VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te...

42
Het groeiende wantrouwen tegenover mensen zonder vaste woonplaats en zonder regelmatig werk – die bestempeld werden als bedelaar, vagebond of landloper – was aan het eind van de negentiende eeuw opvallend. België vormde geen uitzondering op die Europese trend. De intensiteit van vervolging aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw in België varieerde evenwel sterk van plaats tot plaats. In deze bijdrage gaan we na welke rol lokale actoren en lokale context speelden in dat selectieproces, en in welke mate zij de sterke variaties in de intensiteit van vervolging mee beïnvloed hebben. Politie, vrederechters en lokale besturen waren hierin de belangrijkste spelers. We plaatsen ook de concepten ‘bedelarij’ en ‘landloperij’ in breder perspectief. Historici bevragen vandaag nog onvoldoende die labels en de daaraan gekoppelde vooronderstellingen. Door het beleid en de procedure van arrestatie en berechting van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van de begrippen landloperij en bedelarij in vraag. Het probleemvan landloperij en bedelarij in België (1890-1910) VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK - Rik Vercammen & Vicky Vanruysseveldt -

Transcript of VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te...

Page 1: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

Het groeiende wantrouwen tegenover mensen zonder vaste woonplaats en zonder regelmatig werk – die bestempeld werden als bedelaar, vagebond of landloper – was aan het eind van de negentiende eeuw opvallend. België vormde geen uitzondering op die Europese trend. De intensiteit van vervolging aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw in België varieerde evenwel sterk van plaats tot plaats. In deze bijdrage gaan we na welke rol lokale actoren en lokale context speelden in dat selectieproces, en in welke mate zij de sterke variaties in de intensiteit van vervolging mee beïnvloed hebben. Politie, vrederechters en lokale besturen waren hierin de belangrijkste spelers. We plaatsen ook de concepten ‘bedelarij’ en ‘landloperij’ in breder perspectief. Historici bevragen vandaag nog onvoldoende die labels en de daaraan gekoppelde vooronderstellingen. Door het beleid en de procedure van arrestatie en berechting van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van de begrippen landloperij en bedelarij in vraag.

Het ‘probleem’ van landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK

- Rik Vercammen & Vicky Vanruysseveldt -

Page 2: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

121 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

In het laatste kwart van de negentiende eeuw groeide de belangstelling voor het door Europese overheden als erg acuut ervaren probleem van landloperij en bedelarij zienderogen. Hoewel er reeds lang een groot wantrouwen bestond ten aanzien van mensen zonder vaste woonplaats en zonder regelmatig werk1, was de stijgende bekommernis voor personen die bestempeld werden als bede-laar, vagebond of landloper aan het eind van de negentiende eeuw opvallend2. Die periode werd gekenmerkt door een grote sociaal-economische instabiliteit in grote delen van Europa. Omstreeks 1880 werden

1. JOSÉ CUBERO, Histoire du vagabondage du moyen âge à nos jours, Paris, 1998; BRONISLAW GEREMEK, Het Kaïnsteken. Het beeld van de armen en vagebonden in de Europese literatuur van de 15e tot 17e eeuw, Baarn, 1992; A. L. BEIER &N PAUL OCOBOCK (eds.), Cast Out : Vagrancy and Homelessness in Global and Historical Perspective, Ohio, 2008; WIM DEPREEUW, Land-loperij, bedelarij en thuisloosheid. Een socio-historische analyse van repressie, bijstand en instellingen, Arnhem, 1988. 2. LAURA SAGOLLA-CROLEY, “A Working Distinction : Vagrants, Beggars, and the laboring poor in Mid-Victorian England”, in Prose Studies, nr. 1, 1995 (18), p. 74-104; KENNETH L. KUSMER, Down and Out, on the Road. The homeless in American History, Oxford, 2002, p. 3; RICHARD DYSON & STEVEN KING, “‘The Streets are Paved with Idle Beggars’ : Experiences and Perceptions of Beggars in Nineteenth Century Oxford”, in BEATE ALTHAMMER, Bettler in der europäischen Stadt der Moderne, Frankfurt am Main, 2007, p. 60; HUBERTUS JAHN, “Das St. Petersburger Bettlerkomitee, 1837-1917”, in BEATE ALTHAMMER, Bettler in der europäischen Stadt der Moderne, Frankfurt am Main, 2007; D.J.V. JONES, “‘A dead loss to the community’ : The criminal vagrant in mid-ninteenth-century Wales”, in The Welsh History Review, 1977, nr. 3, p. 314. 3. TIMOTHY B. SMITH, “Assistance and repression : Rural Exodus, Vagabondage and Social Crisis in France, 1880-1914”, in Journal of Social History, 1999, nr. 4, p. 825-826; ELS WITTE, JAN CRAEYBECKX & ALAIN MEYNEN, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, 2005, p. 66-71; YVES SEGERS & LEEN VAN MOLLE, Leven van het land. Boeren in België, 1750-2000, Leuven, 2004, p. 24-54. 4. TH. VAN DER VEKEN & GEORGES BATARDY, Congrès international d’Anvers, 3e section. Vagabondage, mendicité et aliénés. Rapport, Bruxelles, 1894; M. GOLENVAUX & F. VISART DE BOCARMé, Congrès national des œuvres de patronage. Rapport, Bruxelles, 1896, (Première question : Convient-il de pré­coniser une application plus régulière et plus fréquente des articles 3 et 33 de la loi du 27 novembre 1891 pour la répression du vagabondage et de la mendicité?); A. GIRAUD, Congrès international d’Anvers, 4e section. Vagabondage, mendicité et aliénés. Rapport, Bruxelles, 1894; E. VLOEBERGHS, Congrès international des œuvres de patronage, tenu à Anvers du 1er au 6 juin 1898. Vagabondage et mendicité. Rapport sur les travaux de la 3e section, Bruxelles, 1898. 5. LOUIS STROOBANT, Les dépôts de mendicité en Belgique. Notice historique, Turin, 1905; Un remède au vagabondage, Bruxelles, 1889; FERNAND DUBIEF, La question du vagabondage, Paris, 1911; LOUIS RIVIèRE, Mendiants et vagabonds, Paris, 1902; Considérations émises par l’administration communale de la ville de Menin (Flandre Occidentale), Localités frontières. Assistance publique – Mendicité et Vagabondage – Police, Menin, 1898; GUSTAVE DESWATINES, Excursion aux écoles de bienfaisance, maisons de refuge et dépôts de mendicité de Belgique, Bruxelles, 1894.

de West-Europese markten overspoeld door het massaal ingevoerde, goedkope graan uit de Verenigde Staten. Heel wat (kleine) boeren zagen hun inkomen kelderen. Daardoor zette de ontvolking van de landbouwgebieden zich door. De geïndustrialiseerde centra kregen zo af te rekenen met een enorme bevolkingstoename ten gevolge van die migraties3. De verhoogde aandacht voor mensen die als landlopers of bedelaars bestempeld werden, vertaalde zich in de organisatie van nationale en internationale conferenties4, de publicatie van traktaten door sociale denkers5, en de uitvaardiging van

Page 3: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

122Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

nieuwe wetten6, in een poging meer greep te krijgen op die groepen.

België vormde geen uitzondering op die Europese trend. Een industriële crisis in de jaren 1870 en een landbouwcrisis rond het midden van de eeuw en in de jaren 1880 verscherpten de problemen. De massale ver-arming zette velen ertoe aan op zoek te gaan naar werk, niet zelden op een andere plaats dan voorheen. Wanneer het gebrek aan een aanwijsbare woonplaats en een regelmatig inkomen redenen waren om iemand als land-loper of bedelaar te beschouwen, kwamen zo steeds meer mensen hiervoor in aanmerking7. In de praktijk varieerde de inten siteit van vervolging van landloperij aan het eind van de negentiende en begin van de twin tigste eeuw in België evenwel sterk van plaats tot plaats. Ook in Nederland werden voor dezelfde periode enorme verschillen opgemerkt in de veroordelingspraktijk van landloperij en bede-larij8. Een veroordeling voor landloperij was immers de eindfase van een lang en complex selectieproces, waarbij iemand achtereen-volgens geviseerd, gearresteerd en eventueel veroordeeld werd als landloper of bedelaar.

Met deze bijdrage willen we een licht werpen op de rol die lokale actoren en lokale context speelden in dit selectieproces en op de mate waarin zij de sterke variaties in de intensiteit van vervolging mee beïnvloed hebben. Politie, vrederechters en lokale besturen bleken hierin de belangrijkste spelers te zijn. We doen hiervoor een beroep op gepubliceerde en ongepubliceerde cijfergegevens van tijd-genoten, alsook op kwalitatieve bronnen die een nader licht kunnen werpen op de actoren in het lokale selectieproces, zoals richtlijnen aan en verslagen van politie en vrederechters, vonnisbladen, opsluitingsdossiers en notulen van de gemeenteraad. Om de rol van lokale actoren en lokale variatie diepgaander te kunnen blootleggen, worden twee casussen uitgediept die een zeer verschillende vervol-gingspraktijk kenden, met name Antwerpen en Brussel. De resultaten van dit onderzoek leveren daarmee niet alleen een bijdrage tot een beter inzicht in het politioneel en gerechtelijk optreden in die twee steden. Op die manier sluiten we ook aan bij de historische criminologie. In bredere zin be-vragen we de concepten ‘bedelarij’ en ‘landloperij’ die doorheen tijd en ruimte vaak

6. J. MERCIER, Commentaire législatif de la loi du 27 novembre 1891 sur la répression du vagabondage et de la mendicité, Bruxelles, 1891; FELIX DELCOURT, Dictionnaire des officiers du ministère public près les tribunaux de police avec un commentaire de la loi sur la répres-sion du vagabondage et de la mendicité, Tournai, 1904; H. DUMORTIER, Quelques considé­rations à propos du projet de loi sur la mendicité, le vagabondage et les dépôts de mendicité, Gand, 1857; PIETER BIJL, De Belgische wet van 27 november 1891 tot beteugeling der land-looperij en der bedelarij, Academisch Proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor in de Rechtswetenschap, Steenwijk, 1893; A. S. DELATTRE, Interprétation pratique par les tribu-naux de police de la loi du 27 novembre 1891 pour la répression du vagabondage et de la mendicité, Bruxelles, 1892; JULES LEJEUNE, “Wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”, in Moniteur Belge, 1891, nr. 337, p. 3531-3535. 7. ELS WITTE, JAN CRAEYBECKX & ALAIN MEYNEN, Politieke geschiedenis… , p. 66-71; YVES SEGERS & LEEN VAN MOLLE, Leven van het land… 8. MARIAN WEEVERS & CATRIEN BIJLEVELD, “Schipbreukelingen van de maatschappij?”, in

Justitiële verkenningen, 2009, nr. 2, p. 75-92.

Page 4: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

123 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

9. Zie hiervoor : LEO LUCASSEN, “Eternal Vagrants? State Formation, Migration, and Travelling Groups in Western-Europe, 1350-1914”, in JAN LUCASSEN & LEO LUCASSEN, Migration, Migration History, History. Old Paradigms and New Perspectives, Bern, 2005, p. 225-251. 10. LEO LUCASSEN, “‘Harmful tramps’. Police professionalization and gypsies in Germany, 1700-1945”, in Crime, Histoire & Sociétés / Crime, History & Societies, 1997, nr. 1, p. 35. 11. Een aantal auteurs plaatsten voor vroegere periodes wel reeds vraagtekens bij die terminologie : A. L. BEIER, Masterless Men. The Vagrancy Problem in England 1560-1640, London, 1985, p. 3-28; ANNE WINTER, “‘Vagrancy’ as an adaptive strategy : the Duchy of Brabant, 1767-1776”, in International Review of Social History, 2004, nr. 2, p. 249-277; PATRICIA FUMERTON, Unsettled. The culture of mobility and the working poor in Early Modern England, Chicago, 2006; DAVID HITCHCOCK, “Poverty and mobility …”; PIERRE GOUBERT, Clio parmi les hommes, Paris, 1976, p. 265-278; ANNE WINTER, Migrants and urban change : Newcomers to Antwerp, 1760-1860, Londen, 2009; SIGRID WADAUER, “Establishing Distinctions : Unemployment versus vagrancy in Austria from the late nineteenth century to 1938”, in International Review of Social History, 2011, nr. 1, p. 31-70. 12. Code Pénal, 1867, art. 347. 13. Code Pénal, 1810, art. 270.

werden gebruikt, zonder dat daarbij vragen werden gesteld naar de betekenis die ze in die verschillende contexten toegekend kregen9.

Door die labels en de daaraan gekoppelde vooronderstellingen niet te bevragen, nemen historici ze impliciet over van de tijdgenoten. Migratiehistoricus Leo Lucassen, legt de ver-antwoordelijkheid daarvoor uitdrukkelijk bij de onderzoekers zelf : “many researchers easily allow themselves to be carried away by the one-sided stereotyping of the ‘criminal vagrant class’”10. Vanuit specifieke invalshoeken, zoals migratiegeschiedenis en arbeidsgeschiedenis, werden hier ondertussen wel al een aantal correcties aangebracht, vooral dan voor de vroegmoderne periode11. Door het beleid en de procedure van arrestatie en berechting van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, willen we met deze bijdrage nu ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van de be-grippen landloperij en bedelarij ten gronde in vraag stellen.

In wat volgt, bespreken we eerst het wet-gevende kader waarbinnen de vervolgings-praktijk zich afspeelde. Aan de hand van

de eigentijdse cijfergegevens wat betreft vervolgingsintensiteit in de verschillende juri-dische kantons gaan we vervolgens na waar die grote lokale verschillen zich situeerden en waar verklaringen daarvoor gezocht moeten worden. Daartoe onderzoeken we aan de hand van één specifieke lokaliteit, met name Antwerpen, de rol van politie, vrederechter én de vermeende landlopers en bedelaars. Hiermee trachten we het selectieproces bloot te leggen waarbij landlopers en bedelaars gearresteerd en al dan niet veroordeeld en opgesloten werden. In een vierde deel vergelijken we ten slotte twee steden – Brussel en Antwerpen – om het belang van de lokale context en de invloed hiervan op de praktische uitwerking van het centrale beleid te achterhalen.

I. Wetgeving en financiële implicaties

Voor de definiëring van landloperij en be-delarij greep men in België tot 1993 terug naar artikel 34712 van het strafwetboek. Dat vond zijn wortels in de Code pénal van de Franse periode (1810)13 : “Les vagabonds sont ceux qui n’ont ni domicile certain, ni moyen de

Page 5: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

Jules Lejeune, Minister van Justitie, grondlegger van de nieuwe “wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij” van 1891.

(Prentenkabinet Koninklijke Bibliotheek van België)

Page 6: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

125 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

subsistance, et qui n’exercent habituellement ni métier, ni profession”. Dit wetsartikel vormde in België de basis voor de bestraffing van landloperij en bedelarij doorheen de hele negentiende en twintigste eeuw. Na wetten in 1848 en 1866, moest een nieuwe wet in 1891 het beleid omtrent landloperij en bedelarij grondig vernieuwen. De wet van 27 november 1891 “tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”14 vormde volgens de toenmalige katholieke minister van Justitie Jules Lejeune een essentiële aanvulling op het strafwetboek. Daarmee wilde hij vooral de aanpak van de bestraffing van landlopers en bedelaars veranderen. Heropvoeden tot werkzame bur-gers was daarbij één van de speerpunten. In de praktijk zou een doorgedreven categorisering in combinatie met verplichte landarbeid de uitkomst bieden.

