UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en...

59
1 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008 Eerste examenperiode ADAPTIEVE PROCESSEN IN PARTNERRELATIES: EEN ANALYSE VAN CONFLICT EN SOCIALE STEUN VANUIT HET GEZINSONTWIKKELINGSPERSPECTIEF Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Psychologie, Optie klinische psychologie Geert Vernimmen Promotor: Prof. Dr. A. Buysse Begeleiding: Dr. L. Verhofstadt

Transcript of UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

1

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2007-2008 Eerste examenperiode

ADAPTIEVE PROCESSEN IN PARTNERRELATIES: EEN ANALYSE VAN CONFLICT EN SOCIALE STEUN

VANUIT HET GEZINSONTWIKKELINGSPERSPECTIEF

Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Psychologie, Optie klinische psychologie

Geert Vernimmen Promotor: Prof. Dr. A. Buysse

Begeleiding: Dr. L. Verhofstadt

Page 2: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

2

Ondergetekende Geert Vernimmen geeft toelating/geen toelating tot het raadplegen van

de scriptie door derden.

Page 3: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

3

VOORWOORD

Na vier jaar voltijds studeren met voltijds werk en een gezin te hebben

gecombineerd vormt deze scriptie het sluitstuk van mijn opleiding als klinisch

psycholoog.

Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn fantastische vrouw en kinderen die

een erg belangrijke rol hebben vervuld in het voltooien van de opleiding. Ook wil ik

mijn collega’s bedanken, die allen steeds bereid geweest zijn om me in examenperiodes

te vervangen. Verder dank ik ook mijn stagementoren Gerda Tuynder en Rik Schacht.

Hun kennis en kunde hebben grote impact gehad op mijn vorming als psycholoog.

Vanzelfsprekend dank ik ook mijn promotor Prof. Dr. A. Buysse. Tenslotte bedank

ik ook diegene die omwille van haar deskundige begeleiding (mét emancipatorisch

karakter) de belangrijkste rol heeft gespeeld in het helpen tot stand komen van deze

scriptie, nl. Dr. L. Verhofstadt.

Page 4: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

4

ABSTRACT

Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

data van 171 koppels om na te gaan of de adaptieve processen conflict en sociale steun

aan verandering onderhevig zijn doorheen de fasen uit de gezinsontwikkelingscyclus.

Over de gezinsfasen heen werd ook gepeild naar het verband tussen beide adaptieve

processen enerzijds en relatietevredenheid anderzijds en naar het onderlinge verband

tussen conflict en sociale steun. Koppels uit verschillende gezinsfasen rapporteerden

over frequentie, gedrag en perceptie van zowel conflict als sociale steun. Uit de

resultaten bleek dat deze interactionele domeinen in een aantal van hun aspecten

veranderen doorheen de gezinsontwikkelingscyclus. Ook bleken beide adaptieve

processen, doorheen de gezinsfasen, verband te houden met relatietevredenheid én met

elkaar. Deze verbanden, en in hoeverre zij gemodereerd worden door gezinsfase en

geslacht, zullen besproken worden.

Page 5: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

5

INLEIDING

In recente theorieën over relationeel functioneren binnen intieme relaties (bv.

Bradbury & Karney, 2004; Karney & Bradbury, 1995) wordt een centrale plaats

toegekend aan de zogenaamde ‘adaptieve processen’ (i.e. conflict en sociale steun).

Beide interactionele processen blijken belangrijke predictoren te zijn van

relatiekwaliteit en relatiestabiliteit. Tot op heden is echter nauwelijks onderzoek

gevoerd naar de koppeling van beide adaptieve processen aan de verschillende fasen uit

de gezinsontwikkelingscyclus. Belangrijke veranderingen die zich tijdens de meeste

partnerrelaties voordoen, zoals trouwen of kinderen krijgen, worden immers

verondersteld een grote invloed uit te oefenen op partners en de manier waarop zijn met

conflict omgaan en elkaar steunen. Er is echter weinig wetenschappelijke evidentie

beschikbaar over de veranderingen die conflict en sociale steun in al hun aspecten

ondergaan doorheen de fasen uit de gezinsontwikkelingscyclus.

In deze scriptie wordt tegemoet gekomen aan deze lacune in het onderzoek naar

partnerrelaties. Het doel van deze studie is daarom het onderzoeken van de adaptieve

processen bij koppels over de vijf fasen van de gezinsontwikkelingscyclus heen. Er

werd onderzoek verricht naar (1) de door de partners gerapporteerde frequentie van

conflict en sociale steun doorheen de verschillende fasen, (2) de perceptie van conflict

en sociale steun van partners in elke fase, (3) de conflict –en supportieve vaardigheden

over alle transitiemomenten heen (4) de relatie tussen beide adaptieve processen en

relatietevredenheid in de verschillende fasen van de gezinsontwikkelingscyclus en (5)

het verband tussen conflict en sociale steun doorheen alle gezinsfasen.

Conflict en sociale steun als adaptieve processen

binnen partnerrelaties

In hun ‘kwetsbaarheid-stress-adaptatie-model’ conceptualiseren Karney en

Bradbury (1995) conflict en sociale steun als adaptieve processen binnen

partnerrelaties. Deze adaptieve processen verwijzen naar de manier waarop koppels

omgaan met individuele moeilijkheden die zich voordoen in het individuele leven van

de partners (i.e. sociale steun) en naar de manier waarop koppels omgaan met

relationele moeilijkheden (i.e. conflict). De onderzoekers beschouwen beide

Page 6: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

6

interactionele domeinen als de motor van relationeel functioneren en gaan ervan uit dat

de manier waarop koppels omgaan met conflict en sociale steun een directe invloed

heeft op relatiekwaliteit. Meer specifiek, wanneer koppels herhaaldelijk falen in het zich

adapteren aan individuele of relationele moeilijkheden leidt dit volgens Karney en

Bradbury tot een daling van de relatiekwaliteit en wordt de waarschijnlijkheid van

relatie-instabiliteit groter.

Meer specifiek worden conflict en sociale steun binnen partnerrelaties gedefinieerd

als episodische interacties met een duidelijk begin en eind, gelinkt aan een stressvolle

gebeurtenis (Canary, Cupach, & Messman, 1995). Hierbij refereert conflict binnen

partnerrelaties naar discussies over relationele bronnen van spanning (bv. zorg voor

kinderen, huishoudelijke taken) waarbij deze discussies geïsoleerde meningsverschillen

zijn. Parallel hiermee verwijst het proces van sociale steun naar in de tijd gelimiteerde

interacties over persoonlijke spanningsbronnen tussen partners (bv. omgaan met stress

op het werk, het aangaan van een persoonlijke uitdaging) (Verhofstadt, 2005).

Toch moet gesteld worden dat de adaptieve processen uit meer bestaan dan enkel

deze overte gedragingen die tussen partners worden uitgewisseld. Ook gedachten en

gevoelens die partners hebben over hun intieme relatie hebben hun invloed in hoe ze

zich gedragen in interactie met hun geliefde. Op die manier beschouwen we adaptieve

processen ook als coverte cognitieve en affectieve processen die hun rol spelen tijdens

interacties tussen partners (Bradbury & Fincham, 2001).

In het model van Karney en Bradbury wordt gesteld dat de adaptieve processen

voor een deel functie zijn van de stressoren waarmee koppels worden geconfronteerd en

dat ze mediëren tussen deze stressvolle gebeurtenissen en de mate waarin partners

relatietevredenheid ervaren. In periodes waarin koppels het hoofd moeten bieden aan

veranderingen worden deze interactionele processen op de proef gesteld met als gevolg

dat de kwaliteit ervan zal dalen en ook de relatiekwaliteit eronder zal lijden (Bradbury,

1995). Aangezien uit eerder onderzoek blijkt dat zowel conflict als sociale steun tussen

partners een rol spelen in intieme relaties (bv. Carels & Baucom, 1999; Fincham, 2003;

Julien, Chartrand, Simard, Bouthillier, & Begin, 2003; Lorenz, Hraba, & Pechacova,

2001) kiezen we er in deze scriptie voor om beide adaptieve processen tot voorwerp van

onderzoek te maken in situaties waarin partnerrelaties aan verandering onderhevig zijn.

Page 7: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

7

Transities binnen partnerrelaties en relatietevredenheid

Het vermogen om als koppel adequaat om te gaan met individuele en relationele

moeilijkheden wordt extra op de proef gesteld als de context van de partnerrelatie

verandert. Deze contextuele invloeden kunnen zowel van normatieve als niet-

normatieve aard zijn. Binnen de meeste partnerrelaties is in de wijziging van de context

een normatief patroon merkbaar, namelijk de gezinsontwikkelingscyclus. Dit refereert

naar een aantal typische fasen die families doormaken in hun ontwikkeling (Fuller &

Fincham, 1994). Ze worden van elkaar afgegrensd door grotendeels dezelfde

‘normatieve transitiecrisissen’ die het gezin in de volgende ontwikkelingsfase terecht

doen komen (Rapoport, 1962). Elk van deze transities brengen veranderingen in het

individuele en relationele leven van partners met zich mee en vormen daarom een

uitdaging voor het koppel dat zich aan deze transities moet adapteren.

We kunnen er bijgevolg vanuit gaan dat de transitie naar een volgende gezinsfase

een effect uitoefent op de adaptieve processen. De ervaring die koppels opdoen met hun

adaptieve processen over de ontwikkeling van hun relatie heen zal hun perceptie van

hun relatie gaan vormen, wat uiteindelijk bijdraagt tot stabiliteit of instabiliteit van de

relatie. Elke transitieperiode kan dus een keerpunt zijn in het traject van relationeel

functioneren doorheen de tijd (Helms-Erickson, 2001; White & Edwards, 1990).

Traditioneel hebben onderzoekers de gezinsontwikkelingscyclus in een aantal

stadia ingedeeld. Een overzicht van de verschillende indelingen geven zou ons te ver

leiden, maar in dit bestek kiezen we voor een indeling die gebaseerd is op die van

Lindahl, Malik en Bradbury (1997). Deze onderzoekers gaan uit van een vijftal fasen

die van elkaar gescheiden worden door vier transitieperiodes.

De verliefdheidsfase

Vooraleer partners trouwen leren ze elkaar kennen, vinden ze elkaar leuk, brengen

ze steeds meer tijd met elkaar door om vervolgens te besluiten een koppel te vormen.

Op een gegeven moment raken partners ervan overtuigd dat ze hun aandacht en zorg

aan elkaar willen besteden voor een lange periode. Voor sommigen verloopt deze

Page 8: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

8

periode via de sequentie coïtus, samenwonen, kinderen krijgen en dan trouwen in plaats

van dit alles na het huwelijk (Aldous, 1994).

Tijdens de verliefdheidsfase zien partners voornamelijk positieve eigenschappen bij

elkaar, maar de perceptie van deze kenmerken blijft vaak niet dezelfde tijdens het

verdere verloop van de relatie. Een bepaalde eigenschap van de partner kan bij aanvang

van de relatie als positief ervaren worden, maar later tot een bron van ergernis

evolueren. In de verliefdheidsfase treedt bovendien een perceptuele bias op, waardoor

men initieel enkel oog heeft voor de positieve eigenschappen van de partner (Buysse,

2006).

Larson en Holman (1994) wijzen erop dat de duur van de verliefdheidsfase

meespeelt in hoe de relatiekwaliteit na het huwelijk evolueert. Hoe langer deze fase, hoe

beter de partners elkaar leren kennen. Als de voorhuwelijkse fase te kort is, kan dit

ervoor zorgen dat incompatibele partners niet genoeg worden uitgeselecteerd en dat er

minder kans is dat men ervaring opdoet met verschillen die later problemen zouden

kunnen opleveren.

Samenwonen en trouwen

In vergelijking met huwelijken die reeds lang lopen ervaren pas getrouwde koppels

meer dramatische veranderingen in relatiekwaliteit en doet zich in deze periode een

verhoogd risico op scheiding voor (Cherlin, 1992). In deze fase worden koppels

namelijk geconfronteerd met vele uitdagingen, zoals de verdeling van het huishoudelijk

werk, het herdefiniëren van familiebanden en het leren omgaan met conflict. Initieel

hoge verwachtingen kunnen op die manier getemperd worden door de realiteit van het

getrouwde leven (Van Laningham, Johnson & Amato, 2001). Neff en Karney (2004)

wijzen er bovendien op dat in de eerste huwelijksjaren koppels waarschijnlijk meer

worden blootgesteld aan stressvolle gebeurtenissen omdat een aantal stressoren

verbonden zijn aan de transitie naar trouwen (bv. verhuis, een nieuwe job). Andere

onderzoekers stelden dan weer vast dat koppels het gelukkigst zijn tijdens de periode

voor en juist na het huwelijk. Na deze periode werd wel een daling in de

relatietevredenheid vastgesteld (Huston, McHale & Crouter, 1986; MacDermid, Huston

& McHalle, 1990).

Page 9: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

9

Een aantal van de moeilijkheden waarmee pas getrouwde koppels worden

geconfronteerd gelden ook voor mensen die gaan samenwonen. In de meerderheid van

de gevallen heeft samenwonen namelijk dezelfde karakteristieken als getrouwd

samenleven (Brown & Booth, 1996) en vormt het bovendien een lange-termijn

substituut voor trouwen. Toch blijkt uit onderzoek dat mensen gemiddeld samenwonen

voor een periode van twee jaar (Brown, 2003) en dat de meeste partners hierna trouwen

(Manning, 1993, 1995). In deze scriptie gaan we er van uit dat de transities uit de

gezinsontwikkelingscyclus een vergelijkbare impact hebben op de adaptieve processen

binnen beide relatievormen.

Eerste ouderschap

De veranderingen in levensstijl en prioriteiten die samengaan met de geboorte van

een eerste kind zijn diepgaand van aard en hebben een significante impact op het

huwelijk. Het overwicht aan empirische informatie over ontwikkelingsmijlpalen tijdens

het huwelijk is dan ook afkomstig van studies over de transitie naar het ouderschap

(Lindahl et al., 1997). Belsky (1990) merkt op dat kinderen een paradoxaal effect

hebben op relationeel functioneren. Enerzijds komen kinderen voort uit de liefde die

partners voor elkaar voelen en functioneren ze hierdoor als een bron van gezamenlijk

plezier en satisfactie. Anderzijds zijn kinderen een bron van stress, een barrière voor

intimiteit en oorzaak van conflict.

