklijke adel J. Aalbers Het lijkt niet misplaatst in een bundel rond '1800' een belangrijk thema

Balthasar Constantijn van Lijnden van Lunenburg meenden dat adel-dom wegens persoonlijke verdiensten behoorde to worden verleend.In het koninkrijk der Nederlanden is echter slechts op beperkteschaal wegens individuele verdiensten genobiliteerd. Het Nederlandsadelsbeleid is juist in de loop der jaren steeds formeler en terughou-dender geworden met als consequentie verstarring. Op den duurwerden alleen afstammelingen van het voormalige stedelijke patri-ciaat, die nog niet waren genobiliteerd, in de adel opgenomen. Patri-cische afkomst als zodanig gaf aanspraak op verlening van adeldomook wanner de betrokkene zelf niet kon bogen op bijzondere ver-diensten. Hierdoor was het toch mogelijk dat het jonkheerschapeenvoudig de voldoening ener ijdelheid was. Integratie van patricischegeslachten in een koninklijke adel kon men in het begin van de ne-gentiende eeuw door de tijd geboden achten. Overaccentuering vanhet aspect van patricische afkomst binnen het adelsbeleid tegen heteinde van die eeuw was dat niet.

51. Men zie bijvoorbeeld H.P.G. Quack, Herinneringen en levensjaren vanmr. H.P.G. Quack 1834-1913. (Amsterdam 1913) p. 174.

69