Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De...

14
Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste kwarteeuw ernsti- ge verschuivingen onderging, is onder arbeids- marktwaarnemers zoiets als gemeengoed gewor- den. Ik heb het hier wellicht ooit nog wel een keer geschreven. En verwijzen naar materiaal dat be- trekking heeft op deze stelling lijkt dan ook al vlug op water naar de zee brengen. Het sleutelwoord is hier evenwel ‘lijkt’. Want bij nader toezien is de be- tekenis van vele van deze verschuivingen, zelfs als ze in de feiten ontegensprekelijk vast te stellen zouden zijn, niet eenduidig en zijn de interpretaties van waar dit alles in globo naartoe leidt niet van- zelfsprekend. Neem nu de term ‘market-mediated employment’, waarmee Peter Cappelli (in hoofdstuk 3 van Blair, M. & Kochan, T. The New Relationship. Human Ca- pital in the American Corporation. Washington: Brookings Institution Press) het vigerende arbeids- marktregime typeert. Deze term wijst op een gesta- dige terreinwinst, geboekt door fenomenen als onderaanneming, uitzendarbeid, afroepcontracten, en dergelijke meer. Fenomenen die van aard zijn om de (oude) regels en conventies, kenmerkend voor de zogeheten interne arbeidsmarkten, te doorbreken en te vervangen door marktprocessen in de echte zin van het woord. “The phrase ‘mar- ket-mediated employment relationships’ might describe the new practices that are based around more short-term, contractual relationships shaped by pressures from the outside labor market and in- dividualized incentives.” (p. 67). Cappelli merkt op dat zo’n situatie van ‘market-mediated employ- ment’ niet echt nieuw is. Kijk maar naar de eerste decennia van de twintigste eeuw, zegt hij – en hij OVER . WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 219 Wie als arbeidsmarktonderzoeker nu en dan een anderstalig boek ter hand neemt, internationale tijdschriften en buiten- landse working papers doorploegt, websites bezoekt of simpelweg wat uitgeverscatalogi inkijkt, komt onvermijdelijk ge- regeld verrassende dingen tegen. Onderzoeksresultaten die niet echt voor de hand liggen en waarvan je graag eens een binnenlands equivalent zou zien. Interessante en intelligent gebruikte data-sets, waarvan je zou hopen dat ze ook bij ons beschikbaar zijn. Conceptuele kaders en onderzoeksmethoden die ietwat van het gewone afdwalen of zelfs gedurfd te noe- men zijn. Boeken waarvoor je de tijd niet hebt om ze te lezen of er de waarde van in te schatten omdat ze net naast je eigen enge vakgebied vallen, maar waarvan je graag door een deskundig iemand de inhoud gepeild zou zien. Allemaal dingen dus waarvan je in eerste instantie misschien de neiging hebt om ze voor jezelf te houden in de hoop er later iets mee te kunnen doen dat in je vakgebied ophef maakt, maar waar je bij nader toezien toch in de koffiekamer met collegae over praat omdat je beseft dat je de tijd of de competentie niet hebt om er écht iets mee te doen en je deze parels toch niet verloren wil laten gaan.

Transcript of Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De...

Page 1: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

Van de bovensteboekenplank

Van de boekenplank

De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt inde loop van pakweg de jongste kwarteeuw ernsti-ge verschuivingen onderging, is onder arbeids-marktwaarnemers zoiets als gemeengoed gewor-den. Ik heb het hier wellicht ooit nog wel een keergeschreven. En verwijzen naar materiaal dat be-trekking heeft op deze stelling lijkt dan ook al vlugop water naar de zee brengen. Het sleutelwoord ishier evenwel ‘lijkt’. Want bij nader toezien is de be-tekenis van vele van deze verschuivingen, zelfs alsze in de feiten ontegensprekelijk vast te stellenzouden zijn, niet eenduidig en zijn de interpretatiesvan waar dit alles in globo naartoe leidt niet van-zelfsprekend.

Neem nu de term ‘market-mediated employment’,waarmee Peter Cappelli (in hoofdstuk 3 van Blair,

M. & Kochan, T. The New Relationship. Human Ca-pital in the American Corporation. Washington:Brookings Institution Press) het vigerende arbeids-marktregime typeert. Deze term wijst op een gesta-dige terreinwinst, geboekt door fenomenen alsonderaanneming, uitzendarbeid, afroepcontracten,en dergelijke meer. Fenomenen die van aard zijnom de (oude) regels en conventies, kenmerkendvoor de zogeheten interne arbeidsmarkten, tedoorbreken en te vervangen door marktprocessenin de echte zin van het woord. “The phrase ‘mar-ket-mediated employment relationships’ mightdescribe the new practices that are based aroundmore short-term, contractual relationships shapedby pressures from the outside labor market and in-dividualized incentives.” (p. 67). Cappelli merkt opdat zo’n situatie van ‘market-mediated employ-ment’ niet echt nieuw is. Kijk maar naar de eerstedecennia van de twintigste eeuw, zegt hij – en hij

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 219

Wie als arbeidsmarktonderzoeker nu en dan een anderstalig boek ter hand neemt, internationale tijdschriften en buiten-landse working papers doorploegt, websites bezoekt of simpelweg wat uitgeverscatalogi inkijkt, komt onvermijdelijk ge-regeld verrassende dingen tegen. Onderzoeksresultaten die niet echt voor de hand liggen en waarvan je graag eens eenbinnenlands equivalent zou zien. Interessante en intelligent gebruikte data-sets, waarvan je zou hopen dat ze ook bij onsbeschikbaar zijn. Conceptuele kaders en onderzoeksmethoden die ietwat van het gewone afdwalen of zelfs gedurfd te noe-men zijn. Boeken waarvoor je de tijd niet hebt om ze te lezen of er de waarde van in te schatten omdat ze net naast jeeigen enge vakgebied vallen, maar waarvan je graag door een deskundig iemand de inhoud gepeild zou zien. Allemaaldingen dus waarvan je in eerste instantie misschien de neiging hebt om ze voor jezelf te houden in de hoop er later ietsmee te kunnen doen dat in je vakgebied ophef maakt, maar waar je bij nader toezien toch in de koffiekamer met collegaeover praat omdat je beseft dat je de tijd of de competentie niet hebt om er écht iets mee te doen en je deze parels tochniet verloren wil laten gaan.

Page 2: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

voegt er aan toe dat een oordeel over de recenteontwikkelingen daarom moeilijk te vellen is. “Onereason why it is difficult to rate employment sys-tems as good or bad is that systems of managingemployees are not like a technology aimed at sol-ving a single, clearly defined problem that remainsconstant over time. Instead, they are designed toaddress a set of sometimes conflicting goals whoseimportance may change over time.” (p. 90).

Op het eerste gezicht suggereert deze uitspraakvan Cappelli een nuttig uitgangspunt voor een ana-lyse van de ontwikkeling van systemen waarmeemen een geheel van arbeidscontracten beheert. Alsmen de opkomst van interne arbeidsmarkten in hetbegin van de twintigste eeuw kan verklaren doorveranderingen in de productiesystemen en de er-mee samenhangende bedrijfsorganisatie, dan moetmen misschien ook op dat vlak zoeken naar eenverklaring zowel voor hun teloorgang als voor water in de plaats komt. Op die manier zou men ookeen uitgangspunt hebben om te analyseren wat delimieten zijn van wat voor onze ogen vorm krijgt.Maar op dat punt neemt de redenering van Cappel-li een merkwaardige bocht. De terugkeer van ou-dere systemen, zo concludeert hij, suggereert eenzekere robuustheid. “Although it is difficult to domore than speculate about the answer, their returnraises the question of whether they are a more fun-damental method for managing employees thanthe internal labour market models.”

