Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en...

145
Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE eco-scan bvba Top Halen bvba Industrieweg 114H Struikstraat 1 9032 Wondelgem 3545 Halen

Transcript of Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en...

Page 1: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen

Kennisgeving / ontwerp-MER

TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba Top Halen bvba

Industrieweg 114H Struikstraat 1

9032 Wondelgem 3545 Halen

Page 2: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving / ontwerp-MER 2

titel: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande

varkenshouderij te Halen

rapportnummer: M15HALV1_kennisgeving / ontwerp-MER

projectcode: M15HALV1

trefwoorden: uitbreiding, hernieuwing, varkens, Halen

opdrachtgever: Top Halen bvba

projectlocatie: Struikstraat 1

3545 Halen

opdrachtnemer: eco-scan bvba

Industrieweg 114H

B – 9032 Gent

België

Tel.: +32 9 265 74 06

Fax: +32 9 265 74 05

[email protected]

contactpersoon: Marjan Speelmans

[email protected]

goedgekeurd: voor eco-scan bvba door

ir. Toon Van Elst

datum: februari 2016

copyright: © 2016, eco-scan bvba

Page 3: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 3

Colofon

Opdrachtgever: Top Halen bvba

Kloosterpoort 14

3960 Bree

KBO: 0881.663.534

[email protected]

Projectlocatie: Struikstraat 1

3545 Halen

Opstellers rapport:

Studiebureau eco-scan bvba

Industrieweg 114H

9032 Gent (Wondelgem)

M.e.r.-deskundigen

Discipline lucht

Nico Raes (OLFASCAN nv)

Disciplines bodem en water

Peter Hermans (United Experts CVBA)

Coördinatie en Discipline fauna en flora

Marjan Speelmans (eco-scan bvba)

Medewerker(s) MER

Gwynet Leyre (eco-scan bvba), medewerkster coördinatie en overige disciplines

Volker Spessart (eco-scan bvba), medewerker geluid

Page 4: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 4

Inhoudsopgave

Colofon ................................................................................................................... 3

Inhoudsopgave .......................................................................................................... 4

Lijst van tabellen .................................................................................................... 10

Verklarende woordenlijst .......................................................................................... 12

Afkortingenlijst ....................................................................................................... 15

Voorwoord ............................................................................................................. 17

1 Inleiding ........................................................................................................... 20

1.1 Beknopte beschrijving van het project ................................................................ 20

1.2 Toetsing aan m.e.r.-plicht ................................................................................ 20

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages ........................................................... 21

1.4 Betrokken partijen ......................................................................................... 21

1.4.1 Initiatiefnemer – uitbater .............................................................................21

1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen ......................................21

1.4.3 Taakverdeling ...........................................................................................22

2 Situering project ................................................................................................ 23

2.1 Ruimtelijke situering ....................................................................................... 23

2.2 Vergunningstoestand ....................................................................................... 23

2.3 Administratieve voorgeschiedenis ...................................................................... 26

2.4 Randvoorwaarden .......................................................................................... 28

2.4.1 Juridische randvoorwaarden ..........................................................................28

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden .....................................................................33

3 Projectbeschrijving ............................................................................................. 40

3.1 Verantwoording project ................................................................................... 40

3.2 Bedrijfsinfrastructuur ...................................................................................... 40

3.3 Capaciteit..................................................................................................... 42

3.4 Afbraak- en aanlegfase .................................................................................... 43

3.5 Exploitatie- en productiecyclus .......................................................................... 44

3.6 Grondstoffen en residuen ................................................................................. 45

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s ................................................................ 48

4.1 Beschrijving alternatieven ................................................................................ 48

Page 5: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 5

4.1.1 Nulalternatief ...........................................................................................48

4.1.2 Doelstellingsalternatieven .............................................................................48

4.1.3 Locatiealternatieven ...................................................................................48

4.1.4 Uitvoeringsalternatieven ..............................................................................48

4.2 Ontwikkelingsscenario’s ................................................................................... 49

4.2.1 Autonome ontwikkeling ................................................................................49

4.2.2 Gestuurde ontwikkeling ................................................................................49 4.2.2.1 Ruimtelijke ordening ...................................................................................... 49 4.2.2.2 Mestdecreet ................................................................................................ 49 4.2.2.3 Ammoniakemissie ......................................................................................... 49

5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling ............................................................. 50

6 Disciplinegerichte aanpak ..................................................................................... 52

7 Discipline lucht .................................................................................................. 54

7.1 Geur ........................................................................................................... 54

7.1.1 Problematiek ............................................................................................54

7.1.2 Afbakening studiegebied...............................................................................54

7.1.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................54 7.1.3.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels ............................................... 55 7.1.3.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie ......... 55 7.1.3.3 Geuremissie door kadaveropslag ........................................................................ 59 7.1.3.4 Significantiekader voor geur ............................................................................. 59

7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................60 7.1.4.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels ............................................... 60 7.1.4.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie ......... 60 7.1.4.3 Geuremissie door andere bronnen ...................................................................... 63

7.1.5 Synthese van de milieu-effecten voor geur .........................................................63

7.2 Stof ............................................................................................................ 63

7.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ...............63

7.2.2 Afbakening studiegebied...............................................................................64

7.2.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................64 7.2.3.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen ......... 64 7.2.3.2 Andere bronnen ............................................................................................ 65 7.2.3.3 Significantiekader voor stof .............................................................................. 65

7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................66 7.2.4.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen ......... 66 7.2.4.2 Andere bronnen ............................................................................................ 68

7.2.5 Synthese van de milieu-effecten voor stof ..........................................................68

7.3 Verzuring en vermesting .................................................................................. 69

7.3.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ...............69

7.3.2 Afbakening studiegebied...............................................................................69

7.3.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................70 7.3.3.1 Bepaling van de verzurende en vermestende emissie ................................................ 70 7.3.3.2 Modellering van verzurende en vermestende emissies ............................................... 70 7.3.3.3 Toetsing van de verzurende en vermestende depositie .............................................. 71 7.3.3.4 Significantiekader voor verzuring en vermesting ..................................................... 71

7.3.4 Beschrijving van de emissies ..........................................................................71

7.4 Broeikasgas ................................................................................................... 72

7.5 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline lucht ............................... 73

Page 6: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 6

7.6 Milderende maatregelen .................................................................................. 74

7.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen .................................................................74

7.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ...................................................................74

8 Discipline bodem ................................................................................................ 75

8.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie .............. 75

8.2 Afbakening studiegebied .................................................................................. 76

8.3 Methodiek en significantiekader......................................................................... 76

8.3.1 Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen ...................................................76

8.3.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting .....................................77

8.3.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden .............................78

8.3.4 Significantiekader voor de discipline bodem .......................................................78

8.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten ................................................ 78

8.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen .................................78

8.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting .....................................79 8.4.2.1 Mestafzet ................................................................................................... 79 8.4.2.2 Mestopslag .................................................................................................. 79

8.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden .............................80

8.5 Synthese van de milieu-effecten ........................................................................ 80

8.6 Milderende maatregelen .................................................................................. 81

8.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen .................................................................81

8.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ...................................................................81

9 Discipline water ................................................................................................. 82

9.1 Grondwater .................................................................................................. 82

9.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ...............82

9.1.2 Afbakening studiegebied...............................................................................83

9.1.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................83 9.1.3.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase .............................................................. 83 9.1.3.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie .................................................... 84 9.1.3.3 Significantiekader voor grondwater ..................................................................... 86

9.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................87 9.1.4.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase .............................................................. 87 9.1.4.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie .................................................... 87

9.2 Oppervlaktewater .......................................................................................... 89

9.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie...............89

9.2.2 Afbakening studiegebied...............................................................................90

9.2.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................91 9.2.3.1 Watertoets ................................................................................................. 91 9.2.3.2 Oppervlaktewaterverontreiniging ....................................................................... 91 9.2.3.3 Significantiekader voor oppervlaktewater ............................................................. 91

9.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................92

9.3 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline water .............................. 92

9.4 Milderende maatregelen .................................................................................. 93

9.4.1 Project-geïntegreerde maatregelen .................................................................93

10 Discipline geluid en trillingen ................................................................................ 94

Page 7: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 7

10.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ............... 94

10.2 Afbakening studiegebied .................................................................................. 94

10.3 Methodiek en significantiekader......................................................................... 94

10.3.1 Bepaling geluidsvermogen ventilatoren .............................................................94

10.3.2 Bepaling achtergrondgeluidsdrukniveaus ............................................................95

10.3.3 Aannames werking ventilatoren ......................................................................95

10.3.4 Modelleringen ...........................................................................................96

10.3.5 Evaluatie .................................................................................................97

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten ................................................ 98

10.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 102

10.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 103

10.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 103

10.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 103

11 Discipline fauna en flora ..................................................................................... 105

11.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ............ 105

11.2 Afbakening studiegebied ................................................................................ 106

11.3 Methodiek en significantiekader....................................................................... 106

11.3.1 Direct ecotoopverlies ................................................................................ 107

11.3.2 Verzurende en vermestende depositie ............................................................ 107

11.3.3 Verdroging ............................................................................................. 109

11.3.4 Rustverstoring ......................................................................................... 109

11.3.5 Significantiekader voor de discipline fauna en flora ............................................. 109

11.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten .............................................. 110

11.4.1 Direct ecotoopverlies ................................................................................ 110

11.4.2 Verzurende depositie ................................................................................ 110

11.4.3 Vermestende depositie .............................................................................. 112

11.4.4 Verdroging ............................................................................................. 114

11.4.5 Rustverstoring ......................................................................................... 114

11.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 114

11.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 115

11.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 115

11.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 115

12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie .......................................... 116

12.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ............ 116

12.2 Afbakening studiegebied ................................................................................ 117

12.3 Methodiek en significantiekader....................................................................... 117

12.3.1 Het landschap als relatiesysteem .................................................................. 117

12.3.2 Erfgoedaspecten ...................................................................................... 118

12.3.3 Perceptieve aspecten ................................................................................ 118

12.3.4 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ..... 118

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten .............................................. 119

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem .................................................................. 119

Page 8: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 8

12.4.2 Erfgoedaspecten ...................................................................................... 119 12.4.2.1 Bouwkundig erfgoed ..................................................................................... 119 12.4.2.2 Archeologie ................................................................................................ 119

12.4.3 Perceptieve aspecten ................................................................................ 120

12.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 121

12.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 121

12.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 121

12.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 121

13 Discipline mens ................................................................................................. 122

13.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ............ 122

13.2 Afbakening studiegebied ................................................................................ 122

13.3 Methodiek en significantiekader....................................................................... 122

13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten .............................................. 124

13.4.1 Klachtenregistratie ................................................................................... 124

13.4.2 Verkeershinder ........................................................................................ 124

13.4.3 Geluidshinder ......................................................................................... 125

13.4.4 Geurhinder............................................................................................. 125

13.4.5 Stofhinder.............................................................................................. 125

13.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 125

13.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 126

13.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 126

13.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 126

14 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets ...................................... 127

14.1 Algemene toelichting Watertoets ..................................................................... 127

14.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets ...................... 127

15 Natura 2000-toets ............................................................................................. 129

16 Overzicht en toetsing van de Best Beschikbare Technieken ......................................... 130

17 Monitoring en evaluatie ...................................................................................... 133

17.1 Controle .................................................................................................... 133

17.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau ........................................ 133

17.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau ........................................... 133

17.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater .............................. 133

17.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks................................ 133

17.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten ......................... 133

18 Grensoverschrijdende effecten ............................................................................. 134

19 Leemten in de kennis ......................................................................................... 135

Page 9: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 9

20 Tewerkstelling- en investeringsrapport ................................................................... 136

20.1 Tewerkstelling ............................................................................................. 136

20.2 Investeringen .............................................................................................. 136

20.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen ................................................. 136

21 Conclusie ......................................................................................................... 137

22 Literatuurlijst ................................................................................................... 140

23 Bijlagen ........................................................................................................... 144

Page 10: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 10

Lijst van tabellen Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen ................................ 21 Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van de inrichting .......................... 23 Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf Top Halen bvba.................................... 24 Tabel 4 Exploitatie- en milieuvergunningen ......................................................................... 26 Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen .......................................................................... 26 Tabel 6 Juridische randvoorwaarden ................................................................................. 28 Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden ............................................................................. 33 Tabel 8 Bedrijfsinfrastructuur .......................................................................................... 40 Tabel 9 Minimumoppervlakten voor gespeende varkens volgens het KB van 15 mei 2003 ................ 43 Tabel 10 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-

matrix) ....................................................................................................................... 51 Tabel 11 Significantiekader voor geur ................................................................................ 59 Tabel 12 Toetsing aan de Vlarem II afstandsregels ................................................................. 60 Tabel 13 Geuremissiefactoren voor de verschillende op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

................................................................................................................................ 60 Tabel 14 Geuremissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ................................................... 61 Tabel 15 Aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt .................. 61 Tabel 16 Geurconcentratie ter hoogte van de aangeduide indicatorwoningen................................... 62 Tabel 17 Samenvatting effecten voor geur .......................................................................... 63 Tabel 18 Significantiekader voor stof ................................................................................. 65 Tabel 19 Stofemissiefactoren voor de verschillende stalsystemen ............................................. 66 Tabel 20 Stofemissie (zowel PM2,5 als PM10) ten gevolge van de bedrijfsexploitatie (opgedeeld in het

aantal bronnen dat in de modellering gebruikt wordt) ............................................................ 66 Tabel 21 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen ..................................................... 67 Tabel 22 Samenvatting effecten voor stof ........................................................................... 68 Tabel 23 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j) ................................................................ 69 Tabel 24 NH3-emissie door veeteelt voor 2013 voor Halen (kg/j) (VMM, 2014a) ............................ 69 Tabel 25 Gemiddelde droge depositiesnelheden (Schrooten et. al. (2006)) ................................. 70 Tabel 26 Ammoniakemissiefactoren voor relevante stalsystemen .............................................. 71 Tabel 27 Ammoniakemissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ............................................ 72 Tabel 28 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Halen in 2010,

en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2012) .................. 72 Tabel 29 Samenvatting effecten voor de discipline lucht ........................................................ 73 Tabel 30 Geologische opbouw .......................................................................................... 76 Tabel 31 Significantiekader voor de discipline bodem ............................................................ 78 Tabel 32 Mestopslagcapaciteit van het bedrijf ...................................................................... 79 Tabel 33 Samenvatting effecten voor de discipline bodem ...................................................... 80 Tabel 34 Significantiekader voor grondwater ....................................................................... 86 Tabel 35 Bepaling grondwatertafeldaling ............................................................................ 88 Tabel 36 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting .................... 88 Tabel 37 Significantiekader voor oppervlaktewater ............................................................... 91 Tabel 38 Samenvatting effecten voor de discipline water ........................................................ 92 Tabel 39 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen .............................................. 97 Tabel 40 Overzicht aantal ventilatoren in de huidige situatie ...................................................... 98 Tabel 41 Overzicht aantal ventilatoren in de gewenste situatie ................................................... 98 Tabel 42 Overzicht verschillende richtwaarden .................................................................... 99 Tabel 43 Gemodelleerde geluidsvermogenniveaus ................................................................... 100 Tabel 44 Toetsing continue bronnen in de huidig situatie ...................................................... 101 Tabel 45 Toetsing continue bronnen in de gewenste situatie .................................................. 101 Tabel 46 Toetsing incidentele bronnen huidige situatie ......................................................... 102 Tabel 47 Toetsing incidentele bronnen gewenste situatie ...................................................... 102

Page 11: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 11

Tabel 48 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen ...................................... 103 Tabel 49 (potentiële) habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 2

kilometer rondom de inrichting ....................................................................................... 106 Tabel 50 Significantiekader voor verzurende en vermestende deposities ................................... 108 Tabel 51 Significantiekader voor de discipline fauna en flora .................................................. 109 Tabel 52 Te onderzoeken elementen binnen aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van

de inrichting) en de maximale verzurende depositie ............................................................. 110 Tabel 53 Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van

de inrichting) en de maximale verzurende depositie ............................................................. 111 Tabel 54 Te onderzoeken elementen in aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale vermestende depositie ............................................................... 112 Tabel 55 Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van

de inrichting) en de maximale verzurende depositie ............................................................. 113 Tabel 56 Samenvatting effecten voor de discipline fauna en flora ............................................ 114 Tabel 57 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ........ 118 Tabel 58 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie .. 121 Tabel 59 Significantiekader voor de discipline mens ............................................................. 123 Tabel 60 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ................... 124 Tabel 61 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens .............................................. 126 Tabel 62 Overzicht Best Beschikbare technieken voor de veeteeltsector ................................... 130

Page 12: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 12

Verklarende woordenlijst

abiotisch milieu de niet-levende materie

aerodynamische diameter de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een

bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat

stofdeeltje

alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei

ammoniak NHз, scherpriekend gas (= ammoniakgas)

ammonium het ion NH4+, waarvan ammoniumbasen en –zouten afgeleid worden

antropogeen ontstaan door menselijke activiteit

aquifer ondergrondse verzadigde watervoerende zandafzettingen, (deels) omgeven door

ondoordringbare lagen zoals kleipakketten

autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding

van buitenaf

Belgisch Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-

invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te

beoordelen

biotisch met betrekking tot de levende materie

bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt worden door hun

grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de

blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan

bronnencluster twee (of meer) bronnen met een gelijkaardig geurkarakter vormen een cluster

wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau (0,5 ouE/m³)

van de ander bron is gelegen

denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije

stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaerobe omstandigheden

depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem, het is een hoeveelheid per tijds- en

oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag.ha)

discipline milieuaspect dat in het kader van m.e.r. onderzocht wordt, door de regelgeving

vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’,

‘licht’, ‘warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig

erfgoed en archeologie’

drainageklasse ontwateringstoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch

bodemclassificatiesysteem

ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties

ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische

standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn

effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene

activiteiten

emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht

geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die

door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de

geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één ouE/m³; de individuele

geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld

grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is

tegen verontreiniging in het algemeen vanaf het maaiveld

hoog geurgevoelig gebied waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve

buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra,

kampeerterreinen, speelterreinen, … Mensen kunnen hier op alle momenten van de

dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten.

immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht

indelingslijst de aan het Vlarem als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als

hinderlijk beschouwde inrichtingen

ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieu-effecten onderling en met de

afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt

initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te

Page 13: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 13

bekomen

kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem per

oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er

nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis

laag geurgevoelig gebied industriegebieden, openbare wegen, …

matig geurgevoelig gebied gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijfsterrein

gelegen bedrijfswoningen, natuurterreinen, sportterreinen, … Dergelijke

bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie

voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht

aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb

van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn. Tolerantie ten

aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn.

matrialendecreet het materialendecreet regelt het duurzaam beheer van materiaal-kringlopen en

afvalstoffen. Eén van de basisprincipes in het Materialendecreet is een duidelijke

prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De

voorkeur gaat uit naar hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van

afval wordt als laatste optie gezien

m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een MER voor hinderlijke en andere dan

hinderlijke inrichtingen

m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersoon door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als

deskundige voor het opstellen van een MER in één of meerdere disciplines ‘mens’,

‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en

trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’

mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat

in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu’s, die na de

mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond

worden opgebracht, tenzij deze residu’s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel

worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse

Gewest gelegen grond wordt gebracht

milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieu-effecten van het geplande

project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen

milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een

dynamische en wederkerige relatie staat

nulalternatief toestand wanneer er niets aan de bestaande toestand verandert

olfactorisch betreft de geur

ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de

autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties

OPS-model Operationeel Prioritaire Stoffen model is een rekenprogramma om de verspreiding van

verontreinigde stoffen in de lucht te simuleren

peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit

grondwaterstalen genomen kunnen worden

percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden

projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is

referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de

effectvoorspelling

studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieu-effecten

en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieu-effecten

vaste mest dierlijke mest met een droge stofgehalte hoger dan 20 %

vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij

groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie

hebben ingenomen

waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden

waargenomen

watertoets een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een initiatief schadelijke effecten

veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater,

het grondwater of de waterafhankelijke natuur

zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten, deze eenheid staat toe om

de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent

Page 14: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 14

komt overeen met 32 gram SO2, 46 gram NO2 en 17 gram NH3

Page 15: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 15

Afkortingenlijst

ABS Algemeen Boerensyndicaat

a.d. aerodynamische diameter

ANB Agentschap Natuur en Bos

APA Algemeen Plan van Aanleg

BB Boerenbond

BBI Belgisch Biotische Index

BBT Beste Beschikbare Technieken

BD Deputatie

BPA Bijzonder Plan van Aanleg

BREF Best Available Techniques Reference Documents

B.S. Belgisch Staatsblad

BWK biologische waarderingskaart

CBS College van Burgemeester en Schepenen

dB decibel

DOV Databank Ondergrond Vlaanderen

EU Europese Unie

GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan

GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging

GRSP Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan

GRUP Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan

IFDM Immissie Frequentie Distributie Model

IPPC Integrated Pollution Prevention and Control

KB Koninklijk Besluit

KL kritische last

LAT lange afstandstransport

LNE Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

MAP Mestactieplan

m.e.r. milieueffectrapportage

MER milieueffectrapport

MINA Milieu- en Natuurraad Vlaanderen

MIRA Milieurapport Vlaanderen

MLTD middellange termijndoelstelling

MTC maximaal toelaatbare concentratie

NEC National Emissions Ceiling

NER nutriëntenemissierechten

OPS Operationeel Prioritaire Stoffen

ouE geureenheid (European Odour Unit, EN13725)

OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij

PM Particulate Matter

PRSP Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan

PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan

RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

SBZ Speciale Beschermingszone

se snuffeleenheid

VEN Vlaams Ecologisch Netwerk

VHA Vlaamse Hydrografische Atlas

VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek

Vlarem Vlaams Reglement op de Milieuvergunningen

VLAREMA Vlaams Reglement betreffende het duurzaam beheer van Materiaalkringlopen en

Page 16: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 16

Afvalstoffen

VLM Vlaamse Landmaatschappij

VMM Vlaamse Milieumaatschappij

VOS vluchtige organische stoffen

Zeq zuurequivalenten

Page 17: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 17

Voorwoord

Toelichting bij het m.e.r.-proces

De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de m.e.r.-procedure. Tevens is

het de bedoeling om informatie te bieden aan inwoners van de gemeente waar deze kennisgeving ter

inzage ligt en over hoe ze concreet kunnen reageren op de kennisgeving. Verder in de tekst staat ook

beschreven wat er met de inspraakreacties zal gebeuren en waar meer uitleg gevonden kan worden.

Milieueffectrapportage: algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen

van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en

geëvalueerd worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet

opstellen van een milieueffectrapport (MER). De m.e.r. gaat vooraf aan de aanvraag van een vergunning

en het MER moet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument. Via het

milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium

van de besluitvorming te kennen zodat ze kunnen worden voorkomen. Op die manier kan het project

worden bijgestuurd.

Kort overzicht van de m.e.r.–procedure

Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde

MER/vr-decreet, hierna “het decreet” genoemd) beschrijft de m.e.r.-procedure (B.S. 13 februari 2003).

Sinds de publicatie van dit decreet is deze procedure toegankelijk voor publieke inspraak betreffende de

inhoudsafbakening van het onderzoek en betreffende het opstellen van de richtlijnen voor het MER. De

publieke inspraak gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een

kennisgevingsdossier. De m.e.r.-procedure is meestal opgebouwd uit vier belangrijke stappen:

a) kennisgevingsfase: de initiatiefnemer controleert of de vergunningsplichtige activiteit moet

onderworpen worden aan een m.e.r. Hiervoor zijn drie lijsten met categorieën van projecten

gepubliceerd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 (B.S. 17 februari 2005). Bijlage I

betreft projecten die steeds m.e.r.-plichtig zijn; bijlage II omvat projecten die in principe

m.e.r.-plichtig zijn maar waarvoor een ontheffingsdossier kan ingediend worden. Hierover wordt

geval per geval een uitspraak gedaan. In het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april

2013) werd een bijkomende lijst gepubliceerd (bijlage III), met vermelding van projecten die

screeningsplichtig zijn voor m.e.r. Als de voorgenomen activiteit m.e.r.-plichtig is, en als blijkt

dat een MER dient opgesteld te worden, stelt de initiatiefnemer een team van erkende

deskundigen samen. Na het opstellen van het kennisgevingsdossier, dient de initiatiefnemer het

dossier in bij de bevoegde overheid, namelijk de Dienst Mer, afdeling Milieu-, Natuur- en

Energiebeleid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Na het ontvangen van

de kennisgeving onderzoekt de Dienst Mer of de kennisgeving volledig is en betekent deze

beslissing binnen een termijn van 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving;

b) richtlijnenfase: binnen 10 dagen na ontvangst van de volledigverklaring van de kennisgeving

stuurt de initiatiefnemer het kennisgevingsdossier door naar de betrokken gemeentebesturen, de

vergunningverlenende overheid en de door de Vlaamse regering aangewezen administraties. Het

College van Burgemeester en Schepenen (CBS) van de gemeente, waar het project gepland is,

legt deze kennisgeving binnen de 10 dagen na ontvangst ter inzage, dit gedurende 30 dagen. Op

deze kennisgeving kunnen de burgers reageren met behulp van een inspraakformulier. Op basis

van inspraakreacties van de inwoners en reacties van de aangeschreven administraties en

openbare besturen en na een informele vergadering met de betrokkenen, stellen de

Page 18: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 18

medewerkers van de Dienst Mer richtlijnen op die de initiatiefnemer moet volgen bij het

opstellen van het MER. De Dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 70 dagen (of 90 dagen

ingeval van grensoverschrijdende effecten) na goedkeuring van de kennisgeving aan de

initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties en het CBS van de betrokken

gemeentebesturen;

c) uitvoeringsfase: tijdens deze fase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder

leiding van een coördinator. Meestal wordt er tussentijds een ontwerp-MER opgesteld dat

informeel besproken wordt door de initiatiefnemer, het team van deskundigen, de Dienst Mer en

aangeschreven administraties en openbare besturen;

d) beoordelingsfase: na indienen van het MER bij de Dienst Mer controleert deze of het MER

beantwoordt aan de inhoudelijke vereisten van de richtlijnen. Daarna keurt de dienst het MER

goed of af en stellen ze een goedkeurings- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring

wordt binnen een termijn van 40 dagen betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken

overheden, administraties, de coördinator en het CBS van de betrokken gemeentebesturen. Een

goedgekeurd MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en is een openbaar document.

De kennisgevingsfase / ontwerp-MER-fase van de m.e.r.-procedure

Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het MER. In de

kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, de aard, de ligging, doelstellingen en verantwoording

van het project beschreven en zijn de coördinaten van de initiatiefnemer en namen van de uitvoerders

van het MER vermeld.

Ook geeft de initiatiefnemer hierin een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en

beschrijft hij de onderzochte alternatieven, bestaande en beoogde vergunningen en relevante gegevens

uit vorige rapportages en goedgekeurde rapporten. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de specifieke

milieu-aspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de verdere aanpak

voor de bepaling en de beoordeling van deze aspecten.

Het is hierbij wenselijk dat de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven

worden. Indien er grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de

nodige gegevens die de Dienst Mer toelaat na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten

betrokken dienen te worden bij de procedure.

In voorliggend geval wordt geopteerd om gebruik te maken van het voorstel van de dienst Mer, waarbij de

kennisgevingsfase gekoppeld kan worden aan de ontwerp-MER-fase. Hierbij zal dan reeds onderzoek

uitgevoerd worden naar de eigenlijke milieu-effecten die het project met zich meebrengt. Deze effecten

worden dan ook reeds uitvoerig beschreven en geëvalueerd in dit eigenlijke kennisgeving/ontwerp-MER.

Doel van de terinzagelegging

Het doel van de terinzagelegging van de kennisgeving/ontwerp-MER is ten eerste om de betrokken

inwoners van de gemeenten op de hoogte te stellen van de voorgenomen activiteit en zijn mogelijke

gevolgen op de omgeving. Ten tweede is het de bedoeling om concrete, zinvolle reacties uit te lokken (zie

verder) waarmee de Dienst Mer rekening kan houden bij de opmaak van richtlijnen. Deze richtlijnen

bakenen de inhoud af van de te bespreken en te onderzoeken onderwerpen in het MER. Door nuttige

inspraakreacties van inwoners van de betrokken gemeenten kan het onderzoek voor het MER inhoudelijk

bijgestuurd worden.

Page 19: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 19

Termijn van de terinzagelegging

Concreet dienen de gemeenten, waar het m.e.r.-plichtige project gepland is, een afschrift van deze

kennisgeving ter inzage te leggen binnen een termijn van 10 dagen na ontvangst. Vanaf het begin van deze

terinzagelegging hebben de inwoners maximaal 30 dagen de tijd om de opmerkingen toe te sturen naar de

Dienst Mer met behulp van een inspraakformulier, te vinden op www.mervlaanderen.be.

Wat zijn nuttige inspraakreacties?

De terinzagelegging is geen openbaar onderzoek waarbij bezwaarschriften kunnen ingediend worden.

Bezwaarschriften kunnen enkel ingediend worden tijdens het openbaar onderzoek dat georganiseerd zal

worden naar aanleiding van de vergunningsaanvraag. Dit is dus tijdens de latere besluitvormingsprocedure

en niet gedurende de m.e.r.-procedure. Het MER is bij een dergelijk openbaar onderzoek overigens

bruikbaar als instrument om bezwaarschriften te onderbouwen maar ook een basis om ze te weerleggen.

Het is dus in ieders belang dat het MER van goede kwaliteit is.

Zoals eerder vermeld kan de Dienst Mer enkel zinvolle reacties gebruiken voor het opstellen van richtlijnen

die de initiatiefnemer en de deskundigen moeten volgen bij het opstellen van het MER. Dit kunnen

opmerkingen zijn over de vorm en presentatie van het MER maar ook inhoudelijke opmerkingen zoals

opmerkingen over het voorgenomen project zelf, over de alternatieven, over de beschrijving van de

bestaande toestand, milieu-effecten en milderende maatregelen, over de opvolging en evaluatie van de

effecten, over de leemten in de kennis, ...

Wat gebeurt er met de inspraakreacties?

De Dienst Mer bundelt de zinvolle reacties op de kennisgeving en het ontwerp-MER en neemt een beslissing

over de inhoud van het MER, de inhoudelijke aanpak, de methodologie van de rapportage en over de

opstellers van het MER. De Dienst Mer betekent de richtlijnen voor het opstellen van het MER aan de

initiatiefnemer en de betrokken instanties binnen 70 dagen (of 90 dagen in geval van grensoverschrijdende

effecten) na volledigverklaring van de kennisgeving.

Deze richtlijnen zijn een openbaar document en elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn

gemeente opvragen. Deze richtlijnen zijn tevens beschikbaar op de webstek www.mervlaanderen.be. Met

behulp van het inspraakformulier, opgesteld door de dienst MER, kunnen de opmerkingen kenbaar gemaakt

worden. Dit formulier is te vinden op www.mervlaanderen.be. Het formulier kan per e-mail verstuurd

worden naar [email protected], met vermelding van het project. Het formulier kan ook per post

verstuurd worden of gefaxt worden naar de Dienst Mer.

Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

Dienst Milieueffectrapportage (Dienst Mer)

Graaf de Ferrarisgebouw

Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

[email protected]

website: www.mervlaanderen.be

fax: 02 553 80 75

Page 20: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 20

1 Inleiding

1.1 Beknopte beschrijving van het project

Het bedrijf Top Halen bvba is gelegen in de Struikstraat 1 te Halen. De inrichting beschikt momenteel over

een vergunning voor het houden van 3.000 vleesvarkens die gehouden worden in drie traditionele stallen.

Daarnaast is er eveneens plaats voor het houden van 5.500 biggen, deze dieren worden gehouden in een

stal die ammoniakemissiearm uitgerust is met het stalsysteem V-1.5 “Volledig rooster met water- en

mestkanaal, eventueel voorzien van schuine putwanden, emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,10 m²”.

Er wordt nu een uitbreiding aangevraagd zodat er in de gewenst situatie in totaal 6.543 varkens gehouden

kunnen worden: 3 beren, 3.315 zeugen en 3.225 andere varkens. Er zal eveneens ruimte voorzien worden

voor het houden van 16.744 biggen. Om dit te kunnen realiseren zullen er drie nieuwe stallen gebouwd

worden die uitgerust zullen worden met gecombineerde luchtwassers met een emissiereductie van 85 %

voor geur, 85 % voor ammoniak, 80 % voor PM10-stof en 70 % voor PM2,5-stof. De huidige biggenstal zal

eveneens uitgerust worden met een luchtwasser van dit type. Verder zullen twee verouderde

vleesvarkensstallen afgebroken worden, en wordt er ter hoogte van de voormalige rundveestal een loods

gebouwd.

In het MER zal een evaluatie gemaakt worden tussen de huidig vergunde situatie en de gewenste situatie

van dit project. Indien de aangevraagde vergunning niet verleend wordt, wordt het bedrijf verder

uitgebaat volgens de huidig vergunde situatie en dit tot 2023. Na 2023 is het nulalternatief dan gelijk aan

de situatie zonder het voorliggende bedrijf.

1.2 Toetsing aan m.e.r.-plicht

Het “Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën

van projecten onderworpen aan de milieueffectrapportage” werd op 17/02/2005 in het Staatsblad

gepubliceerd als uitvoeringsbesluit van hoofdstuk IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene

bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Dit

besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van m.e.r.-plichtige categorieën van projecten.

Voor de projecten uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij

de bevoegde administratie. Naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013)

is eveneens een bijlage III-lijst met projecten die m.e.r.-screeningsplichtig zijn.

De initiatiefnemer vraagt een wijziging, uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing om in de gewenste situatie

te komen tot een bedrijf met 6.543 varkens: 3 beren, 3.315 zeugen en 3.225 andere varkens. Het project

valt daardoor in de categorieën:

21 c) en 21 d) (Intensieve veeteeltbedrijven) uit de lijst van bijlage I: “Installaties voor intensieve

pluimvee- of varkenshouderij met: meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20

kg) en met meer dan 900 plaatsen voor zeugen”. Deze inrichting is dan ook m.e.r.-plichtig;

28 uit de lijst van bijlage I: ‘Wijziging of uitbreiding van in deze bijlage opgenomen projecten,

wanneer de wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot de overschrijding van de in deze bijlage

genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.

Page 21: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 21

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages

Voor de betrokken inrichting werd er door farMER bvba reeds een MER opgesteld (PRMER-445). Dit MER

werd goedgekeurd op 11.08.2010 en behandelde de uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van de

varkenshouderij tot 12.600 andere varkens en een vergistingsinstallatie tot 60.000 ton/j. De

aangevraagde wijzigingen werden echter nooit gerealiseerd. Relevante informatie uit het eerder

gemaakte MER zullen in dit dossier overgenomen worden.

1.4 Betrokken partijen

1.4.1 Initiatiefnemer – uitbater

Initiatiefnemer: Top Halen bvba

Kloosterpoort 14

3960 Bree

1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen

De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen laat het MER opstellen door een

werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zogenaamde team van deskundigen. De

betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de

objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het

leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines.

De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of

andere milieudiscipline, zodat in de werkgroep de milieu-effecten, eigen aan het geplande project

doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een deskundige voor de discipline lucht,

bodem, water en fauna en flora in het team van deskundigen opgenomen.

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen

discipline erkend deskundige erkenning coördinaten

bodem en grondwater Peter Hermans geohydrologie: EDA/708/V-1

onbeperkt geldig

pedologie: EDA/708-B/V-1

onbeperkt geldig

Profex

Biezeweg 15a

9230 Wetteren

fauna en flora Marjan Speelmans EDA/730/V-1

onbeperkt geldig

eco-scan BVBA

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent)

lucht Nico Raes EDA/789

onbeperkt geldig

OLFASCAN nv

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent)

coördinatie Marjan Speelmans erkenning als coördinator

bestaat niet als dusdanig,

maar de coördinator wordt

gekozen uit m.e.r.-

deskundigen (EDA/730/V-1

onbeperkt geldig)

eco-scan BVBA

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent)

Page 22: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 22

De overige relevante aspecten (effecten op de mens en zijn omgeving en landschap) worden behandeld

door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens haar taak om van de deelonderzoeken

een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te

formuleren. Zij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.

De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door

Gwynet Leyre, eco-scan bvba, medewerkster geluid

Volker Spessart, eco-scan bvba, medewerker geluid

Interne deskundigen:

Ad Kemps, Top Halen bvba

Dirk Coucke en Peter Pouls, bedrijfsdeskundigen, DLV cvba

1.4.3 Taakverdeling

De coördinator is belast met de inhoudelijke coördinatie van het MER. Zijn taak bestaat uit:

het coördineren van het interdisciplinaire overleg in elke fase van het m.e.r.-proces, in het

bijzonder tijdens de voorfase;

het opstellen van een analyseschema met de hoofdingreep en de deelingrepen;

het uitwerken van de impactmatrices, de ingreep-effect-schema’s en de netwerkrelaties;

het opstellen van een interdisciplinaire referentiesituatie;

het coördineren van de fasering van de uit te voeren deelonderzoeken;

het bepalen van de volgorde van de in het rapport te bespreken milieufactoren;

het op elkaar afstemmen van de inhoud en de structuur van de deelrapporten;

het opstellen van de eindbespreking;

de redactie van de niet-technische samenvatting;

de eindredactie van het rapport.

De initiatiefnemer dient de nodige projectinformatie aan te reiken aan het team van deskundigen. Hij stelt

hiertoe de bedrijfsdeskundige aan.

Page 23: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 23

2 Situering project

2.1 Ruimtelijke situering

Het bedrijf is gelegen in de Struikstraat 1 te Halen, op de kadastrale percelen, 1ste

afdeling, sectie C,

perceelsnummers 618H, 618P, 618R, 618M, 723X, 723W, 723S, 723Y, 723T, 723V, 725G, 724H en 724K. Een

kopie van het kadasteruittreksel wordt weergegeven in Bijlage 1. Een uittreksel van de topografische kaart

van België wordt weergegeven in Bijlage 2. In Bijlage 3 wordt het stratenplan in de omgeving van de

inrichting weergegeven en op Bijlage 4a wordt een luchtfoto van de inrichting weergegeven. Op de

luchtfoto in Bijlage 4b wordt de ruimere omgeving van het bedrijf weergegeven.

Rekening houdend met het gewestplan (Bijlage 5) ligt het bedrijf grotendeels in agrarisch gebied, een klein

deeltje is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De voornaamste

gewestplanbestemmingen in de omgeving van het bedrijf (afstanden bepaald ten opzichte van de contour

van het bedrijf (stallen en/of mestopslag) in de gewenste situatie) worden weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van de inrichting

kortste afstand (m) windrichting

natuurgebied 150 NO

woongebied met landelijk karakter 630 ZW

parkgebied 900 NW

Verder weg, op zo’n 1.335 m ten O van de site, bevindt zich nog een bosgebied.

In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn geen RUP’s of BPA’s gelegen.

Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied van Halen. Op 550 m ten ZW van het bedrijf bevindt zich

de gemeente Kortenaken, en op 670 m ten ZO bevindt zich de gemeentegrens met Geetbets. De afstand

van het bedrijf tot de grens met Wallonië bedraagt ongeveer 18 km en tot de Nederlandse grens ongeveer

40 km. Er worden dan ook geen grensoverschrijdende effecten verwacht.

2.2 Vergunningstoestand

De initiatiefnemer wenst een uitbreiding, wijziging en hernieuwing aan te vragen voor zijn

varkenshouderij. Een overzicht van de huidige en gewenste vergunningstoestand wordt gegeven in Tabel 3.

Page 24: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving / ontwerp-MER 24

Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf Top Halen bvba

rubrieknr. omschrijving klasse huidig gewenst

6.5.1°

inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek

17.3.2.1.1 of 6.4 bedoelde vloeistoffen met

maximaal 1 verdeelslang

3 1 verdeelslang 1 verdeelslang hernieuwing

9.4.1.c)1° intensieve varkenshouderij met meer dan 2.000

plaatsen voor mestvarkens van mee dan 30 kg

1, X* plaatsen voor 3.000 varkens > 10

weken of ca. 2.500 plaatsen voor

3.000 varkens

plaatsen voor 6.543 varkens

waarvan 3 beren, 3.315 zeugen en

3.225 andere varkens

uitbreiding

hernieuwing

9.4.1.d)2°

intensieve varkenshouderij met meer dan 750

plaatsen voor zeugen

1, X* /

9.5.c)2°

gemende inrichtingen in agrarische gebieden 1,X plaatsen voor 3.000 varkens > 10

weken of ca. 2.500 plaatsen voor

3.000 varkens en 20 runderen

waarvan 8 melkkoeien, 6 runderen

1 – 2 jaar en 6 runderen < 1 j

/ vermindering

12.1.2°b) elektriciteitsproductie van 100 kW t.e.m. 10.000

kW, in de andere dan de sub a) bedoelde gevallen

2 / noodstroomgenerator 250 kW

uitbreiding

15.1.1 al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze

bedoeld in rubriek 15.5 en 19.8, waarin 3 t.e.m. 25

voertuigen gestald worden

3 / 10 voertuigen uitbreiding

16.3.1.1° koelinstallaties voor het bewaren van producten,

luchtcompressoren, en airconditionerings-

installaties, met een totale geïnstalleerde

drijfkracht van 5 kW t.e.m. 200 kW

3 / gekoelde kadaverhut 5 kW uitbreiding

17.3.2.1.1.1°b) opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen

(gevarenpictogram GHS02 ) - ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3:

gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige

vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 °C met een

gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en

met 20 ton, niet voor woning

3 opslag van 8,5 ton mazout (10.000

l)

opslag van 12,75 ton mazout

(15.000 l)

uitbreiding

28.2.c)1° opslagplaats van dierlijke mest in agrarische

gebieden met een opslagcapaciteit van meer dan

10 m³ t.e.m. 5.000 m³

3 opslag van 3.980 m³ mest waarvan:

- mestsilo met 1.570 m³

/ wijziging

Page 25: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 25

rubrieknr. omschrijving klasse huidig gewenst

- 2.410 m³ in/onder de stallen

28.2.c)2° opslagplaats van dierlijke mest in agrarische

gebieden met een opslagcapaciteit van meer dan

5.000 m³

2 opslag van 24.200 m³ waarvan 570

m³ spuiwater en 23.630 m³ mest

uitbreiding

53.8.3° boren van grondwaterwinningsputten en

grondwaterwinning met een totaal opgepompte van

eer dan 30.000 m³/jaar

1 / max. 39.900 m³/j en max. 113

m³/d

uitbreiding

* X = inrichting die een GPBV-installatie betreft zoals gedefinieerd door sub 16° van artikel 1 van titel I van het Vlarem en die als dusdanig tevens onder de toepassing valt van de bepalingen van

de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996. Dergelijke inrichting omvat

telkens de vaste technische eenheid waarin de in de overeenkomstige tweede kolom vermelde activiteiten en processen alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten

plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (zie ook artikel 5, § 7

van titel I van het Vlarem). De EU-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste

beschikbare technieken (BBT)

Page 26: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving / ontwerp-MER 26

Zoals blijkt uit de indelingsrubrieken worden beide inrichtingen ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De

procedure houdt in dat de vergunning dient aangevraagd te worden bij de Deputatie van de provincie

Limburg.

