VAN GEBEURTENIS TOT CRISIS - ifv.nl › kennisplein › Documents › 20020601... · gebeurtenis en...
Transcript of VAN GEBEURTENIS TOT CRISIS - ifv.nl › kennisplein › Documents › 20020601... · gebeurtenis en...
VAN GEBEURTENIS TOT
CRISIS
WANNEER BREEKT DE PLEURIS UIT ?
Dirk de Vries
Gerard Hoogenboom
Peter Verhallen
Siske Klaassens
Tonnie Wold
Begeleider Hans van de Sande
Juni 2002
2
Inleiding
Op een mooie zomeravond tuurt een sterrenkundestudent met zijn telescoop naar het zwerk en
ontdekt halverwege Jupiter en Mars een grote steen die zich met forse snelheid in de richting
van de aarde beweegt. Hij meldt zijn vondst op het Ruimtekundig Instituut van de
Rijksuniversiteit Groningen, waar een computer uitrekent dat de steen ongeveer 4 ton weegt
en met grote waarschijnlijkheid binnenkort de aarde zal treffen, ergens op de 52e graad
noorderbreedte. Ondertussen zijn ook onderzoekers van het Nibra naarstig aan het rekenen
geslagen en tot de conclusie gekomen dat indien de ruimtekei in Nederland neerploft, het
aantal dodelijke slachtoffers naar verwachting 5000 tot 10.000 zal bedragen. "Dodelijke
meteoor stormt af op Nederland", kopt De Telegraaf de volgende dag.
Wat gebeurt er? Spoedzitting van het kabinet, nationale crisisstaf, onrust, bevolking gaat
hamsteren, vluchtelingenstroom naar veilige landen, premier Herben roept op tot kalmte en
waardigheid, helpt niks, er volgt stroomuitval, plunderingen, chaos, bestuurlijke verwarring,
kortom: de pleuris breekt uit.
Op 19 januari 2002 verscheen in NRC Handelsblad een paginagroot artikel met de titel:
ALLES PLAT - Nederland is niet voorbereid op een influenzapandemie. Het blijkt dat
met grote waarschijnlijkheid tussen nu en tien jaar een wereldwijde epidemie zal uitbreken
van een nieuw, venijnig type influenzavirus. Als er onvoldoende vaccins aanwezig zijn,
zullen in Nederland 15.000 mensen aan deze zogeheten pandemie sterven. Het aantal
mensenlevens dat met adequate vaccinatie kan worden gespaard wordt door de viroloog
Osterhaus geschat op 10.000. Daartoe moet echter wel worden aangevangen met de aanleg
van een voorraad antivirale middelen. Als de pandemie eenmaal is uitgebroken, is het te laat.
Fabrikanten waarschuwen dat de productie van het medicijn vele maanden vergt. Minister
Borst heeft echter de bestelling nog niet geplaatst, zo merkt de NRC fijntjes op.
De aanleiding tot het onderzoek
Wat is de reactie op dit onrustbarende bericht? Een spoeddebat in de Tweede Kamer? Borst
afgezet? Crisis in Nederland? Vluchtelingenstroom naar de Antillen? Plunderingen van
apotheken? Nee, niets van dat alles. Er breekt geen pleuris uit, er gebeurt helemaal niets. Het
artikel in de NRC, de aankondiging van een epidemie van apocalyptische dimensies, wordt
eigenlijk nauwelijks opgemerkt. Echter wel door ons. Wij verwonderen ons over het feit dat
de afgifte van een zo heldere boodschap met een zo alarmerende inhoud, niet leidt tot enige
beweging in de Nederlandse samenleving. Zijn wij zo stoïcijns? Nee, want er zijn talloze
voorbeelden van betrekkelijk kleine gebeurtenissen die felle maatschappelijke reacties teweeg
brengen. De Japanse keizer hoeft maar op bezoek te komen of de pleuris breekt uit. Hoe zit
het dan precies met die pleuris? Wij hebben ons over die vraag gebogen en denken een deel
van het antwoord te hebben gevonden.
Crisis: oorzaken en gevolg
Alles wat wij crisis noemen heeft zijn oorsprong in een bepaalde gebeurtenis. Moskou plaatst
kernwapens op Cuba. Een vliegtuig stort neer op een flatgebouw. Molukkers kapen een trein.
Rivierwater bereikt recordhoogte. Een milieuactivist schiet een politicus dood. Die
gebeurtenissen hebben gemeen dat ze een keten van maatschappelijke reacties teweeg
brengen. Eerst is er de aandacht voor de slachtoffers, voor hulpverleners of andere
3
betrokkenen en voor de gebeurtenis zelf. Mensen reageren geschokt, ontsteld, geëmotioneerd.
Een grote behoefte aan informatie ontstaat. Die wordt onmiddellijk en in grote hoeveelheden
door de media geproduceerd. Nóg meer aandacht, nog meer emoties, nog meer media: de
spiraal draait door. Naast de informatievoorziening nemen de media een sturende rol op zich
in de vorming van de publieke opinie. Collectieve gevoelens van verontwaardiging, van angst
of van medeleven kunnen ontstaan. De aandacht richt zich op bestuurders en uitvoerders die
verantwoordelijk worden geacht voor wat er gebeurd is, of voor wat er nog moét gebeuren.
Hier ontstaat spanning, die eveneens door de mediaspiraal wordt opgevoerd en richting
publiek en politiek verbreid. Na verloop van tijd wordt de onrust versterkt door allerlei
vermoedens over verborgen feiten die in de doofpot of onder de pet worden gehouden, door
geruchten en zelfs complottheorieën. Deze keten van reacties kan lang doorgaan en steeds
meer mensen involveren. We zeggen dan dat de pleuris is uitgebroken en bedoelen met deze
schilderachtige term dat een crisis resulteert in een samenlevingsbrede paniekachtige reactie.
Het is duidelijk dat tussen gebeurtenis en pleuris een proces plaatsvindt, het crisisproces
waarbij een groot aantal te onderscheiden partijen betrokken is. Dat zijn: de direct bij de
gebeurtenis betrokkenen, de hulpdiensten, de verantwoordelijken, de besluitvormers, de
media en de publieke opinie. De snelheid of de intensiteit van het crisisvormingsproces wordt
vooral bepaald door de manier waarop deze partijen interacteren. De directe relatie tussen
gebeurtenis en pleuris is daarmee echter nog niet duidelijk. Als we, met andere woorden,
willen begrijpen waarom de ene gebeurtenis tot een crisis leidt en de andere niet, is het niet
zozeer de gebeurtenis zelf die wij onder de loep moeten nemen als wel het proces dat door die
gebeurtenis in gang wordt gezet. Dat proces bestaat uit ketens van sociale interacties. Het
verschil tussen de twee mogelijke eindresultaten, namelijk 'pleuris' en 'geen pleuris', zit ergens
in dat proces verborgen.
Relevantie van het onderzoek
"Crisis" is een woord met een negatieve klank. Wij zitten doorgaans niet op een crisis te
wachten. Dat is terecht: crises leveren onrust, bedreigen economieën, kunnen andere crises en
zelfs oorlogen teweeg brengen. Crises kunnen carrières en reputaties breken.
Vertrouwensrelaties en allerlei andere intermenselijke relaties kunnen door een crisis aan hun
einde komen. Crises kunnen organisaties vernietigen en overheden in diskrediet brengen.
Crises kunnen echter ook positief uitpakken: wantoestanden kunnen aan het licht komen, er
kan een prikkel van uitgaan voor verbetering van zorg, van management, van veiligheid. Maar
of het tij nu ten goede of ten kwade keert, het is goed om op crises voorbereid te zijn. Wij
spreken tegenwoordig gemakkelijk over 'crisisbeheersing', maar de werkelijkheid gebiedt te
erkennen dat het beheersen van een crisis een uitermate moeilijke zaak is. Doordat
zelfversterkende processen een rol spelen, bepaalt de crisis grotendeels zijn eigen weg.
Bijsturen valt dan niet mee. Als wij echter een crisis aan zien komen, zijn wij in de
gelegenheid vooraf na te denken over wat ons te doen staat. Anticiperen is de beste vorm van
crisisbeheersing. Dit onderzoek is er op gericht het inzicht in het optreden en verloop van
crises te verbeteren. Wij willen voorzien óf crises kunnen ontaarden in pleuris, wanneer ze dat
doen en welke omvang ze gaan aannemen. We willen ze, kortom, beter voorspelbaar maken.
Want het uitbreken van de pleuris is een uiterst ongunstige en contraproductieve uitkomst van
een crisis.
4
Begripsomschrijving
Rosenthal en Van 't Hart (1985) definiëren het begrip crisis vanuit de optiek van het openbaar
bestuur. Beslissers ervaren een crisis als een acute noodsituatie, waarin onder grote druk moet
worden opgetreden:
"Een crisis is een ernstige bedreiging van de basisstructuren of van fundamentele waarden en
normen van een sociaal systeem welke bij een geringe beslistijd en bij een hoge mate van
onzekerheid noopt tot het nemen van kritieke beslissingen.
De (kritieke) beslissingen die in deze situatie worden genomen hebben als doel dat het
(betreffende) systeem in zijn grondtrekken overeind wordt gehouden: het bezweren van de
crisis is dus gericht op het behoud van het systeem".
Voor onze studie is vooral de vraag van belang in hoeverre een gebeurtenis door brede lagen
van de bevolking als crisis wordt ervaren. Het handelend optreden van bestuurders is van die
maatschappelijke onrust een afgeleide. Wij beschouwen crisis daarom in de eerste plaats als
een massapsychologische notie. Wij hanteren daarom een aangepaste versie van de definitie
van Rosenthal en Van 't Hart en wel een die meer omvat dan alleen het bestuurlijke aspect:
"Een crisis is een aantasting van de basisstructuren of van fundamentele waarden en normen
van een maatschappelijk systeem, die door de publieke opinie als ernstig bedreigend wordt
opgevat. De publieke opinie oefent, vooral via de media, druk uit op politiek en openbaar
bestuur om zodanig handelend op te treden dat het systeem in zijn grondtrekken behouden
blijft."
In dit stuk hanteren wij het begrip Crisis voor het gehele fenomeen. Een crisis begint met een
Gebeurtenis, bijvoorbeeld een ramp. Aansluitend komt het Crisisproces op gang: directe
hulpverlening, inschakeling van relevante diensten en instanties, samenwerking daartussen,
herstel van schade en gewonden, alsmede nazorg. Wanneer in dit crisisproces dingen fout
gaan en paniekachtige reacties optreden, spreken we van Pleuris, een verschijnsel dat al kort
na de gebeurtenis kan starten en dat een lange nasleep kan hebben, zoals we die kennen in de
vorm van parlementaire enquêtes.
5
Theoretische verkenningen
De titel van het onderzoek geeft aan dat het gaat om het proces dat plaatsvindt als een
gebeurtenis uitmondt in een crisis; een proces waarbij uiteindelijk de pleuris uitbreekt.
Belangrijke omslagen vinden plaats in stemmingen, meningen en gedragingen van individuen
en de massa. Een voor brandweermensen verduidelijkend beeld is dat van een flash-over. Op
een bepaald moment ontwikkelt een gebeurtenis zich zodanig dat een omslagpunt bereikt
wordt, een soort maatschappelijke flash-over; waarmee de crisis een feit is.
In het kader van het onderzoek is gezocht naar studies, beschouwingen en andere literatuur,
die binnen deze tak van wetenschap uitgevoerd zijn. Probleem is dat dergelijke omslagen in
geringe mate onderwerp van nadere bestudering geweest zijn. Toch is een drietal ingangen
gevonden dat ons inzicht verschaft in (delen van het) genoemde proces en ons gezichtspunten
aanreiken voor de ontwikkeling van een model, zoals dat later in dit hoofdstuk aan de orde
komt.