Hoewel het niet voor alle koppels het geval is (Belsky & Rovine, 1990), blijkt uit

cross-sectioneel onderzoek echter vaak dat partners na het krijgen van een eerste kind

een lagere relatiekwaliteit rapporteren dan koppels zonder kinderen (bv. Amato,

Johnson, Booth, & Rogers, 2003; Schulz, Cowan, & Cowan, 2006; Shapiro, Gottman,

& Carrere, 2000; Twenge, Campbell, & Foster, 2003). Volgens Guttman en Lazar

(2004) valt dit te verklaren doordat de komst van de baby er voor zorgt dat de oude

persoonlijke en dyadische gedragspatronen, gewoonten en probleemoplossende

strategieën verouderen, dit terwijl er zich net snel nieuwe vaardigheden moeten

ontwikkelen. Umberson, Williams, Powers, Chen en Campbell (2005) wijzen erop dat

ouders van kleine kinderen dagelijks met verantwoordelijkheden en uitdagingen worden

geconfronteerd die kinderloze koppels niet moeten aangaan. Volgens Van Laningham et

Page 10: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

10

al. (2001) gaan sommige studies er dan weer van uit dat kinderen een beproeving zijn

voor zowel tijd als inkomen van de ouders, stressgevoelens verhoogt en zorgt voor een

daling in gezamenlijke vrijetijdsactiviteiten.

Uit de beperkte hoeveelheid aan longitudinaal onderzoek naar deze transitie blijkt

dat het krijgen van een kind voor de overgrote meerderheid van de koppels zowel

extreem stressvol als extreem aangenaam kan zijn. Over het algemeen is er een stijging

in de hoeveelheid relationeel conflict, risico op depressie en een sterke daling in

relatiekwaliteit binnen het eerste jaar na het krijgen van een eerste kind. Ook gaan

koppels over naar stereotypische genderrollen, worden ze geconfronteerd met een grote

hoeveelheid huishoudelijk en verzorgend werk, trekken vaders zich terug in hun werk

en doet er zich een enorme daling voor inzake conversatie en seksualiteit (Gottman &

Notarius, 2000).

Ouders van adolescente kinderen

In tegenstelling tot de impact van de transitie naar het eerste ouderschap is er tot

nog toe nauwelijks onderzoek verricht naar de invloed van het hebben van adolescente

kinderen op het relationeel functioneren van de ouders. Volgens Lindahl et al. (1997)

komt dit doordat onderzoek complexer is wanneer kinderen zich in deze periode

bevinden. De adolescentiefase strekt zich namelijk over een langere tijd uit, in

tegenstelling tot de geboorte van een kind die een meer afgelijnde gebeurtenis vormt in

de gezinsontwikkelingscyclus.

Volgens Lindahl et al. (1997) wijst klinische ervaring er op dat deze periode

familiale -en relationele moeilijkheden doet ontstaan die zich eerder niet stelden.

Concreet betreft het meningsverschillen over discipline, onafhankelijkheid van

opgroeiende kinderen, en communicatie over onderwerpen als seksualiteit en

verantwoordelijkheid. In onderzoek werd bovendien vastgesteld dat ouderlijke

stressgevoelens gerelateerd waren aan de vraag van adolescenten naar meer autonomie.

Ook kan de afstand tussen ouder en adolescent de relatiekwaliteit tussen de ouders doen

verminderen (Silverberg & Steinberg, 1990), speelt de invloed van assertiviteit mee en

krijgen adolescenten meer invloed op familiebeslissingen (Steinberg, 1987).

Page 11: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

11

De lege nestfase

Men neemt aan dat deze transitie, die aanvangt vanaf het laatste kind het huis

verlaat, voor een stijging in relatiekwaliteit zorgt (Rollins & Feldman, 1970; Steere,

1981). Ook Lindahl et al. (1997) gaan er van uit dat er in deze fase minder bedreigingen

voor de relatiestabiliteit aanwezig zijn. Uit cross-sectioneel onderzoek is namelijk vaak

gebleken dat relatiekwaliteit doorheen de tijd een U-vormig curvilineair verband

beschrijft (bv. Cherlin, 1996; Collins & Coltrane, 1995; Gelles, 1995). Dit betekent dat

jonge koppels in grote mate tevreden zijn met hun relatie, ouders met adolescente

kinderen een dieptepunt aan relatietevredenheid rapporteren en oudere koppels terug

vaker in grotere mate tevreden zijn met hun relatie. Dit valt mogelijks te verklaren

vanuit de bevinding dat oudere koppels minder onenigheden hebben dan jongere

koppels (Keith & Schafer, 1986; Levenson, Cartensen, & Gottman, 1993). Van

Laningham et al. (2001) beschouwen deze U-vormige curve echter als een artefact van

cross-sectioneel onderzoek. In hun longitudinaal onderzoek komen ze tot de vaststelling

dat relatiekwaliteit niet stijgt in de latere levensjaren. Integendeel, volgens hen doen de

sterkste dalingen in relatiekwaliteit zich voor zich voor tijdens de vroegste én latere

jaren van het huwelijk.

Adaptieve processen doorheen de fasen van de gezinsontwikkelingscyclus

In hun ‘kwetsbaarheid-stress-adaptatie-model’ stellen Karney en Bradbury (1995)

dat de adaptieve processen voor een deel functie zijn van contextuele factoren. De

normatieve transities uit de gezinsontwikkelingscyclus, als één aspect van die context,

brengen individuele en relationele moeilijkheden met zich mee waaraan een koppel zich

moet adapteren. Onderzoek leverde evidentie op die erop wijst dat aspecten van

adaptieve processen evolueren tijdens het verloop van een intieme relatie en dat deze

geassocieerd zijn met de transities uit de gezinsontwikkelingscyclus.

Transities en relationeel conflict

Met betrekking tot conflict lijkt er voornamelijk evidentie beschikbaar over de

Page 12: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

12

transitie naar trouwen of samenwonen en de overgang naar het eerste ouderschap. Zo

heeft men vastgesteld dat er zich bij jonge koppels die samenwonen meer frequent

vijandige interacties voordeden dan dit bij koppels in de verliefdheidsfase het geval was

(Cui, Lorenz, Conger, Melby, & Bryant, 2005). De onderzoekers vermoeden dat de

verwachte continuïteit van de relatie bij samenwonenden ervoor zorgt dat partners hun

bezorgdheden en teleurstellingen vrijer uiten, met het oog op het oplossen van het

probleem.

Chen et al. (2006) stelden een stijging in relationeel conflict vast in de periode

tussen 19 en 25 jaar, met een piek op 25 jaar. Vermoedelijk heeft dit te maken met de

invloed van een aantal stressoren zoals bijvoorbeeld de transitie naar samenwonen of

trouwen of de impact van het eerste ouderschap. Chen et al. vonden inderdaad dat er

zich, in vergelijking met koppels uit de verliefdheidsfase, meer partnerconflict voordeed

bij getrouwde of samenwonende partners en bij koppels met kinderen. Opvallend was

dat het conflictgemiddelde hoger lag bij gezinnen met één kind dan bij families met

meerdere kinderen. Vermoedelijk heeft het krijgen van een eerste kind een grotere

impact op de adaptieve processen dan het krijgen van een tweede of derde kind. Ouders

met meerdere kinderen hebben namelijk al meer de gelegenheid gehad om zich te

adapteren aan de gewijzigde gezinssituatie. Dit terwijl gezinnen die net een eerste kind

gekregen hebben nog de nodige vaardigheden moeten ontwikkelen om met de nieuwe

situatie om te gaan met mogelijks een verhoogde frequentie van relationeel conflict tot

gevolg. Ook uit ander onderzoek blijkt de impact van de transitie naar het ouderschap

op relationeel conflict. Zo stelden Belsky en Pensky (1988) een toename van conflict

vast vanaf het laatste kwartaal van de zwangerschap tot negen maanden na de geboorte.

Verder blijkt de verdeling van het huishoudelijk werk een vaak voorkomende

conflictbron tijdens de transitie naar het eerste ouderschap (Dalgas-Pelish, 1993). Deze

transitie veroorzaakt namelijk rolconflicten en deze hebben vooral gevolgen voor de

vrouwelijke partners, omdat van hen vaak wordt verwacht dat vooral zij de verzorgende

rol zullen opnemen (Twenge et al., 2003). Tijdens belangrijke transities als die naar het

eerste ouderschap, waarin onderhandeling over rollen en relaties is vereist, is een goede

probleemoplossende communicatie dan ook belangrijk om de relatiekwaliteit te

handhaven (Filsinger & Thoma, 1988; Markman , Duncan, Storaasli, & Howes, 1987).

Page 13: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

13

Over het effect van de transitie naar het hebben van puberkinderen op relationeel

functioneren is weinig onderzoek beschikbaar. Johnson, White, Edwards en Booth

(1986) stelden wel vast dat relationeel conflict niet alleen meer voorkomt bij koppels

met jonge kinderen, maar ook als de kinderen zich in de adolescentiefase bevinden.

Bovendien streven adolescente kinderen naar onafhankelijkheid en autonomie (Spear &

Kulbok, 2004) en het lijkt het logisch te veronderstellen dat ouders zich hieraan moeten

adapteren met een verhoogde conflictfrequentie tot gevolg.

Tijdens de lege nestfase is er minder relationeel conflict (Keith & Schafer, 1986;

Levenson et al., 1993) en volgens Zietlow & Sillars (1988) heeft dit te maken met het

feit dat oudere koppels eenvoudigweg minder onderwerpen hebben om ruzie over te

maken. De lagere kans op onenigheden over onder meer het opvoeden van de kinderen

zorgt er vermoedelijk voor dat er meer “quality time” beschikbaar is (Levenson et al,

1993). Anderzijds kunnen zich nieuwe conflictbronnen aandienen, zoals de aanpassing

aan het pensioen, gezondheid en daling van het inkomen (Beckham & Giordano, 1986).

De vraag naar de stabiliteit van interactiepatronen in partnerrelaties doorheen de tijd

heeft erg weinig aandacht gekregen. Op basis van een longitudinale studie over een

periode van vier jaar stelden Gottman en Levenson (1999) wel vast dat conflictgedrag

relatief stabiel blijft over de tijd. Anderzijds vond men bij oudere koppels dat ze tijdens

discussies over relationele problemen minder emotionele negativiteit en meer affectie

uiten dan jongere koppels (Carstensen, Gottman, & Levenson, 1995). Bij ouders die net

de transitie naar het eerste ouderschap achter de rug hadden werd dan weer een daling in

positieve interacties waargenomen tijdens de eerste negen levensmaanden van het kind

(Belsky, Spanier, & Rovine, 1983).

Transities en sociale steun

Via het proces van steun vragen en verlenen helpen partners elkaar om met

individuele moeilijkheden om te gaan. Hoewel de evidentie hierover beperkt is, blijkt

dat ook het sociale steunproces verandering ondergaat doorheen de verschillende fasen

van de gezinsontwikkelingcyclus. Zo zouden getrouwde koppels meer emotionele steun

uiten dan partners in de verliefdheidsfase (Punyanunt-Carter, 2004) en wordt de kans

dat de man meer huishoudelijk werk op zich zal nemen kleiner naarmate het huwelijk

Page 14: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

14

langer duurt (Schulz & Blossfeld, 2006). Dit laatste is belangrijk want volgens Van

Willigen en Drentea (2001) zijn bij koppels die samenwonen of getrouwd zijn vooral

het nemen van beslissingen en de verdeling van het huishoudelijk werk bepalend voor

de perceptie van sociale steun in intieme relaties. Verder kent de gerapporteerde

frequentie van sociale steun het hoogste niveau in de beginjaren, terwijl dit zou afnemen

als partners ouder worden (Bee, 1998; Levenson et al., 1993).

Kort na de transitie naar het eerste ouderschap blijkt instrumentele steun een

belangrijke rol te vervullen en dit is vooral voor vrouwen het geval. Vrouwen voelen

zich namelijk vaak overweldigd en onvoorbereid op de eisen die jonge kinderen stellen

(Francis-Connoly, 2002) en beschouwen hun partners als de voornaamste steunbron. In

de perinatale periode worden lage niveaus van gepercipieerde steun bij vrouwen dan

ook gelinkt aan stress (Thorp, Krause, Cukrowicz & Lynch, 2004). Meer nog, er werd

zelfs een associatie vastgesteld tussen lage niveaus van emotionele en instrumentele

steun door de partner en postnatale depressie (Cooper et al., 1999).

Het is duidelijk dat vooral als koppels kinderen krijgen het belangrijk is dat ze op

elkaar kunnen terugvallen. We kunnen er van uitgaan dat deze periode voor zowel man

als vrouw heel wat veranderingen met zich meebrengt, ondermeer op het vlak van

emotionaliteit, organisatie van het dagelijks leven en de hoeveelheid tijd die koppels

met elkaar doorbrengen. Ahlborg en Strandmark (2006) vinden dat na deze transitie

elke partner zich moet aanpassen aan de ouderrol, maar ze zich anderzijds ook aan

elkaar moeten aanpassen. Het loyaal delen van verantwoordelijkheid gecombineerd met

wederzijds respect, ondersteuning en aanmoedigen spelen hierin een faciliterende rol.

Dat dit ook belangrijk in het opvoeden van de kinderen is duidelijk. Zo vestigen Belsky

en Hsieh (1998) ook de aandacht op de impact van ‘unsupportive coparenting’, ofwel de

mate waarin partners niet supportief zijn met elkaar in opvoedingssituaties. Dit zou

ervoor zorgen dat vrouwen meer conflict en mannen een daling in de liefdesgevoelens

rapporteren.

Page 15: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

15

Stand van zaken in onderzoek naar adaptieve processen – Rationale

Uit de besproken literatuur blijkt dat zowel relatietevredenheid als beide adaptieve

processen doorheen de verschillende gezinsfasen aan verandering onderhevig zijn.

Bij het bestuderen van de beschikbare literatuur vallen een aantal tekortkomingen

op. Ten eerste wordt in onderzoek naar relatietevredenheid in partnerrelaties vaak

slechts de impact van één enkel transitiemoment tegen het licht gehouden, dit zonder de

ganse gezinsontwikkelingscyclus mee in rekening te brengen. Hierbij wordt vooral

aandacht geschonken aan de transities naar samenwonen en/of trouwen en het eerste

ouderschap terwijl er weinig evidentie beschikbaar is met betrekking tot de overige

fasen. Ook conflict en sociale steun binnen partnerrelaties worden niet over de ganse

gezinsontwikkelingscyclus heen onderzocht.

Ten tweede werd in het verleden in psychologisch onderzoek naar determinanten

van relatiekwaliteit vaak enkel de nadruk gelegd op relationeel conflict (zie ook

Bradbury et al., 2000; Gottman & Notarius, 2000). Recentelijk echter wordt ook

gewezen op het belang van de rol van sociale steun binnen partnerrelaties en pleit men

voor de integratie van beide interpersoonlijke domeinen in onderzoek naar

relatiekwaliteit (Karney & Bradbury, 1995; Fincham, 2003). Hierover zijn echter nog

maar weinig onderzoeksresultaten beschikbaar.