2.3 Administratieve voorgeschiedenis

Voor de voorliggende inrichting zijn de volgende exploitatie- en milieuvergunningen (Tabel 4) en

stedenbouwkundige vergunningen (Tabel 5) bekend.

Tabel 4 Exploitatie- en milieuvergunningen

begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid

10.01.1972 10.01.2002 vergunning voor mestvarkens en opfokvarkens Princen

Edmond CBS

12.09.1991 10.01.2002 aktename van dierlijke mestopslag en rundvee bij een vergund

varkensbedrijf Welvaarts bvba BD

29.04.1992 10.01.2002 vergunning voor de opslag van mazout Welvaarts bvba CBS

06.12.1993 06.12.2013 grondwaterwinning Welvaarts bvba CBS

22.12.1993 10.01.2002 vergunning voor de uitbreiding van de opslag van mazout Welvaarts bvba BD

21.12.1995 10.01.2002 aktename voor uitbreiding mestopslag Welvaarts bvba BD

27.09.2001 31.12.2003 hernieuwing gemengd veebedrijf Welvaarts bvba BD

23.04.2003 weigering vergunning voor het exploiteren van een gemengd

bedrijf Welvaarts bvba BD

22.10.2003 31.12.2023 vergunningsbesluit Deputatie wordt opgeheven en vergunning

wordt verleend Welvaarts bvba MB

03.05.2007 31.12.2023 overname van het gemengd veeteeltbedrijf Halvark bvba BD

21.08.2008 31.12.2023 uitbreiding met een co-vergistingsinstallatie Halvark bvba BD

21.10.2009 06.12.2013 overname van de vergunde grondwaterwinning Halvark bvba BD

07.07.2011 weigering vergunning voor de uitbreiding met een

vergistingsinstallatie Halvark bvba BD

10.02.2012 31.12.2023 verlenen vergunning voor de uitbreiding met een

vergistingsinstallatie Halvark bvba

Minister

van

Leefmilieu

In de laatste vergunning voor de aangevraagd co-vergistingsinstallatie werden een aantal bijzondere

voorwaarden geformuleerd. Aangezien deze installatie nooit in gebruik werd genomen, zijn deze

vergunning en bijhorende voorwaarden vervallen.

Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen

begindatum onderwerp overheid

13.01.1972 bouwen van een mestvarkensstal CBS

15.01.1979 bouwen van een landbouwbedrijfswoning CBS

06.02.1989 saneren en verbouwen bestaande varkensstal en slopen en heropbouwen van

bestaande varkensstal

CBS

13.04.1992 uitbreiden van een bestaande woning CBS

06.07.1992 bouwen van een silo voor mestopslag CBS

09.09.1996 bouwen van een biggenstal CBS

11.05.2009 weigering bouwvergunning vergistingsinstallatie CBS

Page 27: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 27

begindatum onderwerp overheid

29.10.2009 verlening vergunning in beroep (nooit gebouwd) BD

Page 28: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving / ontwerp-MER 28

2.4 Randvoorwaarden

2.4.1 Juridische randvoorwaarden

Tabel 6 Juridische randvoorwaarden

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Gewestplan geeft de bestemming en het gebruik van

de gronden in Vlaanderen weer

ja zie punt 2.1 (Ruimtelijke situering project)// (referentiesituatie, discipline

lucht, mens, geluid en trillingen)

Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) geeft de bestemming en het gebruik van

de gronden in bepaalde delen van

Vlaanderen weer

neen ter hoogte van de site is geen BPA van kracht

Vlarem I bepaalt de modaliteiten met betrekking

tot exploitatie en/of verandering van

meldings- en vergunningsplichtige

inrichtingen

ja zie punt 2.2 (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand)

Vlarem II bevat milieukwaliteitsnormen en

algemene en sectorale

milieuvoorwaarden met betrekking tot

o.a. ligging en exploitatie van

inrichtingen

ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan

de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer

specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle

disciplines)

Vlarem III bevat de bijkomende algemene en

sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-

installaties

ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden

gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk.

Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen

relevant: alle disciplines)

EU kaderrichtlijn 96/62 inzake

beoordeling en beheer van

luchtkwaliteit +

dochterrichtlijnen 1999/30,

2000/69, 2002/3, 2004/107. De

voorgaande richtlijnen zitten

vanaf 21 mei 2008 vervat in de

Europese Richtlijn Lucht

2008/50/EG

vormt de basis voor een nieuw

luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese

Unie. Globaal kader waarmee EU

luchtkwaliteit beoordeelt en beheert

ja een veestal kan een aanzienlijke stofemissie met zich meebrengen. In het MER

zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het bedrijf

te verwachten valt // (discipline lucht en mens)

Mestdecreet en

uitvoeringsbesluiten

heeft tot doel de bescherming van het

leefmilieu tegen verontreiniging als

gevolg van productie en gebruik van

meststoffen

ja het bedrijf dient de regels van het Mestdecreet na te leven // (discipline

lucht, water, bodem en fauna en flora)

Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in Vlarem- ja het bedrijf is momenteel niet vergund voor een grondwaterwinning. In de

Page 29: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 29

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

wetgeving) gewenste situatie wordt een vergunning voor een nieuwe winning aangevraagd.

Bij de aanleg en de exploitatie van de grondwaterwinning dient de geldende

wetgeving na geleefd worden // (discipline water)

Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en

lozingsvoorwaarden opgenomen in Vlarem

II)

ja voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar

oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water)

Bestemming en

milieukwaliteitsnormen

oppervlaktewater

duidt bestemming oppervlaktewater aan

(milieukwaliteitsnormen zie Vlarem II)

ja binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf zijn de Velpe (eerste categorie,

viswaterkwaliteit, 930 m NW), de Vossenkotbeek (niet geklasseerd,

basiskwaliteit, 285 m NO) en de Halensebeek (tweede categorie,

basiskwaliteit, 660 m ZO) gelegen (Bijlage 6) // (discipline water)

Decreet integraal waterbeleid

(incl. de Watertoets)

bevat bepalingen betreffende het

gecoördineerd en geïntegreerd

ontwikkelen, beheren en herstellen van

watersystemen. Het decreet reikt tevens

een aantal instrumenten aan die een

sleutelrol moeten spelen in het Vlaamse

waterbeleid, o.a. de Watertoets

ja het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de

Watertoets (art. 8) // (bedrijfsspecifieke toelichting in kader van de

Watertoets, discipline water)

Aangepast uitvoeringsbesluit van

de Watertoets (B.S. 14/10/2011)

het besluit geeft de lokale, provinciale en

gewestelijke overheden, die een

vergunning moeten afleveren, richtlijnen

voor de toepassing van de Watertoets.

Het aangepaste besluit werd goedgekeurd

door de Vlaamse regering op 14 oktober

2011 en treedt in werking op 1 maart

2012

ja de Watertoets heeft als doel mogelijke schadelijke effecten van plannen,

programma’s en vergunningen op het watersysteem in een vroeg stadium te

beoordelen en daarover te adviseren // (bedrijfsspecifieke toelichting in kader

van de Watertoets, discipline water)

Besluit van de Vlaamse regering

van 5 juli 2013 houdende

vaststelling van een gewestelijke

stedenbouwkundige verordening

inzake hemelwaterputten,

infiltratievoorzieningen,

buffervoorzieningen en

gescheiden lozing van afvalwater

en hemelwater

de verordening bevat minimale

voorschriften voor de lozing van niet-

verontreinigd hemelwater, afkomstig van

verharde oppervlakken. Het algemeen

uitgangsprincipe hierbij is dat

hemelwater in eerste instantie zoveel

mogelijk gebruikt wordt. In tweede

instantie moet het resterende gedeelte

van het hemelwater worden geïnfiltreerd

of gebufferd, zodat in laatste instantie

slechts een beperkt debiet vertraagd

wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de

overloop van de hemelwaterput en de

infiltratievoorziening dient aan dit

ja om de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken zullen drie nieuwe stallen

bijgebouwd worden. Er dienen dan ook de nodige voorzieningen getroffen te

worden om het hemelwater, dat op deze elementen terecht komt, op te

vangen, zoveel mogelijk te hergebruiken, te bufferen of te laten infiltreren. Er

zal voldaan moeten worden aan de gewestelijke stedenbouwkundige

verordening hemelwater // (discipline water)

Page 30: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 30

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

principe te beantwoorden

Natuurbeheerrecht

- Decreet betreffende het

natuurbehoud en het natuurlijk

milieu

centraal staan een planmatige aanpak

(natuurbeleidsplan), een horizontaal

beleid (‘stand-still’ principe) en een

gebiedsgericht beleid

ja in de onmiddellijke omgeving van de inrichting komen geen speciale

beschermingszones voor, het dichtstbijzijnde richtlijngebied bevindt zich op

3,7 km ten NO. Er komen evenmin reservaatsgebieden of VEN-gebieden voor

binnen een straal van 2 km. Er bevinden zich wel verschillende natuurgebieden

volgens het gewestplan in de directe omgeving van de inrichting, het

dichtstbijzijnde op 150 m ten NO van de site (Bijlage 5) // (discipline lucht,

fauna en flora)

- Vlaamse en/of erkende

natuurreservaten

terreinen, van belang voor behoud en

ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die

aangewezen of erkend zijn door Vlaamse

regering

neen binnen een straal van 2 km komen geen reservaatsgebieden voor // (discipline

fauna en flora)

- Ramsargebieden overeenkomst inzake watergebieden die

van internationale betekenis zijn. In het

bijzonder als woongebied voor

watervogels

neen binnen een straal van 2 km rond het bedrijf bevinden zich geen

Ramsargebieden // (discipline lucht, fauna en flora)

- Regionale Landschappen duurzaam samenwerkingsverband gericht

op behoud van streekeigen karakter,

bevorderen natuureducatie, recreatief

medegebruik, ontwikkeling kleine

landschapselementen, …

ja de inrichting is gelegen in het werkingsgebied van het regionale landschap

“Lage Kempen”// (alle disciplines)

Onroerenderfgoeddecreet van 12

juli 2013 en

Onroerenderfgoedbesluit 16 mei

2014

het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17

oktober 2013 gepubliceerd in het Belgisch

Staatsblad en is vanaf 01/01/2015 actief.

Het betreft een overkoepelende

regelgeving voor monumenten, stads- en

dorspgezichten, landschappen en

archeologie

ja binnen een straal van één kilometer rondom het bedrijf bevindt zich één

element dat opgenomen is op de lijst van het bouwkundig erfgoed (Bijlage 7).

Verder is er een relictzone, De Vallei van de Moerbeek en de Rijnrodebeek,

gelegen op ca. 70 ten N van de site. De Velpe wordt aangeduid als een

lijnrelict (Bijlage 8). Op min. 800 m ten NO van de site bevinden zich de

beschermde stads- en dorpsgezichten: “omgeving Rotemse molen” en

“Rotemstraat 4; hoeve vml. Abdij van Mariëndal met onmiddellijke

omgeving”// (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie)

Decreet op het archeologisch

patrimonium van 30/06/1993

regelt de bescherming, het behoud en de

instandhouding, het herstel en het

beheer van het archeologisch

patrimonium

ja om de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken zullen drie nieuwe stallen

worden bijgebouwd. Indien er bij de geplande grondwerken archeologische

vondsten gedaan worden, zullen deze gemeld worden aan het Agentschap R-O

Vlaanderen, Onroerend Erfgoed // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed

en archeologie)

Materialendecreet en VLAREMA omvat voorschriften omtrent het

vervoeren en verhandelen van

ja de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van krengen dienen

gerespecteerd te worden // (discipline lucht)

Page 31: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 31

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

afvalstoffen, rapporteren over

afvalstoffen en materialen, gebruik van

grondstoffen, selectieve inzameling

(sorteringen en ophaling) bij bedrijven en

uitgebreide

productenverantwoordelijkheid

Bodemdecreet decreet dat moet toelaten beslissingen

inzake bodemsanering op systematische

wijze te treffen, prefinanciering ervan te

verzekeren en kosten daarvan te verhalen

neen volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de

categorie waarin de inrichting ingedeeld wordt, een oriënterend

bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op voorliggende inrichting zijn geen

rubrieken vergund, en worden geen rubrieken aangevraagd die een dergelijke

verplichting met zich mee brengen // (discipline bodem)

Verordening (EG) 1774/2002:

Gezondheidsvoorschriften inzake

niet voor menselijke consumptie

bestemde dierlijke bijproducten

verordening met als doel vaststelling van

gezondheidsvoorschriften voor niet voor

menselijke consumptie bestemde

dierlijke producten, dit met het oog op

het verzekeren van een hoog niveau van

gezondheid en veiligheid in de gehele

voedselketen

ja implementatie via Mest- en Afvalstoffendecreet

Bosdecreet het bosdecreet heeft tot doel het

behoud, de bescherming, de aanleg en

het beheer van de bossen te regelen. Het

behandelt alle bossen in Vlaanderen

ja bosgebied volgens het gewestplan is gelegen op ca. 1.335 m ten O van de

inrichting // (discipline lucht, fauna en flora)

Wet betreffende bescherming en

welzijn van dieren en betreffende

bescherming van voor

landbouwdoeleinden gehouden

dieren

verdeelt dieren in 5 categorieën, met

hieraan verbonden een aantal

voorwaarden voor bescherming van

dierenwelzijn

ja varkens behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens de

wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen

gerespecteerd te worden (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede

klimaatregeling, goede voedingswijze, ...) door de inrichting // (beschrijving

bedrijf, ontwikkelingsscenario’s)

Zoneringsplan geeft weer in welke zuiveringszone een

woning gelegen is en werd opgesteld in

samenwerking tussen de gemeente en de

VMM in de periode 2006 – 2008

ja de bedrijfswoning is gelegen in een zone voor individueel te optimaliseren

buitengebied, er dient dus een IBA voorzien te worden. Deze is niet

opgenomen op de lijst met prioritair te installeren IBA’s // (discipline water)

NEC-richtlijn impliceert het opnemen van bindende

emissieplafonds voor SO2, NOх, VOS en

NHз in Vlarem II (emissie-

reductieprogramma’s, zie Vlarem II)

ja de emissies ten gevolge van de landbouwinrichting zullen specifiek beschouwd

worden in het MER // (discipline lucht)

Nitraatrichtlijn heeft als doel waterverontreiniging

veroorzaakt door nitraten uit agrarische

bronnen te verminderen en verdere

ja implementatie via Mestdecreet

Page 32: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 32

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

verontreiniging van die aard te

voorkomen

Ministerieel besluit van

19/03/2004, bijlage 1, BS

14/10/2004

lijst van stalsystemen voor

ammoniakreductie, nieuwe stallen die

gebouwd worden of grondig gerenoveerd

worden, dienen ammoniakemissiearm

uitgevoerd te worden

ja de nieuwe stallen zullen emissiearm uitgevoerd worden // (beschrijving

bedrijf, discipline lucht, fauna en flora)

Decreet van 16/04/1996

betreffende de Landschapszorg,

gewijzigd bij decreet van

18/051999, 8/12/2000,

21/12/2001, 19/07/2002 en

13/02/2004)

regelt de bescherming van de in het

Vlaamse Gewest gelegen landschappen,

de instandhouding, het herstel en het

beheer van beschermde landschappen,

ankerplaatsen en erfgoedlandschappen

en stelt maatregelen vast voor de

bevordering van de algemene

landschapszorg

ja de uitbreiding kan een visuele impact hebben en een invloed uitoefenen op het

omliggende landschap // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en

archeologie)

Besluit Duurzaam

pesticidengebruik van 15 maart

2013

legt de regels vast inzake duurzaam

gebruik van pesticiden in het Vlaamse

Gewest voor niet- land- en

tuinbouwactiviteiten en de opmaak van

het Vlaams Actieplan Duurzaam

Pesticidengebruik

ja de exploitant dient rekening te houden met de regels omtrent het

pesticidengebruik bij de bestrijding van onkruid op het bedrijfsterrein

Page 33: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 33

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden

Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Ruimtelijk Structuurplan

Vlaanderen (RSV) geeft een visie op de ruimtelijke

ontwikkeling van Vlaanderen en legt de

krachtlijnen vast van het ruimtelijk

beleid naar de toekomst

ja om de verstedelijkingsdruk op het buitengebied af te remmen dienen de

functies die kenmerkend zijn voor dit gebied gevrijwaard te worden, met name

de landbouw, het bos en de natuur en in zeker mate ook het wonen en werken.

Met betrekking tot intensieve veeteelt wordt gesteld dat verdere exploitatie

en/of uitbreiding van bestaande bedrijven kan, doch dat voor nieuwe bedrijven

dient gestreefd te worden naar het bundelen ervan in speciale agrarische

bedrijfszones // (alle disciplines)

Provinciaal Ruimtelijk

Structuurplan (PRSP) geeft een visie op de ruimtelijke

ontwikkeling van de provincie en legt de

krachtlijnen vast van het ruimtelijk

beleid naar de toekomst

ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s)

het PRSP van de provincie Limburg vermeldt als voornaamste knelpunten de

daling van de waterkwaliteit door vervuiling en uitdroging, de aantasting van

de bodem (erosie en vervuiling), stank- en geluidshinder. Gewijzigd

bodemgebruik en beheer in de landbouw heeft ervoor gezorgd dat vnl. in

akkerbouwgebieden sprake is van een toegenomen erosie- en slibproblematiek.

Ondiep grondwater is op talrijke plaatsen in Limburg verontreinigd door

meststoffen en pesticiden. Bodemdegradatie en verontreiniging resulteren niet

alleen in minder opbrengst voor de landbouw, maar maken deze gronden ook

ongeschikt voor woonwijken, recreatie en natuurontwikkeling. Daarenboven

komt de productie- en voorraadfunctie van water in het gedrang.

Ammoniakemissies van intensieve veeteeltbedrijven dragen bij aan de

verzuring van bossen en heidegebieden en zorgen voor stankhinder bij de

omwonenden

Gemeentelijk Ruimtelijk

Structuurplan (GRSP) beschrijft de ruimtelijke structuur en

visie op de gewenste ruimtelijke

ontwikkeling, enz. op gemeentelijk

niveau

ja algemeen relevant // (alle disciplines)

het GRSP van Halen is goedgekeurd bij het besluit van de BD op 23/11/2006.

Dit plan heeft tot doel een visie weer te geven over het ruimtelijk beleid voor

de toekomst

Gemeentelijk Ruimtelijk

Uitvoeringsplan (GRUP)

ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in

uitvoering van het GRSP

neen er zijn geen GRUP’s die betrekking hebben op het bedrijf of de

bedrijfsomgeving

Vlaams milieubeleidsplan 2011 –

2015

bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams

Gewest, alsmede provincies en

gemeenten in aangelegenheden van

gewestelijk belang, dient te voeren

ja in het nieuwe Vlaamse milieubeleidsplan 2011 – 2015 (goedgekeurd op 27 mei

2011) worden acht grote uitdagingen onderscheiden, die op lange termijn

richtinggevend zullen zijn voor Vlaanderen. De langetermijnuitdagingen

worden verder gedetailleerd en omgezet in plandoelstellingen, themabeleid en

vernieuwende maatregelen, waarbij een aantal prioritaire onderwerpen aan

bod komen. Specifiek voor landbouw, worden landbouwers verder gestimuleerd

om milieukundige randvoorwaarden, in aanvulling op deze bepaald in de

Page 34: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 34

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

regelgeving (m.i.v. Europese Verordeningen en Richtlijnen), mee in overweging

te nemen bij het nemen van operationele beslissingen in de bedrijfsvoering

(zoals teeltkeuze, bodembewerking, bemesting, …). Hiertoe wordt ook gezocht

naar een groter draagvlak voor dit soort van landbouwpraktijken bij de land-

en tuinbouwers. Ook anderen (consumenten, natuursector, …) dienen

geïnformeerd en gesensibiliseerd te worden over duurzame landbouw- en

voedselsystemen. Een geïntegreerde aanpak wordt voorzien met aandacht voor

bodem (organische stof, verdichting, erosie, versnippering, biodiversiteit,

bestrijdingsmiddelen, fosfaataanrijking, nitraatresidu’s en verzuring, …), water

(nitraat, fosfaat, bestrijdingsmiddelen, …), lucht (ammoniakverliezen, fijn

stof, …) en natuur (instandhouding van biodiversiteit en natuurwaarden, …).

Hoewel relevante instrumenten en samenwerking tussen landbouw en

leefmilieu zowel op beleidsmatig vlak als op het terrein op zich al bestaan, zit

hier het vernieuwende in een verruimde en verbeterde doorwerking ervan in

Vlaanderen. Hiertoe zullen initiatieven genomen en ondersteund worden voor

het ontwikkelen en verder laten doorwerken van voorbeeldpraktijken en (eco-

)innovaties. Daarbij worden partnerschappen opgezet (landbouwers-

consumenten, landbouwers-natuurbeschermers, …). Het geheel moet tevens

bijdragen tot een versnelling in de omschakeling naar een meer duurzame

landbouw en voedselproductie in Vlaanderen, en dit in de verschillende

deelsectoren en ketens. Hierbij zal ook ingespeeld worden op opportuniteiten

en uitdagingen die het huidig en toekomstig Europees landbouwbeleid biedt of

zal bieden (bv. inzake klimaatadaptatie, biodiversiteit, …) // (alle disciplines)

Provinciaal Milieubeleidsplan bepaalt het milieubeleid dat de provincie

dient te voeren, binnen de beleidslijnen

van het gewestelijk plan

ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s)

het milieubeleidsplan 2010 – 2013 behandelt op provinciaal niveau de grote

actuele milieuthema’s: klimaat, biodiversiteit, water en duurzaam

samenleven. Gelijktijdig is het een provinciaal klimaatplan, met inbegrip van

een actieplan om Limburg CO2-neutraal te maken tegen 2020

Gemeentelijk (Milieu)beleidsplan bepaalt het (milieu)beleid dat de

gemeente dient te voeren, binnen de

beleidslijnen van het gewestelijk en

provinciaal plan

ja algemeen relevant // (alle disciplines)

Er werd een milieubeleidsplan opgesteld voor de Stad Halen voor de periode

van 2014-2019. Volgende strategische doelstellingen worden hierin

vooropgesteld:

- gedragen milieubeleid;

- ruimte voor natuur (beheer, bescherming en biodiversiteit);

- ruimte voor water (beheer, bescherming en tegengaan waterverontreiniging);

- ruimte voor energie (energiebewustzijn en gebruik duurzame energie);

- ruimte aan mobiliteit (o.a. opmaak mobiliteitsplan);

Page 35: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 35

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

- ruimte voor afvalbeheer (o.a. preventie zwerfvuil);

- ruimte voor klimaat (o.a. klimaatacties);

- ruimtelijke ordening.

Aan elke van deze strategische doelstellingen werden een aantal

beleidsdoelstellingen en actiepunten gekoppeld.

Gemeentelijk

Natuurontwikkelingsplan (GNOP)

beoogt een doorgedreven natuurbeleid in

de gemeente op zowel korte als lange

termijn; het actieplan vormt daarbij de

uitvoering

neen algemeen relevant // (alle disciplines)

er werd een GNOP opgesteld voor de gemeente Halen, dit dateert van 1996

(Deel)bekkenbeheerplan in Vlaanderen zijn de stroomgebieden

onderverdeeld in elf bekkens, waarbij de

waterbeheersplanning vorm krijgt in de

bekkenbeheersplannen. Dit vormt een

allesomvattend plan, die aandacht heeft

voor de kwaliteits- en

kwantiteitsaspacten van zowel

oppervlakte- als grondwater. Ook de

gebruiksfuncties van water en de

ecologie komen aan bod

neen het bedrijf is gelegen in het Demerbekken en behoort tot het waterschap

“Demer Zuid”, binnen het deelbekken “Velpe”. In het bekkenbeheerplan

worden een aantal acties en maatregelen opgesomd die zullen genomen

worden om de operationele doelstellingen te realiseren. In de directe

omgeving van het bedrijf zijn er echter geen dergelijke acties gepland //

(discipline water)

Programmatische Aanpak Stikstof

(PAS)

een belangrijk knelpunt voor de kwaliteit

van beschermde natuur wordt gevormd

door de afzetting van vermestende

stoffen via lucht; dergelijke stoffen zijn

hoofdzakelijk afkomstig van landbouw,

verkeer en industrie. In Vlaanderen wordt

er voor deze problematiek voorzien in

een PAS

neen binnen een straal van 2 km bevindt zich geen Natura 2000-gebied // (discipline

lucht, fauna en flora)

Ruimtelijke visie voor landbouw,

natuur en bos – regio Hageland om het buitengebied te vrijwaren voor de

essentiële functies landbouw, natuur en

bos. Om dit doel te bereiken wordt er in

Vlaanderen 750.000 ha agrarisch gebied,

150.000 ha natuurgebied, 53.000 ha

bosgebied en 34.000 ha andere

groengebieden vastgelegd in

bestemmingsplannen

ja de inrichting is gelegen in de deelruimte “Valleien en heuvelruggen van Velpe

en Gete”. In het gebied waar het bedrijf gelegen is, wordt gestreefd naar het

behoud en versterking van de landbouw in een gevarieerd heuvellandschap.

Aansluitend aan het bedrijf ligt het gebied “Bossen t.h.v. Rotem en kasteel van

Blekkom” waar er gestreefd wordt naar het behoud en de versterking van de

aanwezige bosstructuren. Voor dit laatste gebied zal er een gewestelijk

ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt worden, in functie van de differentiatie

van delen van het agrarisch gebied als natuurverwevingsgebied // (alle

disciplines)

Page 36: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 36

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Natuurinrichtingsproject het doel is een gebied optimaal inrichten

in functie van behoud van bestaande

natuur, maar ook herstel en ontwikkeling

van natuur en het beheer nadien (zie

natuurdecreet)

neen in de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor

Landinrichtingsproject het doel is de inrichting van landelijke

gebieden te realiseren overeenkomstig de

bestemmingen toegekend door

ruimtelijke ordening

neen in de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor

Ruilverkavelingsproject ruilverkavelingsprojecten beogen meer

dan een eenvoudige

perceelshergroepering. Zij zorgen voor de

herstructurering van het landbouwgebied

passend in een multi-functionele

inrichting van het buitengebied

neen in de omgeving van het bedrijf komen geen ruilverkavelingsprojecten voor

Landschapsatlas geeft aan waar historisch gegroeide

landschapsstructuur tot op vandaag

herkenbaar gebleven is en duidt deze aan

als relicten en/of ankerplaatsen

ja binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf bevindt zich de relictzone

“Vallei van de Moerbeek en de Rijnrodebeek” (ca. 70 m ten N van de site) en

de Velpe werd aangeduid als lijnrelict (Bijlage 8) // (discipline landschap,

bouwkundig erfgoed en archeologie)

Visiedocument voor

administratief overleg: “De weg

naar een duurzaam geurbeleid”,

nieuwe versie september 2008.

Samen met het Advies van de

Mina-raad van 29 april 2009 vormt

dit de basis voor de

implementatie van het geurbeleid

tracht geurnormen op te stellen voor

nieuwe en bestaande veeteeltbedrijven.

Implementatie in de Vlaamse wetgeving

wordt verwacht

ja het veeteeltbedrijf produceert door de aanwezige dieren een geuremissie die

eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In de discipline lucht

(hoofdstuk 7) zal nagegaan worden hoe de inrichting voldoet aan de

beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen //

(discipline lucht)

Saneringsplan fijn stof voor de

zones met overschrijding in 2003

en aanpak fijn stofproblematiek

in Vlaanderen

focus op luchtkwaliteitsnormen voor PM10

en PM2,5

ja de inrichting draagt bij aan de uitstoot van fijn stof // (discipline lucht)

Vlaams Klimaatsbeleidsplan 2013

– 2020

het Vlaams Klimaatsbeleidplan 2013 –

2020 bestaat uit een Vlaams

Mitigatieplan en een Vlaams

Adaptatieplan. De eerste heeft als

doelstelling de uitstoot van

broeikasgassen te verminderen. Hierbij

wordt vooral gefocust op sectoren die

ja door de uitbating zal een bijdrage geleverd worden aan de uitstoot van

broeikasgassen // (discipline lucht)

het bedrijf verbruikt eveneens water // (discipline water)

Page 37: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 37

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

niet onder het Europees

emissiehandelsysteem voor bedrijven

vallen, zoals landbouw. Het

Adaptatieplan heeft als doelstelling om

voor te bereiden op

klimaatsveranderingen. Hierbij wordt

vooral gefocust op waterbeheer in

natuur- en landbouwgebieden.

BBT’s en BREF’s geven op Vlaams en Europees niveau aan

welke best beschikbare technieken

(BBT’s) vanuit milieuoogpunt bestaan

voor een aantal specifieke

productieprocessen

ja in het MER zal rekening gehouden worden met de BBT’s en BREF’s uit studies

voor de veeteeltsector (o.a. BBT ‘Veeteelt’ en het BREF-document ‘Intensive

Livestock Farming’)

de meeste aandacht gaat hierbij uit naar ammoniak, de voornaamste

luchtverontreinigende stof, omdat dit de stof is die in de grootste

hoeveelheden wordt uitgestoten. In vrijwel alle informatie over de reductie

van emissies vanuit stallen werd de reductie van de ammoniakuitstoot

genoemd. Er wordt van uitgegaan dat technieken die de uitstoot van ammoniak

beperken, ook de uitstoot van de andere gasvormige stoffen zullen

verminderen. Andere milieu-effecten hebben te maken met stikstof- en

fosforemissies naar de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater als

gevolg van de bemesting van het land. Bij het terugdringen van deze emissies

gaat het niet alleen om het opslaan, verwerken en uitrijden van eenmaal

geproduceerde mest, maar om maatregelen ten aanzien van een hele keten

van activiteiten, inclusief stappen om de mestproductie zo veel mogelijk te

beperken // (alle disciplines)

RIE (Richtlijn Industriële Emissies) verplicht de lidstaten van de EU om grote

milieuvervuilende bedrijven te reguleren

middels een integrale vergunning

gebaseerd op de beste beschikbare

technieken (BBT). Deze verplichting is

overgenomen in titel I van VLAREM,

Artikel 41bis

ja algemeen relevant

deze richtlijn is de opvolger van de huidige Integrated Pollution Prevention and

Control(IPPC)-richtlijn op. De RIE-richtlijn omvat naast de IPPC- richtlijnen nog

zes andere richtlijnen (de Richtlijn grote stookinstallaties, de

Afvalverbrandings-richtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor

de titaniumdioxide-industrie). De IPPC-richtlijn verplicht de EU-lidstaten om

grote emissies naar water, lucht en bodem van bedrijven te reguleren.

voor inrichtingen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter X

zijn aangeduid gelden bijkomend de volgende bepalingen :

1° de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld

getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in

artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste

toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007;

2° een toetsing vindt in ieder geval plaats als :

Page 38: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 38

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is

dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of

nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden;

b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een

significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten

mogelijk maken;

c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van

andere technieken vereist;

d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen

Door de herziening van de IPPC-richtlijn zullen de vergunningen moeten

aangepast worden aan de BBT-conclusies opgenomen in een BREF binnen een

periode van 4 jaar na de publicatie van een herziene BREF. Of bestaande

stallen al dan niet zouden moeten aangepast of omgebouwd worden naar

emissiearme stallen zal dus bepaald worden door wat deze BREF definieert als

zijnde BBT en met name of een emissiearme stal BBT is in alle gevallen of

enkel bij nieuwbouw

Waterbeleidsnota de waterbeleidsnota werd op 8 april 2005

goedgekeurd door de Vlaamse Regering

en is van wezenlijk belang voor de

uitvoering van het decreet Integraal

Waterbeleid. In de waterbeleidsnota

tekent de Vlaamse Regering de krijtlijnen

uit van haar visie op het waterbeleid in

Vlaanderen. De waterbeleidsnota streeft

naar een evenwicht tussen de

ecologische, sociale en economische

functies van watersystemen

ja de waterbeleidsnota bevat vijf krachtlijnen:

- terugdringen van risico’s die de veiligheid

aantasten; het voorkomen, het herstellen en

waar mogelijk het ongedaan maken van

watertekort;

- water voor de mens: de scheepvaart bevorderen,

duurzame watervoorziening, water voor

landbouw en industrie, onroerend erfgoed,

watergebonden recreatie, water voor de

huishoudens;

- de kwaliteit van water verder verbeteren;

- duurzaam omgaan met water: sluitend

voorraadbeheer, zuinig en efficiënt

watergebruik;

- voeren van een meer geïntegreerd waterbeleid:

integrale aanpak waterketen; geïntegreerd

waterlopenbeheer; juridische, organisatorische,

financiële en wetenschappelijke onderbouwing

versterken; verregaande afstemming van het

waterbeleid met de ruimtelijke ordening;

maatschappelijk aanvaard waterbeleid voeren,

Page 39: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 39

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

meewerken aan een internationaal waterbeleid

// (discipline water)

Omzendbrief LNE 2012/1:

milderende maatregelen voor

geuremissies die afkomstig zijn

van bestaande varkens- en

pluimveestallen in Vlaanderen

oplijsting van de actuele en economisch

haalbare technische en organisatorische

maatregelen ter beperking van de

geuremissie bij bestaande varkens- en

pluimveestallen. Deze omzendbrief geldt

enkel voor stallen die nog niet

ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd én

waartegen klachten inzake geurhinder

werden geuit

ja de omzendbrief kan gebruikt worden als leidraad om maatregelen voor te

stellen om de geur te reduceren

Page 40: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 40

3 Projectbeschrijving

3.1 Verantwoording project

Het bedrijf Top Halen bvba is gelegen in de Struikstraat 1 te Halen. De inrichting beschikt momenteel

over een vergunning voor het houden van 3.000 vleesvarkens die gehouden worden in drie traditionele

stallen. Daarnaast is er eveneens plaats voor het houden van 5.500 biggen, deze dieren worden gehouden

in een stal die ammoniakemissiearm uitgerust is met het stalsysteem V-1.5 “Volledig rooster met water-

en mestkanaal, eventueel voorzien van schuine putwanden, emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,10

m²”.

Er wordt nu een uitbreiding aangevraagd zodat er in de gewenst situatie in totaal 6.543 varkens

gehouden kunnen worden: 3 beren, 3.315 zeugen en 3.225 andere varkens. Er zal eveneens ruimte

voorzien worden voor het houden van 16.744 biggen. Om dit te kunnen realiseren zullen er drie nieuwe

stallen gebouwd worden die uitgerust zullen worden met gecombineerde luchtwassers met een

emissiereductie van 85 % voor geur, 85 % voor ammoniak, 80 % voor PM10-stof en 70 % voor PM2,5-stof. De

huidige biggenstal zal eveneens uitgerust worden met een luchtwasser van dit type. Verder zullen twee

verouderde vleesvarkensstallen afgebroken worden, en wordt er ter hoogte van de voormalige

rundveestal een loods gebouwd.

De belangrijkste wijzigingen inzake vergunningsplichtige rubrieken betreffen de uitbreiding in dieraantal,

mestopslagcapaciteit en de aanvraag van een grondwaterwinning. Daarnaast zijn er ook kleine

wijzigingen met betrekking tot de opslag van stookolie, elektriciteitsproductie, transformatoren…. Er

wordt tevens een hernieuwing van alle rubrieken aangevraagd. Dit is mogelijk door de grote investering

die met de geplande uitbreiding gepaard gaat. Vlarem stelt dat de aanvraag tot het hernieuwen van een

milieuvergunning moet gebeuren tussen 18 en 12 maanden voor de vervaldatum van de huidige

milieuvergunning. Er geldt evenwel een afwijking voor oudere vergunningen en in het geval van

belangrijke wijzigingen. In de praktijk geldt hierbij als criterium de omvang van de geplande investering,

o.a. een wezenlijke uitbreiding van de gebouwen of de plaatsing van een volledig nieuwe productielijn.

In voorliggend geval betreft het een wezenlijke uitbreiding van de bedrijfsinfrastructuur, er worden

namelijk drie nieuwe stallen voorzien.

In het MER zal een evaluatie gemaakt worden tussen de huidig vergunde situatie en de gewenste situatie

van dit project. Indien de aangevraagde vergunning niet verleend wordt, wordt het bedrijf verder

uitgebaat volgens de huidig vergunde situatie en dit tot 2023. Na 2023 is het nulalternatief dan gelijk aan

de situatie zonder het voorliggende bedrijf.

3.2 Bedrijfsinfrastructuur

Grondplannen van het bedrijf worden gegeven in Bijlage 9. Foto’s van de inrichting en de omgeving zijn

terug te vinden in Bijlage 10. In Tabel 8 wordt de bedrijfsinfrastructuur in de huidige en de gewenste

situatie weergegeven.

Tabel 8 Bedrijfsinfrastructuur

huidig vergunde situatie gewenste situatie

verdeling dieren:

stal 1 1.100 vleesvarkens /

stal 2 1.100 vleesvarkens /

stal 3 800 vleesvarkens 630 andere varkens

stal 4 5.500 biggen (V-1.5) 1.875 andere varkens (combi-wasser)

Page 41: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 41

huidig vergunde situatie gewenste situatie

stal 5* 6 runderen < 1 jaar

6 runderen 1 – 2 jaar

8 melkkoeien

/

stal 6 / 920 kraamzeugen (combi-wasser)

235 zeugen (combi-wasser)

3 beren (combi-wasser)

16.744 biggen (combi-wasser)

stal 7

/

stal 8 /

2.160 zeugen (combi-wasser)

720 jonge zeugen (combi-wasser)

mestopslag:

stal 1 600 m³ /

stal 2 600 m³ /

stal 3 1.180 m³ 1.180 m³

stal 4 mest gaat naar mestsilo mest naar mestsilo

stal 5 30 m³ /

stal 6 / 7.020 m³

stal 7 / 7.020 m³

stal 8 / 6.840

mestsilo 1.570 m³ 1.570 m³

opslag spui

stal 4 / 40 m³

stal 6 / 190 m³

stal 7 / 190 m³

stal 8 / 150 m³

opslag mazout 10.000 l bovengronds ingekuipt met

verdeelslang bij stal 4

5.000 l bovengronds, dubbelwandig bij stal

6

10.000 l bovengronds, dubbelwandig met

verdeelslang in de loods

silo’s tussen stal 1 en 3: 5 x 12 m³ (brijvoer)

stal 3: 5 x 50 m³ (brijvoer)

stal 4: 3 x 8 ton, 2 x 4 ton en 1 x 10 ton

stal 3: 5 * 50 m³ (droogvoer)

stal 4: 2 x 4 ton, 6 x 6 ton, 2 x 12 ton en 2

x 20 ton (droogvoer)

stal 6: 2 x 6 ton, 2 x 8 ton, 2 x 12 ton, 2 x

32 ton en 2 x 40 ton (droogvoer)

stal 7: 5 x 6 ton, 2 x 12 ton, 2 x 30 ton en

2 x 40 ton (droogvoer)

stal 8: 4 x 22 ton (droogvoer)

noodstroomgenerator / 250 kW

grondwaterwinning / max. 39.900 m³/jaar en max. 113 m³/dag

stallen voertuigen stallen van 10 voertuigen in de loods

opvang regenwater

vijver van 300 m³

vijver 300 m³

190 m³ opvang onder stal 6

190 m³ opvang onder stal 7

150 m³ opvang onder stal 8

infiltratiebekken: 350.000 l buffervolume,

700 m² infiltratieoppervlak

* alhoewel men over een vergunning voor het houden van 20 stuks rundvee beschikt, zijn deze dieren niet meer aanwezig op

het bedrijf

In de huidige situatie zijn er vier stallen in gebruik op het bedrijf, waarvan enkel de biggenstal

ammoniakemissiearm uitgerust is met systeem V-1.5. Deze biggenstal wordt verlucht via vier ventilatoren

Page 42: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 42

in de nok van de stal. De overige drie stallen zijn traditionele vleesvarkensstallen. Stal 1 en stal 2 worden

elk verlucht via tien ventilatoren in de nok, op stal 3 zijn er zeven ventilatoren in de nok voorzien.

In de gewenste situatie zullen er twee nieuwe kraam- en biggenstallen, en een nieuwe zeugenstal

gebouwd worden. Op de drie nieuw te bouwen stallen zullen er telkens vier gecombineerde luchtwassers

voorzien worden (12 stuks in totaal). Per twee luchtwassers wordt er één uitstootpunt voorzien. Op stal 4

zal er in de gewenste situatie eveneens één gecombineerde luchtwasser voorzien worden. Deze wassers

zullen de geur- en ammoniakemissie met 85 % reduceren, voor fijn stof bedraagt de reductie voor PM10 80

% en voor PM2,5 70 %. Stal 3, wordt in gebruik genomen als quarantaine of calamiteitenstal, en blijft

traditioneel. De verluchting van deze stal zal nog steeds via zeven ventilatoren in de nok gebeuren.

Alle mest wordt, samen met het reinigingswater, opgeslagen in de onderliggende mestkelders. De mest

wordt afgezet via burenregeling. Dit wenst men in de gewenste situatie zo verder te zetten, indien blijkt

dat er onvoldoende afzetmogelijkheden zijn dan zal een deel naar een mestverwerkingsinstallatie

afgevoerd worden. Het spuiwater van de luchtwassers zal in afzonderlijke opvangtanks opgeslagen

worden (stal 4: 40 m³, stal 6: 190 m³, stal 7: 190 m³ en stal 8: 150 m³).

In de bedrijfswoning zijn vijf personen woonachtig. Huishoudelijk afvalwater wordt, na voorbehandleing

in een septische put, geloosd in een nabijgelegen gracht. Gezien de ligging in individueel te

optimaliseren buitengebied, zal er naar de toekomst toe een IBA geplaatst moeten worden.

Momenteel is er een opslagtank van 10.000 l voor stookolie aanwezig op de site, het betreft een

bovengrondse ingekuipte tank. Deze bevindt zich ter hoogte van stal 4 en is voorzien van een

verdeelslang. Naar de toekomst toe zal de opslag van stookolie uitgebreid worden tot 15.000 l. Er wordt

één bovengrondse, dubbelwandige tank van 10.000 l met verdeelslang voorzien in de loods. Ter hoogte

van stal 6 wordt er een bovengrondse, dubbelwandige tank van 5.000 l geplaatst.

Het bedrijf beschikt momenteel over een niet-gekoelde kadaversopslag. In de nabije toekomst wordt een

gekoelde kadaveropslag voorzien. De kadavers worden ongeveer wekelijks opgehaald door Rendac.