De aanpak via categorisering vond zijn grondslag in de medicaliserende aanpak waarbij isolatie van bepaalde (deel)groepen niet alleen ‘besmetting’ diende te voor-komen maar vooral gespecialiseerde hulp soelaas moest bieden. Enigszins contradic-torisch was de overtuiging dat landarbeid hierbij een afdoende remedie was voor eenieder die niet belemmerd werd door fysieke gebreken. Landlopers en bede-

laars moesten daarom niet langer in gevan-genissen maar in speciaal daartoe bestemde instellingen opgesloten worden, de zoge-naamde Rijksweldadigheidskolonies15. Een stijl breuk met eerdere wetten was dus de afschaffing van de gevangenisstraf met het oog op hun individuele verbetering. De Rijksweldadigheidskolonies in Wortel, Hoog straten en Merksplas werden dan ook ingericht om de veroordeelde landlopers en bedelaars te huisvesten en tewerk te stellen. In die instellingen leefden de veroordeelde landlopers en bedelaars – door tijdgenoten ook “kolonisten” genoemd – volgens een gemeenschappelijk regime waarbij elk aspect van het dagdagelijks leven werd gecontroleerd en dwangarbeid centraal stond.

Met die nieuwe wet wilde Lejeune bovendien een onderscheid aanbrengen tussen verschil-lende categorieën van landlopers en bedelaars om in een aangepaste remediëring te kunnen voorzien16. Die aanpak van doorgedreven categorisering liep parallel met de opvattingen binnen de criminologie en criminele antro-pologie17. Een eerste onderscheid werd ge-maakt tussen “les êtres nuisibles qui ne veulent pas travailler et les êtres malheureux qui ne peuvent pas travailler”18. Hoewel de aandacht voor het verschil tussen ‘niet willen’

14. JULES LEJEUNE, “Wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”, in Moniteur Belge, 1891, nr. 337, p. 3531-3535. 15. DONALD WEBER, Homo criminalis. Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht 1830-1940, Brussel, 1996, p. 130. 16. STEF CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek. Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, 2004. 17. NEIL DAVIE, Tracing the criminal. The rise of scientific criminology in Britain, 1860-1918, Oxford, 2005; RAF DE BONT, “Meten en verzoenen. Louis Vervaeck en de criminele antropologie, 1900-1940”, in JO TOLLEBEEK, GEERT VANPAEMEL & KAAT WILS (red.), Degeneratie in België (1860-1940). Een geschiedenis van ideeën en praktijken, Leuven, 2003, p. 185-186. Zie ook : CESARE LOMBROSO, L’uomo delinquente, Torino, 1874; SARAH VANDERSMISSEN, Lombroso achterna: Het antropologisch onderzoek in het Belgisch gevangeniswezen tijdens het interbellum, lic.verh., Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, 2001. 18. JULES LEJEUNE, “Exposé des motifs”, in Pasinomie, 1891 (26), p. 445.

Page 7: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

126Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

en ‘niet kunnen’ werken allesbehalve nieuw was, werd het hier voor het eerst vertaald in een institutionele praktijk19. Het niet willen werken werd beschouwd als een kenmerk van de “mendiants de profession et les vagabonds vicieux”20. Die werden in die nieuwe wet omschreven als “de tot werken bekwame personen welke, in plaats van in den arbeid hunne middelen van bestaan te zoeken, de liefdadigheid uitbuiten als bedelaars van beroep; de personen die, uit luiaardij, dron-kenschap of ongebonden zeden, in staat van landlooperij leven; en de bijloopers van ontuchtige vrouwen”21. Zij werden ‘ter beschikking gesteld van de regering’ en dienden opgesloten te worden in een ‘bede-laarsgesticht’ of “dépôt de mendicité” voor een periode van twee tot zeven jaar. Iemand die geacht werd niet te kunnen werken, omschreef Lejeune daarentegen als “un mal-heureux qui ne trouve pas de travail ou n’est plus en état de travailler”22. Zij hoorden thuis in een ‘toevluchtshuis’ of “maison de refuge” dat een minder streng regime kende dan de bedelaarsgestichten, en dit voor maximum twee jaar. Een derde categorie bestond uit minderjarigen die in speciaal opgerichte ‘rijks weldadigheidsscholen’ of “écoles de bienfaisance” werden ondergebracht waar

“le régime sera essentiellement éducatif et moralisant”23.

Naast het onderscheid tussen ‘werkonwillige’, ‘werkonbekwame’ en minderjarige vage-bonden en bedelaars, gaf de wet ook een gedifferentieerde instructie wat betreft de houding ten opzichte van bedelarij dan wel landloperij. De wet Lejeune van 1891 bepaalde immers dat “Alwie in staat van landlooperij bevonden wordt zal aan-gehouden worden en voor de rechtbank van politie gebracht worden” en “Alwie bedelend wordt aangetroffen zal mogen aangehouden worden”24. De politie mocht met andere woorden mensen aanhouden indien zij be-delend werden aangetroffen, maar had de verplichting dat te doen wanneer iemand in staat van landloperij werd aangetroffen.

In augustus 1891 werd het wetsontwerp van Lejeune uitgebreid besproken in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. De Kamer was op dat moment samengesteld uit een meerderheid van katholieke volksvertegenwoordigers. Minder dan een derde van de zetels werd bezet door liberalen25. Vooral de betaling van de kosten voor het onderhoud van de veroordeelde landlopers en bedelaars in de

19. Over de lange geschiedenis van het conceptueel onderscheid tussen ‘waardige’ en ‘onwaardige’ armen, zie onder meer CATHARINA LIS, HUGO SOLY & DIRK VAN DAMME, Op vrije voeten? Sociale politiek in West-Europa (1450-1914), Leuven, 1985, p. 53-56. 20. Idem, p. 445. 21. “Wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”, in Moniteur belge, 1891, nr. 337, p. 3534. 22. JULES LEJEUNE, “Exposé des motifs”, in Pasinomie, 1891 (26), p. 445. 23. M.A. VISART, “Rapport fait à la Chambre des Représentants, au nom de la commision”, in Pasi nomie, 1891 (26), p. 453. Over beleid rond jeugddelinquentie in die periode, zie onder meer : JENNEKE CHRISTIAENS, De geboorte van de jeugddelinquent (België, 1830-1930), Brussel, 1999; MARGO DE KOSTER, Weerbaar, weerspannig of crimineel? Meisjes en jonge vrouwen tussen emancipatie en delinquentie tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw, doctoraatsverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2003. 24. “Wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”, in Moniteur belge, 1891, nr. 337, p. 3534. 25. EMMANUEL GERARD, ELS WITTE, ELIANE GUBIN & JEAN-PIERRE NANDRIN (red.), Geschiedenis van de Belgische

Kamer van volksvertegenwoordigers, 1830-2002, Brussel, 2003.

Page 8: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

127 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

26. Wet op den openbaren onderstand”, in Staatsblad, 3.12.1891, art. 5, p. 3528-3530. 27. DIRK VAN DAMME, “Onderstandswoonst, sedentarisering en stad-platteland-tegenstellingen. Evolutie en betekenis van de wetgeving op de onderstandswoonst in België (einde achttiende eeuw tot einde negentiende eeuw)”, in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1991, nr. 3-4, p.483-534. 28. DIRK VAN DAMME, “Onderstandswoonst…”. 29. Annales parlementaires, Chambre des Représentants, Séance du 10 août 1891, p. 1803. 30. Annales parlementaires, Chambre des Représentants, Séance du 11 août 1891, p. 1808.

Rijksweldadigheidskolonies leidde tot dis-cus sie. Aangezien die onderhoudskost voor een deel gedragen werd door de onder -standsgemeente, raakte dat aan de lokale be-langen. Een uitgebreide onderstands woonst-wetgeving bepaalde voor iedereen welke ge meente beschouwd werd als ‘thuisge-meente’ : in principe de geboorteplaats (of voor gehuwde vrouwen die van hun man), tenzij men op een andere plaats meer dan drie jaar onafgebroken had gewoond26. De onder standsgemeente stond bijgevolg los van de plaats waar men veroordeeld was, maar verwees in principe wel naar een plaats waar men enige band mee had. Vóór de wet van 1891 vielen de kosten van opgesloten landlopers en bedelaars volledig ten laste van de onderstandsgemeente. Met de nieuwe wet zouden ook de staat en de provincie een deel van de kosten voor zich nemen27. Dat nam echter niet weg dat de onderstandsgemeenten verantwoordelijk bleven voor een deel van de onderhoudskosten van ‘hun’ landlopers en bedelaars28.

In het initiële wetsontwerp van minister Jules Lejeune werd wat de te betalen daggelden betreft, een opdeling gemaakt tussen valide en invalide landlopers en bedelaars. De onder-houdskost voor valide kolonisten werd gelijk verdeeld onder de staat, de provincie en de onderstandsgemeente van de desbetreffende veroordeelde. De kost voor invalide land-

lopers en bedelaars viel volledig ten laste van de onderstandsgemeente van de persoon in kwestie. Hierover waren zowat alle sprekers ontevreden, zowel vertegenwoordigers van landelijke als stedelijke arrondissementen. Of zoals katholiek volksvertegenwoordiger uit het arrondissement Kortrijk, Pierre Tack, stelde : “C’est toujours le gouvernement qui décidera, et il est évident qu’il y a ici un certain danger d’arbitrage”29. Aangezien in de (centraal aan-gestuurde) Rijksweldadigheidskolonie werd geoordeeld of iemand valide dan wel invalide was, had Tack een punt. Hij werd hierin bijgetreden door Karel Buls, de toenmalige liberale burgemeester van Brussel, die aan het wetsvoorstel liet toevoegen : “La direction en donne immédiatement avis à la commune domicile de secours”30. Daardoor kon de ver-meende onderstandsgemeente na dit bericht vanuit de kolonie snel con tro leren of zij wel degelijk instond voor de onder houdskost van de veroordeelde in kwestie.

Die bescheiden mate aan controle die vanuit het lokale niveau op die manier mogelijk werd gemaakt, zou – zoals we verder nog zullen vaststellen – door Brussel exhaustief worden uitgeput. Uiteindelijk werd door Lejeune, wat de financiële implicaties van die nieuwe wet betrof, een toegeving gedaan. Enkel de kosten voor invalide landlopers en bedelaars die werden opgesloten in het toevluchtshuis – en dus niet van degenen die

Page 9: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

128Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

in het bedelaarsgesticht werden opgesloten – moesten volledig gedragen worden door de onderstandsgemeente.

II. Lokale variatie in vervolgings-praktijken

Het negentiende-eeuwse vooruitgangsgeloof ging gepaard met een groeiende angst ten aanzien van verschillende als zeer ernstig gepercipieerde bedreigingen31. De ‘vertaling’ hiervan in medische en ‘hygiënistische’ meta-foren gebeurde niet in het minst door be-leidsmakers met de bedoeling zo legitime-ring te bekomen voor hun ingrijpen32. Het uiteindelijke doel bestond erin de verschil-lende ‘plagen’ die de maatschappij troffen zo goed mogelijk te beheersen. Daartoe had men in eerste instantie nood aan voldoende informatie om de verschillende problemen zo precies mogelijk in kaart te brengen. De inte-

resse van – onder meer – Belgische beleids-makers voor cijfergegevens met betrekking tot allerlei zaken kende in de loop van de negentiende eeuw een ongeziene groei. Groepen die als potentieel gevaarlijk werden beschouwd, dienden nauwkeuriger onder de loep te worden genomen33.

De ontwikkeling en het gebruik van sta-tistische hulpmiddelen om het verzamelen en verwerken van die gegevens mogelijk te maken sloot naadloos aan bij het on -gebrei delde geloof in de wetenschappe-lijke vooruitgang op verschillende domei-nen34. Hoewel de Belgische overheid dus al langer cijfergegevens verzamelde met het oog op controle, werden er pas aparte statistieken met gedetailleerde cijfers over landloperij en bedelarij gepubliceerd in de Statistique judiciaire vanaf 189835. In de beginjaren bleek de samenstelling en betrouwbaarheid problematisch, waardoor

31. DANIEL PICK, Faces of degeneration. A European Disorder, c. 1848- c.1918, Cambridge, 1989, p. 11. 32. LIESBETH NYS, HENK DE SMAELE, JO TOLLEBEEK & KAAT WILS, “Proloog”, in ID. (red.), De zieke natie. Over de medicalisering van de samenleving, 1860-1914, Groningen, 2002, p. 15. Zie ook : LEO LUCASSEN, “Op het breukvlak van individu en gemeenschap. Europese sociaal democraten en een ‘brave new world’ in de 20ste eeuw”, in JAN KOK & JAN VAN BAVEL (red.) De levenskracht der bevolking. Sociale en demografische kwesties in de Lage Landen tijdens het interbellum, Leuven, 2010, p. 285-320. 33. DONALD WEBER, Homo criminalis… 34. PIERS BEIRNE, “Adolphe Quetelet and the Origins of Positivist Criminology”, in American Journal of Sociology, 1987, nr. 5, p. 1140-1169; HANS ERICH BöDEKER, “On the Origins of the ‘Statistical Gaze’. Modes of Perception, Forms of Knowledge and Ways of Writing in the Early Social Sciences”, in PETER BECKER & WILLIAM CLARK, Little Tools of Knowledge, Michigan, 2001, p. 169-196; NELE BRACKE, Een monument voor het land. Overheidsstatistiek in België, 1795-1870, Gent, 2008; ID., “In search of comparability. The internationalisation of official statistics (1853-1945)”, in JACQUES G.S.J. VAN MAARSEVEEN, PAUL M.M. KLEP & IDA H. STAMHUIS (eds.) The Statis tical Mind in Modern Society. The Netherlands 1850-1940. Volume I : Official Statistics, Social Progress and Modern Enterprise, Amsterdam, 2008; BERT VANHULLE, “Zedelijke Rekenkunde in België. De ontdek king van de gevangene”, in De negentiende eeuw, 2007, nr. 4, p. 237-254. 35. MINISTèRE DE LA JUSTICE, Statistique judiciaire de la Belgique, Vol. 1-13, Bruxelles, 1898-1910. Voordien werden gelijkaardige cijfers minder gedetailleerd opge nomen in de algemenere Annuaire statis tique de la Belgique. Pas met de Statistique Judiciaire registreerde men per politierechtbank het aantal zaken waarover de rechters uitspraak

Page 10: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

129 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

moesten doen waarbij landloperij en bedelarij als een aparte categorie werden op-genomen. Via de archieven van het ministerie van Justitie en de archieven van de poli-tierechtbanken zijn we op zoek gegaan naar ongepubliceerde statistische gegevens voor de vroegere perioden. Jammer genoeg bleef deze zoektocht zonder resul-taat. 36. Onze dank gaat uit naar het team van LOKSTAT (Historische databank van lokale statistieken) en met name naar Sven Vrielinck (Universiteit Gent) voor het ontwerp van deze kaartjes. 37. SVEN VRIELINCK, De territoriale indeling van België (1795-1963). Bestuursgeografisch en statistisch repertorium van de gemeenten en supercom-munale eenheden (administratief en gerechterlijk). Met de officiële uitslagen van de volkstellingen, Leuven, 2000. 38. Op Hoogstraten en Nevele komen we nog uitgebreider terug.

we de gegevens pas vanaf 1900 kunnen gebruiken. We projecteerden die cijfer-gegevens op twee kaarten, waardoor ze in één oogopslag de grote verschillen in ver-volgingsintensiteit blootleggen.