Ten derde werd in onderzoek naar conflict en/of sociale steun vaak slechts een

enkel aspect van beide processen gehanteerd, wat ertoe geleid heeft dat bevindingen

vaak fragmentarisch van aard zijn. Voor beide adaptieve processen kunnen echter

verschillende dimensies onderkend worden en het is belangrijk om deze in onderzoek

mee in rekening te brengen.

Dit huidig onderzoek heeft daarom als doel een licht te werpen op hoe beide

adaptieve processen evolueren doorheen alle gezinsfasen en wat hierbij hun verband is

met relatietevredenheid. Hierbij zal ook aandacht geschonken worden aan

genderverschillen. Tevens wordt in dit onderzoek een multi-dimensionele

conceptualisatie inzake conflict en sociale steun gehanteerd. Concreet maken we voor

zowel conflict als sociale steun een onderscheid tussen frequentie, gedrag en perceptie.

Page 16: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

16

Adaptieve processen conflict en sociale steun:

frequentie, gedrag, perceptie

Frequentie

Zowel conflict als sociale steun in partnerrelaties houden een objectief

kwantificeerbaar aspect in zich. In deze scriptie verwijst de frequentie van sociale steun

naar hoe vaak partners steun vragen aan elkaar; met andere woorden hoe vaak zij zich

tot hun partner wenden met de directe of indirecte vraag tot steun of hulp bij het omgaan

met dagdagelijkse stressoren in hun persoonlijk leven. Dit aspect van sociale steun

wordt in deze scriptie mee in rekening genomen aangezien uit onderzoek blijkt dat

partners de voornaamste bron zijn van sociale steun en dat geen enkele andere sociale

relatie dit kan compenseren (Beach, Fincham, Katz, & Bradbury, 1996; Cutrona, 1996).

Parallel hiermee verwijst de conflictfrequentie naar het aantal conflicten dat door

partners wordt gerapporteerd binnen een bepaalde tijdsspanne. Hoewel er weinig

onderzoek naar werd verricht, komen sommige studies tot een schatting van

conflictfrequentie bij koppels. Zo stelde Lloyd (1987) vast dat partners in de

verliefdheidsfase gemiddeld 4.6 onenigheden hadden gedurende een periode van twee

weken. Daarentegen vonden McGonagle, Kessler en Schilling (1992) in onderzoek bij

getrouwde koppels dat er slechts één of twee “onaangename onenigheden” per maand

plaatsvonden. Bovendien gaven 90% van de participanten aan dat er over een periode

van 3 jaar geen of weinig verandering voorkwam in conflictfrequentie.

Gedrag

Ook het repertoire aan conflictoplossende -en supportieve vaardigheden waarover

partners beschikken vormt een belangrijk aspect van beide adaptieve processen. Zowel

conflictoplossingsvaardigheden als supportieve vaardigheden kunnen hierbij een

positieve of negatieve valentie hebben.

Voor conflictoplossend gedrag met een positieve valentie gebruikten Canary,

Cupach en Messman (1995) de term ‘engagement’. Tijdens deze positieve

conflicthantering worden verschillen openlijk besproken, steunen partners elkaar in het

Page 17: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

17

oplossen van het probleem en zoeken ze naar wederzijds aanvaardbare oplossingen voor

hun onenigheden (Noller, Feeney, Sheehan, & Peterson, 2000). Voor conflictgedrag met

een negatieve valentie wordt de term ‘vermijding’ gehanteerd. Vermijdend

conflictgedrag wordt opgevat als veranderen van onderwerp, het belang van het

onderwerp ontkennen, het maken van irrelevante opmerkingen of de rechtstreekse

weigering om een bepaald onderwerp te bespreken (Christensen & Pasch, 1993).

Net als dit bij conflicthanteringsgedrag het geval is kunnen ook supportieve

vaardigheden een positieve of een negatieve valentie hebben (Pasch & Bradbury, 1998).

Supportieve vaardigheden met een positieve valentie zijn van instrumentele aard

(helpend bij de directe oplossing van een probleem, bv. financiële of fysieke steun) of

van emotionele aard (bv. geruststellen, troosten, aanmoedigen, tonen gevoelens,…)

(Cutrona & Russell, 1990). Er kan ook op een negatieve manier steun verleend worden,

namelijk door bijvoorbeeld kritiek te geven of het probleem te minimaliseren) (Pash &

Bradbury, 1998).

Perceptie

Naast een gedragsmatige component is ook een cognitief-emotionele component

van belang, namelijk de gepercipieerde aanwezigheid van conflict en sociale steun.

Pierce, Sarason en Sarason (1991) zien gepercipieerd conflict als het subjectieve

aanvoelen van conflict en de mate waarin de partner woede en ambivalente gevoelens

ervaart in de relatie. Volgens Hojjat (2000) zijn verschillen in percepties die partners

over conflicten hebben op hun beurt vaak conflictbronnen.

Ook wat steun betreft is het belangrijk om, naast de feitelijk aanwezige steun, een

cognitieve of intrapersoonlijke component te onderkennen, namelijk de gepercipieerde

aanwezigheid van steun. Zo stelde Cramer (2006) vast dat relatietevredenheid zowel

geassocieerd is met effectieve steun als met de perceptie van beschikbare steun. Meer

nog, uit onderzoek blijkt dat psychologische stress bij partners meer wordt beïnvloed

door de perceptie van de beschikbare steun dan door de effectief verkregen steun

(Collins & Feeney, 2000; Dunkel-Schetter, & Bennett, 1990; Sarason, Sarason &,

Gurung, 1997). De mate waarin iemand zich gesteund voelt door de partner wordt

volgens Carels en Baucom (1999) beïnvloed door factoren zoals de gemoedsgesteldheid

Page 18: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

18

van het moment, het gedrag van de partner en wat deze zegt tijdens een interactie en

stabiele lange-termijn attitudes over sociale steun in de relatie. Anderzijds zijn ook de

kwaliteit van de relatie, hechting en persoonlijkheid variabelen die meespelen in hoe

iemand steun binnen de intieme relatie percipieert (Beach et al., 1996).

Onderzoeksvragen

Het onderzoeksopzet in deze studie wordt gekenmerkt door een brede kijk op

conflict en sociale steun. Beide adaptieve processen zullen over alle fasen uit de

gezinsontwikkelingsscyclus heen én in al hun aspecten bestudeerd worden, dit voor

mannen en vrouwen apart. Omdat dergelijk omvattend onderzoek nog niet eerder is

gevoerd is deze studie dan ook eerder exploratief van aard.

Daarom worden binnen deze scriptie 4 onderzoeksvragen getoetst binnen een cross-

sectioneel onderzoek, gebaseerd op zelfrapportage door koppels uit de verschillende

gezinsfasen. De vragenlijsten peilden naar relatietevredenheid en naar de verschillende

aspecten van de adaptieve processen.

Onderzoeksvraag 1:

Welke zijn de verschillen in conflict en sociale steun (frequentie, gedrag en

perceptie) tussen de verschillende gezinsfasen voor mannen en vrouwen?

Onderzoeksvraag 2:

Wat is het verband tussen conflict en sociale steun enerzijds en relatietevredenheid

anderzijds, binnen de verschillende gezinsfasen? Zijn er genderverschillen in dit

verband?

Onderzoeksvraag 3:

Wat is het verband tussen de frequentie van conflict en de frequentie van sociale

steun doorheen de verschillende gezinsfasen? Zijn er genderverschillen in dit verband?

Page 19: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

19

Onderzoeksvraag 4:

Wat is het verband tussen de perceptie van conflict en de perceptie van sociale

steun doorheen de verschillende gezinsfasen? Zijn er genderverschillen in dit verband?

METHODE

Steekproef

Rekruteringscriteria

De deelnemers in deze studie waren 171 heteroseksuele koppels. Enkel de koppels

die minstens één jaar een stabiele en gelukkige relatie hadden, voldeden aan de

basisvoorwaarden.

Meer specifieke voorwaarden voor deelname aan het onderzoek waren gekoppeld

aan de ontwikkelingsfase waarin partners zich bevonden. Koppels uit de eerste groep

(de verliefdheidsfase) waren minstens één jaar samen en de partners mochten nog niet

samenwonen, noch gehuwd zijn. Deze groep mocht ook nog geen kinderen hebben.

Koppels die samenwoonden of gehuwd waren, maar nog geen kinderen hadden,

behoorden tot de tweede fase. Samenwonende of gehuwde koppels met kinderen tussen

0 en 12 jaar behoorden tot de derde fase. Samenwonende of gehuwde partners met

kinderen ouder dan 12 jaar werden ingedeeld bij de vierde fase (ouders van adolescente

kinderen). Tenslotte werden koppels waarvan alle kinderen het huis uit zijn, ingedeeld

in de lege nestfase.

De 171 koppels werden gerecruteerd binnen de onmiddellijke omgeving van

familie, vrienden en kennissen van universiteitsstudenten via snowball-sampling.

Page 20: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

20

Steekproefgegevens

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste steekproefgegevens per

ontwikkelingsfase en voor de totale groep van koppels.

Tabel 1

Overzicht steekproefkenmerken

Recruteringscriteria n M

leeftijd man in jaar (SD)

M leeftijd vrouw in jaar (SD)

M relatieduur in jaar (SD)

Fase 1 Niet samenwonend, niet gehuwd, min. 1 jaar samen

30 (17.5%)

25.13 (3.26)

23.13 (2.61)

2.00 (1.39)

Fase 2 Samenwonend of gehuwd, min. 1 jaar samen

37 (21.6%)

29.24 (8.09)

28.43 (7.20)

4.89 (3.62)

Fase 3 Samenwonend of gehuwd, kinderen tussen 0 en 12 jaar

38 (22.2%)

34.68 (4.72)

33.32 (4.74)

10.18 (4.56)

Fase 4 Samenwonend of gehuwd, kinderen ouder dan 12 jaar

36 (21.1%)

50.33 (5.13)

47.69 (5.38)

23.67 (5.41)

Fase 5 Samenwonend of gehuwd, alle kinderen het huis uit

30 (17.5%)

57.07 (5.00)

56.17 (4.93

32.20 (4.79)

Totaal Heteroseksuele koppels met een relatie van min. 1 jaar

171 (100%)

39.05 (13.18)

range van 20 - 67

37.51 (13.00)

range van 17 - 66

14.30 (11.94)

range van 1 - 40

Uit tabel 1 blijkt dat 82.5% van de partners gehuwd is of samenwoont (141 koppels).

Bovendien hebben 104 koppels kinderen (60.9%), waarvan bij 29% de kinderen nog

thuis wonen. Verder rapporteren slechts 18 mannen en 13 vrouwen reeds eerder gehuwd

te zijn geweest of te hebben samengewoond en hebben 5 mannen en 4 vrouwen

kinderen uit een vorige relatie.

Van de mannelijke participanten behaalde 24.6% een universitair diploma, 42.7% een

diploma hoger onderwijs (korte of lange type), 29.8% een diploma secundair onderwijs

(algemeen, technisch of beroeps) en 1.2% een diploma lager onderwijs. Van de

Page 21: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

21

vrouwelijke partners behaalde 21.6% een universitair diploma, 43.9% een diploma

hoger onderwijs (korte of lange type), 31% een diploma secundair onderwijs (algemeen,

technisch of beroeps) en 2.3% een diploma lager onderwijs. De mannelijke

proefpersonen zijn voornamelijk tewerkgesteld als bediende (52%), binnen een

kaderfunctie (15.2%), als arbeider (8.2%) of zijn zelfstandige (7.6%). Het voornaamste

gedeelte van de vrouwelijke steekproef is tewerkgesteld als bediende (56.1%), studeert

(14.6%), doet het huishouden (9.9%) of is zelfstandige (7%).

Rekruteringsprocedure

Koppels die hun toestemming gaven om te participeren aan het onderzoek kregen

een begeleidende brief, een blanco toestemmingsformulier en een bundel vragenlijsten,

telkens voor man en vrouw apart. In de begeleidende brief werd het opzet van het

onderzoek geschetst. Via het toestemmingsformulier konden alle participanten

aangeven of ze akkoord gingen met de anonieme verwerking van hun gegevens in het

lopend onderzoek. De bijbehorende bundel bestond uit een aantal zelfrapportage-

vragenlijsten. Aan de participanten werd gevraagd de bundel vragenlijsten afzonderlijk

in te vullen, zonder overleg met de partner. Bij eventuele moeilijkheden was er de

mogelijkheid om vragen te stellen. Na het invullen werden de meeste vragenlijsten

teruggestuurd of persoonlijk overhandigd.

Meetinstrumenten

Vooreerst werden een aantal demografische gegevens bevraagd aan de hand van

een vragenlijst. Concreet ging het hierbij om leeftijd, relatieduur, graad van opleiding,

beroepsniveau en de gezinsontwikkelingsfase waarin het koppel zich bevond.

Daarnaast vulden de participanten vragenlijsten in die specifiek peilden naar de

verschillende aspecten van conflict en sociale steun.

frequentie van conflict en steun De relatiespecifieke frequentie van conflict werd

gemeten aan de hand van een zes-punten Likertschaal waarop de participanten de

frequentie van conflict in hun relatie dienden aan te duiden: 1 = ‘minder’; 2 =

Page 22: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

22

‘gemiddeld 1 x per maand’; 3 = ‘gemiddeld 1 x per 2 weken’; 4 = ‘gemiddeld 1 x per

week’; 5 = ‘2 x per week’; 6 = ‘vaker’.

De relatiespecifieke frequentie van sociale steun werd eveneens gemeten aan de

hand van een zes-punten Likertschaal. De participanten dienden de frequentie waarop ze

steun, hulp, advies of troost vragen aan hun partner aan te duiden van 1 (minder dan 1

keer per maand) tot 6 (vaker dan 2 keer per week).

relatiespecifieke perceptie van conflict en sociale steun Om de perceptie van

beide partners op conflict en sociale steun in de relatie na te gaan werd gebruik gemaakt

van de Nederlandstalige versie van de Quality of Relationships Inventory (QRI) (Pierce,

Sarason, & Sarason, 1991; vertaling door Verhofstadt, Buysse, Rosseel, & Peene,

2006). Deze vragenlijst peilt naar de relatiespecifieke perceptie van (a) steun (i.e. de

gepercipieerde aanwezigheid van sociale steun binnen specifieke relaties), (b) conflict

(i.e. de mate waarin de relatie een bron is van conflict en ambivalentie), en (c) diepgang

van de relatie (i.e. de mate waarin de relatie wordt gezien als positief, belangrijk en

veilig). De QRI vraagt participanten om te reflecteren over de relatie met een belangrijk

persoon in hun leven (bv. partner, moeder, vader, vriend). Binnen deze scriptie zal enkel

gerapporteerd worden over de subschalen sociale steun en conflict.