Momenteel is er op het bedrijf geen vergunning meer voor het winnen van grondwater (vergunning

vervallen december 2013). Deze grondwaterwinning wordt in de huidige situatie wel nog aangewend om

te voldoen aan de waterbehoefte op het bedrijf. Naar de toekomst toe wordt er een nieuwe vergunning

voor het winnen van grondwater aangevraagd, dit aan een debiet van 39.900 m³/j en 113 m³/d.

Rond het bedrijf is momenteel slechts een beperkt groenscherm aanwezig. Aan de voorzijde van het

bedrijf, langsheen de Struikstraat staan er een aantal Zomereiken en werd er een beukenhaag aangelegd.

Ten NO, langsheen de vijver, bevindt zich een rij Italiaanse populieren. Voor de gewenste situatie zal er

een landschapsintegratieplan opgesteld om het groenscherm verder uit te bouwen. Dit wordt verderop

bij de discipline Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie (hoofdstuk 12) besproken.

3.3 Capaciteit

In het Koninklijk Besluit (KB) van 15 mei 2003 (B.S. 24/06/2003) betreffende de bescherming van varkens

in varkenshouderijen worden de minimumvoorschriften voor oppervlakte en vloeren voor elk gespeend

varken of gebruiksvarken die in groep gehouden worden (met uitzondering van zeugen en opfokzeugen na

inseminatie) vastgelegd. Deze minimumoppervlakten worden gegeven in Tabel 9.

Page 43: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 43

Tabel 9 Minimumoppervlakten voor gespeende varkens volgens het KB van 15 mei 2003

gemiddeld gewicht minimum opp. (m²/dier)

gespeend varken of gebruiksvarken in groep

≤ 10 kg 0,15

10 – 20 kg 0,20

20 – 30 kg 0,30

30 – 50 kg 0,40

50 – 85 kg 0,55

85 – 110 kg 0,65

> 110 kg 1

beer 6 tot 9

opfokzeug (vanaf 4 weken na eerste dekking) 1,64

< 6 dieren per groep 1,80

> 40 dieren per groep 1,48

zeug 2,25

< 6 dieren per groep 2,48

> 40 dieren per groep 2,03

In de gewenste situatie zal er plaats zijn voor het houden van 2.505 andere varkens, 3 beren, 2.395

zeugen, 920 kraamzeugen, 720 jonge zeugen en 16.744 biggen. Er zal voldaan worden aan de

oppervlaktenormen.

3.4 Afbraak- en aanlegfase

Om de uitbreiding te verwezenlijken zullen er drie nieuwe stallen bijgebouwd worden. Twee

vleesvarkensstallen (stal 1 en 2), en de oude rundveestal zullen afgebroken worden. Verder wordt er

een nieuwe loods gebouwd ter hoogte van stal 1. Vooraan, langsheen de Struikstraat, ligt er nog een

oude, vervallen schuur; na het verkrijgen van de benodigde vergunningen zal deze eveneens

afgebroken worden.

Stal 6 en 7 hebben samen een breedte van 116,1 m en een lengte van 158 m. Stal 8 wordt 53,5 m breed

en 131,05 m lang. De mestkelders onder deze stallen zullen een diepte van 1 m hebben. Gezien het

grondverzet voor de bouw van deze stallen meer dan 250 m³ zal bedragen, is een technische verslag

m.b.t. de kwaliteit van de te verzetten grond noodzakelijk.

Op basis van metingen van het grondwatermeetnet (www.dov.be), in de buurt van de inrichting, kan

gesteld worden dat de stand van de grondwatertafel varieert van 1,01 – 2,26 m onder het maaiveld.

Gezien deze meting gedaan werd op een locatie die ca. 10 m lager gelegen is dan de bedrijfssite, die

op een heuvel gelegen is, zal bronbemaling niet noodzakelijk zijn.

Bij de afbraak van de oude stallen dient rekening gehouden worden met de eventuele aanwezigheid

van asbest in de oude staldaken. Op het bedrijf Top Halen bvba is nog geen asbestinventaris opgesteld.

Dit zal noodzakelijk zijn vooraleer de afbraak van de stallen kan starten. De asbestinventaris moet aan

alle aannemers ter plaatse, die de werkzaamheden zullen uitvoeren overhandigd worden. Bij de

afbraak dienen voldoende veiligheidsmaatregelen in acht genomen te worden om het ‘verspreiden’ van

asbestvezels zoveel mogelijk te voorkomen. Er wordt aangeraden om hiervoor beroep te doen op een

professionele firma. Tijdens de werkzaamheden is het aan te raden het materiaal intens te

bevochtigen, zodat eventueel vrijkomende asbestvezels niet wegwaaien. Het asbesthoudend mater iaal

moet voorzichtig, zonder agressieve bewerkingen, verwijderd worden. Dit betekent dat er gebruikt

Page 44: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 44

gemaakt moet worden van handwerktuigen of eventueel traagdraaiend gereedschap. Mechanische

werktuigen met grote draaisnelheid zoals zaagschijven, slijpschijven, boormachines en

hoekslijpmachines zijn uit den boze. De asbestplaten mogen niet breken en dienen dus met de nodige

voorzichtigheid naar de begane grond gebracht worden.

Het materiaal dient in afwachting van afvoer afzonderlijk opgeslagen te worden. Asbesthoudend afval

mag nooit gemengd worden met ander bouw- en sloopafval. Asbestafval (hechtgebonden) in goede

staat mag naar een containerpark, een voor asbestcement vergund sorteercentrum of een hiervoor

vergunde stortplaats gebracht worden. Ongebonden asbesthouden afval moet afgevoerd worden door

een erkende overbrenger van asbestafval.

Om de bouw en bedrijfsaanpassingen mogelijk te maken, zullen diverse bouwmaterialen aangevoerd

moeten worden. Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de

bouwfase van voorbijgaande aard is.

3.5 Exploitatie- en productiecyclus

Huidige situatie

In de huidige situatie komen biggen (leeftijd van ongeveer 4 weken) op het bedrijf toe en worden in de

biggenbatterij ondergebracht. Deze biggen worden momenteel nog aangeleverd door derde bedrijven.

Deze dieren worden dan verder opgekweekt (gedurende een periode van 6 weken) om daarna naar de

vleesvarkensstal overgebracht te worden. Daar worden ze afgemest tot slachtrijpe vleesvarkens van

110 kg, en dit gedurende een periode van ongeveer 16 weken. Deze afgemeste vleesvarkens worden

dan naar het slachthuis vervoerd. Jaarlijks zijn er op het bedrijf gemiddeld 3 rondes in de

vleesvarkensstallen, en ongeveer 8 rondes in de biggenbatterij.

Tussen twee rondes wordt een periode van leegstand (maximaal een week) voorzien. Tijdens de

periode van leegstand worden de stallen gereinigd met water. Dit gebeurt met een hogedrukreiniger.

De mest die door de dieren geproduceerd wordt, komt integraal terecht in de mestkelder. Deze mest

wordt samen met het opgevangen reinigingswater afgezet via burenregeling.

Momenteel beschikt het bedrijf echter niet over voldoende vleesvarkensplaatsen om alle biggen vanuit

de biggenbatterij naar de vleesvarkensafdelingen over te plaatsen. Het overgrote deel van de biggen

wordt dan ook opnieuw afgevoerd van het bedrijf (naar derden).

Tijdens deze opkweekfase dient rekening gehouden te worden met een sterftecijfer van ongeveer 2 % (in

zowel de biggenbatterij als de vleesvarkensafdeling). De krengen worden momenteel in een niet-

gekoelde, niet-geïsoleerde kadaverhut/koepel opgestapeld. Bij iedere vondst van een kadaver wordt

Rendac opgebeld, waarna binnen de 48 uur na melding het kadaver opgehaald wordt.

Gewenste situatie

In de gewenste situatie zal er op de site zeer veel aandacht gaan naar een hoge gezondheid van de

dieren. Het bedrijf zal daarom omgevormd worden tot een SPF-bedrijf of een zogenaamd Specific

Pathogen Free-bedrijf. In combinatie met luchtwassers en een sterk Specific Pathogen Free-beleid

wordt getracht om de verspreiding van ziektekiemen te voorkomen. Zo wordt het welzijn van de dieren

verbeterd en het antibioticaverbruik geminimaliseerd. Om over te stappen op zo’n beleid, zal het

volledige bedrijf leeg gemaakt worden en opnieuw opgevuld worden, gezien de dieren, die aangevoerd

Page 45: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 45

worden op het bedrijf (bv. de zeugen), ook dienen afkomstig te zijn van een bedrijf waar dergelijk

beleid toegepast wordt.

De exploitatiecyclus is vergelijkbaar met deze op andere zeugenbedrijven, met dat verschil dat bij het

spenen de zeugen vanuit de kraamstal terug naar de drachtstal gaan, en dat de biggen in het kraamhok

achterblijven. Het hekwerk dat zich normaal rond de kraamzeug bevindt, wordt omhoog gekanteld,

waardoor de biggen in hetzelfde hok kunnen blijven tot een leeftijd van 10 weken. Daarna gaan de

biggen ofwel naar vleesvarkensstallen op andere bedrijven waar ze verder afgemest worden tot

slachtrijpe vleesvarkens, of de jonge gelten (d.z. zeugen die nog nooit biggen geworpen hebben)

worden verplaatst naar de opfokstal (de huidige biggenstal wordt hiervoor omgevormd). Door te

werken met dit type van kraam/opfokhokken moeten de biggen éénmaal minder verplaatst worden

hetgeen niet enkel minder werk met zich meebrengt, maar voor minder stress bij het spenen zorgt

waardoor er ook betere resultaten kunnen behaald worden. De investering hiervoor is echter hoger

aangezien men over meer kraam/opfokhokken moet beschikken in vergelijking met traditionele

zeugenbedrijven. In de opfokstal voor de gelten worden de gelten een aantal keren verplaatst:

eenmaal om ze bij het ouder worden terug meer ruimte te geven en éénmaal om ze in groepshokken te

huisvesten zoals in de drachtstal gebruikt worden. Hierdoor kunnen ze al wennen aan het systeem van

groepshuisvesting met voederstations. Er worden daar dan ook al een aantal boxen voorzien om guste

gelten (d.z. zeugen tussen het spenen en de perinatale periode) te kunnen insemineren en ze tijdelijk

te stallen in afwachting dat ze bij de zeugen in de drachtstal worden geplaatst in functie van dezelfde

werpdata.

In de verschillende afdelingen wordt gewerkt met een all-in – all-out systeem waarbij de hokken direct

gereinigd worden, er is dus geen leegstand voorzien. Hierbij wordt eerst het grof vuil droog verwijderd

alvorens grondig te reinigen met de hogedrukreiniger. Het reinigingswater wordt opgevangen in de

onderliggende mestkelder.

Het aantal worpen per jaar door de zeugen bedraagt gemiddeld 2,3.

In de biggenafdeling dient rekening gehouden te worden met een sterfte van ongeveer 4 %. In de

kraamafdeling bedraagt de sterfte onder de biggen ongeveer 10 %. Bij de zeugen bedraagt het

sterftecijfer 4 %. De krengen zullen in de gewenste situatie bewaard in een afgesloten, gekoelde

kadaveropslag en worden wekelijks opgehaald door Rendac. Na een aantal worpen zijn de zeugen niet

meer economisch rendabel, doordat de worpgrootte verkleint of de kwaliteit van de biggen niet meer

voldoet (bv. te hoge sterfte onder de biggen). Op dat moment worden deze zeugen afgevoerd naar het

slachthuis en vervangen door nieuw aangekochte jonge zeugen. Op jaarbasis wordt er gerekend met

een gemiddelde vervanging van 40 %.

3.6 Grondstoffen en residuen

Aangezien het voederverbruik een belangrijke parameter is voor wat betreft de uiteindelijke

bedrijfsresultaten, wordt het verbruik opgevolgd door de exploitant. De vleesvarkens worden

momenteel gevoederd met brijvoer, de biggen met droogvoer. Naar de toekomst toe worden alle

dieren gevoederd met droogvoer. In beide situaties wordt er gewerkt met een meerfasig

voederschema. Het voeder wordt dus aangepast aan de noden van het varken. Op basis van het

gemiddelde voederverbruik per dier (jaarlijks gemiddeld 250 kg/big, 1.000 kg/beer, 1.100 kg/zeug,

750 kg/ander varken) en rekening houdend met het aantal dieren in de huidige en de gewenste

situatie, wordt het voederverbruik van de varkens op de site geschat op respectievelijk 3.625. ton/jaar

en 10.255 ton/jaar.

In de huidige situatie wordt grondwater aangewend voor het reinigen van de stallen, als drinkwater

voor de dieren en in het huishouden. De vergunning voor de deze grondwaterwinning is echter reeds

vervallen (eind 2013). Er word bijgevolg een nieuwe vergunning aangevraagd voor het winnen van

grondwater, en dit voor een debiet van 39.000 m³/jaar en 113 m³/dag. Het reinigingswater wordt

opgevangen in de mestkelders en samen met de mest afgevoerd, er wordt aldus geen

Page 46: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 46

bedrijfsafvalwater geloosd. Aan de hand van de LNE-cijfers kan een berekening gemaakt worden van

het geschatte waterverbruik. Op basis van de LNE-cijfers blijkt dat in de huidige situatie 6.875 m³

drinkwater per jaar noodzakelijk is. Naar de toekomst toe zou dit 35.765 m³/jaar worden. Verder is er

in de huidige situatie 965 m³ reinigingswater per jaar nodig. In de gewenste situatie wordt dit 3.425

m³/jaar. Op de site is een bedrijfswoning aanwezig die verhuurd wordt aan derden. Gezien er vijf

personen woonachtig zijn in de bedrijfswoning, kan het waterverbruik ingeschat worden op 150

m³/jaar. Momenteel wordt het huishoudelijk afvalwater via een septische put geloosd in de gracht.

Momenteel is er geen opvang van regenwater op de site, regenwater stroomt af naar de open vijver

(300 m³) of infiltreert in de omliggende gronden. In de gewenste situatie zal het regenwater dat op de

staldaken valt opgevangen worden, er worden drie regenwaterkelders voorzien met een totale

capaciteit van 530 m³. Op deze manier zal zo’n 13.753 m³/jaar regenwater kunnen opgevangen

worden. Dit water zal gebruikt worden als waswater voor de luchtwassers, die op jaarbasis zo’n 7.900

m³ water zullen verbruiken. Verder wordt er ook nog een infiltratievoorziening voorzien van 350.000 l

buffervolume en 700 m² infiltratieoppervlak.

Een schematische voorstelling van het waterverbruik is te vinden in Figuur 1.

Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik wordt aangewend voor de aandrijving van het

ventilatiesysteem en de verlichting van de stallen. In de huidige situatie wordt jaarlijks ongeveer 100.000

kWh verbruikt. Dit verbruik zal, gezien de voorziene uitbreiding, toenemen in de gewenste situatie. Men

overweegt om naar de toekomst toe zonnepanelen te voorzien op de daken van de stallen, zodat de

elektriciteitsbehoefte van de inrichting gedeeltelijk kan ingevuld worden met groene stroom.

Het jaarlijks verbruik van mazout bedraagt ongeveer 20.000 l in de huidige situatie. Mazout wordt

gebruikt voor transport en het verwarmen van de stallen. In de gewenste situatie zal er nog steeds

mazout gebruikt worden, maar men overweegt om ook aardgas te gaan gebruiken op de site (indien

distributie voorzien in de omgeving, en afhankelijk van de kostprijs om het bedrijf hierop aan te

sluiten).

Het verbruik van ontsmettingsmiddelen, reinigingsmiddelen en medicijnen is zeer laag. Het

verpakkingsmateriaal wordt verzameld en op gepaste wijze afgevoerd. Aangezien het voeder in bulk

geleverd wordt, is hiervoor geen verpakkingsafval aanwezig op het bedrijf.

grondwater

0 – 39.900 m³/jaar

regenwater

800 mm/j

reinigingswater 965 – 3.425 m³/jaar

luchtwassers 0 – 7.900 m³/jaar

drinkwater 6.875 – 35.765 m³/jaar

regenwateropvang

0 – 13.753 m³/jaar

resten met mest

afgevoerd

oppervlaktewater

+infiltratie huishouden 150 – 150 m³/jaar

via septische put

naar gracht spuiopslag

0 – 1.066 m³/jaar

Figuur 1 Waterbalans voor de inrichting (huidig – gewenst), berekend op basis maximaal verbruik volgens LNE-

cijfers

Page 47: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 47

De kadavers worden momenteel opgeslagen in niet-gekoelde kadaverhutten en ongeveer wekelijks

opgehaald door Rendac. Het aantal kadavers wordt beperkt door een goede bedrijfsvoering. In de

toekomst zal een gekoelde kadaveropslag voorzien worden.

Alle mest en het reinigingswater wordt in de mestkelders opgevangen. De mest wordt afgezet via

burenregeling.

In hoofdstuk 7 (discipline lucht) wordt een inschatting gemaakt van de geur-, stof- en

ammoniakemissies ten gevolge van de inrichting. De geluidsproductie van het bedrijf wordt

weergegeven in hoofdstuk 10 (discipline geluid en trillingen).

Page 48: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 48

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s

4.1 Beschrijving alternatieven

4.1.1 Nulalternatief

Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt voor het m.e.r.-plichtige

project. Het nulalternatief komt overeen met de huidig vergunde situatie tot de einddatum van de

huidige vergunning die verloopt op 31/12/2023.

4.1.2 Doelstellingsalternatieven

Het bedrijf zal zich in de toekomst toespitsen op de productie van biggen en zeugen. Er worden geen

doelstellingsalternatieven overwogen.

4.1.3 Locatiealternatieven

Om de uitbreiding te verwezenlijken zullen drie nieuwe stallen gebouwd worden. Deze worden gebouwd

ten westen van de bestaande biggenstal (stal 4), hierdoor wordt de beschikbare ruimte op de site

optimaal ingevuld, en kunnen de dieren makkelijk verplaatst worden tussen de verschillende stallen. Er

worden dan ook geen andere locatiealternatieven in overweging genomen.

4.1.4 Uitvoeringsalternatieven

Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op het vlak van

bedrijfsvoering.

De voormalige biggenstal (stal 4) en de drie nieuw te bouwen stallen (6,7 en 8) zullen aangesloten

worden op gecombineerde luchtwassystemen die bestaan uit een combinatie van een watergordijn en

een biologische luchtwasser (Bijlage 11). Dit type van luchtwassers reduceert de emissie van geur en

ammoniak met 85 %, de emissie van PM10 en PM2,5-stof wordt respectievelijk met 80 en 70 % gereduceerd.

Voor dit type van wasser is er een wetenschappelijk onderbouwd meetrapport voorhanden, maar dit kan

wegens geheimhoudingsplicht enkel ingekeken worden op de kantoren van de leverancier (Robos Air).

In het MER zal, naast aandacht voor het type stalsysteem, eveneens ingegaan worden op andere

mogelijke milderende maatregelen voor de beperking van de ammoniak- en geuremissie (o.a.

meerfasenvoeding, ...). Indien enkele van deze maatregelen technisch en economisch haalbaar zouden

blijken, zal ernstig in overweging genomen worden of ze niet toegepast kunnen worden. M.a.w. een

inschatting van de relevantie voor emissiereducerende toepassingen zal gemaakt worden, rekening

houdend met de significantie van de in het MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel

als Best Beschikbare Techniek (BBT).

Er zal eveneens een evaluatie gebeuren ten opzichte van de relevante passages uit de Lijst van Best

Beschikbare Technieken (BBT) en de BREF-documenten. Dit is ook een vereiste voor het verlenen van een

vergunning aan een GPBV-bedrijf. Dit wordt verder besproken in hoofdstuk 16.

Page 49: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 49

4.2 Ontwikkelingsscenario’s

4.2.1 Autonome ontwikkeling

Volgens een autonome ontwikkeling worden er voor het voorliggende studiegebied geen relevante

wijzigingen verwacht ten opzichte van de toekomstige situatie. Dezelfde effecten worden van toepassing

geacht zoals deze die in het MER worden beschreven voor de huidige en toekomstige situatie.

4.2.2 Gestuurde ontwikkeling

4.2.2.1 Ruimtelijke ordening

De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden

om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd

te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het

buitengebied zoals landbouw, bos, natuur en in zekere mate ook wonen en werken, gevrijwaard te

worden.

4.2.2.2 Mestdecreet

Naast het Mestdecreet van 22 december 2006, werd een visienota “Naar een nieuw mestbeleid in

Vlaanderen” opgesteld (goedgekeurd door de Vlaamse regering op 22.07.2005). Er zal met het

Mestdecreet en de visienota rekening gehouden worden en met de mogelijke implicaties hiervan voor de

invulling van de toekomstige situatie.

4.2.2.3 Ammoniakemissie

Als Vlaanderen de ammoniakdoelstellingen – Protocol van het Verdrag over Grensoverschrijdende

Luchtverontreiniging ter bestrijding van Verzuring, Eutrofiëring en Ozon in de omgevingslucht, EU-

richtlijn Nationale Emissiemaxima, Milieubeleidsplan 2011-2015 – wil realiseren, zijn maatregelen inzake

stalbeheer noodzakelijk. Zoniet is een structurele en verregaande afbouw van de veestapel nodig.

In het kader van het ammoniakreductieplan is een wetenschappelijke werkgroep opgericht die zowel de

Groen Labellijst van emissiearme stallen uit Nederland als de lijst van Europese BBT naar de Vlaamse

situatie heeft vertaald. De verschillende ammoniakreductietechnieken werden hiervoor getoetst aan de

aspecten dierenwelzijn, geur, veiligheid en energie. Een eerste lijst voor varkens en pluimvee werd

opgesteld. Deze lijst is terug te vinden in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19.03.2004. Deze werd

op 31.05.2011, 26.03.2012, 16.08.2012 en 19.06.2013 aangevuld. Opname van nieuwe stalsystemen in

deze lijst kan gebeuren volgens de procedure voor de beoordeling van emissiearme stalsystemen, zoals

beschreven in bijlage II van dit Ministerieel Besluit. Als gevolg van deze ammoniakdoelstellingen werd

een wijziging van het Vlarem II goedgekeurd (19 september 2003; B.S. 10 oktober 2003; Art. 1.1.2, Art.

5.9.2.1bis en Art 5.9.4.1).

Door de NEC-richtlijn zijn reducties van NH3, SO2 en NOx te verwachten, waardoor de

achtergrondwaarden op het vlak van verzurende en vermestende deposities zullen afnemen.

Page 50: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving / ontwerp-MER 50

5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling

De voornaamste effecten zullen weergegeven worden in functie van de verschillende disciplines en per

deelactiviteit van het bedrijf. Bijzondere aandacht zal hierbij uitgaan naar de effecten van stof,

vermesting, verzuring en geur omdat deze als de meest relevante beschouwd worden. De gebruikte

bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op deze effecten, zowel in positieve als negatieve zin,

zullen de nodige aandacht krijgen.

Het te onderzoeken project omvat de wijziging, uitbreiding en hernieuwing van een varkenshouderij. De

effecten, zowel in de huidige als in de gewenste situatie, zullen onderzocht en beschreven worden in het

MER. De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen:

transport: aanvoer grondstoffen, zeugen en afvoer eindproducten en residuen;

eigenlijke “productieproces” = produceren van biggen en zeugen;

verwerking reststoffen = in hoofdzaak mest.

Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden

deelcomponenten van het milieu. Daarnaast zal ook de aanlegfase de nodige emissies veroorzaken. De

hinder die aan deze fase gerelateerd kan worden, zal echter van korte, voorbijgaande aard zijn. De

ingreep-effect-matrix (Tabel 10) geeft ons een elementair overzicht van het verband tussen de

verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke effecten op de diverse milieucomponenten.

De gebruikte bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op de effecten, zowel positief als negatief,

zullen de nodige aandacht krijgen.

Page 51: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving / ontwerp-MER 51

Tabel 10 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-matrix)

activiteit

mogelijke effecten

bodem water lucht mens landschap fauna & flora

AFBRAAKFASE

afbraak oude varkensstallen

(stal 1 en 2) en rundveestal

(stal 5)

profielverstoring aanleg verhardingen stofemissie

transportemissies

geluidshinder

verkeershinder

stofhinder

visuele hinder ecotoopverlies

rustverstoring

AANLEGFASE

bouw nieuwe stallen, en

bijhorende verhardingen

profielverstoring aanleg verhardingen stofemissie

transportemissies

geluidshinder

verkeershinder

stofhinder

visuele hinder ecotoopverlies

rustverstoring

EXPLOITATIEFASE

aanvoer grondstoffen,

afvoer eindproducten en

nevenproducten

verspreiding stof geluidshinder

verkeershinder

stofhinder

productieproces verzuring

vermesting

verdroging

vermesting

verspreiding stof en

ammoniak (verzuring)

verspreiding

broeikasgassen

geluidshinder

stofhinder

geurhinder

verdroging (winning)

visuele hinder

bedrijfsgebouwen

en bedrijfs-

infrastructuur

verzuring

vermesting

verdroging

opslag, verwerken en

afvoer mest

vermesting vermesting verspreiding ammoniak

(verzuring)

verspreiding

broeikasgassen

verspreiding stof

geurhinder

geluidshinder

verkeershinder

visuele hinder

bedrijfs-

infrastructuur

verzuring

vermesting

onderhoud (reiniging en

ontsmetting) en opslag

brandstof

verontreiniging verontreiniging verspreiding

broeikasgassen

Page 52: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 52

6 Disciplinegerichte aanpak

Afhankelijk van de te verwachten effecten zal een keuze gemaakt worden in welke mate de verschillende

disciplines uitgewerkt moeten worden. Zoveel als mogelijk zal hierbij rekening gehouden worden met de

cumulatieve effecten, meer specifiek de cumulatieve effecten die ontstaan door andere

landbouwuitbatingen in de directe omgeving. Waar mogelijk en/of relevant zullen tevens bij de

effectbespreking milderende maatregelen worden voorgesteld.

De verschillende disciplines zullen steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt worden:

problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie;

afbakening studiegebied;

methodiek en significantiekader;

beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten;

synthese van de milieu-effecten;

milderende maatregelen.

Eerst dient de opdrachtgever (initiatiefnemer) alle projectspecifieke gegevens door te geven zodat een

duidelijk beeld wordt bekomen van de huidige en geplande situatie. Deze gegevens bevatten een

beschrijving van de huidige bedrijfsinfrastructuur, de capaciteit en een beschrijving van de

exploitatiefase van het bedrijf en een beschrijving van de nieuwe bedrijfsinfrastructuur. Vervolgens zal

een beknopte beschrijving opgesteld worden van de abiotische en biotische referentiesituatie van het

studiegebied, zodat een eerste beeld bekomen wordt van de bestaande toestand binnen het

studiegebied. Voor de beschrijving van de referentiesituatie wordt naast het gebruik van de

standaardbronnen ook getracht gebruik te maken van bijkomende bronnen indien beschikbaar. Voor de

visuele weergave van de referentiesituatie (en de milieu-effecten) met inbegrip van de situering van het

project wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van GIS. Daarna zal een inschatting gemaakt worden van de

mogelijke effecten die het project op het studiegebied zal veroorzaken, en dit voor alle situaties. Op

basis van deze effectvoorspelling kan een eindconclusie opgemaakt worden, en waar noodzakelijk

bijkomende milderende maatregelen uitgewerkt worden.

De beoordeling van de effecten van de wijziging van het bedrijf gebeurt in het MER per discipline,

waarbij volgens het te verwachten effect een beoordeling als volgt wordt gegeven:

negatief of positief effect;

matig negatief of matig positief effect;

gering negatief of gering positief effect;

geen of verwaarloosbaar effect.

Het is echter niet steeds zo dat alle tussenstappen in dit beoordelingskader steeds gedefinieerd zullen

worden. Zo is het goed mogelijk dat er slechts een mogelijkheid bestaat tussen twee (bijvoorbeeld

negatief effect en geen of verwaarloosbaar effect).

Dikwijls zal de beoordeling echter ook gaan gebeuren op basis van de bijdrage die door het bedrijf

geleverd wordt. Dan gebeurt de beoordeling als volgt:

belangrijke bijdrage door het bedrijf: dit maakt het noodzakelijk dat milderende maatregelen

gezocht worden;

relevante bijdrage door het bedrijf: in dit geval moet gezocht worden naar milderende

maatregelen, eventueel te koppelen aan lange termijn;

beperkte bijdrage door het bedrijf: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend.

Page 53: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 53

De inpassing in dit beoordelingskader wordt voor zover mogelijk gekwantificeerd in de beschrijvingen

van de te volgen methodologie per discipline.

Page 54: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 54

7 Discipline lucht

Het ventileren van agrarische gebouwen leidt tot de emissie van zowel gassen zoals ammoniak (NH3), SO2,

NOx, CO2, methaan (CH4) en lachgas (N2O), als fijn stof, geur en warmte. Deze ongewenste emissies zijn

onvermijdelijk voorwerp van debat inzake de verzuring van het leefmilieu, de klimaatverandering en de

algemene gezondheidsproblematiek. Rond deze maatschappelijke aspecten werden er diverse

internationale afspraken gemaakt (o.a. EU kaderrichtlijnen en klimaatplannen) die uiteindelijk

resulteerden in Vlaamse regelgeving.

De belangrijkste emissies naar de lucht die een veeteeltbedrijf met zich meebrengt zijn:

emissies die rechtstreeks veroorzaakt worden door de aanwezigheid van dieren of door

mestopslag in de stallen;

emissies door verbranding van fossiele brandstoffen;

emissies afkomstig van de op- en overslag van producten, dieren en afvalstoffen;

emissies afkomstig van transporten.

In grote lijnen worden deze emissies onderverdeeld in vier categorieën, namelijk geuremissies,

stofemissies, verzurende (en vermestende) emissies en broeikasgasemissies.

7.1 Geur

7.1.1 Problematiek

Reeds sinds lange tijd wordt dierlijke productie geassocieerd met geurhinder. Geuremissies verspreiden

zich in de omgeving, waarbij bronhoogte, weersomstandigheden en afstand tot de bron bepalend zijn

voor de hoeveelheid geur die in de leefomgeving rond de bronnen, de zogenaamde immissie, aanwezig is.

De waarneming van geur wordt zowel bepaald door geureigenschappen (geurconcentratie, aard en

intensiteit van de geur) als door de fluctuatie van de geurconcentratie doorheen de tijd, de frequentie

en de duur van de gewaarwording.

7.1.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen. De

voornaamste effecten zullen voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 2 km. Indien

blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de

hindereffecten) onderzocht worden.

7.1.3 Methodiek en significantiekader

De toetsing van dit project aan de hand van de verschillende bestaande beoordelingssystemen wordt

uitgevoerd om een indicatie te bekomen van de reikwijdte van het effect van geurverspreiding. De

inschatting van de effecten inzake geurhinder kan op twee manieren gebeuren. Enerzijds is er het

systeem van afstandsregels. Daarnaast zal met behulp van een verspreidingsmodel een inschatting

gemaakt worden van de geuremissie in de omgeving van het project. Dit kan getoetst worden aan de

hand van overschrijdingspercentages, zoals deze voorgesteld worden in het visiedocument “De weg naar

een duurzaam geurbeleid” (LNE, 2008) en het geactualiseerde Richtlijnenboek “Landbouwdieren”

(Willems et al., 2011). Indien uit deze toetsing blijkt dat er door het voorziene project sprake zal zijn

Page 55: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 55

van onaanvaardbare geurhinder, dan zal er worden gezocht naar beschikbare en technisch haalbare

maatregelen die de geproduceerde geurhinder tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen.

7.1.3.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels

Vlarem II vermeldt in afdeling 5.9.4 bijkomende voorwaarden met betrekking tot de ligging van varkens-

en pluimveestallen. In functie van het type stalsysteem en wijze van inrichting van de mestopslag wordt

aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend. Op basis van deze waarderingspunten, samen

met het aantal dieren op de inrichting (eventueel omgerekend naar varkenseenheden), dient het bedrijf

te voldoen aan een bepaalde minimumafstand tussen elke stal (en elke opslagplaats voor mengmest of

vaste mest) en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied,

natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie,

woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter en bosreservaten).

Op basis van deze minimumafstand tussen het bedrijf en de gevoelige gebieden kan een

effectbeoordeling opgemaakt worden. Bij een overschrijding van de afstandsregels is er sprake van een

‘negatief effect’ en mag het project volgens Vlarem zelfs niet doorgaan. Zoniet geldt er ‘geen of een

verwaarloosbaar effect’.

7.1.3.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie

7.1.3.2.1 Inleiding

Geurconcentraties in de buitenlucht worden veelal door overschrijdingspercentages gereglementeerd.

Hierbij wordt het percentage van de tijd gegeven gedurende welke er geen overschrijding mag zijn van

een gegeven geurconcentratie.

Geurconcentraties kunnen weergegeven worden in snuffeleenheden per volume-eenheid (se/m³). Eén

se/m³ komt per definitie overeen met de geurconcentratie in het veld waar de geur van de bron door een

snuffelploeg nog net kan waargenomen worden, d.i. ter hoogte van de maximale waarnemingsafstand.

Geurconcentraties kunnen ook weergegeven worden in geureenheden per volume-eenheid (ouE/m³

volgens de EN13725). Eén ouE/m³ is per definitie de concentratie die nog net kan onderscheiden worden

van geurvrije lucht door 50 % van de personen van een geurpanel. Deze concentratie noemt men de

geurdrempel.

Teneinde de geuremissie van een veeteeltbedrijf in te schatten, kan dus ofwel gewerkt worden met een

sensorisch onderzoek, dat de emissie weergeeft in een aantal se/s, ofwel kan er gerekend worden op

basis van emissiekengetallen (uitgedrukt in ouE/s) die afgeleid werden voor verschillende diersoorten en

huisvestingssystemen. In dit dossier wordt verder uitgegaan van emissiekengetallen (uitgedrukt in ouE).

Omdat hinderniveaus evenwel uitgedrukt worden in se/m³, en wij werken met ouE/m³, moet het verband

tussen beide eenheden bepaald worden. Uit het onderzoek van De Bruyn et al. (2001) en een studie van

de Universiteit Gent in opdracht van het LNE kon afgeleid worden dat 1 se/m³ ≈ 1 ouE/m³ voor de

geuremissie van varkensstallen.

De geurconcentratie die op een bepaald ogenblik in de omgevingslucht kan waargenomen worden, is

gelijk aan de verdunningsfactor die moet toegepast worden op de met geur belaste lucht, opdat 50 % van

de proefpersonen dit mengsel nog net kan onderscheiden van zuivere lucht en 50 % geen onderscheid

Page 56: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 56

meer kan maken. Indien bijvoorbeeld de met geur belaste lucht 10 keer moet verdund worden om nog

onderscheiden te kunnen worden door 50 % van het proefpanel, dan bevat deze lucht initieel 10 ouE/m³.

De geurverspreiding door de inrichting kan echter overlappen met deze van andere gelijkaardige

inrichtingen uit de omgeving. De omgang met geurhinder wordt dan ingewikkelder. Interferentie tussen

geurbronnen is moeilijk in te schatten. Uit onderzoek van Bongers et al. (2001) en van PRG Odournet nv

et al. (2004) bleek immers dat in situaties waar geurhinder door meerdere bronnen met eenzelfde

karakter werd veroorzaakt (bvb. agrarisch karakter), de gecumuleerde geuren minder hinder veroorzaken

dan indien de geurbelasting zou worden verspreid door één bron. Dit wijst erop dat voor

impactberekening van agrarische bronnenclusters, de bronnen binnen de cluster niet zonder meer

gesommeerd kunnen worden. Sterker nog, deze overschatting neemt toe naarmate het aantal bronnen

binnen de cluster toeneemt.

De vroeger vermelde basisbeschermingsniveaus van geurhinder houden geen rekening met effecten van

verschillende bronnen. Verschillende studies wezen uit dat in situaties waar geurhinder wordt

veroorzaakt door meerdere bronnen met eenzelfde geurkarakter (bronnencluster), de gecumuleerde

geuren minder hinder veroorzaken dan ingeval eenzelfde hoeveelheid geur zou worden verspreid door

één bron.

7.1.3.2.2 Bepaling van geuremissie en –immissie

Voor de inschatting van de geuremissie ten gevolge van het bedrijf wordt gebruik gemaakt van in de

literatuur beschikbare geuremissiewaarden. Voor veebedrijven wordt gebruik gemaakt van Vlaamse

meetwaarden (varkens; Van Langenhove & Defoer, 2002) of Nederlandse meetwaarden (pluimvee; VROM,

Regeling geurhinder en veehouderij, 2006). Vlaamse geuremissiewaarden zijn voor deze laatste twee

diercategorieën namelijk niet beschikbaar.

Hier zullen de Vlaamse cijfers gebruikt worden. De Vlaamse cijfers zijn enkel geldig voor traditionele

varkensstalsystemen, en niet voor emissiearme stalsystemen. In de Nederlandse studie worden wel

cijfers voor emissie-arme stallen teruggevonden, maar deze kunnen niet zomaar overgenomen worden.

De Vlaamse emissiewaarden zijn namelijk afgeleid op basis van metingen in praktijkstallen en gelden

per dier, terwijl de Nederlandse waarde per dierplaats gelden. Hierdoor liggen de Nederlandse

emissiewaarden voor traditionele stalsystemen merkelijk lager dan de Vlaamse emissiewaarden voor

traditionele stalsystemen. Hetzelfde wordt verwacht voor de emissiewaarden voor

ammoniakemissiearme stalsystemen. Daarom zal eerst het geurreductiepercentage bepaald worden van

de Nederlandse geuremissiewaarden voor ammoniakemissiearme ten opzichte van traditionele

stalsystemen. Het bekomen geurreductiepercentage kan vervolgens gebruikt worden om uit de Vlaamse

emissiewaarden voor traditionele stalsystemen de emissiewaarden te berekenen voor

ammoniakemissiearme stalsystemen.

De geuremissiefactoren die op het bedrijf van toepassing zijn, zullen bij de effectbespreking

weergegeven worden.

Indien het bedrijf behoort tot een bronnencluster zullen de vergunningen van de andere bedrijven die

zich eveneens in de bronnencluster bevinden, bij de gemeente opgevraagd worden (zie verder).

7.1.3.2.3 Modellering van de geuremissie

Voor het maken van een bedrijfsspecifieke evaluatie van de emissies wordt gebruik gemaakt van het

Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO. Hierbij wordt het bedrijf opgedeeld in een

aantal geurbronnen (puntbronnen) rekening houdend met de specifieke bedrijfssituatie. Iedere stal

Page 57: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 57

wordt als één of meerdere afzonderlijke geurbron(nen) aanzien (afhankelijk van de lengte van de stal),

en aan iedere stal wordt een zekere emissie (op basis van het aantal dieren en bijhorende

emissiefactor) toegekend. Indien het bedrijf behoort tot een bronnencluster, worden de omliggende

bedrijven eveneens mee opgenomen in het model.

Met betrekking tot de modellering (niet enkel voor geur, maar eveneens van stof en ammoniak) dienen

een aantal inputparameters gedefinieerd te worden. Enkele van de belangrijkste inputparameters zijn

o.a. de temperatuur, de schouwhoogte en het ventilatiedebiet. Deze parameters dienen zodanig

gedefinieerd te worden dat een realistische pluimstijgingshoogte bekomen wordt. Bijlage 12 vermeldt de

inputparameters per bron, en hierbij wordt eveneens een overzicht van de pluimstijgingshoogte (per

bron) weergegeven. Als referentiepluimstijgingshoogte wordt gekeken naar de stabiliteitsklasse E4 en een

windsnelheid van 4 m/s. Deze pluimstijgingshoogte mag maximaal 7 m zijn bovenop de schouwhoogte

(voor mechanisch geventileerde stallen) en maximaal 10 à 12 m bovenop de schouwhoogte (voor stallen

uitgerust met een luchtwassysteem). Bij natuurlijke ventilatie wordt geen pluimstijgingshoogte bekomen,

waardoor een minimaal ventilatiedebiet, nl. 360 m³/u, in het model gehanteerd wordt. Voor de

cumulatieve bedrijven wordt uitgegaan van een maximaal ventilatiedebiet van 11.000 m³/u, en wordt

steeds één puntbron gebruikt. De gebruikte modelparameters worden in de bijlagen weergegeven.

Hierbij dienen eveneens een aantal bemerkingen weergegeven te worden met betrekking tot het

model. IFDM is initieel niet gemaakt om emissies van landbouwbedrijven te modelleren, maar was in

opgesteld om luchtemissies vanuit hoge schouwen in kaart te brengen. Het model is dan ook niet

gemaakt om geurconcentraties veroorzaakt door lage bronnen zoals stallen te bepalen. Deze

berekening is dan ook niet volledig in overeenstemming met de realiteit. De betrouwbaarheid van het

model daalt naarmate de concentraties hoger worden, en dus naarmate dichter bij de bron gekeken

wordt. Dit is net de zone waar de invloed van het bedrijf het grootst is. Hierdoor is het van belang om

extra te benadrukken dat er in principe geen conclusies getrokken mogen worden op basis van het

geurconcentratieniveau (absolute cijfers). Wel is het mogelijk om bepaalde indicatieve conclusies uit

de gegenereerde IFDM-resultaten te extraheren.

Bovendien omvat het model diverse onzekerheden, en wordt als input van het model gewerkt met

diverse theoretische aannames. Deze aannames (100 % bezetting, gemiddeld ventilatiedebiet,

gemiddelde temperatuur) zullen een invloed hebben op de output van het model. De resultaten van

het model dienen dan ook met de nodige omzichtigheid behandeld worden

De geurimpact door het bedrijf wordt gehanteerd om de bronnencluster te bepalen. Hiervoor wordt de

2 ouE/m³-contour bepaald, die door het bedrijf veroorzaakt wordt in de huidig vergunde situatie, en op

basis hiervan wordt een cirkel bepaald (straal is grootste afstand van bedrijf tot 2 ouE/m³-contour). De

vergunde dieraantallen van de veeteeltbedrijven die zich binnen deze cirkel bevinden, worden bij de

gemeente opgevraagd. Indien de geuremissie van één van deze omliggende bedrijven kleiner is dan

2.500 ouE/s, dan zal dit bedrijf niet mee opgenomen worden in de bronnencluster. Dit wordt dan

namelijk beschouwd als een verwaarloosbare achtergrondgeur. Bedrijven die verder dan 750 m van het

bedrijf gelegen zijn, maar binnen de bepaalde cirkel, worden enkel in rekening gebracht indien deze

bedrijven meer dan 5 % van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Er wordt

steeds een cirkel met straal van min. 750 gehanteerd. Rundvee wordt niet meegenomen bij de bepal ing

van de geuremissies. Deze methodiek is afwijkend van deze beschreven in het richtlijnenboek

landbouwdieren (Willems et al., 2011). Op vraag van LNE – Dienst Mer wordt deze methodiek

gehanteerd.

De geselecteerde bedrijven worden dan mee opgenomen in het cumulatief geurmodel. Als puntbron

van elk bedrijf wordt het bedrijfsmiddelpunt genomen.