Oké, er staat ‘more fundamental’ en niet ‘more na-tural’ of ‘natural’ – maar de suggestie dat we met deterugkeer van systemen van ‘market-mediated em-ployment’ een periode van artificiële en nadeligeinmenging in het arbeidsmarktgebeuren achter onshebben gelaten, is er wél, dunkt me. Wie wat lec-tuur ter hand wil nemen waarin deze bocht nietwordt genomen, kan ik het werk aanbevelen vanJamie Peck (tot voor enkele jaren prof geografie enDirecteur van het International Center for LabourStudies van Manchester University en nu verbon-den aan het Department of Geography, Universityof Wisconsin-Madison) en zijn geestesgenoten.

Het uitgangspunt van Peck is dat er feitelijk geen‘natuurlijke’ (arbeids)markt is, maar dat elke episo-de van haar ontwikkeling gekenmerkt wordt dooreen specifiek geheel van regels en conventies. Metandere woorden: (arbeids)markten zijn altijd socia-

le constructies waarvan de onderdelen ontwikke-len vanuit conflicten en beheersingsstrategieën.Zelfs als er in latere episodes arrangementen op-duiken die vroeger ook voorkwamen, dan nog isde kans klein dat de functie en de betekenis ervanidentiek zijn. Simpel gesteld: uitzendkrachten of af-roepwerkers zijn ondanks de gelijkenissen tochniet hetzelfde als de dagloners van een eeuw gele-den en zelfs als er vandaag een systeem van daglo-ners zou ontwikkelen, dan nog is de maatschappe-lijke betekenis vandaag niet dezelfde als toen. Detitel van het boek waarin hij dit conceptuele raam-werk uittekent en waarmee hij in feite terug aan-sluit bij een oudere (quasi-vooroorlogse) traditie inde arbeidseconomie typeert de aanpak: Peck, J.(1996). Work-Place. The Social Regulation of LaborMarkets. New York/London: The Guilford Press.

Het geheel van fenomenen, door Cappelli geka-rakteriseerd als ‘market-mediated employment’,noemt Peck ‘de contingentering van de arbeids-markt’. ‘Contingentering’ wordt hier niet bedoeld inde zin zoals we de term gebruiken in het jargon vanhet Vlaamse werkgelegenheidsbeleid (inzonder-heid met betrekking op de arbeidsmarktkansenvan allochtonen of andere doelgroepen), maar inde zin van minder (gericht op) duurzaam(heid).Deze ontwikkeling naar een meer contingente ar-beidsmarkt vereist, zo is de redenering, een aan-passing aan de conventies en regels die de arbeids-markt structureren en vragen vooral ook nieuwesystemen om het beheer van deze contingente ar-beidscontracten te stroomlijnen. Het is vanuit dezeproblematiek dat Peck zicht probeert te krijgen opzaken als ‘employability’, ‘workfare’ of ‘temporarywork’.

Voor zijn analyse van de rol van ‘employability’ en‘welfare-to-work programmes’ kan men terecht bijdrie artikels, geschreven samen met Niklas Theo-dore:– Peck, J. & Theodore, N. Welfare-to-Work: natio-

nal problems, local solutions. Critical Social Po-licy, 19, 485-509.

– Peck, J. & Theodore, N. (2000). ‘Work first’:workfare and the regulation of contingent labourmarkets. Cambridge Journal of Economics, 24,119-138.

– Peck, J. & Theodore, N. (2000). Beyond ‘employ-ability’. Cambridge Journal of Economics, 24,729-749.

220 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

Page 3: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

In Workfare States (2001). New York/London: TheGuilford Press, analyseert Peck de ervaringen met‘workfare’ in het Verenigd Koninkrijk, de Verenig-de Staten en Canada. Het programma formuleert hijals volgt: “Theoretically, and for that matter politi-cally, workfare is significant because it raises thequestion of how far the current rough-and-readycorrespondence between active welfare/workfareregimes and burgeoning contingent labour marketsrepresents the basis for a new and punitive ‘regula-tory fix’ in neoliberalized countries... Empirically,there is a need to explore the different ways thatthis nascent regime of regulation is taking shapeunder different gender orders, under different la-bor market and political conditions, and so fort.”(p. 6). In zijn besluit benadrukt Peck dat zijn boekpoogt een kritische analyse te brengen, niet een al-ternatief voor het gevoerde beleid uit te werken.Maar de principes van waaruit zo’n alternatief vol-gens hem vorm zou moeten krijgen zijn duidelijk:“In this era of slippage and compromise, there is apressing need to defend the principles of equity,sustainability, and social justice, to stand theground in the face of manifest regression.” Dit bete-kent niet, zegt Peck, dat men elke hervorming zon-der meer moet afwijzen, maar wel dat men zichferm moet verzetten tegen verplichte arbeid, zekerals het om laagbetaalde verplichte arbeid gaat.“Welfare systems do need to be reformed, but notin ways that simply bend to the imperatives of flexi-ble labor markets; they should instead play anactive role in reforming and remaking these labormarkets, underpinning decent wages, a fair dis-tribution of work, and employment security. It istime to reform work as well as welfare. It is timethat the old principles of less eligibility were repla-ced by a new emphasis on more equity.” (pp. 366-367).

Een aantal recent gepubliceerde artikels analyserenvanuit hetzelfde conceptueel raamwerk de rol ende plaats van uitzendarbeid:– Theodore, N & Peck, J. The Temporary Staffing

Industry: Growth Imperatives and Limits to Con-tingency. Economic Geography.

– Peck, J. & Theodore, N. (1998). The Businessof Contingent Work: Growth and Restructuringin Chicago’s Temporary Employment Industry.Work, Employment & Society, 12(4), 655-674.

– Peck, J. & Theodore, N. (2001). Contingent Chi-cago: Restructuring the Spaces of Temporary

Labor. International Journal of Urban and Re-gional Research, 25(3), 471-496.

– Peck, J. & Theodore, N. (2002). Temped Out?Rethoric, Labor Regulation and Economic Re-structuring in the Temporary Staffing Business.Economic and Industrial Democracy, 23(2),143-175.

Wat vooral opvalt in deze concrete analyses van deontwikkelingen terzake in de Verenigde Staten enmeer specifiek in Chicago is dat bedrijven in deuitzendsector er niet uit te voorschijn komen “aslargely passive actors facilitating a simple matchingof labor supply and demand”. Integendeel, hetbeeld is dat van een actieve intermediair, waarvanmen de rol enkel ten volle kan begrijpen in de con-text van het bredere proces van herstructureringvan de arbeidsverhoudingen en de her-reguleringvan de arbeidsmarkt. De uitzendsector in de Ver-enigde Staten is echter niet simpelweg een ‘re-sultaat’ van bredere processen. Peck spreekt vaneen ‘active institutional presence’ in het herstruc-tureringsproces. “It has played a decisive role, interalia, in the proliferation of two-tier compensationsystems, especially in manufacturing; in the normal-ization of pre-screening and ‘try before you buy’ hu-man resources techniques in certain occupations,most notably in clerical and administrative work;in deunionization, through ‘job action’ staffing –where agency temps are brought in to replace strik-ing workers, thereby undercutting worker bargain-ing positions – in health care and other fields; in theerosion of employer-sponsored benefits typicallyassociated with the standard employment rela-tionship; in the displacement of risks, costs andresponsibilities for unemployment insurance andworkers’ compensation, as worksite employers be-gin systematically to temp out high-turnover anddangerous jobs; in the shift toward lean workforcesystems, under which the strategic utilization oftemporary labor facilitates corporate downsizingpolicies; in the casualization of selected fields ofpublic service employment, for example in thepostal service and in education; and in the restruc-turing of service delivery and incentive systems inwelfare-to-work programming.” (2002, p. 169).

Wie na dit alles nog meer leesvoer nodig heeft eniets meer wil weten over de visie op de staat dieachter deze theorieën schuil gaat, kan zich verderverdiepen in:

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 221

Page 4: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

– Peck, J. (2001). Neoliberalizing states: thin poli-cies/hard outcomes. Progress in Human Geogra-phy, 25(3), 445-445.

– Peck, J. (2003). Geography and public policy:mapping the penal state. Progress in HumanGeogrpahy, 27(2), 222-232.

– Peck, J. & Tickell, A. (2002). NeoliberalizingSpace. Antipode, 380-404.