De QRI bestaat uit 25 items die moeten beoordeeld worden op een vier-punten

Likertschaal van (helemaal niet) tot 4 (heel veel). De steunschaal bestaat uit 7 items

(bv.: ‘In welke mate kun je je tot deze persoon wenden voor advies over problemen?’),

de conflictschaal uit 12 items (bv. ‘Hoe vaak moet je hard je best doen om conflict met

deze persoon te vermijden?’).

Uit onderzoek blijkt dat de QRI goede psychometrische eigenschappen heeft (bv.

Pierce, Sarason, Sarason, Solky-Butzel, & Nagle, 1997). Binnen deze scriptie werden

hoge betrouwbaarheidscoëfficiënten bekomen. Voor de steunschaal werden Cronbach

alfa waarden van .81 voor mannen en .80 voor vrouwen gevonden en voor de

conflictschaal .88 voor mannen en .89 voor vrouwen.

conflictoplossingsvaardigheden Conflictgedrag, nl. de communicatieve

gedragingen tijdens conflictepisodes, werd gemeten aan de hand van de

Nederlandstalige versie van de Communication Patterns Questionnaire (CPQ)

Page 23: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

23

(Christensen & Sullaway, 1984; vertaling door Heene, Buysse, & van Oost, 2000). Deze

vragenlijst peilt naar de verschillende interactiestrategieën die partners gebruiken tijdens

conflictepisodes. In de vragenlijst wordt een onderscheid gemaakt tussen drie fasen in

conflicthantering: (1) de fase waarin het probleem zich aandient, (2) de discussie van

het probleem en (3) de fase na deze discussie. De vragenlijst bestaat uit 35 items

waarvan vier items gerelateerd zijn aan fase 1, achttien aan fase 2 en dertien aan fase 3.

Sommige items houden een symmetrisch aspect in (bvb. wederzijdse vermijding),

anderen weerspiegelen een complementair aspect in het gedrag van de partners (bvb.

man dreigt met negatieve gevolgen, de vrouw krabbelt terug) (Noller & White, 1990).

Aan de hand van een negen-punten Likertschaal van 1 (heel onwaarschijnlijk) tot 9

(heel waarschijnlijk) geeft elke participant aan in welke mate elk item typisch voorkomt

in de relatie.

Deze vragenlijst heeft zes subschalen waarvan er 2 zullen worden gebruikt in het

kader van deze scriptie, namelijk een wederzijdse ‘constructieve communicatieschaal’

(bv. beide partners proberen het probleem te bespreken) en een subschaal ‘wederzijds

vermijden’ (bv. beide partners vermijden het probleem te bespreken). Deze 2

subschalen worden gehanteerd als maat voor respectievelijk positief en negatief

conflictoplossend gedrag.

Uit onderzoek is gebleken dat de Communication Patterns Questionnaire een

betrouwbaar instrument is en dat zowel de gehele vragenlijst als de subschalen over een

goede discriminante validiteit beschikken (Christensen & Sullaway, 1984). Op basis

van de data uit het huidig onderzoek bekomen we Cronbach alfa waarden van .94 voor

de steunschaal en .88 voor de conflictschaal wat er op wijst dat de interne consistentie

van deze subschalen erg goed is.

supportieve vaardigheden Dit werd gemeten aan de hand van een vragenlijst

gebaseerd op het Social Support Interaction Coding System (Bradbury & Pasch, 1994).

Deze vragenlijst (Verhofstadt, 2005) bestaat uit 54 items die moeten beoordeeld worden

aan de hand van een negen-punten Likert schaal van 1 (zeer onwaarschijnlijk) tot 9

(zeer waarschijnlijk). In dit onderzoek werden, in lijn met de idee van een positieve en

negatieve pool inzake supportieve vaardigheden, 3 van de 5 subschalen gebruikt,

namelijk (a) instrumentele steunverlening (b) emotionele steunverlening en (c)

Page 24: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

24

negatieve steunverlening, waarbij instrumentele en emotionele steunverlening als

positief van aard beschouwd worden.

De interne consistentie voor alle gebruikte subschalen is vrij hoog binnen dit

onderzoek. Op basis van de data werden voor de verschillende subschalen bij

mannelijke en vrouwelijke participanten Cronbach alfa waarden gevonden van .78 tot

.84.

relatietevredenheid Dit werd gemeten aan de hand van de Dyadic Adjustment

Scale (DAS, Spanier, 1976). Deze zelfrapportage-vragenlijst bestaat uit 32 items en

omvat 4 subschalen: (1) consensus (de mate waarin partners het eens zijn over

verschillende aspecten binnen hun relatie), (2) satisfactie (de mate waarin ze tevreden

zijn met de relatie in het algemeen en de intentie hebben de relatie voort te zetten), (3)

affectieve expressie (mate van positief affectief gedrag) en (4) cohesie (de mate van

gezamenlijke activiteiten). Daarnaast is er een totaalschaal die in deze scriptie als maat

voor relatietevredenheid door mannelijke en vrouwelijke partners werd beschouwd.

Op basis van de data uit dit onderzoek werden voor mannen en vrouwen

betrouwbaarheidscoëfficiënten (Cronbach alfa) gevonden van .74 tot .95 op de DAS-

subschalen en de totale schaal.

RESULTATEN

Verschillen tussen gezinsfasen in conflict en sociale steun

Om conflict en sociale steun binnen de verschillende gezinsfasen te bestuderen

(onderzoeksvraag 1) werd een reeks van analyses uitgevoerd waarbinnen het effect van

gezinsfase op conflict en sociale steun werd nagegaan. Tevens werd ook het effect van

gender op conflict en sociale steun onderzocht. Deze analyses gebeurden apart voor de

verschillende aspecten van conflict en sociale steun (frequentie, perceptie en gedrag).

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd een reeks univariate

Repeated Measures (Anova’s) uitgevoerd waarbij gezinsfase als between koppel-factor

werd beschouwd, de scores van de verschillende aspecten van conflict en sociale steun

Page 25: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

25

als afhankelijke variabelen en geslacht als within koppel-factor. Dit laat ons toe om

steeds zowel de hoofdeffecten van fase en geslacht als de eventuele interactie-effecten

tussen geslacht en fase na te gaan. Ingeval van een hoofdeffect van gezinsfase (en geen

interactie-effect) werden Post Hoc analyses (met Bonferroni-correctie) uitgevoerd om

verschillen tussen fasen te bekijken voor mannen en vrouwen samen. Ingeval van

significante interactie-effecten tussen fase en geslacht werden voor beide geslachten

apart univariate variantie-analyses (one-way Anova) met gezinsfase als between koppel-

factor uitgevoerd om dit interactieffect beter te kunnen interpreteren. Ook hier werden

vervolgens Post Hoc analyses uitgevoerd om zicht te krijgen op significante verschillen

tussen gezinsfasen.

Verschillen tussen gezinsfasen in conflictfrequentie

Om verschillen tussen gezinsfasen in conflictfrequentie bij mannen en vrouwen na

te gaan werd een Repeated Measures-analyse (Anova) uitgevoerd met gezinsfase als

between koppel-factor, de scores van beide geslachten op de frequentie van conflict als

afhankelijke variabelen en geslacht als within koppel-factor.

Deze analyses (Tabel 2) leverden een significant hoofdeffect op van gezinsfase.

Daaropvolgende Post Hoc analyses toonden een verschil tussen fase 2 (samenwonen of

getrouwd zijn) en de lege nestfase (fase 5). Hoewel slechts een statistische trend,

rapporteerden partners die samenwonen of getrouwd zijn (fase 2) gemiddeld meer

conflict dan partners uit de lege nestfase (gemiddelde verschilwaarde: a – b = .73; p =

.067).

Er werd geen significant hoofdeffect van geslacht, noch een interactie-effect tussen

geslacht en fase gevonden op de gerapporteerde frequentie van conflict.

Verschillen tussen gezinsfasen in steunfrequentie

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op steunfrequentie als

afhankelijke variabelen.

Page 26: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

26

Uit de analyses (zie Tabel 2) bleek dat gezinsfase ook een significant hoofdeffect

uitoefent op de frequentie waarop partners steun vragen aan elkaar. Ook het interactie-

effect tussen fase en geslacht op steunfrequentie is significant wat wil zeggen dat het

gevonden effect van gezinsfase op steunfrequentie verschillend is voor mannen en

vrouwen. Vervolgens werden 2 univariate variantie-analyses (one-way Anova)

uitgevoerd. Om dit interactie - effect te kunnen begrijpen werden frequentie van sociale

steun bij mannen en vrouwen apart als afhankelijke variabelen beschouwd en gezinsfase

als onafhankelijke variabele. Zowel bij mannelijke, F(4,163) = 6.62, p < .01, als bij

vrouwelijke partners, F(4,163) = 4.96, p < .05, bleek de variabele gezinsfase een

significante invloed uit te oefenen op de gerapporteerde frequentie van sociale steun.

Uit de daaropvolgende Post Hoc analyses bleken mannen in de verliefdheidsfase (fase

1) significant meer steun te vragen dan mannen uit de twee laatste gezinsfasen

(adolescente kinderen en lege nestfase) (gemiddelde verschilwaarden: c – d = 1.24 én

1.07; p < .05). Ook mannen die pas gehuwd zijn of samenwonen (fase 2) rapporteerden

een hogere frequentie van steun vragen dan mannen uit de twee laatste gezinsfasen

(gemiddelde verschilwaarden: c – d = 1.19 én 1.03; p < .05). Vrouwelijke partners uit

fase 2 en 3 blijken significant meer steun te vragen aan hun partner dan vrouwen uit de

lege nestfase (gemiddelde verschilwaarden: e – f = 1.42 én 1.18; p< .005).

Er werd geen significant hoofdeffect van geslacht op de gerapporteerde

steunfrequentie gevonden.

Verschillen tussen gezinsfasen in gepercipieerd conflict

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op de perceptie van

conflict als afhankelijke variabelen.

De resultaten van de analyses (tabel 3) tonen een significant interactie-effect tussen

geslacht en gezinsfase op gepercipieerd conflict. Dit wijst er op dat de perceptie van

conflict verschillend is over de fasen voor mannen en vrouwen. In de daaropvolgende

univariate variantie-analyses (one-way Anova) werd de perceptie van conflict bij man

en vrouw apart als afhankelijke variabelen beschouwd en gezinsfase telkens als

Page 27: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

27

Page 28: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

28

onafhankelijke variabele. Enkel bij vrouwen, F(4,166) = 2.46, p < .05, maar niet bij

mannen, F = .24, p > .05, bleek gezinsfase een significant effect uit te oefenen op de

perceptie van conflict. Om na te gaan of hierin bij vrouwen verschillen te constateren

waren tussen de verschillende gezinsfasen werden Post Hoc analyses uitgevoerd. Uit de

resultaten bleek enkel een statistische trend tussen fase 2 en fase 5. Vrouwen in de lege

nestfase hadden een hogere perceptie van conflict dan vrouwen die net gehuwd zijn of

net samenwonen (gemiddelde verschilwaarde: a – b = .29; p = 0.11).

Verschillen tussen gezinsfasen in gepercipieerde sociale steun

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op de perceptie van

sociale steun als afhankelijke variabelen.

Uit de analyses blijkt (tabel 3) dat gezinsfase een significant hoofdeffect uitoefent

op de perceptie van sociale steun. Daaropvolgende Post Hoc analyses toonden een

significant hogere perceptie van sociale steun bij koppels die samenwonen of getrouwd

zijn (fase 2) in vergelijking met koppels die adolescente kinderen hebben (fase 4) of

waarvan alle kinderen het huis uit zijn (fase 5) (gemiddelde verschilwaarden: a – b = .34

én .35; p < .01).

Verschillen tussen gezinsfasen in instrumentele steunverlening

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op instrumentele

steunverlening als afhankelijke variabelen.

De resultaten van de analyses (tabel 4) tonen dat er geen significante hoofdeffecten

zijn van gezinsfase en geslacht, noch een interactie-effect tussen beide variabelen op

instrumentele steunverlening.

Verschillen tussen gezinsfasen in emotionele steunverlening

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

Page 29: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

29

Page 30: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

30

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op emotionele

steunverlening als afhankelijke variabelen.

De analyses (zie tabel 4) leverden een effect op van gezinsfase op emotionele

steunverlening. Daaropvolgende Post Hoc analyses toonden aan dat koppels die

samenwonen of getrouwd zijn (fase 2) significant meer emotionele steun verlenen dan

koppels met jonge (fase 3) en adolescente kinderen (fase 4) én koppels die zich in de

lege nestfase bevinden (gemiddelde verschilwaarden: a – b = .69; .92 en .89; p < .05).

In tweede instantie bleek ook een effect van geslacht op emotionele steunverlening.

Ongeacht de gezinsfase waarin ze zich bevinden blijken vrouwen meer emotionele

steun te verlenen dan mannen.

Tenslotte moet opgemerkt worden dat er geen interactie-effect tussen gezinsfase en

geslacht op emotionele steunverlening werd teruggevonden.

Verschillen tussen gezinsfasen in negatieve steunverlening

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op negatieve

steunverlening als afhankelijke variabelen.

Uit tabel 4 blijkt dat er geen sprake is van hoofdeffecten van gezinsfase en geslacht,

noch van een interactie-effect tussen beide variabelen op negatieve steunverlening.

Verschillen tussen gezinsfasen in constructieve conflicthantering

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op constructieve

communicatie als afhankelijke variabelen.

Uit de resultaten van de analyses (tabel 5) blijkt een hoofdeffect van gezinsfase op

de constructieve communicatie tussen partners. Het interactie-effect tussen gezinsfase

en geslacht op constructieve communicatie is ook significant. Vervolgens werden 2

univariate variantie-analyses (one-way Anova) uitgevoerd om dit interactie-effect beter

te kunnen begrijpen. Hierbij werden de scores op constructieve communicatie bij

Page 31: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

31

Page 32: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

32

mannen en vrouwen apart als afhankelijke variabelen beschouwd en gezinsfase als

onafhankelijke variabele. Enkel bij vrouwen, F(4,166) = 6.83, p < .001, bleek

gezinsfase een significant effect uit te oefenen op constructieve communicatie.

Daaropvolgende Post Hoc analyses toonden dat vrouwen die zich in de eerste drie fasen

van de gezinsontwikkelingscyclus bevinden significant meer constructieve

communicatie rapporteren dan vrouwelijke partners die zich in de lege nestfase

bevinden (gemiddelde verschilwaarden: a – b = 7.03; 8.75 én 5.82; p < .05).

Uit de resultaten van de analyses bleek geen hoofdeffect van geslacht op

constructieve conflicthantering bij partners.