Kaart 136 geeft voor wat België betreft het absolute aantal veroordelingen weer van landlopers en bedelaars per gerechtelijk kanton in 1900 op basis van de gegevens in de Statistique judiciaire. Er werd een opdeling gemaakt in vijf categorieën naar-gelang van het aantal veroordelingen, om op die manier verschillende lokaliteiten met elkaar te kunnen vergelijken. Deze kaart toont ons in de eerste plaats iets over de loka liteiten waar landloperij en bede larij in absolute aantallen vaak en minder vaak werd bestraft. Aangezien het hier gaat om absolute aantallen, zou men kunnen verwachten dat het hoogst aantal veroordelingen zich in de stedelijke kantons aftekent. Dat blijkt slechts gedeeltelijk het geval te zijn. Het hoogste aantal ver oordelingen, meer dan 200 per jaar, werd uitgesproken in de kantons Brussel, Nevele, Hoogstraten, Luik, Moeskroen en Gent. In de categorie daar net onder, met tussen de 50 en

200 ver oor delingen per jaar, zien we onder andere Antwerpen, Namen en Charleroi. Hoewel dus zeker niet uit -sluitend, kleuren verschil lende Belgische steden toch vrij donker op die kaart. Dit hangt grotendeels samen met de hogere absolute bevolkingsaan tallen in die stedelijke kantons, die we kunnen reconstrueren op basis van de resultaten van de volkstelling van 190037.

Kaart 2 brengt daarom het aantal ver-oordelingen per 1.000 inwoners in beeld en geeft zo informatie over de relatieve intensiteit van de vervolging van land-loperij en bedelarij in de verschillende lokaliteiten. Deze kaart toont heel duidelijk dat het absolute aantal veroor delingen voor landloperij en bedelarij niet recht evenredig was met het aantal inwoners. Wanneer we het aantal veroordelingen voor landloperij en bedelarij per 1.000 inwoners vergelijken, stellen we vast dat de kantons Moeskroen, Hoogstraten, Nevele en Brussel bovenaan de rangschikking staan met meer dan zes veroordelingen per 1.000 inwoners in 190038. Opvallend is dat wanneer het aantal veroordelingen aan het inwoners-aantal wordt gekoppeld, Gent en Luik lager

Page 11: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

Kaart 1 : Aantal veroordelingen voor landloperij en bedelarij per gerechtelijk kanton in 1900. (Statistique judiciaire, Ministère de la Justice, 1900)

Kaart 2 : Aantal veroordelingen voor landloperij en bedelarij per 1.000 inwoners per gerechtelijk kanton in 1900. (Statistique judiciaire, Ministère de la Justice, 1900)

Page 12: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

131 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

39. MICHAEL LIPSKY, Street-level bureaucracy dilemmas of the individual in public services, New York, 1980, p. 13.

scoren in het aantal veroordelingen. Nog veel opmerkelijker is dat in kantons als Deinze, Waarschoot en Kontich een gelijkaardig aantal veroordelingen werd uitgesproken als in Brussel. Hoogstraten vormt als kanton waar de Rijksweldadigheidskolonies voor man-nen gelegen waren een bijzondere casus, waar we later nog op terugkomen.

Wanneer we de veroordelingsgraad per 1.000 inwoners voor steden als Brussel en Antwerpen met elkaar vergelijken, wordt het grote verschil tussen beide overduidelijk. Brussel stond met 6,8 veroordelingen per 1.000 inwoners bovenaan de rangschikking, terwijl Antwerpen met slechts 0,5 veroordelingen per 1.000 inwoners onderaan stond. Anderzijds blijken ook een aantal landelijke kantons onderling enorme verschillen te vertonen. Wat daaruit blijkt is dat landloperij en bedelarij allerminst een specifiek stedelijk noch ruraal fenomeen kunnen worden genoemd. En hoewel we uit kaart 1 konden besluiten dat het absolute aantal veroordelingen gedeeltelijk samenhing met de bevolkingsaantallen en daarom meer in steden voorkwam, bleken er enorme ver-schillen te bestaan in vervolgingspraktijk wanneer we de relatieve cijfers per 1.000 inwoners bekijken. Hoe kunnen we die lokale verschillen in het absolute en relatieve aantal veroordelingen voor landloperij en bedelarij verklaren ? En welke rol speelden de politie en vrederechter in de praktische uitvoering van de wetgeving betreffende landloperij en bedelarij ?

III. Verschillende actoren in de vervolgingspraktijk

Politicoloog Michael Lipsky analyseerde al in 1980 de grote discrepantie die kan ontstaan tussen een geformuleerd beleid en de praktische uitwerking ervan en schreef die toe aan de activiteiten van “street-level-bureaucrats”. Die lage ambtenaren, waar-onder ook politie en (vrede)rechters, stonden immers in hun dagelijkse werking in direct contact met burgers en beschikten daardoor over een grote autonomie en een ruime discretionaire bevoegdheid bij de uitoefening van hun bevoegdheden39. In wat volgt be-lichten we de rol die de verschillende actoren konden spelen in de beleidsuitvoering van landloperij en bedelarij.

In de wetgeving lag de procedure besloten die gevolgd diende te worden bij de arrestatie en veroordeling van landlopers en bedelaars. Vereenvoudigd voorgesteld kwam het erop neer dat zij telkens via politie en vrederechter passeerden. Vooreerst was het aan de politie om te bepalen wie er gearresteerd diende te worden. Eens door de politie opgepakt, dienden de personen in kwestie te verschijnen voor de politierechtbank, voorgezeten door de vrederechter. We leggen hiermee zowel de betekenis van de politie als onderdeel van de uitvoerende macht bloot alsook die van de vrederechter als lid van de gerechtelijke macht.

Page 13: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

132Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

Tabel 1 :Absolute aantallen en veroordelingspercentage voor landloperij en bedelarij in België

De absolute cijfers uit tabel 1 geven aan dat tussen 1900 en 1910 in heel België het aantal voor de rechter gebrachte zaken jaarlijkse schommelde tussen ongeveer 7.000 en bijna 10.000. Naar 1910 toe stellen we een duidelijke daling van het aantal zaken vast, waarbij het aandeel veroordelingen relatief

stabiel bleef. Op basis van de absolute cijfers in tabel 1, berekenden we dat in deze periode een gemiddelde van 90 % van alle in België voorgebrachte zaken omtrent landloperij en bedelarij leidde tot een veroordeling40. Die cijfers suggereren een grote impact van de selectie die door de politie gebeurde.

40. MINISTèRE DE LA JUSTICE, Statistique judiciaire de la Belgique (1900-1910).

Bron : Ministère de la Justice, Statistique judiciaire, 1900-1910

Page 14: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

133 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

41. Instructienota van minister van Justitie Jules Lejeune aan de procureurs generaal, 20.11.1889 & 20.1.1893, (Felixarchief, Omzendbrieven politierechtbank, 731 # 1038); Verwijzing naar instructienota van minister van Justitie Jules Lejeune door de procureur des Konings, 20.10.1892. 42. LUC KEUNINGS, Des polices si tranquilles. Une histoire de l’appareil policier belge au XIXe siècle, Louvain, 2009; FILIP BASTIAEN, De veldwachter in het spannings veld van autoriteit en solidariteit (het arrondissement Gent-Eeklo, 1830-1914), lic.verh., Universiteit Gent, Gent, 1983, p. 530; JEAN-FRANçOIS WAGNIART, “La gendarmerie et les gendarmes face à la question du vagabondage (1870-1914)” en AXEL TIXHON, “L’essor de la gendarmerie belge et la mesure de la criminalité (1841-1885)”, in JEAN-NOëL LUC (dir.), Gendarmerie, état et société au XIXe siècle, Paris, 2002, resp. p. 289-299 en 459-472. 43. FILIP BASTIAEN, De veldwachter…; LUC MALLIET, “De landelijke politie. Eenmaking met de gemeentepolitie na tweehonderdjarig bestaan?”, in Panopticon. Tijdschrift voor Strafrecht, Criminologie en Forensisch Welzijnswerk, 1983, nr. 3, p. 246-279. 44. AXEL TIXHON, “L’essor de la gendarmerie belge…”, p. 459-472.

Eens opgepakt door de politie was de kans om veroordeeld te worden immers groot. Tegelijk was ook de rol van de vrederechter als laatste schakel in het selectieproces cruciaal. Hij moest niet alleen bepalen of iemand zich al dan niet schuldig had ge-maakt aan land loperij of bedelarij, maar hij diende ook te be slissen naar welke instelling – het bedelaarsgesticht, de toevluchtshuis of de rijksweldadigheidsschool – men werd ver-wezen en voor hoe lang. De vrederechters bepaalden met andere woorden de instroom naar de verschillende kolonies.

Ondanks de verschillende pogingen tot categorisering, geven de vele omzend-brieven en instructies over allerlei aspecten omtrent de toepassing van de wet aan dat er heel wat onduidelijkheden en interpretatie-problemen bestonden omtrent de wet van 1891, en dit zowel bij de politie als bij de vrederechters41. In de volgende paragrafen focussen we op deze twee opeenvolgende schakels in het selectieproces : de politie en de vrederechter. Tot slot komt ook een derde ‘schakel’ in het selectieproces aan bod : vrijwillige opname door de kolonisten zelf.

De politie

De bovengenoemde cijfers van aantallen arrestaties zijn de optelsom van de werk-zaamheden van drie politionele eenheden die bevoegd waren voor de arrestatie van landlopers en bedelaars in die periode : de gemeentepolitie, de landelijke politie en de gendarmerie of Rijkswacht42. De bekendste speler was de gemeentepolitie. Dit politiekorps stond onder toezicht van de gemeentelijke of stedelijke autoriteiten en werd door hen gefinancierd en geleid. Net als de gemeentepolitie was ook de landelijke politie sterk lokaal verankerd. Die agenten, vooral bekend als veldwachters, waren enkel werkzaam op het platteland en hun hoofdtaak bestond eruit de oogsten te beschermen43. Tot slot kon een landloper of bedelaar ook gearresteerd worden door de gendarmerie of Rijkswacht44. Die eenheid werd nationaal beheerd en gestuurd en kon dus overal in België worden ingezet. Tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw kende het personeel van de gendarmerie een sterke stijging, maar die was territoriaal niet gelijk verdeeld. Vooral in de provincies Antwerpen en Brabant bleef hun activiteit relatief beperkt

Page 15: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

134Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

in vergelijking met de werkzaamheden van de plaatselijke gemeentepolitie45.

Over de politionele praktijk in België is tot nog toe zeer weinig geweten. Tot op heden domineerden vooral institutionele studies de historiografie over politie46. Maar stilaan wordt meer aandacht besteed aan politie in relatie tot zijn ‘onderdanen’47. Zeer recent werden ook in België pogingen ondernomen om de werking van de politie te belichten. Vooral dan voor Antwerpen, waar een goede ontsluiting van de bronnen van de lokale politie dit toe-lieten48. Op basis van egodocumenten (me-moires) onderzochten historici voor Frank rijk en Engeland welke overwegingen po li tielui maakten om iemand wel of niet te arresteren. Zo werd rond de vorige eeuwwis seling vast-gesteld dat negentiende-eeuwse politieagen-ten doorgaans niet zo ne gatief stonden tegen-over de armsten uit de samen leving. Hun hou ding werd gedeeltelijk ingegeven door hun

eigen sociale afkomst49. In de praktijk leid de dat tot een relatieve vrije interpretatie van de wet door politieagenten, met als gevolg dat er een kloof kon ontstaan tussen de intenties van de wetgever en de wet zoals die werd gehandhaafd. Of zoals de historicus Paul Lawrence stelt in zijn onderzoek over het optreden van de politie in laat negentiende-eeuws Parijs : “they did not always enforce the existing legislation as its originators inten-ded”50.

De politie diende vermoedelijke landlopers en bedelaars te arresteren en voor de politie-rechtbank te brengen. Maar waarop baseerden politiemannen in de straat zich om bepaalde mannen, vrouwen en kinderen wel en anderen niet van de straat te plukken? De uitgebreide instructies die A.S. Delattre, parketofficier bij de Brusselse politierechtbank, in 1892 uitgaf, wijzen op de nood aan meer duidelijkheid wat betreft de nieuwe regelgeving51. Hij verwijst in

45. LUC KEUNINGS, Des polices si tranquilles…, p. 70-79. 46. LUC KEUNINGS, BENOIT MAJERUS & XAVIER ROUSSEAUX, “L’évolution de l’appareil policier en Belgique (1830-2002)”, in DIRK HEIRBAUT, XAVIER ROUSSEAUX & KAREL VELLE (red.), Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, 2004, p. 271-317; LUC KEUNINGS, Des polices si tranquilles… 47. Voor een historiografisch overzicht zie : MARGO DE KOSTER, “Omkijken in verwondering. Belgische historische politieliteratuur ”, in Tijdschrift voor Criminologie, 2005, nr. 4, p. 389-394. 48. MARGO DE KOSTER, “Politieoptredens en het dagelijks ordenen van de stad Antwerpen. Eind negentiende – begin twintigste eeuw” en STEPHANIE VAN HOUTVEN, “De negentiende-eeuwse stedelijke politiepraktijk door de bril van de buurt de Antwerpse Seefhoek, 1879”, in MARGO DE KOSTER, BERT DE MUNCK, HILDE GREEFS, BART WILLEMS & ANNE WINTER (red.), Werken aan de stad. Stedelijke actoren en structuren in de Zuidelijke Nederlanden (1500-1900). Liber Alumnorum Catharina Lis en Hugo Soly, Brussel, 2011, resp. p. 251-268 en p. 269-286; ANTOON VRINTS, Het theater van de straat. Publiek geweld in Antwerpen tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw, Amsterdam, 2011. 49. CLIVE EMSLEY, “The Policeman as Worker : A com parative survey. C. 1800-1940”, in International Review of Social History, 2000, nr. 1, p. 89-110; PAUL LAWRENCE, “‘Images of poverty and Crime’ Police Memoirs in England and France at the end of the nineteenth century”, in Crime, Histoire & Sociétés, 2000, nr. 1, p. 63-82. 50. PAUL LAWRENCE, “The Paris Police and the Regulation of the Poor in Late Nineteenth-Century Paris”, in Proceedings of the Western Society for French History, 2001, p. 183. 51. Delattre was niet alleen politiecommissaris te Brussel maar werd daar na een carrière bij de vreemdelingenpolitie in 1889 gepromoveerd tot parketofficier bij de politierechtbank te Brussel. Zie : LUC KEUNINGS, Les forces de l’ordre à Bruxelles au XIXème siècle. Biographie illustrée des officiers de la police, de la garde civique et de la gendarmerie à Bruxelles, Bruxelles, 2007,

p. 28, 40, 53.

Page 16: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

135 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

het voorwoord van die instructie naar de vele vragen die hem bereikten omtrent de omzetting in de praktijk van de nieuwe wetgeving52. Ook Adolphe Braas, professor in de rechten aan de universiteit van Luik, trachtte nog in 1936 een extra verduidelijking te geven van de artikels betreffende landloperij en bedelarij in de Code pénal. Hij beschreef in zijn traktaat de begrippen vagebond en bedelaar als volgt : “Le vagabond consiste dans le fait d’errer, sans exercer de profession ou de métier, sans posséder de ressources et sans justifier d’un domicile certain (…) Le vagabond peut être mendiant ou non mendiant. En général, il se livre, en même temps, à la mendicité. Le mendiant est celui qui demande l’aumône”53. Van een echte verduidelijking valt hier nauwelijks te spreken. Het niet beschikken over een vaste woonplaats, regelmatig werk of middelen van bestaan waren de belangrijkste maatstaven voor arrestatie. Die diverse criteria waren bij uitstek voorwerp van interpretatie.