Ter Overweging(inzonderheid voor Beleidsmakers)

In zijn recent boek, The Roaring Nineties. Seeds ofDestruction, (London: Allen Lane) schrijft JosephStiglitz, vice-president van de Wereldbank van1997 tot 2000 en laureaat van de Nobelprijs Econo-mie in 2001, erg bitter over de periode waarin hijwerkte als economisch adviseur voor de Clintonadministratie.

“Of all the mistakes we made in the Roaring Nine-ties, the worst were caused by a lack of standing byour principles and a lack of vision.” We haddenprincipes, zegt Stiglitz en bij het begin van de re-geerperiode wisten we zeer goed waar we tegenwaren. “We were against Reagan conservatism. Weknew that there needed to be a larger and differentrole for government, that we needed to be moreconcerned for the poor and for providing educa-tion and social protection for all, and we needed toprotect the environment. The shortsighted focus onfinance, on the deficit, made us push this agendaaside.” Wat belette ons deze principes te volgen?Natuurlijk, het is gemakkelijk anderen de schuld tegeven en te doen alsof door het overheidstekortons nagelaten door de Conservatieven alle ruimtevoor een ander beleid ontbrak. “We were, howe-ver, I think, in part a victim of our own seemingsuccess. At the beginning of the administration, thebold, broad-gauged agenda to address America’sproblems was put aside in favor of a single-mindedfocus on deficit reduction. The economy recove-red, and deficit reduction was given the credit, andwith that credit, the credibility of those who hadadvocated it soared. If they advocated deregula-tion, we should listen to their wisdom. If they ad-vocated deregulation for their own industry, weshould be particularly attentive – after all, whoknows more about financial markets than the fi-nanciers.” We waren zo verrukt over dit schijnbare

succes, schrijft Sitglitz, dat we domme dingen de-den. “... we put aside two centuries of experienceabout problems of conflicts of interest – let alonethe lessons in the recent advances in the economicsof asymmetric information.”

Een verwittigd mens is er twee waard, zegt men.Hopelijk geldt dit ook voor onze politici en beleids-makers.

Tijdschriftgesprokkel

Met betrekking tot het eindoordeel over de beteke-nis, de draagwijdte en de gevolgen van een ont-wikkeling naar meer contingente arbeidsmarkten ishet eindverdict duidelijk nog niet geveld. Maar inde vaktijdschriften verschijnen wél geregeld arti-kels, die bepaalde facetten van deze problematiekvan dichtbij bekijken en die dus onvermijdelijk on-derdelen moeten vormen van het dossier op basiswaarvan men dit oordeel uiteindelijk zal moetenbaseren. Een overzicht van een aantal artikels dieallemaal verband houden met slechts één aspectvan de verschuiving in arbeidsverhoudingen – detoename van contingente arbeid – maakt trouwensoverduidelijk dat het probleem complex is en dater onwaarschijnlijk veel facetten in overwegingmoeten worden genomen.

The Economic Journal, 112 (June 2002) (480),bevat artikels die de rol van tijdelijke contractenbelichten in erg verschillende institutionele contex-ten. Alison L. Booth, Marco Francesconi en JeffFrank analyseren de Britse case onder het motto‘Temporary Jobs: Stepping Stones or Dead Ends?(pp. F180-F213). Olivier Blanchard en AugustinLandier bekijken de recente aanpak inzake tijdelij-ke contracten in Frankrijk in een artikel onder desuggestieve titel: ‘The Perverse Effects of Partial La-bour Market Reform’ (pp. F214-F244). Bertil Holm-lund en Donald Storrie presenteren de Zweedseervaring, getypeerd als ‘Temporary Work in Turbu-lent Times’ (pp. F245-FF269). Juan J. Dolado, Car-los Garcia-Serrano en Juan J. Jimeno trekken delessen uit “the boom of temporary jobs in Spain”(pp. F270-F295). In hun globale conclusie bena-drukken Alison L. Booth, Juan J. Delgado en JeffFrank dat de vier papers over het algemeen sugge-reren dat de expansie van tijdelijk werk wellichtongewenst is als middel om een meer flexibele ar-

222 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

Page 5: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

beidsmarkt te creëren. “In the absence of strongemployment protection for permanent jobs, as inBritain, temporary jobs are – from worker’s per-spective – bad jobs, with possible long-term careerimplications, in particular for men. Even wherethere is strong ELP for permanent jobs – as in Fran-ce – the expansion of temporary jobs may be unde-sirable, leading to high turnover among youngerworkers. The Swedish study, investigating thecauses of the rapid growth in temporary work overthe 1990’s suggests that adverse macroeconomicshocks can trigger substantial increases in tempora-ry jobs. Finally, the Spanish study shows that, oncetemporary jobs are entrenched in a dual labourmarket, later reforms to restrict their growth can beunsuccessful, indicating that attempts to reduce fi-ring costs for permanent contracts have so far beeninsufficient.” (p. F188).

Travail et Emploi, een tijdschrift uitgegeven on-der auspiciën van het Franse Ministère de l’Emploiet de la Solidarité, wijdde in januari 2002 een volle-dig nummer aan ‘flexibele tewerkstelling’ – ofteweltypes van arbeidscontracten (bepaalde duur, uit-zendarbeid) die werkgevers toelaten om desgeval-lend snel(ler) in te spelen op schommelingen vande markt. Bijzonder aan dit nummer is dat de arti-kels de belevingswereld van de betrokkenen alsbelangrijkste uitgangspunt nemen. Colette Jour-dain, Intérimaires, les mondes de l’interim (pp. 9-28), gebruikt materiaal van interviews met twee co-hortes van 130 uitzendkrachten, die met een tus-senpoos van vijf maanden twee keer werden on-dervraagd met een semi-gesloten vragenlijst. Opbasis van twee dimensies (“intérim volontaire ousubi” en “intérim à court ou à long terme”) ener-zijds en van de plaats die de uitzendarbeid inneemtin de beroepsloopbaan van de geïnterviewde an-derzijds, onderscheidt Jourdain vijf types van uit-zendkrachten: 1) les intérimaires à la recherched’un revenu d’appoint, 2) les intérimaires dansl’attente de mieux, 3) les intérimaires qui ont choisicette forme d’emploi, 4) les intérimaires en quêted’un tremplin professionnel en 5) les intérimairesà durée indéterminée. Zij toont hoe elk type ‘uit-zendarbeid’ op een specifieke wijze beleeft en be-spreekt daarna een aantal typische trajecten vande loopbaan van uitzendkrachten. Raphaël Cancé,Travailler en contrat à durée déterminée, gebruiktgelijkaardig materiaal van interviews met werkne-mers die werken met een contract van bepaalde

duur. Cancé construeert geen typologie, maar be-perkt zich tot het presenteren en bespreken van hetkwalitatieve materiaal met betrekking tot een aan-tal topics. Naast de vaststelling dat de beleving vanwerken met een contract van bepaalde duur ergkan verschillen van situatie tot situatie, trekt hijtwee belangrijke conclusies. Ten eerste, het con-tract van onbepaalde duur blijft voor nagenoeg allegeïnterviewden het referentiepunt bij uitstek. Degrote uitzondering op deze regel vormen zij die ineen contract van bepaalde duur het enige middelzien om een “emploi-passion” te beleven. Maarzelfs zij blijven hopen dat ze uiteindelijk een con-tract van onbepaalde duur zullen vinden. Tentweede, de verscheidenheid van de parcours tus-sen de beide interviews en de verschuivingen inbeleving die zich in die periode voordoen, onder-strepen de instabiliteit van de gegevens die voort-komen uit een momentopname. Dit toont aan datde belevingswereld van een individu zich niet laatdefiniëren in relatie tot een bepaalde situatie, maarzich wel degelijk inschrijft in een parcours. GilbertLefevre, François Michon en Mouna Viprey, Lesstratégies des entreprises de travail temporaire,stellen de vraag naar de plaats die de uitzendsectorinneemt binnen de totaliteit van de tijdelijke ar-beidscontracten en de ontwikkelingen die terzakete verwachten zijn. Zij doen dit op basis van inter-views met verantwoordelijken van verschillendeuitzendbedrijven over de manier waarop ze demarkten kiezen waarop ze actief willen zijn, deaard van de functies die ze hun cliënteel ten dien-ste willen stellen en het strategisch belang dat zijaan deze keuzes toeschrijven. Deze gesprekkenbrengen tot uiting dat de markt voor uitzendarbeideen snelle ontwikkeling doormaakt zowel opkwantitatief als op kwalitatief vlak. Een verdiepingvan de expertise als ‘intermediair’ lijkt te leiden toteen sterke uitbreiding van de rol van de uitzend-sector. “Elle s’éloigne de la simple fourniture depersonnels temporaires. Elle se rapproche insensi-blement d’un service ‘ressources humaines’ exter-nalisée, d’une véritable activité de conseil, voire demanagement de project." (p. 61). De auteurs be-sluiten dat op dit vlak nog allerlei wegen open lig-gen, maar dat zich alleszins belangrijke vragen stel-len. Als de verleidelijke visie die men vanuit deuitzendsector vooropstelt zich inderdaad verwer-kelijkt, hoe kan men deze nieuwe strategieën vere-nigen met het oude model? Zal de ‘traditionele’ uit-zendsector verdwijnen? Of zullen we een duale