Page 58: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 58

Kort samengevat zijn de modelsettings (optiebestand) de volgende:

- gebruik van puntbronnen;

- Briggs finale pluimstijging;

- uitmiddeling over 1 uur;

- concentratieberekeningen zonder depositie.

7.1.3.2.4 Toetsing van de geuremissie

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een individueel bedrijf en een bronnencluster.

Individueel bedrijf

In een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Gent in opdracht van LNE (deel I (2002a), deel II

(2002b), deel III (2002c)) werden drie beschermingsniveaus vastgelegd voor de sector van

varkenshouderijen, uitgedrukt in immissieconcentratie als 98-percentiel.

het nuleffectniveau (= streefwaarde) wordt gedefinieerd als ‘het achtergrondniveau, het

hinderniveau in een controlegroep buiten de invloedsfeer van de bron gelegen’. Bij concentraties

lager dan dit niveau, wordt dus geen effect van de bron waargenomen. Het nuleffectniveau

wordt vastgelegd op 0,5 ouE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op het nuleffectniveau een

uurgemiddelde geurconcentratie van 0,5 ouE/m³ in niet meer dan 2 % van de tijd wordt

overschreden;

de richtwaarde is gelinkt aan het ervaren van hinder door de omwonenden en wordt vastgelegd

op 1 ouE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op de richtwaarde een uurgemiddelde

geurconcentratie van 1 ouE/m³ in niet meer dan 2 % van de tijd wordt overschreden;

de grenswaarde wordt vastgelegd op 1,5 ouE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op de

grenswaarde een uurgemiddelde geurconcentratie van 1,5 ouE/m³ in niet meer dan 2 % van de

tijd wordt overschreden. Vanaf deze grenswaarde kunnen structureel klachten optreden zodat

dit niveau, behoudens in geval van overmacht, niet mag overschreden worden ter hoogte van het

dichtstbijzijnde geurgevoelig object (meestal de meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning).

Het gehanteerde significantiekader is gebaseerd op het geactualiseerde richtlijnenboek voor de

activiteitengroep landbouwdieren (Willems et al., 2011).

Bronnencluster

In het onderzoek van PRG Odournet nv et al. (2004) wordt voorgesteld om voor inwonenden van

bronnenclusters – op basis van de inschatting van praktijksituaties – het 98-percentiel voor 10 ouE/m³ als

grenswaarde, 5 ouE/m³ als richtwaarde en 3 ouE/m³ als streefwaarde te hanteren. Er wordt verondersteld

dat deze waarden algemeen van toepassing zijn op clusters van veestallen. Het gehanteerde

significantiekader is gebaseerd op het geactualiseerde richtlijnenboek voor de activiteitengroep

landbouwdieren (Willems et al., 2011). Hieraan wordt licht afgeweken inzake benaming, want agrarisch

gebied, woongebied met landelijk karakter en woongebied worden vervangen door resp. laag

geurgevoelig gebied, matig geurgevoelig gebied en hoog geurgevoelig gebied wat betreft agrarische

geuren, conform het richtlijnenboek lucht (Dermaux et al., 2012):

hoog geurgevoelig gebied: woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woonparken,

dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van

grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en

openbare nutsvoorzieningen, …

Page 59: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 59

matig geurgevoelig gebied: woongebieden met landelijk karakter, gebieden voor ambachtelijke

bedrijven en gebieden voor KMO’s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en

openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden,…

laag geurgevoelig gebied: industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën,

gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO’s, agrarische gebieden,

bosgebieden, groengebieden, natuurgebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen,…

7.1.3.3 Geuremissie door kadaveropslag

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Daardoor kan de

mogelijke geurverspreiding van de kadaveropslag niet in de eerdere beoordelingen (afstandsregels en

modellering) verwerkt worden. Praktijkervaring leert echter dat geuremissie uit kadaveropslag te

verwaarlozen valt in vergelijking met andere geurbronnen.

7.1.3.4 Significantiekader voor geur

Gezien het bedrijf geen deel uitmaakt van een bronnencluster (zie verder) wordt hieronder enkel het

significantiekader voor een individuele aftoesting weergegeven.

Tabel 11 Significantiekader voor geur

deelaspect omschrijving beoordelingskader

geur

afstandsregels

negatief effect: verbod of overschrijding

geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding

individueel bedrijf

HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

negatief effect: woning in zone > 1,5 ouE/m³ (= grenswaarde)

matig negatief effect: woning in zone 1 – 1,5 ouE/m³

gering negatief effect: woning in zone 0,5 – 1 ouE/m³

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 0,5 ouE/m³

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

negatief effect: woning in zone > 3 ouE/m³

matig negatief effect: woning in zone > 1,5 ouE/m³ (= grenswaarde)

gering negatief effect: woning in zone 1 – 1,5 ouE/m³

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 1 ouE/m³

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

negatief effect: woning in zone > 10 ouE/m³

matig negatief effect: woning in zone 3 – 10 ouE/m³

gering negatief effect: woning in zone > 1,5 ouE/m³ (= grenswaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 1,5 ouE/m³

Page 60: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 60

7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

7.1.4.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels

Voor het aantal waarderingspunten van de betrokken inrichting in de gewenste situatie wordt verwezen

naar Bijlage 13. In Tabel 12 wordt enerzijds de vereiste minimumafstand weergegeven die volgens

Vlarem II (art. 5.9.4.4) in acht genomen moet worden tussen elke stal, elke opslag van mengmest en/of

vaste mest en de op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden, rekening houdende met het

aantal waarderingspunten van de inrichting en het aantal varkenseenheden. Anderzijds wordt de

minimale afstand tot gevoelig gebied weergegeven. De afstandsregels worden bepaald op basis van het

aantal dieren dat op het bedrijf gehouden worden. Hierbij wordt een zeug als 2,5 varkenseenheden

beschouwd. Ieder ander varken (van meer dan 20 kg) wordt gelijkgesteld aan één varkenseenheid.

Tabel 12 Toetsing aan de Vlarem II afstandsregels

omschrijving gewenste situatie

aantal waarderingspunten 168

aantal varkenseenheden 11.516

vereiste minimumafstand (m) 300

dichtst bijgelegen gevoelig gebied (m) 1.755

Het meest nabijgelegen ‘gevoelig gebied’ wordt aangetroffen op 1.755 m ten ZW van de inrichting en

betreft woonuitbreidingsgebied. Er wordt dan ook voldaan aan de afstandsregels (geen effect).

7.1.4.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie

De geuremissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 13. Voor

varkens worden de Vlaamse geuremissiecijfers gebruikt uit het geactualiseerde richtlijnenboek

Landbouwdieren (Willems et al., 2011), deze lijst werd geactualiseerd op 20.03.2015. Door het

toepassen van een gecombineerd luchtwassysteem kan een geurreductie van 85 % doorgevoerd worden

(BWL.2009.12.V2, zie ook Bijlage 11 en (http://www.infomil.nl/onderwerpen/landbouw-

tuinbouw/ammoniak/rav/stalbeschrijvingen/). Voor dit type van luchtwassysteem is er een

wetenschappelijk onderbouwd meetrapport voorhanden bij Robos air. Dit meetrapport kon echter

gezien de geheimhoudingsplicht niet ingekeken of verspreid worden, en kan enkel ingekeken worden op

de kantoren van deze leverancier.

Tabel 13 Geuremissiefactoren voor de verschillende op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem geuremissie (ouE/s.d)

kraamzeugen traditioneel 84,40

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 12,66

andere zeugen traditioneel 57,00

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 8,55

jonge zeugen / andere varkens traditioneel 29,20

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 4,38

biggen

traditioneel 12,10

V-1.5 8,4

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 1,82

beren traditioneel 57,00

Page 61: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 61

diersoort stalsysteem geuremissie (ouE/s.d)

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 8,55

De jaarlijkse geuremissie op een landbouwbedrijf is gerelateerd aan het gebruikte stalsysteem en het

aantal dieren. Tabel 14 geeft de geuremissie weer voor de diverse kwantificeerbare geurbronnen op het

bedrijf, rekening houdend met de geurreductiepercentages zoals opgenomen in de technische fiche van

het voorziene luchtwassysteem (Bijlage 11).

Tabel 14 Geuremissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

stal

huidige situatie gewenst

aantal dieren geuremissie

(ouE/s) aantal dieren

geuremissie

(ouE/s)

stal 1 1.100 vleesvarkens 32.120 / /

stal 2 1.100 vleesvarkens 32.120 / /

stal 3 800 vleesvarkens 23.360 630 andere varkens 18.396

stal 4 5.500 biggen (V-1.5) 46.200 1.875 andere varkens (combi-

wasser) 8.213

stal 6 / / 920 kraamzeugen (combi-

wasser)

235 zeugen (combi-wasser)

3 beren (combi-wasser)

16.744 biggen (combi-wasser)

44.072 stal 7 / /

stal 8 / /

2.160 zeugen (combi-wasser)

720 jonge zeugen (combi-

wasser)

21.622

TOTAAL 133.800 92.303

Om de vergunde dieraantallen van de omliggende veeteeltbedrijven te bekomen, werd contact

opgenomen met de milieudiensten van Halen en Kortenaken. Hieruit bleek dat er in de directe omgeving

van de inrichting enkel rundveebedrijven gelegen zijn, of dat de geuremissie van de bedrijven te klein is

om opgenomen te worden in de bronnencluster. Er dient dus een individuele aftoetsing te gebeuren.

Al de bronnen worden ingegeven in IFDM en een modellering wordt uitgevoerd. De inputparameters van

het model kunnen teruggevonden worden in Bijlage 12a (huidige situatie) en Bijlage 12b (gewenste

situatie). Deze gegevens gelden niet enkel voor de geurmodellering, maar worden ook als basis gebruikt

voor stof- en ammoniakmodellering. De output van de geursimulatie wordt gegeven in Bijlage 14a en 14b

(huidige situatie en gewenste situatie).

Tabel 15 toont het aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt. Hierbij

wordt een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een verschillende geurgevoeligheid.

Tabel 15 Aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt

omschrijving effectclassificatie huidig vergund gewenst verschil

hoog geurgevoelig gebied

0,5 – 1 ouE/m³ gering negatief effect 322 0 - 322

1 – 1,5 ouE/m³ matig negatief effect 0 0 0

> 1,5 ouE/m³ negatief effect 0 0 0

matig geurgevoelig gebied

Page 62: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 62

omschrijving effectclassificatie huidig vergund gewenst verschil

1 – 1,5 ouE/m³ gering negatief effect 76 45 - 31

1,5 - 3 ouE/m³ matig negatief effect 54 3 - 51

> 3 ouE/m³ negatief effect 0 0 0

laag geurgevoelig gebied

1,5 - 3 ouE/m³ gering negatief effect 58 34 - 24

3 -10 ouE/m³ matig negatief effect 25 2 - 23

> 10 ouE/m³ negatief effect 1 0 - 1

Door het voorzien van gecombineerde luchtwassers met een hoog geurverwijderingsrendement op vier

van de vijf stallen wordt verwacht dat, ondanks de uitbreiding, het aantal woningen dat een negatief

effect ondervindt zal afnemen. In hoog geurgevoelig gebied zullen er in de gewenste situatie geen

woningen meer gelegen zijn binnen de afgebakende hinderzones (afname met 322 woningen). In matig

geurgevoelig gebied neemt het aantal woningen dat een matig negatief effect ondervindt af met 51

stuks, en het aantal woningen dat een gering negatief effect ondervindt met 31 stuks. Het aantal

woningen binnen laag geurgevoelig gebied dat gelegen is binnen de zone met een gering negatief effect

neemt af met 24 stuks, in de zone met een matig negatief effect wordt een daling met 23 woningen

verwacht. Er zullen geen woningen meer gelegen zijn binnen de zone met een negatief effect in laag

geurgevoelig gebied.

De ervaring leert dat het zinvol is om bijkomend een detailonderzoek ter hoogte van de woningen in de

onmiddellijke omgeving uit te voeren. Hierbij dient nogmaals benadrukt te worden dat bij het

detailonderzoek niet de absolute waarden als dusdanig gehanteerd kunnen worden, maar dat het

detailonderzoek wel als een indicator van belangrijke geurconcentratietoenames kan fungeren. De

onderzochte woningen worden in onderstaande tabel opgelijst en worden gesitueerd in Bijlage 15.

Tabel 16 Geurconcentratie ter hoogte van de aangeduide indicatorwoningen

geurconcentratie bedrijf (98-percentiel) (ouE/m³)

huidige situatie gewenste situatie

laag geurgevoelig gebied

1* 27,7 7,5

2 3,2 1,8

3 3,3 1,8

4 3,2 1,6

5 2,9 1,7

6 3,5 1,7

7 2,9 1,5

8 3,8 1,9

9 5,9 3,1

10 3,3 1,9

11 3,4 2,0

12 2,6 2,0

13 2,6 2,0

matig geurgevoelig gebied

14 2,2 1,3

15 2,1 1,1

16 3,3 1,9

*bedrijfswoning

Page 63: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 63

Ter hoogte van alle omliggende indicatorwoningen is een daling in geurconcentratie waar te nemen in de

gewenste situatie. Deze afname in geurconcentratie ondanks de toename in dieraantal kan ook verklaard

worden door het voorzien van gecombineerde luchtwassers met een hoog geurverwijderingsrendement op

vier van de vijf stallen.

7.1.4.3 Geuremissie door andere bronnen

Kadavers worden verzameld gedurende de dagelijkse controle, en momenteel opgeslagen in een niet-

gekoelde kadaveropslag. Naar de toekomst toe zal deze opslag wel gekoeld zijn. De kadavers worden na

telefonisch contact opgehaald. Er wordt geprobeerd om het aantal kadavers, ook vanuit economisch

perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede bedrijfsvoering.

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Verwacht wordt

evenwel dat, niettegenstaande het aantal kadavers zal toenemen door de bedrijfsuitbreiding, de

mogelijke hindereffecten ten gevolge van kadaveropslag niet noemenswaardig zullen zijn.

7.1.5 Synthese van de milieu-effecten voor geur

Tabel 17 Samenvatting effecten voor geur

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

geur afstandsregels

geen of verwaarloosbaar effect

individueel bedrijf HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

geen gehinderden in de gewenste situatie (afname met 322 gering

negatief gehinderden)

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

45 woningen in de zone met een gering negatief effect (afname met 31

woningen)

3 woningen in de zone met een matig negatief effect (afname met 51

woningen)

geen woningen in de zone met een negatief effect in beide situaties

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

34 woningen in de zone met een gering negatief effect (afname met 24

woningen)

twee woningen in de zone met een matig negatief effect (afname met 23

woningen)

geen woningen in de zone met een negatief effect (afname met één

woning)

7.2 Stof

7.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht – onderdeel stof - wordt een algemeen beeld geschetst

van Vlaanderen op basis van de informatie voortkomend uit VMM-rapporten (o.a. Lozingen in de lucht

2000-2013, ‘Zure regen’ in Vlaanderen, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2013, ...). De

Page 64: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 64

referentiesituatie wordt hieronder onderzocht inzake zwevend stof. Bij de eigenlijke effectbespreking

wordt voornamelijk dieper ingegaan op effecten ten gevolge van stofemissie.

Het meest nabij gelegen VMM-meetpunt met betrekking tot het bedrijf waar PM10 opgemeten wordt is

gelegen te Hasselt - Scheepvaartkaai (code: N045), op ongeveer 19 km ten NO van het bedrijf. In 2013

werd daar een jaargemiddelde PM10-concentratie van 24 µg/m³ vastgesteld. In hetzelfde meetpunt

wordt eveneens PM2,5-concentratie opgevolgd, in 2013 werd hier een jaargemiddelde PM2,5-concentratie

van 18 µg/m³ opgemeten. Volgens EU richtlijn 2008/50/EG mag de jaargemiddelde concentratie inzake

PM10 vanaf 1/1/2005 niet hoger zijn dan 40 µg/m³, wat dus niet overschreden wordt. Ook de maximale

jaargemiddelde PM2,5-concentratie van 25 µg/m³ wordt niet overschreden. In de onmiddellijke nabijheid

van het bedrijf zijn geen VMM-meetpunten. Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, van de

beschikbare PM10-meetpunten geeft de jaargemiddelde PM10-concentraties in de periode 2010 - 2012 in

Vlaanderen weer (http://geoloket.vmm.be/RUP). Op basis van deze kaart vinden we ter hoogte van het

studiegebied een jaargemiddelde PM10-concentratie van 21 µg/m³. Voor PM2,5 werd eveneens een

interpolatiekaart opgesteld op basis van beschikbare meetgegevens. Op basis van deze kaart vinden we

ter hoogte van het studiegebied een jaargemiddelde PM2,5-concentratie die zich situeert in de range van

11 – 15 µg/m³ in 2013 (VMM, 2014b).

7.2.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen. De

effecten met betrekking tot stof beperken zich vaak tot één kilometer, hoewel een verdere dispersie

uiteraard niet uitgesloten kan worden. Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal

een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

7.2.3 Methodiek en significantiekader

7.2.3.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen

7.2.3.1.1 Bepaling van stofemissie

De voornaamste stofbron op het bedrijf, met name de emissielucht van de stallen, wordt zoveel mogelijk

kwantitatief besproken. Voor het maken van een inschatting van de stofemissies vanuit de stallen (zowel

PM2,5 als PM10) wordt, net als bij ammoniak, aangeraden om gebruik te maken van studies uit Nederland,

en dit tot er Vlaamse cijfers beschikbaar zullen zijn. De gebruikte emissiecijfers zullen bij de

effectbeoordeling weergegeven worden.

7.2.3.1.2 Modellering van stofemissie

Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. Als basis voor het

model wordt dezelfde bronnenconfiguratie gebruikt als bij het geurmodel. Enkel de emissies dienen

aangepast te worden (in plaats van de geuremissies dienen de stofemissies ingevuld te worden).

Kort samengevat zijn de modelsettings (optiebestand) de volgende:

- gebruik van puntbronnen;

- Briggs finale pluimstijging;

- uitmiddeling over 24 uur;

- concentratieberekeningen zonder depositie.

Page 65: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 65

7.2.3.1.3 Toetsing van stofemissie

Rekening houdende met de gemeentelijke achtergrondconcentratie (waarbij deze bij de

bedrijfsconcentratie opgeteld wordt), zal er een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de

jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 gelijk aan 40 µg/m³ (grenswaarde van toepassing vanaf 1 januari

2005 volgens Europese richtlijn 1999/30/EG). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte

van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te

worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG).

Daarnaast zal onderzocht worden wat de procentuele bijdrage van het project/bedrijf zelf bedraagt (dus

geen rekening meer houden met de gemeentelijke achtergrondconcentratie) ten opzichte van de

milieukwaliteitsnorm of richtwaarde. Door de Dienst Mer wordt hierbij het volgende significantiekader

voorgesteld in functie van de berekende immissiewaarde X (Richtlijnenboek Lucht, Dermaux et al.,

2012):

3 ≥ X > 1 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde beperkte bijdrage

10 ≥ X > 3 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde belangrijke bijdrage

X > 10 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde zeer belangrijke bijdrage

In het geactualiseerd Richtlijnenboek Landbouwdieren wordt aangeraden om het hierboven beschreven

significantiekader voorlopig enkel te toetsen aan de jaargrenswaarden van 40 µg/m³ (PM10) en 25 µg/m³

(PM2,5) en niet aan de daggemiddelde waarden (Willems et al., 2011).

7.2.3.2 Andere bronnen

Naast de emissielucht uit stallen, kunnen ook nog een aantal andere bronnen (vb. mestscheider, vullen

van voedersilo’s, laden en lossen van dieren, ...) verantwoordelijk zijn voor stofemissie. De

stofproductie van deze activiteiten is moeilijk kwantificeerbaar. Bovendien is zij in grote mate

afhankelijk van de gebruikte werkmethodes en preventieve maatregelen genomen door de uitbater.

Een korte bespreking van deze stofbronnen wordt gegeven bij de effectbeoordeling. De grootste

stofproductie op een veeteeltbedrijf is echter afkomstig uit de emissie van de stallucht.

7.2.3.3 Significantiekader voor stof

Tabel 18 Significantiekader voor stof

deelaspect omschrijving beoordelingskader

stof PM10 (jaargemiddeld):

individueel bedrijf

X > 10 % van de norm of richtwaarde: zeer belangrijke bijdrage (negatief effect)

10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: belangrijke bijdrage (matig negatief

effect)

3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkte bijdrage (gering negatief effect)

X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (geen of

verwaarloosbaar effect)

PM10 (jaargemiddeld):

cumulatief (gemeente +

bedrijf)

X > de norm of richtwaarde: negatief effect

PM2,5 (jaargemiddeld): X > 10 % van de norm of richtwaarde: zeer belangrijke bijdrage (negatief effect)

Page 66: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 66

deelaspect omschrijving beoordelingskader

individueel bedrijf

10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: belangrijke bijdrage (matig negatief

effect)

3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkte bijdrage (gering negatief effect)

X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (geen of

verwaarloosbaar effect)

PM2,5 (jaargemiddeld):

cumulatief (gemeente +

bedrijf)

X > de norm of richtwaarde: negatief effect

7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

7.2.4.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen

De stofemissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 19. Hiervoor

worden de emissiecijfers uit het geactualiseerde richtlijnenboek Landbouwdieren (Willems et al., 2011)

gebruikt, aangepast op 20.03.2015. Voor de voorziene gecombineerde luchtwassers worden

stofreductiepercentages van 80 % respectievelijk 70 % voor PM10- en PM2,5 stof haalbaar geacht.

Tabel 19 Stofemissiefactoren voor de verschillende stalsystemen

diersoort stalsysteem PM10- stofemissie (kg/d.j) PM2,5- stofemissie (kg/d.j)

kraamzeugen traditioneel 0,160 0,0125

gecombineerd luchtwassysteem 0,032 0,0038

andere zeugen traditioneel 0,175 0,0137

gecombineerd luchtwassysteem 0,035 0,0041

jonge zeugen /

vleesvarken / andere

varkens

traditioneel 0,093 0,0076

gecombineerd luchtwassysteem 0,019 0,0023

biggen

traditioneel 0,074 0,0019

V-1.5 0,056 0,0019

gecombineerd luchtwassysteem 0,015 0,00057

beren traditioneel 0,180 0,037

gecombineerd luchtwassysteem 0,036 0,011

Tabel 20 geeft een overzicht van de stofemissie van de inrichting.

Tabel 20 Stofemissie (zowel PM2,5 als PM10) ten gevolge van de bedrijfsexploitatie (opgedeeld in het aantal

bronnen dat in de modellering gebruikt wordt)

stal

huidige situatie gewenste situatie

aantal dieren

stofemissie

(kg PM10/j / kg

PM2,5/j)

aantal dieren stofemissie

(kg PM10/j / kg PM2,5/j)

stal 1 1.100 vleesvarkens 102,3 / 8,4 / /

stal 2 1.100 vleesvarkens 102,3 / 8,4 / /

stal 3 800 vleesvarkens 74,4 / 6,1 630 andere varkens 59 / 5

stal 4 5.500 biggen (V-1.5) 308 / 10 1.875 andere varkens 35,6 / 4,31

Page 67: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 67

stal

huidige situatie gewenste situatie

aantal dieren

stofemissie

(kg PM10/j / kg

PM2,5/j)

aantal dieren stofemissie

(kg PM10/j / kg PM2,5/j)

(combi-wasser)

stal 6 / / 920 kraamzeugen (combi-

wasser)

235 zeugen (combi-wasser)

3 beren (combi-wasser)

16.744 biggen (combi-

wasser)

288,7 / 14 stal 7 / /

stal 8 / /

2.160 zeugen (combi-

wasser)

720 jonge zeugen (combi-

wasser)

89,3 / 10,6

TOTAAL 587 / 33 473 / 34

Door de voorziene wijzigingen op het bedrijf zal de PM10-stofemissie afnemen van 588 naar 473

kg/jaar, de PM2,5-stofemissie wijzigt in zeer beperkte mate van 33 naar 34 kg/j.

Om een indicatief beeld te krijgen van de stofconcentratie (PM2,5 en PM10) ter hoogte van het

veeteeltbedrijf worden modellen opgemaakt met behulp van IFDM. De resultaten van deze modellering

zijn terug te vinden in Tabel 21. Hierbij worden de stofnormen en bijdragen waaraan getoetst moet

worden, evenals het aantal woningen waarvoor effecten te verwachten zijn, weergegeven.

Tabel 21 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen

effectbeoordeling

huidig vergunde situatie gewenste situatie

zone van

overschrijding

aantal

woningen

zone van

overschrijding

aantal

woningen

PM10-jaargemiddelde

1 – 3 % van

de norm gering negatief effect ja 1* ja 0

3 – 10 % van

de norm matig negatief effect ja 0 neen /

> 10 % van de

norm negatief effect neen / neen /

> norm** negatief effect neen / neen /

PM2,5-jaargemiddelde

1 – 3 % van

de norm gering negatief effect neen / neen /

3 – 10 % van

de norm matig negatief effect neen / neen /

> 10 % van de

norm negatief effect neen / neen /

> norm** negatief effect neen / neen /

* bedrijfswoning

Page 68: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 68

** toetsing cumulatieve stofconcentratie, rekening houdend met gemeentelijke achtergrondconcentratie, zijnde 21 µg/m³

voor PM10 en 11-15 µg/m³ voor PM2,5

Bij de toetsing van de bedrijfsbijdrage aan de PM10-stofconcentratie blijkt dat er in de huidig vergunde

situatie zones zijn waar er een gering negatief en matig negatief effect geldt. Enkel in de zone met

een gering negatief effect is er één woning gelegen, dit betreft de bedrijfswoning. Naar de toekomst

toe, zal er door het voorzien van luchtwassers, enkel nog een zone zijn waar er een gering negatief

effect geldt. In deze zone zijn er geen woningen gelegen.

De PM2,5-stofconcentratie zal in geen enkele situatie meer dan 1 % van de norm bedragen

De maximale PM10-stofconcentratie door het bedrijf zelf bedraagt in de huidig vergunde situatie

bedraagt 1,51 µg PM10/m³ en in de gewenste situatie 0,54 µg/m³. Voor PM2,5 is dit respectievelijk 0,10

µg/m³ en 0,045 µg/m³. In Halen bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 21

µg/m³. Inzake PM2,5 bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie 11 - 15 µg/m³. Er worden,

rekening houdend met deze gemeentelijke achtergrondconcentraties, aldus geen cumulatieve

normoverschrijdingen verwacht.

In Bijlage 16 worden de bedrijfsspecifieke bijdragen aan de PM10-norm grafisch weergegeven.

7.2.4.2 Andere bronnen

Tijdens het vullen van de silo’s wordt het droogvoer via een persleiding onder druk in de voedersilo’s

geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan

statische luchtdruk te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes

in de omgevingslucht terecht komen. Het vullen neemt normaliter maximaal 1 uur in beslag. Het gaat

hier dus om een tijdelijke stofbron. De uitbater verplicht het gebruik van een stofzak bij het vullen van

de voedersilo’s. Hierdoor zal praktisch geen stof vrijgesteld worden. Er zal dan ook geen of slechts een

verwaarloosbaar effect zijn voor het vullen van de voedersilo’s.

Andere mogelijke bronnen van stofemissie op voorliggend bedrijf zijn het transport, de verbranding van

fossiele brandstoffen voor de verwarming en het uitmesten en droogborstelen van de stallen. Zo is de

Struikstraat zelf niet gebetonneerd, en bestaat enkel uit aangehard zand waardoor deze in droge

periodes relatief stoffig is. Transporten van en naar het bedrijf, gaan in de droge periodes vaak

gepaard met opwaaiend stof. Deze emissies zijn zeer moeilijk kwantitatief in te schatten.

7.2.5 Synthese van de milieu-effecten voor stof

Tabel 22 Samenvatting effecten voor stof

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

stof PM10

(jaargemiddeld):

individueel bedrijf

huidig:

gering negatief effect t.h.v. één woning (bedrijfswoning)

zone met een matig negatief effect, maar geen woningen in gelegen

gewenst:

zone met een gering negatief effect, maar geen woningen in gelegen

PM10

(jaargemiddeld):

cumulatief

(gemeente + bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

Page 69: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 69

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

PM2,5

(jaargemiddeld):

individueel bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

PM2,5

(jaargemiddeld):

cumulatief

(gemeente + bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

7.3 Verzuring en vermesting

7.3.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Verzuring en vermesting is vooral van belang voor de disciplines fauna en flora, bodem en water.

Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht werd een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op

basis van de informatie voortkomend uit VMM-rapporten (o.a. Lozingen in de lucht 1990-2011, “Zure

regen” in Vlaanderen 2011, zwevende stof in Vlaanderen 2007-2008, ...) en milieu- en natuurrapporten

(MIRA en NARA). De referentiesituatie werd beschouwd inzake verzuring en vermesting. Bij de eigenlijke

effectbespreking wordt voornamelijk dieper ingegaan op effecten ten gevolge van de effectieve

verzurende en vermestende belasting.

Uit het document “Zure regen” in Vlaanderen, depositiemeetnet verzuring (VMM, 2013) kunnen de

volgende gegevens i.v.m. de verzurende depositie geëxtrapoleerd worden (Tabel 23). Deze gegevens

werden berekend op basis van het Operationeel Prioritaire Stoffen model, voor de betrouwbaarheid van

het model wordt verwezen naar het achtergronddocument “thema verzuring” uit het MIRA-T (MIRA,

2006).

Tabel 23 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j)

SO2 totale depositie NOx totale depositie NH3 totale depositie totaal

Halen 367 598 866 1.832

Vlaanderen (in 2010, op

basis van MIRA (2012)) 184 569 674 2.027

In Tabel 24 wordt de NH3-emissie door de veeteelt voor 2013 weergegeven voor Pittem. Op basis van deze

cijfers werd voor de gemeente een totale emissie bepaald van 63.499 kg NH3 in 2013 (VMM, 2014a). In

2011 was de totale vermestende depositie 20,50 kg N/ha.j (VMM, 2013).

Tabel 24 NH3-emissie door veeteelt voor 2013 voor Halen (kg/j) (VMM, 2014a)

stal weide externe opslag uitrijden op land kunstmest

Halen 33.102 2.631 78 19.471 8.167

7.3.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen. De

voornaamste effecten zullen voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 1,5 km (verzuring

Page 70: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 70

en vermesting). Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

7.3.3 Methodiek en significantiekader

Op landbouwbedrijven zal voornamelijk ammoniakemissie voor verzurende en vermestende emissies

zorgen. Toch valt niet uit te sluiten dat ook nog andere verbindingen (SO2, NOx, ...) van belang kunnen

zijn. In voorliggend geval zijn de ammoniakemissies evenwel de belangrijkste bron van verzurende en

vermestende effecten.

7.3.3.1 Bepaling van de verzurende en vermestende emissie

De ammoniakemissie van het bedrijf zal berekend worden aan de hand van een rekenmethode uit de

Nederlandse regelgeving (Regeling en Wet Ammoniak en Veehouderij (Wav), VROM, 2002a en 2002b,

laatste update dateert van 18 oktober 2011). Hierbij wordt de totale ammoniakemissie van de inrichting

berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de

betreffende diercategorie en het huisvestingssysteem. Deze emissiefactor (kg NH3/dierplaats.j) wordt

bekomen uit literatuurgegevens. De emissiefactor voor berekening van de totale emissie omvat de totale

stalemissie inclusief de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen of bewerkt is in de

mestverwerkingsinstallatie. Het geheel wordt kwantitatief ingeschat. De emissiefactoren die van

toepassing zijn voor het bedrijf worden weergegeven bij de effectbeoordeling. Indien van toepassing,

zullen ook nog andere verzurende (en in mindere mate vermestende) emissies bepaald worden.

7.3.3.2 Modellering van verzurende en vermestende emissies

Er worden modellen (op basis van IFDM) opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door het

bedrijf te simuleren. Om de impact ter hoogte van habitatrichtlijngebieden te bepalen door stalemissies

(NH3), wordt IMPACTSCORE NH3 gebruikt. Voor de overige impactbepaling wordt IFDM-PC gehanteerd.

Omdat hier met depositie gewerkt wordt, dienen in het model puntbronnen ingegeven te worden.

Opnieuw kan het geurinputmodel gebruikt worden als uitgangsbasis van de depositieberekening.

Wel zal het optiebestand, waarin de modelsettings gedefinieerd worden, enigszins anders zijn bij gebruik

van IFDM-PC. Afhankelijk van het vegetatietype, zal meer of minder uit de lucht gevangen worden. In het

Richtlijnenboek Lucht (Schrooten et al., 2006) worden volgende depositiefactoren aangehaald (Tabel 25).

In de geactualiseerde versie van het richtlijnenboek Lucht (Dermaux et al., 2012) werden ook

depositiesnelheden opgenomen, maar hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende

vegetatietypes. Aangezien het type vegetatie wel degelijk van belang is, werd daarom geopteerd om

gebruik te maken van de depositiesnelheden uit het richtlijnenboek van Schrooten et al. (2006).

Tabel 25 Gemiddelde droge depositiesnelheden (Schrooten et. al. (2006))

gras (cm/s) loofbos (cm/s) naaldbos (cm/s) heide (cm/s) bebouwing (cm/s)

SO2 1,39 1,17 1,98 0,80 1,47

NOx 0,28 0,31 0,24 0,30 /

NH3 0,73 1,95 3,06 1,61 0,50

Kort samengevat zijn de modelsettings de volgende:

- gebruik van puntbronnen;

- Briggs finale pluimstijging;

Page 71: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 71

- uitmiddeling over 24 uur;

- depositie;

- source depletion (bronverarming).

7.3.3.3 Toetsing van de verzurende en vermestende depositie

De gemodelleerde deposities zullen gebruikt worden om de verzurende en vermestende effecten op de

omliggende fauna en flora in te schatten. Dit zal verder uitgewerkt worden in de discipline fauna en flora

(hoofdstuk 11).

7.3.3.4 Significantiekader voor verzuring en vermesting

Onder de discipline lucht wordt er geen beoordelingskader inzake verzuring en vermesting toegepast. De

verzurende en vermestende effecten zullen bij de discipline fauna en flora bepaald en beoordeeld

worden.

7.3.4 Beschrijving van de emissies

In de Nederlandse regelgeving wordt een rekenmethode voorgeschreven om de ammoniakemissie door

uitbating van veestallen te berekenen (Regeling en Wet Ammoniak en Veehouderij, VROM (2002a;

2002b)). De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het

aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingsysteem.

De emissiefactor (Tabel 26) voor berekening van de totale emissie omvat de totale stalemissie inclusief

de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen. Deze emissiefactoren zijn terug te vinden in het

geactualiseerde richtlijnenboek Landbouwdieren (Willems et al., 2011). Door het toepassen van een

gecombineerd luchtwassysteem kan een ammoniakreductie van 85 % in rekening gebracht worden (Bijlage

11).

Tabel 26 Ammoniakemissiefactoren voor relevante stalsystemen

diersoort stalsysteem ammoniakemissie (kg NH3/d.j)

kraamzeugen traditioneel 8,3

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 1,25

andere zeugen traditioneel 4,2

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 0,63

jonge zeugen / vleesvarken /

andere varkens

traditioneel – hokoppervlak < 0,8 m² - > 0,8 m² 2,5 – 3,5

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 0,38 – 0,53

biggen

traditioneel - hokoppervlak > 0,35 m² 0,75

V-1.5 0,2

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 0,11

beren traditioneel 5,5

gecombineerd luchtwassysteem 85 % reductie 0,83

Tabel 27 geeft de ammoniakemissie weer voor het bedrijf.

Page 72: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 72

Tabel 27 Ammoniakemissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

stal

huidig situatie gewenste situatie

aantal dieren ammoniakemissie

(kg/j) aantal dieren

ammoniakemissie

(kg/j)

stal 1 1.100 vleesvarkens 3.118 / /

stal 2 1.100 vleesvarkens 3.118 / /

stal 3 800 vleesvarkens 2.004 630 andere varkens 2.205

stal 4 5.500 biggen (V-1.5) 1.100 1.875 andere varkens

(combi-wasser) 862

stal 6 / / 920 kraamzeugen (combi-

wasser)

235 zeugen (combi-wasser)

3 beren (combi-wasser)

16.744 biggen (combi-

wasser)

3.180 stal 7 / /

stal 8 / /

2.160 zeugen (combi-

wasser)

720 jonge zeugen (combi-

wasser)

1.739

TOTAAL 9.340 7.986

Ondanks de uitbreiding in dieraantal zal er een daling van de ammoniakemissie optreden. Dit kan

verklaard worden doordat het merendeel van de stallen in de gewenste situatie uitgerust zal worden met

een gecombineerd luchtwassysteem met een hoog ammoniakverwijderingsrendement.

Er worden modellen (op basis van IFDM) opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door het

bedrijf te simuleren. De gemodelleerde deposities zullen gebruikt worden om de verzurende en

vermestende effecten op de omliggende fauna en flora in te schatten. Dit zal verder uitgewerkt worden

in de discipline fauna en flora (hoofdstuk 11).

7.4 Broeikasgas

De bijdrage van het brandstofverbruik van de land- en tuinbouwsector te Halen aan de

broeikasgasemissie wordt weergegeven in Tabel 28. De totale broeikasgasemissie in het Vlaamse Gewest

wordt eveneens weergegeven zodat men de bijdrage van de betrokken gemeente aan de

broeikasgasemissie op Vlaams niveau kan inschatten.

Tabel 28 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Halen in 2010, en

ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2012)

CO2 (kton) CH4 (ton) N2O (ton)

Halen 1,241 0,399 0,011

Vlaanderen 1.929 447 140

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de effecten zich niet op lokaal niveau gaan afspelen, maar eerder

op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. In het kader van een MER zullen ze dus

zelden of nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd kunnen worden. In uitzonderlijke gevallen (o.a.

aanwezigheid van een co-vergistingsinstallatie) kan het wel zinvol zijn, maar in voorliggend project is dit

niet het geval. Daarom wordt het hoofdstuk met betrekking tot de broeikasgassen niet verder uitgewerkt.

Page 73: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 73

Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik wordt aangewend voor de aandrijving van het

ventilatiesysteem, de voederinstallatie en de verlichting van de stallen. In de huidige situatie wordt

jaarlijks ongeveer 100.000 kWh verbruikt. Het elektriciteitsverbruik zal in de gewenste situatie, door de

voorziene uitbreiding toenemen. Men overweegt men om naar de toekomst toe zonnepanelen te voorzien

op de daken van de stallen, zodat de elektriciteitsbehoefte van de inrichting gedeeltelijk kan ingevuld

worden met groene stroom.

7.5 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline lucht

Voorgaande hoofdstukken geven een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die

optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline lucht. De effecten worden nog eens

samengevat in Tabel 29.

Tabel 29 Samenvatting effecten voor de discipline lucht

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

geur

afstandsregels

geen of verwaarloosbaar effect

individueel bedrijf HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

geen gehinderden in de gewenste situatie (afname met 322 gering

negatief gehinderden)

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

45 woningen in de zone met een gering negatief effect (afname met 31

woningen)

3 woningen in de zone met een matig negatief effect (afname met 51

woningen)

geen woningen in de zone met een negatief effect in beide situaties

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

34 woningen in de zone met een gering negatief effect (afname met 24

woningen)

twee woningen in de zone met een matig negatief effect (afname met

23 woningen)

geen woningen in de zone met een negatief effect (afname met één

woning)

stof PM10 (jaargemiddeld):

individueel bedrijf

huidig vergund:

gering negatief effect t.h.v. één woning (bedrijfswoning)

zone met een matig negatief effect, maar geen woningen in gelegen

gewenst:

zone met een gering negatief effect, maar geen woningen in gelegen

PM10 (jaargemiddeld):

cumulatief (gemeente +

bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

PM2,5 (jaargemiddeld):

individueel bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

PM2,5 (jaargemiddeld):

cumulatief (gemeente +

bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

Page 74: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 74

7.6 Milderende maatregelen

7.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

De huidige biggenstal werd reeds ammoniakemissiearm uitgerust met het systeem V-1.5. Naar de

toekomst toe zullen er in deze stal “andere varkens” gehouden worden, en dient het

ammoniakemissiearme systeem aangepast te worden. Er wordt hierbij geopteerd om gebruik te maken

van gecombineerde luchtwassystemen die de geur- en ammoniakemissie met 85 % reduceren. De uitstoot

van fijn stof wordt met minimaal 80 % respectievelijk 70 % voor PM10- en PM2,5-stof gereduceerd. Ook de

nieuw te bouwen biggen- en kraamstal (stal 6 en 7), en de zeugenstal (stal 8) zullen voorzien worden van

dit type van luchtwassers. Daarnaast worden op het bedrijf volgende maatregelen toegepast om de

geuremissie en -immissie zoveel mogelijk te beperken:

- de stallen worden intensief gereinigd na elke ronde;

- het voederen gebeurt volgens de behoeften van de dieren, waarbij gebruik

gemaakt wordt van een meerfasig voederschema voor de zeugen en de biggen;

- de voederverliezen worden beperkt en regelmatig verwijderd;

- er wordt kadaverkoeling voorzien in de nabije toekomst.

In droge periodes kunnen de transportbewegingen langsheen de Struikstraat zorgen voor aanzienlijke

hoeveelheden opwaaiend stof. Het betreft een weg die bestaat uit aangehard zand zonder betonnering

Men overweegt om deze baan te heraanleggen, en te verharden zodat de omwonenden minder last

zouden hebben van dit opwaaiend stof. Hiervoor dient er eerst een stedenbouwkundige vergunning

aangevraagd te worden.

7.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Rekening houdend met de bovenstaande resultaten, worden voorts geen bijkomend te nemen

maatregelen voorgesteld.

Page 75: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 75

8 Discipline bodem

8.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Bodemverontreiniging wordt omschreven als de aanwezigheid van stoffen of organismen, veroorzaakt

door menselijke activiteiten, op of in de bodem, die de kwaliteit van de bodem op rechtstreekse of

onrechtstreekse wijze nadelig (kunnen) beïnvloeden.

Binnen de landbouw hebben de grondgebonden sectoren een directe invloed, terwijl de niet-

grondgebonden sectoren zoals de intensieve veehouderij een indirecte invloed hebben op de

bodemkwaliteit. Bij een indirecte invloed valt bijvoorbeeld te denken aan afdichting van de bodem en

verontreinigingen als gevolg van mestproductie en –gebruik.

Sedert enkele jaren is het duidelijk dat de bodem op diverse plaatsen in Vlaanderen verontreinigd is met

milieugevaarlijke stoffen. Een vervuilde bodem kan de kwaliteit van het leven bedreigen: mensen, dieren

en planten kunnen in contact komen met schadelijke stoffen of het grondwater kan erdoor aangetast

worden. De aandacht voor bodemverontreiniging als belangrijk milieuprobleem is vrij recent. Met het

bodemsaneringsdecreet van 1995 werd een wettelijk kader gecreëerd voor de aanpak van

bodemverontreiniging. Dit decreet is gewijzigd door het Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de

bodemsanering en de bodembescherming, kortweg het Bodemdecreet.