Allereerst zal kort ingegaan worden op de theoretische basis voor de ontwikkeling van
modellen. Vervolgens wordt nader ingegaan op de theoretische grondslagen voor de
totstandkoming van een model, waarmee inzicht verschaft kan worden in het waarom van het
uitbreken van de pleuris
Modelontwikkeling
Om het proces van gebeurtenis naar crisis te modelleren kan gekozen worden voor een
zogenaamd temporeel model. Een dergelijk model is tijdsgebonden en geeft inzicht in het
verloop door de tijd. De eerste fase in een temporeel model wordt de planningfase genoemd,
(van de Sande & Wortel, 1985), waarin door allerlei betrokken partijen voorbereidingen
getroffen worden, zoals het maken van plannen, draaiboeken of preventie. Een tweede fase
kan zijn die van mobilisatie, waarbij op basis van de plannen overgegaan wordt tot de
daadwerkelijke voorbereiding van een eventuele actie, die in de derde fase werkelijkheid
wordt. Een dergelijk model kan zeker haar nut bewijzen als een structurerend instrument,
maar biedt weinig inzicht, bijvoorbeeld in de verschillende variabelen en hun onderlinge
samenhang.
Een andere modelmatige benadering is gebaseerd op de functionaliteit. Een goed voorbeeld
van een functioneel model wordt gegeven door Smelser en wordt beschreven in de volgende
paragraaf. Functioneel gaat verder dan temporeel in die zin dat een bepaalde toestand een
voorwaarde kan zijn voor escalatie, dat wil zeggen dat een crisis alleen kan plaatsvinden als
aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt. Hiermee wordt nog niets gezegd over een mogelijk
aanwezig causaal verband. Het inzicht wordt met een functioneel model dus zeker vergroot,
maar wat er aan ontbreekt is causaliteit.
Daarmee komen we bij het derde model, het causale model. In een dergelijk model wordt het
proces, de gang van zaken, weergegeven in termen van oorzaak en gevolg. Een nadeel van
een causaal model is dat ze vaak nogal mechanistisch en simplistisch overkomen, maar indien
weloverwogen vormgegeven kan het, het inzicht duidelijk vergroten. De relaties tussen
variabelen kunnen met een causaal model een gezicht krijgen.
6
Gezien onze problematiek hebben we ervoor gekozen op zoek te gaan naar een causaal model
dat ons inzicht biedt in de relatie tussen een aantal variabelen (parameters) die bepalend zijn
voor het proces enerzijds en de pleuris als resultaat van het proces anderzijds. Het doel is
belangrijke variabelen te benoemen die bijdragen aan het vergroten van ons inzicht in het
proces. Hiermee zij tevens gezegd, dat niet alle variabelen benoemd zullen worden die binnen
het proces een rol spelen.
Theorieën
Op basis van de hierna te behandelen theorieën willen we een top drie aanreiken die in zijn
algemeenheid voor de uiteindelijke mate van pleuris van groot belang zal zijn. Dit zijn de
theorieën van Smelser, Gladwell en Van Ginneken.
Smelser
In 1962 publiceerde Neil J. Smelser een sociologisch model om collectief gedrag te verklaren.
Hij onderscheidt daarin een aantal belangrijke determinanten voor dat collectieve gedrag,
waarvan een drietal in meer of mindere mate bepalend is voor het uiteindelijke ontstaan en de
vorm van een crisis. Deze factoren dienen gezien te worden als een soort randvoorwaarden
voor dit ontstaan. In de vorige paragraaf is al aangegeven dat dit kenmerkend is voor een
functioneel model.
Allereerst dient er volgens Smelser een sociale structuur te zijn die aanleiding moet kunnen
geven voor het ontstaan van spanningen. Een voorbeeld hiervan is een maatschappij, waarin
meerdere bevolkingsgroepen samenleven in een stad. Doordat de verschillende
bevolkingsgroepen samenwonen en afhankelijk zijn van elkaar ontstaat er een netwerk van
contacten en contactmomenten. Dit netwerk is de noodzakelijke basis voor het ontstaan van
spanningen. Vervolgens kan er in die sociale structuur een intrinsieke spanning ontstaan, die
steeds voelbaar is. Het gaat met name om spanningen die de basiscomponenten van sociaal
handelen beïnvloeden. Deze basiscomponenten zijn: waarden, normen, rollen en organisaties
en situationele faciliteiten. Een voorbeeld is hier de spanning die er bestaat tussen
bijvoorbeeld een "witte” en “zwarte” bevolkingsgroep in steden, of rijk vs arm, of religieuze
verschillen, of opinieverschillen tussen commercie en veiligheid. Een derde bepalende factor
bij het ontstaan van crises is volgens Smelser het ontstaan van algemene overtuigingen die
vanuit de bestaande spanning ingevuld wordt. Deze overtuigingen kunnen verschillende
vormen hebben: hysterie, rages, vijandigheid, normgeoriënteerde overtuigingen en waarde-
georiënteerde overtuigingen. Dit is afhankelijk van de genoemde basiscomponenten. Een
voorbeeld hiervan is de overtuiging dat “de zwarte bevolkingsgroep steeds betrokken is bij
geweldpleging”. Een ander voorbeeld is de overtuiging dat ondernemers veiligheid van
ondergeschikt belang vinden aan het maken van bedrijfswinsten.
Deze determinanten staan dus niet los van elkaar, maar ze zijn gerangschikt in een functioneel
model dat steeds een toegevoegde waarde geeft aan de volgende stap. Voor elke stap verder is
de voorliggende stap nodig, maar het hoeft niet zo te zijn dat de stappen steeds gemaakt
worden. Zo kan er al heel lang een structurele spanning zijn zonder dat een algemene
overtuiging ontstaat. Verder is kenmerkend voor het model van Smelser dat de sociale
controle met de opeenvolgende stappen steeds minder wordt. Men wordt als het ware
meegetrokken in de loop der gebeurtenissen. Smelser gaat in zijn model uit van collectief
reageren op spanningen. Doel van het ongeïnstitutionaliseerde collectief gedrag is het
7
modificeren van de spanningen en het bereiken van een herstructurering van het sociale
gedrag. Uiteindelijk is de institutionalisering hiervan in diverse vormen het resultaat.
Dit stuk:"Van gebeurtenis naar crisis", gaat over de aanloop naar een crisis. Smelser laat zien
dat er factoren zijn die er in die fase toe doen. Het gaat dan niet zozeer om een omslagpunt,
zoals dat hierna in navolging van Gladwell (2001) beschreven wordt, maar om belangrijke
determinanten die in de fase voor de crisis een omslag teweegbrengen in het denken, de
stemming en het gedrag.
Als vierde fase noemt Smelser de aanleiding. Een lont in het kruidvat die ontstoken wordt.
Voorbeeld hiervan is een roofoverval waarbij iemand van de blanke bevolkingsgroep dodelijk
gewond raakt door toedoen van een niet-blanke. Vervolgens kunnen we te maken krijgen met
de vijfde fase die Smelser noemt, mobilisatie van leiders die vorm geven aan de escalatie van
het incident. Om op hetzelfde voorbeeld door te gaan, er komt een wraakactie van een blanke
groep mannen die min of meer spontaan plaatsvindt, maar wel geïnitieerd en enigszins
georganiseerd moet worden. Als laatste fase geeft Smelser het modificeren van spanningen en
het herstructureren van sociaal gedrag (‘Sociale controle’). Deze fase omvat pogingen van de
overheid om de zaak beter in de greep te krijgen, pogingen van het publiek of relmakers om
invloed op elkaar uit te oefenen, maar ook de zorg, bij de brandweer als nazorg aangeduid, en
maatregelen voor de terugkeer naar de situatie van voor de crisis.
Gladwell
Gladwell behandelt in zijn boek “The tipping point” omslagen in gedrag of stemming van
groepen of zelfs hele samenlevingen. Hij gebruikt daarvoor een aantal vergelijkingen,
waarvan de meest aansprekende die van de epidemie is. De aanleiding tot een epidemie kan
heel gering zijn, bijvoorbeeld een virus. Zo’n virus moet door iemand, de bron van besmetting
gedragen worden en hoe meer mensen met deze persoon omgang hebben, hoe meer er besmet
raken. Bovendien moet het virus krachtig en resistent zijn. Tenslotte moet de besmetting om
tot een epidemie uit te groeien in een geschikte context plaatsvinden, bijvoorbeeld een
hongersnood of een hittegolf. Deze drie factoren worden door Gladwell benoemd als de Wet
van de Enkelingen, de Beklijvings Factor en de Kracht van de Context.
Volgens de Wet van de Enkelingen doen sommige mensen er in een proces of systeem van
meningsvorming meer toe dan andere. Het gaat dan vaak om mensen met een speciaal talent
om anderen bijeen te brengen. Mondelinge epidemieën zijn het werk van Verbinders, mensen
die gespecialiseerd zijn in mensen, maar je hebt ook mensen die gespecialiseerd zijn in
informatie. Ze beschikken over de informatie en de sociale vaardigheden om mondelinge
epidemieën op gang te brengen. Wat hen zo bijzonder maakt, is echter niet hun kennis, maar
de manier waarop ze die doorgeven. Bij een sociale epidemie dienen ze als databanken. Zij
formuleren de boodschap. De eerste genoemden zijn de sociale lijm: zij verspreiden die
boodschap. Als derde groep bestaan er nog speciale mensen die in staat zijn ons te overtuigen
als we twijfelen aan wat we te horen krijgen; zij zijn even doorslaggevend voor de omslag van
een mondelinge epidemie als de beide andere groepen. Kennelijk zijn er bij sociale
veranderingsprocessen sleutelfiguren: niet iedereen is gelijk.
Als we spreken van de Beklijvings Factor dan houdt dit in dat er specifieke middelen bestaan
om te zorgen dat een aanstekelijk bericht onthouden wordt; betrekkelijk eenvoudige
veranderingen in de presentatie en de structurering van de informatie kunnen een groot
verschil maken voor de indruk die ze teweeg brengt. Maar de inhoud van de boodschap is ook
van belang. De specifieke kwaliteit die ervoor zorgt dat de boodschap duurzaam wordt
8
onthouden noemt Gladwell de Beklijvings Factor. Laat de boodschap – of het voedsel of de
film of het product of de gebeurtenis een blijvende indruk achter? Zozeer dat er iets verandert,
dat iemand tot handelen wordt aangezet? Je kunt het beklijven van een boodschap versterken
door hem naar voren te halen of te herhalen. We geloven allemaal graag dat de sleutel van de
invloed die we op iemand uitoefenen ligt in de inherente kwaliteit van de ideeën die we te
berde brengen. Maar vaak heeft men niets substantieels veranderd aan de inhoud van wat er
wordt gezegd, maar werd in de marge wat geknutseld aan de presentatie. Met andere
woorden, de scheidslijn tussen afwijzing en aanvaarding, tussen een epidemie die een
omslagpunt bereikt en één die dat niet doet, is soms veel dunner dan het lijkt.
Een derde factor die Gladwell beschrijft is de Kracht van de Context, waarbij er vanuit wordt
gegaan dat mensen veel ontvankelijker zijn voor hun omgeving dan meestal wordt
aangenomen. De essentie hiervan is dat onze innerlijke gesteldheid een gevolg is van onze
uiterlijke omstandigheden maar dat we ons daarvan zelden bewust zijn. Uit verschillende
onderzoeken blijkt dat onze meningen en attituden van minder belang zijn voor ons handelen
dan de sociale en fysieke context van ons gedrag.
Eén specifiek aspect van de context is zeer invloedrijk, en dat is de doorslaggevende rol die
groepen bij sociale epidemieën spelen. Zodra we deel uitmaken van een groep, zijn we
allemaal ontvankelijk voor groepsdruk en sociale normen die een kritieke rol spelen als we
ons door een beginnende epidemie laten meeslepen.
Wanneer we proberen een idee, attitude, stemming of product een omslagpunt te laten
bereiken, proberen we ons publiek in een klein, maar doorslaggevend opzicht te veranderen:
we proberen het te infecteren, het op te zwepen, hun afweer te doorbreken en hen te bekeren
tot aanvaarding. Dat kan worden gedaan met behulp van de invloed van speciale soorten
mensen, mensen die buitengewoon goed zijn in het leggen van contacten. Dat is de Wet van
de Enkelingen. Het kan worden gedaan door de inhoud van de communicatie te veranderen,
door een boodschap zo indringend te maken dat deze in de gedachten van een ander blijft
hangen en hem tot actie aanzet. Dat is de Beklijvings Factor. Deze wetten zijn intuïtief
begrijpelijk, maar we moeten ook onthouden dat kleine veranderingen in de context bij
epidemieën die een omslagpunt bereiken even belangrijk kunnen zijn, zelfs al gaat dit in tegen
enkele van onze diepgewortelde vooronderstellingen over de menselijke aard.