Een proeve van de processen-verbaal van de Antwerpse politie leert ons dat de politie gegevens betreffende woonplaats en beroep nauwkeurig trachtte in kaart te brengen54. Bij vermoedelijke landlopers werd steeds onderzocht of zij beschikten over “middelen

van bestaan” en/of over een vaste woonst55. Die informatie werd consequent opgenomen in elk proces verbaal. Zo ging de politie bij de arrestatie van Victoria Lievens in 1910 na of zij over een vaste woonst of vast werk beschikte. Zelf verklaarde ze te wonen in de Kuipersstraat en “overal” te werken. De politie nam dit echter niet zomaar aan : “uit genomen inlichtingen blijkt het dat Lievens Victoria wel tijdelijk in staat van landlooperij verkeert en sluiten haar uit dien hoofde op ter beschikking van den heer officier van ’t openb. Ministerie bij de politierechtbank”56. Het niet beschikken over een vaste woonst of middelen van bestaan bleek voor de politie doorslaggevend bij een arrestatie. Belangrijk is dat het om een zeer tijdelijke conditie kon gaan. Ook als men slechts sinds enkele dagen niet beschikte over middelen van bestaan of een vaste woonplaats, kon men dus voor arrestatie in aanmerking komen.

De processen-verbaal gaven aan dat niet alle gearresteerden voor de politierechtbank wer-den voorgeleid. Indien er een proces-verbaal werd opgemaakt en verdere vervolging uitbleef, ging het voornamelijk om minderjarigen en buitenlanders. Minderjarigen werden vooral gearresteerd wanneer zij werden betrapt op

52. A. S. DELATTRE, Interprétation pratique… 53. ADOLPHE BRAAS, Précis du droit pénal. Principes généraux de la répression. Commentaire du Livre 1er du Code pénal. Législation sur le vaga-bondage et la mendicité. Legislation de l’enfance, Bruxelles, 1936, p. 358-359. 54. De steekproef van de 549 vonnisbladen van de politierechtbank van Antwerpen voor de jaren 1895 en 1910 – die in de volgende paragraaf aan bod komt – vormde de basis voor de zoektocht naar processen-verbaal. Het bronnenmateriaal van het Antwerpse politiearchief vertoont een aantal lacunes, waarbij de PV-boeken van een aantal wijken voor onze steekproef jaren ontbreken. Onder andere de eerste wijk waar het merendeel van de arresta-ties voor landloperij en bedelarij gebeurde. Hierdoor konden slechts zeer fragmentarisch de PV’s van de betreffende vonnissen worden teruggevonden, 24 in totaal. Voor Brussel zijn de PV’s van de politie onvindbaar. 55. Bij bedelaars was vooral de bedelactiviteit doorslag gevend voor een arrestatie. 56. Proces Verbaal nr. 2169 (Felixarchief, Processen-verbaal, wijk 5, 1910, boek nr. 31555). Waar de politie zijn inlichtingen vandaan haalde, kon niet achterhaald worden. Maar de informatie bleek voor hen alleszins genoeg om haar als landloopster te arresteren.

Page 17: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

136Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

bedelarij. Op het politiekantoor werden ze dan ondervraagd naar de reden waarom zij bedelden. Zo bekende de 10-jarige Alfons Stockmans gebedeld te hebben : “Ik moet zulks doen van mijne moeder”57. De 12-jarige Gustaaf Van Rooy “bekent wel tien maal aal-moezen gevraagd, doch ontvangen te hebben. Hij deed zulks om ’s avonds naar de cinema te kunnen gaan”58. Vervolgens werden de ouders op het politiekantoor ontboden en kregen zij een verwittiging vooraleer ze met de kinderen huiswaarts mochten keren. Dit lag volledig in de lijn van een instructienota van 1889 : “Lors-qu’un agent a constaté une contravention à charge d’un individu âgé de moins de 16 ans, si ce n’est pas un contrevenant habituel, on se bornera à le convoquer au commissariat avec son père ou sa mère et une admonestation sévère lui sera faite”59.

De processen-verbaal geven ook aan dat buitenlanders bij arrestatie aan de grens werden gezet, zoals in de wet van 1891 gestipuleerd werd : “De regeering mag lieden van vreemde nationaliteit, die tot hare beschikking worden gesteld om in een bedelaarsgesticht of in een

toevluchtshuis te worden opgesloten, te allen tijde naar de grens doen leiden”60. Voor die buitenlanders bestond een gestandaardiseerd formulier dat het proces-verbaal verving, waarin de procedure beschreven werd : “In uitvoering der algemeene onderrichtingen op het stuk, hebben wij hem ter beschikking der Gendarmerie van Antwerpen gesteld om overgebracht te worden naar de grens van (…) krachtens ene opvordering welke zal gedaan worden door den Hoofd commissaris van politie Antwerpen”61. Het feit dat zo een standaardformulier werd opgemaakt, is al een aanwijzing dat we te maken hebben met een courante praktijk. Dat reflecteert een traditie die al uit de vroegmoderne periode stamt, waar wetten betreffende landloperij en bedelarij voornamelijk instrumenteel gebruikt werden om mobiele groepen en niet in het minst vreemdelingen van het grondgebied te verwijderen62.

Opvallend is echter dat de nieuwe wet de uitzetting van buitenlanders mogelijk maak-te, maar niet verplichtte63. Hoewel het ini-tië le wetsontwerp een verplichte uitzetting

57. Proces-Verbaal nr. 867 (Felixarchief, Processen-verbaal, wijk 5, 1910, boek nr. 31553). 58. Proces-Verbaal nr. 2507 (Felixarchief, Processen-verbaal, wijk 3, 1910, boek nr. 17833). 59. Instructienota van minister van Justitie Jules Lejeune aan de procureurs generaal, 20.11.1889 (Felixarchief, Omzendbrieven politierechtbank, 731 # 1038). 60. Artikel 19 Zie : JULES LEJEUNE, “Wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”, in Moniteur Belge, 1891, nr. 337, p. 3534. 61. Proces-Verbaal nr. 2416 (Felixarchief, Processen-verbaal, wijk 2, 1910, boek nr. 24624). 62. A. L. BEIER, Masterless Men…; ANDREAS FAHRMEIR, Citizenship. The Rise and Fall of a Modern Concept, New Haven, 2007, p. 21 e.v.; BRONISLAW GEREMEK, Het Kaïnsteken. Het beeld van de armen en vagebonden in de Europese literatuur van de 15e tot de 17e eeuw, Baarn 1992; A. L. BEIER & PAUL OCOBOCK (red.), Cast Out…; DAVID HITCHCOCK, “Editorial : Poverty and Mobility in England, 1600-1850”, in Rural History, 2013, nr. 1, p. 1-8; CATHARINA LIS & HUGO SOLY, Worthy Efforts : Attitudes to Work and Workers in Pre-Industrial Europe, Leiden/Boston, 2012, p. 454; DIRK VAN DAMME, “Onderstandswoonst…”. 63. Artikel 19, zie : JULES LEJEUNE, “Wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”, in Moniteur Belge, 1891, nr. 337, p. 3534. De wet van 27 november 1891 schreef voor dat buitenlanders meteen aan de grens konden worden gezet. In praktijk bleken er verschillende (tijdelijke) praktijken te bestaan die hiervan afweken. Zo toonde Frank Caestecker aan dat de wet op de landloperij in praktijk tussen 1892 en 1896 ook werd gebruikt om landlopers en bedelaars van buitenlandse origine op te sluiten

Page 18: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

Brussels burgemeester Karel Buls. Als volksvertegenwoordiger kwam hij in de Kamer meermaals tussen in kwesties over onderhoudskosten van landlopers. (Prentenkabinet Koninklijke Bibliotheek van België)

Page 19: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

138Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

stipuleerde, werd dit artikel na de discussie in de Kamer van Volksvertegenwoor-digers nog aangepast. Een zeker begrip en zelfs medeleven voor buitenlandse bedelaars en landlopers was merkbaar. De katholieke volks vertegenwoordiger voor het arrondissement Brugge, Amédée Visart de Bocarmé stelde het als volgt : “Je pense même qu’il y a des étran gers qui ne devraient pas être reconduits à la frontière : cela serait inhumain dans cer tains cas et extrêmement difficile dans d’autres”. Het is diezelfde Brugse volksvertegenwoordiger die later in de discussie een aanpassing van het wets-artikel voorstelt “L’article 11 dit ‘qu’ils seront immédiatement reconduits à la frontière’. Je propose de dire ‘qu’ils pourront être reconduits’. La disposition n’étant plus impérative, le gouvernement pourra tenir comp te des circonstances et interner dans un dépôt ou dans une maison de refuge même un étranger qui n’a pas de résidence en Belgique”64. Er werd met andere woorden een relatief ruime discretionaire bevoegd-heid toegekend aan de politie die oordeelde of een zogenaamde vreemdeling naar de grens werd gebracht dan wel werd voorgeleid voor de rechtbank65.

De gegevens verzameld op basis van de Antwerpse processen-verbaal zijn fragmentair

omdat heel wat proces-verbalen verloren gingen. Een vollediger beeld van de totale populatie – evenwel in een later stadium van het selectieproces – krijgen we via de vonnisbladen van de Antwerpse politie-rechtbank, die een zicht geven op alle landlopers en bedelaars die uiteindelijk voorgeleid wer den66. Deze vonnisbladen zijn de neerslag op papier van het vonnis dat de vrederech ter uitsprak. We kozen er-voor met twee steek proefjaren te werken waarbij alle von nissen voor landloperij en bedelarij werden geselecteerd van de jaren 1895 en 191067. Via die bron krijgen we een volledig zicht op welke mensen door de politie voor de rechter werden ge-bracht.

Hieruit blijkt dat mannen opvallend meer risico liepen om gearresteerd en berecht te worden. Maar liefst 76 % van de vermeende landlopers en bedelaars die voor de politierechtbank van Antwerpen verschenen, waren mannen. Dat is niet verwonderlijk, eerder onderzoek toonde reeds aan dat vrouwen vaker als ‘waardige’ armen werden gezien en daardoor minder frequent gearresteerd werden voor land-loperij of bedelarij68. Ook in zijn instructies uit 1892 gaf de Brusselse politiecommissaris Delattre duidelijk aan dat vooral vrouwen

in de Rijksweldadigheidskolonies. Die praktijk zorgde echter voor een nog grotere instroom in de kolonies, waardoor deze in 1896 werd losgelaten. Toch bleek die praktijk niet steeds nauwkeurig te zijn nageleefd (FRANK CAESTECKER, Alien policy in Belgium, 1840-1940. The creation of guest workers, refugees and illegal aliens, New York, 2000, p. 33-38). 64. Annales Parlementaires, Chambre des Représentants, Séance du 11 août 1891, p. 1820. 65. NICOLAS COUPAIN, “L’expulsion des étrangers en Belgique (1830-1914)”, in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2003, nr. 1-2, p. 35. 66. Heel wat proces-verbaalboeken gingen verloren. Hierdoor was het onmogelijk op basis van de vonnisbladen alle PV’s terug te vinden. 67. Rijksarchief Beveren, Archief van de Politierechtbank te Antwerpen. Oud bestand, 1895; 1910. 68. Verklaringen daarvoor moeten vooral worden gezocht in het overheidsop-treden tegenover vrouwen op basis van wetgeving omtrent landloperij en bedelarij. De zeer schaarse, beschikbare literatuur wijst op een heel andere benadering van vrouwen in verge lij-

Page 20: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

139 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

met kinderen ontzien moesten worden69. Elders geboren personen maakten de grote meerderheid uit : 51 % was geboren in een andere Belgische gemeente, en maar liefst 20 % was geboren in het buitenland. On danks het feit dat de wet de mogelijk-heid bood om buitenlan ders met een aan de grens te zetten, werd toch ook een groot aantal van hen door verwezen naar de recht bank70. Tot slot valt op dat een relatief jong publiek het meest geviseerd werd door politieagenten. De gemiddelde leeftijd was 37 jaar en maar liefst 40 % was jonger dan dertig. Mannen waren dan weer gemiddeld ouder (38 jaar) dan vrouwen (33 jaar). Opmerkelijk was ook dat een relatief groot deel van de arrestanten, ongeveer 27 %, ouder was dan vijftig.

De vrederechter

In de processen-verbaal wordt de doorver-wijzing van arrestanten als volgt geformu-

leerd : “Aangezien betichte alhier verblijft sedert ... zonder inschrijving noch middelen van bestaan sluiten wij hem op ter beschikking van den Heer officier van het openbaar ministerie wegens landlooperij en bedelarij”71. Het mandaat van het openbaar ministerie bij de politierechtbank werd echter uitgeoefend door de gemeentelijke politiecommissaris. De doorverwijzing van de arrestanten naar de vrederechter bleef in de praktijk dus in handen van de politie72.

Na de arrestatie en doorverwijzing door de politie, verscheen dus de vrederechter op het toneel als volgende schakel in het selectieproces : in de onderzochte periode behoorden landloperij en bedelarij tot de bevoegdheid van de politierechtbank, die werd voorgezeten door de vrederechter73. Met de nieuwe wetgeving betreffende landloperij en bedelarij van 1891 werd aan de vrederechters geen nieuwe bevoegdheid toegekend74. De vrederechter diende voortaan niet alleen te

king met mannen. Zie : MARIAN WEEVERS & CATRIEN BIJLEVELD, “’Thans zal met kracht het breien van kousen worden voortgezet’ Vrouwelijke bedelaars en landlopers in de RWI te Leiden 1886-1907”, in Justitiële Verkenningen, 2010, nr. 2, p. 44-67; MARIAN WEEVERS, MARGO DE KOSTER & CATRIEN BIJLEVELD, “Swept up from the streets or nowhere else to go? The journeys of Dutch female beggars and vagrants to the Oegstgeest state labor institution in the late nineteenth century”, in Journal of Social History, 2012, nr. 2, p. 416-429; JACQUELENE FILLMORE, “The female vagrant pauper”, in The Local Historian, 2005, nr. 3, p. 148-158; SUE DAVIES, “Working their way to respectability : Women, vagrancy and reform in the late nineteenth century Melbourne”, inLilith, 1989, nr. 6, p. 63. 69. A. S. DELATTRE, Interprétation pratique…, p. 9. 70. Voor Frankrijk werd reeds uitgebreid aangetoond dat zogenaamde ‘vreemdelingen’ veel sterker geviseerd werden door politie. Zie : CAROLINE DOUKI, “Identification des migrants et protection nationale. Introduction”, in MARIE-CLAUDE BLANC-CHALEARD (e.a.) (dir.), Police et migrants. France 1667-1939, Rennes, 2001, p. 107-113. 71. Proces-Verbaal nr. 173 (Felixarchief, Processen-verbaal, wijk 6, 1910, boek nr. 450/304). 72. KAREL VELLE, Het vredegerecht en de politierechtbank (1795-1995). Organisatie, bevoegdheden en archiefvorming, Brussel, 1995, p. 260. Bij na zicht in de notitieregisters van strafzaken het archief van het Parket van Antwerpen bleek dat landlopers en bedelaars hier niet in voorkwamen. Dit bevestigde het vermoeden dat zij niet via het parket passeerden, maar rechtstreeks van de politie naar de politierechtbank gingen. 73. Sinds 1848 werd de veroordeling voor landloperij en bedelarij toegekend aan de vrederechter, voordien gebeurde dit door een correctionele rechtbank. KAREL VELLE, Het vredegerecht… 74. Voor een historische analyse van de functie van de vrederechter, zie gebundelde bijdragen : JAN M. BROEKMAN (e.a.) (red.), Vrederechter, openbare dienst. Essay over de rechter, Brugge, 1989.