Verschillen tussen gezinsfasen in wederzijdse vermijding

Om dit te onderzoeken werd dezelfde analytische strategie toegepast als hierboven

uiteengezet, maar ditmaal met de scores van beide geslachten op wederzijdse

vermijding als afhankelijke variabelen.

De resultaten van de analyses (tabel 5) tonen dat er ook met betrekking tot

wederzijdse vermijding zowel een significant hoofdeffect van gezinsfase als een

significant interactie-effect tussen geslacht en gezinsfase werd gevonden. Ook hier

werden 2 univariate variantie-analyses (one-way Anova) uitgevoerd om dit interactie-

effect beter te kunnen begrijpen. Hierbij werden de scores op wederzijdse vermijding

van mannen en vrouwen apart als afhankelijke variabelen beschouwd en gezinsfase als

onafhankelijke variabele. Zowel bij mannen, F(4,166) = 4.14, p < .01, als bij vrouwen,

F(4,166) = 3.75, p < .01, bleek gezinsfase een significant effect uit te oefenen op

wederzijdse vermijding. Ook hier werden Post Hoc analyses uitgevoerd om, voor beide

geslachten, verschillen tussen de gezinsfasen te detecteren. De resultaten van deze

analyses wezen er op dat mannelijke partners uit de verliefdheidsfase (fase 1) significant

meer wederzijdse vermijding rapporteren dan mannelijke partners uit de twee hierop

volgende fasen (gemiddelde verschilwaarden: c – d = 3.18 én 3.30; p < .05).

Vrouwelijke partners uit de lege nestfase (fase 5) rapporteren dan weer significant meer

wederzijdse vermijding dan vrouwen die net getrouwd zijn of samenwonen (fase 2) én

vrouwen die kinderen hebben tussen 0 en 12 jaar (fase 3) (gemiddelde verschilwaarden:

e – f = 3.63 én 2.97; p < .05).

Page 33: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

33

Page 34: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

34

Uit de resultaten van de analyses bleek geen hoofdeffect van geslacht op

wederzijdse vermijding bij partners.

De link tussen conflict en sociale steun en relatietevredenheid

over de verschillende gezinsfasen heen

Om het verband tussen de verschillende aspecten van conflict en sociale steun en

relatietevredenheid binnen de verschillende gezinsfasen mét aandacht voor

genderverschillen te onderzoeken (onderzoeksvraag 2) werd een reeks covariantie-

analyses (Ancova) uitgevoerd met de relatietevredenheid van mannen en vrouwen als

afhankelijke variabelen, als onafhankelijke variabelen de factor gezinsfase en als

covariaten elk gemeten aspect van conflict en sociale steun (frequentie, perceptie en

gedrag). Op die manier kunnen we het verband tussen conflict en sociale steun enerzijds

en relatietevredenheid anderzijds onderzoeken en komen we te weten of dit verband

varieert naargelang de gezinsfase.

Voor elk aspect van conflict en sociale steun werd, voor zowel mannen als

vrouwen, een aparte analyse uitgevoerd wat ons toelaat zicht te krijgen op (1)

hoofdeffecten van gezinsfase op relatietevredenheid, (2) hoofdeffecten van elk covariaat

aangaande conflict en sociale steun op relatietevredenheid en (3) eventuele interactie-

effecten tussen gezinsfase en elk covariaat op relatietevredenheid (resultaten in tabel 6).

Hoofdeffect conflict –of steunaspect

Bij de meeste covariantie-analyses vinden we significante hoofdeffecten van

conflict en sociale steun op relatietevredenheid.

Bij mannelijke partners wordt relatietevredenheid op een significante wijze

beïnvloed door de frequentie van steun, de perceptie van conflict, instrumentele

steunverlening, constructieve communicatie en wederzijdse vermijding. De richting van

de verbanden ligt in de lijn van wat verwacht zou kunnen worden: hoe hoger de

frequentie van steun vragen en hoe meer instrumentele steunverlening en constructieve

communicatie wordt gerapporteerd, hoe hoger de relatietevredenheid. Hoe groter de

Page 35: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

35

Tabel 6

Uitkomsten van de GLM Ancova-analyses op relatietevredenheid bij mannen en

vrouwen: F-waarde, significantie -niveau en vrijheidsgraden

(*p < .05; **p < .01; *** p < .001)

Relatietevredenheid bij

mannen

Relatietevredenheid bij vrouwen

F-waarde (df1,df2) F-waarde (df1, df2)

fase 3.44*(4, 158) 1.85 (4, 158)

frequentie conflict 34.91*** (1, 158) 49.35*** (1, 158)

fase x frequentie conflict 3.32* (4, 158) 2.55* (4, 158)

fase 1.19 (4, 158) .25 (4, 158)

frequentie steun 5.88* (1, 158) .33 (1, 158)

fase x frequentie steun .62 (4, 158) .64 (4, 158)

fase 1.34 (4, 161) 4.61** (4, 161)

perceptie conflict 101.04*** (1, 161) 80.39*** (1, 161)

fase x perceptie conflict 1.50 (4, 161) 4.66** (4, 161)

fase 2.11 (4, 161) 1.43 (4, 161)

perceptie steun 91.51*** (1, 161) 55.23*** (1, 161)

fase x perceptie steun 2.61* (4, 161) 1.57 (4, 161)

fase .27 (4, 161) 2.30 (4, 161)

instrumentele steunverlening 17.61*** (1, 161) 31.56*** (1, 161)

fase x instrumentele

steunverlening .22 (4, 161) 1.71 (4, 161)

fase 2.57* (4, 161) 2.82* (4, 161)

emotionele steunverlening 53.79*** (1, 161) 57.78*** (1, 161)

fase x emotionele steunverlening 2.54* (4, 161) 2.70* (4, 161)

fase 2.84* (4, 161) 1.84 (4, 161)

negatief steunverlenen 18.53*** (1,161) 49.54*** (1, 161)

fase x negatief steunverlenen. 3.74 **(4, 161) 2.12 (4, 161)

fase .77 (4, 160) 3.43* (4, 161)

constructieve communicatie 45.77*** (1, 160) 27.25*** (1, 161)

fase x constructieve communicatie .58 (4, 160) 3.59** (4, 161)

fase .23 (4, 161) .62 (4, 161)

wederzijdse vermijding 26.89*** (1, 161) 27.75*** (1, 161)

fase x wederzijdse vermijding .24 (4, 161) 1.02 (4, 161)

Page 36: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

36

perceptie van conflict en wederzijdse vermijding, hoe lager de relatietevredenheid.

De relatietevredenheid bij vrouwelijke partners wordt significant beïnvloed door de

perceptie van sociale steun, instrumentele steunverlening, negatieve steunverlening en

wederzijdse vermijding. Ook hier liggen de effecten in de lijn van wat verwacht zou

kunnen worden: hoe hoger de scores op de perceptie van sociale steun en instrumentele

steunverlening, hoe groter de relatietevredenheid. Hoe hoger gescoord wordt op

negatieve steunverlening en wederzijdse vermijding, hoe lager de gerapporteerde

relatietevredenheid.

Interactie-effecten

We stelden ook een aantal significante interactie-effecten vast tussen gezinsfase en

aspecten van conflict en sociale steun op relatietevredenheid. Dit betekent dat de

invloed van het betrokken aspect van conflict of sociale steun op relatietevredenheid

verschilt per gezinsfase. De variabele gezinsfase modereert hier dus het verband tussen

conflict of sociale steun en relatietevredenheid.

Om hierin verschillen tussen gezinsfasen na te gaan werden voor elke gezinsfase

apart correlaties berekend tussen elk betrokken aspect van conflict en sociale steun en

relatietevredenheid. Vervolgens werden via Fisher-z transformatie de

correlatiecoefficienten naar z-waarden omgezet; deze z-waarden uit verschillende fasen

werden dan met elkaar vergeleken om na te gaan of ze significant van elkaar

verschilden. Een significant verschil tussen twee z-waarden wijst er dan op dat het

verband tussen het betrokken aspect van conflict of sociale steun en relatietevredenheid

binnen één gezinsfase significant sterker of zwakker is dan binnen een andere.

Bij mannen vinden we een significant interactie-effect terug van gezinsfase met

conflictfrequentie, perceptie van sociale steun, emotionele steunverlening en negatief

steunverlenen en bij vrouwen met conflictfrequentie, perceptie van conflict, emotionele

steunverlening en constructieve communicatie.

conflictfrequentie en relatietevredenheid over de gezinsfasen Zowel bij mannen

als bij vrouwen is het verband tussen beide variabelen negatief, dus hoe meer conflict,

hoe lager de relatietevredenheid.

Page 37: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

37

Bij mannen blijkt er een significant verschil tussen de correlatie in fase 3 (kinderen

tussen 0 en 12 jaar) enerzijds en fase 2 (samenwonen/getrouwd), 4 (adolescente

kinderen) en 5 (lege nestfase) anderzijds. Het verband is in absolute waarden in fase 3

kleiner dan in deze andere fasen.

Bij vrouwen blijkt het verband sterker in fase 2, 4 en 5 in vergelijking met fase 1.

Verder is de correlatie in absolute waarden ook groter in fase 5 dan in de fasen 2 en 3.

steunperceptie en relatietevredenheid over de gezinsfasen Enkel bij mannen

bleek een significant interactie-effect tussen gezinsfase en steunperceptie op

relatietevredenheid. Het positieve verband tussen steunperceptie en relatietevredenheid

bleek bij mannen in de verliefdheidsfase veel kleiner dan in alle overige fasen. Dit

betekent dat hoe meer mannen zich in deze latere gezinsfasen gesteund voelen door hun

partner, hoe meer ze tevreden zijn met hun relatie.

conflictperceptie en relatietevredenheid over de gezinsfasen Enkel bij vrouwen

bleek een significant interactie-effect tussen gezinsfase en conflictperceptie op

relatietevredenheid. De correlaties tussen gepercipieerd conflict en relatietevredenheid

bleken hierbij steeds negatief. Hoe hoger de conflictperceptie, hoe lager de

relatietevredenheid. Het verband bleek kleiner in de verliefdheidsfase dan in de fasen 2,

3 en 4. De correlatie in de lege nestfase was significant kleiner dan de correlaties in de

fasen 2 en 4.

emotionele steunverlening en relatietevredenheid over de gezinsfasen Zowel

bij mannen als bij vrouwen is het verband tussen beide variabelen positief, dus hoe meer

emotionele steunverlening, hoe hoger de relatietevredenheid. Enkel bij vrouwen zijn er

significante verschillen in correlaties tussen emotionele steunverlening en

relatietevredenheid tussen de gezinsfasen. Zo blijkt het verband groter in de

verliefdheidsfase dan in fase 2 (samenwonen/getrouwd) en was het verband groter in

fase 4 (adolescente kinderen) dan in de fasen 2 en 3 (eerste ouderschap).

negatieve steunverlening en relatietevredenheid over de gezinsfasen Enkel bij

mannen bleek een significant interactie-effect tussen gezinsfase en negatieve

Page 38: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

38

steunverlening op relatietevredenheid. De correlaties tussen negatieve steunverlening en

relatietevredenheid bleken hierbij steeds negatief. Hoe meer negatieve steunverlening,

hoe lager de relatietevredenheid.

Er werden echter geen significante verschillen gevonden in correlaties tussen

negatieve steunverlening en relatietevredenheid doorheen de gezinsfasen.

constructieve communicatie en relatietevredenheid over de gezinsfasen Enkel

bij vrouwen bleek een significant interactie-effect tussen gezinsfase en constructieve

communicatie op relatietevredenheid. De correlaties tussen constructieve communicatie

en relatietevredenheid bleken hierbij steeds positief. Hoe meer positieve communicatie

tijdens conflict, hoe hoger de relatietevredenheid.

Het verband tussen constructieve communicatie en relatietevredenheid bij vrouwen

bleek in fase 3 (eerste ouderschap) sterker dan in de verliefdheidsfase. Verder bleek het

verband in de lege nestfase veel kleiner dan in de fase 2 (samenwonen/getrouwd), 3 en 4

(adolescente kinderen).

Hoofdeffect gezinsfase

Zowel bij mannen als bij vrouwen vinden we ook een aantal significante

hoofdeffecten van gezinsfase op relatietevredenheid. Hieruit blijkt dat bij mannen de

relatietevredenheid het hoogst is wanneer ze samenwonen of getrouwd zijn (fase 2) en

wanneer ze zich in de lege nestfase bevinden (fase 5). Verder blijkt de

relatietevredenheid in fase 4 (adolescente kinderen) hoger dan in fase 3 (jonge

kinderen). Tijdens de verliefdheidsfase bleek de relatietevredenheid bij mannen het

laagst.

Ook bij vrouwen stellen we verschillen in relatietevredenheid vast doorheen de

gezinsontwikkelingscyclus. Net als mannen blijken ook vrouwen het meest tevreden

over hun relatie wanneer ze samenwonen of getrouwd zijn (fase 2). Daarnaast blijkt de

relatietevredenheid hoger in fase 3 (ouders van jonge kinderen) dan in fase 4 (ouders

van adolescente kinderen). In de verliefdheids -en lege nestfase blijkt de

relatietevredenheid bij vrouwen het laagst.

Page 39: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

39

Bij deze hoofdeffecten is telkens ook sprake van een interactie-effect tussen

gezinsfase en een covariaat aangaande conflict en sociale steun, dewelke eerder

besproken werden.

Verband tussen conflict en sociale steun doorheen de gezinsfasen

Om het verband tussen conflict en sociale steun voor zowel mannelijke als

vrouwelijke partners te onderzoeken werd een reeks covariantie-analyses uitgevoerd

(Ancova) voor mannen en vrouwen apart en voor frequentie en perceptie apart.

Hiervoor werd eerst de frequentie van sociale steun als afhankelijke variabele en de

frequentie van conflict als onafhankelijke variabele beschouwd. Hierbij was gezinsfase

telkens ook een between koppel-factor (onderzoeksvraag 3). Hetzelfde gebeurde met

betrekking tot de perceptie van conflict en sociale steun (onderzoeksvraag 4).

In eerste instantie bleek een significant positief verband tussen conflictfrequentie en

steunfrequentie, dit zowel bij mannelijke (F= 7.18, p < .01) als bij vrouwelijke partners

(F= 10.40, p < .01). Bij beide geslachten bleek de richting hetzelfde, namelijk hoe hoger

de conflictfrequentie, hoe hoger de frequentie van steun vragen.

Ten tweede blijkt uit de analyses een significant negatief verband tussen de

perceptie van sociale steun en de perceptie van conflict, dit voor beide geslachten (F=

47.53, p < .001 mannen; F= 30.02, p < .001 vrouwen): hoe hoger de perceptie op

conflict, hoe lager de perceptie van sociale steun.