Of een grond al dan niet verontreinigd is, wordt bepaald aan de hand van een oriënterend

bodemonderzoek. Gronden die worden opgenomen in het register zijn niet langer multifunctioneel, maar

hoeven niet noodzakelijk te worden gesaneerd.

Bodemverontreiniging kan zich doorzetten naar het grondwater. Beide verontreinigingen zijn dan ook in

belangrijke mate gerelateerd. Stookolietanks, opslag van zwavelzuur of andere risico-elementen kunnen

bij slecht onderhoud of onoordeelkundig gebruik ook grondwaterverontreiniging veroorzaken.

Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de

geologie en de pedologie in het studiegebied. Hierbij wordt gebruik gemaakt van volgend

gegevensbronnen:

Geologische kaart van België;

Bodemkaart van België;

Topografische kaart;

Databank Ondergrond Vlaanderen.

Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische

informatie (diepte tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte quartair, …) wordt afgeleid uit de

Geologische kaart van België (enerzijds kaartmateriaal, anderzijds aangevuld met informatie uit het

bijhorende verklarende tekstgedeelte).

De geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied wordt samengevat in Tabel 30 (op basis van een

boring (DOV-website) in de buurt van de inrichting).

Page 76: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 76

Tabel 30 Geologische opbouw

diepte (m onder het maaiveld) textuur en heterogeniteit, bijmengingen stratigrafie

0 – 2 gele leem Quartaire afzetting

2 – 7 fijn zand

7 – 28 blauwe klei Formatie van Boom tot

Formatie van Bilzen 28 – 32 grijs zand met schelpjes

32 – 48 grijs zand met vettige lagen tussen Formatie van Borgloon

48 – 65 grijze leem Formatie van Sint Huibrechts

Hern

Een uittreksel uit de bodemkaart van België wordt weergegeven in Bijlage 17. Het bedrijf is gelegen in de

Zandleemstreek. Het studiegebied wordt hierbij voornamelijk gekenmerkt door matig droge tot matig

natte zandleembodems met textuur B horizont (Lca en Lda) en natte zandleembodems met sterk

gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Lhc).

8.2 Afbakening studiegebied

De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen, afhankelijk van de situatie, enerzijds

plaatsvinden door afgraven van de bodem in functie van de aanleg van de nieuwe infrastructuur,

grondverontreiniging door lekkage van een opslagtank, ... Anderzijds dient ook rekening gehouden te

worden met de effecten op de bodem door processen zoals o.a. depositie van verzurende stoffen.

Het studiegebied is dan ook ruimer te zien dan het projectgebied. Bij de bespreking van de

referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op

macroniveau (tot ± 1 km) teneinde de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te

toetsen.

8.3 Methodiek en significantiekader

Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating kunnen zijn:

- bodemverontreiniging door opslag risicostoffen;

- effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting;

- bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, ...

8.3.1 Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen

De opslag van gevaarlijke producten, fossiele brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen en de

aanwezigheid van brandstofverdeelinstallaties op een veeteeltbedrijf kunnen aanleiding geven tot

verontreiniging van de bodem.

Stookolietanks en opslagtanks voor zwavelzuur vormen zeer frequent puntbronnen van

bodemverontreiniging. Overvulling en corrosie van (voornamelijk ondergrondse) tanks zijn de oorzaak van

calamiteiten met bodemverontreiniging tot gevolg. Het risico bij bovengrondse tanks is beperkter. Ook

het morsen bij vervoer of bij op- of overslag van producten kan aanleiding geven tot

bodemverontreiniging.

Indien er daarenboven grond wordt weggevoerd in kader van het project, dan kan deze op andere

plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt in hoofdstuk XIII het afvoeren en

hergebruik van grond. Voor een niet-risico grond dient een technisch verslag ter bepaling van de

Page 77: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 77

kwaliteit van de te verzetten grond uitgevoerd te worden indien het grondverzet meer dan 250 m³

bedraagt. Voor een risico-grond geldt die vrije toelating tot 250 m³ niet.

Bij de effectbespreking zal nagegaan worden of de opslag voldoet aan de voorgeschreven voorwaarden

(Vlarem II). Eveneens wordt nagegaan of er reeds in het verleden bodemonderzoeken hebben

plaatsgevonden op de betreffende terreinen en wordt aangegeven of verdere opvolgingsonderzoeken in

de toekomst noodzakelijk worden geacht.

8.3.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

Vermesting is de aanrijking van bodem en water met nutriënten (vnl. stikstof, fosfor en kalium) waardoor

ecologische processen en natuurlijke kringlopen verstoord worden. Deze verstoringen leiden tot

verhoogde stikstof- en fosfaatconcentraties in grond- en oppervlaktewater. Dit veroorzaakt mede de

achteruitgang van biodiversiteit en de kwalitatieve achteruitgang van voedingsgewassen. Ook de

kwaliteit van de drinkwatervoorziening wordt onder druk gezet.

Vermesting kan gebeuren door het uitrijden van mest op het land, depositie van nutriënten die door het

bedrijf werden uitgestoten (de zogenaamde vermestende depositie) of calamiteiten (o.a. lek in de

mestopslag).

Hierbij zal enkel gekeken worden naar bodemverontreiniging ten gevolge van de bedrijfsuitbating op het

terrein zelf (en niet op cultuurgronden). Hoe het bedrijf zijn mest afzet, kan jaarlijks verschillen.

Jaarlijks dient het bedrijf aan de Mestbank een aangifte te doen van zijn mestafzet. De geproduceerde

mest wordt uitgereden op het land (op eigen gronden, op gepachte gronden, via burenregeling of via

lange afstandstransport), wordt getransporteerd naar het buitenland of wordt verwerkt in een (al dan

niet externe) mestverwerkingsinstallatie. Intensieve veehouderijen die zelf over cultuurgronden

beschikken, zullen deze maximaal bemesten. Indien de mest niet afkomstig is van het eigen bedrijf, dan

zal hierop mest van andere bedrijven afgezet worden. In de praktijk dient vermesting door mestafzet dus

eerder op niveau van Vlaanderen bekeken te worden dan op bedrijfsniveau. Dit wordt geregeld in het

Mestactieplan III. Er zal een beschrijving gegeven worden op welke manier de mest werd afgezet in het

referentiejaar. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten

worden hier echter niet aan gekoppeld.

Ten gevolge van de ammoniakuitstoot zal het bedrijf aanleiding geven tot verzurende en vermestende

deposities. Voor een beschrijving van het werkingsmechanisme van verzuring en vermesting op de bodem

wordt verwezen naar gespecialiseerde literatuur (bv. MIRA, 2006). De effecten van deze

verzuring/vermesting zullen zich vooral uiten door indirecte effecten op de aanwezige vegetatie.

Bijgevolg wordt de impact van de verzurende en vermestende depositie ten gevolge van de

bedrijfsuitbating besproken bij de discipline fauna en flora.

De mestopslag kan tot vermestende effecten leiden. Zo kunnen lekken in de mestkelders en verlies van

reinigingswater leiden tot vermesting. Op een aantal bedrijven zijn peilputten aanwezig die het toelaten

de vermestende invloed van het bedrijf op het grondwater na te gaan. Omdat het hierbij over

grondwaterverontreiniging gaat, wordt voor een verdere behandeling van deze problematiek

doorverwezen naar de discipline water.

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de

hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt, tenzij het bedrijf over andere

afzetmogelijkheden beschikt. De effectbeoordeling zal hier gebeuren op basis van de grootte van de

opslagcapaciteit, waarbij rekening gehouden wordt met eventuele andere afzetmogelijkheden waarover

het bedrijf beschikt.

Page 78: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 78

8.3.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Een beoordeling kan

gemaakt worden op basis van de landbouwtyperingskaart. Deze kaart heeft als doel een éénduidige

differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt een waardering toegekend aan

individueel geregistreerde landbouwpercelen.

8.3.4 Significantiekader voor de discipline bodem

Tabel 31 Significantiekader voor de discipline bodem

deelaspect omschrijving beoordelingskader

bodemverontreiniging

door opslag

risicostoffen

opslag negatief effect: niet voldaan aan de voorgeschreven voorwaarden van

Vlarem II

geen of verwaarloosbaar effect: voldaan aan de voorgeschreven

voorwaarden van Vlarem II

bodemonderzoek

negatief effect: uitgevoerd, waarbij een negatieve invloed waar te nemen

is, ofwel niet uitgevoerd, alhoewel een bodemonderzoek noodzakelijk is.

Op zich kan dit dan niet als milieu-effect als dusdanig beschouwd worden,

maar het niet in regel zijn met de wetgeving wordt als een negatief effect

geklasseerd

geen of verwaarloosbaar effect: bodemonderzoek uitgevoerd (conform de

wetgeving), waarbij geen negatieve invloed terug te vinden is, of geen

bodemonderzoek noodzakelijk (strikt genomen kan bij dit laatste geen

uitspraak gedaan worden over de bodemkwaliteit)

mestafzet geen effectbeoordeling

mestopslagcapaciteit negatief effect: niet voldoende mestopslagcapaciteit volgens huidige

wetgeving (9 maanden opslag noodzakelijk)

geen of verwaarloosbaar effect: voldoende mestopslagcapaciteit

effecten op

bodemprocessen door

verzuring en

vermesting

verzurende en

vermestende depositie

zie discipline fauna en flora

bodemverstoring

door aanleg

verhardingen,

graafwerkzaamheden

bodemverlies negatief effect: zeer hoge waardering volgens landbouwtyperingskaart

matig negatief effect: hoge waardering volgens landbouwtyperingskaart

gering negatief effect: matige waardering volgens landbouwtyperingskaart

geen of verwaarloosbaar effect: zeer lage tot lage waardering volgens

landbouwtyperingskaart

8.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

8.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen

Momenteel is er een opslagtank van 10.000 l voor stookolie aanwezig op de site, het betreft een

bovengrondse ingekuipte tank. Deze bevindt zich ter hoogte van stal 4 en is voorzien van een

verdeelslang.

Naar de toekomst toe zal de opslag van stookolie uitgebreid worden tot 15.000 l. Er wordt één

bovengrondse, dubbelwandige tank van 10.000 l met verdeelslang voorzien in de loods. Ter hoogte van

stal 6 wordt er een bovengrondse, dubbelwandige tank van 5.000 l geplaatst.

Page 79: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 79

Momenteel voldoen de aanwezige tanks aan de nodige veiligheidsvoorschriften en worden ze ook

periodiek gecontroleerd. De tanks bevinden zich ook steeds op een verhard oppervlak. Het risico naar

bodemverontreiniging is en blijft dus zeer beperkt.

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de

inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op de inrichting zijn

geen rubrieken vergund en worden geen rubrieken aangevraagd die een dergelijke verplichting met zich

mee brengen.

8.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

8.4.2.1 Mestafzet

In de huidige situatie wordt er ongeveer 5.800 m³ mest per jaar, in de gewenste situatie zal dit

toenemen tot 24.968 m³ per jaar. De mest wordt momenteel afgezet via burenregeling, en dit wenst

men in de toekomst zo verder te zetten. Indien blijkt dat er via deze weg niet voldoende

afzetmogelijkheden voorhanden zijn, dan zal er een deel van de mest verwerkt worden in een externe

mestverwerkingsinstallatie.

De stallen worden na iedere ronde nat gereinigd, nadat het grofvuil eerst droog verwijderd werd.

Kuiswater wordt in de onderliggende mestkelders opgevangen en samen met de mest afgevoerd.

8.4.2.2 Mestopslag

In Tabel 32 wordt een overzicht gegeven van de verschillende mestopslagmogelijkheden op de site.

Tabel 32 Mestopslagcapaciteit van het bedrijf

huidig situatie gewenste situatie

mestopslag

stal 1 600 m³ /

stal 2 600 m³ /

stal 3 1.180 m³ 1.180 m³

stal 4 mest gaat naar mestsilo mest naar mestsilo

stal 5 30 m³ /

stal 6 / 7.020 m³

stal 7 / 7.020 m³

stal 8 / 6.840 m³

mestsilo 1.570 m³ 1.570 m³

totale mestopslagcapaciteit 3.980 m³ mestopslag 23.630 m³ mestopslag

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de

hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt. Rekening houdende met de

vergunde dieraantallen dient er in de huidig vergunde situatie opslag voorzien te worden voor 4.368 m³.

Met een mestopslag van 3.980 m³ is er in principe niet voldoende opslag, maar aan deze bepalingen

wordt eveneens geacht voldaan te zijn wanneer de exploitant van de inrichting aantoont op een andere

reglementaire manier gedurende de beschouwde periode te kunnen voorkomen dat de mest of een

gedeelte ervan op landbouwgrond wordt gebracht. In de gewenste situatie dient er 18.726 m³ voorzien te

worden. Het totale volume van de mestkelders bedraagt in de gewenste situatie 23.630 m³. Er wordt dus

voldoende opslagcapaciteit voorzien.

Page 80: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 80

In de gewenste situatie worden er gecombineerde luchtwassers voorzien op het bedrijf, voor het

spuiwater dat deze produceren worden er ook afzonderlijke opslag voorzien. Ter hoogte van stal wordt er

40 m³ spui-opslag voorzien, bij stal 6 en 7 wordt er telkens een opslag van 190 m³ voorzien, en ter

hoogte van stal 8 wordt er een spui-opslag van 150 m³ voorzien. Op jaarbasis zal er in de gewenste

situatie zo’n 1.066 m³ spui geproduceerd worden. Dit zal afgezet worden als meststof.

Rekening houdend met de aanwezigheid van mestkelders bestaat er steeds een potentieel risico op

verspreiding van mest naar de omgeving. De stallen en de mestopslaglocaties op het bedrijfsterrein

dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van

mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van

de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval)

bevuild wordt met mestresten. Om te onderzoeken of er bepaalde vermestende invloeden van het bedrijf

waar te nemen zijn, kunnen peilbuismetingen een indicatie geven. Peilbuizen dienen geïnstalleerd te

worden vanaf 2.500 varkens. Gezien er in de huidig vergunde situatie reeds meer dan 2.500 varkens

aanwezig zijn, zijn er peilbuizen geplaatst (Bijlage 18). Er zijn hier echter nog geen meetresultaten van

voorhanden, waardoor er geen uitspraak gedaan kan worden over een mogelijke vermestende invloed van

de inrichting. Er worden momenteel stappen ondernomen om alsnog een analyse van deze putten uit te

voeren, vooraleer het voorliggende MER goedgekeurd wordt. Gezien de voorziene uitbreiding in

dierplaatsen zullen er naar de toekomst ook peilputten noodzakelijk zijn. Het bestaande

peilputtennetwerk zal hierdoor aangepast/uitgebreid moeten worden, hiertoe dient een voorstel

voorgelegd worden aan milieu-inspectie.

8.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

Om de uitbreiding te verwezenlijken zullen drie nieuwe stallen bijgebouwd worden. Twee van de

bestaande vleesvarkensstallen, stal 1 en 2, alsook de voormalige rundveestal zullen afgebroken

worden.

Stal 6 en 7 hebben samen een breedte van 116,1 m en een lengte van 158 m. Stal 8 wordt 53,5 m breed

en 131,05 m lang. De mestkelders onder deze stallen zullen een diepte van 1 m hebben. Rekening

houdend met een betonlaag van 20 cm dik, zal voor de bouw van de nieuwe stalen een grondverzet

nodig zijn van ongeveer 28.214 m³. Gezien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, dient er een

technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden.

De nieuwe stallen zullen gebouwd worden tussen ten Z-ZW van de huidige biggenstal. De grond wordt op

de landbouwtyperingskaart aangeduid als “specialisatie fruit”. Er is sprake van een gering negatief effect

inzake bodemverlies.

8.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 8.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de mogelijke milieu-effecten die

kunnen optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline bodem. De effecten worden nog

eens kort opgelijst in onderstaande tabel.

Tabel 33 Samenvatting effecten voor de discipline bodem

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

bodemverontreiniging door opslag risicostoffen

opslag

geen of een verwaarloosbaar effect

Page 81: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 81

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

bodemonderzoek

geen uitspraak mogelijk

effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

mestafzet

mestopslagcapaciteit

verzurende en

vermestende depositie

geen beoordeling

geen of een verwaarloosbaar effect

in de gewenste situatie

zie discipline fauna en flora

bodemverstoring door aanleg verhardingen,

graafwerkzaamheden

bodemverlies gering negatief effect

8.6 Milderende maatregelen

8.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

De nieuwe stallen en de mestkelders zullen zodanig geconstrueerd worden dat er geen inspoeling naar

het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering

mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat

het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten.

Enkele maatregelen zijn getroffen om de risico’s op bodemverontreiniging tot een absoluut minimum te

beperken:

er zijn gecontroleerde opslagtanks (stookolie, ...) op het bedrijf aanwezig;

er worden enkel bovengrondse tanks voorzien en deze zullen dubbelwandig uitgevoerd worden;

de opslag vindt steeds op een verhard oppervlak plaats.

Het bedrijf huisvest momenteel reeds meer dan 2.500 varkens en bijgevolg werden er peilbuizen

voorzien. Er zijn echter nog geen analyseresultaten voorhanden van deze peilputten. Er wordt voorzien

om in de loop van deze MER-procedure een analyse uit te voeren. Gezien de voorziene uitbreiding in

dierplaatsen zullen er naar de toekomst ook peilputten noodzakelijk zijn. Het bestaande

peilputtennetwerk zal hierdoor aangepast/uitgebreid moeten worden, hiertoe dient een voorstel

voorgelegd worden aan milieu-inspectie.

8.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Er worden geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld.

Page 82: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 82

9 Discipline water

Onder deze discipline wordt zowel grondwater als oppervlaktewater beschouwd.

9.1 Grondwater

9.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Het grondwater wordt in de kaderrichtlijn Water gedefinieerd als ‘al het water dat zich onder het

bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond

staat’. Bij landbouwbedrijven worden verstoring van de waterhuishouding en verstoring van de

waterkwaliteit als de belangrijkste effectgroepen voor grondwater beschouwd. Onder de noemer

verstoring van de waterhuishouding komen zowel verdroging (verstoring van de waterinhoud en –cyclus

van de grondwaterlagen), als overstroming (verstoring van de waterinhoud van het waterlopenstelsel)

aan bod. Beleidsmatig wordt het volledig kwantitatieve waterbeleid onder de noemer van verdroging

geplaatst. Zowel het waterverbruik, de zuiver kwantitatieve aspecten van het waterbeheer als de

aspecten die betrekking hebben op het natuurlijk milieu die rechtstreeks aan die kwantitatieve aspecten

gekoppeld zijn, worden hierbij voor ogen gehouden.

Er is een sterke interactie tussen verstoring van de waterhuishouding, verzuring en vermesting.

Verstoring van het grondwater heeft een belangrijke invloed op de bodemeigenschappen. Een verlaagde

grondwaterstand versnelt de mineralisatie van het organisch materiaal en kan dus vermesting in de hand

werken.

Klimatologische veranderingen zijn essentieel bij de interpretatie van grondwaterpeilveranderingen

(verdroging) en overstroming. In droge en warme periodes van het jaar kan de neerslag aanzienlijk

terugvallen en zelfs lager worden dan de gewasverdamping. In dat geval spreken we over natuurlijke

verdroging. In periodes van hoge neerslag kan de bodem verzadigd geraken, waardoor de kans op

oppervlakkige afvoer van water en overstromingen toeneemt.

Het waterverbruik door de landbouwsector in Vlaanderen is in de laatste decennia toegenomen. In 2009

werd ongeveer 68 miljoen m³ water verbruikt, t.o.v. 50 miljoen m³ in 1991. Toch kan gesteld worden dat

het waterverbruik in 2009 al met 10 % gedaald is in vergelijking met 2000 (MIRA, 2012).

De watervoerende laag wordt gedefinieerd als de verzadigde zone van een formatie die een dikte en een

uitbreiding heeft die voldoende groot is om er op een economisch verantwoorde wijze water te winnen.

Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt een bespreking gegeven van de

hydrogeologie. De hydrogeologische informatie wordt bekomen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten

opgesteld voor Vlaanderen (kaartmateriaal met inbegrip van begeleidende nota) en de Geologische kaart.

Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze

eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende

lagen, grondwaterkwetsbaarheid, ...). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of

grondwaterwinningen die zich bevinden in het projectgebied, alsook de eventuele winningen van het

bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd. De voornaamste gegevensbronnen die gehanteerd zullen worden

zijn:

Grondwaterkwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaanderen;

DOV-Vlaanderen;

Page 83: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 83

Geologische kaart van België;

Gegevens vergunde grondwaterwinningen;

Ligging waterwingebieden en beschermingszones;

De grondwaterkwaliteit kan bij landbouwbedrijven beïnvloed worden door emissies van mestsappen,

bestrijdingsmiddelen en andere calamiteiten. Verder kan het oppompen van verzilt of vervuild water

eveneens de grondwaterkwaliteit beïnvloeden. De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft de risicograad

aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die vanop de

bodem de grond indringen. De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom het bedrijf

omschrijft deze zone als weinig kwetsbaar (Cc).

Het bedrijf is momenteel niet meer vergund voor het oppompen van grondwater, de vergunning hiervoor

is vervallen sinds eind 2013. Er wordt echter nog steeds grondwater aangewend op de site, dit vanop een

diepte van 60 m vanuit het Oligoceen aquifersysteem. Naar de toekomst toe wenst men opnieuw een

vergunning aan te vragen voor het winnen van grondwater vanuit dit aquifersysteem, en dit vanop een

diepte van 60 m. Er wordt een aanvraag ingediend voor het winnen van max. 39.900 m³/j en max. 113

m³/dag.

Binnen een straal van 1 km vanuit het bedrijfscentrum zijn nog twee andere grondwaterwinningen

gelegen (Bijlage 19). Deze winnen eveneens water uit het Oligoceen aquifersysteem.

9.1.2 Afbakening studiegebied

Teneinde een volwaardige beschrijving te geven van de bedrijfsomgeving met betrekking tot grondwater,

wordt er aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende

lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. De beschrijving

omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Deze invloedstraal zal normaal

beperkt zijn tot minder dan 1 km rondom het bedrijf, maar zal sterk afhankelijk zijn van de

bedrijfssituatie. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

Ook het optreden van grondwaterverontreiniging door eventuele lekkage uit ondergrondse of

bovengrondse opslagtanks en/of het gebruik van bepaalde schadelijke reinigings-, ontsmettings- en

bestrijdingsmiddelen is van belang, alsook het uitrijden van mest of reinigingswater.

9.1.3 Methodiek en significantiekader

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen effecten veroorzaakt door de aanlegfase en effecten door de

exploitatie van het bedrijf.

9.1.3.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase

Voor de verstoring door de aanlegfase zullen enkel de effecten die veroorzaakt worden door een

eventuele bronbemaling, beoordeeld worden. Bronbemaling is een proces waarbij grondwater wordt

opgepompt. Dit kan noodzakelijk zijn om het waterpeil in de bodem van de bouwput zodanig te verlagen

dat droog gewerkt kan worden bij o.a. de aanleg van stallen.

Door het onttrekken van het grondwater aan de bodem, kan de grondwatertafel in de directe omgeving

van de bouwput zakken. Dit kan zorgen voor verdroging van aanpalende gronden, verstoring van

omliggende grondwaterwinningen en het verspillen van zuiver grondwater.

Page 84: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 84

Voor de bepaling van de invloedstraal van de bemaling (R) wordt gebruik gemaakt van de formule van

Sichardt:

R = 3000 φ √k

met: φ = gewenste grondwaterstandsverlaging (m)

k = doorlatendheidscoëfficiënt (m/s)

9.1.3.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie

De exploitatie van het bedrijf kan ook voor een aantal effecten op het grondwater veroorzaken:

daling grondwatertafel door grondwaterwinning;

overmatig waterverbruik;

beperking van de infiltratiecapaciteit;

vermestende invloed op het grondwater.

9.1.3.2.1 Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

Veel landbouwbedrijven met een groot waterverbruik hebben een eigen watervoorziening. Aanleiding tot

deze investering zijn de vaak hoge prijzen die de watermaatschappijen aanrekenen. Afhankelijk van het

dagelijkse debiet voor de grondwaterwinning en het waterpakket waaruit het water gewonnen wordt,

kan er al dan niet relevante (verdrogende) beïnvloeding plaatsvinden van het omliggende studiegebied.

Belangrijk hierbij is het in rekening brengen van verdrogingsgevoelige vegetatietypes binnen de

bemalingskegel (grondwatertafeldaling > 5 cm) (Van den Broeck et al., 2011). Ook een eventuele

beïnvloeding van nabijgelegen grondwaterwinningen kan relevant zijn.

In eerste instantie dient een verschil gemaakt te worden indien de grondwaterwinning water pompt uit

een watervoerende laag die in contact staat met de luchtdruk (“freatische laag”) dan wel uit een

afgeschermde laag (“gespannen laag” waarbij er een overdruk heerst). Indien er water gepompt wordt

uit een gespannen laag, dan kan de verdrogende invloed op de omliggende vegetatie als verwaarloosbaar

beschouwd worden. Wel dient dan nog gekeken te worden of er beïnvloeding kan optreden van

omliggende grondwaterwinningen die uit dezelfde laag water onttrekken. Hierbij worden de

grondwaterwinningen in kaart gebracht die binnen de bemalingskegel (grondwatertafeldaling > 50 cm)

waarin de grondwatertafel onder het dak van de artesische laag daalt, gelegen zijn (Van den Broeck et

al., 2011).

Het verschil tussen freatisch en gespannen grondwater is niet enkel van belang om te weten welke

effecten beschouwd dienen te worden, maar dit heeft ook een invloed op de berekeningswijze. De

invloed van de grondwaterwinning op de watervoerende laag kan berekend worden met behulp van:

de formule van Theis voor een afgesloten watervoerende laag (“gespannen laag”):

Page 85: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 85

de formule van Dupuit voor een ongespannen watervoerende laag (“freatisch grondwater”):

9.1.3.2.2 Overmatig waterverbruik

De drinkwaterbehoefte is sterk afhankelijk van het vochtgehalte in het voeder, de luchtvochtigheid, het

productieniveau en de omgevingstemperatuur. Ook de hoeveelheid reinigingswater voor de stallen

varieert sterk van bedrijf tot bedrijf.

Het gebruik van grondwater dient echter beperkt te blijven. Grondwater kan alleen toegelaten worden

voor drinkwater- en voedselvoorziening en andere doeleinden waarvoor uit het oogpunt van volks- en

dierengezondheid grondwater met een betrouwbare kwaliteit nodig is. Er dient op gewezen te worden

dat het grondwater zo min mogelijk gebruikt mag worden voor andere toepassingen waar geen

kwaliteitsvol water noodzakelijk is (zoals reinigingswater, irrigatiewater, ...). In het MER zal dan ook

steeds nagegaan worden of er alternatieve waterbronnen beschikbaar zijn.

Het waterverbruik kan bepaald worden op basis van literatuurgegevens en/of een debietsmeter. Er kan

een toetsing aan de BBT-cijfers (uit Derden et al., 2006) uitgevoerd worden, alsook aan de VMM–cijfers

(VMM, 2004) en LNE-cijfers. Er kan zo onderzocht worden of de grondwaterwinningsaanvraag (indien

aanwezig) overeenstemt met de waterbehoefte. Indien blijkt dat er een buitensporig verschil tussen

beide optreedt, zal dit aangeduid en geëvalueerd worden in het MER.

Page 86: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 86

9.1.3.2.3 Beperking van de infiltratiecapaciteit

Hedendaagse veeteeltbedrijven vormen veelal grote infrastructuurcomplexen (stallen, terreinverharding,

bedrijfsloodsen, enz.). Dit kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van de hoeveelheid

infiltrerend hemelwater.

De invloed van het bedrijf op de beperking van de infiltratiecapaciteit wordt voornamelijk kwalitatief

beschreven. Hierbij zal nagegaan worden of er infiltratiemogelijkheden zijn op het bedrijf zelf en de

direct omliggende percelen. Er zal ook gekeken worden naar het potentiële overstromingsrisico. Ook

wordt getoetst aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten,

infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

9.1.3.2.4 Vermestende invloed op het grondwater

Rekening houdende met de aanwezigheid van mestkelders en mestopslagplaatsen bestaat er steeds een

potentieel risico op verspreiding van mest naar de omgeving. Als indicatief middel van deze vermestende

invloed op het grondwater, beschikken verschillende bedrijven over peilputten. Indien deze beschikbaar

zijn, zullen de analyseresultaten van deze putten in het MER gebruikt worden om een indicatie te geven

van de vermestende invloed van het bedrijf op het grondwater.

9.1.3.3 Significantiekader voor grondwater

Tabel 34 Significantiekader voor grondwater

deelaspect onderdeel beoordelingskader

bronbemaling

daling grondwatertafel

door

grondwaterwinning

waterverbruik

beperking

infiltratiecapaciteit

verdroging

verstoring

omliggende

grondwaterwinningen

verdroging

verstoring

omliggende

grondwaterwinningen

overmatig

waterverbruik

soort water

zie discipline fauna en flora

negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten de

bedrijfsterreinen veroorzaakt door bemaling op het onderzochte

bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v.

winningen buiten bedrijfsterreinen door bemaling op het onderzochte

bedrijf

zie discipline fauna en flora

negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten de

bedrijfsterreinen veroorzaakt door grondwaterwinning van het

onderzochte bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v.

winningen buiten bedrijfsterreinen door grondwaterwinning van het

onderzochte bedrijf

negatief effect: overschrijding van de richtcijfers

geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding richtcijfers

negatief effect: grondwater voor laagwaardige toepassingen

geen of verwaarloosbaar effect: grondwater enkel voor hoogwaardige

toepassingen

negatief effect: hoog risico tot overstromingsproblemen

matig negatief effect: directe afleiding regenwater naar riolering

gering negatief effect: vrije infiltratie mogelijk

geen of verwaarloosbaar effect: vrije infiltratie mogelijk +

buffervoorzieningen

Page 87: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 87

deelaspect onderdeel beoordelingskader

vermestende invloed

peilputten

vermestende

depositie

door opslag

negatief effect: duidelijk negatieve vermestende invloed van bedrijf

in vergelijking met aanwezige getuigenput(ten) of niet volgens de

voorschriften opgerichte stalinrichtingen met mengmest

gering negatief effect: volgens de voorschriften opgerichte stallen met

mengmest waarbij geen gegevens (over al dan niet voorkomende

verontreiniging) beschikbaar zijn

geen of verwaarloosbaar effect: volgens de voorschriften opgerichte

stallen en waarbij recente gegevens beschikbaar zijn waarvan de

resultaten erop wijzen dat er geen verontreiniging optreedt

indien er geen peilbuizen aanwezig zijn, ook al is het wettelijk

verplicht: negatief effect (wel kan hierbij geen uitspraak gedaan

worden over een al dan niet vermestende invloed van het bedrijf)

zie discipline fauna en flora

zie discipline bodem

9.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

9.1.4.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase

Om de uitbreiding te verwezenlijken zullen drie nieuwe stallen en een loods bijgebouwd worden.

Hiervoor zal de grond tot op een maximale diepte van 1,2 m afgegraven worden (diepte mestkelder en

20 cm beton). in de buurt van de inrichting, kan gesteld worden dat de stand van de grondwatertafel

varieert van 1,01 – 2,26 m onder het maaiveld. Gezien deze meting gedaan werd op een locatie die ca.

10 m lager gelegen is dan de bedrijfssite, die op een heuvel gelegen is, zal bronbemaling niet

noodzakelijk zijn.

9.1.4.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie

9.1.4.2.1 Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

In de huidige situatie is er geen grondwaterwinning meer vergund op de inrichting, de vergunning

hiervoor verviel in december 2013. Er wordt vandaag wel nog gebruik gemaakt van deze

grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt er een regularisatie en een uitbreiding van deze winning

aangevraagd. Men wenst water te winnen aan een maximaal debiet van 39.900 m³/jaar en 113 m³/dag.

Er wordt ook een tweede put aangevraagd. Water wordt gewonnen vanuit het Oligoceen aquifersysteem

(HCOV 0400) (waarschijnlijk Zand van Berg, HCOV 0430), en dit vanop een diepte van 60 m. Dit betreft

een gespannen laag (op basis gegevens DOV en boringen in de buurt).

Om de invloed van de grondwaterwinning op de watertafel te voorspellen wordt er gebruik gemaakt van

de formule van Theis (gespannen laag). Er wordt een gemiddelde hydraulische conductiviteit gehanteerd

van 1 m/dag (range 0,06 – 2 m/dag) (VMM (2008)). Verder wordt voor de dikte van de watervoerende laag

in de bestaande winning uitgegaan van de filterdikte, zijnde 15 m. Tabel 35 geeft een overzicht van de

grondwatertafeldaling en de straal van de spreidingskegel voor de huidige situatie en de gewenste

situatie.

Page 88: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 88

Tabel 35 Bepaling grondwatertafeldaling

huidige situatie gewenste situatie

Put 1 Put 1 Put 2

jaardebiet (m³/j) 2.500 19.500 19.500

dagdebiet (m³/dag) 30 56,5 56,5

max. werkingsdebiet van de pomp (m³/u) 4,5 4,5 4,5

diepte grondwaterwinning (m) 60 60 60

dikte watervoerende laag (m)* 15 15 15

hydraulische conductiviteit (m/dag) 1 1 1

straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 50 cm (m) 93 282 282

straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 5 cm (m) (verdroging) 449 657 657

* in voorliggende geval wordt uitgegaan van de filterstelling

Wat betreft de huidige situatie zal de invloedstraal waar de grondwatertafel met 50 cm daalt, 93 m

bedragen. In de gewenste situatie zal deze zich 282 m rond elk van de twee winningsputten uitstrekken

(Bijlage 19). De dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde winning is op minstens 415 m gelegen, er zullen dus

geen bedrijfsvreemde winningen beïnvloed worden. Voor het mogelijk verdrogend effect van de

bedrijfseigen winning op de vegetatie wordt verwezen naar de discipline fauna en flora (zie 11.4.4).

9.1.4.2.2 Overmatig waterverbruik

In de huidig situatie wordt grondwater aangewend voor zowel drinkwater van de dieren als

reinigingswater. Grondwater wordt eveneens gebruikt in de aanpalende bedrijfswoning (5 personen).

In de gewenste situatie zal er zowel regenwater als grondwater aangewend worden op het bedrijf. Het

grondwater zal in hoofdzaak aangewend worden voor het drenken van de dieren. Het opgevangen

regenwater wordt gebruikt in de luchtwassers, bij tekorten zal er hier grondwater aangewend worden.

Voor het reinigen van de stallen wenst men gezien de hoge hygiëne-eisen (SPF-bedrijfsvoering)

grondwater te gebruiken. Het waterverbruik van de varkens kan geschat worden op basis van LNE-

verbruikscijfers, die gelijk gesteld werden aan verbruikscijfers van de VMM (VMM, 2004).

Tabel 36 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting

huidig gewenst

hoogwaardig laagwaardig hoogwaardig laagwaardig

VMM/LNE (m³/j) 6.875* 965 35.765 3.425

* rekening houdend met het feit dat de vleesvarkens gevoerd worden met brijvoer, en de biggen met droogvoer

In het huishouden wordt verder er op jaarbasis zo’n 150 m³ grondwater verbruikt (5 personen).

Rekening houdend met een jaarlijkse grondwaterbehoefte van het bedrijf van 39.340 m³ (huishouden en

varkenshouderij), is de aanvraag voor een grondwaterwinning met een debiet van 39.900 m³/jaar niet

overmatig hoog aangevraagd. Het gebruik van grondwater voor het reinigen van de stallen dient aanzien

te worden als een negatief effect, maar gezien de hoge eisen naar hygiëne toe wordt het gebruik van

regenwater in voorliggend geval niet als haalbaar aanzien.

Het waterverbruik van de combiwassers die in de gewenste situatie voorzien worden, kan ingeschat

worden op 7.900 m³ per jaar. Het waswater zal in de mate van het mogelijke bestaan uit regenwater.

Page 89: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 89

Regenwater wordt momenteel niet opgevangen, maar stroomt af naar de open vijver of kan infiltreren in

de omliggende gronden. In de gewenste situatie zal het regenwater van de daken van de nieuw te

bouwen stallen opgevangen worden in verschillende regenwaterkelders (2 x 190 m³ en 1 x 150 m³). Het

toevoerend dakoppervlak zal in de gewenste situatie 23.877 m² bedragen. Wordt rekening gehouden met

een gemiddelde neerslag van 800 mm/jaar in België, dan kan jaarlijks zo’n 13.753 m³ regenwater

opgevangen worden. In totaal wordt er 530 m³ regenwateropvang voorzien, deze opvang is voldoende

groot om het regenwater op te vangen, rekening houdend met 3 % leegstand.

9.1.4.2.3 Grondwaterkwaliteit

In de gewenste situatie zullen peilputten geplaatst worden om de grondwaterkwaliteit op te volgen, dit is

wettelijk verplicht bij grondwaterwinningen waar er meer dan 30.000 m³/jaar gewonnen wordt. Gezien

alles conform de wettelijke eisen zal worden uitgevoerd en er geen water geloosd zal worden in het

grondwater, worden geen effecten op de grondwaterkwaliteit verwacht. Indien uit de peilputanalyses

blijkt dat er toch wijzigingen in de grondwaterkwaliteit optreden, dienen de nodige acties ondernomen

worden

9.1.4.2.4 Beperking van de infiltratiecapaciteit

In de huidige situatie wordt het regenwater afgeleid naar een vijver van 300 m³, die vooraan het bedrijf

gelegen is. In de gewenste situatie zal het regenwater dat op de daken van de nieuwe stallen terecht

komt opgevangen worden in 2 regenwaterputten van elke 190 m³ (onder stal 6 en 7), en één opvang van

150 m³ (onder stal 8). Daarnaast wordt er ook een infiltratiebekken met een buffercapaciteit van 350.000

l en een infiltratieoppervlak van 700 m² aangelegd. Water dat op de overige verharde delen terecht

komt, zal nog steeds kunnen infiltreren op de aanliggende gronden, en de vijver van 300 m³ wordt

eveneens behouden. Het bedrijf is gelegen op gronden die aangeduid worden als infiltratiegevoelig, niet

overstromingsgevoelig en weinig gevoelig zijn aan grondwaterstroming. De nieuwe stallen zullen

grotendeels gelegen zijn op gronden die aangeduid worden als niet infiltratiegevoelig. Er wordt voldaan

aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwateropvang (Bijlage 20).

9.1.4.2.5 Vermestende invloed op het grondwater

Om te onderzoeken of er bepaalde vermestende invloeden van het bedrijf waar te nemen zijn, kunnen

peilbuismetingen een indicatie geven. Peilbuizen dienen geïnstalleerd te worden vanaf 2.500 varkens.

Gezien in de huidig vergunde situatie er reeds meer dan 2.500 varkens aanwezig zijn, werden er

peilbuizen geïnstalleerd. Hiervan zijn er echter nog geen meetresultaten voorhanden. Gezien de

voorziene uitbreiding in dierplaatsen zullen er naar de toekomst ook peilputten noodzakelijk zijn. Het

bestaande peilputtennetwerk zal hierdoor aangepast/uitgebreid moeten worden, hiertoe dient een

voorstel voorgelegd te worden aan milieu-inspectie.

9.2 Oppervlaktewater

9.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie

Afvalwater van huishoudens en bedrijven, evenals verliezen van nutriënten en bestrijdingsmiddelen uit

de landbouw en andere bronnen, tasten de kwaliteit van het oppervlaktewater aan. Deze aantasting uit

zich onder andere in ongunstige zuurstofcondities, te hoge nutriëntenconcentraties en de aanwezigheid

van allerlei gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu. Dit alles leidt tot een algemene daling van de

Page 90: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 90

ecologische kwaliteit. Fysische verstoringen, zoals het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden,

rechttrekkingen van waterlopen, natuuronvriendelijke oeververstevigingen en de demping van

grachtenstelsels tasten niet alleen de leefomgeving van aquatische organismen aan. Ze leiden ook tot

een vermindering van de zelfzuiverende processen die het oppervlaktewater toelaten een deel van de

verontreiniging zelf te verwerken.

De landbouwactiviteiten zijn in Vlaanderen nog steeds een bron van zeer grote hoeveelheden fosfor en

stikstof. Het Mestdecreet en de opeenvolgende aanpassingen, in het algemeen het Mestactieplan (MAP)

genoemd, hebben onder meer tot doel de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door nitraat

terug te dringen tot een niveau van maximaal 50 mg NO3-/l. (MIRA, 2010).

In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de relevante waterlopen in de

nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Voor de bespreking en ligging van de waterlopen

wordt er gebruik gemaakt van de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA). De kwaliteit van de waterlopen,

waarnaar het bedrijf ontwatert, worden beschreven op basis van metingen van de Biotische Index en de

Prati Index (gegevens meetpunten VMM). Naast de VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van

eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit

(gegevens VMM). De voornaamste gegevensbronnen zijn:

Ligging waterwingebieden en beschermingszones;

VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas;

Gegevens meetpunten VMM;

Zoneringsplannen VMM

Topografische kaart.

Het bedrijf is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten (hoofdstuk 14) niet-

overstromingsgevoelig, deels infiltratiegevoelig en deels niet infiltratiegevoelig, en weinig gevoelig voor

grondwaterstroming zijn. Mogelijke schadelijke effecten op het watersysteem zouden kunnen ontstaan

als gevolg van veranderingen in de afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van de

waterlopen, infiltratie van hemelwater, kwaliteitsverlies van oppervlaktewater en grondwater en de

wijziging in grondwaterstroming.

Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het Demerbekken, meer bepaald in het deelbekken

Velpe. Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf zijn de Vossenkotbeek (niet geklasseerd,

basiskwaliteit, 285 m NO), de Halensebeek (tweede categorie, basiskwaliteit, 660 m ZO) en de Velpe

(eerste categorie, viswaterkwaliteit, 930 m ten NW) gelegen.

Op 1,1 km ten W van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt, 423.800, dat gelegen is in de Velpe.

Een MAP-meetpunt (426.645) is gelegen op 1,2 km ten W van de site, en bevindt zich in de Kapelbeek.

Op zo’n 1,3 km ten NO van het bedrijf is een tweede VMM-meetpunt (426.620) gelegen in de

Vossenkotbeek, dit meetpunt is eveneens een MAP-meetpunt. Gezien het bedrijf afwatert naar deze

waterloop is dit het enige punt dat door het bedrijf beïnvloed kan worden. Ter hoogte van dit laatste

MAP-meetpunt werd de nitraatnorm van 50 mg/l de laatste jaren (2012-2015) niet overschreden. De BBI

of een Prati-index werd er niet bepaald. De waterlopen en de meetpunten worden weergegeven op

Bijlage 6.