De besproken factoren spelen een rol in het proces hoe een gebeurtenis kan uitmonden in een
crisis. Een oorzakelijk verband kan hiermee echter niet aangetoond worden. Het betreffen met
name handelingsfactoren die een bijdrage kunnen leveren in het proces naar het ontstaan van
een crisis maar geen directe oorzaken zijn. Het gaat duidelijk niet om beïnvloedbare
indicatoren die een causaal verband zouden kunnen weergeven. Toch is de theorie van
Gladwell belangrijk voor het inzicht dat gegeven wordt in het proces dat onderwerp is van ons
onderzoek. Het is één van de weinige publicaties die zo de nadruk legt op zaken die in eerste
instantie van ondergeschikt belang lijken bij het ontstaan van een collectieve
gedragsverandering.
Van Ginneken
In het boek van Gladwell spelen drie factoren een belangrijke rol als het gaat om het bereiken
van een omslagpunt in de publieke opinie. Van Ginneken (2001) heeft dergelijke omslagen op
een andere manier beschreven in zijn boek "Schokgolf, omgaan met opiniedynamiek". Ook
hierin worden allerlei factoren opgenoemd die van belang zijn als het gaat om de
ontwikkeling van gebeurtenis tot crisis. Van Ginneken spreekt over ‘kwesties’, hiermee
bedoelt hij zaken die de publieke opinie op een gegeven moment sterk bezighouden. In deze
9
kwesties vinden vaak plotselinge omslagen van opinies en stemmingen plaats en deze wil hij,
evenals Gladwell, verklaren. Dat dergelijke omslagen vaak in crisissituaties plaatsvinden en
voor het verloop van een crisis zeer relevant zijn is een impliciete aanname in zijn boek. Van
Ginneken definieert publieke opinie als het geheel van geuite oordelen van alle mensen, de
expressie van hun gevarieerde subjectiviteit.
Factoren die in zijn verhaal van belang zijn voor de totstandkoming van omslagen zijn:
- aansprekende beelden (voor t.v.)
- onmiddellijkheid (duidelijke impact)
- welomschreven spelers (goede en slechte)
- geografisch toegankelijk, bevestigend (t.a.v. bestaande overtuigingen)
- universeel of toevallig (overkomt iedereen of had iedereen kunnen overkomen)
- voorzienbaar (voor slechteriken) en onvoorzienbaar (voor slachtoffers)
- beschikbaarheid eenvoudige oplossingen of preventie.
Hoe kwesties de publieke opinie beïnvloeden en andersom wordt door Van Ginneken
uitgebreid beschreven. Aangegeven wordt dat een aantal factoren van belang kunnen zijn. Het
gaat dan om bijvoorbeeld enkelingen en groepen, die allianties en fronten vormen. Deels kan
hier het vergelijk gemaakt worden met hetgeen Gladwell aanhaalt in zijn Wet van de
Enkelingen. Dat geldt ook voor de constatering dat het er niet alleen toe doet wat er
inhoudelijk vermeld wordt, maar dat ook de manier waarop de redeneringen ter tafel gebracht
worden, van groot belang kan zijn. De media worden door Van Ginneken als een belangrijke
partij naar voren geschoven. Deze kunnen, indien ze willen, zorgdragen voor een effectieve
verspreiding van de boodschap en daarmee in belangrijke mate de publieke opinie
beïnvloeden. De nieuwswaarde van de boodschap doet er daarbij toe.
Kenmerken die hier van belang zijn ten aanzien van die nieuwswaarde zijn:
- kortdurendheid, grootschaligheid, eenduidigheid
- eenvoudig in te delen
- als incident onverwacht is
- element van breuk of discontinuïteit
- concurrentie van mogelijk ander nieuws
- nieuwswaardigheid van mensen/categorieën
Van Ginneken geeft min of meer de levensloop weer van kwesties, waarbij hij een nulfase
hanteert waarin er niets aan de hand is (overeenkomend met Smelsers fase 1). Vervolgens is
er een latente fase met vage onvrede en een gevoel van onbehagen (Smelser fase 2). Hierna
volgt de emergentiefase met een eerste probleemdefinitie en meerdere woordvoerders die er
de aandacht op vestigen. Hij benoemt vervolgens een diffusiefase, waarin diverse mensen en
groepen stellingen innemen (Smelser fasen 3 en 5). Deze fase gaat over in een rijpheidsfase.
Op dat moment is sprake van een vrijwel gevormde publieke opinie, met die kanttekening dat
slechts een klein gedeelte van de mensen een gefundeerd oordeel heeft. De volgende fase
noemt Van Ginneken de pay-off fase, waarin feitelijke maatregelen genomen worden die
gericht zijn op een te prefereren situatie boven de bestaande. Deze komt overeen met
Smelsers zesde fase. De laatste fase die van Ginneken onderscheidt is de slotfase, waarin hij
een soort wederopstanding in nieuwe vorm veronderstelt van serieuze maatschappelijke
problemen die natuurlijk, ondanks de omslag, niet zomaar opgelost zijn.
Voor het beschrijven van het proces dat van gebeurtenis naar crisis wordt doorlopen, is van
Ginneken zeker voor ons van belang. Hij geeft factoren weer die een bijdrage leveren aan de
10
transformatie van gebeurtenis naar crisis. Oftewel, hij benoemt factoren die een rol spelen bij
het beantwoorden van het causaliteitsvraagstuk, betreffende de vraag "welke factoren een rol
spelen bij het uitbreken van de pleuris". In de volgende paragraaf zal duidelijk worden in
hoeverre Van Ginneken, naast Smelser en Gladwell, een bijdrage kunnen leveren aan de
ontwikkeling van een model dat inzicht verschaft in het welbekende proces.
Als samenvatting van het voorgaande geven we een overzicht van de fasering van de drie
theorieën en hun samenhang.
Smelser (1962) Gladwell (2001) van Ginneken (2001) dit stuk (2002)
Structuur Nulfase
Spanning Onbehagen
Overtuigingen Bestaande praktijk Emergentie
Gebeurtenis Gebeurtenis
Mobilisatie Omslagpunt Diffusie Crisisproces
Sociale controle Besmetting Payoff
Slotfase Pleuris
11
Een nieuw model; De wet van Pleuris
Verklaren van menselijk gedrag is een ontzettend moeilijke opgave omdat er ontzettend veel
factoren van invloed zijn op het handelen van personen. Om bestudering toch mogelijk te
maken wordt de werkelijkheid teruggebracht tot een aantal variabelen. De belangrijkste
parameters worden bij een onderzoek in relatie tot elkaar gebracht en andere factoren worden
buiten beschouwing gelaten. Hiermee wordt ten behoeve van onderzoek dus een
vereenvoudiging van de werkelijkheid gebouwd, er wordt gemodelleerd. In voorgaande
paragrafen zijn een aantal modeltypen besproken; een temporeel model, een functioneel
model en een causaal model. De moeilijkheidsgraad in deze opsomming is oplopend.
Waarom een nieuw model?
De behandelde theorieën geven geen causaal inzicht in de wijze waarop een gebeurtenis zich
kan ontwikkelen tot een crisis. Gladwell en van Ginneken geven temporeel georiënteerde
modellen, Smelser gaat in zijn betoog verder en geeft een functioneel model. Kenmerkend
hierbij is dat steeds achteraf een verklaring gezocht wordt voor het optreden van bepaalde
gebeurtenissen.
Bij de ontwikkeling van pleuris zou het echter zinvol zijn om tijdens gebeurtenissen een idee
te hebben of het mogelijk is dat commotie uitbreekt. In dat geval is een model dat
voornamelijk achteraf verklarend is niet handig. Een causaal model, koppeling van oorzaak en
gevolg zou geschikter zijn. Op basis van bekende parameters kan worden ingeschat wat het
gevolg van gebeurtenissen zal zijn. Met deze informatie kan gericht geprobeerd worden in te
spelen op komende ontwikkelingen. Hierbij kan gedacht worden aan het initiëren van
maatregelen om de nadelige effecten te beperken. Ook kan men trachten te anticiperen op
gebeurtenissen waardoor effectiever met de crisis kan worden omgegaan.
Voorspellende parameters voor Pleuris
Voor de bouw van een causaal model is het noodzakelijk parameters of variabelen te vinden
die bepalend zijn voor het optreden van het effect dat onderzocht wordt. De variabelen die
bijvoorbeeld de omvang van risico bepalen, zijn de kans dat iets gebeurd en het effect dat een
gebeurtenis heeft. Op eenzelfde wijze dienen variabelen die bepalend zijn voor het optreden
van pleuris beschreven te worden.
Bij het zoeken naar de variabelen die de mate van Pleuris bepalen, hebben de auteurs in een
brainstormsessie gebeurtenissen tegen het licht gehouden om te bezien wat de elementen
waren die in de ontwikkeling van pleuris doorslaggevend waren. Hierbij zijn kennis en
indrukken van gebeurtenissen waarbij de pleuris wel of niet uitbrak gekoppeld aan de
theorieën van Smelser, Gladwell en van Ginneken. Opvallend was dat er zich, gedurende de
discussies en evaluaties, drie hoofdgroepen van elementen vormden.
Deze hoofdgroepen (variabelen) zijn :
• Verwijtbaarheid;
• Relevantie;
• Mediageniekheid.
12
Verwijtbaarheid
Het eerste belangrijke element dat steeds terugkwam bij het uitbreken van commotie is “de
mate waarin verwijten gemaakt kunnen worden”. Hierbij gaat het per definitie niet om
objectieve, maar om subjectieve verwijtbaarheid. Het is niet relevant of daadwerkelijk sprake
is van tekortkomingen van functionarissen of organisaties. Het gaat hier met name om het
beeld; de gevoelens en emoties van verwijtbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn de reacties op
het gedrag van de on-scene-commander van de luchtmacht bij de Hercules en de reacties op
het gedrag van de eigenaar van FE-Fireworks in Enschede.
Ook vanuit de theorie zijn hiervoor aanknopingspunten te vinden. Smelser geeft hierover
bijvoorbeeld aan dat vanuit het niveau van algemene overtuigingen (beliefs) een beeld van
vijandigheid kan ontstaan op het niveau van rollen en organisaties. Vanuit spanningen
ontstaat een algemeen aanvaard beeld van functionarissen, groepen of organisaties. Het
algemene beeld dat de overheid een bureaucratische organisatie is die niet effectief kan
optreden, herbergt in zich een waardeoordeel waarbij een verwijtende ondertoon hoorbaar is.
Ook Refro (geciteerd in van Ginneken, 2001) geeft ingrediënten die verwijtbaarheid zichtbaar
en voelbaar maken. Hij stelt dat voor het ontstaan van kwesties liefst sprake moet zijn van
identificeerbare spelers, in de zin van goed en slecht. Met name voor de “slechteriken”
zouden incidenten tot verwijten leiden. Voorbeeld hiervan is de ophef die over Bram Peper
ontstond na zijn vermeende fraude in Rotterdam. Voor de bad-guy is nog nadrukkelijker
sprake van verwijtbaarheid als een schijnbaar eenvoudige oplossing of preventieve activiteit
voorhanden is.
In de beschouwingen die van Ginneken geeft zijn belangrijke elementen te herkennen die het
begrip verwijtbaarheid invullen. In het psychologisch patroon dat hij beschrijft geeft hij aan
dat mensen neigen naar indeling van anderen in groepen en hieraan tevens een waardeoordeel
hangen. ‘De ambtenaar in de bureaucratische organisatie is lui en weet niet waar het eigenlijk
over gaat’. Ook acht hij de rol van het wij/zij gevoel belangrijk.
Relevantie
Het tweede element dat bij maatschappelijke commotie steeds aanwezig bleek was relevantie.
Naarmate een bepaalde kwestie relevanter is voor een individu of een groep zal er sterker op
gereageerd worden. Men zou het ook zo kunnen uitdrukken: De gebeurtenis moet in een
context kunnen “landen”. De mate waarin dit zo is, is maatgevend voor de ontwikkeling van
pleuris. In een land waarin velen last hebben gehad van brandpreventieve maatregelen en deze
eigenlijk overdreven vonden, kan de gebeurtenis in Volendam uitgroeien tot een crisis van
grote omvang. Immers, “ze” vallen je lastig, maar het helpt niets. Indien echter sprake is van
echte maatschappelijke acceptatie van zo’n preventiebeleid, zoals bijvoorbeeld bij
autogordels, zal de mate waarin de effecten van een ongeluk uitwerken beduidend kleiner
zijn. Vergelijkbaar is de stormachtige politieke ontwikkeling rond Pim Fortuyn. Als er geen
onvrede over de werkwijze van de huidige politiek bestond zou hij nooit zo snel, zoveel
aanhang gekregen hebben.