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 223

Page 6: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

ontwikkeling meemaken, die elke segment de no-dige winstmarges garandeert? Daarnaast is het vanbelang om te kijken welk effect deze ontwikkelingzal hebben op de toekomst van het geheel der ar-beidscontracten. Zal de rol van de uitzendsectorbeperkt blijven tot inspelen op onmiddellijke on-voorziene behoeften van bedrijven? Zal uitzendar-beid de standaard worden en in de plaats tredenvan alle nu nog bestaande vormen van tijdelijke te-werkstelling? Of kan deze sector uiteindelijk zelfsin concurrentie treden met de contracten van onbe-paalde duur eens ze bedrijven, die van hun dien-sten gebruik maken, er kunnen van overtuigen omniet enkel een deel (oftewel hun zogeheten ‘perife-re werknemers’), maar het geheel van hun humanresources management (ook voor de zogeheten‘core workers’) uit te besteden?

Een van de redenen om de toename van con-tingente arbeid als een potentieel zorgwekkendetrend te beschouwen betreft de vraag of en in wel-ke mate werkgevers nog inspanningen zullen doenom een contingent werknemersbestand op te lei-den. Inderdaad, zeker in het geval van tijdelijkewerknemers is de kans groot dat de baten vanopleidingen binnen het bedrijf niet ten goede ko-men aan wie er de lasten van draagt. Het risico oponderinvestering in opleiding van deze categoriewerknemers is daarom niet denkbeeldig. Wiens-Tuers, B., Hill, E. (2002). Do They Bother? Employ-er Training of Temporary Workers. Review of SocialEconomy, 60 (4), pp. 543-566, illustreren op basisvan Amerikaanse gegevens dat deze vrees niet on-gegrond is, maar dat ook in dit opzicht nuancerin-gen belangrijk zijn. Reguliere werknemers blijkeninderdaad meer opleiding te genieten dan tijdelij-ken. Maar binnen deze laatste categorie is er eenduidelijk onderscheid nodig tussen ‘eigen tijdelijkewerknemers’ en ‘tijdelijke uitzendkrachten’. “In ge-neral, in-house temporary workers seem to farebetter than intermediated workers. An insider-out-sider attitude seems to develop with regard to workorganisation practices. While in-house temporariesmay be more likely considered as ‘us’, intermedia-ted workers are regarded as outsiders.” (p. 559).Autor, D. (2001). Why Do Temporary Help FirmsProvide Free General Skills Training. QuarterlyJournal of Economics. pp. 1409-1447 vertrekt vande vaststelling dat de meeste uitzendbedrijven inde Verenigde Staten gratis opleiding aanbieden ophet gebied van bepaalde ‘computer skills’ (zoals

tekstverwerking, gegevensinvoer en programme-ring). Deze vaststelling is verrassend in tegen-spraak met de verwachting dat (individuele) bedrij-ven uit vrees voor ‘poaching’ nauwelijks zulleninvesteren in algemene opleiding of in algemenevaardigheden, zeker als het gaat om tijdelijke werk-krachten. So what? Veronderstel een keer dat uit-zendkantoren via deze opleidingen in staat zijn omwerkzoekenden aan te zetten tot een vorm vanzelfselectie en om een betere screening te organi-seren. Zou de opbrengst van deze activiteit niet op-wegen tegen de kost van de gratis opleiding? Autortest een model dat uitgaat van deze veronderstel-ling en vindt dat de gegevens waarover hij beschiktdit model niet weerleggen. Is de standaardvisiegeïnspireerd op de human capital theorie dan fout?Nee, zegt Autor. Want het gebruikte model is nogsteeds gebaseerd op de veronderstelling dat trai-ning productief is. Het grote verschil met de hiergebruikte werkwijze is dat werknemers niet ex antebetalen voor hun opleiding, maar dat de kostenvoor training vooraf gemaakt worden en ex postgedeeld door de werknemer (die tegen een lagerloon werkt) en de werkgever (die het uitzendkan-toor betaalt). Kortom, in feite onderzoekt men hierniet of bedrijven al dan niet betalen voor algemeneopleiding, maar wel waarom ze betalen voor oplei-ding in algemene vaardigheden. Deze vaststellingsuggereert ook een antwoord op de vraag welkedienst de uitzendbedrijven – the Temporary HelpSupply sector – aanbieden. “The model and empiri-cal analysis above demonstrate that beyond provi-ding flexible spot market labor, THS firms gatherand sell information about worker quality to theirclients.” Hoewel talrijke onderzoekers de sterkegroei van de uitzendsector verklaarden vanuit detoenemende behoefte aan flexibiliteit van de on-dernemingen, is dit duidelijk niet de enige verkla-ring, aldus Autor. “The growing role of THS as a la-bor market information broker implies that the de-mand for worker screening is rising.” (p. 1445).

Met enige overdrijving kan men stellen dat nietenkel in België maar in de meeste Europese landeneen job in de overheidssector garant stond voorwerkzekerheid. Al heeft de inbreng van ‘contractu-elen’ in deze situatie enige verandering gebracht,toch blijft de idee bestaan dat ‘onzekerheid’ als ge-volg van tijdelijke contracten vooral het (beden-kelijke) privilege is van de private sector. Conley,H. (2002). A State of Insecurity: Temporary Work in

224 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

Page 7: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

the Public Services. Work, Employment and Socie-ty, 16 (4), pp. 725-737, corrigeert dit beeld voor hetVerenigd Koninkrijk. Een simpele telling van hetaantal betrokkenen reveleert weliswaar dat de pri-vate sector ongeveer driemaal meer tijdelijke werk-krachten telt dan de publieke sector, maar relatievecijfers per sector tonen een ander beeld. Tijdelijkewerkkrachten maken 11% uit van de globale te-werkstelling in de publieke sector – oftewel onge-veer het dubbele van het nationale gemiddelde.Bovendien lijkt de kans op een tijdelijke job inoverheidsdienst relatief groter voor vrouwen, jon-geren, mensen met een handicap en etnische min-derheden. Met deze vaststelling als uitgangspuntanalyseert Conley hoe locale administraties op hetterrein van het onderwijs en de sociale dienst zijnovergegaan tot het gebruik van tijdelijke arbeid on-der impuls van door de centrale overheid genomenmaatregelen, zoals gedecentraliseerde budgetten,vormen van locale besluitvorming en een manage-ment ethos. Zij geeft aan hoe deze ontwikkelingspanningen creëerde tussen de verschillende be-heersniveaus, zodat er dikwijls een kloof gaapttussen beleidsopties en praktijk. Dit is tegelijk ver-ontrustend en verbazingwekkend. Verontrustendomdat het gelijke kansenbeleid (te) dikwijls hetslachtoffer is. “Management strategies concerningthe use of temporary labour had gendered andracial dimensions. However neither County norCity applied equality monitoring to their procedu-res.” Lokale managers, schrijft Conley, gaven devoorkeur aan praktijken die hun macht over eenreeds kwetsbaar deel van de werkende bevolkingvergroten. “Management strategies served to re-mind these workers that unemployment was po-tentially around every corner.” (p. 735). Verbazing-wekkend omdat de geanalyseerde organisatiesactief zijn in sectoren met acute tekorten aan goedopgeleide werknemers. Dit is bijzonder opvallendin de behandeling van de zogeheten NQT’s – New-ly Qualified Teachers. “There is an incomprehensi-ble mismatch between central government invest-ment in expensive recruitment campaigns and adecentralized, managerialist ethos that treats wor-kers as expendable commodities with a fixed-term ‘sell by’ date. The slogan of one campaignreads ‘everyone remembers a good teacher’. Theevidence suggests that the excessive use of tempo-rary contracts means that a large proportion ofNQTs may not be around long enough to leave alasting impression.” (p. 736).