Page 21: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

140Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

bepalen of iemand landloper of bedelaar was, maar ook tot welk ‘type’ men behoorde. Zoals we al eerder zagen, werd gemiddeld slechts 10 à 20 % van de arrestanten vrijgesproken. Welke aspecten hadden een invloed op het oordeel van de rechter ?

In artikel 12 van de wet van 1891 werd expliciet gesteld dat het de taak was van de vrederechter om de identiteit, ouderdom, lichamelijke toestand, geestestoestand en levenswijze van de beschuldigde na te gaan75. Die elementen bepaalden immers of iemand al dan niet schuldig was. Indien dat het geval was, moest de vrederechter eveneens bepalen of iemand in het bedelaarsgesticht dan wel in het toevluchtshuis thuishoorde. Hij bepaalde tevens de duur van de terbeschikkingstelling. Minister Lejeune was zich maar al te goed bewust van de cruciale rol die de vrederechters dienden te vervullen. Daarom ondernam hij in juli 1892 een ongezien initiatief door de vrederechters in Brussel uit te nodigen om hen daar de nieuwe wet in al zijn facetten toe te lichten. Daarnaast startte Lejeune met een centraal strafregister te Brussel, de Casier judiciaire, waarin alle veroordelingen werden opgenomen, waaronder ook andere, correctionele veroordelingen. Dit kon door de vrederechters worden bevraagd via tele-graaf om zo de best passende straf (en dus instelling) op te leggen76.

Bij een studie van de vonnisbladen van de politierechtbank te Antwerpen valt op dat, wat betreft de informatievergaring, niet alle velden met persoonlijke informatie even grondig werden ingevuld. Geslacht, leeftijd en geboorteplaats werden consequent ge-noteerd, maar opvallend genoeg waren er veel periodieke gaten in de registratie van woonplaats en beroep. Slechts iets meer dan de helft van de beroepen werd ingevuld en wat betreft de woonplaats werden slechts 243 van 549 records ingevuld.

De analyse van de processen-verbaal leerde ons echter dat in tegenstelling tot de vrede-rechter, de politie wel veel belang hechtte aan het nauwkeurig registreren van die informatie. De selectie op basis van vast beroep en woonplaats gebeurde dus al in een eerdere fase door de politie. Van de 549 betichten die we terugvonden in de Antwerpse vonnisbladen van 1895 en 1910 werd uiteindelijk 58 % veroordeeld voor landloperij of bedelarij, wat een relatief lage veroordelingsratio betrof – iets waar we later nog op terugkomen. Wanneer we het profiel van deze groepen vergelijken – de gearresteerden en de uitein-de lijk veroordeelden – blijkt dat leeftijd en ge-boorteplaats wel verschilde. Terwijl geslacht, het hebben van een beroep of een woonplaats dan weer net factoren waren die in het eerste stadium van selectie al een zeer belangrijke rol

75. Artikel 12, zie : Jules Lejeune, “Wet tot beteugeling der landlooperij en der bedelarij”, in Moniteur belge, 1891, nr. 337, p. 3534. 76. GEERT LELOUP & KAREL VELLE, “Le casier judiciaire belge : source d’informations des autorités publiques et instrument de contrôle social?”, in VANESSA DE GREEF & JULIE PIERRET, Le casier judiciaire. Approches critiques et perspectives comparées, Bruxelles, 2011; STEF CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele poli-tiek…, p. 434. Van dit register vonden we helaas geen enkel spoor terug in de archieven; Instructienota van minister van Justitie Jules Lejeune aan de procureurs generaal, 20.1.1893 (Felixarchief, Omzendbrieven politierechtbank, 731 # 1038); Handelingen van de kamer van

volksvertegenwoordigers, 9.5.1893, p. 1394.

Page 22: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

141 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

hadden gespeeld en hier dus niet tot verschillen leidde77. 76 % van alle 549 personen waren mannen en 24 % vrouwen. Hoewel mannen in veel hogere mate voor de rechter werden

gebracht, was het veroordelingspercentage voor beide geslachten bijna gelijk : 58 % van de mannen werd veroordeeld en 59 % van de voorgeleide vrouwen.

77. De bevindingen betreffende beroep en woonplaats zijn gebaseerd op het beperkte aantal vonnissen waar deze elementen toch werden geregistreerd. 78. Bij het aantal veroordeelden werden 7 personen niet meegeteld die als straf een boete opgelegd kregen. Het ging echter om uitzonderingen, want naast bedelarij, werden zij ook beschuldigd van het aanzetten van minderjarigen tot bedelen.

Tabel 2 : Veroordelingsratio naargelang geboorteplaats

Bron : Vonnisboeken 1895 & 1910, Politierechtbank Antwerpen

In tabel 2 zien we dat personen met een geboorteplaats in het buitenland opvallend vaker veroordeeld werden (80%) dan arres-tanten geboren in België (53 %). De cijfers op basis van de vonnisbladen tonen dus aan dat zowel binnen de totale populatie van

gearresteerde als veroordeelde landlopers en bedelaars, het aandeel van personen van buitenlandse origine zeer groot was. In de praktijk werden buitenlanders dus relatief streng aangepakt door zowel politie als vrederechter.

Tabel 3: Gemiddelde leeftijd naargelang (type van) veroordeling

Bron : Vonnisboeken 1895 & 1910, Politierechtbank Antwerpen.

Page 23: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

142Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

Naast het onderscheid tussen vrijgesproken personen en veroordeelden, kunnen we ook een onderscheid maken op basis van het type Rijkweldadigheidskolonie waar-toe men veroordeeld werd. In totaal kwam 34 % in het toevluchtshuis terecht, 18 % in het bedelaarsgesticht en 5 % in de Rijksweldadigheidsscholen, terwijl 42 % vrij gesproken werd. De gemiddelde leeftijd lag opvallend hoger in het bedelaarsgesticht dan in het toevluchtshuis (tabel 3). Naast een gemiddeld ouder publiek, bleken ook vrouwen in hogere mate naar het bedelaarsgesticht gestuurd te worden in vergelijking met man nen. Van de voorgeleide vrouwen kwam uiteindelijk 64 % in het bedelaarsgesticht terecht, tegenover 27 % van de mannen. Vrouwen bleven in absolute aantallen een kleine minderheid, maar diegenen die toch via de politie voor de vrederechter beland den, maakten een grotere kans om in het bedelaarsgesticht terecht te komen.

De gemiddelde leeftijd van alle veroordeelden (39 jaar) lag ongeveer vijf jaar hoger dan die van de groep die werd vrijgesproken (34 jaar) – een uitgesproken leeftijdsverschil dat we zowel bij mannen als vrouwen terugvinden. Dat alles geeft duidelijk aan dat vooral jongere mannen en vrouwen door de vrederechter vrijgesproken werden, waardoor de leeftijd van diegenen die wel veroordeeld werden en uiteindelijk in de Rijksweldadigheids-kolonies terecht kwamen gemiddeld hoger

lag. De vrederechter was dus onmiskenbaar een tweede, erg belangrijke schakel in het sorteringssysteem dat voor een deel van de geviseerde groep leidde tot een op-sluiting.

‘Landlopers’ en ‘bedelaars’ als actoren

De bedelaarsgestichten in België werden al van bij hun ontstaan in het begin van de negentiende eeuw ingeschakeld als onder-deel van complexe overlevingsstrategieën bij paupers. Tot 1843 had maar liefst 60 % van de kolonisten in Hoogstraten zich vrijwillig aangemeld. Die toevloed van vrijwillige kolo-nisten werd echter een halt toegeroepen in 1848 met een formeel verbod op vrijwillige aanmelding79. Met dat verbod poogden zowel de lokale als de centrale overheid meer controle te krijgen op de toeleiding naar die instellingen. Men was ervan overtuigd dat de erg uiteenlopende kenmerken van diegenen die hier op eigen initiatief belandden ertoe leidden dat die instellingen te streng waren voor de ene en dat te weinig waren voor de andere. Bovendien zou dat amalgaam zorgen voor ‘besmetting’ van de minder ‘verdorven’ personen, een bezorgdheid die ook naar het einde van de negentiende eeuw erg actueel bleef80.

We hebben echter verschillende indicaties van opnames in die instellingen na 1848 waarbij de betrokkenen zelf het initiatief namen. Die personen volgden zeer bewust de

79. MINISTRE DE LA JUSTICE DE HAUSSY, “Loi concernant les dépôts de mendicité et les écoles de réforme”, in Moniteur belge, 1848, nr. 100, p. 933-934; Zie ook : CATHARINA LIS & HUGO SOLY, “Total Institutions and the Survival Strategies of the Laboring Poor in Antwerp, 1770-1860”, in PETER MANDLER (ed.), The Uses of Charity. The Poor on Relief in the Nineteenth-Century Metropolis, Philadelphia, 1990, p. 56. 80. ERIC MEUWISSEN, “Les dépôts de mendicité au tribunal de l’histoire”, in Annalen van de Belgische Vereniging voor Hospitaalgeschiedenis, 1981, p. 59.

Page 24: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

In zijn naturalistische periode schilderde Emile Claus allerlei genretaferelen. Hier het doek Rijkdom en Armoede uit 1880 : enkele bedelende kinderen, met op de achtergrond een koets. (Privé-verzameling)

Page 25: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

144Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

selectieprocedure via politie en vrederechter met als doel te worden opgenomen in de Rijksweldadigheidskolonies. In de officiële cijfers van de Statistique judiciaire en via de steekproef van de vonnisbladen is het dus onmogelijk die veroordelingen ‘op eigen initiatief’ te onderscheiden omdat ze niet als officieel vrijwillig werden gecategoriseerd.

België stond met die ontwikkeling niet alleen. Hoewel bij onze Noorderburen het verbod op vrijwillige aanmelding veel later kwam, in 188681, wijst het onderzoek in Nederland op gelijkaardige praktijken wat betreft arrestaties en veroordelingen ‘op eigen initiatief’. Of zoals Van Duyne zeer terecht opmerkt : “Het werkelijk aantal strafbare zwervers is dan ook onbekend”82.

De hoge veroordelingscijfers van het kanton Hoogstraten die we eerder vaststelden, wijzen op een groot aandeel van opnames op eigen initiatief in de kolonie. Tot het kanton Hoogstraten behoorden tijdens de door ons onderzochte periode immers de gemeenten Baarle-Hertog, Hoogstraten, Meer, Meerle, Merksplas, Minderhout, Rijkevorsel en Wortel83. Bijna alle gemeenten waar de Rijksweldadigheidskolonies (voor volwassen mannen) gelegen waren, behoorden dus tot dit kanton84. In de periode 1900-1910 registreer-

de Hoogstraten gemiddeld 451 zaken per jaar voor landloperij en bedelarij. Rekening houdend met het beperkt aantal inwoners in het kanton (14.926 in 1900), betekende dit een jaarlijks gemiddelde van 28,6 zaken per 1.000 inwoners85, maar liefst 25 maal meer dan het Belgisch gemiddelde van 1,1 per 1.000 inwoners. De vervolgingsintensiteit voor landloperij en bedelarij was met andere woorden uitzonderlijk hoog in dit kanton.

Over de herkomst van deze in Hoogstraten voor de rechtbank gedaagde landlopers en bedelaars hebben we via de gegevens uit de Statistique judiciaire jammer genoeg geen informatie. Wel zeker is dat het onmogelijk allemaal inwoners van Hoogstraten betrof. Ook voor de tijdgenoten was het duidelijk dat veel mannen van elders de muren van deze instellingen in het noorden van de Kempen kwamen opzoeken. Katholiek Kamerlid Jac-ques Vanden Bemden stelde onomwonden bij de bespreking van de nieuwe wet van 1891 : “c’est là (Hoogstraten) que se présentent les habitués des colonies”86. Onderzoek toonde al aan dat het hierbij gaat om mensen die zelf de muren van die instellingen opzochten87. Er zijn trouwens aanwijzingen dat ook andere rechtbanken in de praktijk fungeerden als ‘transit’ voor opnames op initiatief van de betrokkenen zelf88.

81. MARIAN WEEVERS & CATRIEN BIJLEVELD, “Schipbreukelingen…”, p. 77. 82. PETRUS C. VAN DUYNE, “Landlopers in het nieuwe Wetboek van Strafrecht”, in Tijdschrift voor Criminologie, 1987, nr. 4, p. 79-91. 83. SVEN VRIELINCK, De territoriale…, p. 579. 84. Ook in Ruiselede en Brugge bevonden zich nog Rijksweldadigheidskolonies, maar die waren bestemd voor minderjarigen en vrouwen. 85. Ministère de la Justice, Statistique de la Belgique (1900-1910). 86. Annales parlementaires, Chambre des Représentants, Séance du 8 août 1891, p. 1776. 87. RIK VERCAMMEN, Leven aan de rafelrand? Landlopers en bedelaars in Belgische Rijksweldadigheidskolonies (1870-1930), doctoraatsverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 2014. 88. Het kanton Nevele met zijn hoge concentratie van veroordelingen zou eveneens een dergelijke ‘transit’ kunnen geweest zijn voor vrijwillige opnames. Gemiddeld waren er voor landloperij en bede larij maar liefst 490 zaken per jaar en 23,5 zaken per 1.000 inwoners voor de periode 1900-1910 in Nevele. Bovendien was dit geen onbekend gegeven,

al in een internationaal con-

Page 26: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

145 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

In de praktijk zien we dus dat sommigen toch via een omweg op eigen verzoek in een Rijksweldadigheidskolonie werden op-gesloten. Dit bleek ook uit het verslag van het internationale congres in 1905 in Luik “pour l’étude des questions relatives au patronage des condamnés, des enfants moralement abandonnés, des vagabonds et des aliénés”. Daar werd duidelijk gesteld dat “la demande d’internement formulée par le malheureux qui vient échouer dans un commissariat de police” de aanleiding voor een veroordeling kon zijn89.

Zo blijkt bijvoorbeeld uit de processen-verbaal van de Antwerpse politie dat Karel Boons zich zelf ging aangeven bij het politiekantoor met het expliciet verzoek als landloper naar de kolonie van Hoogstraten gezonden te worden : “Ik zou willen naar Hoogstraeten gezonden worden. Ik bevond mij zonder woonst in Antwerpen sedert vandaag komende van Frankrijk. Ik heb geene middelen van bestaan en kan geen arbeid meer bekomen”90. Briefwisseling die werd teruggevonden in de persoonlijke dos-siers van de opgesloten landlopers en bede-laars in de Rijksweldadigheidskolonies be-vestigt dat wel meer mensen vrijwillig in de

Rijksweldadigheidskolonies terechtkwamen. Zo schreef Ferdinand Deman in 1909 in een brief aan de Directeur van zijn instelling “door onbekwaamheid van mijnen arm vroeg ik in Eecloo om naar het toevluchtshuis te mogen gaan tot ik genezen was hetgeen door den Commisaris was toegestaan”91.

De Rijksweldadigheidskolonies hadden on-getwijfeld een eigen aantrekkingskracht en werden ingeschakeld in de overlevings-strategieën van mensen. Dat de situatie in het kanton Hoogstraten daardoor uitzonderlijk kan worden genoemd wat veroordelingspraktijken betreft, staat buiten kijf.