Ook theoretisch zijn voor relevantie een aantal aanknopingspunten te vinden. Smelser geeft
hierbij aan dat een infrastructuur aanwezig moet zijn waarin spanningen kunnen ontstaan. In
een maatschappij waarin ruilhandel nodig is voor levensonderhoud zal een financiële crisis
nooit voortkomen. In onze westerse maatschappij met de dichtheid en afhankelijkheid zullen
kleine verstoringen gemakkelijk tot escalaties kunnen leiden. Verder geeft hij aan dat er een
structurele spanning moet zijn die de basis is voor het vormen van algemene overtuigingen en
13
het plaatsvinden van incidenten. In het voorbeeld van de financiële crisis moet dus sprake zijn
van gebrek aan vertrouwen in de beurzen als het incident, een faillissement van een groot
bedrijf, moet leiden tot een beurscrisis. Renfro spreekt in dit kader ook nog van geografische
toegankelijkheid. Een gebeurtenis moet vrij dicht bij de belevingswereld van veel mensen
liggen. De gezonken veerboten in het Verre Oosten spreken minder aan dan de Herald of Free
Enterprise, of de Estonia. Tevens geeft hij aan dat mensen het gevoel moeten hebben dat het
iedereen kan overkomen.
Mediageniekheid
De laatste variabele die kenmerkend is, bleek de mate waarin een gebeurtenis mediageniek
genoemd kan worden. Mediageniekheid wordt hierbij vele maten breder geïnterpreteerd dan
enkel mooie beelden of indringende plaatjes. De aanrijding van Maxima is mediageniek
vanwege het feit dat hierbij een geliefde prinses betrokken is, terwijl er dagelijks dergelijke
kleine ongelukjes gebeuren waarbij niemand omkijkt.
Ook vanuit de besproken theorieën is duidelijk dat mediageniekheid een belangrijke
parameter is. Gladwell geeft in zijn “Wet van Enkelingen” aan dat sprake moet zijn van
verbinders en verkopers. De media vervullen beide rollen in onze maatschappij. Middels
radio, tv en kranten worden boodschappen en mensen snel aan elkaar gekoppeld, en
informatie snel verspreidt over een groot publiek. Verder onderscheidt hij de “Beklijvings
Factor”. Hiermee geeft hij aan dat er iets moet zijn dat de aandacht trekt en ook vast weet te
houden tijdens de gebeurtenis. De media maken in veel gevallen ook deze overweging bij het
kiezen van berichten. Als voorbeeld mag gelden dat veel mensen ‘live’ het tweede vliegtuig
in de toren van het WTC zagen vliegen en de dramatische instorting van dit symbolische
gebouw als onvergetelijk in hun geheugen gebrand hebben. Dit heeft zeker bijgedragen aan de
omvang van de pleuris die daarna is uitgebroken.
Ook in de theorie van Smelser speelt mediageniekheid een rol. Deze zit met name in het tot
stand komen van de ‘beliefs’. Vanuit de gedachte dat geen feit zonder duiding gepresenteerd
kan worden, spelen de media een grote rol bij het totstandkomen van algemene overtuigingen.
De signatuur van kranten bepaalt voor groepen van mensen de aard, inhoud en vorm van
informatie die zij opnemen. Van Ginneken voegt hieraan toe dat overtuigen en heroriëntatie
van feiten hierin erg belangrijk zijn. Journalisten en specialisten geven over dezelfde feiten
nogal eens andere interpretaties, hetgeen weer aanleiding geeft tot verdere discussies.
Van Ginneken stelt dat de nieuwswaarde een belangrijke parameter is, maar voegt een
belangrijk idee toe. Hij maakt, in navolging van recente sociaal psychologische theorieën een
onderscheid tussen twee soorten informatieverwerking: Mensen verwerken informatie ofwel
diepgaand, dat wil zeggen ze denken erbij na, verzinnen argumenten en proberen de juistheid
te onderzoeken, ofwel ze reageren meer emotioneel en in beelden. De eerste manier is
langzaam maar grondig, de tweede snel en oppervlakkig. Bij weinig tijd voor analyse zullen
mensen hun overtuigingen vooral vormen op basis van beelden en associaties. In de snelle
maatschappij waarin wij leven wordt deze manier van informatie verwerking steeds
belangrijker en de media beseffen dat goed. Mediageniekheid wordt dus een steeds
belangrijker criterium voor nieuwsitems. Ook Renfro geeft aan dat kwesties een goed
(tv)beeld nodig hebben, naast een inhoudelijke impact. Beide factoren, inhoud en beeld, zijn
dan ook selectiecriteria voor media bij berichtgeving
De mediageniekheid heeft tevens een bijzonder afgeleid effect. De media beoordelen nieuws
op zijn mediageniekheid en maken op basis daarvan berichtgeving. Hierdoor treedt een
selecterend en interpreterend mechanisme op, waardoor panklare oneliners gemaakt worden
14
die het grote publiek snel kan slikken. Het boek Crisis in het nieuws1, geeft in dit kader aan
‘De media wordt in dit krachtenveld een belangrijke rol toegekend als katalysator, die issues
bij het publiek aanbrengt, dan wel als poortwachter die issues afweert.’
Voeg hierbij het hele grote en snelle bereik van de media en het sneeuwbaleffect (als er één
over schrijft, doen ze het allemaal) en er kan gesteld worden dat de invloed van
mediageniekheid een extra dimensie heeft ten opzichte van de andere variabelen. Deze
afgeleide effecten dragen er zorg voor dat een soort zichzelf versterkende parameter ontstaat,
die in relatie tot de beide anderen sterk verzwarend is in zijn bijdrage tot pleuris.
Constructie van de ‘Wet van Pleuris’
Voor de definiëring van een causaal model is het noodzakelijk om de gebruikte variabelen
met elkaar in verband te brengen. Bovendien zal de mate waarin elke variabele bijdraagt aan
de ontwikkeling van de pleuris gedefinieerd moeten worden.
Voor elk van de variabelen kan gesteld worden dat de sterkte van de variabele bijdraagt aan
de omvang van de pleuris die uitbreekt. Met andere woorden: hoe hoger de mate van
bijvoorbeeld de verwijtbaarheid, hoe groter de pleuris die zal uitbreken.
Verder wordt ervan uitgegaan dat er bij het ontbreken van één van de variabelen geen pleuris
uitbreekt. Als bijvoorbeeld geen elementen van verwijtbaarheid aanwezig zijn ontbreekt de
grond voor verontwaardiging, waardoor acceptatie optreedt (vergelijk natuurverschijnselen).
Als een gebeurtenis niet maatschappelijk relevant is zal er door de bevolking ook geen
aandacht aan besteed worden. Ten slotte wordt door de media weinig aandacht besteed aan
gebeurtenissen die niet mediageniek zijn en deze dringen dus ook niet door bij de bevolking.
We zijn daarom van mening dat in onze informatiemaatschappij mediageniekheid een soort
dubbele werking heeft (zie mediageniekheid). Enerzijds wordt hierop door de media
geselecteerd, anderzijds is het presenteren van indringende beelden een krachtige beïnvloeder
van de publieke opinie. Dit zichzelf versterkende mechanisme moet via een extra zwaar
gewicht voor deze factor zichtbaar gemaakt worden in het uiteindelijke model.
Bovenstaande analyse leidt tot de beslissing dat de variabelen verwijtbaarheid,
mediageniekheid en relevantie in de formule met elkaar moeten worden vermenigvuldigd om
de mate van pleuris te kunnen voorspellen. Het effect van een lage waarde voor één van de
factoren is dan immers groter dan bij sommering. Verder dient mediageniekheid een zwaar
gewicht te krijgen. We kwadrateren deze factor daarom in ons model.
De wet van Pleuris luidt dan als volgt :
Met deze wet is een causaal, of althans voorspelling toelatend verband gelegd tussen een
drietal centrale parameters van een gebeurtenis en de mate van commotie die kan ontstaan.
Beslissers kunnen hiermee dus een inschatting maken van de maatregelen die getroffen
moeten worden om met de ‘verwachte nieuwe situatie’ effectief om te kunnen gaan.
P = V * R * M2
15
We wijzen er met nadruk op dat de regel: ’What you get out of it, depends on what you put
into it’, hier niet opgaat. De factoren V, R en M zijn redelijk objectief vast te stellen
kenmerken van een gebeurtenis, vaak zijn ze zelfs vooraf vast te stellen. Het zijn met nadruk
geen kenmerken van de gevolgen van die gebeurtenis.
16
Toetsing van de Wet van Pleuris
In dit hoofdstuk wordt de Wet van Pleuris getoetst aan incidenten in de praktijk. Bij de keuze
van de incidenten is gezocht naar, in essentie, vergelijkbare gebeurtenissen, welke in potentie
een zelfde effect hadden kunnen veroorzaken binnen de publieke opinie. Hiervoor zijn twee
soorten incidenten, een vliegtuigongeval en een grote brand, nader onderzocht met behulp van
de geconstrueerde wet. Van elke categorie zijn weer twee incidenten uitgewerkt. Voor het
vliegtuigongeval is gekozen voor de incidenten met de Hercules bij Eindhoven en de Dakota
in de Waddenzee. Beide incidenten vonden plaats in 1996. De brand in een café in Volendam
in 2001 en een brand in een psychiatrische inrichting in Wagenborgen (Groningen) in 1970,
zijn als twee grote branden nader uitgewerkt. Aan de hand van deze vier incidenten wordt
onderzocht of het model klopt. We doen dit door de waarden voor de drie voorspellende
variabelen te beoordelen en de P-score per incident te vergelijken met een door de auteurs
ontwikkelde index voor de werkelijk bereikte graad van commotie. We voorspellen dus, maar
het betreft hier wel een voorspelling achteraf. Onze vraagstelling luidt daarom:
“ Kunnen we met het door ons ontworpen model ‘achteraf’ voorspellen of de pleuris uit zal
breken?”
Om hierover een uitspraak te kunnen doen moeten we over waarden beschikken voor de in de
formule gebruikte parameters.
Methode van onderzoek.
In de volgende paragrafen wordt stilgestaan bij de opzet van het onderzoek en worden
indicatoren voor de onafhankelijke variabelen: relevantie, verwijtbaarheid en
mediageniekheid, opgesteld. De P(leuris)-schaal; een indicator voor de werkelijke Pleuris, de
P(leuris)-index, wordt bepaald en de resultaten van het onderzoek komen aan de orde. In de
laatste paragraaf wordt de Wet van Pleuris toegepast op de MKZ crisis in 2001 en de
(voorbereiding op een mogelijke) Pandemie.
Opzet van het onderzoek.
Onze vraagstelling; “kunnen we de Pleuris voorspellen”, zullen we trachten te beantwoorden
door het nader analyseren van de vier geselecteerde incidenten. We doen dit in een twee bij
twee design; de twee vliegtuigongevallen worden met elkaar vergeleken op P-score en op de
P-index en ditzelfde gebeurt voor de twee branden. We weten nu echter dat het incident met
de Hercules meer pleuris heeft gegeven dan die met de Dakota. Ditzelfde geldt voor de brand
in Volendam ten opzichte van de brand in Wagenborgen. Van elk incident wordt de waarde
van RVM2 bepaald. De gevonden waarden voor het ongeval met de Hercules en de brand in
Volendam zullen dan hoger moeten zijn dan die van het incident met de Dakota en de brand
in Wagenborgen. Ten slotte wordt van de vier incidenten bepaald wat de werkelijke
hoeveelheid onrust is geweest. Uitgaande van de gedachte dat het door ons opgestelde model
klopt zal hier dan een zelfde beeld moeten ontstaan.
Constructie van de P-schaal.