9.2.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied (straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf) beperkt zich tot de oppervlaktewateren die

rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van

Page 91: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 91

oppervlaktewater door lozing van het huishoudelijk afvalwater, vermesting, door gebruik van reinigings-

en ontsmettingsmiddelen, eventuele lekkages, ….

9.2.3 Methodiek en significantiekader

9.2.3.1 Watertoets

In het MER dient steeds een waterbalans opgesteld te worden. Daarnaast moeten steeds voldoende

gegevens aangereikt worden met betrekking tot de Watertoets. Deze gegevens voor de Watertoets zijn

terug te vinden in hoofdstuk 14.

9.2.3.2 Oppervlaktewaterverontreiniging

Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging op een landbouwbedrijf zijn:

opslag en uitspreiden van mest;

verontreiniging door brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen;

lozing van afvalwater (huishoudelijk en bedrijfsafvalwater);

run-off over land met verontreinigd grondwater.

Het risico van vermesting door mestopslag zal in de discipline bodem en discipline water (grondwater)

besproken worden. De mogelijke verontreiniging door brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen is

terug te vinden in de discipline bodem.

Bijgevolg wordt hier enkel dieper ingegaan op de lozing van afvalwater. Hierbij wordt zowel het

huishoudelijk als het bedrijfsafvalwater beschouwd. Het Mestdecreet en de opeenvolgende aanpassingen,

in het algemeen het Mestactieplan (MAP) genoemd, hebben onder meer tot doel de verontreiniging van

grond- en oppervlaktewater door nitraat terug te dringen tot een niveau van maximaal 50 mg NO3-/l

(MIRA, 2011).

Op basis van literatuurcijfers (BBT Veeteelt (Derden et al., 2006) en VMM Waterwegwijzer (2004)) zal een

inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid afvalwater die op het bedrijf geproduceerd wordt.

Hierbij zal ook geduid worden wat met dit afvalwater zal gebeuren.

Op basis van de zoneringsplannen kan aangegeven worden of het bedrijf in de toekomst al dan niet

aangesloten zal worden op het rioleringsnet.

9.2.3.3 Significantiekader voor oppervlaktewater

Tabel 37 Significantiekader voor oppervlaktewater

deelaspect onderdeel beoordelingskader

lozing afvalwater bedrijfsafvalwater

huishoudelijk

negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater

matig negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater

na behandeling

geen of verwaarloosbaar effect: uitrijden reinigingswater zoals

voorgeschreven volgens het Mestdecreet of verwerking

bedrijfsafvalwater samen met mest

negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater zonder voorbezinking

Page 92: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 92

deelaspect onderdeel beoordelingskader

afvalwater in septische put op open gracht of infiltratie

gering negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater na

voorbezinking in septische put

geen of verwaarloosbaar effect: lozing huishoudelijk afvalwater op

oppervlaktewater via IBA of rechtstreeks op riolering

9.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd in het oppervlaktewater. Reinigingswater van de stallen wordt

momenteel opgevangen in de onderliggende mestkelders en wordt samen met de mest afgevoerd. Dit

blijft in de toekomst eveneens zo. Het spui van de luchtwassers (ca. 5.300 m³ per jaar) die in de

gewenste situatie voorzien worden, zal opgevangen worden in afzonderlijke opvangtanks. Ter hoogte van

stal 6 en 7 wordt er telkens een opslag van 190 m³ voorzien, en ter hoogte van stal 8 één opslag van 150

m³. Dit wordt uitgereden volgens de regels van het Mestdecreet. Er is sprake van een verwaarloosbaar

effect.

De bedrijfswoning wordt bewoond door vijf personen (afvalwaterproductie van 150 m³/j). Deze woning is

gelegen in een zone voor individueel te optimaliseren buitengebied, er dient dus een IBA voorzien te

worden. Deze is niet opgenomen op de lijst met prioritair te installeren IBA’s . Momenteel wordt het

huishoudelijk afvalwater, na voorbehandeling in een septische put, geloosd in een nabijgelegen gracht.

Gezien de milieu-impactscore ter hoogte van de projectlocatie 1,5 bedraagt, is het toch aangeraden om

op een korte termijn een IBA te voorzien. In de huidige vergunde situatie is er daarom sprake van

negatief effect. Na de realisatie van een IBA zal er een verwaarloosbaar effect zijn door de lozing van

het huishoudelijk afvalwater.

9.3 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline water

Hoofdstuk 9.1.4 en 9.2.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die

optreden op het gebied van de discipline water. De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel

38.

Tabel 38 Samenvatting effecten voor de discipline water

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

bronbemaling

verstoring omliggende grondwaterwinningen

geen of verwaarloosbaar effect

daling grondwatertafel door

grondwaterwinning

verstoring omliggende grondwaterwinningen

geen of verwaarloosbaar effect

waterverbruik

overmatig waterverbruik

verwaarloosbaar effect

soort water

negatief effect maar gemotiveerd

beperking infiltratiecapaciteit geen of verwaarloosbaar effect

vermestende invloed peilputten geen uitspraak mogelijk, door het

Page 93: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 93

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

ontbreken van meetresultaten

lozing afvalwater bedrijfsafvalwater

geen of verwaarloosbaar effect

huishoudelijk afvalwater gering negatief effect, verwaarloosbaar

na installatie IBA

9.4 Milderende maatregelen

9.4.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Op het bedrijf zijn er een aantal maatregelen genomen of zullen er een aantal maatregelen getroffen

worden om de verstoring van de waterhuishouding tot een minimum te beperken:

het hemelwater kan vrij infiltreren op de onverharde stukken naast het bedrijfsterrein;

de stallen worden gereinigd met een hogedrukreiniger, wat het waterverbruik gevoelig laat

dalen;

de wanden in de nieuwe stallen zullen uitgerust worden met een speciale coating, waar het vuil

minder makkelijk aan blijft plakken en waardoor ze makkelijker te reinigen zijn. Dit heeft ook

een gunstig effect op het waterverbruik.

er wordt gebruik gemaakt van drinknippels om het waterverbruik verder in te perken;

in de gewenste situatie worden alternatieve waterbronnen aangewend, met name regenwater.

Het bedrijf huisvest momenteel reeds meer dan 2.500 varkens en bijgevolg werden er peilbuizen

voorzien. Er zijn echter nog geen analyseresultaten voorhanden van deze peilputten. Er wordt voorzien

om in de loop van deze MER-procedure een analyse uit te voeren. Gezien de voorziene uitbreiding in

dierplaatsen zullen er naar de toekomst ook peilputten noodzakelijk zijn. Het bestaande

peilputtennetwerk zal hierdoor aangepast/uitgebreid moeten worden, hiertoe dient een voorstel

voorgelegd te worden aan milieu-inspectie.

Voor het reinigen van de stallen zal er in de gewenste situatie grondwater gebruikt worden, dit wordt

aanzien als een negatief effect. Gezien men op de site zeer hoge eisen m.b.t. hygiëne oplegt, ziet men

het gebruik van hemelwater niet verenigbaar met de bedrijfsvoering.

Gezien er een vergunning aangevraagd wordt om meer dan 30.000 m³ grondwater per jaar op te pompen

dient er minstens één peilput geplaatst te worden. Gedurende ten minste twee maanden voorafgaand

aan het oppompen van grondwater moeten wekelijkse peilmetingen worden uitgevoerd in de

peilput(ten). Alvorens met het oppompen van grondwater te starten, dient de exploitant een analyse te

laten uitvoeren op het grondwater, conform de Vlarem-wetgeving. Deze analyse dient jaarlijks herhaald

te worden. Het grondwaterpeil in deze peilputten zal vervolgens maandelijks opgemeten moeten

worden, conform de Vlarem-wetgeving.

Page 94: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 94

10 Discipline geluid en trillingen

10.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving

referentiesituatie

Landbouwbedrijven kunnen o.a. door het gebruik van landbouwwerktuigen, door de aanwezigheid van

dieren en door het gebruik van ventilatoren geluidshinder veroorzaken.

De voornaamste gegevensbronnen voor deze discipline zijn:

Eigen terreinbezoek + informatie opgevraagd bij de gemeente;

Gewestplan;

Wegenatlas;

Orthofoto;

Topografische kaart.

Op basis van kaartmateriaal (topografische kaart, gewestplan, orthofoto, …), terreinbezoek en algemeen

bekomen informatie wordt de geluidshinder in de nabijheid van het bedrijf beschreven.

Ter beschrijving van de referentiesituatie voor de discipline geluid en trillingen is het belangrijk om een

inschatting te kunnen maken van het omgevingsgeluid. Geluidsmeetnetten zijn echter afwezig. De

referentiesituatie bestaat dan ook voornamelijk uit een kwalitatieve beschrijving van de omgeving,

waarbij voornamelijk aandacht dient besteed te worden aan belangrijke geluidsbronnen in de omgeving

(transportwegen, industrie, ...). De verkeersbewegingen gerelateerd aan activiteiten op de inrichting zelf

zullen bij de discipline mens besproken worden. De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een

agrarisch landgebruik en beboste zones.

10.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor geluid wordt enerzijds bepaald door op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende

infrastructuren en activiteiten (o.a. ventilatoren, voedervijzels, laden en lossen, ...), alsook door

transporten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. In de meeste gevallen kan het studiegebied

beperkt worden tot 1 km rondom het bedrijfscentrum. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat dit

studiegebied niet voldoende groot genomen is. In deze gevallen zal het studiegebied gekozen worden

naargelang de effecten.

10.3 Methodiek en significantiekader

10.3.1 Bepaling geluidsvermogen ventilatoren

Wanneer technische fiches van de aanwezige ventilatoren op het bedrijf zelf aanwezig zijn, dan kunnen

de geluidsvermogens vermeld in deze technische fiches opgenomen worden. Veelal zijn er echter geen

technische fiches beschikbaar. Dan kan het geluidsvermogen ingeschat worden door:

1) het geluidsvermogen vermeld in het richtlijnenboek landbouwdieren te gebruiken, namelijk 85

dB(A);

2) het geluidsvermogen van een gelijkaardige ventilator te gebruiken. Op de technische fiche in de

bijlage staan verschillende geluidsdrukniveaus voor ventilatoren vermeld, gemeten op een

afstand van 7 m. Dit kan omgerekend worden naar geluidsvermogen met behulp van de formule:

𝐿𝑊 = 𝐿𝑠𝑝 + 10 log(4𝜋𝑟2) −0,5𝑟

100

Page 95: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 95

3) Indien de diameters van de ventilatoren die op het bedrijf (zullen) worden toegepast bekend

zijn, dan kan aan de hand van deze diameter een gelijkaardig type ventilator geselecteerd

worden en een overeenkomstig geluidsvermogen gebruikt worden;

4) praktijkmetingen bij gelijkaardige stallen.

10.3.2 Bepaling achtergrondgeluidsdrukniveaus

Voor bedrijven gelegen in ‘stille’ agrarische gebieden wordt als achtergrondgeluidsniveau de waarden

voorgesteld in het richtlijnenboek landbouwdieren gehanteerd, d.i. 35 dB(A) overdag, 30 dB(A) ’s avonds

en 25 dB(A) ’s nachts. Voor bedrijven gelegen langsheen een drukke baan of autosnelweg worden

conform het richtlijnenboek landbouwdieren de waarden gebruikt voor bedrijven gelegen op minder dan

200 m van de autosnelweg, d.i. 55 dB(A) overdag, 50 dB(A) ’s avonds en 45 dB(A) ’s nachts. Indien er op

minder dan 200 m industriegebied of een zone voor ambachtelijke bedrijven gelegen is, dan wordt het

achtergrondgeluidsniveau op 40 dB(A) overdag, 35 dB(A) ’s avonds en 35 dB(A) ’s nachts vastgelegd. Bij

twijfel wordt er overdag een indicatieve meting uitgevoerd, waarbij de bekomen LA95-waarde gebruikt

wordt voor het achtergrondgeluidsniveau overdag. Om het achtergrondgeluidsniveau ’s avonds en ’s

nachts te bepalen wordt de bekomen waarde verminderd met 5 dB(A) (avond) en 5 tot 10 dB(A) (nacht,

afhankelijk van de specifieke situatie).

10.3.3 Aannames werking ventilatoren

Voor de geluidsmodelleringen van de ventilatoren worden enkele aannames gedaan.

1) Vooreerst wordt aangenomen dat het ventilatiedebiet van de stallen steeds wordt

overgedimensioneerd. Boven de effectief benodigde capaciteit wordt een meercapaciteit van 30

% voorzien. Dit om bij uitzonderlijke situaties nog steeds voldoende ventilatiedebiet te kunnen

genereren. Deze uitzonderlijke situaties kunnen zijn:

a. defect aan één of meerder ventilatoren;

b. extreme temperaturen;

c. warme temperaturen in combinatie met een maximale dierbezetting van volgroeide

dieren (> 21 °C).

Er kan dus vanuit gegaan worden dat in een gewone ‘worst-case’ situatie (d.i. overdag in de

zomermaanden) het aantal voorziene ventilatoren op 70 % van hun capaciteit draaien.

2) Voor de worst-case situatie overdag, ’s avonds en ’s nachts te berekenen worden volgende

aannames gedaan:

a. de gemiddelde staltemperatuur bedraagt 25 °C;

b. de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraagt overdag 21 °C;

c. de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraag ’s avonds 18 °C;

d. de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraagt ’s nachts 14 °C.

Overdag dient er dus een temperatuursverschil van 4 °C overbrugd te worden. Uit de vorige aanname

wordt dit gelijk gesteld met een werklast van 70 % van de ventilatoren. ’s Avonds en ’s nachts is er een

groter temperatuursverschil (respectievelijk 7 °C en 11 °C) en zullen de ventilatoren dus minder debiet

moeten verplaatsen om de stallen af te koelen tot 25 °C. Aan de hand van de regel van drie kan gesteld

worden dat de werklast van de ventilatoren ’s avonds 40 % bedraagt en ’s nachts 25 %. Bij de ventilatie

van de stallen speelt echter niet enkel de temperatuur, maar ook het zuurstofgehalte een rol. Er wordt

aangenomen dat bij een volle stalbezetting met slechts 25 % ventilatie er onvoldoende zuurstof in de

stallen zal zijn. Daarom wordt er vanuit gegaan dat ook ’s nachts de ventilatoren op 40 % capaciteit

zullen draaien.

Page 96: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 96

Bij temperaturen hoger dan 25 °C zullen de ventilatoren op vollast draaien (100 %). Gezien deze situatie

zich slechts enkele dagen per jaar (en enkele uren van deze dagen) zal voordoen, wordt dit als een

incidentele situatie beschouwd.

Samengevat:

voor continue bronnen:

overdag draaien de ventilatoren op 70 % werklast;

’s avonds draaien de ventilatoren op 40 % werklast;

’s nachts draaien de ventilatoren op 40 % werklast.

Indien niet gewerkt wordt met frequentiegestuurde ventilatoren (dus met aan/uit-ventilatoren), dan

betekent dit concreet dat er overdag 70 % van de ventilatoren zal aanstaan op 100 % werklast en de rest

uit zal staan. Eenzelfde redenering geldt voor ’s avonds en ’s nachts. Wordt gewerkt met

frequentiestuurde ventilatoren dan zal 100 % van de ventilatoren aanstaan, maar zullen ze allemaal op 70

% werklast draaien.

10.3.4 Modelleringen

In Soundplan worden de verschillende ventilatoren ingegeven als een puntbron. Hierbij wordt aan elke

puntbron een geluidsvermogen (Lw) toegekend (zie bepaling geluidsvermogen ventilatoren). Bij de

modellering wordt er vanuit gegaan dat de ventilatoren overdag op 70 % werklast draaien, ’s avonds en ’s

nachts is dit 40 % (zie vorig hoofdstuk). Concreet betekent dit dat voor frequentiegestuurde ventilatoren

overdag 70 % van het toerental in rekening gebracht wordt en ’s avonds en ’s nachts 40 % aan de hand

van de formule:

𝐿𝑤2 = 𝐿𝑤1 − 50 × 𝑙𝑜𝑔𝑛1

𝑛2

waarbij n2 het nieuw toerental voorstelt en n1 het oorpsronkelijk toerental. Volgend geluidsvermogen

wordt dus in rekening gebracht:

overdag: oorspronkelijk geluidsvermogen – 8 dB(A);

’s avonds: oorspronkelijk geluidsvermogen – 20 dB(A);

’s nachts: oorspronkelijk geluidsvermogen - 20 dB(A).

Indien het om niet-frequentiegestuurde ventilatoren gaat, dan worden overdag 70 % van de ventilatoren

gemodelleerd op 100 % werklast. ’s Avonds en ‘s nachts worden 40 % van de ventilatoren gemodelleerd op

100 % werklast.

De output van het model is het specifieke geluidsdrukniveau (Lsp) van het bedrijf. De omrekening van

geluidsvermogen tot geluidsdrukniveau gebeurt in het model aan de hand van de formule:

𝐿𝑠𝑝 = 𝐿𝑊 − 10 log(4𝜋𝑟2) −0,5𝑟

100

In het model worden naast de bronnen ook de bedrijfsgebouwen, dichtstbijzijnde woningen, coördinaten

en hoogtelijnen ingegeven. Daarnaast worden tevens ontvangers aangeduid op slaapkamerniveau,

namelijk 3 m. Deze zijn gesitueerd ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning(en) en op 200 m van de

perceelsgrenzen.

De berekeningen in Soundplan gebeuren conform ISO 9613-2. Dit wil zeggen dat er rekening wordt

gehouden met meewindcondities, met een windsnelheid tussen 1 en 5 m/s. Ook voor luchtabsorptie en

bodemafname worden in Soundplan de waarden en formules uit ISO 9613-2 toegepast.

Page 97: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 97

10.3.5 Evaluatie

Het bekomen specifiek geluidsdrukniveau wordt afgetoetst ten opzichte van de geldende richtwaarden

(bestaand bedrijf) of grenswaarden (‘nieuw’ bedrijf). Indien het gaat om een bedrijf met enkel ‘nieuwe’

bronnen (alles vergund na 1993) worden zowel de huidige als de gewenste situatie in zijn geheel

afgetoetst ten opzichte van de grenswaarden. Gaat het om een ‘bestaand’ bedrijf (met bronnen vergund

voor 1993), dan wordt er een onderscheid gemaakt tussen de ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ bronnen voor de

aftoetsing. Wel kan het specifiek geluidsdrukniveau voor de volledig gewenste situatie weergegeven

worden. Dit kan echter niet afgetoetst worden, gezien er voor beide type bronnen een verschillende

norm geldt.

Er wordt afgetoetst ter hoogte van verschillende punten op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van

alle omliggende woningen in de vier windrichtingen. Een overzicht van de ligging van de verschillende

evaluatiepunten wordt weergegeven in Bijlage 21. Voor de evaluatie worden enkel de punten (één op 200

m van de perceelsgrens en één ter hoogte van de omliggende woningen) waar het slechtste (= hoogste)

geluidsdrukniveau geldt in rekening gebracht.

Eerst zal aangegeven worden aan welke geluidsnormen het bedrijf getoetst moet worden. Daarna zullen

de diverse aanwezige geluidsbronnen onderzocht en getoetst worden. Het toetsingskader inzake geluid is

terug te vinden in het Richtlijnenboek discipline Geluid en Trillingen (van Hooydonk et al., 2011). Hierbij

wordt gewerkt met een score, en de bekomen score kan gekoppeld worden aan milderende maatregelen,

zijnde:

- 1: matig negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar

indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan

stellen, dient overgegaan te worden tot het voorstellen van milderende maatregelen. Het

ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

- 2: significant negatief: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit te

koppelen aan de langere termijn;

- 3: zeer significant negatief: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit te

koppelen aan de korte termijn. Het ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

0, + 1, + 2, + 3: respectievelijk verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

Deze scores worden bekomen door een evaluatie te maken van het specifieke geluid (Lsp) t.o.v. de

richtwaarde (RW, uit bijlage 4.5.4 van Vlarem II, waarbij rekening gehouden wordt met de

gewestplanbestemming), de grenswaarde (GW, voor nieuwe inrichtingen of veranderingen bij bestaande

inrichtingen, zijnde RW – 5 dB(A)), en het verschil in omgevingsgeluid voor en nadat het project

uitgevoerd zal worden (Lna-Lvoor) (zie Tabel 39).

Tabel 39 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen

Lna-Lvoor (Δ) tussenscore

(effectscore)

eindscore nieuw of verandering eindscore bestaand

Lsp ≤ GW Lsp > GW Lsp ≤ RW RW < Lsp ≤

RW + 10

Lsp > RW +

10

Δ > + 6 - 3 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3

+ 3 < Δ ≤ + 6 - 2 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3

+ 1 < Δ ≤ + 3 - 1 - 1 - 3 - 1 - 1 - 3

- 1 ≤ Δ ≤ + 1 0 0 - 1 / - 2 0 - 1 - 3

- 3 ≤ Δ < - 1 + 1 + 1 / + 1 + 1 /

- 6 ≤ Δ < - 3 + 2 + 2 / + 2 + 2 /

Page 98: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 98

Lna-Lvoor (Δ) tussenscore

(effectscore)

eindscore nieuw of verandering eindscore bestaand

Lsp ≤ GW Lsp > GW Lsp ≤ RW RW < Lsp ≤

RW + 10

Lsp > RW +

10

Δ < - 6 + 3 + 3 / + 3 + 3 /

RW = richtwaarde; GW = grenswaarde; Lsp = specifiek geluid; Δ = LAX,T (verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat

een project zal zijn uitgevoerd, met T = duur in seconden en X = N (zijnde parameter van statistische analyse) of eq

(equivalente geluidsdrukniveau van het omgevingsgeluid);

bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was;

voor niet-Vlarem punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore.

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

Het bedrijf is gelegen in (landschappelijk waardevol) agrarisch gebied. In de onmiddellijke omgeving zijn

er geen industriegebieden, autosnelwegen, vliegvelden of spoorwegen gelegen. Hierbij kan een zekere

achtergrondwaarde mee in rekening gebracht worden, zijnde 35 dB(A) voor overdag, 30 dB(A) voor ’s

avonds en 25 dB(A) voor ’s nachts. Gezien de basisvergunning dateert van na 1993, zal getoetst worden

aan de grenswaarden voor de verschillende gewestplanbestemmingen.

Een aantal bronnen op het bedrijf kunnen verantwoordelijk zijn voor geluidshinder. Op voorliggend

bedrijf zijn dit voornamelijk de ventilatoren en het vullen van voedersilo’s. Hiervoor kunnen

geluidsdrukniveaus vanuit de literatuur gebruikt worden. Het vullen van de voedersilo’s (compressor) kan

beschouwd worden als incidenteel geluid. Hiervoor kan een toetsing uitgevoerd worden t.o.v. de

geluidsnormen voor incidenteel geluid. De ventilatoren zullen een continue bron van geluid zijn. Hierbij

moet getoetst worden aan de richtwaarde voor een nieuwe inrichting. In beide gevallen dient hierbij

rekening gehouden te worden met de gewestplanbestemming. De toetsing dient te gebeuren t.o.v. een

200-metergrens rond de bedrijfscontouren, en ter hoogte van de dichtstbijzijnde (niet-

bedrijfsgerelateerde) woning.

Een overzicht van de aanwezige ventilatoren in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 40. De

aanwezige ventilatoren in de gewenste situatie worden weergegeven in Tabel 41.

Tabel 40 Overzicht aantal ventilatoren in de huidige situatie

frequentiegestuurd? aantal ventilatoren type ventilator

stal 1 neen 10 ventilatoren onbekend

stal 2 neen 10 ventilatoren onbekend

stal 3 neen 7 ventilatoren onbekend

stal 4 neen 4 ventilatoren onbekend

TOTAAL 21 ventilatoren

Er zijn weinig tot geen gegevens gekend met betrekking tot de ventilatoren in de bestaande stallen.

Daarom wordt gewerkt met het geluidsvermogen vermeld in het richtlijnenboek landbouwdieren te

gebruiken, namelijk 85 dB(A).

Tabel 41 Overzicht aantal ventilatoren in de gewenste situatie

frequentiegestuurd? aantal ventilatoren type ventilator

stal 3 neen 7 ventilatoren onbekend

stal 4 ja 4 ventilatoren Stienen SGS-92T-D4S voor luchtwassers

stal 6 ja 4 x 4 ventilatoren Stienen SGS-92T-D4S voor luchtwassers

stal 7 ja 4 x 4 ventilatoren Stienen SGS-92T-D4S voor luchtwassers

stal 8 ja 1 x 7 ventilatoren Stienen SGS-92T-D4S voor luchtwassers

1 x 10 ventilatoren Stienen SGS-92T-D4S voor luchtwassers

Page 99: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 99

frequentiegestuurd? aantal ventilatoren type ventilator

TOTAAL 60 ventilatoren

De bijkomende ventilatoren (die steeds voor de luchtwassers geïnstalleerd zullen worden) betreffen

allemaal ventilatoren van het type Stienen SGS-92T-D4S. Uit de technische fiche blijkt dat deze

ventilatoren een geluidsvermogen hebben van 94 dB(A) (Lp = 66 dB(A) op 7 m gemeten) (Bijlage 22).

Wat de incidentele bronnen betreft zullen vooral het vullen van de voedersilo’s, het laden en lossen van

de dieren en de laadklep van de vrachtwagens van belang zijn. Voor deze bronnen worden de

geluidsbronvermogens vooropgesteld in het richtlijnenboek landbouwdieren overgenomen. Voor de

laadklep en de dieren wordt dus gewerkt met een geluidsbronvermogen van 115 dB(A), voor het vullen

van de voerdersilo’s is dit 111 dB(A).

Een overzicht van de af te toetsen richtwaarden wordt weergegeven in Tabel 42. Op het bedrijf is in de

huidige situatie en combinatie van ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ continue bronnen aanwezig. Strikt genomen

dient er apart afgetoetst te worden voor beide soorten bronnen, aan andere normen. Omdat het niet

altijd duidelijk is wat er onder ‘bestaande’ bronnen en wat er onder ‘nieuwe bronnen’ in gedeeld kan

worden, zullen alle continue bronnen beoordeeld worden als ‘nieuwe bronnen’ en zal er dus aan de

grenswaarde (= richtwaarde – 5) afgetoetst worden. Dit is de strengste beoordeling.

De incidentele bronnen zullen wel afgetoetst worden als bestaande bron, gezien deze reeds van het

begin aanwezig waren.

Tabel 42 Overzicht verschillende richtwaarden

tijdstip richtwaarde (RW) grenswaarde (GW)*

CONTINU GELUID – agrarisch gebied

dag 45 dB(A) 40 dB(A)

avond 40 dB(A) 35 dB(A)

nacht 35 dB(A) 30 dB(A)

CONTINU GELUID – natuurgebied

dag 40 dB(A) 35 dB(A)

avond 35 dB(A) 30 dB(A)

nacht 30 dB(A) 25 dB(A)

INCIDENTEEL GELUID – agrarisch gebied

dag 60 dB(A) 55 dB(A)

avond 50 dB(A) 45 dB(A)

nacht 45 dB(A) 40 dB(A)

INCIDENTEEL GELUID – natuurgebied

dag 55 dB(A) 50 dB(A)

avond 45 dB(A) 40 dB(A)

nacht 40 dB(A) 35 dB(A)

De gemodelleerde geluidsvermogenniveaus voor de huidig en gewenste situatie worden weergegeven in

Tabel 43. De losse ventilatoren worden, net zoals de incidentele bronnen, gemodelleerd als puntbronnen.

De luchtwasser op stal 4 wordt als vlakbron ingegeven met een geluidsvermogen per unit dat gelijk is aan

de (logaritmische) som van de geluidsvermogens van het aantal ventilatoren dat zich voor deze

luchtwasser bevindt (vb. 4 ventilatoren voor de luchtwasser met een vermogen van 86 dB(A) (= 94 dB(A) –

Page 100: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 100

8 dB(A) voor overdag, want frequentiegestuurd) heeft een luchtwasser met een vermogen van 86 + 10

log(4) = 92 dB(A) per unit). De luchtwassers op de nieuwe stallen worden in het luchtkanaal geïnstalleerd.

De lucht wordt opnieuw via een koker naar buiten gestuwd. Hier kan de uitlaat (= de kokers) van de

luchtwassers als geluidsemissiepunt aanzien worden. Dit wordt opnieuw beschouwd als een puntbron. Als

geluidvermogen wordt opnieuw de (logaritmische) som van de geluidsvermogens van de ventilatoren

ingegeven. Er zijn geen metingen beschikbaar met betrekking tot de demping van het waspakket bij

dergelijke luchtwassers. Nederlandse akoestische studies geven echter een demping van 11,8 tot 16,5

dB(A) door het waspakket aan (Milieu Adviesbureau BV, 2010, rapportnummer 210-SSm51l-il-v1 en HMB

B.V., 2014, rapportnummer 13263201N2). Een uittreksel van deze studies is terug te vinden in Bijlage 23.

In voorliggende modellering zal gewerkt worden met een demping van 10 dB(A) door het waspakket.

Tabel 43 Gemodelleerde geluidsvermogenniveaus

huidig vergund gewenst

overdag ’s avonds en ‘s nachts overdag ’s avonds en ‘s nachts

stal 1 7 x 85 dB(A) 4 x 85 dB(A) / /

stal 2 7 x 85 dB(A) 4 x 85 dB(A) / /

stal 3 5 x 85 dB(A) 3 x 85 dB(A) 5 x 85 dB(A) 3 x 85 dB(A)

stal 4 3 x 85 dB(A) 2 x 85 dB(A) 1 x 82 dB(A) 1 x 70 dB(A)

stal 6 / / 4 x 82 dB(A) 4 x 70 dB(A)

stal 7 / / 4 x 82 dB(A) 4 x 70 dB(A)

stal 8 / / 1 x 84 dB(A)

1 x 86 dB(A)

1 x 72 dB(A)

1 x 74 dB(A)

In Tabel 44 (huidig situatie) en Tabel 45 (gewenste situatie) wordt de aftoetsing van de continue bronnen

weergegeven. Uit deze tabellen blijkt dat voor de huidige situatie ’s nachts overal een overschrijding van

de richtwaarde geldt. Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning gaat het om een beperkte

overschrijding. Op 200 m van de perceelsgrens wordt daarnaast ook overdag (t.h.v. natuurgebied) en ’s

avonds (t.h.v. natuurgebied en agrarisch gebied) de grenswaarde overschreden. Voor de momenten dat

de norm overschreden wordt, geldt een zeer significant negatief effect. Elders geldt een gering negatief

effect voor de huidige situatie. Hierbij kan opgemerkt worden dat voor de huidige situatie getoetst werd

aan de grenswaarden, gezien niet gekend is welke bronnen kunnen aanzien worden als ‘bestaand’ (van

voor 1993) en welke als ‘nieuw’ (= na 1993). De aftoetsing betreft aldus de strengst mogelijke aftoetsing.

Wordt de gewenste situatie in beschouwing genomen (aftoetsing van alle bronnen in de gewenste

situatie), dan kan vastgesteld worden dat ‘s nachts op 200 m van de perceelsgrens de grenswaarde

overschreden wordt en dit zowel in natuurgebied als in agrarisch gebied. Het gaat in beide gevallen om

een zeer beperkte overschrijding, dat binnen de grenzen van de onzekerheid van het model (+/- 1 dB(A))

gerekend kan worden. Er zal overal een verbetering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Ter

hoogte van de dichtstbijzijnde woning wordt de grenswaarde niet langer overschreden. Er geldt een

positief tot zeer positief effect. Op 200 m van de perceelsgrens wordt overdag en ’s avonds aan de

vooropgestelde grenswaarden voldaan. Ook hier geldt een positief tot zeer positief effect. Het positief

effect kan verklaard worden door het gebruik van frequentiegestuurde ventilatoren in de gewenste

situatie in combinatie met de demping van het waspakket van de luchtwassers. ’s Nachts wordt de

grenswaarde wel nog zeer beperkt overschreden. Dit wordt beoordeeld als een negatief effect. Er treedt

echter wel een verbetering op ten opzichte van de huidige situatie.

Page 101: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 101

Tabel 44 Toetsing continue bronnen in de huidig situatie

grens-

waarde

(GW)

referentie-

waarde

oorspronkelijk

omgevingsgeluid

(Lvoor)

geluidsdruk-

niveau

continue

bronnen

(Lsp)

geluidsdruk-

niveau continue

bronnen +

referentie-

waarde (Lna)

Lna-Lvoor Lsp t.o.v. GW score

op 200 m van de perceelsgrens – agrarisch gebied

dag 40 dB(A) 35 dB(A) 38,2 dB(A) 39,9 dB(A) 4,9 Lsp < GW -1

avond 35 dB(A) 30 dB(A) 35,8 dB(A) 36,8 dB(A) 6,8 Lsp > GW -3

nacht 30 dB(A) 25 dB(A) 35,8 dB(A) 36,1 dB(A) 11,1 Lsp > GW -3

op 200 m van de perceelsgrens - natuurgebied

dag 35 dB(A) 35 dB(A) 35,6 dB(A) 38,3 dB(A) 3,3 Lsp > GW -3

avond 30 dB(A) 30 dB(A) 33,2 dB(A) 34,9 dB(A) 4,9 Lsp > GW -3

nacht 25 dB(A) 25 dB(A) 33,2 dB(A) 33,8 dB(A) 8,8 Lsp > GW -3

bij dichtstbijzijnde woning (agrarisch gebied)

dag 40 dB(A) 35 dB(A) 33,9 dB(A) 37,5 dB(A) 2,5 Lsp < GW -1

avond 35 dB(A) 30 dB(A) 31,6 dB(A) 33,9 dB(A) 3,9 Lsp < GW -1

nacht 30 dB(A) 25 dB(A) 31,6 dB(A) 32,5 dB(A) 7,5 Lsp > GW -3

Tabel 45 Toetsing continue bronnen in de gewenste situatie

grens-

waarde

(GW)

referentie-

waarde

oorspronkelijk

omgevingsgeluid

(Lvoor)

geluidsdruk-

niveau

continue

bronnen

(Lsp)

geluidsdruk-

niveau continue

bronnen +

referentie-

waarde (Lna)

Lna-Lvoor Lsp t.o.v. GW score

op 200 m van de perceelsgrens – agrarisch gebied

dag 40 dB(A) 39,9 dB(A) 34,1 dB(A) 37,6 dB(A) -2,3 Lsp < GW 1

avond 35 dB(A) 36,8 dB(A) 30,2 dB(A) 33,1 dB(A) -3,7 Lsp < GW 2

nacht 30 dB(A) 36,1 dB(A) 30,2 dB(A) 31,3 dB(A) -4,8 Lsp > GW X

op 200 m van de perceelsgrens – natuurgebied

dag 35 dB(A) 38,3 dB(A) 31,2 dB(A) 36,5 dB(A) -1,8 Lsp < GW 1

avond 30 dB(A) 34,9 dB(A) 25,5 dB(A) 31,3 dB(A) -3,6 Lsp < GW 2

nacht 25 dB(A) 33,8 dB(A) 25,5 dB(A) 28,3 dB(A) -5,5 Lsp > GW X

bij dichtstbijzijnde woning (agrarisch gebied)

dag 40 dB(A) 37,5 dB(A) 30,8 dB(A) 36,4 dB(A) -1,1 Lsp < GW 1

avond 35 dB(A) 33,9 dB(A) 26,5 dB(A) 31,6 dB(A) -2,3 Lsp < GW 1

nacht 30 dB(A) 32,5 dB(A) 26,5 dB(A) 28,8 dB(A) -3,6 Lsp < GW 2

Een toetsing van de incidentele bronnen wordt gegeven in Tabel 46 (huidige situatie) en Tabel 47

(gewenste situatie). Hieruit blijkt dat in de huidige situatie de richtwaarde op 200 m van de

perceelsgrenzen overschreden wordt gedurende de avond- en de nachtperiode door het leveren van

voeders en dit tijdens de avond- en nachtperiode. Het leveren van de voeders gebeurt tussen 7-19 u

(dagperiode), waardoor de norm niet wordt overschreden door het vullen van de voedersilo’s. Voor het

laden en lossen van de dieren en de laadklep wordt enkel tijdens de nachtperiode op 200 m van de

perceelsgrens een overschrijding gemodelleerd. In de gewenste situatie geldt een overschrijding van de

Page 102: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 102

richtwaarden op 200 m van de perceelsgrens door het laden en lossen van de dieren tijdens de avond- en

nachtperiode. Ook ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning wordt een overschrijding gemodelleerd

tijdens de nachtperiode voor het laden en lossen van de dieren. Er wordt dan ook aangeraden om, in de

mate van het mogelijke, het laden en lossen van de dieren zoveel mogelijk overdag of ’s avonds te laten

doorgaan. Door de laadklep van een elektrische bediening en een rubberen stootkussen te voorzien

worden harde klappen bij het dichtdoen vermeden.

Tabel 46 Toetsing incidentele bronnen huidige situatie

richtwaarde (RW)

geluidsdrukniveau incidentele bron -

voedersilo

geluidsdrukniveau incidentele bron –

dieren/laadklep

op 200 m van bedrijfsperceel – agrarisch gebied

dag 60 dB(A) 51,0 dB(A) 48,7 dB(A)

avond 50 dB(A) 51,0 dB(A) 48,7 dB(A)

nacht 45 dB(A) 51,0 dB(A) 48,7 dB(A)

op 200 m van bedrijfsperceel - natuurgebied

dag 55 dB(A) 43,9 dB(A) 36,5 dB(A)

avond 45 dB(A) 43,9 dB(A) 36,5 dB(A)

nacht 40 dB(A) 43,9 dB(A) 36,5 dB(A)

bij dichtstbijzijnde woning

dag 60 dB(A) 41,0 dB(A) 37,4 dB(A)

avond 50 dB(A) 41,0 dB(A) 37,4 dB(A)

nacht 45 dB(A) 41,0 dB(A) 37,4 dB(A)

Tabel 47 Toetsing incidentele bronnen gewenste situatie

richtwaarde (RW)

geluidsdrukniveau incidentele bron -

voedersilo

geluidsdrukniveau incidentele bron –

dieren/laadklep

op 200 m van bedrijfsperceel – agrarisch gebied

dag 60 dB(A) 47,0 dB(A) 53,7 dB(A)

avond 50 dB(A) 47,0 dB(A) 53,7 dB(A)

nacht 45 dB(A) 51,0 dB(A) 53,7 dB(A)

op 200 m van bedrijfsperceel - natuurgebied

dag 55 dB(A) 49,3 dB(A) 36,4 dB(A)

avond 45 dB(A) 49,3 dB(A) 36,4 dB(A)

nacht 40 dB(A) 49,3 dB(A) 36,4 dB(A)

bij dichtstbijzijnde woning

dag 60 dB(A) 33,5 dB(A) 49,0 dB(A)

avond 50 dB(A) 33,5 dB(A) 49,0 dB(A)

nacht 45 dB(A) 33,5 dB(A) 49,0 dB(A)

10.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 10.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline geluid en trillingen. De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel

48.

Page 103: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 103

Tabel 48 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

geluidshinder continue bronnen

zeer significant negatief effect: ter hoogte van het natuurgebied voor alle

periodes in de huidige situatie, ’s nachts ter hoogte van de

dichtstbijzijnde woning (huidige situatie) en t.h.v. agrarisch gebied ’s

avonds en ’s nachts in de huidige situatie

negatief effect: op 200 m van perceelsgrens (natuurgebied en agrarisch

gebied) ’s nachts in de gewenste situatie

gering negatief effect: elders in de huidige situatie

positief effect: in de gewenste situatie: overdag voor alle

beoordelingspunten, ’s avonds ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning

zeer positief effect: in de gewenste situatie: ’s avonds op 200 m van de

perceelsgrens (natuurgebied en agrarisch gebied)

incidentele bronnen enkele overschrijdingen van de norm

10.6 Milderende maatregelen

10.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Er bestaat geen geschreven plan van aanpak om de geluidsemissie van de inrichting tot een minimum te

beperken. Om de geluidsoverlast voor omwonenden zoveel mogelijk te vermijden heeft de exploitant

momenteel al een aantal maatregelen getroffen:

het vullen van de voedersilo’s en laden en lossen van de dieren vindt overdag plaats;

de ventilatoren worden zo min mogelijk in werking gesteld, en dit gebeurt computergestuurd;

alle nieuwe ventilatoren zijn frequentiegestuurd uitgevoerd.

10.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Naar effecten toe kan de dichtstbijzijnde woning als het belangrijkste beoordelingspunt, gezien ter

hoogte van dit punt hinder voor omwonenden kan optreden. Hier geldt in de huidige situatie een zeer

negatief effect tijdens de nachtperiode. Het gaat echter om een vrij beperkte overschrijding van de

grenswaarde. In de gewenste situatie zal ter hoogte van dit beoordelingspunt wel overal de grenswaarde

gehaald worden.

Worden de beoordelingspunten op 200 m van de perceelsgrens beschouwd (één in agrarisch gebied en

één in het nabijgelegen natuurgebied), dan kan vastgesteld worden dat ter hoogte van natuurgebied de

grenswaarden overschreden worden in de huidige situatie. Ter hoogte van agrarisch gebied wordt de

grenswaarde ’s avonds en ’s nachts overschreden. In de gewenste situatie wordt ter hoogte van beide

evaluatiepunten ’s nachts een zeer beperkte overschrijding van de grenswaarde gemodelleerd. Deze

overschrijding valt echter binnen de onzekerheid van de modellering (1 dB(A)).

Indien de gewenste uitbreiding verkregen wordt, is het niet wenselijk om de huidige situatie te saneren.

Indien de uitbreiding echter niet verkregen wordt, lijkt een sanering wel aangewezen. Dit kan onder

meer door de ventilatoren frequentiegestuurd te laten werken, geluidsarmere ventilatoren te gaan

gebruiken, het aantal ventilatoren te beperken (indien haalbaar i.k.v. dierenwelzijn), dempers te

voorzien of een scherm te voorzien. Hiervoor is een akoestische studie aangewezen.

Omdat de gemodelleerde overschrijdingen in de gewenste situatie binnen de onzekerheid van het model

valt, wordt het niet nodig geacht om voor de gewenste situatie milderende maatregelen voor te stellen

voor wat betreft de continue bronnen.

Page 104: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 104

Inzake de incidentele bronnen worden enkele overschrijdingen gemodelleerd. Er wordt dan ook

aangeraden om, in de mate van het mogelijke, het laden en lossen van de dieren zoveel mogelijk overdag

of ’s avonds te laten doorgaan. Door de laadklep van een elektrische bediening en een rubberen

stootkussen te voorzien worden harde klappen bij het dichtdoen vermeden.

Page 105: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 105

11 Discipline fauna en flora

11.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Emissies die landbouwbedrijven met zich meebrengen kunnen een belangrijke invloed gaan uitoefenen op

de omliggende fauna en flora. De voornaamste effecten zullen afkomstig zijn van verzurende en

vermestende deposities, rustverstoring en verdroging.