IV. Lokale verschillen tussen Brussel en Antwerpen

Tot nog toe belichtten we de verschillende schakels in het filtersysteem, op basis van verschillende bronnenreeksen voor het kanton Antwerpen. De twee hoger besproken kaarten toonden evenwel aan dat er enorme verschil-len bestonden in de vervolgingsintensiteit van landloperij en bedelarij. Verklaringen voor die lokale verschillen moeten onder meer worden gezocht in de specifieke lokale

gres in Luik in 1905 (IVe Congrès international pour l’étude des questions relatives au patro-nage des condamnés des enfants moralement abandonnés, des vagabonds et des aliénés) werd Nevele “un phénomène singulier” genoemd. Hiermee duidden de verslaggever op het erg hoge aantal veroordelingen voor landloperij en bedelarij in dat kanton, zonder dat hiervoor een verklaring werd gegeven. Uit Nederlands onderzoek blijkt dat daar bepaalde rechtbanken via mond-aan-mondreclame bekend stonden om gemakkelijk over te gaan tot veroordeling voor landloperij en bedelarij. Zie daarvoor : GERBEN E. DE VRIES, Honderd jaar gemeenschapsregime in Esserheem Veenhuizen 1895-1995, Arnhem, 1995, p. 32-33. 89. IVe Congrès international pour l’étude des questions relatives au patronage des condamnés des enfants moralement abandonnés, des vagabonds et des aliénés. Liège, 8-12 août 1905, Bruxelles, 1907, p. 11. 90. Proces-Verbaal nr. 76 (Felixarchief, Processen-verbaal, wijk 6, 1910, boek nr. 450/304). 91. FERDINAND DEMAN, Brief van 1909 (Rijksarchief Beveren, Archief van de Rijksweldadigheidskolonies Hoogstraten-Merksplas-Rekem-Wortel, Opsluitingsdos-siers, nr. 565).

Page 27: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

146Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

contexten waarbinnen de verschillende acto -ren opereerden. In wat volgt proberen we dit aan te tonen door te focussen op de verschillen in vervolgingspraktijk in de twee grootste steden van België in de negen tiende eeuw : Brussel en Antwerpen. Zowel Brussel als Antwerpen kenden in de loop van de negentiende eeuw een sterke demo grafische expansie92. De Scheldestad groeide uit tot een wereldhaven, terwijl Brussel es-sentieel een administratief-financieel cen-trum werd. En ter wijl Antwerpen met zijn haven een sterke vraag creëerde naar onder meer mannelijke, losse arbeidskrachten93, richtte de Brusselse tewerkstelling zich groten deels op meer geschoolde arbeiders in kleine ondernemingen in de ambach-telijke sector, met belangrijke grotere industriële onder nemingen in de randge-meenten94.

Historica Anne Winter suggereerde in die context al dat de lokale arbeidsmarkt een invloed zou kunnen hebben op het lokale beleid ten aanzien van inwijkelingen : “we may expect that cities whose economic base relied hea vily on immigrant labour, like the port of Antwerp, might have pursued a more liberal policy towards sojourners”95. Het grote belang van losse arbeid kan een rol hebben gespeeld in het minder rigoureuze optreden van de politie om mensen van straat te plukken omwille van landloperij of bede larij. Kan de relatief lage veroor-delingsgraad in Antwerpen hierdoor ook worden ver klaard? Die veroordelingspraktijk in Antwerpen zou kunnen wijzen op een zekere vorm van tolerantie die in Brussel, als hoofdstad en in zekere zin ‘schouwtoneel’ van de Belgische staat, dan weer net zou ontbroken hebben.

92. SVEN VRIELINCK, De territoriale indeling…, p. 1680-1681. 93. FERNAND SUYKENS, GUSTAAF ASAERT (e.a.), Antwerp. A port for all seasons, Antwerp, 1986, p. 359-360; ROBERT LEE, “The socio-economic and demographic characteristics of port cities : a typology for comparative analysis”, in Urban History, 1998, nr. 2, p. 163; KAREL VAN ISACKER, De Antwerp-se dokwerker 1830-1940, Antwerpen, 1966, p. 47-48. 94. MINA MARTENS, Histoire de Bruxelles, Toulouse, 1976, p. 343-346 en 400-401; SOPHIE DE SCHAEPDRIJVER, Elites for the Capital? Foreign migration to mid-nineteenth-century Brussels, Amsterdam, 1990, p. 38-45; PATRICIA VAN DEN EECKHOUT, Determinanten van het 19e eeuws sociaal-economisch leven te Brussel hun betekenis voor de laagste bevolkingsklassen, doctoraatsverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 1980, vol 1 : p. 79-81, vol. 2 : p. 287-288. 95. ANNE WINTER, “Caught between Law and Practice : Migrants and Settlement Legislation in the Southern Low Countries in a Comparative Perspective C. 1700-1900”, in Rural History, 2008, nr. 2,

p. 153.

Page 28: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

147 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

96. Ministère de la Justice, Statistique judiciaire de la Belgique (1900-1910). 97. Naast het Belgische gemiddelde van 10% kunnen we hier nog de gemiddelden van Gent, 18 %, en Luik, 21 %, aan toevoegen. Deze bevestigen alleen maar de posities van beide steden voor de onderzochte periode.

V. Brussel versus Antwerpen : cijfers en kosten

Grafiek 1 : Aantal vervolgingen en veroordelingen in Brussel en Antwerpen per 1.000 inwoners (1900-1910)

Bron : Ministère de la Justice, Statistique Judiciaire (1900-1910)

In grafi ek 1 vallen vooral de verschillen op in vervolgings- en veroordelingsinten-siteit tussen Brussel en Antwerpen. In Brussel werden in het eerste decennium van de twintigste eeuw met een jaarlijks gemiddelde van 7,1 vervolgingen per 1.000 inwoners in verhouding tot tien keer meer zaken rond landloperij en bedelarij aan hangig gemaakt dan in Antwerpen, waar hetzelfde gemiddelde slechts 0,7 bedroeg. Terwijl de cijfers voor Antwerpen uitzon derlijk laag waren vergeleken met andere steden, waren die voor Brussel net uitzonderlijk hoog (zie kaarten 1 en 2).

Wanneer we naast het aantal voorgebrachte zaken, ook het aantal veroordelingen in de analyse betrekken, worden die verschil-len nog eens uitvergroot96. Het veroorde-lingspercentage in Brussel in de periode 1900-1910 lag met een gemiddelde van 95 % immers nog iets hoger dan het lan-delijk gemiddelde van 90 %. In Antwerpen daarentegen werden er niet alleen veel min-der mensen voor de rechter gebracht, ook het veroordelingspercentage lag daar met ge-middeld 68 % opmerkelijk lager97. Op het vlak van veroordelingsintensiteit lagen de An-twerpse en Brusselse cijfers evengoed heel ver uiteen. Waar op jaarbasis gemiddeld 6,7

Page 29: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

148Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

per sonen per 1.000 inwoners veroordeeld werd in Brussel voor bedelarij of landloperij in de periode 1900-1910, was dit slecht 0,5 in Antwerpen. Zowel wat arrestatie- als ver oor-delingskans betreft, konden we op basis van kaarten 1 en 2 al vaststellen dat Antwerpen en Brussel uitschieters waren in tegengestelde richtingen. Grafi ek 1 bevestigt dit gegeven voor de periode van 1900 tot 1910. Betekende dit dat er in beide steden verschillende tole-rantie drempels bestonden? En welke factoren kunnen hierin meegespeeld hebben ?

98. DIRK VAN DAMME, “Onderstandswoonst…”. 99. De kost per capita kon gereconstru-eerd worden op basis van de bevolkingsaantallen van de gemeenten die beschikbaar zijn door de volkstellingen van 1890, 1900 en 1910. Zie daarvoor : SVEN VRIELINCK, De territoriale

indeling…

Eén van de zaken die alleszins een rol konden spelen in het lokale beleid waren de fi nanciële implicaties. Aan de verschil-len in veroordelingsintensiteit hing name-lijk ook een belangrijk kostenplaatje. De regelgeving bepaalde immers dat het onderhoudsgeld voor een verblijf in de Rijks weldadigheidskolonie moest wor-den betaald door de onderstandsgemeen-te van de veroordeelde landloper of bede-laar98.

Grafiek 2 :Betaalde onderhoudskosten aan de Rijksweldadigheidskolonies, 1893-1910 (BEF per capita)99

Bron : Gemeenteblad Antwerpen (1893-1910), Gemeenteblad stad Brussel (1893-1910)

Page 30: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

149 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

Via de gemeentebladen van Brussel en Antwerpen konden de kosten die voortvloeiden uit verblijven in de Rijksweldadigheidskolonies worden gereconstrueerd voor de periode 1893-1910. Het Gemeenteblad of Bulletin communal vormt een uitzonderlijke bron aangezien het een neerslag is van de dis-cussies en besluitvorming binnen de ge-meenteraad. Naast letterlijke weergaven van de besprekingen, bevatten de bijlagen van deze uitgegeven bron omstandige financiële jaarverslagen en begrotingen van de stedelijke diensten en instellingen.

Grafiek 2 geeft het onderhoudsgeld weer in Belgische frank dat Brussel en Antwerpen per hoofd van de bevolking jaarlijks aan de Rijksweldadigheidskolonies betaalden en is gebaseerd op het systematisch doornemen van hun Gemeenteblad. Het ging om het be drag dat zij als onderstandsgemeente ver-schul digd waren aan de kolonies voor het onder houd van ‘hun’ landlopers en be-delaars. Opvallend in deze grafiek is dat de kosten voor Brussel, net als het aantal veroor delingen, veel hoger lagen dan voor Antwerpen. Ook valt op dat de kosten-curve voor Brussel vanaf 1895 een dalende trend kende, van meer dan 0,8 frank in de vroege jaren 1890 tot minder dan 0,6 frank in het eerste de cennium van de twintigste eeuw, ofwel een daling met ongeveer een derde. Ook de kosten voor Antwerpen daalden tussen 1895 en 1910 met ongeveer

een vijfde, echter lang niet zo sterk als voor Brussel.

Zoals we eerder opmerkten, was het toenmalig Brussels burgemeester Buls die er in de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor had geijverd dat de administratie van de Rijksweldadigheidskolonies de ver-meende on der standsgemeente op de hoogte moest bren gen. Zo kon deze laatste dat con troleren en zich vergewissen of zij wel degelijk verantwoordelijke waren voor de onder houds kosten van de landlopers in kwes tie100. De regelgeving was erg duidelijk over de verplichting van de onderstands-ge meente om te betalen aan de geldende tarieven. Die verplichting kon moeilijk ont-lopen worden. Wel bestond nog enige manoeuvreerruimte bij het bepalen van de onderstandsgemeente. Bij aankomst in één van de Rijksweldadigheidskolonies werd na-gegaan welke de onderstandsgemeente van de betrokken persoon was. Op die manier konden de kosten aan de juiste lokaliteit worden doorgerekend. In de praktijk bleek dat evenwel niet altijd duidelijk te zijn, zodat het bepalen van iemands onderstandswoonst voer kon zijn voor ingewikkelde discussies tussen verschillende gemeenten die de zwarte piet naar elkaar trachtten door te schuiven. Dit bewijzen ook de talrijke dossiers die bewaard gebleven zijn over de opgesloten ‘landlopers’ en ‘bedelaars’ omtrent het bepalen van de onderstandsgemeente101.

100. Dat dit een gangbare praktijk was, bewijzen de meters strekkende archief van de RWK waarin alleen briefwisseling is terug te vinden tussen de RWK en de vermoedelijke onder-standsgemeenten. Hierover werd heel wat geredetwist, waarbij steden en gemeenten vaak de verantwoordelijkheid naar mekaar doorschoven. Dit was vooral het geval wanneer het niet erg duidelijk was waar de veroordeelde het laatste en voldoende lang had verbleven. 101. In de archieven van de Rijksweldadigheidskolonies worden een aantal nummers bewaard, samen goed voor verschillende meters archief die enkel correspondentie bevatten omtrent het bepalen van en betwistingen aangaande de onderstandsgemeente. Zie ook : ANNE WINTER,

Page 31: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

Kolonisten in de Rijksweldadigheidskolonie van Hoogstraten getekend door Franz Gailliard, “Une visite au dépôt de mendicité de Hoogstraeten”, in “Le patriote illustré”, 1895. (Prentenkabinet

Koninklijke Bibliotheek van België)

Page 32: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

151 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

De veroordelingscijfers en onderhoudskosten lijken zich – alleszins wat Antwerpen en Brussel betreft – evenredig tot elkaar te hebben verhouden. Daar waar Antwerpen ver onder het landelijk gemiddelde bleef en nog verder onder de Brusselse cijfers wat het aantal zaken en veroordelingen betrof, bleek ze dit ook te doen wat betreft de onderhoudskosten die zij diende te betalen voor opgesloten landlopers en bedelaars die de Scheldestad als onderstandsgemeente hadden. Brussel daarentegen moest in ver-houding tot haar inwonersaantal een relatief hoge jaarlijkse kost betalen als onderstands-gemeente voor ‘haar’ landlopers en bedelaars, terwijl de hoofdstad ook een disproportio-neel hoog aantal zaken en veroordelingen optekende.

Dat veroordelingen en onderhoudskosten zich in deze recht evenredig verhielden, lijkt misschien logisch, maar was dat niet noodzakelijk : de plaats waar iemand ver-oordeeld werd, was niet noodzakelijk ook de onderstandsgemeente van de persoon in kwestie. Of er in beide steden voornamelijk mensen werden veroordeeld voor land-loperij en bedelarij die er tevens onderstands-woonst genoten, kan dus zeker niet zomaar verondersteld worden. Wel lijkt het zo dat er voor die twee steden een zeker verband bestond tussen vervolgingsintensiteit ener-zijds en het uiteindelijke kostenplaatje ander-zijds.

Verschillen in vervolgingsbeleid

De Brusselse politici waren er zich van bewust dat er in Brussel relatief veel meer zaken en veroordelingen voorkwamen dan in andere Belgische steden. In de jaarlijkse rapporten betreffende landloperij en bedelarij die in het Gemeenteblad gepubliceerd werden, weten zij dit aan een aantal factoren. Zo zou de wet in Brussel “avec plus de rigeur” worden toegepast102, hetgeen ervoor zorgde dat Brussel “dirige vers les dépôts de mendicité et les maisons de refuge un nombre d’individus bien plus considérable qu’Anvers, Gand ou Liège”103. Voor de jaren 1901-1909 bere kende de Brusselse administratie dat ze ongeveer 2,5 % van de Belgische bevolking vertegenwoordigde, maar rond de 10 % van de bevolking in de kolonies diende te onderhouden104. De bewindvoerders stelden vast dat “les dépenses occasionnées par les mendiants et vagabonds pèsent spéciale-ment sur la ville de Bruxelles qui, eu égard au chiffre de la population, supporte des charges bien plus élevées que les communes de l’agglomération, ou que n’importe quelle autre localité du pays”105. De Brusselse politici zagen vooral een strenger optreden in de hoofdstad tegenover zogenaamde landlopers en bedelaars als oorzaak van het hoge aantal te onderhouden kolonisten. Om dit argument te verifiëren richtten we de blik eerst naar de politieagenten die de vermoedelijke landlopers en bedelaars in

“Eigen armen eerst? Migranten en de toegang tot armenzorg in Antwerpen, ca. 1840-1900”, in MARGO DE KOSTER, BERT DE MUNCK, HILDE GREEFS, BART WILLEMS & ANNE WINTER (red.), Werken aan de stad…, p. 135-155. 102. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1904, p. 730. 103. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1911, p. 1137. 104. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1910, p. 1224. 105. Gemeente-blad. Stad Brussel, 1904, p. 730.