Voor elk van de drie variabelen; Relevantie, Verwijtbaarheid en Mediageniekheid, zijn, op
grond van de gebruikte theorieën, een achttal indicatoren opgesteld. Door aan elk van deze
indicatoren een score, 0, ½ of 1, toe te kennen is het mogelijk voor elke variabele afzonderlijk
17
een totaalwaarde te berekenen. Binnen een variabele heeft elke indicator daarbij evenveel
gewicht. Dit betekent dat de scores van de indicatoren bij elkaar opgeteld moeten worden.
Door de waarden van de afzonderlijke variabelen in te voeren in de formule kan elk incident
een waarde krijgen op de P-schaal, de P-score. Voor het bepalen van de relevante indicatoren
is gebruik gemaakt van de in hoofdstuk twee beschreven theorieën van Smelser, Gladwell en
Van Ginneken. In het vervolg van deze paragraaf wordt, per variabele, nader ingegaan op de
indicatoren. Aansluitend volgt een totaaloverzicht van alle indicatoren met een toelichting en
voorbeeld.
Relevantie Vooral de theorie van Smelser biedt aanknopingspunten voor het opstellen van indicatoren
voor de variabele Relevantie. Echter ook de theoretische verhandeling van Gladwell biedt
daartoe mogelijkheden. Dit dan met name als hij het heeft over wat hij noemt ‘de Kracht van
de Context’.
De eerste vier gekozen indicatoren; maatschappelijke onrust, het aantasten van vertrouwen,
het mogelijk betrokken zijn van kinderen en het feit dat het incident wellicht symbool staat
voor een sluimerende trend, zijn allen terug te voeren op de door Smelser genoemde
voorwaarden voor het ontstaan van collectief gedrag2. Dit betreft dan met name de tweede -
structurele spanning in het sociale systeem -, de derde - het bestaan van ‘general beliefs’ - en
de zesde voorwaarde - werking van de sociale controle in het sociale systeem. De indicatoren
vijf en zes, een kleine geografische afstand en hoge maatschappelijke kosten, zijn gerelateerd
aan de door Gladwell aangegeven ‘Kracht van de Context’ en de factoren die Van Ginneken
geeft voor het ontstaan van een crisis. De zevende indicator komt bij Van Ginneken (2001)
vandaan. Bestaande groepen of enkelingen, die zich na een incident organiseren, kunnen naar
zijn mening de publieke opinie beïnvloeden door allianties aan te gaan en door een
gezamenlijk front te vormen. Indicator nummer acht, het mogelijk voeden van een bestaand
vijandsbeeld, is weer gerelateerd aan de derde voorwaarde, het bestaan van ‘general beliefs’,
van Smelser.
Verwijtbaarheid Voor het ontwikkelen van indicatoren binnen deze variabele bood het concept van Van
Ginneken (2001) diverse mogelijkheden.
De eerste indicator, het bestaan van een schijnbaar eenvoudige oplossing, wordt door Van
Ginneken expliciet benoemd als een belangrijke factor voor het tot stand komen van een
crisis. Ditzelfde geldt feitelijk voor de tweede indicator welke ingaat op de mogelijkheid dat
het incident (eigenlijk) voorzienbaar was3. De derde indicator, gebrek aan mogelijk
draagvlak4, komt ook voort uit het concept van Van Ginneken. De publieke opinie m.b.t.
organisaties die, binnen de maatschappij, niet over voldoende draagvlak beschikken zal
sneller een negatievere wending nemen waarbij de stap naar mogelijk verwijtbaar handelen
gering is. Het tot stand komen van een crisis wordt volgens Van Ginneken positief beïnvloed
als, in de ogen van de publieke opinie, sprake is van een duidelijke rolverdeling tussen de
‘goeden’ en de ‘slechten’. Indien de gebeurtenis voor de slechteriken dan eigenlijk ook nog
voorzienbaar was dan is lijden helemaal in last. Deze constatering heeft geleid tot indicator
vier en vijf, het aanwezig zijn van een zondebok en het mogelijk toedekken van fouten. De
aanwezige ‘general beliefs’ (Smelser), die in de ogen van het sociale systeem door de
gebeurtenis (nog maar weer eens) bekrachtigd worden zijn de achtergrond voor indicator zes
en zeven; mogelijk repeterend falen en tekort schietend professioneel handelen. De vraag naar
18
mogelijk persoonlijk gewin, indicator nummer acht, heeft een relatie met de factor ‘goeden en
slechteriken’ van Van Ginneken en de ‘general beliefs’ zoals Smelser die aangeeft.
Mediageniekheid De indicatoren binnen deze variabele komen voort uit de verhandelingen van Gladwell en van
Van Ginneken (2001).
De elementen ‘verteller’ en ‘verkoper’ van Gladwell zijn terug te vinden in de eerste
indicator; in hoeverre zijn er indringende beelden te maken. Voor de media is het van belang
of van de gebeurtenis beelden zijn te maken die deze rol kunnen vervullen. Hoewel van
Ginneken in dit geval specifiek ingaat op de rol van de televisie kan gesteld worden dat ook
hij dit als een belangrijke factor ziet bij het ontstaan van een crisis. In de tweede indicator is
de door Gladwell genoemde ‘verkoper’ terug te vinden. Hoge functionarissen of VIP’s
kunnen voor de media fungeren als ‘verkopers’ van de gebeurtenis. De gebeurtenis en de
daarmee verband houdende gebreken en onvolkomenheden worden via deze mensen door de
media aan het publiek verkocht. De hoge functionarissen of VIP’s fungeren voor de media als
kapstok waaraan de gebeurtenis en zijn gevolgen aan kunnen worden opgehangen. Indicator
drie; het transponeerbaar zijn naar de eigen situatie, komt voort uit de factoren die Van
Ginneken benoemt. Deze aspecten dragen in zijn visie bij aan de mogelijkheid om je, als
relatieve buitenstaander, in de slachtoffers te kunnen verplaatsen.
Vanuit deze gedachte zijn deze indicatoren ook van wezenlijk belang voor de media. Indien
genoemde factoren namelijk niet aanwezig zijn is de nieuwswaarde voor het publiek van die
media gering. De relatieve nieuwswaarde van de gebeurtenis komt in de vierde indicator aan
de orde. In deze indicator komt tot uiting of de gebeurtenis op het moment van gebeuren
concurrentie had van andere belangrijke gebeurtenissen. Dit is een nogal logische indicator
waarvan de waarde bevestigd wordt door van Ginneken als hij schrijft over de nieuwswaarde
van de boodschap en daarbij dan enkele kenmerken benoemt. Ook de vijfde indicator, het
aantal slachtoffers, is niet vreemd. Ook dit gegeven, met de daarbij behorende menselijke
drama’s is een factor die voor de media als ‘verkoper van de gebeurtenis’ kan fungeren.
Daarbij biedt het de mogelijkheid om de gebeurtenis in de tijd uit te zetten. Nadat de
bestrijding van de gebeurtenis is afgerond, kunnen de media zich verdiepen in de
achtergronden en verdere belevenissen van de slachtoffers, of nabestaanden.
De zesde indicator heeft een directe relatie met wat Gladwell de ‘Beklijvings Factor’ noemt.
Concreet gaat het hierbij dan om het feit of er beelden van het incident zijn die bij het publiek
‘blijven hangen’. Dit beeld kan dan vervolgens door de media gebruikt worden om te
refereren aan de gebeurtenis. De gebeurtenis en de bijbehorende emoties worden terug
gebracht tot dit beeld. Indicator nummer zeven stelt de vraag in hoeverre de gebeurtenis zich
leent voor simplificatie en een eenvoudige uitleg. Twee aspecten die zeker bijdragen aan het
mediageniek zijn van een gebeurtenis. Een stelling die zowel door Gladwell als Van
Ginneken wordt onderschreven. De laatste indicator, nummer acht, is één van de kenmerken
die Van Ginneken noemt als hij beschrijft welke factoren de nieuwswaarde van een
gebeurtenis bepalen.
Uitwerking van de indicatoren
Tot slot van deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de drie keer acht, variabelen die
in het onderzoek worden gebruikt. Naast een korte toelichting wordt van elke indicator een
voorbeeld gegeven.
19
VERWIJTBAARHEID
NR OMSCHRIJVING TOELICHTING VOORBEELD 1 In hoeverre is een schijnbaar
eenvoudige oplossing denkbaar.
Bij een schijnbaar eenvoudige oplossing
wordt het onbegrijpelijker dat deze niet
door betrokkenen is gezien.
In Screbrenica zou schietend
verdedigen een heel ander beeld
opgeleverd hebben van Dutchbat.
De effecten van de branden in de
tunnels (o.a. Gotthart) hadden veel
minder groot kunnen zijn als er
veel meer vluchtwegen waren.
2 In hoeverre was de gebeurtenis
voorzienbaar.
Als een gebeurtenis voorzienbaar is, is het
algemene beeld snel dat de negatieve
effecten hiervan voorkomen hadden
kunnen worden.
De kerncentrale Borsele had een
aantal scheurtjes, waardoor het
maatschappelijk niet aanvaardbaar
was om ‘door te draaien’. Hier
werd ingegrepen.
3 In hoeverre hebben de
betrokken organisaties gebrek
aan draagvlak
Sommige personen/organisaties kunnen
meer maken dan anderen. Bij hen is meer
acceptatie voor de bekende scheve schaats.
De escapades van Kennedy waren
algemeen geaccepteerd, bij Clinton
was dit beduidend minder.
4 In hoeverre kan een zondebok
gevonden worden.
Als er een ‘zondebok’ is kan alles uit de
kast getrokken worden om dit beeld te
bevestigen.
Bondskanselier Kohl kon bij de
affaire over de illegale
geldstortingen niets meer goed
doen.
5 In hoeverre lijkt er sprake van
het toedekken/achterhouden van
feiten.
Als het idee bestaat dat feiten worden
achtergehouden, dan wel acties met de
mantel der liefde bekleed worden neemt
de emotionele weerstand toe.
Bij de Bijlmer werd het niet boven
water laten komen van lading-
gegevens ervaren als niet de gehele
waarheid waardoor de totale
geloofwaardigheid verdween.
6 In hoeverre is sprake van
repeterend falen.
Als bij een vergelijkbaar voorval niets
geleerd is van de eerste keer wordt dit
zwaar aangerekend.
De overstromingen in Limburg
werden de 2e keer in 2 jaar de
autoriteiten zwaarder aangerekend
omdat er niets veranderd was.
7 In hoeverre is tekortgeschoten in
professioneel handelen.
Als mensen/organisaties vanuit hun vak
acties moeten doen en dit nalaten, of fout
doen wordt dit zwaar aangerekend.
Medische missers, als het afzetten
van een verkeerd been, roepen snel
op tot commotie.
8 In hoeverre is sprake van
persoonlijk gewin.
Als het gevoel ontstaat dat personen voor
eigen belang dingen doen wordt dit niet
geaccepteerd.
De Titanic stoomde ondanks
waarschuwingen voor ijsbergen
full-steam door naar Amerika
vanwege het belang van de reder
een snelheidsrecord te vestigen.
RELEVANTIE
NR OMSCHRIJVING TOELICHTING VOORBEELD 1 In hoeverre is sprake van
maatschappelijke onrust waar
de gebeurtenis in past.
Als er maatschappelijke onrust is over een
onderwerp dan wordt de impact van
gebeurtenissen op dit vlak veel groter.
Naar aanleiding van 11 september
was in Nederland onrust t.a.v.
terroristische aanslagen. Op de
waarschuwing voor aanslagen op
de tunnels in het westen van het
land werd enorm sterk gereageerd.
2 In hoeverre wordt vertrouwen
van mensen aangetast.
Als het vertrouwen in basiswaarden (bijv.
veiligheid) wordt aangetast wordt hier
door mensen emotioneel op gereageerd.
Binnen Nederland is sprake van
een basisvertrouwen dat geweld
niet zomaar optreedt. Dit
vertrouwen werd geschaad door de
dood van Meindert Tjoelker, wat
een sterke reactie opriep.
3 In hoeverre worden kinderen
getroffen.
Als kwetsbare groepen als kinderen
getroffen worden is de reactie hierop
heftiger.
Het Turks kindje dat in een put
gevallen was werd groot nieuws
vanwege zijn kwetsbaarheid.
20
4 In hoeverre staat de gebeurtenis
symbool voor een sluimerende
trend
Als er een trend is die niet erg pregnant
aanwezig is, en er gebeurt iets wat deze
aan de oppervlakte brengt is de impact erg
groot.