In contrast met de doorsnee aanpak, die de ont-wikkeling van ‘contingente’ arbeid meestal presen-teert als een erosie van interne arbeidsmarkten, ar-gumenteert Brenda Lautsch dat ook tijdelijke jobseerder als complexe sociale relaties en niet als sim-pele looncontracten moeten worden beschouwd. InLautsch, B. (2002). Uncovering and Explaining Vari-ance in the Features and Outcomes of ContingentWork. Industrial and Labor Relations Review, 56(1), pp. 23-43, onderscheidt zij op basis van tweecase-studies vier subsystemen (“integration, seaso-nal, separation, two-tier) van contingente arbeid.“While contingent jobs all have limited job security,the cases [...] show that they systematically differ interms of job definition, wage rules, and deploymentthrough job ladders. Choices among these four op-tions are influenced by managerial performance ob-jectives related to cost and flexibility, by the techno-logy of the production process, and to a lesserextent by power and politics in the firm.” Belangrijkis de vaststelling dat de resultaten van deze keuzesniet enkel verschillen voor de contingente werkers,maar ook een verschillende trade-off implicerenvoor alle betrokken groepen. Bovendien blijken dereacties ten aanzien van contingente jobs erg ver-deeld, zelfs in het model dat zowel voor de contin-gente als voor de reguliere werknemers de betereresultaten voortbrengt. Ten slotte is het van belangvast te stellen dat de resultaten voor individuelewerknemers duidelijk verbonden zijn met de sub-systemen waarin ze werkten en niet met hun indivi-duele kenmerken, zoals hun geslacht.

Ter vergoelijking van tijdelijk werk voert mendikwijls aan dat dit werkzoekenden een piste aan-biedt waarlangs ze verder in de arbeidsmarkt kun-nen integreren. Een tijdelijke baan krijgt in dezevisie de betekenis van een opstapje naar een blij-vende plaats op de arbeidsmarkt. In Giesecke, J. &Gross, M. (2002). Befristete Beschäftigung: Chanceoder Risiko. Kölner Zeitschrift für Soziologie undSozialpsychologie, 54 (1), pp. 85-108, maken de au-teurs gebruik van gegevens uit het Duitse sociaal-economische panel. Om te bekijken of dit argu-ment steek houdt, bekijken ze of de gegevens vandit panel voor de periode 1985-1996 eerder aan-sluiten bij een integratiescenario dan wel bij wat zijbetitelen als een ‘Spaltungsszenario’ (leidend toteen grotere arbeidsmarktsegmentatie). Hun con-clusie is dat hypothesen afgeleid uit dit laatste sce-nario duidelijk meer bevestiging vinden. Ten eerste

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 225

Page 8: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

blijkt de aard van het opgebouwde menselijk kapi-taal van grote invloed op de mobiliteit van dewerknemers. Werknemers met ‘specifiek menselijkkapitaal’ zijn veel meer beschut tegen tijdelijke te-werkstelling dan werknemers met ‘algemeen men-selijk kapitaal’ (die men eerder in het hoogste pri-maire segment van de arbeidsmarkt verwacht) énwerknemers ‘zonder beroepsopleiding’ (die men inhet secundaire segment verwacht). Ten tweede, erbestaan duidelijk ‘ketens van onstabiele loopbaan-episodes’. Een periode van tijdelijke tewerkstellingdraagt een groot risico op een nieuwe periode vantijdelijke tewerkstelling of werkloosheid in zich.Het is van belang op te merken dat het effect vantijdelijke tewerkstelling op het risico om terug ineen tijdelijke baan terecht te komen of werkloos teworden erg stabiel blijft zelfs als men voor erg veelandere factoren controleert. Dit effect kan men dusniet alleen door individuele kenmerken, zoals op-leiding, verklaren. “Vielmehr scheint die Befristungvon Arbeitsstellen jenseits individueller ‘Unzuläng-lichkeiten’ einen eigenstandigen Effekt in Richtung‘unsteter’ Beschäftigungskarrieren auszuüben.”(p. 105). Moet men op basis van deze resultatennu volstrekt negatief oordelen over tijdelijke jobs?De auteurs geven twee nuancerende bedenkingenmee. Tijdelijke jobs lijken niet voor iedereen de-zelfde (negatieve) gevolgen mee te dragen. Zelfsals zij een even groot risico lopen op een carrièrevan tijdelijke jobs ook dan zijn werknemers in hetprimaire segment duidelijk beter af dan werkne-mers in het secundaire segment. Bovendien kanmen zich afvragen of een opeenvolging van tijdelij-ke jobs slechter is dan een heel lange periode vanwerkloosheid.

Een bevestiging van de stelling dat niet alle tijde-lijke jobs ‘nepjobs’ zijn, is te vinden in Kunda, G.,Barley, S., Evans, J. (2002). Why Do ContractorsContract? The Experience of Highly Skilled Techni-cal Professional in a Contingent Labor Market.Industrial and Labor Relations Review, 55 (2), pp.234-261. Hun onderzoek betreft een kleine groepvan 52 technisch hooggeschoolde (‘engineering’ of‘information technology’) professionals, die zich in1998 op de markt van ‘contract-arbeid’ waagden.Sommigen als zelfstandige, anderen als werknemervan een specifiek soort uitzendkantoren die zorgenvoor contract-jobs. Deze groep is uiteraard niet re-presentatief, al zeggen de auteurs ervoor gewaaktte hebben dat een ‘Silicon Valley’-effect zich niet

zou voordoen. Toch zijn de resultaten van de uitge-breide interviews informatief. Ze geven aan datonze doordeweekse visie op de werking van con-tingente arbeidsmarkten veel te simpel is. In tegen-stelling tot het ‘pessimistische’ verhaal (vanuit dehoek van de arbeidsverhoudingen) zeggen demeeste geïnterviewden een beter loon te genietendan wanneer ze ergens een vast contract zoudenhebben; maar in tegenstelling tot het ‘optimisti-sche’ verhaal (vanuit de hoek van het vrije en on-dernemende individu) rapporteren velen ook inhoge mate gevoelens van onrust en vervreemding.Bovendien blijkt uit deze interviews dat ook indeze markten instituties ontstaan, bijvoorbeeld be-roepsgebonden netwerken, die instaan voor zakenzoals opleiding of loonvorming. Tenslotte is hetduidelijk dat dit type van tijdelijke jobs nauwelijksin het secundaire segment van de arbeidsmarkt kangesitueerd worden. Wel is het belangrijk voor ogente houden dat deze markt niet bipolair, maar tripo-lair is: naast vraag en aanbod van arbeid heeft menhier onvermijdelijk met ‘intermediairen’ te maken.