Page 33: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

152Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

Brussel en Antwer pen van straat moesten plukken.

Wat de lokale politiereglementen in beide steden betreft, liepen de voorschriften in grote mate gelijk. Het Antwerpse reglement dat in voege was doorheen de betrokken periode, dateerde van 1861106, dat van Brussel van 1847107. Beide teksten liepen grotendeels gelijk. Zo stond er in beide bijvoorbeeld ge-stipuleerd dat de wijkagenten wijkboeken dienden bij te houden met de nodige infor-matie over de inwoners van hun wijk, waarin onder meer verhuizingen systematisch gere-gistreerd moesten worden108. Bovendien dienden wijkagenten zowel in Brussel als in Antwerpen te “trachten al de inwooners van hun kwartier persoonlyk te kennen. De lieden van verdachte zeden en de oud veroordeelden moeten byzonder hunne aendacht wekken”109. In beide steden werd in de reglementen dus in dezelfde mate aandacht besteed aan de omgang met en de kennis van de in woners. De nadruk op kennis van de buurt en zijn bewoners wijst op een sterke inbedding van de politie in haar specifieke lokale context110.

Hoewel dit minder voor de hand lag, hebben we ook aanwijzingen dat de vrederechter sterke banden had met de lokaliteit waarin hij opereerde, in die mate zelfs dat dit invloed kon hebben op zijn gerechtelijke beslissing. Dat bewijst een voorbeeld dat we terugvonden in één van de opsluitingsdossiers van de Rijksweldadigheidskolonie. In een uitzonderlijk schrijven vanwege de vrede-rechter van Temse aan de directeur van de Rijksweldadigheidskolonie liet deze eerste weten dat “voor de gemeente Temsche het eene ware ontlasting is dat Corneille H. van hier verwijderd is ten opzichte der rust onzer inwoners”111. Nergens vonden we zulk een rechtstreekse verwijzing naar het feit dat ook de vrederechter wel degelijk rekening hield met de lokale context en de gevolgen voor de lokaliteit bij het al dan niet veroordelen van iemand voor landloperij of bedelarij. In dit geval was de lokale overheid Corneille duidelijk liever kwijt dan rijk. Daarbij leek hij vooral overlast te bezorgen en was dat klaarblijkelijk een overweging om als land-loper veroordeeld te worden. Een lokale context kon het ingrijpen van politieagenten en vrederechters dus danig beïnvloeden.

106. Reglement voor de dienst der kommissarissen en agenten van policie (26.7.1861). 107. Règlement pour le service des commissaires, adjoints et agents de police (28.12.1847). 108. Art. 37 in Règlement pour le service des commissaires, adjoints et agents de police (28.12.1847) en art. 37 in Reglement voor de dienst der kommissarissen en agenten van policie (26.7.1861). 109. Art. 39 in Reglement voor de dienst der kommissarissen en agenten van policie (26.7.1861). Zie ook art. 45 in Règlement pour le service des commissaires, adjoints et agents de police (28.12.847). 110. Uit de processen-verbaal bleek bovendien dat de vervolging van landlopers en bedelaars ook van wijk tot wijk sterk verschilde. Daar waar in de ene wijk vooral straatprostitutie werd bestraft, werden in andere wijken vooral personen die aalmoezen vroegen of “onder den blauwen hemel” sliepen gearresteerd. Dit genereerde op zijn beurt verschillen binnen steden wat betreft de aanpak van landlopers en bedelaars. Zie ook : MARGO DE KOSTER, “De verhouding politie-bevolking in historisch perspectief. Wederzijdse afhankelijkheid en stilzwijgende contracten”, in Justitiële Verkenningenc, 2010, nr. 2, p. 81-94; ID., “Politieoptredens…”; STEPHANIE VAN HOUTVEN, “De negentiende-eeuwse stedelijke politiepraktijk …”. 111. Rijksarchief Beveren, Archief van de Rijksweldadigheidskolonies

Hoogstraten-Merksplas-Rekem-Wortel Opsluitingsdossiers, nr. 741 : Corneille H.

Page 34: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

153 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

Het is opvallend dat in beide reglementen de nadruk gelegd werd op de verzoenende rol van de politieagent. Van hem werd verwacht dat hij zaken ook informeel kon oplossen. “Daergelaten het geval van eene misdaed of eene overtreding die reeds begaen is, zyn er byna geene omstandigheden waerin de policie niet vooreerst met verzoenende middelen te werk kan gaen. De agenten mogen dat niet vergeten : zy moeten met goedheid beginnen, en dat is het schoonste voorregt hunner bediening”112. Eén bepaling uit het Brusselse reglement is echter niet terug te vinden in het reglement van Antwerpen. Die stelt dat “Les officiers et agents de police, pendant qu’ils sont de service, doivent s’abstenir de toute familiarité avec le public, éviter les conversations dans les rues, si ce n’est pour affaires qui se rattachent à leur fonction”113. Hier wordt de formaliteit van het Brusselse politiewezen in de verf gezet. Deze bepaling zou kunnen wijzen op een nuanceverschil met de werkzaamheden van de politiemacht in Antwerpen.

Daar waar formele voorschriften grotendeels vergelijkbaar leken, bleken lokale investe-ringen in politiemacht dan weer opmerkelijk te verschillen tussen beide lokaliteiten. Zowel

Antwerpen als Brussel zagen de uitgaven voor politiepersoneel tussen 1892 en 1910 met meer dan 50 % toenemen114. Dit wijst er alleszins op dat de investering in meer politie in beide steden als noodzakelijk werd ervaren. Deze trend van investering in en uitbreiding van het politiekorps gedurende de negentiende eeuw was zichtbaar in ver-schillende Europese steden115. Tijdens de periode 1892-1910 beschikten Antwerpen en Brussel respectievelijk over gemiddeld 612 en 620 manschappen in het politiekorps116. Hoe-wel de absolute cijfers vergelijkbaar waren in beide steden, blijkt dat het aantal agenten per hoofd van de bevolking gemid deld ongeveer 34 % hoger lag in Brussel dan in Antwerpen117.

Een rechtstreeks verband met de arrestaties voor landloperij en bedelarij kan hiermee niet worden aangetoond, maar het zegt wel iets over de verschillen in inzetbaarheid van politiemacht historicus. Historicus Leo Lucassen wijst in die context op de invloed van het door de overheden als erg acuut er-varen probleem van landloperij en bedelarij : “the fear of the mobile poor, especially those labelled as vagrants, seems to have been one of the major reasons for professionalizing the police in Western Europe”118. Brussel

112. Instruction générale à l’usage des officiers et agents de police, p. 62; Algemeen onderrigt voor de officieren en agenten van policie, p. 41. 113. Art. 87, “Dispositions générales”, in Règlement pour le service des commissaires, adjoints et agents de police (2.12.1850). 114. Cijfers gebaseerd op officieel gepubliceerd cijfermateriaal betreffende het politiekorps, verschenen in het Gemeenteblad Antwerpen en de Bulletin Communal de Bruxelles (1892-1911). 115. MARGO DE KOSTER, “Politieoptredens…”; CLIVE EMSLEY, Crime, Police and Penal Policy. European Experiences 1750-1940, Oxford, 2007, p. 270. 116. Dit cijfer is de som van alle politieagenten in dienst van de stad, zonder onderscheid in rang. Het cijfer omvat dus zowel commissarissen, agenten, hulpagenten, enz. 117. Het aantal agenten per capita kon gereconstrueerd worden op basis van de bevolkingsaantallen van de gemeenten die beschikbaar zijn door de volkstellingen van 1890, 1900 en 1910. Zie daarvoor : SVEN VRIELINCK, De territoriale indeling… 118. LEO LUCASSEN, “Eternal Vagrants? ...”; zie ook LUC KEUNINGS, BENOIT MAJERUS & XAVIER ROUSSEAUX, “L’évolution…”.

Page 35: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

154Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

speelde hierin een voortrekkersrol, ook op internationaal vlak. De stad beschikte in 1914 met 1 agent per 215 inwoners over een hogere politiedichtheid per hoofd van de bevolking dan Londen, Parijs, Berlijn en Amsterdam. Hoewel we in dit kader zouden kunnen wijzen op de hoofdstedelijke functies van Brussel met de daarbij horende consequenties voor de politietaken, blijkt dit het Belgische niveau te overstijgen. De internationale ver-gelijking geeft immers de uitzonderlijkheid van de politionele macht in die periode in Brussel aan119.

Een overwogen beleid? Gemeenteraadsdiscussies en financiële bekommernissen

Het uitgegeven Gemeenteblad van Antwerpen en Brussel maken het mogelijk na te gaan in welke mate landloperij en bedelarij ook lokale beleidsbekommernissen waren120. Hiervan namen we voor zowel Antwerpen als Brus-sel systematisch alle edities van het Gemeen-teblad door van 1880 tot 1910. Daarbij werden zowel alle gemeenteraadsverslagen nagetrokken op discussies over landloperij of bedelarij alsook de bijlagen, waaronder de jaarlijkse begrotingen en de jaarlijkse rapporten die door het college van burge-meester en schepenen ter goedkeuring aan de gemeenteraad werden voorgelegd. Die

rapporten brachten zowel financieel als be-leidsmatig verslag uit van alle domeinen die de gemeentepolitiek aanbelangden, gaande van een populatieschets tot gedetailleerde analyses van de armenzorg, waaronder ook een hoofdstuk gewijd was aan het onderhoud en de daaraan verbonden kost van landlopers en bedelaars. De enige informatie die we konden terugvinden betreffende het thema van landloperij en bedelarij in het Gemeenteblad betrof die begrotingen en jaarlijkse rap-porten. Discussies in de gemeenteraad over het ‘probleem’ van landlopers en bedelaars werden in de periode 1880-1910 nooit gevoerd. Een politieke lezing van het beleid is daardoor onmogelijk. De desbetreffende verslagen werden opgemaakt onder de auspiciën van het college van burgemeester en schepenen. Zowel Antwerpen als Brussel werden in die periode door een liberale meerderheid bestuurd121.

In het kader van de opmaak van de stedelijke begroting werden in de gemeenteraad onder meer jaarlijks de onderhoudskosten gepresenteerd die men diende te betalen voor landlopers en bedelaars opgesloten in de Rijksweldadigheidskolonies. De werkelijk te betalen kosten door de beide steden overschreden meer dan eens de daartoe voorziene middelen. Om die meerkost te

119. LUC KEUNINGS, BENOIT MAJERUS & XAVIER ROUSSEAUX, “L’évolution …”, p. 292; LUC KEUNINGS, “Ordre public et peur du rouge au XIXème siècle. La police, les socialistes et les anarchistes à Bruxelles (1886-1914)”, in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1994-1995, nr. 3-4, p. 329-396. 120. Stad Antwerpen. Gemeenteblad, Antwerpen, 1892-1911 en Bulle-tin Communal de Bruxelles - Gemeenteblad. Stad Brussel, Brussel, 1892-1911. 121. MINA MARTENS, Histoire …, p. 393; LIANE RANIERI, “Een liberale stad : Brussel”, in ADRIAAN VERHULST & HERVÉ HASQUIN (red.), Het liberalisme in België. Tweehonderd jaar geschiedenis, Brussel, 1989, p. 295-306; LODE HANCKÉ, De Antwerpse burgemeesters van 1831 tot 2000. Van Le Grelle tot

Detiège, Antwerpen, 2000, p. 85 e.v.

Page 36: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

155 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

compenseren, dienden er dus extra middelen toegekend te worden door de gemeenteraad. In Antwerpen was tussen 1880 en 1910 dat zes keer het geval. Daarbij werd telkens bijna woordelijk dezelfde formulering gebruikt om die bijkomende kosten te verklaren. Het college zag vooral de zogenaamde ‘recidivisten’ als oorzaak van die oplopende kosten, aangezien zij eerst veelal voor een kortere periode in de toevluchtshuis terecht kwamen, maar “na eenige veroordelingen (…) worden zij veroordeeld, voor eenen be-paalden tijd, in een bedelaarsgesticht op-gesloten te worden. Hieruit spruit dus voort dat de onderhoudskosten der landloopers in deze laatste gestichten ieder jaar zullen vermeerderen”122.

Eenzelfde discours kwam terug in 1890, 1895, 1902, 1903 en 1906. Ook de Brusselse beleidsmakers kregen in die periode een drietal keer te maken met een tekort op de begroting voor de bekostiging van de verblijven in de Rijksweldadigheidskolonies, in 1886, 1893 en 1894123. In tegenstelling tot Antwerpen leidde die budgetverhoging in Brussel niet tot nadere reflectie of commentaren. In Brussel vormden vooral de jaarlijkse rapporten die aan de gemeenteraad werden voorgelegd de aanleiding tot een toelichting en verklaring voor de onkosten en het overschrijden van het voorziene budget. Die rapporten waren – net zoals de voorstellen voor budgetverhogingen – afkomstig van het college. Dus ook in Brussel was het de beleidsuitvoerende macht die aan het woord was in die stukken. In vergelijking

met Antwerpen waren zij wat dat betreft dan weer veel spraakzamer.

Zowel de absolute als de relatief hoge kost voor Brussel zorgde voor een grote aandacht bij lokale beleidsmakers. In hun analyses zochten ze ook naar manieren om in te grijpen. De manoeuvreerruimte was echter beperkt. Eén van de zaken die aandacht kreeg, was de verdeling van de opgesloten bedelaars en landlopers tussen verschillende instellingen. Het daggeld, dat voor elke kolo-nie jaarlijks via Koninklijk Besluit werd be-paald, bedroeg substantieel minder in het bedelaarsgesticht dan in het toevluchtshuis. Bovendien was in beide instellingen iemand die invalide of ziek verklaard werd steeds een stuk duurder. Indien de invaliditeit of ziekte niet in de kolonie was opgelopen, diende de onderstands gemeente de volledige onderhoudskost te dragen en kwamen de provincie en de staat zelfs niet meer tussen. In Brussel begreep men dat maar al te goed en was men er niet van overtuigd dat de duur van de straf en de bestemming wat de speci fieke kolonie betrof alleen door de vrederechter diende te worden bepaald. Dat waren immers twee bepalende factoren voor wat de uiteindelijke kostprijs aanging124.

De mogelijkheden om in te grijpen vanuit het lokale niveau waren eerder beperkt. Maar Brussel trachtte in de mate van het mogelijke invloed uit te oefenen op de hoge kosten met betrekking tot landlopers en bedelaars. Minister Lejeune had ook voor veroordeelde

122. Stad Antwerpen. Gemeenteblad, 1896, p. 449. 123. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1887, p. 111; 1894, p. 21; 1895, p. 712. 124. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1899, p. 540.

Page 37: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

156Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

landlopers en bedelaars de mogelijkheid ingevoerd om voorwaardelijk vrij te komen. De onderstandsgemeente speelde daarbij een belangrijke rol in het verstrekken van de nodige geloofsbrieven aan de centrale overheid die zo een vrijlating diende goed te keuren. Ze kon hiertoe ook zelf het initiatief nemen. De Brusselse overheid ging dat vanaf 1898 ook systematisch doen en poogde alle mensen vrij te laten komen die voor de eerste keer waren opgesloten en “qui se trouvent dans une position digne d’intérêt”125.