De sluimerende trend om de
immigratiemogelijkheden voor
asielzoekers te beperken werd
crisis voor de gevestigde politieke
partijen toen Fortuyn hierover zijn
standpunt begon te ventileren.
5 In hoeverre is sprake van een
kleine geografische afstand.
Gebeurtenissen verder weg worden als
minder ernstig ervaren, dan gebeurtenissen
in de directe omgeving.
De ‘Herald of Free Enterprise’ was
een mediatrekker aan de Vlaamse
kust, hoewel er diverse
veerbootrampen zijn geweest (bv
Filippijnen) die meer
mensenlevens gekost hebben.
6 In hoeverre is sprake van hoge
maatschappelijke kosten.
Hoge maatschappelijke kosten kunnen
zowel financiële kosten zijn als zeer grote
inspanningen.
De schade in Enschede bedroeg ca
2,5 miljard euro en moet door de
gemeenschap opgebracht worden.
7 Hoe groot is de groep waarvan
de belangen aangetast worden.
Bij aantasting van belangen van grote
groepen neemt het maatschappelijk belang
toe
Iedereen kende in zijn directe
omgeving wel iemand die iets met
de vuurwerkramp in Enschede te
maken had.
8 In hoeverre voedt de
gebeurtenis een bestaand
vijandsbeeld.
Alles wat een, als vijand te boek staande,
figuur of organisatie doet wordt vanuit dit
perspectief benaderd.
Alle commotie rondom de Golf-
oorlog richtte zich op Saddam
Hoessein van Irak.
MEDIAGENIEKHEID
NR OMSCHRIJVING TOELICHTING VOORBEELD 1 In hoeverre zijn ‘indringende’
beelden te maken.
Indringende beelden komen bij mensen
binnen waardoor extra lading ontstaat ten
aanzien van de gebeurtenis.
Iedereen herinnert zich de beelden
van de vliegtuigen die zich in het
WTC dringen.
2 In hoeverre is sprake van
interessante spelers (VIP’s,
hoge functionarissen, etc).
In geval van betrokkenheid van ‘bekende’
figuren is er meer aanleiding om tot
berichtgeving over te gaan.
De aanrijding die Maxima had is
breed uitgemeten in de pers, terwijl
er zo een aantal per dag zijn die
nooit de pers halen.
3 In hoeverre is de gebeurtenis
transponeerbaarheid naar de
eigen situatie van mensen.
Als het gevoel ontstaat dat de gebeurtenis
mij ook kan overkomen wordt
berichtgeving aantrekkelijker.
Iedereen komt in cafés als ‘het
Hemeltje’. Vastgesteld is ook dat
deze brand overal had kunnen
voorkomen. Juist dit gaf commotie.
4 In hoeverre is dit de enige
gebeurtenis met nieuwswaarde.
Als er toevallig andere belangrijke
nieuwsfeiten zijn verdringen deze elkaar.
De ATF brand (met gevaarlijke
stoffen in een groot gebied) heeft
nauwelijks aandacht gekregen in
de pers omdat de explosie in
Enschede als veel belangrijker
ervaren werd.
5 In hoeverre is sprake van veel
slachtoffers, hoge schade, etc.
Het wordt interessanter naarmate er meer
doden, gewonden, economische schades
etc zijn voor berichtgeving.
Een busongeluk met een groot
aantal slachtoffers krijgt veel
media-aandacht, terwijl de meeste
auto-ongevallen met doden net de
krant nog halen.
6 In hoeverre is een ‘saillant’
detail te ontdekken dat beklijft.
Een ‘saillant’ detail is iets wat altijd blijft
hangen en daarmee het beeld van de
gebeurtenis vastzet.
De foto van het ‘Vietnamese
napalm meisje’ kent iedereen.
7 In hoeverre leent de gebeurtenis
zich voor simplificering en
uitleg.
Een gebeurtenis die zich eenvoudig laat
uitleggen of in ‘oneliners’ gevangen kan
worden heeft een grote nieuwswaarde en
impact.
De MKZ ontwikkelde zich snel als
crisis toen bekend werd dat
inenting tegen de ziekte kon, maar
niet uitgevoerd werd.
8 In hoeverre is sprake van iets
nieuws.
Indien een gebeurtenis nieuw is en ook
controversiële mogelijkheden biedt neemt
de nieuwswaarde toe.
Het fokken met gemanipuleerd
genetisch materiaal ten tijde van
stier Herman was groot nieuws dat
impact had vanwege de
mogelijkheden die hieruit kunnen
volgen.
21
De scores op elk van de 3 x 8 indicatoren worden door twee onafhankelijke beoordelaars
bepaald en de overeenstemming tussen de observatoren wordt gecontroleerd. Bij afwijkingen
wordt de betreffende score besproken tot overeenstemming is bereikt. De definitieve score
kan daarom gezien worden als redelijk betrouwbaar.
Constructie van de P-index
De P-index is een indicator voor de werkelijke hoeveelheid onrust die ontstaat na een
incident. Hierdoor kunnen we de, met ons model gevonden, waarde op de P-schaal
vergelijken met de werkelijkheid, zoals uitgedrukt in de P-index. Enige bescheidenheid is
hierbij echter op zijn plaats daar de ontstane onrust na een incident juist tot uiting komt in
vele, niet gemakkelijk te kwantificeren, zaken. Door die onrust terug te brengen tot één item
doet men natuurlijk geen recht aan die complexe werkelijkheid. Vanwege de belangrijke rol
die de media, als verteller en verkoper, hebben is er voor gekozen deze ook bij het bepalen
van de P-index centraal te stellen. De werkelijke onrust na een incident wordt daarbij dan
gekoppeld aan de aandacht die de media hieraan, na het incident, hebben besteed.
Het oorspronkelijke idee was om de P-index samen te stellen vanuit een viertal afzonderlijke
waarden; één bepaald door onderzoek van een regionaal dagblad, één door onderzoek van
items op de televisie, één door onderzoek op het internet en als laatste een onderzoek naar
documenten en rapporten (het aantal kilo’s per incident leek ons een goede indicator). De
laatste drie bleken echter, binnen de beperkte opzet van het onderzoek, in de praktijk niet
uitvoerbaar. Gegevens over de hoeveelheid zendtijd bleken niet beschikbaar en het aantal
onderwerpen over een incident dat een zoektocht op het internet opleverde, bleek te zeer
afhankelijk van de snelle uitbreiding van het world wide web. Evenmin bleken we in staat om
in de toegemeten periode alle verslagen en rapporten te verzamelen om ze te wegen.
De P-index is uiteindelijk tot stand gekomen door onderzoek van een regionaal dagblad, de
Leeuwarder courant. Hiervoor is, over een periode van veertien dagen na het incident,
onderzocht hoeveel aandacht de krant aan het incident heeft besteed. Het totale oppervlak van
deze artikelen is de P-index. Dit vanuit de gedachte dat de mate van onrust, na een incident,
positief correleert met de aandacht die de krant voor het incident heeft gehad.
Resultaten
Voorafgaande aan de resultaten van het onderzoek wordt in deze paragraaf een korte
objectieve beschrijving gegeven van de vier onderzochte incidenten. Bij het lezen van de
rapportages, evaluaties en onderzoeken van de incidenten bleek dat deze voornamelijk ingaan
op de inhoud van de gebeurtenissen. Sommige rapporten zijn puur technische onderzoeken
naar de oorzaak, andere zijn professionele onderzoeken naar de correcte werkwijze van de
betrokken organisaties, weer andere zijn strafrechtelijke onderzoeken; zijn er strafbare feiten
gepleegd? Ten slotte vinden we onderzoeken met een meer bestuurlijke benadering, gericht
op de verantwoordelijkheden.
In geen van de rapporten wordt ingegaan op de relatie van het incident met de ontwikkeling
van de publieke opinie, de mening van de massa of met andere sociale processen die hierbij
van belang zijn. Vanuit deze optiek kan geconcludeerd worden dat de onderzoekers in hoge
mate vanuit de eigen expertise hebben gerapporteerd en, misschien wijselijk, geen inschatting
22
hebben gemaakt van de sociale effecten die de incidenten teweeg hebben gebracht en de
‘maatschappelijke context’ waarin de gebeurtenissen zich voltrokken. Toch menen wij te
mogen stellen dat de hoeveelheid commotie die rond een incident ontstaat wellicht eerder met
deze subjectieve en sociale factoren samenhangt dan met technische, juridische of bestuurlijke
gegevens.
Daarnaast kan opgemerkt worden dat de objectieve gegevens weergegeven worden in termen
van oorzaken, aantal slachtoffers, wijze van optreden en dergelijke. Opvallend hierbij is dat
de schadegetallen van de gebeurtenissen niet in verhouding staan tot het aantal verkeersdoden
per jaar - in 2001 voor het eerst sinds jaren een beetje minder dan 1000 -, of het aantal
slachtoffers als gevolg van medische missers. Dit gegeven illustreert op duidelijke wijze dat
de impact van een gebeurtenis meer is dan de som der schadegetallen. De beleving bij direct
betrokkenen, bestuurders en een groter publiek is een essentieel onderdeel bij het bestuderen
van incidenten.
De vliegtuigongevallen
Hiervoor zijn gekozen de ramp met de Hercules op de luchthaven van Eindhoven en de ramp
met de Dakota in de Waddenzee.
De Hercules
Op 15 juli 1996 verongelukt rond 18.00 uur een Hercules C-130 op de Vliegbasis Eindhoven.
Na een poging door te starten stort het toestel neer en vliegt in brand. Bij dit ongeval komen
uiteindelijk 34 mensen om het leven; de bemanning en leden van een muziekkapel die als
passagiers mee vlogen in de romp van het vrachtvliegtuig. Vier mensen raken zwaar gewond.
De Dakota
Op 25 september 1996 stort, om omstreeks vijf uur in de middag, een Dakota van de Dutch
Dakota Association in de Waddenzee nabij Den Helder. Het vliegtuig is niet lang daarvoor op
een normale wijze vertrokken van Texel. Kort voor het neerstorten neemt de bemanning van
het vliegtuig contact op met het Marinevliegkamp De Kooy met de mededeling dat men daar
een noodlanding wil maken. Daarbij geeft men aan dat de linkermotor is afgezet en dat de
bladen van de propeller in de vaanstand5 zijn gezet. Verder worden geen problemen gemeld.
Het vliegruig zet koers richting De Kooy. Spoedig daarna verliest het vliegtuig snelheid en
verdwijnt het van de radar. De in totaal 32 inzittenden; zes bemanningsleden en 26 passagiers
komen bij het incident om het leven.
De branden
Hiervoor zijn gekozen de Nieuwjaarsbrand in Volendam en de brand in de psychiatrische
inrichting in Wagenborgen.
Volendam
In de nieuwjaarsnacht van 2001 voltrekt zich in café ‘t Hemeltje in Volendam een
kortdurende maar heftige brand met ernstige gevolgen. Door de hitte, de rookontwikkeling en
de ontstane paniek komen uiteindelijk veertien jonge mensen om het leven, 90 raken meer of
minder ernstig gewond.
Wagenborgen
Op zaterdag 24 oktober 1970 breekt brand uit in de psychiatrische inrichting ‘Groot
Bronswijk’ in Wagenborgen. De brand is waarschijnlijk aangestoken door een van de
patiënten en wordt ontdekt door een van de personeelsleden. In totaal komen 16 mensen om
23
bij deze brand en raken 16 mensen gewond. De slachtoffers waren vrijwel allemaal bedlegerig
en konden niet op eigen kracht het pand verlaten.
De uitwerking
In onderstaande tabel zijn, per incident de scores op de P-schaal en de P-index gegeven. Van
de P-schaal geven we achtereenvolgens de R, V en M waarden en de totaalscore. Van de P-
index geven we de waarden voor de eerste en tweede week en voor het totaal.