Tenslotte moet opgemerkt worden dat er bij geen enkele van de uitgevoerde

covariantie-analyses interactie-effecten werden gevonden tussen de gezinsfase en elk

betrokken covariaat. Hieruit kunnen we besluiten dat de invloed van de frequentie en

perceptie van conflict en sociale steun op elkaar niet wordt gemodereerd door de

gezinsfase waarin mannen en vrouwen zich bevinden.

Page 40: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

40

DISCUSSIE

Rationale en bespreking van de resultaten

In de huidige studie werd exploratief onderzoek verricht naar de impact van de

normatieve transities uit de gezinsontwikkelingscyclus op de adaptieve processen

binnen partnerrelaties, namelijk conflict en sociale steun. Ook werd het verband

nagegaan tussen conflict en sociale steun enerzijds en relatietevredenheid anderzijds, dit

over de verschillende fasen van de gezinsontwikkelingscyclus heen. Verder ging onze

aandacht ook uit naar het verband tussen conflict en sociale steun, eveneens doorheen

de verschillende gezinsfasen. Bij elke onderzoeksvraag werd ook aandacht besteed aan

genderverschillen.

Uit de literatuurstudie bleek een aantal tekortkomingen in het onderzoek naar

partnerrelaties. Ten eerste werden in het verleden conflict en sociale steun en hun

impact op de partnerrelatie veeleer onafhankelijk van elkaar gevoerd. Ten tweede is

onderzoek dat aandacht besteed aan alle aspecten van beide adaptieve processen vrij

schaars. Ten derde heeft men met betrekking tot de invloed van de

gezinsontwikkelingstransities op intieme relaties vaak slechts aandacht besteed aan één

enkele fase. Deze scriptie komt tegemoet aan deze tekortkomingen door zowel conflict

als sociale steun in al hun aspecten te bestuderen over de verschillende fasen uit de

gezinsontwikkelingscyclus heen.

Gezien het exploratief karakter van deze studie werden een aantal

onderzoeksvragen behandeld.

Verschillen in frequentie van conflict en sociale steun doorheen de gezinsfasen

conflictfrequentie De hoeveelheid conflict die partners rapporteerden bleek

verschillend te zijn doorheen de gezinsfasen. Hoewel slechts een statistische trend,

bleken partners die getrouwd zijn of samenwonen meer conflict te rapporteren dan

partners waarvan de kinderen het huis uit zijn (lege nestfase). Een eerste verklaring

hiervoor kan zijn dat er zich bij oudere koppels gewoonweg minder

conflictonderwerpen aandienen (Zietlow & Sillars, 1988). Koppels die net samenwonen

Page 41: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

41

maken mogelijks meer ruzie over bijvoorbeeld de aankoop van een huis, nadenken over

kinderen, werk, familiebanden,… Oudere koppels moeten niet meer het hoofd bieden

aan deze relationele stressoren met mogelijks minder conflict tot gevolg. Ook is het

mogelijk dat oudere koppels meer tolerant worden ten aanzien van elkaar of sneller tot

consensus komen (Lauer, Lauer, & Kerr, 1990; Robinson & Blanton, 1993).

In tweede instantie weten we uit de literatuur dat partners bij aanvang van de relatie

(verliefdheidsfase) voornamelijk positieve eigenschappen zien bij elkaar en dat de

perceptie hiervan aan verandering onderhevig is tijdens het verdere verloop van de

relatie (Murray, Holmes, & Griffin, 1996). Het is dan ook plausibel te veronderstellen

dat de perceptie die partners van elkaar hebben zal wijzigen als ze dagelijks met elkaar

gaan samenleven, met mogelijks meer conflict tot gevolg.

Anderzijds is het verwonderlijk dat uit de resultaten niet blijkt dat partners met

jonge kinderen meer conflict rapporteren dan in de andere gezinsfasen. Uit de literatuur

bleek namelijk dat deze transitie een negatieve invloed uitoefent op relatietevredenheid

(bv. Amato, Johnson, Booth, & Rogers, 2003) en dus kon een hogere conflictfrequentie

verwacht worden.

steunfrequentie De resultaten wijzen er op dat de frequentie van steun die partners

aan elkaar vragen verandert doorheen de gezinsfasen en dat dit verschillend is voor

mannen en vrouwen. Mannen in de verliefdheidsfase (fase 1) en mannen die net

samenwonen of getrouwd zijn (fase 2) blijken meer steun te vragen aan hun partner dan

mannen met adolescente kinderen (fase 4) of mannen uit de lege nestfase (fase 5).

Onderzoek naar welk soort steun (emotioneel, instrumenteel) mannen uit de eerste 2

fasen vragen kan helpen om dit resultaat te duiden.

Dat mannen in de eerste gezinsfasen van de partnerrelatie meer steun vragen dan

aan het eind ervan kan ook gelinkt worden aan de vastgestelde daling in de

gepercipieerde aanwezigheid van sociale steun (zie verder): hoe minder men het gevoel

heeft dat men gesteund wordt door de partner, hoe minder men naar steun zal

solliciteren. Mannen uit de vroege gezinsfasen hebben dus een hogere perceptie van

sociale steun met een grotere steunvraag tot gevolg.

Vrouwen die getrouwd zijn of samenwonen (fase 2) en jonge kinderen hebben (fase

3) blijken dan weer meer steun te vragen aan hun partner in vergelijking met vrouwen

Page 42: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

42

uit de lege nestfase. Dit is consistent met de hogere conflictfrequentie aan het begin van

de relatie. Als er zich aan het begin van de relatie inderdaad meer conflictonderwerpen

aandienen, zullen vrouwen mogelijks meer steun vragen aan de partner. Ook is het

mogelijk dat vrouwen, meer dan mannen, te maken krijgen met een aantal specifieke

individuele stressoren (bv. verzorging van de kinderen) met een grotere vraag naar

steun tot gevolg.

Uit de vaststelling dat vrouwen in de vroege gezinsfasen meer steun vragen dan

vrouwen uit de lege nestfase, kan afgeleid worden dat het opportuun is om onderzoek te

doen naar welk soort steun vrouwen in fase 2 en 3 precies solliciteren. Omdat uit de

literatuur blijkt dat koppels overgaan naar stereotypische genderrollen als ze kinderen

krijgen (Gottman & Notarius, 2000) zou het kunnen dat vrouwen in deze fase vooral

meer instrumentele steun vragen omwille van de groter geworden draaglast. Ook bij de

overgang naar samenwonen en/of trouwen zijn het mogelijks vooral de vrouwen die,

meer dan mannen, praktisch werk in het huishouden op zich zullen nemen met een grote

vraag naar instrumentele steun tot gevolg. De context van de lege nestfase (kinderen het

huis uit en op eigen benen, minder praktisch werk) leent zich daarentegen vermoedelijk

minder tot de activatie van stereotypische genderrollen tussen partners, vandaar dat

vrouwen in de lege nestfase mogelijks minder steun vragen dan vrouwen uit de vroege

gezinsfasen.

Verschillen in perceptie van conflict en sociale steun doorheen de gezinsfasen

gepercipieerde aanwezigheid van conflict Ook de perceptie op conflict die

partners hebben verandert doorheen de gezinsfasen, maar enkel bij vrouwen. Hoewel

slechts een statistische trend, blijken vrouwen in de lege nestfase (fase 5) meer conflict

te percipiëren dan vrouwen die samenwonen of getrouwd zijn (fase 2).

Enerzijds is dit incongruent met de bevinding dat partners uit de vroege gezinsfasen

een hogere conflictfrequentie rapporteren dan partners uit de lege nestfase. Anderzijds

sluit deze bevinding aan bij de bij vrouwen vastgestelde daling in de rapportage van

positief conflictgedrag (constructieve communicatie) en stijging in negatief

conflictgedrag (wederzijdse vermijding) doorheen de gezinsfasen.

Page 43: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

43

gepercipieerde aanwezigheid van sociale steun Mannen en vrouwen die

samenwonen of getrouwd zijn (fase 2) voelden zich meer gesteund door hun partners

dan koppels met adolescente kinderen (fase 4) en koppels uit de lege nestfase (fase 5).

Dit is wederom congruent met andere bevindingen uit dit onderzoek. Uit de analyses

bleek immers een hogere conflictfrequentie aan het eind van de

gezinsontwikkelingscyclus (lege nestfase) wat zou kunnen samenhangen met een lagere

steunperceptie.

Globaal gezien kan dus gesteld worden dat, doorheen de verschillende gezinsfasen,

duidelijk een negatieve trend zichtbaar wordt. Zo blijken positieve aspecten van conflict

en steun af te nemen, terwijl negatieve stijgen. Dit is eveneens consistent met de in

onderzoek vastgestelde daling in relatiekwaliteit over de jaren heen.

Verschillen in conflicthanterings -en steungedrag doorheen de gezinsfasen

positief en negatief conflicthanterinsgedrag In eerste instantie stelden we vast dat

ook inzake constructieve communicatie (positief conflicthanteringsgedrag) er

verschillen zijn doorheen de gezinsfasen. Dit bleek echter enkel bij vrouwen het geval:

vrouwen uit de eerste drie gezinsfasen bleken meer constructieve communicatie te

rapporteren dan vrouwen uit de lege nestfase. Mogelijks houdt dit verband met de

daling in relatietevredenheid in de latere gezinsfasen, zoals uit (enkel) longitudinaal

onderzoek is gebleken (Van Laningham et al., 2001).

In tweede instantie stelden we vast dat wederzijdse vermijding (negatief

conflicthanteringsgedrag) eveneens aan verandering onderhevig is doorheen de

gezinsontwikkelingscyclus en dat ook dit gegeven verschillend is voor mannen en

vrouwen. Mannen uit de verliefdheidsfase rapporteren meer wederzijdse vermijding dan

mannen die samenwonen of getrouwd zijn (fase 2) of jonge kinderen hebben (fase 3).

Dit geldt echter niet voor vrouwen, integendeel. Vrouwen uit de lege nestfase

rapporteren meer wederzijdse vermijding dan vrouwen die samenwonen of getrouwd

zijn (fase 2) of jonge kinderen hebben (fase 3). Dit is congruent met de daling in

constructieve communicatie bij vrouwen over de gezinsfasen heen. Samengevat: minder

Page 44: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

44

positief -en meer negatief conflicthanteringsgedrag bij vrouwen aan het einde van de

gezinsontwikkelingscyclus.

positief en negatief steungedrag Uit de analyses bleek dat vrouwen meer

emotionele steun (positief steungedrag) verlenen dan mannen ongeacht de gezinsfase

waarin ze zich bevinden. Dit is deels congruent met de zogenaamde ‘marital support

gap’ waarin men er van uitgaat dat vrouwen meer emotionele steun verlenen en mannen

meer instrumentele steun (Verhofstadt, Buysse, & Ickes, 2007). Dit laatste is echter niet

het geval aangezien met betrekking tot instrumentele steunverlening (positief

steungedrag) er geen effect bleek van geslacht, noch van gezinsfase.

Uit de resultaten bleek ook dat koppels die samenwonen of getrouwd zijn (fase 2)

meer emotionele steun verlenen dan koppels met jonge en adolescente kinderen (fase 3

en 4) en koppels in de lege nestfase (fase 5). Dit doet het vermoeden rijzen dat het

hebben van kinderen een invloed uitoefent op de hoeveelheid emotionele steun die

wordt uitgewisseld tussen partners.

Voor wat betreft negatieve steunverlening (negatief steungedrag) werden noch van

gezinsfase, noch van geslacht effecten gevonden.

Samengevat valt het op dat zowel inzake conflict -als steungedrag een aantal

consistente resultaten worden gevonden tussen positief en negatief gedrag. Hoewel

genderverschillen werden vastgesteld, blijkt positief conflict – en steungedrag door de

tijd heen namelijk af te nemen terwijl negatief (conflict)gedrag toeneemt tijdens de

gezinsontwikkelingscyclus.

Verband tussen de adaptieve processen en relatietevredenheid doorheen de

gezinsfasen

adaptieve processen en relatietevredenheid Zoals reeds gesteld gaan Karney en

Bradbury (1995) er in hun ‘kwetsbaarheid-stress-adaptatie-model’ vanuit dat de manier

waarop koppels omgaan met conflict en sociale steun een directe invloed heeft op

relatietevredenheid.

De bevindingen in deze studie lijken deze veronderstelling te ondersteunen, althans

voor een aantal aspecten van conflict en sociale steun bij zowel mannen als vrouwen.

Page 45: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

45

Uit de resultaten bleek een aantal verbanden die geen verwondering wekken. Zo zijn het

met name de positieve conflict –en steungedragingen die samenhangen met een grotere

relatietevredenheid en anderzijds blijken conflict –en steungedragingen met een

negatieve valentie voorspellers te zijn van een lagere relatietevredenheid.

Bij het bekijken van de resultaten valt ons in eerste instantie op dat niet àlle

aspecten van conflict en sociale steun met relatietevredenheid blijken samen te hangen.

Zowel bij mannen als vrouwen werden namelijk geen verbanden gevonden tussen

conflictfrequentie en emotionele steunverlening enerzijds en relatietevredenheid

anderzijds. Deze resultaten zijn interessant, daar men op intuïtieve basis zou verwachten

dat beide aspecten respectievelijk in negatieve en positieve zin met relatietevredenheid

samenhangen.

In tweede instantie stellen we geslachtsverschillen vast in de gevonden verbanden

tussen de adaptieve processen en relatietevredenheid. Op instrumentele steunverlening

(positief verband) en wederzijdse vermijding (negatief verband) na, blijken bij mannen

en vrouwen andere aspecten van conflict en sociale steun met relatietevredenheid samen

te hangen. Zo is het verwonderlijk dat enkel bij mannen een hogere steunfrequentie en

perceptie van conflict en enkel bij vrouwen een hogere perceptie van steun blijken

samen te hangen met relatietevredenheid.

In derde instantie blijkt dat het verband tussen sommige aspecten van conflict en

sociale steun enerzijds en relatietevredenheid anderzijds wordt gemodereerd door de

gezinsfase waarin mannen en vrouwen zich bevinden. Een opvallende trend hierbij is

dat sommige verbanden sterker worden naar het einde van de

gezinsontwikkelingscyclus toe. Dit is in het bijzonder het geval voor de gepercipieerde

aanwezigheid van steun en conflict, waarbij respectievelijk voor mannen en vrouwen

het verband met relatietevredenheid sterker werd in latere fasen van de

gezinsontwikkelingscyclus. Ook de gerapporteerde conflictfrequentie vertoont, althans

bij vrouwen, door de gezinsfasen heen een groter verband met relatietevredenheid.

Hoewel dit niet voor alle aspecten van conflict en sociale steun het geval is, kan

hieruit voorzichtig worden geconcludeerd dat zowel conflict als sociale steun doorheen

de gezinsontwikkelingscyclus een steeds belangrijker rol gaan spelen in

relatietevredenheid.