In Antwerpen leek men uit te gaan van het feit dat vooral ‘recidivisten’ de oorzaak waren van de stijgende kosten als gevolg van een langere opsluiting. In tegenstellig tot de houding van het Brusselse college, bleef de reactie in de Scheldestad beperkt tot het opmerken van dit feit126. In Brussel poogde men op een gediversifieerde manier dit probleem aan te pakken, al waren de middelen – en de resultaten nog veel meer – beperkt. Zo werd er door de administratie in de hoofdstad ook gekeken naar goedkopere alternatieven voor die mensen, zoals het uitbesteden op het platteland, of het ondersteunen met een maandelijkse toelage. De Brusselse be-windvoerders stelden het voor als een zaak van “devoirs d’humanité” om invaliden uit de kolonies weg te halen, die tegelijk een mooie besparing opleverde : “on évite en même temps une dépense inutile en plaçant ces malheureux à des conditions moins onéreuses”127. Toch zagen ze hier in een aantal gevallen van af en betaalden ze

liever de hogere prijs voor een verblijf in het toevluchtshuis aangezien “beaucoup d’in-digents admis comme invalides dans les maisons de refuge sont des professionels de la mendicité et du vagabondage et ils ne peuvent conserver les placements qui leur sont fournis. Ils reprennent inévitablement le chemin des colonies agricoles de bienfaisance”128.

Dat suggereert dat de kostenafweging niet zuiver in Belgische franken gebeurde maar dat ook andere overwegingen meespeelden, en dat bovendien een aantal Brusselaars op eigen initiatief naar de kolonies trok. Men onderscheidde hier duidelijk een groep waar-van de karakteristieken van die aard waren dat ze wel (duurder ! ) moesten worden opgesloten onder de categorie inva lide in een toevluchtshuis. Van bij het ingaan van de nieuwe wet in 1892 was men er zich in de Brusselse gemeenteraad van bewust dat die laatste groep ook de duurste was : “Les frais d’entretien des individus invalides internés dans ces maisons sont à la charge entière de la commune domicile de secours”129. Daar-om vergewiste Brussel zich ervan dat de onderzoeken die bepaalden of iemand extra zorgen nodig had – en dus duurder werd – goed gebeurden130.

Ook de Brusselse administratie liet zich niet onbetuigd in het grondig natrekken van de personen van wie Brussel als onder-standsgemeente werd aangeduid. Dat bete-kende een grote tijdsinvestering en dus een extra kost, maar wel één die blijkbaar

125. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1899, p. 540. 126. Stad Antwerpen. Gemeenteblad, 1896, p. 449; 1897, p. 464; 1903, p. 134-135; 1904, p. 93; 1907, p. 106. 127. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1901, p. 588. 128. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1899, p. 540. 129. Gemeenteblad.

Stad Brussel, 1892, p. 558. 130. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1899, p. 540.

Page 38: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

Postkaarten van de Rijksweldadigheidskolonie van Merksplas.

Page 39: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

158Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

rendeerde : “cette surveillance si rigoureuse amène nécessairement une augmentation de la somme de travail de notre service, mais elle est largement compensée par les résul-tats obtenus”, zo klonk het in 1899 in de Brusselse gemeenteraad131. De stadsdiensten waren recent gestart met het nauwkeurig natrekken van de onderstandswoonst van de hen toegewezen ‘landlopers’ en ‘bedelaars’ omdat ze vaststelden dat “seulement une faible proportion des individus dont Bruxelles a la charge sont des Bruxellois nés. En 1897, 8 p.c. seulement étaient originaires de Bru-xelles et du Brabant”132. Dat sluit uiteraard niet uit dat een groter percentage zijn of haar onderstandsgemeente in Brussel kon verworven hebben na hier meer dan drie jaar te hebben gewoond.

De Brusselse politici gaven zelf aan dat de grootschalige immigratie die de hoofdstad in die periode kenmerkte, een oorzaak was van de hoge onderhoudskosten. Dat had te maken met de grotendeels van het platteland afkomstige immigranten “inaptes et incapable de gagner leur vie aux champs (…). Ces malheureux, attirés par la grande ville, ne tardent pas d’y tomber à l’état de vagabondage et d’être envoyés aux dépôts aux frais de notre commune”133. In de daaropvolgende jaren werd met grote nauw-gezetheid opgevolgd hoeveel betwiste ge-vallen er door de stadsdiensten werden onderzocht en hoeveel er uiteindelijk niet ten laste van Brussel bleken te vallen. Die aanpak leek vruchten af te werpen omwille

van “une surveillance active et prudente de la part de notre Service du contentieux du domicile de secours”134. Tevens wezen de beleidsmakers in Brussel erop dat die aanpak het ook mogelijk maakte “à remplir généreusement, vis-à-vis des malheureux, les devoirs imposés par la loi comme par l’humanité”135.

In de Brusselse gemeenteraad bleken beleids-bekommernissen rond het beleid ten aan-zien van landloperij en bedelarij zich in de jaren 1890 duidelijk te concentreren op de financiële implicaties. Hoewel ook het Antwerpse bestuur zich bewust was van de kosten die dit met zich meebracht, bleef hun reactie hierop erg beperkt. Daarbij speelde het ongetwijfeld mee dat het om veel kleinere bedragen ging. Het hoge kostenplaatje lijkt alleszins de belangrijkste motivering te zijn geweest voor de verschillende adminis-tratieve interventies die we in deze periode konden identificeren in Brussel, zoals het nastreven van vervroegde invrijheidsstellingen, nauwkeurig trachten na te trekken van de toegewezen onderstandswoonst, het probe-ren manoeuvreren tussen verschillende op-vangmogelijkheden, en het controleren van ‘dure’ categoriseringen zoals ziekte en inva-liditeit. De inspanningen die Brussel zich getrooste wierpen in zekere zin vruchten af. De Brusselse gemeenteraad kan niet geheel verdacht worden van zuiver calculerend gedrag in die materie, maar maakte wel afwegingen waarbij lokale belangen de bovenhand hadden.

131. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1899, p. 552. 132. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1899, p. 538. 133. Ibidem. 134. Gemeenteblad. Stad Brussel, 1905, p. 643. 135. Ibidem.

Page 40: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

159 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

Zowel in Antwerpen als in Brussel waren de lokale politici zich bewust van de kosten die de veroordelingen voor landloperij en bedelarij met zich meebrachten voor de onderstandsgemeenten. Daarbij waren samen met zowel de absolute als de relatieve kosten ook de bekommernissen in Brussel veel groter. Toch konden in Antwerpen noch in Brussel sporen van directe interventies in het arrestatie- of veroordelingsbeleid worden terug gevonden. Hun acties beperkten zich met andere woorden tot pogingen in het reduceren van de financiële implicaties nadat politie en rechter elk hun rol hadden gespeeld.

V. Conclusie

We mogen besluiten dat de negentiende-eeuwse regelgeving omtrent landloperij en bedelarij de basis vormde voor ruime discretionaire bevoegdheden bij politie en vrederechter in de toeleiding van zo-genaamde landlopers en bedelaars naar de rechtbank en uiteindelijk naar de Rijks-weldadigheidskolonies. Alle betrokken acto-ren in dit selectieproces kregen de ruimte van de wetgever om zelf invulling te geven aan de rekbare begrippen ‘landloper’ en ‘bedelaar’. Zowel politie en vrederechter, als de landlopers en bedelaars zelf speelden een rol in dit selectieproces en daardoor drukten zij allemaal hun stempel op de uiteindelijke ‘praktische’ definiëring van concepten als landloper en bedelaar. De grote geografische verschillen in de vervolgingspraktijk van deze landlopers en bedelaars die we vaststelden, kunnen aan de ruime discretionaire bevoegd-heden bij lokale actoren toegewezen wor-

den. Verklaringen voor de lokaal erg grote verschillen in vervolgingsintensiteit dienen dan ook gezocht te worden in de lokale praktijken zelf. Daartoe analyseerden we de rol van politie en vrederechter in dit ‘selectieproces’.

De verschillen in vervolgingsintensiteit tonen duidelijk aan dat het ingrijpen van een lokale overheid inzake de wetgeving betreffende landloperij en bedelarij zich niet beperkte tot het strikt uitvoeren van de centraal opgelegde regelgeving. Die indruk werd alleen nog maar bevestigd wanneer we twee steden met erg uiteenlopende arrestatie- en veroordelingsratio’s met elkaar vergeleken : Brussel en Antwerpen. De hoofdstad kende per hoofd van haar bevolking een veelvoud aan arrestaties voor landloperij en bede-larij in vergelijking met Antwerpen. Boven-dien lag ook het veroorde lingspercen-tage ten opzichte van het aantal arrestaties veel hoger in Brussel dan in Antwerpen. Daaruit kunnen we afleiden dat de praktijk van zowel politie als vrederechter binnen elk van die twee lokaliteiten gelijk lopend was.

De eerste ‘selectie’ die door de politie gebeurde en die in Brussel al veel ruimer was dan in Antwerpen, werd in de hoofdstad ook in veel hogere mate bevestigd met een erg hoge veroordelingsgraad door de vrederechter. In Antwerpen stelden we het tegenovergestelde vast. Daar leek de politie zowel in absolute als in relatieve termen veel selectiever op te treden op basis van de wet betreffende de landloperij en bedelarij en bleek de vrederechter bovendien in veel minder gevallen te veroordelen. In de

Page 41: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

160Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

Scheldestad werd er duidelijk een heel andere praktijk op nagehouden waarbij zowel politie als vrederechter zich flexibeler leken op te stellen in vergelijking met hun ambtgenoten in Brussel.

In beide steden valt dus op dat de lokale actoren telkens erg goed op elkaar ingespeeld waren. De vergelijking van de lokale ver-volgingspraktijk toonde aan dat politie en vrederechter telkens op een gelijkaardige manier ageerden met betrekking tot landlopers en bedelaars. Op die manier gaf de havenstad Antwerpen in vergelijking met het politieke hoofdkwartier Brussel blijk van verschillende belangen wat betrof de verwijdering van landlopers en bedelaars uit het straatbeeld.

Een vergelijking van de politiereglementen kon slechts enkele nuanceverschillen bloot-leggen betreffende de werking van de politiediensten in beide steden. De cijfers van de politiedichtheid per capita leverden dan weer wel interessante bevindingen op. Het aantal agenten per hoofd van de be-volking in Brussel lag immers veel hoger dan in Antwerpen. Hoewel hiermee geen aantoonbaar verband kan worden gelegd met de hogere vervolgingsintensiteit van landloperij en bedelarij in Brussel tegenover in Antwerpen, leert het ons wel iets over de verschillen in inzetbaarheid van de politie-macht in beide steden.

De lokale uitvoering van deze centraal op-gelegde wetgeving verschilde bijgevolg fun-damenteel. We toonden ook aan dat er in Brussel door de tijdgenoten werd vast-gesteld dat er streng werd opgetreden, hoewel dit alleszins geen bewuste politiek

bleek te zijn die vanuit de stedelijk overheid werd opgelegd. Integendeel, de Brusselse beleidsmakers stelden vast dat er strenger leek opgetreden te worden tegen zogenaamde landlopers en bedelaars, maar gaven nergens aan hier bewust aan te willen bijdragen, noch die praktijk fundamenteel te willen wijzigen. Veeleer waren het de financiële implicaties die hen zorgen baarden en zelfs dan bleven zij de afweging maken wat het meest aangewezen was voor de stad waarbij aan de kost niet altijd het meeste gewicht werd gegeven. Het Antwerpse stadsbestuur was zich eveneens bewust van de financiële consequenties van de vervolgingspraktijken van politie en vrede-rechter. Dat er veel minder echo’s van terug te vinden zijn hoeft niet te verbazen, aangezien de kosten voor de Scheldestad veel lager lagen. De financiële implicaties vormden dan wel de aanleiding voor de stedelijke bewinds-voerders om het woord te nemen, het waren de praktijken van politie en rechters die vorm gaven aan de uitvoering van die wetgeving.

Verschillende tolerantiedrempels die – be-wust of onbewust – gedragen werden door de betrokken actoren, beïnvloedden de prak-tische uitvoering van het beleid betreffen -de landloperij en bedelarij. Wat de verge-lijking tussen de Brusselse en Antwerpse vervolgingsintensiteit betreft, kan de verschil-lende economische context in deze een bepalende rol gespeeld hebben. Terwijl Antwer pen als havenstad een flexibel inzetbaar leger van losse arbeidskrachten huisvestte, waarbij onregelmatig werk onlosmakelijk verbonden was met de arbeidscyclus, was Brussel als politiek hoofdkwartier zijn land-lopers en bedelaars die de armoede op straat zichtbaar maakten en bovendien

Page 42: VAN CENTRAAL BELEID NAAR LOKALE PRAKTIJK · van landlopers en bedelaars in België comparatief te benaderen, stellen we ook vanuit beleidsmatig oogpunt de praktische invulling van

161 Landloperij en bedelarij in België (1890-1910)

minder kansen hadden op toekomstig werk, wellicht liever kwijt dan rijk. We vermoeden dus een verschillende praktijk naargelang de lokaliteit bij politie en vrederechter, die niet noodzakelijk gestuurd werd door instrumentele beleidsbekommernissen, maar eerder gegroeid was uit een verschillende vervolgingscultuur in beide steden. De ver-klaringen voor de soms sterke verschillen dienen vooral gezocht te worden in het samenspel van deze actoren binnen de spe-cifieke context waarbinnen zij optraden.

Dat de lokaliteit zeer bepalend kon zijn in de vertaling van het centraal opgelegde

beleid betreffende landloperij en bedelarij blijkt duidelijk uit de beschikbare gegevens. Daarmee zijn nog niet alle mogelijke ver-klarende factoren volledig blootgelegd. Zo lijkt het voor de hand te liggen dat ook de mensen die het onderwerp uitmaakten van dit beleid zelf verder dienen te worden onder-zocht. Hun persoonlijke kenmerken, waarbij we allerminst kunnen uitgaan van een homo-gene groep, hebben allicht eveneens een rol gespeeld in het uiteindelijke optreden van lokale overheden. Diepgravend onderzoek naar deze individuele kenmerken zou ook wat dat betreft nieuwe inzichten kunnen bieden in de lokale vertaling van nationale wetgeving.

VICKY VANRUYSSEVELDT (°1987) behaalde een master in de geschiedenis aan de VUB. In 2010 werd ze er aangesteld als assistent bij de vakgroep geschiedenis en sindsdien is ze verbonden als onderzoekster aan het centrum voor Historisch Onderzoek naar Stedelijke Transformatieprocessen (HOST). Sinds oktober 2012 werkt ze als aspirant voor het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen (FWO), waar ze een doctoraatsonder-zoek doet naar de inkomensstrategieën en mobiliteitstrajecten van rondtrekkende entertainers (1750-1914).

RIK VERCAMMEN (°1982) behaalde in 2014 aan de VUB een doctoraat in de Geschiedenis met het proefschrift Leven aan de rafelrand? Landlopers en bedelaars in Belgische Rijksweldadigheidskolonies (1870-1930). Sinds-dien is hij daar als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan het Interdisciplinary Research Project (IRP) “Cities and Newcomers. Regulating Neighbourhoods of Arrival in Periods of Urban Transition” en aan het centrum voor Historisch Onderzoek naar Stedelijke Transformatieprocessen (HOST).