Gonzalez, L. (2002). L’incidence du recours àl’intérim sur la mesure de la productivité du travaildes branches industrielle. Economie et Statistique,357-358, pp. 103-137 roept een vraag op die tevo-ren nooit bij mij was opgekomen. In de traditionelepraktijk van de nationale rekeningen brengt mende werknemers van de uitzendsector evenmin alsde door hen geproduceerde toegevoegde waardeonder in de sector waarnaar ze zijn ‘uitgezonden’.Stelt dat men dit wel zou doen: welke verschuivin-gen brengt dit mee in bijvoorbeeld de ontwikkelingvan de productiviteit van de industriële sectoren?Want omdat de onderscheiden sectoren op eenverschillende manier gebruik maken van uitzend-arbeid is het belang hiervan niet zonder meer teverwerpen. Gonzalez maakt deze oefening voorFrankrijk en vindt inderdaad dat het effect van hetdifferentieel gebruik van uitzendarbeid door de on-derscheiden sectoren duidelijk merkbaar is als menvan de ene naar de andere maatstaf overschakelt.

En eentje uit de Oude Doos om hetjaar te beëindigen

Werk, Werk, Werk en nog eens Werk – onze be-windvoerders op alle niveaus maakten het ons delaatste weken en maanden erg duidelijk: dit is het

226 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

Page 9: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

mantra waarmee ze gaan slapen en opstaan én dathen overdag als een echt ‘pop-up menu’ voor deogen moet verschijnen telkens ze een beleidsmaat-regel formuleren. De creatie van 200 000 nieuwejobs is het streefdoel. En al weet ik dat de Ministervan Werk hierover nuancerend doet, ik kan nietnalaten om het getal te herhalen, zeker niet nadatik recent in een debat op de Franse televisie een lidvan de (rechtse) Franse regering hoorde verklarendat hij het misschien mogelijk achtte om in de loopvan het volgende jaar met een programma dat erglijkt op de New Deal van de (nieuw linkse) BritseLabour regering tegen de 100 000 nieuwe jobs tekunnen creëren – een getal dat gezien het verschilin grootte van de arbeidsmarkt in België en Frank-rijk inderdaad aanzet tot nuancering van wat inons land mogelijk is (of tot bewondering voor dekrachttoer die onze regering denkt te kunnen ver-wezenlijken).

Maar goed, waar wil ik met deze oprisping naartoe?Welnu, een geschrift waar ik bij tijd en wijle naarteruggrijp – als ik ten prooi val aan de nodige twij-fel over waar het met het werkgelegenheidsbeleidheen gaat of hoe ik bepaalde maatregelen moet be-oordelen – is Employment, Technology and Deve-lopment, een oud boekje van Amartya Sen, in 1998laureaat van de Nobelprijs Economie en bekend inbredere kringen omwille van zijn erg ethisch ge-ïnspireerde kijk op de economie. Sen schreef ditboekje in het raam van het World Employment Pro-gramme van de International Labour Office en vol-tooide het in 1973 kort na en in zekere zin terconceptuele ondersteuning van de meer concreteGuidelines for Project Evaluation (UNIDO, 1972)die hij samen met Partha Dasgupta en Stephen Mar-glin uitwerkte. Toegegeven, het is dertig jaar ouden geschreven voor situaties in landen die toen nogveel meer dan nu braak lagen ter ontwikkeling.Maar misschien werkt een confrontatie met een vi-sie die 30 jaar geleden zo goed als gemeengoedwas juist louterend en wie weet vinden we inspira-tie in de vragen die Sen toen opriep met betrekkingtot de relatie tussen technologie, ontwikkeling enwerkgelegenheid.

Ik wil de pret van een eigen en meer uitgebreidelectuur niet bederven. Maar in de context van de fe-derale Werkgelegenheidsconferentie – de feitelijkeaanleiding om opnieuw wat in dit boekje te blade-ren – en de Vlaamse Ondernemersconferenties kan

ik de verleiding niet weerstaan om een aantal pas-sages onder jullie aandacht te brengen.

Neem nu het eerste hoofdstuk, waarin de gebruiktebasisbegrippen (‘employment’, ‘technology and ef-ficiency’ en ‘employment modes and non-wagesectors) de revue passeren en dat begint met eencitaat uit Bertold Brecht’s Driestuiversopera – metname met de passage waarin Jonathan JeremiahPeachum aan één van de bedelaars in zijn dienstuitlegt welke vaardigheden onontbeerlijk zijn.“Between ‘giving people a shock’ and ‘getting ontheir nerves’ there’s obviously a difference, myfriend. I need artists. To-day, only artists can givepeople the right sort of shock. If you’d work pro-perly, your public would be forced to appreciateyou.” Deze passage roept bij Sen de vraag op: “... isthis artist employed?” Op het eerste gezicht is hetantwoord ja, want hij wordt ingehuurd door Pe-achum en gebruikt zijn rubberen arm behendig.Maar bij nader toezien misschien toch niet, want hij‘produceert’ enkel maar sympathie en meestal be-schouwt men dat niet als een product. Aan de an-dere kant moet je toegeven dat hij hard werkt, geldopbrengt voor zijn baas en een loon krijgt uitbe-taald. Maar nee, zijn diensten zullen niet als ‘ver-markte output’ in de nationale rekeningen verschij-nen en de kans dat de arbeidsmarktstatistiekenhem ooit als ‘tewerkgesteld’ registreren is klein.“And yet Macheath is a first class burglar, a far-sighted and experienced street-robber, and as Pollysees it, a few more successful enterprises and wecan retire to a little house in the country, just likethat Mr. Shakespeare father admires so much.’”Maar, verzucht Sen op het einde van deze para-graaf, “... was Shakespeare ‘employed’, or did helive on patronage and ‘transfer payments’?”.

Dit verhaal, waarmee Sen het eerste hoofdstuk be-gint en waarvan fragmenten in de volgende hoofd-stukken herhaaldelijk terug opduiken, is niet be-doeld ter illustratie van de dooddoener dat dekwestie complex is – nee, de vraag waarop Senécht een antwoord zoekt is waarom het begrip ‘em-ployment’ complex is. Het antwoord ligt voor Senin het feit dat de vraag naar de waardering van deverrichte arbeid in deze kwestie onvermijdelijk isen dat werkgelegenheid of tewerkstelling nooitkan gedefinieerd worden in termen van de fysiekeactiviteit als dusdanig. “To live is to indulge insome activity or other, even if it involves just lying

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 227

Page 10: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

in bed, which – accidently – for an artist’s modelcan be quite remunerative as well.” En bij waarde-ring stelt zich onmiddellijk de vraag naar het stand-punt van waaruit deze waardering wordt uitgespro-ken. “The beggars are producing income forJonathan Jeremiah Peachum and getting a part of itthemselves. But they are not selling any output tothe public (though on this there can also be somedoubt in view of the ‘artistic’ element stressed byPeachum). Macheath, of course, is not offeringcommodities to the public – in fact, he is takingthem away – but he is giving himself an income.Whether such people are to be regarded as em-ployed or not depends on the person whose valua-tion of the work is to be used.”

Economen hebben dit soort kwesties meestal alserg triviaal beschouwd, schreef Sen in 1973. Mis-schien omdat het dominant karakter van ‘loonar-beid’ als belangrijke ‘(te)werk(stellings)vorm’ er inde sterk ontwikkelde landen voor gezorgd heeftdat men de wereld van de arbeid zwart-wit in tweecategorieën opdeelde: ‘tewerkgesteld’ en ‘niet-te-werkgesteld’. Het is dan ook geen toeval dat hetcomplexe van dit concept terug opduikt eens mennadenkt over werkgelegenheidsbeleid in ontwik-kelingslanden met hun veel grotere diversiteit aanvormen van werk, arbeid of tewerkstelling.