P -schaal P-index
Verwijt Relevant Mediagen Totaal week 1 week 2 Totaal
Dakota 1,0 0,5 2,0 2,0 1642 0 1642
Hercules 6,0 2,5 5,5 453,8 3213 263 3476
Wagenborgen 1,5 1,0 3,0 13,5 602 0 602
Volendam 6,0 5,5 5,5 998,3 6195 1442 7636
Tabel 1: waarden voor de in dit onderzoek gebruikte variabelen voor de 4 cases
Uit tabel 1 blijkt duidelijk dat de Dakota ramp en de Wagenborgen brand op alle variabelen
veel lagere scores hebben dan hun counterparts. Dit betekent dat we de P-index waarden goed
kunnen voorspellen uit de waarden van de P-schaal en dat was waar we naar op zoek zijn.
Wanneer we de correlaties tussen de verschillende variabelen bezien (Tabel 2) komt eenzelfde
beeld naar voren. Alle variabelen blijken hoog tot zeer hoog samen te hangen.
P -schaal P-index
Verwijt Relevant Mediagen Totaal week 1 week 2 Totaal
Verwijt 0,84 0,99 0,88 0,83 0,71 0,81
Relevant 0,83 0,86 0,96 0,98 0,97
Mediagen 0,86 0,79 0,70 0,77
Totaal 0,98 0,96 0,98
week 1 0,96 1,00
week 2 0,97
Tabel 2: Correlaties voor de in dit onderzoek gebruikte variabelen.
Dit blijkt ook uit figuur 1, die de waarden voor de drie onderdelen van de P-schaal tegen
elkaar afzet. De lijnen lopen praktisch parallel. Enerzijds is dit een verheugende vondst,
anderzijds is er ook reden tot ongerustheid. We komen hier in het hoofdstuk conclusies op
terug.
24
0,0
1,0
2,0
3,0
4,0
5,0
6,0
Dakota Hercules Wagenborgen Volendam
Verwijt
Relevant
Mediagen
Figuur 1: waarden voor de variabelen V, R en M op de 4 cases
Resultaten bij toepassing op de MKZ-2001 en Pandemie.
De verkregen resultaten worden in deze paragraaf toegepast op de crisis rond de uitbraak van
Mond- en Klauwzeer in 2001 en op een waarschuwing voor de uitbraak van een
grieppandemie.
De MKZ-crisis in 2001
In het vroege voorjaar van 2001 raakt Nederland betrokken in een epidemie van Mond- en
Klauwzeer. De uitbraak van de ziekte beperkt zich aanvankelijk tot het Verenigd Koninkrijk,
maar door internationale veetransporten slaat deze over naar Noord-Frankrijk en bereikt
vervolgens Nederland. Minister Brinkhorst van Landbouw neemt een leidinggevende rol op
zich in de bestrijding van de epidemie die, anders dan in eerdere gevallen, weldra een
nationale crisis teweeg brengt. Brinkhorst handhaaft tijdens de crisis strikt de Europese
regelgeving en weigert daarin te buigen voor tegendruk vanuit de publieke opinie.
Alle drie de factoren in de Wet van Pleuris zijn prominent vertegenwoordigd in de MKZ-
crisis 2001.
Verwijtbaarheid De publieke opinie richtte zich tijdens de MKZ-crisis tegen het non-vaccinatiebeleid van
minister Brinkhorst. Deze kritiek zwelde sterk aan in de loop van de crisis. Aanvankelijk
genoot Brinkhorst het voordeel van de twijfel. In de eerste periode tekende hij zelf ook
bezwaar aan tegen het principe van non-vaccinatie: hij vond dat non-vaccinatie te grote
consequenties heeft voor het welzijn van de dieren6. Brinkhorst stond hiermee op één lijn met
de Kamer die ook ethische bezwaren uitte tegen non-vaccinatie. Een gunstig effect had de
vroege uitspraak van Brinkhorst dat in Nederland, anders dan in de UK, geen brandstapels
van dode dieren ingericht zouden gaan worden. De onzekerheid over de afloop van de
epidemie bezorgde de krachtdadig optredende Brinkhorst ook de nodige krediet. Het was
echter diezelfde krachtdadigheid die zich later tegen hem keerde. Geleidelijk aan ontstond
meer maatschappelijke weerstand tegen de non-vaccinatiepolitiek, vooral vanwege het feit dat
25
deze geheel was gestoeld op Europese regelgeving. Door hier onverkort aan vast te houden
veranderde de rol van Brinkhorst in de publieke opinie, in termen van Van Ginneken van to
be praised naar to be blaimed. Parallel hieraan kreeg de MKZ-epidemie gaanderweg het
karakter van een crisis.
Mediageniekheid
Vrijwel elke Nederlander staat het stereotype beeld van de kadavers in de grijper van de
dragline op het netvlies gebrand. Het is een metafoor van massavernietiging die onwillekeurig
associaties oproept met beelden van vernietigingskampen van de Tweede Wereldoorlog. Het
feit dat het hier om viervoeters in plaats van mensen gaat doet aan de gruwelijkheid van het
tafereel nauwelijks af.
Het beeld van het varken, opgehangen in een boom in Kootwijkerbroek gaf een vergelijkbaar,
huiveringwekkend effect.
Relevantie In de rijke Nederlandse samenleving is een structureel gebrek aan nooddruftige mensen waar
het altruïstische deel der natie zich om kan bekommeren. Als gevolg daarvan stijgt de
aandacht voor het welzijn der dieren. Milieubeweging en Dierenbescherming staan als
maatschappelijke stromingen in hoog aanzien. In deze context vindt kritiek op de bio-
industrie, die verantwoordelijk wordt geacht voor onnatuurlijke fok, te hoge dichtheid van de
veestapel en onethisch gesol en gesjouw met beesten, gretig aftrek.
Een tweede facet is de stringente rol van de Europese regelgeving, die door velen gezien
wordt als een aantasting van de Nederlandse autonomie. Het is waar dat van een
onafhankelijk, eigen Nederlands beleid ten tijde van de MKZ-crisis in feite geen sprake meer
was. Op deze wijze wordt een crisis, die uiteindelijk gáát over een besmettelijke ziekte onder
evenhoevige huisdieren, inzet van een protestactie tegen het pan-europeanisme.
De pandemiewaarschuwing in de NRC
Op 19 januari 2002 opent de wetenschapsbijlage van de NRC met een paginagroot artikel
over de dreiging van een zogenaamde influenzapandemie, een zeer grootschalige,
wereldomvattende griepepidemie die wordt veroorzaakt door een virus dat zowel
levensbedreigend als uiterst besmettelijk is. Volgens het artikel, dat stoelt op het onderzoek
van de viroloog Osterhaus, zullen alleen al in Nederland 15.000 mensen ten gevolge van de
pandemie overlijden. Tenminste, als Nederland zich niet voorbereid. Door echter voldoende
voorraad op te bouwen van vaccin kan volgens Osterhaus het aantal dodelijke slachtoffers tot
5000 beperkt blijven, derhalve een winst van 10.000 mensenlevens.
De cijfers van Osterhaus zijn hard en confronterend. Toch leidde het artikel, hoe alarmerend
gesteld ook, niet tot noemenswaardige reactie, laat staan tot een crisis. Zelfs binnen de
geneeskundige sector wordt slechts in een enkele GHOR7-regio aanstalten gemaakt met de
opzet van een bestrijdingsplan voor een influenzapandemie. Verder blijft het stil. Wat is op te
merken over de factoren in de Wet van Pleuris ten aanzien van de pandemiewaarschuwing?
Verwijtbaarheid
Hoewel daar wetenschappelijk gezien nog wel iets over te zeggen is, worden uitbraken van
besmettelijke ziekten door het publiek gezien als acts of God. Zoiets overkomt je. Je kunt
niemand de schuld geven. Het artikel in de NRC spreekt echter wel, zij het voorzichtig, in
verwijtende termen over de minister van Volksgezondheid die nog geen enkel initiatief heeft
genomen ter voorkoming of bestrijding van een eventuele pandemie.
26
Mediageniekheid
Van een ziekte die nog komen moet zijn uiteraard geen beelden. Het artikel in de NRC bevat
een grijze foto van een ziekenzaal met pandemiepatiënten in een even grijs verleden, maar in
een krant die verder vol staat met berichtgeving over terrorisme en de oorlog in Afghanistan,
maakt deze geen bijzondere indruk. Ook de geschreven tekst draagt niet méér bij aan de
beeldvorming dan analogieën met pandemieën uit het verleden.
Relevantie
Het krantenartikel levert weliswaar verontrustende cijfers, maar voor de niet-deskundige lezer
wordt niet onmiddellijk duidelijk dat er iets anders op ons af komt dan een griepepidemie, een
jaarlijks terugkerend, weliswaar vervelend maar ook niet onoverkomelijk ongemak. De auteur
is er niet in geslaagd het fundamentele verschil tussen epidemie en pandemie duidelijk te
maken. De lading van het artikel zal daarom qua maatschappelijke relevantie door menige
lezer te laag zijn ingeschat.
27
Conclusies en slotbeschouwing
Twee maanden na elkaar verongelukken twee vliegtuigen op Nederlandse bodem. De twee
ongevallen toonden opvallende overeenkomsten, maar het ene geval leidde tot veel commotie
en het andere in het geheel niet.
Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben zich in Nederland slechts enkele branden voorgedaan
met aanzienlijke aantallen slachtoffers. Bovenaan de lijst staan de branden in Wagenborg en
die in Volendam, waarbij respectievelijk 16 en 14 doden vielen. Wederom tonen beide
gevallen tal van gelijkenissen, maar wederom was het uitsluitend de laatste brand, die in
Volendam, die maatschappijbreed het stof deed opwaaien. Daags na het Volendamse drama
hielden slechts de ambtenaren van BZK zich nog bezig met de vraag of we in dit geval met
een gewone grote brand van doen hadden of met een werkelijke ramp. Voor de rest van
Nederland was dat een uitgemaakte zaak.
Onze casussen demonstreren hoe gebeurtenissen die op het eerste gezicht sterk op elkaar
lijken, in het ene geval niet en in het andere wel tot een crisis leiden. Uit onze analyses bleek
dat slachtofferaantallen hierbij geen overheersende rol spelen. Zo hebben rampen als die van
Enschede en Volendam zelfs betrekkelijk weinig slachtoffers opgeleverd, bijvoorbeeld in
vergelijking met de duizend doden die jaarlijks in het verkeer vallen. In de CBS-statistieken
over mortaliteit zijn de slachtoffers van deze rampen zelfs nauwelijks terug te vinden tussen
de bijna 3000 mensen die wekelijks op een-of-andere wijze het loodje leggen. In de verloren
WK-finale tegen Duitsland in 1974, die leidde tot maatschappijbrede verslagenheid en rouw8,
was zelfs niet één dode te betreuren.
Het zijn dus blijkbaar kleine verschillen die bepalen of een gebeurtenis als crisis wordt
opgevat. Het gaat niet alléén om de grootte van de knal, het aantal ambulances en
brandweervoertuigen of de schade in euro's. Vele determinanten spelen een rol. In deze studie
hebben we deze determinanten gebundeld in de factoren relevantie, verwijtbaarheid en
mediageniekheid en hun onderlinge verband samengevat in de Formule van Pleuris:
P = R V M2
waarbij P staat voor mate van pleuris(crisis), R voor relevantie van schade (materieel of
immaterieel), V voor (gevoelsmatige) verwijtbaarheid en M voor mediageniekheid.
De formule is gebaseerd op het idee dat de totale omvang van de crisis bepaald wordt door elk
van de drie factoren waarbij de laatste, die van de media, extra zwaar telt.
De vraag is nu of ons model ons datgene gebracht heeft wat we ervan verwachtten. Op het
eerste gezicht zijn we schitterend geslaagd. We wilden een objectieve maat voor onrust en
sensatie, de hoeveelheid aandacht in de pers, voorspellen met een subjectieve beoordeling van
kenmerken van de betreffende crisis. Welnu, dat is uitstekend gelukt, de P-score en de P-
index bleken sterk samen te hangen (Pearson’s r = .98), wat betekent dat we de waarde van de
één bijna perfect kunnen voorspellen uit de waarde van de ander.
Dit is echter niet een onvermengde oorzaak tot vreugde, we kunnen ons ook voorstellen dat de
hoge samenhang door andere factoren dan de veronderstelde veroorzaakt is. Een aantal
overwegingen over de uitkomst van dit onderzoek, is hierbij op zijn plaats. Een voor de hand
liggende verklaring voor de hoge correlaties ligt in het vermoeden dat de beoordelaars wat
betreft hun ideeën over de vier cases onbewust toch sterk beïnvloed zijn door de informatie
28
die ze destijds in de kranten hebben gelezen. Hoe echter dergelijke ideeën samenhangen met
puur de hoeveelheid vierkante centimeters drukwerk blijft vooralsnog duister. Andere
verklaringen zijn ook denkbaar.