Page 46: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

46

Verband tussen conflict en sociale steun doorheen de gezinsfasen

Uit de analyses bleek dat voor beide geslachten de conflictfrequentie en

steunfrequentie met elkaar samenhangen. Hetzelfde geldt voor de perceptuele dimensie

van conflict en sociale steun.

Ten eerste werd een positief verband gevonden tussen conflictfrequentie en

steunfrequentie. Hoe vaker zich conflict voordoet in de relatie, hoe meer steun men

vraagt aan de partner. Partners zijn vermoedelijk sterk betrokken op elkaar waardoor ze

niet alleen conflict voeren over relationele stressoren, maar elkaar eveneens zien als een

bron van steun in het omgaan met individuele stressoren.

Net als in eerder onderzoek (bv. Pierce et al., 1991; Verhofstadt, Buysse, Rosseel,

& Peene, 2006) vonden we ten tweede dat hoe meer partners hun relatie zien als een

bron van conflict, hoe minder men zich gesteund voelde door de partner en vice versa.

Deze bevindingen leiden tot de conclusie dat conflict en sociale steun inderdaad aan

elkaar gerelateerd zijn en in onderzoek naar partnerrelaties dus niet los van elkaar

kunnen bekeken worden.

Beperkingen en sterktes van het onderzoek

Een eerste beperkende factor in deze studie is het cross-sectionele opzet ervan. In

dit onderzoek werden immers data gehanteerd van verschillende koppels uit

verschillende gezinsfasen. Op die manier was het in het kader van deze scriptie

mogelijk om op een goedkope en snelle verzameling data te genereren. Net omdat we

de evolutie van de adaptieve processen doorheen de fasen van de

gezinsontwikkelingscyclus heen bestuderen zou het echter waardevol zijn om

longitudinale data ter beschikking te hebben. Longitudinaal onderzoek zou immers tot

meer gefundeerde uitspraken leiden inzake de causale rol van conflict en sociale steun

in partnerrelaties.

Een tweede beperking van dit onderzoek komt voort uit de methode waarmee de

sample van 171 koppels is samengesteld, namelijk snowball-sampling. Deze vorm van

respondent-gestuurde sampling kan er immers voor zorgen dat de sample aan

vertekeningen onderhevig is en kan dus de generaliseerbaarheid van de resultaten in het

Page 47: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

47

gedrang brengen. Hoewel in deze studie deelnemers niet werden bevraagd op socio-

economische status valt het namelijk toch op dat het grootste deel van de steekproef

bestaat uit deelnemers met een vermoedelijk hoge socio-economische status

(middenklasse). Zo heeft de meerderheid van de mannen en vrouwen een hogere

opleiding genoten (hogeschool of universiteit), werken de meeste deelnemers als

bediende en weinig deelnemers als arbeider.

Een derde bemerking heeft betrekking op de gehanteerde indeling van de

gezinsontwikkelingscyclus van Lindahl et al. (1997). De transities uit hun indeling doen

zich volgens deze onderzoekers in het relationeel functioneren in de meeste culturen

voor. Ze wijzen er hierbij wel op dat deze gezinsontwikkelingsmijlpalen in

verschillende delen van de wereld, afhankelijk van elke cultuur op zich, verschillende

betekenissen kunnen hebben voor koppels.

Net als andere indelingen heeft ook deze visie een arbitrair karakter, hier omdat ze

in hoofdzaak is gebaseerd op de aan –of afwezigheid van kinderen. We zouden er ook

voor kunnen kiezen om de indeling van de gezinsontwikkelingscyclus niet op deze

klassieke familiale transitiemomenten te baseren, maar op basis van de leeftijd van de

partners. Dit zou mogelijk maken te onderzoeken of partners in verschillende

leeftijdscategorieën bijvoorbeeld meer of minder conflict rapporteren en welke

veranderingen in steungedrag optreden naarmate partners ouder worden. Een andere

mogelijkheid kan er in bestaan de gezinscyclus in fasen te verdelen op basis van de duur

van de relatie, eventueel gekoppeld aan het hebben van kinderen. Zo kan de impact op

relationeel functioneren van het krijgen van een eerste kind verschillend zijn bij koppels

met een verschillende relatieduur.

Er zou ook voor kunnen gekozen worden om de indeling van Lindahl et al. te

specifiëren of met een aantal fasen uit te breiden. Uit onderzoek naar partnerrelaties

blijkt namelijk dat een onderscheid kan gemaakt worden tussen samenwonen en

getrouwd zijn (bv. Stanley, Rhoades, & Markman, 2006) en dat ook de transitie naar

pensionering een invloed kan uitoefenen op relatietevredenheid (bv. Davey &

Szinovacz, 2004).

Een vierde beperking is gelinkt aan de nadelen van onderzoek via zelfrapportage.

Zo is het mogelijk dat partners sociaal wenselijk hebben geantwoord met bijvoorbeeld

een onderschatting van conflictfrequentie tot gevolg of een vertekende weergave van

Page 48: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

48

hun werkelijk conflict -en steungedrag. Via zelf-rapportage onderzoek krijgen we ook

geen zicht op hoe partners met elkaar interageren tijdens conflict –of steunepisodes.

Daarom is onderzoek via observatie dat conflict -en steungedrag on-line meet erg

waardevol (bv. Verhofstadt, Buysse, & Ickes, 2007).

Een vijfde beperking hangt samen met de exclusieve aandacht voor hetero-koppels.

In de toekomst moet gelijkaardig onderzoek zich ook op een sample van homoseksuele

koppels richten. Welke indeling in gezinsfasen hierbij ook wordt gehanteerd, het is

interessant om na te gaan in welke mate er zich gelijkenissen of veranderingen

voordoen in conflict en sociale steun in vergelijking met hetero-koppels.

Naast deze beperkende aspecten kan ook op een aantal sterktes in deze studie

gewezen worden. Vooreerst heeft deze studie een vernieuwend karakter en dit om een

drietal redenen. Ten eerste omdat conflict en sociale steun samen worden onderzocht,

wat in onderzoek naar partnerrelaties nog niet vaak is gebeurd. Eveneens vernieuwend

is de multi-dimensionele conceptualisatie van conflict en steun. Naast de dimensie van

frequentie van beide adaptieve processen werd namelijk ook een overte

gedragsdimensie onderkend, namelijk conflict -en steungedrag met een positieve en

negatieve valentie. Daarnaast onderkenden we, net als Bradbury en Fincham (2001), een

dimensie waarop coverte cognitieve en affectieve processen hun rol spelen tijdens

interacties tussen partners (gepercipieerde aanwezigheid van conflict en sociale steun).

Ten derde is deze studie vernieuwend omwille van de hantering van de

gezinsontwikkelingscyclus en de hieraan gekoppelde aandacht voor àlle fasen. Eerder

onderzoek was vooral toegespitst op de transitie naar samenwonen/ trouwen en op de

transitie naar het eerste ouderschap.

Tenslotte vormt ook de grootte van de steekproef (n=171) een sterkte. Een gevolg

hiervan was dat er voor alle gezinsfasen voldoende koppeldata beschikbaar waren.

Conclusies en implicaties

Deze studie laat ons toe een viertal conclusies te trekken die beantwoorden aan de

hiaten in het huidig onderzoek naar partnerrelaties.

Ten eerste kwamen we tot de vaststelling dat conflict en sociale steun als adaptieve

processen in een aantal van hun aspecten aan verandering onderhevig zijn doorheen de

Page 49: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

49

gezinsontwikkelingscyclus. Ten tweede werd ook één van de veronderstellingen uit het

model van Karney en Bradbury (1995) bevestigd, namelijk dat beide adaptieve

processen een belangrijke rol spelen in relatietevredenheid. Ten derde bleek ook dat

conflict en sociale steun verband houden met elkaar en dat ze niet los van elkaar

bestudeerd kunnen worden. Ten vierde werden genderverschillen vastgesteld. De

adaptieve processen maken veranderingen door naarmate partnerrelaties voortduren en

hebben invloed op de relatietevredenheid, maar dit is grotendeels verschillend voor

mannen en vrouwen.

Dit exploratief onderzoek toont aan dat onderzoek naar relationeel functioneren aan

de hand van de gezinsontwikkelingscyclus waardevol en relevant is. Hoewel de invloed

van de verschillende gezinsfasen niet uit elke analyse bleek, moet er op gewezen

worden dat dit voor een behoorlijk aantal aspecten van conflict én sociale steun wel het

geval is. Een theoretische implicatie hiervan is dat het pleidooi van sommige

onderzoekers (Karney & Bradbury, 1995; Fincham, 2003) voor de integratie van

conflict en sociale steun in onderzoek naar partnerrelaties terecht is.

In verder onderzoek kan de multi-dimensionele conceptualisatie van conflict en

sociale steun nog uitgebreid worden. Zo kan men ook aangaande de frequentie van

steunvragen en de perceptie van sociale steun een onderscheid maken tussen de

verschillende soorten sociale steun (emotioneel, instrumenteel, negatieve steun). Dit kan

leiden tot nog meer inzicht in hoe conflict en sociale steun zich voordoen in

partnerrelaties.

Tenslotte heeft huidig onderzoek als klinische implicatie dat er in therapie, naast de

focus op de individuele ontwikkeling van partners, ook aandacht moet uitgaan naar de

invloed van de normatieve transities op de relationele -en gezinsontwikkeling. Het is

immers duidelijk dat een aantal van de individuele en relationele stressoren waaraan

partners zich moeten adapteren gebonden zijn aan de transities uit de

gezinsontwikkelingscyclus.

Page 50: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

50

Bijlage 1

Uitkomsten van de Fischer r-naar-z transformaties na interactie-effecten tussen

gezinsfase en relatietevredenheid bij mannen en vrouwens: z-waarden, significantie-

niveau (eenzijdig)

Mannen gezinsfase x conflictfreq.

gezinsfase x steunperceptie

gezinsfase x emo. steunver.

gezinsfase x neg. steunver.

Fase 1 tgo fase 2

1.27 -1.88* -.96 -.09

Fase 1 tgo fase 3 -1.19 -2.96** .11 -1.41

Fase 1 tgo fase 4 1.28 -2.48** -.91 -1.15

Fase 1 tgo fase 5 .92 -2.02* .42 -1.31

Fase 2 tgo fase 3 -2.62** -1.13 1.15 -1.4

Fase 2 tgo fase 4 .03 -.65 .05 -1.12

Fase 2 tgo fase 5 -.29 -.25 1.41 -1.29

Fase 3 tgo fase 4 2.62** .47 -1.09 .26

Fase 3 tgo fase 5 2.17* .81 .34 .01

Fase 4 tgo fase 5 -.31 .36 1.36 .23

(*p < .05; **p < .01; *** p < .001)

Page 51: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

51

Vrouwen gezinsfase x conflictfreq.

gezinsfase x conflict. perc.

gezinsfase x emo. steunver.

gezinsfase x constr. comm.

Fase 1 tgo fase 2

1.72* 2.76** 1.69* -1.19

Fase 1 tgo fase 3 1.01 2.68** 1.62 -1.74*

Fase 1 tgo fase 4 2.16* 3.48** .04 -1.59

Fase 1 tgo fase 5 3.54** 1.04 1.37 .57

Fase 2 tgo fase 3 -.77 -.1 -.09 -.58

Fase 2 tgo fase 4 .5 .79 -1.74* -.43

Fase 2 tgo fase 5 2.03* -1.66* -.25 1.79*

Fase 3 tgo fase 4 1.26 .89 -1.66* .14

Fase 3 tgo fase 5 2.76** -1.58 -.16 2.34**

Fase 4 tgo fase 5 1.52 -2.39** 1.39 2.18*

(*p < .05; **p < .01; *** p < .001)

Page 52: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

52

REFERENTIES

Ahlborg, T., & Strandmark, M. (2006). Factors influencing the quality of intimate

relationships six months after delivery - First-time parents' own views and

coping strategies. Journal of Psychosomatic obstetrics and Gynecology, 27(3),

163-172.

Aldous, J. (1994). Family careers: Rethinking the developmental perspectives. Sage

publications, Thousand oaks.

Amato, P.R., Johnson, D.R., Booth, A., & Rogers, S.J. (2003). Continuity and change in

marital quality between 1980 and 2000. Journal of Marriage and the Family, 65,

1-22.

Beach, S.R.H., Fincham, F.D., Katz, J., & Bradbury, T.N. (1996). Social support in

marriage: A cognitive perspective. In B. Sarason, G.R. Pierce, & I.G. Sarason

(Eds.), Handbook of social support and the family (pp. 43-66). New York:

Plenum Press.

Beckham, K., & Giordano, J. A. (1986). Illness and impairment in elderly couples:

Implications for marital therapy. Family Relations, 35, 257-261.

Bee, H.L. (1998) Lifespan Development – 2nd edition. Addison-Wesley Educational

Publishers Inc.

Belsky, J. (1990). Children and marriage. In F.D. Fincham & T.N. Bradbury (Eds.), The

Psychology of Marriage: Basic Issues and Applications (pp.172-200). New-

York: Guilford.

Belsky, J., & Hsieh, K. (1998). Patterns of marital change during the early childhood

years: parent personality, coparenting, and division-of-labor correlates. Journal

of Family Psychology, 12(4), 511-528.

Belsky, J., & Pensky, E. (1988). Marital change across the transition to parenthood.

Marriage and Family Review, 12, 133-156.

Belsky, J., & Rovine, M. (1990). Patterns of marital change across the transition to

parenthood: Pregnancy to three years postpartum. Journal of Marriage and the

Family, 52, 5-19.

Belsky, J., Spanier, G.B., & Rovine, M. (1983). Stability and change in marriage across

the transition to parenthood. Journal of Marriage and the Family, 45, 567-577.

Page 53: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

53

Bradbury, T.N. (1995). Assessing the 4 fundamental domains of marriage. Family

Relations, 44(4), 459-468.

Bradbury, T.N., & Fincham, F.D. (2001). Dimensions of Marital and Family

Interaction. In J. Touliatos, B.F. Perlmutter, & M.A. Strauss (Eds.), Handbook of

family measurement techniques, (Vol 1, pp. 9-23). Thousand Oaks, CA: Sage

Bradbury, T.N., Fincham, F.D., & Beach, S.R.H. (2000). Research on the nature and

determinants of marital satisfaction. Journal of marriage and the family, 62,

964-980.

Bradbury, T.N., & Karney, B.R. (2004). Understanding and altering the longitudinal

course of marriage. Journal of marriage and the family, 66(4), 862-881.

Bradbury, T.N., & Pasch, L.A. (1994). The Social Support Interaction Coding System

(SSICS). Unpublished coding manual, University of California, Los Angeles.