Het beleid inzake verzuring is er op gericht om ecosystemen te beschermen. Op lange termijn wordt

ernaar gestreefd dat alle bevolkingsgroepen, inclusief de meest gevoelige, niet meer blootgesteld

worden aan concentratieniveaus die schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast wordt ernaar

gestreefd dat geen enkel ecosysteem nog zou blootgesteld worden aan een depositie hoger dan zijn

kritische last (KL). Dit is de maximaal toelaatbare depositie per oppervlakte-eenheid voor een bepaald

ecosysteem zonder dat er volgens de huidige kennis schadelijke effecten optreden.

Een belangrijke indicator voor verzuring is de som van de potentiële verzurende emissies: SO2, NOx en

NH3, uitgedrukt in zuurequivalenten (Zeq). Modelberekeningen op basis van het Operationeel Prioritaire

Stoffen model (OPS-model) geven aan dat de totale verzurende depositie daalde in Vlaanderen met 25 %

tussen 2000 en 2010. NHx, grotendeels afkomstig uit de landbouw, levert de grootste bijdrage met 39 %

van de totale verzurende depositie in 2010 (MIRA, 2012).

Wanneer de bodem verzuurt, gaat ook de kwaliteit van het grondwater achteruit en wordt zo het

drinkwater aangetast. Verzurende stoffen die stikstof bevatten (ammoniak en stikstofoxiden) worden

omgezet in nitraten. Op zich zijn dit essentiële voedingsstoffen voor planten en dieren, zoals bacteriën,

algen en insecten. Maar door een grote uitstoot van NOx en NH3, bijvoorbeeld door overbemesting en het

lozen van afvalwater, krijgt grond– en oppervlaktewater een overschot aan deze voedingsstoffen te

verwerken. Deze verzuring van water betreft aldus een vorm van vermesting.

Het biotisch milieu in de nabijheid van de inrichting kan besproken worden op basis van de Biologische

Waarderingskaart (BWK) en de habitatkaart, alsook op basis van kaartenmateriaal van volgende

aandachtsgebieden:

Natura 2000;

Ramsar-gebieden;

erkende/Vlaamse natuurreservaten en bosreservaten;

VEN/IVON-netwerk;

groene of ecologisch belangrijke gewestplanbestemmingen (natuurgebieden (met

wetenschappelijke waarde), bosgebieden, valleigebieden en brongebieden en agrarische

gebieden met ecologische waarde).

De biologische waarderingskaarten (BWK) geven een inventarisatie weer van de aanwezige vegetatie.

Hierin worden eveneens de belangrijkste kleine landschapselementen mee opgenomen. Per vegetatie-

element wordt een waardering uitgesproken over zijn biologische waarde. Een uittreksel uit de BWK voor

de omgeving van de inrichting wordt gegeven in Bijlage 24. De habitatkaart geeft weer welke habitats,

regionaal belangrijke biotopen en potentiële habitats voorkomen in het studiegebied en is gekoppeld aan

de BWK-kaart. Een uittreksel van de habitatkaart wordt weergegeven in Bijlage 25 (a: HAB1 en b: HAB2).

Een samenvatting van alle voorkomende habitattypen, regionaal belangrijke biotopen en potentiële

Page 106: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 106

habitats in de omgeving van het bedrijf (binnen een straal van 2 km) wordt in onderstaande tabel

weergegeven, ongeacht de ligging ervan (binnen agrarisch gebied of aandachtsgebied).

Tabel 49 (potentiële) habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 2 kilometer

rondom de inrichting

element verklaring

6430 voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en

alpiene zones

6510,gh Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

6510_hu glanshaverhooilanden (Arrhenaterion)

9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de

ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

9160 Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-

haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli

91E0_va beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos (Pruno-Fraxinetum)

rbbhc regionaal belangrijk biotoop, dotterbloemgrasland

rbbsp regionaal belangrijk biotoop, doornstruwelen van leemhoudende gronden

Binnen een straal van 2 km rondom het bedrijf bevindt zich geen habitat- of vogelrichtlijngebied, geen

VEN- en IVON-gebied en geen natuurreservaat. De dichtstbijzijnde speciale beschermingszone bevindt

zich op zo’n 3,7 km ten NO van het bedrijf en betreft het vogelrichtlijngebied “De Demervallei”,

waarbinnen het habitatrichtlijngebied “De Demervallei” en het VEN-gebied “Het Schulensbroek” gelegen

is.

Volgens het gewestplan (zie Bijlage 5) zijn er binnen een straal van 2 km rond de site natuurgebied,

parkgebied en bosgebied gelegen. Het dichtstbijgelegen natuurgebied bevindt zich op ca. 150 m ten N0

van de site.

In de omgeving van het bedrijf is geen Ramsar-gebied gelegen.

11.2 Afbakening studiegebied

Verzuring, vermesting, geluidshinder, verdroging, direct ecotoopverlies en verontreiniging van

oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van de inrichting op

de fauna en de flora. Het studiegebied met betrekking tot fauna en flora wordt bepaald door de

afbakening van het studiegebied bij de disciplines lucht, bodem en water. De afbakening van deze

invloedssfeer is vooral afhankelijk van het aantal dieren en de infrastructuur en situeert zich veelal tot

400 à 1.000 meter rondom het centrum van de inrichting. In de referentiesituatie wordt echter steeds

een iets ruimer beeld van de groenelementen in de omgeving weergegeven tot 1,5 km rondom het

centrum. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

11.3 Methodiek en significantiekader

De verschillende emissies worden in de overige disciplines bepaald. In dit hoofdstuk is het enkel de

bedoeling om de effecten op de omliggende fauna en flora te karakteriseren en evalueren.

Page 107: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 107

Deze discipline is dus een integrerende discipline, waar effecten op de fauna en flora onderzocht en

geëvalueerd worden op basis van gegevens die in de overige disciplines bepaald worden.

Volgende effectgroepen kunnen onderscheiden worden:

direct ecotoopverlies;

verzurende depositie (op basis van discipline lucht);

vermestende depositie (op basis van discipline lucht);

verdroging (op basis van discipline grondwater);

rustverstoring (op basis van discipline geluid).

11.3.1 Direct ecotoopverlies

Direct ecotoopverlies is het gevolg van direct ruimtelijk beslag en is dus gemakkelijk te kwantificeren

door de oppervlakte in combinatie met het al dan niet waardevol karakter van het verloren ecotoop. Het

waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de biologische waarderingskaart. Op basis van

het waardevol karakter en de gevoeligheid voor verdwijnen worden kwetsbaarheidsgetallen voor de

ecotopen toegekend. De zeldzaamheid van de ecotoop geeft een extra dimensie aan de toekenning van

de kwetsbaarheden. De kwetsbaarheidsgetallen variëren van 1 (niet kwetsbaar) tot 4 (zeer kwetsbaar).

11.3.2 Verzurende en vermestende depositie

In de discipline lucht werden de verzurende en vermestende emissies bepaald, en werd de

berekeningswijze (IFDM) voor het bekomen van de deposities weergegeven.

Door de wind worden de emissies getransporteerd en verspreid, waardoor de concentratie door

verdunning met andere lucht gaandeweg afneemt. Er zijn twee manieren waarop de emissies

(voornamelijk ammoniak) via de atmosfeer op de bodem of op de vegetatie terecht kunnen komen:

droge depositie: vooral vlakbij de bron, waar de concentratie in de lucht nog hoog is, wordt

relatief veel gedeponeerd. Ammonium, NOx en SO2 slaan minder snel neer dan ammoniak.

Hierdoor kan ammonium over grote afstanden worden getransporteerd;

natte depositie: emissie komen in regen of sneeuw terecht en kunnen ook op die manier op

bodem of vegetatie terecht komen.

Wegens de relatief lage bronhoogten en de veel grotere depositiesnelheid levert NH3, in tegenstelling tot

bijvoorbeeld SO2 en NOx zijn bijdrage tot de depositie op relatief korte afstand van de bron, en dit

voornamelijk onder de vorm van rechtstreekse droge depositie van ammoniak. Deze depositie is dan ook

verreweg het meest bepalend voor de bijdrage van een individueel veeteeltbedrijf aan de totale

ammoniakbelasting in gevoelige gebieden. Bij de droge depositie speelt het oppervlak waarop de

depositie terecht komt een grote rol. Door hoge vegetaties (zoals bossen) wordt meer ammoniak uit de

lucht ‘opgevangen’ dan door lage vegetaties (zoals heide). Bij de natte depositie speelt het oppervlak

nauwelijks een rol.

Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide en soortenrijk grasland) tegen verzuring en

vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig de draagkracht te kennen. Deze

draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last (KL) of kritische depositiewaarde (KDW). De KL

verzuring wordt uitgedrukt als ‘zuurequivalenten per hectare en per jaar (Zeq/ha.j)’, de KL vermesting

wordt uitgedrukt als ‘kilogram stikstof per hectare en per jaar (kg N/ha.j)’. Een overzicht van de KL per

habitattype wordt weergegeven in de praktische wegwijzer voor de effectgroepen verzuring en eutrofiëring

(versie 2, d.d. 24/02/2015).

Page 108: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 108

Voor aandachtsgebieden natuur die geen deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk is het volgende

toetsingskader van toepassing (Willems et al., 2011):

3 % < bedrijfsbijdrage ≤ 5 % van KL beperkte bijdrage

5 % < bedrijfsbijdrage ≤ 10 % van KL relevante bijdrage

10 % < bedrijfsbijdrage < 50 % van KL belangrijke bijdrage

50 % van KL < bedrijfsbijdrage significant negatief effect

De keuze voor 10 % wordt gemaakt omdat ongeveer 50 % van de depositie afkomstig is van het buitenland

en de rest van Vlaanderen. Dit geeft nog ruimte aan minimaal 4 andere bedrijven voordat de KL bereikt

wordt. Indien meer dan 10 % van de KL door de inrichting zelf geleverd wordt, is het noodzakelijk dat

milderende maatregelen voorgesteld worden.

De keuze voor dit toetsingskader zorgt ervoor dat er eigenlijk cumulatief getoetst wordt. Er wordt

namelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat er andere bedrijven in de omgeving aanwezig zijn

die ook een verzurende depositiebijdrage zullen hebben.

Voor Natura 2000-gebieden, meer specifiek voor habitatrichtlijngebieden, is volgend toetsingskader van

toepassing indien de actuele milieudruk hoger is dan de geldende grenswaarden (praktische wegwijzer

voor de effectgroepen verzuring en eutrofiëring (versie 2, d.d. 24/02/2015)):

Tabel 50 Significantiekader voor verzurende en vermestende deposities

aandeel voorziene

depositie t.o.v. de

kritische depositiewaarde

van het getroffen

gevoelige habitat

hervergunning uitbreiding nieuw

niet relevant vlgs.

depositiescan

niet significant niet significant niet significant

X < 3 % niet significant niet significant significant

3 < X < 50 % geen uitspraak over

significantie: beoordeling na

2016/2019

niet significant indien

emissiereductie meer of

gelijk is aan 30 % van de

oorspronkelijk vergunde

toestand

significant indien de

emissiereductie minder is

dan 30 %

significant

X > 50 % geen uitspraak over

significantie: beoordeling na

2016

significant significant

Indien de actuele milieudruk lager is dan de grenswaarde, dan is er ruimte voor uitbreiding, tot zover de

KL nergens binnen de toetszone overschreden wordt. In het studiegebied blijkt dat de totale

stikstofdepositie op het dichtstbij gelegen punt in het SBZ 25,9 kg N/ha.j bedraagt. Rekening houdend

met de van toepassing zijnde kritische lasten binnen het studiegebied (zie ook 11.4.2 en 11.4.3) kan

besloten worden dat de actuele milieudruk hoger is dan de grenswaarden, dus dat bovenstaand

significantiekader van toepassing is.

Om de impact in de gewenste situatie ter hoogte van het habitatrichtlijngebied in te kunnen schatten

wordt een modelering uitgevoerd met IMPACTSCORE NH3. Aan de hand van dit model wordt dan de

Page 109: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 109

verzurende en vermestende depositie in de gewenste situatie berekend in de omgeving van het project,

en eveneens ter hoogte van het habitatrichtlijngebied. Ter hoogte van de overige elementen wordt de

depositie berekend aan de hand van IFDM, zoals beschreven onder 7.3.3.

11.3.3 Verdroging

De verdrogende invloed van de inrichting op natuurwaarden in de omgeving van de inrichting werd reeds

kort aangehaald bij de discipline water. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een

kwetsbaarheidsbenadering. Er bestaat een verdrogingskwetsbaarheidskaart voor Vlaanderen die werd

opgesteld op basis van de gevoeligheid en de waardering van een ecotoop. De kwetsbaarheidsgetallen

variëren van 1 (niet kwetsbaar) tot 4 (zeer kwetsbaar).

11.3.4 Rustverstoring

Het voorspellen en beoordelen van de effecten door rustverstoring is niet eenduidig. Net zoals bij

mensen is verstoring voor dieren een ‘subjectieve’ ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en

gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. De

drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 dB(A), voor weidevogels is de

drempelwaarde 47 dB(A). Als gemiddelde waarde kan de 45 dB(A)-contour genomen worden.

11.3.5 Significantiekader voor de discipline fauna en flora

Tabel 51 Significantiekader voor de discipline fauna en flora

deelaspect onderdeel beoordelingskader

direct ecotoopverlies

permanent of tijdelijk

directe aantasting

negatief effect: permanent verlies zeer kwetsbaar ecotoop

matig negatief effect: permanent verlies kwetsbaar ecotoop

gering negatief effect: verlies weinig kwetsbaar ecotoop of tijdelijk

verlies ecotoop

geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting ecotoop of verlies niet

kwetsbaar ecotoop

verzurende en

vermestende

depositie buiten SBZ

(HRG)

X > kritische last: zeer significant negatief effect

X > 50 % van de kritische last: significant negatief effect

50 % > X > 10 % van de kritische last: belangrijke bijdrage (negatief effect)

5 < X ≤ 10 % van de kritische last: relevante bijdrage (matig negatief

effect)

3 < X ≤ 5 % van de kritische last: beperkte bijdrage (gering negatief effect)

X ≤ 3 % van de kritische last: verwaarloosbare bijdrage (geen of

verwaarloosbaar effect)

verzurende en

vermestende

depositie binnen SBZ

(HRG)

X > 50 % van de kritische last: significant

3 < X ≤ 50 % van de kritische last: niet significant indien de

emissiereductie meer of gelijk is aan 30 % van de vergunde toestand

X ≤ 3 % van de kritische last: niet significant

verdroging

door bemaling en/of

grondwaterwinning

negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. zeer

verdrogingskwetsbare eenheid

Page 110: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 110

deelaspect onderdeel beoordelingskader

matig negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v.

verdrogingskwetsbare eenheid

gering negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. weinig

verdrogingskwetsbare eenheid

geen of verwaarloosbaar effect: grondwatertafeldaling ≤ 5 cm

rustverstoring zie discipline geluid

11.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

11.4.1 Direct ecotoopverlies

Er worden nieuwe stallen bij de bestaande stallen voorzien. De nieuwe stallen komen op een zone die

weinig kwetsbaar is voor ecotoopverlies. Er is sprake van een gering negatief effect.

11.4.2 Verzurende depositie

De deposities worden hoofdzakelijk in beschouwing genomen ter hoogte van de habitattypen volgens de

habitatkaart, de regionaal belangrijke biotopen en potentiële habitats binnen het studiegebied (2 km).

Onderstaande tabel geeft de maximale verzurende depositie en de bijdrage aan de kritische last voor de

habitats gelegen binnen aandachtsgebied (natuurgebied, park- en bosgebied volgens het gewestplan).

Tabel 52 Te onderzoeken elementen binnen aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale verzurende depositie

element verklaring KL

(Zeq/ha.j)

huidig gewenst

mbb* %KL** mbb* %KL**

9120

Atlantische

zuurminnende

beukenbossen met Ilex

en soms ook Taxus in de

ondergroei (Quercion

robori-petraeae of Ilici-

Fagenion)

1.429 964 67,5 491 34,4

9160

Sub-Atlantische en

Midden-Europese

wintereikenbossen of

eiken-haagbeukbossen

behorend tot het

Carpinion-betuli

1.429 568 39,7 322 22,5

91E0_va

beekbegeleidend

vogelkers-essenbos en

essen-iepenbos (Pruno-

Fraxinetum)

1.857 34 1,8 27 1,5

6430

voedselrijke

zoomvormende ruigten

van het laagland en van

de montane en alpiene

zones

1.857 16 0,86 12 0,65

6510,gh Laaggelegen schraal

hooiland (Alopecurus 1.429 15 1,0 11 0,77

Page 111: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 111

element verklaring KL

(Zeq/ha.j)

huidig gewenst

mbb* %KL** mbb* %KL**

pratensis, Sanguisorba

officinalis)

*mbb = maximale bijdragen bedrijf (Zeq/ha.j)

** > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significant negatief effect); >

KL (zeer significant negatief effect)

Er kan vastgesteld worden dat de bijdrage aan de kritische last verzuring zal dalen in de gewenste

situatie, hetgeen verklaard kan worden door het gebruik van luchtwassers met een hoog

ammoniakverwijderingsrendement. Ter hoogte van het bostype 9120 wijzigt de bijdrage van significant

negatief naar negatief (belangrijke bijdrage). Wat betreft het habitattype 9160 neemt de depositie en de

bijdrage aan de kritische last af maar dit resulteert niet in een wijziging van effectklasse, in beide

situaties geldt er een negatief effect. Voor de andere elementen die gesitueerd zijn binnen

aandachtsgebied is er sprake van een verwaarloosbare bijdrage, en dit in beide situaties.

Daarnaast zijn er ook nog een aantal elementen die niet gelegen zijn in aandachtsgebied, deze zijn

hoofdzakelijk gesitueerd in agrarisch gebied. De maximale verzurende depositie en de bijdrage aan de

kritische last ter hoogte van deze elementen wordt weergegeven in onderstaande tabel:

Tabel 53 Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale verzurende depositie

element verklaring KL

(Zeq/ha.j)

huidig gewenst

mbb* %KL** mbb* %KL**

rbbsp

regionaal belangrijk

biotoop, doornstruwelen

van leemhoudende

gronden

1.429 557 39,0 460 32,2

6510_hu glanshaverhooilanden

(Arrhenaterion) 1.429 58 4,1 43 3,0

9120

Atlantische

zuurminnende

beukenbossen met Ilex

en soms ook Taxus in de

ondergroei (Quercion

robori-petraeae of Ilici-

Fagenion)

1.429 127 8,9 92 6,4

9160

Sub-Atlantische en

Midden-Europese

wintereikenbossen of

eiken-haagbeukbossen

behorend tot het

Carpinion-betuli

1.429 122 8,5 89 6,2

rbbhc

regionaal belangrijk

biotoop,

dotterbloemgrasland

2.157 49 2,3 33 1,5

91E0_va

beekbegeleidend

vogelkers-essenbos en

essen-iepenbos (Pruno-

Fraxinetum)

1.857 63 3,4 58 3,1

*mbb = maximale bijdragen bedrijf (Zeq/ha.j)

** > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significant negatief effect); >

KL (zeer significant negatief effect)

Page 112: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 112

Ook buiten aandachtsgebied kan vastgesteld worden dat de verzurende depositie en de bijdrage aan de

kritische lasten zal afnemen na de voorziene wijzigingen op het bedrijf. De voorspelde daling gaat echter

niet gepaard met aanzienlijke wijzigingen in de effectbeoordeling, enkel ter hoogte van één element

wijzigt de bijdrage van beperkt naar verwaarloosbaar. Ter hoogte van de overige elementen is er sprake

van belangrijke (negatief effect), relevante (matig negatief) en beperkte (gering negatief effect)

bijdragen in beide situaties.

Een weergave van de verzurende depositie is terug te vinden in Bijlage 26 (weergave rekening houdend

met depositiesnelheid voor loofbos).

11.4.3 Vermestende depositie

Zoals hoger gesteld worden de deposities hoofdzakelijk in beschouwing genomen ter hoogte van habitats,

regionaal belangrijke biotopen en potentiële habitats in de bedrijfsomgeving (binnen het studiegebied,

straal van 2 km), zowel in agrarisch gebied als in aandachtsgebieden zoals groene

gewestplanbestemmingen, speciale beschermingszones, …. Een grafische weergave van de vermestende

depositie is terug te vinden in Bijlage 27 (op basis depositiesnelheid loofbos).

Tabel 54 Te onderzoeken elementen in aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale vermestende depositie

element verklaring KL

(kgN/ha.j)

huidig gewenst

mbb* %KL** mbb* %KL**

9120

Atlantische

zuurminnende

beukenbossen met Ilex

en soms ook Taxus in de

ondergroei (Quercion

robori-petraeae of Ilici-

Fagenion)

20 13,5 67,5 6,9 34,5

9160

Sub-Atlantische en

Midden-Europese

wintereikenbossen of

eiken-haagbeukbossen

behorend tot het

Carpinion-betuli

20 8,0 40 4,5 22,5

91E0_va

beekbegeleidend

vogelkers-essenbos en

essen-iepenbos (Pruno-

Fraxinetum)

26 0,48 1,8 0,38 1,5

6430

voedselrijke

zoomvormende ruigten

van het laagland en van

de montane en alpiene

zones

26 0,23 0,88 0,17 0,65

6510,gh

Laaggelegen schraal

hooiland (Alopecurus

pratensis, Sanguisorba

officinalis)

20 0,21 1,1 0,16 0,80

*mbb = maximale bijdragen bedrijf (kg N/ha.j)

** > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significant negatief effect)>

KL (zeer significant negatief effect)

Page 113: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 113

Er kan vastgesteld worden dat de bijdrage aan de kritische last vermesting lager zal zijn in de gewenste

situatie in vergelijking met de huidig vergunde situatie. Ter hoogte van 9120 vertaalt dit zich in een

wijziging van een significant negatief effect naar een negatief effect. Ter hoogte van de overige

elementen treedt er geen wijziging van effectklasse op.

Om na te gaan of het voorliggende project geen significante invloed heeft op habitatrichtlijngebied in de

ruime omgeving van de site, werd er gebruik gemaakt van de IMPACTSCORE NH3-tool. Hieruit blijkt dat

de impactscore van de voorliggende inrichting in de gewenste situatie 0,39 % bedraagt (Bijlage 28). Er

worden aldus geen significante effecten verwacht ter hoogte van het habitatrichtlijngebied

“Demervallei’.

De wijzigingen in vermestende depositie voor de elementen gelegen buiten aandachtsgebied worden

samengevat in onderstaande tabel.

Tabel 55 Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale verzurende depositie

element verklaring KL

(kgN/ha.j)

huidig gewenst

mbb* %KL** mbb* %KL**

rbbsp

regionaal belangrijk

biotoop, doornstruwelen

van leemhoudende

gronden

20 7,8 39 6,4 32

6510_hu glanshaverhooilanden

(Arrhenaterion) 20 0,82 4,1 0,60 3,0

9120

Atlantische

zuurminnende

beukenbossen met Ilex

en soms ook Taxus in de

ondergroei (Quercion

robori-petraeae of Ilici-

Fagenion)

20 1,8 9,0 1,3 6,5

9160

Sub-Atlantische en

Midden-Europese

wintereikenbossen of

eiken-haagbeukbossen

behorend tot het

Carpinion-betuli

20 1,7 8,5 1,2 6,0

rbbhc

regionaal belangrijk

biotoop,

dotterbloemgrasland

- 0,69 - 0,47 -

91E0_va

beekbegeleidend

vogelkers-essenbos en

essen-iepenbos (Pruno-

Fraxinetum)

26 0,88 3,4 0,82 3,2

*mbb = maximale bijdragen bedrijf (kg N/ha.j)

** > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significant negatief effect)>

KL (zeer significant negatief effect)

Wordt de gewenste situatie vergeleken met de huidig werkelijk situatie, dan kan vastgesteld worden dat

er in de gewenste situatie een daling van de vermestende depositie verwacht wordt. Enkel ter hoogte van

6510_hu wijzigt de bijdrage aan de kritische lasten hierdoor van beperkt (gering negatief) naar

verwaarloosbaar. Ter hoogte van de overige elementen treden er geen wijzigingen van effectbeoordeling

op.

Page 114: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 114

11.4.4 Verdroging

In het hoofdstuk met betrekking tot de discipline Water (hoofdstuk 9.1.4.1) werd bepaald dat er

bronbemaling niet nodig zijn bij de aanlegfase.

In de huidige en de gewenste situatie wordt op het bedrijf gebruik gemaakt van een grondwaterwinning.

Deze pompt grondwater vanop een diepte van 60 m uit een afgesloten laag. Binnen een straal van

respectievelijk 449 m en 657 m in de huidige en de gewenste situatie wordt verwacht dat er een daling

van 5 cm van de grondwatertafel uit de aangeboorde laag zal optreden. Gezien er tussen deze

grondwaterlaag en het freatisch oppervlaktewater er een ca. 20 m dikke kleilaag aanwezig is worden er

geen verdrogingseffecten aan het oppervlak verwacht.

11.4.5 Rustverstoring

Wordt gekeken naar de geluidskwetsbaarheidskaart dan kan vastgesteld worden dat de site deels gelegen

is in een zone die niet kwetsbaar is aan geluidsverstoring en deels gelegen is in een zone die zeer

kwetsbaar is aan geluidsverstoring. Er wordt echter niet verwacht dat er significante rustverstoring voor

(avi)fauna ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zal optreden. Voor de inrichting zelf is het ook van

belang dat de dieren zo weinig mogelijk gestoord worden waardoor geluid op de inrichting beperkt

wordt. Op basis van de resultaten opgenomen bij de Discipline geluid (hoofdstuk 10), kan verder gesteld

dat er door het gebruik van frequentiegestuurde ventilatoren in combinatie met de demping van het

geluid door de luchtwassers een daling van de geluidsimmissie verwacht wordt. Tijdens de bouw en

herinrichting van de stallen kan er wel tijdelijk rustverstoring optreden, maar dit is van voorbijgaande

aard. Er is dus sprake van een tijdelijk negatief effect.

11.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 10.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline fauna en flora. De effectbeoordeling wordt nog eens samengevat in Tabel

56.

Tabel 56 Samenvatting effecten voor de discipline fauna en flora

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

direct ecotoopverlies

permanent of tijdelijk

gering negatief effect

verzurende en

vermestende

depositie

binnen aandachtsgebied huidige situatie: maximaal significant

negatief effect

gewenste situatie: maximaal negatief effect

buiten aandachtsgebied

habitatrichtlijngebied

huidige en gewenste situatie: maximaal

negatief effect

geen significant effect

verdroging

door bemaling en/of grondwaterwinning geen of verwaarloosbaar effect

rustverstoring verwaarloosbaar effect, tijdelijk negatief

effect

Page 115: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 115

11.6 Milderende maatregelen

11.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

In de huidige situatie is enkel de biggenstal uitgerust met een ammoniakemissiearm systeem, nl. V-1.5

“Volledig rooster met water- en mestkanalen, emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,10 m²”. Naar de

toekomst toe zullen vier van de vijf stallen uitgerust worden met een gecombineerd luchtwassysteem dat

de ammoniakemissie met 85 % reduceert. Het gebruik van de luchtwassers in combinatie met

frequentiegestuurde ventilatoren zorgt er eveneens voord at er naar de toekomt toe een daling van de

geluidsimmissie verwacht wordt.

11.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Er worden geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld. Het bedrijf investeert naar de toekomst

toe in luchtwassystemen met een hoog ammoniakverwijderingsrendement (85 %), waardoor de bijdrage

aan de kritische lasten verzuring en vermesting zullen dalen naar de toekomst toe.

Page 116: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 116

12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

12.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer weidse

zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf kan deze een sterke impact hebben

op de omgeving. Een drietal effectgroepen kunnen afgelijnd worden vanuit het richtlijnenboek

“landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie” (Schute et al., 2006):

het landschap als relatiesysteem;

erfgoedaspecten;

perceptieve aspecten.

De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, foto’s van de

omgeving (zicht naar de inrichting en van de inrichting weg vanuit de verschillende relevante richtingen),

de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele Landschappen in

Vlaanderen (Antrop et al., 2002), … Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst.

Tevens wordt dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, ... typerend

voor de bedrijfsomgeving. De voornaamste gegevensbronnen die hiervoor gebruikt worden, zijn:

Eigen terreinwaarnemingen + foto’s;

Lijst van beschermde monumenten en landschappen;

Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen);

Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop et al., 2002);

Centraal Archeologische Inventaris;

Topografische kaart.

Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap “Hageland”, meer bepaald in het “Zandlemig

Hageland” (code 520000, Antrop et al., 2002). De structuurdragende matrix in dit landschap wordt

gevormd door de (beboste) heuvelruggen en valleien met geassocieerde wegen en bewoning. Weidse

soms panoramische zichten en veelal gerichte vergezichten worden begrens door topografie en vegetatie.

Het aanwezige lineair groen versterk de valleistructuren. Structureel wordt dit landschap gekenmerkt

door heuvelland met parallelle structuur van (beboste) ruggen en valleien met rijbewoning op de

overgang.

In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal

wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor het traditionele

landschap, namelijk:

Behoud van landschappelijke identiteit en herkenbaarheid die gekenmerkt wordt door een

duidelijke toposequentie van het landgebruik;

herstel bocage-elementen in de valleien;

beschermen bronzones op hellingen.

Page 117: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 117

Met zijn aanduiding van de verschillende relictzones kan de landschapsatlas beschouwd worden als een

landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten

gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient

hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die er

vroeger was.

Bijlage 8 toont de elementen van de landschapsatlas in de omgeving van de inrichting. Het

dichtstbijzijnde onderdeel van de landschapsatlas is gelegen op 70 m ten N van de inrichting en het

betreft de relictzone “De vallei van de Moerbeek en de Rijnrodebeek”. De Velpe die op 920 m ten NW

van de site stroomt is een lijnrelict. Op min. 800 m ten NO van de site bevinden zich twee beschermde

stads- en dorpsgezichten: “omgeving Rotemse molen” en “Rotemstraat 4; hoeve vml. Abdij van Mariëndal

met onmiddellijke omgeving”.

Daarnaast is er binnen een straal van 1 km ook nog één element gelegen dat op de lijst met bouwkundig

erfgoed is opgenomen. Het betreft een hoeve met losstaande bestanddelen, gelegen in het gehucht

Rotem, op ca. 805 m ten N van de site. De ligging van dit gebouw is terug te vinden in Bijlage 7.

12.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van het project). Het wordt daarna

lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond het project te vatten. Die wordt bepaald

door de afstand van waarop het project als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar

is. Mocht deze zone kleiner zijn dan de invloedssfeer voor andere disciplines zoals bodem en water, dan

wordt het studiegebied verder uitgebreid om ook deze invloedssferen te omvatten. Tenslotte wordt het

uitgebreid totdat alle landschappelijke structuren die gedeeltelijk binnen de effectenzone vallen,

volledig in het studiegebied opgenomen zijn. In praktijk wordt meestal een straal van 1 km beschouwd.

Het landschap wordt in eerste instantie gesitueerd in een ruime omgeving (macro-landschap). Vervolgens

worden de voornaamste landschappelijke eenheden (relicten, ankerplaatsen, punt- en lijnrelicten) in de

nabijheid van de projectlocatie beschreven (± 1 km). Hierbij wordt eveneens aandacht besteed aan

aanwezige monumenten, stads- en dorpsgezichten van cultuurhistorische waarde. Moest blijken dat deze

straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten)

onderzocht worden. De visuele waarnemingsaspecten, waaronder het uitzicht van de inrichting alsook de

waarneming van de inrichting vanuit nabijgelegen woningen, worden mee opgenomen in de

effectbeschrijving. Verder wordt eveneens indien relevant aandacht besteed aan het bouwkundig erfgoed

en archeologie.

12.3 Methodiek en significantiekader

De impact die een intensief veeteeltbedrijf heeft op het landschap is niet kwantitatief in te schatten.

Effectvoorspelling dient bijgevolg kwalitatief te gebeuren.

12.3.1 Het landschap als relatiesysteem

Er zal worden nagegaan of het project relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Hierbij

wordt zowel rekening gehouden met zowel de horizontale als verticale relaties. Dergelijke impact zal

voornamelijk een rol spelen bij de inplanting van een nieuwe inrichting.

Page 118: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 118

12.3.2 Erfgoedaspecten

Hierbij wordt onderzocht of het project aanleiding geeft tot een verlies van erfgoedwaarde. Er dient

rekening gehouden te worden met drie soorten ‘erfgoedwaarden’:

landschap;

bouwkundig erfgoed;

archeologie.

Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het

bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. Onder landschap worden de beschermde landschappen,

beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en

dorpsgezichten gerekend. Als archeologisch erfgoed worden alle overblijfselen, voorwerpen en andere

sporen van de mens uit het verleden beschouwd. Voorts worden de ankerplaatsen vermeld.

Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen en voor archeologische erfgoed verborgen

erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles, …) impliceert het inschatten van het

mogelijk waardeverlies.

12.3.3 Perceptieve aspecten

Het wijzigen van de visuele kenmerken van zijn omgeving is evenwel de belangrijkste effectgroep binnen

de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

Het is belangrijk om na te gaan in welke mate de inrichting een invloed zal hebben op zijn omgeving. De

impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s, ...) op het landschap kan immers

groot zijn, aangezien het platteland niet alleen door land- en tuinbouwers wordt gebruikt, maar ook door

plattelandsbewoners en recreanten. Hierbij is een goede integratie van de landbouwconstructies ten

zeerste aangewezen, rekening houdend met een goede ruimtelijke bundeling, aangepaste

volumewerking, vormgeving, materiaalgebruik en kleurstelling van de bedrijfsgebouwen en een integraal

landschapsplan met streekeigen beplantingen.

12.3.4 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Tabel 57 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

deelaspect omschrijving beoordelingskader

het landschap als

relatiesysteem

inschatting van

effecten

veroorzaakt door

aanwezigheid stallen

(bedrijf)

negatief effect: grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of

beschermde entiteit

matig negatief effect: matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

en/of beschermde entiteit

gering negatief effect: geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

en/of beschermde entiteit

geen of verwaarloosbaar effect: geen verstoring landschappelijke

erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit

erfgoedaspecten

bouwkundig erfgoed

negatief effect: aantasting bouwkundig erfgoed

geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting bouwkundig erfgoed

archeologie

negatief effect: grondwerkzaamheden t.h.v. gekende archeologische site

matig negatief effect: grondwerkzaamheden of werkzaamheden t.h.v.

gekende historische elementen

gering negatief effect: grondwerkzaamheden beperkt in omvang en in

Page 119: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 119

deelaspect omschrijving beoordelingskader

diepte

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwerkzaamheden of

grondwerkzaamheden t.h.v. reeds verstoorde bodemzones

perceptieve aspecten inschatting effect

groenscherm

negatief effect: geen groenscherm

matig negatief effect: gedeeltelijk groenscherm (< 50 %)

gering negatief effect: gedeeltelijk groenscherm (≥ 50 %)

geen of verwaarloosbaar effect: volledig groenscherm

gering negatief effect: groenscherm bestaande uit niet-streekeigen

beplanting

geen of verwaarloosbaar effect: groenscherm bestaande uit streekeigen

beplanting

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem

De bedrijfssite zelf is niet gelegen in landschappelijk waardevol gebied. Net ten N van de site bevindt

zich wel een relictzone “De Vallei van de Moerbeek en de Rijnrodebeek”. Ter hoogte van de inrichting

omvat deze relictzone vnl. beboste percelen met in de buitenrand boomgaarden of gronden met een

agrarisch landgebruik (akkers). Ten NO van de bedrijfsterreinen bevindt er zich een laagstam boomgaard

en ten Z en W van het bedrijf is er een open landbouwlandschap gelegen. Door het voorzien van drie

nieuwe stallen zal er een bijkomende versnijding van het landschap gebeuren. Er wordt uitgegaan van

een matig negatief effect in de gewenste situatie.

12.4.2 Erfgoedaspecten

12.4.2.1 Bouwkundig erfgoed

In de directe omgeving van de inrichting zijn er geen elementen gelegen die opgenomen zijn op de lijst

van bouwkundig erfgoed zijn. Het dichtstbijzijnde bevindt zich op 805 m ten NO van de inrichting. Gezien

de afstand tussen voorliggende site en het dichtstbijzijnde bouwkundig erfgoed, zal het project geen

invloed hebben op het omliggend bouwkundig erfgoed.

12.4.2.2 Archeologie

De nieuwe stallen komen te liggen op gronden die momenteel als grasland of akkerland gebruikt worden.

Om de gewenste situatie te bereiken zijn graafwerkzaamheden noodzakelijk. In het verleden werden in

Halen reeds archeologische vondsten gedaan uit de midden-neolithicum, en een begraafplaats uit de

vroege ijzertijd ontdekt. Ten NO van de site bevindt zich eveneens het “Het slagveld van Halen”, waar

tijdens de eerste Wereldoorlog (1914) de slag der Zilveren helmen uitgevochten werd. Gegevens ter

hoogte van de site werden niet terugvonden. Echter, het gekende archeologisch erfgoed is slechts een

fractie van het bestaande archeologisch erfgoed. Opdat geen archeologisch erfgoed verloren zou gaan,

biedt het archeologiedecreet en bijhorende uitvoeringsbesluiten enige garantie. Het melden van

archeologische vondsten is namelijk verplicht via artikel 8 van het decreet houdende de bescherming van

het archeologisch patrimonium. Dit artikel bepaalt dat archeologische vondsten moeten gemeld worden

binnen de drie dagen nadat ze zijn aangetroffen; en dat ze tot 10 dagen na het vinden moeten bewaard,

beschermd en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek. Archeologische vondsten dienen gemeld te

worden bij het agentschap Onroerend Erfgoed. Bij het indienen van de bouwvergunningsaanvraag zal er

afhankelijk van de grootte en de impact van de geplande werken geoordeeld worden door het agentschap

Onroerend erfgoed of een archeologisch vooronderzoek al dan niet noodzakelijk is.

Page 120: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 120

12.4.3 Perceptieve aspecten

Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate de inrichting een invloed heeft en zal hebben op zijn

omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s, ...) op het

landschap kan immers groot zijn. De locatie van de inrichting in zijn ruimere omgeving wordt

geïllustreerd aan de hand van foto’s (Bijlage 10).

In de huidige situatie staan alle stallen van het bedrijf geordend opgesteld. De stallen staan parallel aan

elkaar, en loodrecht op de Struikstraat. In de gewenste situatie zullen twee vleesvarkensstallen

afgebroken worden, en zullen er drie nieuwe stallen aan de andere zijde van het bedrijf (ZW) bijgebouwd

worden. Wat materialen betreft zal gebruik gemaakt worden van een donkere dakbedekking. Voor de

muren zal gebruik gemaakt worden dezelfde kleuren en materialen als de meest recente, aanpalende

stal, namelijk rood-bruine bakstenen prefabmuren.

Momenteel is rondom het bedrijf slechts in beperkte mate beplanting aanwezig. Langsheen de

Struikstraat staan er verschillende Zomereiken, en werd er een beukenhaag voorzien. In het NO,

langsheen de vijver vooraan het bedrijf, is er een bomenrij bestaande uit Italiaanse populieren met

daarachter een laagstam boomgaard. Aan de achterzijde van het bedrijf bevindt zich ook nog een

aanplant met uitgegroeide kerstbomen. Ten Z en ZW van de bedrijfspercelen bevindt zich een open

landbouwlandschap doorspekt met laagstam boomgaarden. Naar de toekomst toe wordt voorzien om het

bedrijf beter te integreren in het landschap door de uitbouw van het groenscherm. Hiertoe werd er een

omgevingsadvies opgesteld in samenspraak met de Landbouwdienst van de provincie Limburg (Bijlage

29). Hierin wordt er voorzien om rondom de site verschillende houtkanten aan te leggen van 5 – 8 m

breed die samengesteld zullen worden uit een mengeling van Veldesdoorn, Spaanse aak, Gele kornoelje,

hazelaar, Wilde kardinaalsmuts, Sprok, Hondsroos, Zwarte els, Gewone es en Zomereik. Aan de

binnenzijde van deze houtkant en verspreid over de site wordt er voorzien in de aanplant van hoogstam-

fruitbomen. Er zullen ook hagen aangelegd worden bestaande uit groene beuk. Verspreid over de site

zullen er ook verschillende bomenrijen aangeplant worden (hoofdingang, midden- en binnengebied)

waarbij er gebruik gemaakt word van Acacia, Gele kornoelje en Winterlinde.

De nieuwe constructies zullen gebouwd worden volgens een aantal tips zoals beschreven in de brochure

‘Agrarische architectuur, technisch bekeken’ (Boussery et al., 2006):

streven naar gesloten, compact geheel: de nieuwe stallen worden zo dicht mogelijk tegen de

bestaande bebouwing aangelegd. Het bedrijf wordt dus zo gesloten en compact mogelijk

gehouden;

geordende plaatsing van de gebouwen: dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp.

Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de gebouwen op de

inrichting. Twee van de nieuwe stallen (stal 6 en 7) komen parallel te liggen aan de bestaande

stallen, stal 8 zal dwars op deze stallen gebouwd worden. Hierdoor blijft het een compact

geheel, en wordt overbodige landschappelijke versnijding voorkomen;

torensilo’s binnen bebouwing houden: de silo’s worden binnen de bebouwing geplaatst.

Naast de inplantingsplaats kunnen ook de vormgeving en materialen van de gebouwen een voorname rol

spelen in het visuele aspect. Op de inrichting worden een aantal ‘tips’ (Boussery et al., 2006) gebruikt:

gelijke dakhelling gebruiken: de nieuwe stallen zullen een gelijke dakhelling hebben;

gebruik van dezelfde materialen en kleuren: de nieuwe stallen zullen met dezelfde kleuren en

materialen gebouwd worden als de meest recente stallen (d.i. huidige biggenstal, stal 4);

donkere dakstructuur: de daken zullen bestaan uit donkere panelen;

neutraal kleurgebruik torensilo’s: de silo’s zullen uitgevoerd worden met een neutrale kleur;

Page 121: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 121

versieringen vermijden: de nieuwe stallen zullen strak en zonder onnodige versieringen

uitgevoerd worden.

Doordat de inrichting verder uitgebreid wordt met bovenstaande tips indachtig, en het groenscherm

verder wordt uitgebouwd, zal de inrichting goed geïntegreerd zijn in het landschap.

12.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 11.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. De effecten worden nog

eens kort samengevat in Tabel 58.

Tabel 58 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

het landschap als relatiesysteem inschatting van effecten veroorzaakt door

aanwezigheid stallen (bedrijf)

matig negatief effect

erfgoedaspecten

bouwkundig erfgoed geen of verwaarloosbaar effect

archeologie

geen of verwaarloosbaar effect

perceptieve aspecten inschatting effect groenscherm huidige situatie: matig negatief

effect

gewenste situatie: verwaarloosbaar

effect bij de voltooiing van een goed

integratieplan

12.6 Milderende maatregelen

12.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Om een zo goed mogelijk integratie van het bedrijf in het landschap te verkrijgen werd er een

omgevingsadvies opgemaakt in samenspraak met de Landbouwdienst van de provincie Limburg. Bij het

bouwen van de nieuwe stallen zal het materiaal- en kleurgebruik zo goed mogelijk afgestemd worden op

de meest recente stal. Er wordt een donkere dakbedekking voorzien, om zo het bedrijf optisch te

verkleinen.