Me dunkt dat dit verhaal een belangrijke bood-schap inhoudt. ‘Werk’ of ‘arbeid’ betekent niet het-zelfde als ‘jobs’. Net zo min als ‘meer mensen degelegenheid geven om te werken’ niet noodzake-lijk gelijk te stellen is met ‘meer jobs creëren’. Werkof arbeid, zo zou men sloganesk kunnen zeggen,hoeft men niet te creëren. Dat ligt bij wijze vanspreken voor iedereen gratis en voor niks voor hetrapen, maar het probleem is dan ook dat men erniet noodzakelijk (al dan niet financieel) voor be-loond wordt omdat het niet noodzakelijk door an-deren (financieel) wordt gewaardeerd. ’t Is nietomdat ik mijn dagen, zij het uit vrije wil dan welomwille van een of andere dwangneurose, vul methet oprapen van alle mogelijk zwerfvuil dat julliemij daarvoor gaan betalen, laat staan aanwerven,nietwaar. Zelfs al genieten jullie mee van de prope-re omgeving. Met ‘jobs’ ligt de zaak anders. Daar-voor moet men noodzakelijkerwijze investeren, alwas het maar omdat men een loon moet betalenaan wie een job uitvoert. Als deze investering ge-noeg opbrengt (en deze opbrengst kan verschillen-

de vormen aannemen) dan is niet enkel de leef-baarheid gegarandeerd maar ook de maatschappe-lijke nuttigheid van mijn job bevestigd – want an-deren willen ervoor betalen.

Dit laatste punt wijst op een tweede belangrijkaccent, dat deze aanpak zo interessant maakt. Senonderscheidt drie fundamentele dimensies vanwaaruit men maatregelen ter bevordering van dewerkgelegenheid kan waarderen. Eerst en vooral iser uiteraard het aspect ‘opbrengst’ of ‘output’.Daarnaast kan zo’n beleid ook een betere ‘ver-deling’ beogen. In dat geval gebruikt men ‘jobs’,zelfs als ze niets opbrengen, omdat men zo inko-men (en dus bestaansmiddelen) brengt bij de men-sen die er anders niet kunnen over beschikken.(Later in zijn uiteenzetting – pp. 83-84 van mijn re-cent heruitgegeven ‘Indian edition’ – gaat Sen uit-voerig in op de vraag waarom men in zo’n gevalniet simpelweg aan directe herverdeling doet en deverdeling van ‘transfer’-inkomens koppelt aan dewerkvorm ‘job’. Daarbij in zijn kenmerkende, nu-ancerende stijl de voor- en nadelen inzake werk-baarheid van beide procédés in de verf zettend).Als een derde mogelijk objectief van werkgelegen-heidsmaatregelen wijst hij op het aspect ‘erken-ning’ dat aan ‘jobs’ vast zit: “employment gives aperson the recognition of being engaged in some-thing worth his while”.

Ik moet er geen tekeningetje bij maken om te ver-duidelijken dat deze drie dimensies niet enkel in-zicht geven in de situatie van de ontwikkelingslan-den in het begin van de jaren ’70 van de vorigeeeuw maar dat het werkgelegenheidsbeleid dat delaatste decennia in onze ‘activerende verzorgings-staten’ is gevoerd in belangrijke mate is beargumen-teerd met een rethoriek die vooral deze laatste tweeaspecten – verdeling en erkenning – benadrukt.

Sen hanteert de spanningen tussen deze drie di-mensies op verschillende plaatsen in de rest vanhet boekje. Ook in de meer technische passageslaat hij zien hoe het belang van elk van deze di-mensies sterk kan verschillen naargelang van devorm waarin ‘werk’ of ‘arbeid’ zich realiseert en dusook naargelang de diversiteit van werk- of arbeids-vormen die in een samenleving bestaan.

Een goed voorbeeld hiervan is wat bij economenbekend stond als ‘disguised unemployment’ ofte-

228 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

Page 11: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

wel ‘verdoken werkloosheid’. Hier gaat het om si-tuaties van personen die men op basis van formelekarakteristieken wel als tewerkgesteld beschouwd,maar waarvan hun eliminatie uit het productiepro-ces nauwelijks enig effect op de ‘opbrengst’ zouhebben. Technisch gesproken zou men kunnenzeggen dat het om een situatie gaat waarin de mar-ginale opbrengst van arbeid nul is en blijft, zelfs alsmen de hoeveelheid gebruikte arbeid met een nietonbelangrijk deel zou verminderen. Op het eerstegezicht leidt dit tot een vrij onbegrijpelijke toe-stand: waarom mensen in dienst nemen die niet totde productie bijdragen?

De twee kenmerken van zijn analyse, die hiervoorwerden aangestipt – de aanname van een groterediversiteit van vormen van werk of arbeid en eentheorie van waardering gebaseerd op drie te onder-scheiden dimensies – laten Sen toe om een zinvolantwoord op deze vraag te verzinnen. Dat een si-tuatie van ‘verdoken werkloosheid’ zelfs de ge-schoolde of bevoorrechte waarnemer – Sen zegt:‘vooral de arbeidsmarktstatisticus’, maar ik durfdaar zonder schroom aan toevoegen: ‘ook en voor-al de beleidsmaker’ – in de war kan brengen, illu-streert hij op de volgende wijze. Neem aan dat eeneconomie enkel loonarbeid kent en geen (werk-loosheids)uitkeringen. Wie geen werk vindt, kanenkel in leven blijven door beroep te doen op bij-stand van familie of vrienden. Misschien levert hijof zij hiervoor wat hulp in de huishouding, let opde kinderen of de bejaarden, doet de boodschap-pen, poetst of levert een andere tegenprestatie.Vrienden of familieleden zullen deze activiteitenwellicht als ‘werk’ of ‘arbeid’ beschouwen; edoch“the statistician is not confused – this man is unem-ployed and he is not undertaking any ‘gainful acti-vity’, as that peculiar concept is defined”. Maar ver-onderstel dat in dezelfde samenleving niet enkelloonarbeid verricht wordt. “... suppose he lives in apeasant family. What are the chores that he willnow be expected to share? Perhaps the cultivationitself. Certainly ancillary activities, like carryingthings from place to place. But then he is ‘gainfullyemployed’ and the statistician is in a dilemma. Howcan we tell this man from others who are ‘genuine-ly’ employed?”

Meestal, zegt Sen, zal men deze laatste vraag beant-woorden vanuit het output-prespectief. “If this manleaves the family would the output of the family en-

terprise go down?” Maar het inkomens- (of verde-lings-)perspectief en het erkenningsprespectiefsuggereren dat men ook nog twee andere relevantevragen kan stellen: “Is this man’s income (includingdirect consumption and any other income that he isgiven) a reward for his work, and will he cease toget it if he stops work?” en “Does he think of him-self as ‘employed’? Do others?”.

Voor de details van de redenering, die duidelijkmoet maken waarom deze verschillende vragen in-derdaad een wereld van verschil kunnen maken bijde beoordeling van beleidsmaatregelen op het vlakvan de werkgelegenheid, verwijs ik gemakshalvenaar de tekst zelf. Maar het is wél belangrijk om alsslot nogmaals op te merken dat ‘Employment,Technology and Development’ weliswaar geschre-ven is in 1973 met het oog op gebruik in de ontwik-kelingslanden, maar dat desondanks het analyse-kader best bruikbaar blijft en mits enige creativiteitzelfs erg actueel is.