Brown, S.L. (2003). Relationship quality dynamics of cohabiting unions. Journal of

Family Issues, 24(5), 583-601.

Brown, S.L., & Booth, A. (1996). Cohabitation versus marriage: a comparison of

relationship quality. Journal of Marriage and the Family, 58, 668-678.

Buysse, A. (2006). Cursus relatie -en gezinsstudie, partim 1: Partnerrelatie vanuit

levensperspectief, Universiteit Gent .

Canary, D.J., Cupach, W.R., & Messman, S. (1995). Relationship Conflict. Thousand

Oaks, CA: Sage.

Carels, R.A., & Baucom, D.H. (1999). Support in marriage: Factors associated with on-

line perceptions of support helpfulness. Journal of Family Psychology, 13(2),

131-144.

Carstensen, L.L., Gottman, J.M., & Levenson, R.W. (1995). Emotional behavior in

long-term marriage. Psychology and Aging, 10, 140-149.

Chen, H., Cohen, P., Kasen, S., Johnson, J.G., Ehrensaft, M., & Gordon, K. (2006).

Predicting conflict within romantic relationships during the transition to

adulthood. Personal Relationships, 13(4), 411-427.

Cherlin, A.J. (1992). Marriage, divorce, remarriage (2nd ed.). Cambridge, MA:

Harvard University Press.

Cherlin, A.J. (1996). Public and Private Families. McGraw-Hill.

Page 54: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

54

Christensen, A., & Pasch, L. (1993). The sequence of marital conflict: an analysis of

seven phases of marital conflict in distressed and nondistressed couples. Clinical

Psychology Review, 13, 3-14.

Christensen, A., & Sullaway, M. (1984). Communication Patterns Questionnaire.

Unpublished Manuscript. University of Califorinia, Department of Psuchology,

Los Angeles.

Collins, R., & Coltrane, S. (1995). Sociology of Marriage and the Family: Gender,

Love, and Property. 4th ed. Nelson-Hall.

Collins, N.L., & Feeney, B.C. (2000). A safe haven: An attachment theory perspective

on support seeking and caregiving in intimate relationships. Journal of

Personality and Social Psychology, 78, 1053-1073.

Cooper, P.J., Tomlinson, M., Swartz, L., Woolgar, M., Hurray, L., & Holteno, C.

(1999). Post-partum depression and the mother-infant relationship in a South

African peri-urban settlement. Britisch Journal of Psychiatry, 175, 554-558.

Cramer, D. (2006). How a supportive partner may increase relationship satisfaction.

Britisch Journal of Guidance & Counselling, 34(1), 117-131.

Cui, M., Lorenz, F.O., Conger, R.D., Melby, J.N., & Bryant, C.M. (2005). Observer,

self-, and partner reports of hostile behaviors in romantic relationships. Journal

of Marriage and the Family, 67(5), 1169-1181.

Cutrona, C.E. (1996). What is social support and what makes you think yoy have it? In

C.E. Cutrona (Ed.), Social support in couples: marriage as a resource in times

of stress (pp. 1-17). Camifornia, Ssage Publications.

Cutrona, C.E., & Russell, D.W. (1990). Type of social support and specific stress:

toward a theory of optimal matching. In Barbara R. Sarason, Irwin G. Sarason

and Gregory R. Pierce (Eds.), Social support: an interactinal view (pp. 319-

365). Wiley –interscience publication, New York.

Dalgas-Pelish, P. (1993). The impact of the first child on marital happiness. Journal of

Advanced Nursing, 18, 437-441.

Davey, A., & Szinovacz, M.E. (2004). Dimensions of marital quality and retirement.

Journal of Family Issues, 25 (4), 431-464.

Dunkel-Schetter, C., & Bennett, T.L. (1990). Differentiating the cognitive and

behavioral aspects of social support. In Barbara R. Sarason, Irwin G. Sarason ,&

Page 55: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

55

Gregory R. Pierce (Eds.), Social support: an interactional view (pp. 267-296).

Wiley –interscience publication, New York.

Filsinger, E.E., & Thoma, S.J. (1988). Behavioral antecedents of relationship stability

and adjustment: A 5-year longitudinal study. Journal of Marriage and the

Family, 50, 785-795.

Fincham, F.D. (2003). Marital conflict: correlates, structure, and context. Current

directions in psychological science, 12(1), 23-27.

Francis-Connolly, E. (2002). The unpredictability of habits and routines for mothers of

preschool-age children. Occupational Therapy Journal of Research, 22, 94S-

95S.

Fuller, T.L., & Fincham, F.D. (1994). The marital life cycle: A developmental approach

to the study of marital change. In L’Abate, L., (Eds.), Handbook of family

psychology and psychopathology (pp. 60-81). New York, US: Wiley and sons.

Gelles, R.J. (1995). Contemporary Families: A Sociological View. Sage Publications.

Gottman, J.M., & Levenson, R.W. (1999). How stable is marital interaction over time ?

Family Process, 38, 159-165.

Gottman, J.M., & Notarius, C.I. (2000). Decade review: Observing marital interaction.

Journal of Marriage and the Family, 62, 927-947.

Guttmann, J., & Lazar, A. (2004). Criteria for marital satisfaction: does having a child

make a difference? Journal of reproductive and infant psychology, 22(3), 147-

155.

Heene, E., Buysse, A., & Van Oost, P. (2000). Assessment van het relationeel

functioneren: de ontwikkeling van het Nederlandstalig instrumentarium.

Nederlands tijdschrift voor de psychologie, 55, 203-216.

Helms-Erikson, H. (2001). Marital quality ten years after the transition to parenthood:

Implications of the timing of parenthood and the division of housework. Journal

of marriage and the family, 63(4), 1099-1110.

Hojjat, M. (2000). Sex differences and perceptions of conflict in romantic relationships.

Journal of Social and Personal Relationships, 17, 598-617.

Huston, T.L., McHale, S.M., & Crouter, A. (1986). When the honeymoon’s over:

changes in the marriage relationship over the first year. In R. Gilmour & S. Duck

(Eds.), The emerging Field of Personal Relationships. Hillsdale: NJ: Erlbaum.

Page 56: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

56

Johnson, D.R., White, L.K., Edwards, J.N., & Booth, A. (1986). Dimensions of marital

quality – Towards methodological and conceptual refinemant. Journal of

Family Issues, 7(1), 31-49.

Julien, D., Chartrand, E., Simard, M.-C., Bouthillier, D., & Bégin, J. (2003). Conflict,

social support, and relationship quality: An observational study of heterosexual,

gay male, and lesbian couples’ communication. Journal of Family Psychology,

17(3), 419-428.

Karney, B.R., & Bradbury, T.N. (1995). The longitudinal course of marital quality and

stability: A review of theory, method, and research. Psychological Bulletin, 118,

3-34.

Keith, P.M., & Schafer, R. (1986). Housework, disagreement, and depression among

youngster and older couples. American Behavioral Scientist, 29, 405-422.

Larson J.H., & Holman, T.B. (1994). Premarital predictors of marital quality and

stability. Family Relations, 43(2), 228-237.

Lauer, R. H., Lauer, J. C., & Kerr, S.T. (1990). The long-term marriage: Perceptions of

stability and satisfaction. International Journal of Aging and Human

Development, 31, 189-195.

Levenson, R.W., Cartensen, L.L., & Gottman, J.M. (1993). Long-term marrriage: Age,

gender, and satisfaction. Psychology and Aging, 8, 301-313.

Lindahl, K.M., Malik, N.M., & Bradbury, T.N. (1997). The developmental course of

couples’ relationships. In W. Kim Halford & Howard J. Markman (Eds.) Clinical

Handbook of marriage and couples interventions (pp.202-223). New York, US:

Wiley ans sons.

Lloyd, S.A. (1987). Conflict in premarital relationships: differential perceptions of

males and females, Family Relations, 36, 290-294.

Lorenz F.O., Hraba, J., & Pechacova, Z. (2001). Effects of spouse support and hostility

on trajectories of Czech couples' marital satisfaction and instability. Journal of

Marriage and the Family, 63(4), 1068-1082.

MacDermid, S.M., Huston, T.L., & McHale, S.M. (1990). Changes in marriage

associated with the transition to parenthood: individual differences as a function

of sex-role attitudes and changes in the division of household labor. Journal of

Marriage and the Family, 52, 475-486.

Page 57: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

57

Manning, W.D. (1993). Marriage and cohabitation following premarital conception.

Journal of Marriage and the Family, 55, 839-850.

Manning, W.D. (1995). Cohabitation, marriage, and entry into motherhood. Journal of

Marriage and the Family, 57, 191-200.

Markman, H.J., Duncan, S.W., Storaasli, R.D., & Howes, P.W. (1987). The prediction

and prevention of marital distress: A longitudinal investigation. In K. Hahlweg

& M. Goldstein (Eds.), Understanding major mental disorder: The contribution

of family interaction research. New York: Family Process.

McGonagle, K.A., Kessler, R.C., & Schilling, I.H. (1993). The effects of marital

disagreement style, frequency, and outcome on marital disruption. Journal of

Social and Personal Relationships, 10, 385-404.

Murray, S.L., Holmes, J.G., & Griffin, D.W. (1996). The self-fulfilling nature of

positive illusions in romantic relationships: Love is not blind, but prescient.

Journal of Personality and Social Psychology, 71(6), 1155-1180.

Neff, L.A., & Karney, B.R. (2004). How does context affect intimate relationships?

Linking external stress and cognitive processes within marriage. Personality and

Social Bulletin, 30(2), 134-148.

Noller, P., Feeney, J.A., Sheehan, G., & Peterson, C. (2000). Marital conflict patterns:

Links with family conflict and family members’ perceptions of one another.

Personal Relationships, 7, 79-94.

Noller, P., & White, A. (1990). The validity of the Communication Patterns

Questionaire. Psychological Assessment, 2, 478-482.

Pasch, L.A., & Bradbury, T.N. (1998). Social support , conflict, and the development of

marital dysfunction. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66(2), 219-

230.

Pierce, G.R., Sarason, I.G., & Sarason, B.S. (1991). General and relationship-based

perceptions of social support: are two constructs better than one ? Journal of

Personality an Social Psychology, 61(6), 1028-1039.

Pierce, G.R., Sarason, B.R., Sarason, I.G., Solky-Butzel, J.A., & Nagle, L.C. (1997).

Asessing the quality of personal relationships. Journal of Social and Personal

Relationships, 14, 339-356.

Page 58: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

58

Punyanunt-Carter, N.M. (2004). Reported affectionate communication and satisfaction

in marital and dating relationships. Psychological Reports, 95(3), 1154-1160.

Rapoport, R. (1962). Normal crisis, family structure, and mental health. Family process,

2, 68-80.

Robinson, L. C., & Blanton, P. W. (1993). Marital strengths in enduring marriages.

FamilyRelations, 42, 38-45.

Rollins, B.C., & Feldham, H. (1970). Marital satisfaction over the life cycle. Journal of

Marriage and the Family, 32, 20-28.

Sarason, B.R., Sarason, I.G., & Gurung, R.A.R. (1997). Close personal relationships

and health outcomes: A key to the role of social support. In S. Duck (Ed.),

Handbook of Persobal Relationships: Theory, research, and interventions (2nd

ed., pp. 547-573). New York: Wiley.

Schulz, F., & Blossfeld, H.P. (2006). How does the division of domestic labor change in

the course of marriage? A longitudinal study of the first 14 years of marriage in

West Germany. Kolner Zeitschrift fur Soziologie und Sozialpsychologie, 58(1),

23-+.

Schulz, M.S., Cowan, C.P., & Cowan, P.A. (2006). Promoting healthy beginnings: A

randomized controlled trial of a preventive intervention to preserve marital

quality during the transition to parenthood. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 74(1), 20-31.

Shapiro, A.F., Gottman, J.M., & Carrere, S. (2000). The baby and the marriage:

Identifying factors against decline in marital satisfaction after the first baby

arrives. Journal of Family Psychology, 14(1), 59-70.

Silverberg, S.B., & Steinberg, L. (1990). Psychological well-being of parents with early

adolescent children. Developmental Psychology, 26(4), 658-666.

Spanier, G. (1976). Measuring dyadic adjustment: New scales for assessing the quality

of marriage and similar dyads. Journal of Marriage and the Family, 38, 15-28.

Spear, H.J., & Kulbok, P. (2004). Autonomy and adolescence: A concept analysis.

Public Health Nursing, 21(2), 144-152.

Stanley, S.M., Rhoades, G.K., & Markman, H.J. (2006). Sliding versus deciding: Inertia

and the premarital cohabitation effect. Family Relations, 55 (4), 499-509.

Page 59: UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/292/954/RUG01-001292954...Er werd exploratief cross-sectioneel onderzoek verricht op basis van zelf-rapportage

59

Steinberg, L. (1987). The impact of puberty on family relations: Effects of pubertal

status and pubertal timing. Developmental Psychology, 23, 451–460.

Thorp, S.R., Krause, E.D., Cukrowicz, K.C., & Lynch, T.R. (2004). Postpartum partner

support, demand withdraw communication, and maternal stress. Psychology of

Women, 28(4), 362-369.

Twenge, J.M., Campbell, W.K., & Foster, C.A. (2003). Parenthood and marital

satisfaction: A meta-analytic review. Journal of Marriage and the Family, 65(3),

574-583.

Umberson, D., Williams, K., Powers, D.A., Chen, M.D., & Campbell, A.M. (2005). As

good as it gets? A life course perspective on marital quality. Social Forces,

84(1), 493-511.

VanLaningham, J., Johnson, D.R., & Amato, P. (2001). Marital happiness, marital

duration, and the U-shaped curve: Evidence from a five-wave panel study.

Social Forces, 79(4), 1313-1341.

Van Willigen, M., & Drentea, P. (2001). Benefits of equitable relationships: The impact

of sense of fairness, household division of labor and decision making power on

percieved support. Sex Roles, 44(9/10), 571-597.

Verhofstadt, L.L. (2005). Conflict and social suppport: An interactional analysis within

couples. Unpublished doctoral dissertation. Ghent University, Belgium.

Verhofstadt, L.L., Buysse, A., & Ickes, W. (2007). Social support in couples: An

examination of gender differences using self-report and observational methods.

Sex Roles, 57 (3-4), 267-282.

Verhofstadt, L.L., Buysse, A., Roseel, Y., & Peene, O.J. (2006). Confirming the three-

factor structure of the quality of relationships inventory within couples.

Psychological Assessment, 18 (1), 15-21.

White, L., & Edwards, J.N. (1990). Emptying the nest and parental well-being – An

analysis of national panel data. American Sociological Review, 55(2), 235-242.

Zietlow, P., & Sillars, A. (1988). Life-stage differences in communication during

marital conflicts. Journal of Social and Personal Relationships, 5, 223-245.