Ten eerste wordt in het onderzoek uitgegaan van ‘tweelingrampen’, waarbij de uiteindelijke
hoeveelheid pleuris extreem ver uit elkaar lag. Dit kan een deel van de verklaring zijn voor
een hoge correlatie. Beter was het geweest om met wat meer ‘gemiddelde’ cases te werken.
Een tweede opmerking betreft de keuze om de formule te toetsen aan slechts een viertal
incidenten. Achteraf kan gezegd worden dat de steekproef hiermee te beperkt is gebleven. Het
is bekend dat bij een kleine steekproef vreemde resultaten kunnen optreden. Het verdient
aanbeveling om in eventuele vervolgonderzoeken de hoeveelheid cases te vergroten. Ten
derde zij vermeld dat de beoordeling van de cases op de P-schaal uitgevoerd is door een
selecte groep personen, allen gehinderd door ideeën en expertise vanuit éénzelfde
rampenachtergrond. Ook dit kan leiden tot een ‘valse overeenstemming’. Tenslotte is het
mogelijk dat onze keuze voor de variabelen V, R en M niet gelukkig is geweest. Misschien
bevat ons datamateriaal wel een systematiek, maar niet die, die we veronderstelden. Het
gebruik van factoranalyse zou hier inzicht in kunnen geven.
Het voorgaande samenvattend kunnen we concluderen dat het Model van Pleuris
veelbelovend is maar wat betreft zijn toepassing moet er acht op geslagen worden dat het
gevaar van subjectieve beoordeling om de hoek ligt.
Toepassing op gebeurtenissen die in de toekomst zullen plaatsvinden stuiten op het probleem
dat we die toekomstige gebeurtenissen nog niet kennen en dat rampen bovendien, met name
de zware categorie, de eigenschap hebben in hoge mate onvoorspelbaar te zijn. Het enige dat
we van rampen zeker weten is dát ze zullen gebeuren9, maar wanneer, waar en hoe is
onbekend.
In de preparatieve rampenbestrijding wordt tegenwoordig gewerkt met zogenaamde
"maatrampscenario's". Dit zijn fictieve, op papier uitgewerkte rampscenario's, die bedoeld
zijn om bestuurders en managers houvast te geven bij de beleidsontwikkeling op het gebied
van rampenbestrijding en crisismanagement. Het maatrampscenario beschrijft geen worst
case en ook niet een soort gemiddelde, maar is qua omvang en hoedanigheid gericht op een
ramp die redelijkerwijs in het verzorgingsgebied voorstelbaar is en die redelijkerwijs door de
hulpverleningsdiensten van gemeenten en regio te bestrijden moet zijn. Met behulp van de
Formule van Pleuris kunnen deze maatrampscenario's nu goed op hun crisisgevoeligheid
worden getoetst. Met andere woorden, met behulp van een niet al te ingewikkelde berekening
kunnen de maatrampscenario's tot maatcrisisscenario's worden uitgewerkt.
Als we terugkeren van de scenarioschrijverij naar de harde werkelijkheid komt de vraag aan
de orde of we de Formule van Pleuris kunnen hanteren om, vanuit de positie van de
overheidshulpdiensten en hun bestuurders, de crisisvorming naar aanleiding van een
gebeurtenis op een of andere wijze kunnen beïnvloeden. In andere woorden: is het mogelijk
om door strategisch handelen te voorkomen dat het stof te hoog opwaait, de publieke opinie
op hol slaat en de vlam in de pan, dat de kippen van de leg raken en de koeien verzuren?
Van de drie factoren in de Formule van Pleuris lijkt in elk geval de factor R moeilijk te
beïnvloeden. De meeste determinanten in R houden verband met maatschappelijke processen,
vaak met een lange termijn, waar een overheidssegment als de veiligheidszorg of zelfs de
overheid als geheel geen sturende invloed op uitoefent. Het zijn internationale
ontwikkelingen, conjunctuur, de tijdgeest en andere abstracte begrippen die de context van de
factor R bepalen.
29
De factor M, mediageniekheid, lijkt wat meer binnen handbereik. Echter, ook de media laten
zich niet gemakkelijk sturen. Zij handelen immers volstrekt autonoom in hun nieuwsgaring en
hun opiniëring. Persvrijheid en vrijheid van meningsvorming vertegenwoordigen belangrijke
waarden in onze democratische samenleving. Anderzijds zijn de media, juist door hun actieve
rol in het democratische proces, gemakkelijk te bereiken en staan zij open voor opiniërende
bijdragen vanuit het openbaar bestuur of de professionele taakorganisaties. Het verdient zeker
aanbeveling van die mogelijkheid gebruik te maken.
Naast opiniëren kunnen wij de media ook voeden. Zolang het continue proces van informatie-
output doorgaat, zijn de media qua informatie-input vrijwel onverzadigbaar. Het is van belang
die input te leveren, liefst zonder al te veel voorbewerking waar de ontvanger geen zicht op
heeft. Media hebben een fijne neus voor hiaten in een feitenrelaas, voor onvolkomenheden,
voor gegevens die zijn gebagatelliseerd of verdoezeld. Indien de media zich onvoldoende
geïnformeerd voelen, vullen zij de leemten in met eigen deducties en conclusies. De fantasie
is altijd een stukje mooier dan de werkelijkheid en tegelijkertijd niet meer te controleren. Een
ander gevolg van een onvolledige informatievoorziening is dat geruchten en zelfs
complottheorieën vrij spel krijgen. Op die manier accelereerde de nasleep van de
Bijlmerramp, vele jaren na dato, opnieuw tot een crisis die uiteindelijk resulteerde in een
parlementaire enquête. Ook het beeld van een informatiestop die de gemeente Eindhoven na
de Herculesramp instelde, heeft geleid tot een door de media aangewakkerde stroom van
geruchten en speculaties, die het ontstaan van een crisis in de hand heeft gewerkt. Wij mogen
concluderen dat een open, eerlijke en volledige informatievoorziening het meest probate
middel is tegen crisisvorming. Eerlijkheid duurt dus ook in dit opzicht het langst.
De factor V ten slotte, de verwijtbaarheid, is per definitie te minimaliseren. Alle verwijtbare
incidenten zijn immers te voorkomen en omgekeerd, alle incidenten die niet zijn te
voorkomen kunnen ook aan niemand worden verweten. Het vermijden van verwijtbaarheid is
dus niets anders dan het nemen van en het strikt handelen naar verantwoordelijkheden.
Dit nu is louter theorie. In de praktijk doen zich voortdurend incidenten en calamiteiten voor
die verwijtbaar zijn. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat verantwoordelijkheden vaak
diffuus zijn verdeeld over meerdere personen of instanties, en anderzijds met het feit dat
mensen vaak bewust risico's nemen om de voortgang van maatschappelijke processen (ook
daarin schuilt een verantwoordelijkheid!) niet te frustreren. Zo betekent de volledige
verbanning van elke vuurwerkopslag uit bewoond gebied, om een eenvoudig voorbeeld te
noemen, in feite de uitschakeling van een complete branche en dienovereenkomstige
economische schade. Zoiets is niet reëel. Steeds weer moeten verantwoordelijken voor de
openbare veiligheid hun uitoefening van die verantwoordelijkheid in evenwicht brengen met
de verantwoordelijkheden én de belangen van anderen. Als op enig moment toch iets
drastisch verkeerd gaat, zal de rechter of een andere onafhankelijke beoordelaar moeten
afwegen of dat evenwicht van verantwoordelijkheden en belangen geweld is aangedaan.
De recente rampen in Enschede en Volendam hebben geleerd dat de overheid snel bereid is
het mea culpa uit te spreken. De respectievelijke commissies - nota bene wel door diezelfde
overheid ingesteld - krijgen geen strobreed in de weg gelegd om het overheidsfalen breed uit
te meten. Dat de betrokken ondernemers hún verantwoordelijkheid met voeten hebben
getreden wordt weliswaar onderkend, maar het feit dat gebrekkig op hun activiteiten werd
toegezien geldt voor hen uiteindelijk als verzachtende omstandigheid. "Enschede" en
"Volendam" lijken de geschiedenis in te gaan als de tweelingramp die een keerpunt betekende
in de opvatting over de taak van de overheid als bewaker van de openbare veiligheid. Daar is
niets op aan te merken, maar laten wij niet vergeten dat het in beide gevallen ondernemers
30
waren die door hun onverantwoordelijke bedrijfsvoering tot twee keer toe, de pleuris lieten
uitbreken.
31
Geraadpleegde literatuur
Boef, C, Van massapsychologie tot collectief gedrag, de ontwikkeling van een paradigma,
proefschrift aan de rijksuniversiteit te Leiden, 1984
COT, Crisis in het nieuws, samenspel en tegenspel tussen overheid en media, Samson H.D.
Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1997
COT, De Herculesramp 15 juli 1996, individuen, organisaties en systemen, Rijksuniversiteit
Leiden en Erasmus universiteit Rotterdam, 1996
Duin, MJ van, Van rampen leren, Een vergelijkend onderzoek naar de lessen uit
spoorwegongevallen, hotelbranden en industriële ongelukken, Leiden, 1992
Gemeente Eindhoven, Vliegtuigongeval vliegbasis Eindhoven 15 juli 1996, Gemeente
Eindhoven, 1996
Gemeente Den-Helder, Evaluatie Dakota-incident, brief burgemeester aan BZK, november
1996
Ginneken, J van, Breinbevingen, snelle omslagen in opinie en communicatie, Uitgeverij
Boom, Amsterdam, 1999
Ginneken, J van, Schokgolf, omgaan met opiniedynamiek, Uitgeverij Boom, Amsterdam,
2001
Gladwell, M, Het omslagpunt, hoe kleine dingen een groot verschil uitmaken, Uitgeverij
Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2001
Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Vliegtuigongeval vliegbasis Eindhoven 15
juli 1996, Sdu Grafisch bedrijf, Den Haag, 1996
Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Dakota-incident Waddenzee 1996, Sdu
Grafisch bedrijf, Den Haag, 1997
Kohler, W, Alles plat, NRC Handelsblad, bijlage wetenschap en onderwijs, 19 januari 2002
KNRM, Verslag nabespreking van de ramp met de Dakota op 25 september.
Politie district Noordkop Zuid (Noord-Holland), Evaluatie verslag van de genomen politiële
maatregelen n.a.v. het neerstorten van de Dakota op 25 september 1996.
Smelser, NJ, Theory of collective behaviour, Routledge & Keagan Paul, 1962, Third
impression
Vasterman, P en Aerden O, De context van het nieuws, Wolters-Noordhof, 1995
Eindnoten
1 COT, 1997, blz. 57.
2 Collectief (sociaal) gedrag onderscheidt zich volgens Smelser van conventioneel sociaal gedrag omdat de overtuigingen die bij collectief
gedrag een rol spelen een magisch karakter hebben. Het zijn algemene overtuigingen (general beliefs) waarin het geloof in buitengewone
krachten, dreigingen of samenzweringen in deze wereld, tot uiting komen. Bovendien is er sprake van verhoogde suggestiviteit. 3 Een vaststelling, gedachte, die met name achteraf door sommigen, onderzoekers niet in het minst, vrij snel getrokken wordt.
4 Van Ginneken zelf benoemt dit zelf als ‘idiosyncratisch krediet’.
5 Dit houdt in dat de bladen van de propeller in een zodanige stand zijn gezet dat zij de minste luchtweerstand opleveren. Een actie die bij de
Dakota niet automatisch plaats vond maar door de bemanning moest worden uitgevoerd. In haar rapportage geeft het onderzoeksteam van de
Raad voor de Luchtvaart aan dat dit op zich geen directe noodsituatie is. Het vliegtuig kan de vlucht voortzetten en veilig landen op één
motor. 6 COT, pagina 32
7 GHOR = Geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen
8 De verloren WK-finale tegen de Bondsrepubliek scoort boven 18.000 op de Schaal van Pleuris
9 deze paradox staat, met name onder rampendeskundigen, bekend als "de Wet van Murphy"