Ik heb voor deze stelling minstens drie argumen-ten. Als verdoken werkloosheid een belangrijkekarakteristiek is van een ontwikkelingsland danmoeten we vandaag nagenoeg alle geïndustria-liseerde landen ontwikkelingslanden noemen,merkte Joan Robinson ooit op naar aanleiding vande hoge en aanhoudende werkloosheidssituatie inde late jaren ’70. Het begrip ‘verdoken werkloos-heid’ is trouwens niet uitgedacht om situaties inMexico of India te beschrijven, zegt Sen. “Peopleselling matches in the Strand in London during thethirties were certainly employed from their ownpoint of view but not so – it was alleged – from thatof making a productive contribution to the nationaloutput. Macheath or Peachum’s brigade flourishedin a glorified Soho and perhaps, in some number,can be found there to-day. The measurement pro-blem is not exclusively that of developing coun-tries.” (Ter herinnering: in een artikel uit 1937,waarmee ze het begrip aan de Keynesiaanse instru-mentenkist toevoegde, stelde Joan Robinson hetnog scherper: “it is natural to describe the adoptionof inferior occupations by dismissed workers asdisguised unemployment”.) Da’s één. Vandaag isdaar nog bijgekomen dat de trend naar eenmeer ‘market-mediated’ tewerkstellingssysteemeen groot aantal werk- of arbeidsvormen (deel-tijds werk, afroepcontracten, vormen van quasi-verplichte tewerkstelling, sociale werkplaatsen en

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003 229

Page 12: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

noem maar op) heeft voortgebracht die men nietmeer zo simpel als een standaard ‘job’ kan typeren.Niet alleen de arbeidsmarktstatisticus krijgt het indeze situatie uitermate moeilijk om te becijferenvan hoeveel ‘echte’ tewerkstelling er vandaag spra-ke is, maar ook voor beleidsmakers wordt hetmoeilijk om zo de resultaten van hun maatregelenernstig te evalueren en iets als ‘de tewerkstellings-graad’ als een deugdelijke indicator te gebruiken.Da’s twee. Bovendien maakt het gebruik van deslogan ‘werk, werk, werk’ wanneer het feitelijkover ‘jobs, jobs, jobs’ gaat duidelijk dat onze be-leidsmakers – en wellicht ook wijzelf – vandaag zo-danig behept zijn door het model van de klassieke(industriële) loonarbeid dat we ons nog nauwelijkskunnen indenken hoe we een plaats kunnen geven

aan andere zinvolle activiteiten of ruimte kunnencreëren voor andere vormen van ‘werk’ en ‘arbeid’.Da’s drie.

Voor wie een betere greep wil krijgen op deproblematiek van een activerend werkgelegen-heidsbeleid in de context van een 21ste eeuwse(post-)verzorgingsstaat is ‘Employment, Technolo-gy and Development’ onontbeerlijke lectuur. Daar-om: Sen’s boekje veroveren voor onder de kerst-boom en lezen maar tijdens de Nieuwjaarsdagen,zou ik zeggen.

Walter Van Trier

230 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 4/2003

Page 13: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

Jan Vranken, Katrien De Boyser en Danielle Dierckx (red.)

Armoede en sociale uitsluitingJaarboek 2003

Kinderen uit arme en allochtone gezinnen komennog altijd op de achterste schoolbanken terecht.Ziek en arm zijn nog al te vaak synoniem. Duizen-den noodzakelijke sociale woningen blijven op detekentafel liggen. Steeds meer mensen raken indiepe schulden. Armoede treft niet uitsluitend be-volkingsgroepen die van oudsher in de marge wor-den gedrongen, zoals daklozen of generatiearmen,maar ook nieuwe groepen zoals werkzoekendeschoolverlaters. De huidige economische terugvaldraagt daar ongetwijfeld toe bij. In 2003 produceertde arbeidsmarkt terug aan een opmerkelijk hoogtempo nieuwe uitgeslotenen. Die economische cri-sis dringt ook het beleid in een eng keurslijf, waar-door de middelen voor een sociaal en rechtvaardigbeleid kleiner worden.Dit boek geeft een stand van zaken over hoe ar-moede en sociale uitsluiting zich vandaag aandie-nen op maatschappelijke domeinen zoals de ar-beidsmarkt, het onderwijs, de huisvesting. Oude ennieuwe uitsluitingsmechanismen worden onder deloep genomen.Het Jaarboek vormt al jarenlang het instrument bijuitstek voor wie gewoon meer wil weten over ar-

moede en sociale uitsluiting of voor wie er iets aanwil doen. Beleidsmakers, ambtenaren, veldwer-kers, vrijwilligers, onderzoekers en studenten vin-den er hun gading. Dat komt door de brede waaieraan bijdragen: de auteurs presenteren en bespre-ken armoedecijfers, beleidsmaatregelen en onder-zoeksresultaten – zo leesbaar mogelijk.

Dit Jaarboek bevat bijdragen van onder meer JosBerghman, Mieke Booghmans, Marie Bourgeois,Jozef Corveleyn, Barbara Demeyer, Caroline De-wilde, Tom D’Olieslager, Kristel Driessens, FrancisHolderbeke, Bernard Hubeau, Katia Levecque, EricMaes, Dirk Malfait, Eric Marlier, Henk Meert, Isa-belle Pannecoucke, Johan Put, Guy Redig, RebeccaThys, Veerle Van de Velde, Seppe Van Gils, LieveVanhee en Henk Van Hootegem.

JAN VRANKEN is socioloog en gewoon hoogleraar aan deUniversiteit Antwerpen, waar hij de OnderzoeksgroepArmoede, Sociale Uitsluiting en de Stad (OASeS) leidt enhet Steunpunt Gelijkekansenbeleid coördineert.

KATRIEN DE BOYSER is sociologe en onderzoekster bij deOnderzoeksgroep Armoede, Sociale Uitsluiting en deStad (OASeS) van de Universiteit Antwerpen (UFSIA).

DANIELLE DIERCKX is maatschappelijk assistente, sociolo-ge en aspirante bij het Fonds voor Wetenschappelijk On-derzoek (FWO); ook zij is verbonden aan OASeS.

ISBN 90-334-5389-4517 blz. • € 32,95

Advertentie 231

Uitgeverij AccoBrusselsestraat 153, 3000 Leuventel. 016/62 80 00 – fax 016/62 80 01e-mail: [email protected]

Page 14: Van de bovenste boekenplank - steunpuntwerk.be · Van de bovenste boekenplank Van de boekenplank De stelling dat de structuur van de arbeidsmarkt in de loop van pakweg de jongste

Herman Deleeck

De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw bekeken

Herziene en geactualiseerde uitgave onder leiding vanBea Cantillon en Natascha Van Mechelen

Is onze ‘actieve’ welvaartsstaat nieuw?De actieve welvaartsstaat is een laat antwoord optwintig jaar crisis van en kritiek op de welvaarts-staat, die zich slechts moeizaam aanpast aan diep-gaande veranderingen in de samenleving. Eppur simuove! Maar toch blijft de welvaartsstaat onvermin-derd voortdraaien.

In dat perspectief – van behoud en verandering –behandelt de auteur volgende onderwerpen: dekenmerken van de welvaartsstaat en de ‘actieve’versie, de werking van de socialemarkteconomie,de veroudering van de bevolking en de toekomstvan de pensioenen, de werkloosheid en het Rijn-landmodel, de blijkbaar onomkeerbare groei vande sociale uitgaven, de belangrijkste sectoren vanhet sociaal en het welzijnsbeleid (o.a. onderwijs,sociale huisvesting, gehandicaptenzorg), inko-mensverdeling en armoede, en als toemaat deontwikkeling van het socialezekerheidsbeleid van1944 tot 2000.

Ondanks de crisis en de kritiek blijft de welvaarts-staat een historisch ongeëvenaard samenspel van

vrijheid en solidariteit, het geestelijk ideaal van Eu-ropa. De sociale en economische meerwaarde vandeze samenleving blijft voor de meeste burgersechter onbekend en onbemind.Dit boek verschaft een realistisch inzicht in de be-ginselen, de werking en de problemen van onzewelvaartsstaat.

HERMAN DELEECK (1928-2002) was doctor in de rechten,doctor in de economische wetenschappen en hoogleraaremeritus (Universiteit Antwerpen, Katholieke UniversiteitLeuven en Rijksuniversiteit Leiden). Hij was lid van deKoninklijke Academie voor Wetenschappen van Belgiëen oprichter van het Centrum voor Sociaal Beleid (Uni-versiteit Antwerpen). Hij publiceerde diverse boeken, on-der meer De sociale zekerheid tussen droom en daad(1980), Het Matteüseffect. De ongelijke verdeling van desociale overheidsuitgaven in België (1983), Zeven lessenover sociale zekerheid (1991), De architectuur van de wel-vaartsstaat (1992) en Poverty and the Adequacy of SocialSecurity in the EC (1992).

ISBN 90-334-5474-2486 blz. • € 32,20

232 Advertentie

Uitgeverij AccoBrusselsestraat 153, 3000 Leuventel. 016/62 80 00 – fax 016/62 80 01e-mail: [email protected]