12.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Het groenscherm dient goed onderhouden te worden en indien nodig dienen afgestorven delen opnieuw

aangeplant te worden. Er worden geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld.

Page 122: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 122

13 Discipline mens

13.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Landbouwbedrijven oefenen een grote invloed uit op hun omgeving. Dit kan leiden tot hinder voor de

omwonenden, zoals stofhinder, geluidshinder en transport.

Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto, …), terreinbezoek en algemeen bekomen

informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt het

bedrijf beschreven in de omgeving waarbij rekening gehouden wordt met de woonfunctie, recreatie,

landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie. De voornaamste

gegevensbronnen die hiervoor gebruikt zullen worden zijn:

Eigen terreinbezoek + informatie opgevraagd bij de gemeente en milieudienst;

Gewestplan;

Wegenatlas;

Orthofoto;

Topografische kaart.

Inzake de referentiesituatie dient voornamelijk de ligging van het bedrijf ten opzichte van zijn omgeving

te worden beschreven: volgens het gewestplan is het bedrijf volledig gelegen in agrarisch gebied. Het

dichtste woongebied bevindt zich op 710 m ten N van de inrichting. De omgeving van het landbouwbedrijf

wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik, voornamelijk akkers en weilanden. Binnen een straal

van 1 km rond de inrichting bevinden zich geen industriegebieden. De verkeersbewegingen gerelateerd

aan activiteiten op de inrichting zelf zullen in detail bij de effectbespreking besproken worden.

13.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt.

Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken veelal minder ver. De effecten naar verkeer kunnen zich

echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving (circa 1

km) worden beschreven (meest nabijgelegen woonkernen, recreatieve locaties en elementen,

landbouwactiviteiten, verkeer en industriële activiteiten).

13.3 Methodiek en significantiekader

De discipline mens is meer een integrerende discipline. Omdat de effecten inzake geluidshinder,

stofhinder en geurhinder al in de andere disciplines besproken worden, worden hier enkel de

belangrijkste resultaten herhaald. De geluidshinder inzake leveren en lossen van goederen wordt in de

discipline geluid en trillingen (hoofdstuk 10) onderzocht. Stof- en geurhinder werden reeds in de

discipline lucht beschreven (hoofdstuk 7).

In deze discipline zullen wel eventuele klachten, die ooit tegen het bedrijf geuit zijn, besproken worden.

Bij eventuele klachtenhistoriek, zal vermeld worden welke maatregelen er eventueel in het verleden

getroffen zijn om deze op te lossen of te voorkomen. Deze historiek wordt opgevraagd bij het

Page 123: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 123

gemeentebestuur en eventueel bij milieu-inspectie. Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal

ingezoomd worden op de verkeershinder.

De belangrijkste transporten op een landbouwbedrijf worden veroorzaakt door:

aan en afvoer dieren;

aanvoer grondstoffen;

afvoer eindproducten;

afvoer afvalstoffen (mest, kadavers, ...).

Er zal een inschatting en evaluatie gemaakt worden van het aantal transporten dat noodzakelijk is in het

productieproces van het bedrijf. Hierbij wordt ook vermeld welk type transport er per vracht wordt

gebruikt en wanneer deze transporten voorkomen.

De transportafstanden kunnen heel sterk variëren. Het is bijgevolg onmogelijk om alle aan- en

afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt bijgevolg voornamelijk op de afstand tussen het

bedrijf en de meest nabij gelegen grote afvoerroute (autostrade, gewestweg). Bij de bespreking van de

weginfrastructuur van de voornaamste aan- en afvoerroute(s) wordt ook het wegtype (autosnelweg,

gewestweg, ringweg, lokale ontsluitingsweg voor (niet-) doorgaand verkeer, etc.) vermeld.

Bij de bepaling van de invloed van de transportstromen op de verkeersleefbaarheid is de ligging van de

inrichting ten opzichte van de omgeving (nabijheid woonwijken, nabijheid ontsluitingswegen, kanalen,

…), alsook de staat van de gebruikte wegen en de capaciteit en geschiktheid van de gebruikte wegen

bepalend. Ook worden eventuele bewegwijzerde wandel- en fietsroutes die langs het bedrijf of de

voornaamste aan- en afvoerroutes liggen aangegeven. Bijgevolg wordt voor de beoordeling van de

verkeershinder/verkeersleefbaarheid de ontsluitingsinfrastructuur in de nabijheid van de inrichting onder

de loep genomen.

Tabel 59 Significantiekader voor de discipline mens

deelaspect omschrijving beoordelingskader

klachten

klachtenregistratie gemeente

negatief effect: gegronde klachten met betrekking tot hinder

verwaarloosbaar effect: geen of ongegronde klachten met betrekking tot

hinder

transport verkeerssituatie (tot eerste

grote weg)

negatief effect: transporten langsheen lokale, niet-aangepaste wegen en

doorheen gevoelig gebied (woongebied, ...)

matig negatief effect: transporten langsheen lokale, niet-aangepaste

wegen en niet doorheen gevoelig gebied

gering negatief effect: transporten op grote wegen en doorheen gevoelig

gebied

geen of verwaarloosbaar effect: transporten op grote wegen en niet

doorheen gevoelig gebied

geluidshinder zie discipline geluid

geurhinder zie discipline lucht

stofhinder zie discipline lucht

Page 124: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 124

13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

13.4.1 Klachtenregistratie

Bij de milieudienst van Halen zijn geen klachten gekend met betrekking tot het bedrijf. Navraag bij

milieu-inspectie Limburg geeft aan dat er in 2012 een viertal klachten geregistreerd werden met

betrekking tot Top Halen bvba (voormalige Halvark bvba). Deze klachten gingen vooral over geurhinder,

en één enkele keer was er ook sprake van geluidshinder. Sinds 2012 werden er geen klachten meer

geregistreerd.

13.4.2 Verkeershinder

Op het bedrijf worden allerhande producten aan- en afgevoerd. Meestal gebeurt dit met vrachtwagens.

Voor transport op lange afstand wordt er momenteel gebruik gemaakt van de Struikstraat, de

Rotemstraat, de Velpenstraat, Liniestraat, Zittaardstraat en Stadsbeemd om via de Liebroekstraat de N2

te bereiken. Deze transportroute wordt gesitueerd in Bijlage 30. De route valt gedeeltelijk samen met

een onderdeel van het fietsknooppuntennetwerk (o.a. ter hoogte van de Rotemstraat), en verschillende

fietsroutes (o.a. Limburgs rivierenlandschap en de Boomgaardroute) volgen een gedeelte van deze straat.

De transportroute maakt geen onderdeel uit van een functioneel fietsroutenetwerk. Langsheen de

transportroute zijn geen wandelwegen gelegen. Naar de toekomst toe wordt voorgesteld om het verkeer

van en naar de site te spreiden via twee routes. Voor de aanvoer van goederen kan er gebruik gemaakt

worden van bovenstaande route (Liebroekstraat, Stadsbeemd, Zittaardstraat, Liniestraat, Velpenstraat,

Rotemstraat en Struikstraat). De afvoer van goederen zou vervolgens gebeuren langs een tweede route:

Struikstraat, Heidestraat, Lindestraat, Loksbergenstraat, Kauwplasstraat, Liebroekstraat en zo naar de N2

(Bijlage 30). Een gedeelte van de Lindestraat valt samen met de Perenfietsroute. Zowel route 1 als 2

verlopen gedeeltelijk doorheen woongebied met landelijk karakter, ter hoogte van de Zittaardlaan

verloopt route 1 langsheen woongebied. Vanaf de Lindestraat verloopt het transport steeds via wegen

met twee rijvakken, die gedeeltelijk uitgerust zijn met een verhoogd fietspad. Bij beide transportroutes

dient er in eerste instantie gebruik gemaakt te worden van kleine lokale wegen. Voor het gedeelte van

de routes ter hoogte van de Struikstraat – Rotemstraat en Struikstraat-Heidestraat, is er sprake van een

negatief effect. Ter hoogte van de overige wegen die deel uitmaken van de transportroutes geldt er een

matig negatief effect. De transporten zullen naar de toekomst toe gespreid worden over twee routes, er

wordt zo snel mogelijk aansluiting gezocht op grotere wegen met twee rijvakken, en andere

alternatieven zijn niet voorhanden.

Tabel 60 geeft een inschatting van de jaarlijkse transportbewegingen die noodzakelijk zullen zijn ten

behoeve van het bedrijf.

Tabel 60 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

huidige situatie gewenste situatie

aan- en afvoer dieren 85 121

aanvoer voeder 114 229

aanvoer brandstof 2 4

afvoer kadavers 52 52

afvoer spui / 256

afvoer mest 179 781

totaal 433 transporten / jaar 1.443 transporten / jaar

8,3 transporten / week 27,8 transporten / week

Wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal wekelijkse

transporten toeneemt van 8,3 naar 27,8.

Page 125: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 125

13.4.3 Geluidshinder

Uit de discipline geluid blijkt dat er in de huidige situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning

sparke is van een zeer significant negatief effect in de huidige situatie. Naar de toekomst toe, door het

gebruik van frequentiegestuurde ventilatoren in combinatie met de luchtwassers, die een dempend

effect zouden hebben, geldt er een positief effect ter hoogte van deze dichtstbijzijnde woning. Er wordt

dus verbeteringen verwacht m.b.t mogelijke geluidshinder.

13.4.4 Geurhinder

Er worden verschillende maatregelen genomen om geurhinder naar de omgeving zoveel mogelijk in te

perken (zie discipline lucht).

Algemeen kan gesteld worden dat het aantal gehinderde woningen zal afnemen ondanks de uitbreiding

in dieraantal. Dit kan verklaard worden doordat de lucht van de nieuwe stallen en één van de

bestaande stallen gestuurd zal worden over gecombineerde luchtwassystemen met een hoog

geurverwijderingsrendement (85 %).

Ter hoogte van alle omliggende indicatorwoningen wordt een aanzienlijke daling van de

geurconcentratie verwacht in de gewenste situatie.

Er zijn momenteel geur geurklachten gekend tegen het bedrijf. Gezien de geurconcentratie volgens de

modelleringen zal dalen in de gewenste situatie verwacht dat er naar de toekomst toe geen

geurklachten of -hinder zal optreden.

13.4.5 Stofhinder

Bij de toetsing van de bedrijfsbijdrage aan de PM10-stofconcentratie blijkt dat er in de huidig vergunde

situatie zones zijn waar er een gering negatief en matig negatief effect geldt. Enkel in de zone met

een gering negatief effect is er één woning gelegen, dit betreft de bedrijfswoning. Naar de toekomst

toe, zal er door het voorzien van gecombineerde luchtwassers, enkel nog een zone zijn waar er een

gering negatief effect geldt. In deze zone zijn er geen woningen gelegen.

De PM2,5-stofconcentratie zal in geen enkele situatie meer dan 1 % van de norm bedragen

De maximale PM10-stofconcentratie door het bedrijf zelf bedraagt in de huidig vergunde situatie

bedraagt 1,51 µg PM10/m³ en in de gewenste situatie 0,54 µg/m³. Voor PM2,5 is dit respectievelijk 0,10

µg/m³ en 0,045 µg/m³. In Halen bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM 10 21

µg/m³. Inzake PM2,5 bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie 11 - 15 µg/m³. Er worden,

rekening houdend met deze gemeentelijke achtergrondconcentraties, aldus geen cumulatieve

normoverschrijdingen verwacht

13.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 13.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline Mens. Tabel 61 geeft een samenvattend overzicht van deze effecten.

Page 126: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 126

Tabel 61 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens

deelaspect omschrijving beoordelingskader

klachten

klachtenregistratie negatief effect

transport verkeerssituatie negatief effect ter hoogte van de lokale

wegen in de directe omgeving van het

bedrijf, matig negatief effect na aantakken

op grotere wegen

13.6 Milderende maatregelen

13.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Inzake het aantal transporten worden zoveel mogelijk nodeloze transporten vermeden. De transporten

zullen naar toekomst toe gespreid worden langs twee routes, en er wordt zo snel mogelijk aansluiting

gezocht op grotere wegen. Andere alternatieve routes zijn niet voorhanden.

13.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Er worden geen bijkomende milderende maatregelen voorgesteld voor de discipline mens. Voor mogelijke

milderende maatregelen inzake geur-, stof- en geluidshinder wordt verwezen naar de discipline lucht en

de discipline geluid

Page 127: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 127

14 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets

14.1 Algemene toelichting Watertoets

Telkens wanneer er op beleidsterreinen andere dan water een beslissing wordt genomen, moet deze

beslissing in het kader van het decreet ‘integraal waterbeheer’ aan een Watertoets worden

onderworpen. De Watertoets omvat door de koppeling aan het begrip “schadelijke effecten” een reeks

evaluatie-items, zoals veiligheid tegen overstromingen, (grond)wateroverlast, riolering, watervoorziening

voor huishoudens en economische actoren, bodemdaling, volksgezondheid, oppervlakte– en

grondwaterkwaliteit, verdroging en (natte) natuur. Enkel betekenisvolle nadelige effecten worden

beoogd, om te vermijden dat de Watertoets wordt misbruikt als vrijgeleide om vergunningen te weigeren

of de goedkeuring van plannen te obstrueren. Deze Watertoets kan in het algemeen opgevat worden als

het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van mogelijke schadelijke

effecten van plannen op het watersysteem. Daarmee fungeert de Watertoets als een belangrijk

preventief instrument.

De uitvoering van de Watertoets wordt geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling

van nadere regels voor de toepassing van de Watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot

vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de Watertoets, vermeld in artikel 8 van het

decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (besluit van de Vlaamse Regering van 20

juli 2006 (B.S. 31/10/2006), in werking vanaf 1/11/06). Op 14 oktober 2011 werd een wijzigingsbesluit

inzake de watertoets goedgekeurd. Deze trad in werking op 1 maart 2012. In het wijzigingsbesluit werd

de aanbeveling om advies te vragen aan een waterbeheerder omgezet in adviesvraagplicht. Verder werd

met een samenvattend artikel in het besluit zelf de beoordelingsschema’s sterk vereenvoudigd en werd

de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden geactualiseerd en uitgebreid. Er werd een aanvullende

lijst met vergunningen en plannen die aan de watertoets moeten onderworpen worden opgenomen. De

inhoud van de waterparagraaf en het wateradvies werden afgestemd op de wijzigingen aan het decreet

Integraal Waterbeleid van 2007.

14.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets

Onderstaand worden de voornaamste bedrijfsspecifieke aandachtspunten aangegeven met betrekking tot

de milieudoelstellingen zoals weergegeven in artikel 4 van de Kaderrichtlijn water. Deze

aandachtspunten dienen door de vergunningverlenende overheid in rekening gebracht te worden bij de

uitvoering van de Watertoets.

Bijlage I: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten

van een constructie, al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds, of het aanleggen van een

verharding. Het bedrijf wenst twee nieuwe stallen te bouwen.

gewijzigd overstromingsregime: volgens de overstromingskaarten (www.geopunt.be) ligt het

bedrijf op niet overstromingsgevoelig gebied.

gewijzigde afstromingshoeveelheid: regenwater dat op de nieuwe constructies terecht komt,

wordt opgevangen in regenwaterkelders met een totale opvangcapaciteit van 530 m³. Er wordt

eveneens een infiltratiebekken voorzien met een buffercapaciteit van 350.000 l en een

infiltratieoppervlak van 700 m².

Page 128: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 128

gewijzigde infiltratie naar het grondwater: de nieuwe stallen zijn deels gelegen op

infiltratiegevoelige grond en deels gelegen op niet infiltratiegevoelige gronden (kaart met

infiltratiegevoelige gronden: www.geopunt.be).

gewijzigd grondwaterstromingspatroon: de nieuwe stallen liggen in een zone die weinig gevoelig

is voor grondwaterstroming (gevoeligheidskaart voor grondwaterstroming: www.geopunt.be).

Bijlage II: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd

materiaal of de wijziging van de vegetatie.

Niet van toepassing.

Bijlage III: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging.

Niet van toepassing.

Bijlage IV: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of

infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater.

buffering en infiltratie van oppervlakte- en hemelwater: er wordt een infiltratievoorziening van

700 m², met een buffercapaciteit van 350.000 l voorzien.

Bijlage V: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het

oppervlaktewater of het grondwater.

niet van toepassing.

Bijlage VI: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning.

wijzigen van de grondwaterwinning: in de gewenste situatie wordt er een vergunning

aangevraagd voor een grondwaterwinning met een debiet van 39.900 m³/j en 113 m³/dag.

Bijlage VII: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de

structuurkwaliteit van de waterloop.

Niet van toepassing.

Page 129: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 129

15 Natura 2000-toets

Binnen een straal van 2 km rondom het bedrijf zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Er wordt dan ook

een verwaarloosbaar effect verwacht door de exploitatie op Natura 2000-gebieden. De impact ter hoogte

van habitatrichtlijngebied wordt op basis van de resultaten van IMPACTSCORE NH3 als niet significant

aanzien (zie Bijlage 28).

Page 130: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 130

16 Overzicht en toetsing van de Best Beschikbare Technieken

Strikt genomen dienen op voorliggend bedrijf de relevante BBT’s toegepast te worden (want GPBV-

inrichting). In Tabel 62 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke BBT die voor de veeteeltsector

gekend zijn. Ook wordt getoetst of het al dan niet op het voorliggend bedrijf gebruikt zal worden.

Tabel 62 Overzicht Best Beschikbare technieken voor de veeteeltsector

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

sector: veeteelt

water

opstellen van een

waterbalansschema

nieuwe en bestaande installaties ja, zie figuur 1

grof vuil verwijderen door droog

reinigen

nieuwe en bestaande installaties ja, het grof vuil wordt droog

verwijderd alvorens nat te reinigen

goed gebruik van de

drinkwatervoorziening

nieuwe en bestaande installaties ja, past in een goede bedrijfsvoering

optimaliseren van de

spoelwaterhuishouding van de

melkinstallatie

melkveebedrijven niet van toepassing

gebruik maken van alternatieve

waterbronnen

nieuwe en bestaande installaties in de gewenste situatie zal op het

bedrijf regenwater aangewend

worden

afvalwater

beperken van sapverliezen nieuw en bestaand,

veeteeltbedrijven die gebruik

maken van kuilvoeder

niet van toepassing

vervuiling van de run-off van de

kuilplaat beperken

BBT voor alle veeteeltbedrijven

die een nieuwe kuilplaat

aanleggen

het proper houden van de

kuilplaat door schoonvegen en

het goed afsluiten van de kuil na

gebruik is BBT voor alle

veeteeltbedrijven met een

kuilplaat

niet van toepassing

perssappen en first flush van de

kuilplaat opvangen en uitrijden

op het land

BBT bij nieuwbouw kuilplaten

BBT bij bestaande kuilplaten,

tenzij kan worden aangetoond

dat het scheidingssysteem in het

concrete geval niet economisch

haalbaar is

niet van toepassing

afvalwater dat mestdeeltjes

bevat opvangen en uitrijden op

het land

nieuwe en bestaande installaties reinigingswater van de stallen wordt

opgevangen en mee met de mest mee

uitgereden op het land of afgevoerd

naar de mestverwerking

melkspoelwater opvangen in de

mestkelder

nieuwe en bestaande installaties

bij melkveebedrijven

niet van toepassing

afvalwater dat geen mestdeeltjes

bevat, lozen op riool

BBT indien aansluiting op riool

technisch haalbaar is en

toegestaan is door de bevoegde

overheid

er wordt geen bedrijfsafvalwater

geloosd

Page 131: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 131

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

verdunde fractie van de run-off

van de kuilplaat en run-off van

niet met mest bevuilde

materialen beregenen op de

weide

nieuwe en bestaande installaties water stroomt af en infiltreert in de

omliggende gronden

verdunde fractie van de run-off

van de kuilplaat en run-off van

niet met mest bevuilde

materialen vertraagd afvoeren

naar het oppervlaktewater

nieuwe en bestaande installaties water stroomt af en infiltreert in de

omliggende gronden

emissie van nutriënten naar water, bodem en lucht

opstellen van een

nutriëntenbalans

nieuwe en bestaande installaties bij de jaarlijkse mestbankaangifte

wordt een nutriëntenbalans opgesteld

toepassen van precisievoeding nieuwe en bestaande installaties het bedrijf maakt gebruik van

meerfasenvoeding

vloerbevuiling zoveel mogelijk

voorkomen

nieuwe en bestaande installaties mestresten worden zo veel mogelijk

opgeruimd, na iedere ronde wordt

gereinigd

toepassen van

ammoniakemissiearme

stalsystemen varkens/pluimvee

BBT bij nieuwbouwstallen,

volgens de specificaties gegeven

in bijlage I van het Ministerieel

Besluit van 19/03/2004

ja

voldoende mestopslagcapaciteit

voorzien

nieuwe en bestaande installaties ja

afvloeiing van mest en/of

mestsappen voorkomen bij

externe mestopslag –

optimalisatie van de mestopslag

nieuwe en bestaande installaties ja

mestaanwending afstemmen op

de betrokken landbouwgrond,

gewasbehoefte en

klimatologische omstandigheden

nieuwe en bestaande installaties ja

mest emissiearm aanwenden,

nauwkeurig doseren en

gelijkmatig verspreiden

nieuwe en bestaande installaties ja

stof

optimaliseren van stallen en/of

mestopslagplaatsen binnen de

bedrijfslocatie

BBT voor nieuwe stallen en/of

nieuwe opslagplaatsen

ja

stallucht afzuigen en behandelen

met een gaswasser

BBT bij mechanisch geventileerde

nieuwbouwstallen voor

diercategorieën waarvoor nog

geen AEA-stalsystemen in bijlage

I van het Ministerieel Besluit van

19/03/2004 zijn opgenomen en

indien naast de emissie vanuit de

stal nog bijkomende

emissiebronnen aangepakt

worden

ja, er worden vier stallen voorzien

van een gecombineerd

luchtwassysteem

energie

opstellen van

energiebalans/uitvoeren van een

energieaudit

nieuwe en bestaande installaties het uitvoeren van een energieaudit

wordt aangeraden

Page 132: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 132

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

optimaliseren van het ontwerp

van het ventilatiesysteem in

mechanisch geventileerde stallen

bij nieuwbouwstallen ja

regelmatige controle en reiniging

van leidingen en ventilatoren in

mechanisch geventileerde stallen

nieuwe en bestaande installaties ja, periodieke controles zullen

uitgevoerd worden

gebruik maken van een

melkpomp/vacuümpomp met een

toerentalregeling

melkbedrijven met een nieuwe

melkinstallatie

niet van toepassing

gebruik maken van een

voorkoeler

melkbedrijven met een nieuwe

melkinstallatie

niet van toepassing

warmte recupereren uit de

melkkoeler

nieuwe en bestaande installaties

bij melkveebedrijven

niet van toepassing

afval

afvalstromen minimaliseren en

volgens de meest aangewezen

opties afvoeren

nieuwe en bestaande

installaties

ja, het is in ieders voordeel dat de

afvalstroom zo minimaal mogelijk

gehouden wordt, en zo optimaal

mogelijk afgevoerd wordt

Page 133: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 133

17 Monitoring en evaluatie

17.1 Controle

Door de overheid en door de geldende wetgevingen zijn er verschillende maatregelen opgelegd en

gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, die het (gedeeltelijk) mogelijk maken om op te volgen hoe

het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieu-effecten evolueert. Hier worden verschillende relevante

elementen aangehaald en bondig toegelicht.

17.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau

Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de gemeentelijke milieudienst

te Halen. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze

klachten verder onderzoekt.

17.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau

Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt er specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring

voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te

worden (MINA-plan 2011-2015).

17.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater

Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietsmeter,

die het opgepompte volume grondwater bepaalt. De teller moet geplaatst worden vóór het eerste

aftappunt van het gewonnen grondwater. Vlarem II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting

moet voldoen (afd. 5.53.3). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de

kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te

behoeden.

17.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks

Op het bedrijf zijn verschillende mazoutopslagtanks aanwezig. Deze dienen periodiek gekeurd te worden.

17.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten

Dit meetnet laat toe de nitraatconcentratie in het oppervlaktewater te monitoren. Voor ieder

deelbekken waarvoor een representatief meetpunt bestaat kan globaal een conclusie gesteld worden met

betrekking tot de gemeten concentraties. Deze conclusie geldt echter voor het gehele deelbekken.

Enerzijds kan bij een eventuele overschrijding van de nitraatnorm (50 mg NO3-/l) niet specifiek

aangegeven worden welke percelen of bedrijven verantwoordelijk zijn, anderzijds wil het niet

overschrijden van de norm in het meetpunt ook niet zeggen dat de bemesting op al de percelen

reglementair is verlopen. Ze geven echter een richtinggevend beeld voor het gehele deelbekken. In de

omgeving van het bedrijf zijn geen representatieve MAP-meetpunten gelegen.

Page 134: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 134

18 Grensoverschrijdende effecten

De afstand van het bedrijf tot de grens met Wallonië bedraagt ongeveer 18 km en tot de Nederlandse

grens ongeveer 45 km. Er worden dan ook geen grensoverschrijdende effecten verwacht.

Page 135: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 135

19 Leemten in de kennis

Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van zowel geur, ammoniak als stof bestaat nog

wetenschappelijke onzekerheid. De emissiefactoren die gebruikt worden om de situatie op het bedrijf te

bepalen zijn algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. Ook inzake

kadaveropslag zijn geen kwantitatieve geuremissiecijfers bekend. Daarnaast is er nog onzekerheid over

het werkelijk rendement van het biobed.

Kwantitatieve inschatting van cumulatieve (geur)effecten is moeilijk wegens de betrokkenheid van veel

verschillende elementen (met verschillende onbekende parameters) in eenzelfde bronnencluster. Bij

omliggende bedrijven is de exacte bedrijfssituatie namelijk niet gekend. Daarom wordt er voor deze

bedrijven steeds vertrokken van traditionele stalsystemen. De gemaakte cumulatieve inschattingen

zullen dan ook eerder beschouwd worden als ruwe aanwijzingen.

Er zijn geen cijfers gekend omtrent fijn-stofreductie door het gebruik van een biobed.

De geluidsniveaus van de geluidsbronnen op het bedrijf zelf zijn niet gemeten, maar zijn gebaseerd op

literatuurgegevens, technische brochures en eerdere metingen (op gelijkaardige bedrijven). In

combinatie met de mathematische wetmatigheden zal zo een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus

bekomen worden.

Om de mogelijke effecten te kunnen voorspellen, wordt gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel

IFDM. De resultaten die dit model genereert, kunnen als indicatie gebruikt worden om aan te duiden of er

al dan niet (bijkomende) hindereffecten zullen optreden, maar kunnen niet als absoluut geïnterpreteerd

worden. Het betreft hier namelijk een model, waarbij diverse aannames gehanteerd worden om tot een

zo correct mogelijke inschatting te komen van de te verwachten effecten, maar waarbij de nodige

voorzichtigheid gehanteerd moet worden bij de interpretatie van de bekomen resultaten.

Samenvattend kan echter gesteld worden dat, hoewel er een aantal leemten en onzekerheden zijn, deze

geen wezenlijke invloed hebben gespeeld op de besluitvorming van de verschillende milieu-effecten.

Page 136: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 136

20 Tewerkstelling- en investeringsrapport

20.1 Tewerkstelling

Op het bedrijf worden momenteel 2 werknemers tewerk gesteld. In de gewenste situatie zullen dit 10

werknemers zijn.

20.2 Investeringen

Er worden drie nieuwe stallen voorzien in de gewenste situatie die uitgerust worden met gecombineerde

luchtwassers. Een van de bestaande stallen zal eveneens uitgerust worden met een dergelijk

luchtwassysteem. De gewenste wijzigingen brengen dus aanzienlijke investeringen met zich mee.

20.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen

Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een

technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om

zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren.

Page 137: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 137

21 Conclusie

Bij uitbreiding van het bedrijf dient er met de volgende effecten rekening gehouden te worden:

door de aangevraagde uitbreiding en wijzigingen op het bedrijf zal de geuremissie afnemen

van 133.800 ouE/s (huidige situatie) tot 92.303 ouE/s (gewenste situatie). Deze daling kan

verklaard worden doordat er in de gewenste situatie een aantal van de oude

vleesvarkensstallen afgebroken zullen worden, de huidige biggenstal en alle nieuw te bouwen

stallen uitgerust zullen worden met gecombineerde luchtwassers met een hoog

geurverwijderingsrendement van 85 %;

het bedrijf maakt geen deel uit van een bronnencluster, er dient dus een individuele aftoetsing

te gebeuren. Met betrekking tot geur wordt verwacht dat, ondanks de uitbreiding, het aantal

woningen dat een negatief effect ondervindt zal afnemen. Dit kan verklaard worden door het

voorzien van gecombineerde luchtwasser met een hoog geurverwijderingsrendement op vier van

de vijf stallen wordt verwacht dat, In hoog geurgevoelig gebied zullen er in de gewenste situatie

geen woningen meer gelegen zijn binnen de afgebakende hinderzones (afname met 322

woningen). In matig geurgevoelig gebied neemt het aantal woningen dat een matig negatief

effect ondervindt af met 51 stuks, en het aantal woningen dat een gering negatief effect

ondervindt met 31 stuks. Het aantal woningen binnen laag geurgevoelig gebied dat gelegen is

binnen de zone met een gering negatief effect neemt af met 24 stuks, in de zone met een matig

negatief effect wordt een daling met 23 woningen verwacht. Er zullen geen woningen meer

gelegen zijn binnen de zone met een negatief effect in laag geurgevoelig gebied;

ter hoogte van alle aangeduide indicatorwoningen wordt een daling van de geurconcentratie

verwacht;

door de voorziene wijzigingen zal de ammoniakemissie afnemen van 9.340 kg/jaar naar 7.986

kg/jaar. Deze daling kan eveneens verklaard worden door het uitrusten van vier van de vijf

stallen met een gecombineerde luchtwasser met een ammoniakverwijderingsrendement van 85

%;

deze daling in ammoniakemissie zorgt er ook voor dat de verzurende en de vermestende

depositie in de gewenste situatie afneemt. Binnen aandachtsgebied zorgt deze daling ervoor

dat de maximale bijdrage door het bedrijf wijzigt van significant negatief (huidige situatie)

naar een negatief effect (gewenste situatie). Buiten aandachtsgebied neemt de

bedrijfsspecifieke bijdrage ook af, maar blijft er in beide situaties sprake van negatieve

effecten. Ter hoogte van het habitatrichtlijngebied “Demervallei” wordt de bijdrage van het

bedrijf als niet significant aanzien. De IMPACTSCORE NH3 bedraagt 0,39 %.

door de aangevraagde uitbreiding zal de PM10-stofemissie uit de stallen wijzigen van 587

kg/jaar naar 473 kg/jaar. De PM2,5-stof emissie wijzigt nagenoeg niet (huidige situatie: 33 kg/j,

gewenste situatie: 34 kg/j). Dit kan eveneens verklaard worden door het voorzien van

gecombineerde luchtwassers met een verwijderingsrendement van respectievelijk 80 % voor

PM10 en 70 % voor PM2,5;

bij de toetsing van de bedrijfsbijdrage aan de PM10-stofconcentratie blijkt dat er in de huidig

vergunde situatie zones zijn waar er een gering negatief en matig negatief effect geldt. Enkel

in de zone met een gering negatief effect is er één woning gelegen, dit betreft de

bedrijfswoning. Naar de toekomst toe, zal er door het voorzien van luchtwassers, enkel nog

een zone zijn waar er een gering negatief effect geldt. In deze zone zijn er geen woningen

gelegen. De PM2,5-stofconcentratie zal in geen enkele situatie meer dan 1 % van de norm

bedragen. De maximale PM10-stofconcentratie door het bedrijf zelf bedraagt in de huidig

vergunde situatie bedraagt 1,51 µg PM10/m³ en in de gewenste situatie 0,54 µg/m³. Voor PM2,5

is dit respectievelijk 0,10 µg/m³ en 0,045 µg/m³. In Halen bedraagt de gemiddelde

achtergrondstofconcentratie voor PM10 21 µg/m³. Inzake PM2,5 bedraagt de gemiddelde

Page 138: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 138

achtergrondstofconcentratie 11 - 15 µg/m³. Er worden, rekening houdend met deze

gemeentelijke achtergrondconcentraties, aldus geen cumulatieve normoverschrijdingen

verwacht;

de invloedstraal waar de grondwatertafel met 50 cm daalt door het winnen van grondwater zal

zich in de gewenste situatie 282 m rond elk van de twee winningsputten uitstrekken. De

dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde winning is op minstens 415 m gelegen, er zullen dus geen

bedrijfsvreemde winningen beïnvloed worden. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect;

uit een toetsing van de continue geluidsbronnen blijkt dat er in de gewenste situatie een

verbetering verwacht wordt. Gedurende de nachtperiode wordt op 200 m van de

perceelsgrens wel de perceelsgrens de grenswaarde overschreden wordt en dit zowel in

natuurgebied als in agrarisch gebied. Het gaat in beide gevallen echter om een zeer beperkte

overschrijding, die binnen de grenzen van de onzekerheid van het model (+/- 1 dB(A)) valt. Er

zal overal een verbetering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Ter hoogte van de

dichtstbijzijnde woning wordt de grenswaarde niet langer overschreden. Er geldt een positief

tot zeer positief effect. Op 200 m van de perceelsgrens wordt overdag en ’s avonds aan de

vooropgestelde grenswaarden voldaan. Ook hier geldt een positief tot zeer positief effect.’s

Nachts wordt de grenswaarde wel nog zeer beperkt overschreden. Dit wordt beoordeeld als

een negatief effect. Er treedt echter wel een verbetering op ten opzichte van de huidige

situatie.

uit een toetsing van de incidentele bronnen blijkt dat er in de gewenste situatie een

overschrijding van de richtwaarden op 200 m van de perceelsgrens door het laden en lossen

van de dieren tijdens de avond- en nachtperiode zal optreden. Ook ter hoogte van de

dichtstbijzijnde woning wordt een overschrijding gemodelleerd tijdens de nachtperiode voor

het laden en lossen van de dieren. Er wordt dan ook aangeraden om, in de mate van het

mogelijke, het laden en lossen van de dieren zoveel mogelijk overdag of ’s avonds te laten

doorgaan. Door de laadklep van een elektrische bediening en een rubberen stootkussen te

voorzien worden harde klappen bij het dichtdoen vermeden;

wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal

wekelijkse transporten toeneemt van 8,3 naar 27,8.

Door toepassing van een aantal milderende maatregelen worden de mogelijke effecten gekoppeld aan

de gewenste situatie te Halen zo goed als mogelijk volgens de best beschikbare technieken beperkt tot

de aanvaardbare hinder door zulke inrichtingen teweeg gebracht.

De belangrijkste maatregelen die voorzien zijn, zijn de volgende:

in de gewenste situatie worden drie van vier stallen uitgerust met een gecombineerd

luchtwassysteem dat de emissies van geur, stof en ammoniak met respectievelijk 85 %, 80 % en

70 % (PM10 en PM2,5) en 85 % reduceert;

de Struikstraat, die momenteel bestaat uit aangehard zand, zal na het bekomen van een

Stedenbouwkundige vergunning, verhard worden. Eventuele overlast die ten gevolge van

opwaaiend zand tijdens droge periodes kan zo beperkt worden;

er wordt een uitbreiding van het bestaande peilputten netwerk voorzien, zodat mogelijke

vermestende invloeden van het bedrijf op het grondwater in een vroeg stadium opgespoord

kunnen worden;

regenwater wordt opgevangen en nuttig aangewend in de luchtwassers;

gezien er een vergunning aangevraagd wordt om meer dan 30.000 m³ grondwater per jaar op

te pompen dient er minstens één peilput geplaatst te worden. Gedurende ten minste twee

Page 139: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 139

maanden voorafgaand aan het oppompen van grondwater moeten wekelijkse peilmetingen

worden uitgevoerd in de peilput(ten).

er zal gebruik gemaakt worden van frequentiegestuurde ventilatoren;

Om de geluidsoverlast voor omwonenden zoveel mogelijk te vermijden heeft de exploitant

momenteel al een aantal maatregelen getroffen: het vullen van de voedersilo’s en laden en

lossen van de dieren vindt overdag plaats, de ventilatoren worden zo min mogelijk in werking

gesteld, en dit gebeurt computergestuurd;

er werd een bedrijfsintegratieplan opgesteld om de landschappelijke inkleding van het bedrijf

te versterken;

gezien er inzake transport sprake is van een negatief effect, wordt voorzien om in de gewenste

situatie gebruik te maken van twee transportroutes, één voor de aanvoer en één voor de

afvoer van goederen. Hierdoor zullen de bedrijfsgebonden transporten, en de mogelijke hinder

hierdoor, beter gespreid worden.

Verdere mogelijkheden

gezien er inzake de incidentele geluidsbronnen enkele overschrijdingen verwacht worden,

wordt er dan ook aangeraden om in de mate van het mogelijke het laden en lossen van de

dieren zoveel mogelijk overdag of ’s avonds te laten doorgaan. Door de laadklep van een

elektrische bediening en een rubberen stootkussen te voorzien worden harde klappen bij het

dichtdoen vermeden.

Met de volledige uitwerking van dit dossier werd getracht om voldoende en volledige informatie aan te

reiken om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.

Page 140: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 140

22 Literatuurlijst

Albers, R., Beck, J., Bleeker, A., van Bree, L., van Dam, J., van den Eerden, L., Freijer, J., van Hinsberg,

A., Marra, M., Van de Salm, C., Tonneijck, A., de Vries, W., Wesselink, L. & Wortelboer, F. (2001).

Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM Rapport 725501001.

Antrop M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. & Van Damme S. (2002). Traditionele landschappen

van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep Geografie.

Akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-

SSm51l-il-v1)

Akoestisch onderzoek Industrielawaai (Wro en Wmb) van HMB B.V., 2014 (akoestisch onderzoek

rapportnummer 13263201N2)

Bongers, M., Vossen, F., van Harreveld, T. (2001). Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij.

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie VROM. Eindrapport, maart 2001.

Boussery, K., Calus, A., Cocquyt, M., Degloire, T., Demeulemeester, M., Desmet, K., Desmyter, L.,

Mahieu, J., Martens, I., Masquelin, B., Storme, K., Vanbecelaere, D., Van Winghem, J., Verhoest, K., &

Wauters, E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. Provincie West-Vlaanderen. 71 pp.

De Bruyn, G., Hendriks, J., Baron, M., Van Langenhove, H. Andries, A., Saevels, P., Leribaux, C.,

Vranken, E., Vinckier, C. & Berckmans, D. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de

bepaling van stof- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste

milieureglementering in Vlaanderen. Onderzoeksproject uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de

Vlaamse Gemeenschap.

de Vries, W. (2008). Verzuring: oorzaken, effecten en kritische belastingen en monitoring van de

gevolgen van ingezet beleid. Alterra-rapport 1699, Wageningen. 89 pp.

Derden, A., Meynaerts, E., Vercaemst, P. & Vrancken K. (2006). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor

de veeteeltsector. Gent, Academia Press. 289 pp.

Dermaux, D., Vervaet, C., Arts, P., Lefebre, F. (2012). Geactualiseerd richtlijnenboek Lucht. 212 pp.

Janssen, L. & Mensink, C. (2002). Aanpassing van de GIS User Interface voor het berekenen van de

overschrijdingen van kritische lasten op basis van gevoeligheidskaarten en OPS-depositieberekeningen,

Rapport 2002/TAP/R044. VITO Mol.

Kros, J., de Haan, B.J., Bobbink, R., van Jaarsveld, J.A., Roelofs, J.G.M., & de Vries, W. (2008). Effecten

van ammoniak op de Nederlandse natuur: achtergrondrapport. Alterra-rapport 1698, Wageningen. 134

pp.

Langouche, D., Wiedemann, T., Van Ranst, E., Neirynck, J. & Langohr, R. (2002). Berekening en kartering

van kritische lasten en overschrijdingen voor verzuring en eutrofiëring in bosecosystemen in Vlaanderen.

In: Neirynck, J. et al. Bepaling van de verzuring- en vermestingsgevoeligheid van Vlaamse bossen met

gemodelleerde depositiefluxen, eindverslag van project VLINA 98/01, INBO, Geraardsbergen, Studie

uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams

Impulsprogramma Natuurontwikkeling.

Page 141: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 141

LNE (2008). Visiedocument voor administratief overleg “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, versie

6.7.

Mackie, R.I., Stroort, P.G. & Varel, V.H. (1998). Biochemical identification and biological origin of key

odor components in livestock waste. Journal of Animal Science, 76(5), 1.331-1.342.

Meykens, J. & Vereecken, H. (2001). Ontwikkeling en integratie van gevoeligheidskaarten voor verzuring

en vermesting van ecosystemen in Vlaanderen, BDB, KULeuven, VMM.

Meyus, Y., Woldeamlak, S., Batelaan, O. & De Smedt, F. (2004). Opbouw van een Vlaams

Grondwatervoedingsmodel. Deelrapport 1: Centraal Vlaams Grondwatersysteem. Onderzoeksopdracht

voor het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur,

Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, AMINAL, Afdeling Water. 51 pp.

Milieubeleidsplan 2011-2015 (2011), 167 pp.

MIRA (2006). Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2006, Verzuring, Van Avermaet, P., Van

Hooste H. & Overloop, S. Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 74 pp.

MIRA (2008) Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument Klimaatverandering 2007. Brouwers J., De

Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W.. Vlaamse

Milieumaatschappij, april 2008. www.milieurapport.be. 224 pp.

MIRA (2010) Milieurapport Vlaanderen, MIRA Achtergronddocument 2010, Kwaliteit oppervlaktewater,

Peeters B., De Cooman W., Theuns I., Vos G., Lammens S., Pelicaen J., Maeckelberghe H., Gabriels W.,

Kestens S., Debbaudt W., Timmermans G., Barrez I., Van den Broeck S., D’Heygere T., Soetaert H.,

Martens K., Baten I., Haustraete K., Breine J., Van Thuyne G., Smis A., Vlaamse Milieumaatschappij,

http://www.milieurapport.be. 121 pp

MIRA (2011) Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2011 Vermesting. Overloop S.,

Bossuyt M., , Claeys D., Elsen A., Eppinger R., Wustenberghs H., D’hooghe J., Vlaamse

Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 111 pp.

MIRA (2012). Milieurapport Vlaanderen, Indicatorrapport 2011. Marleen Van Steertegem (eindred.), ,

Vlaamse Milieumaatschappij, 171 pp.

MIRA-T (2004). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 456 pp.

MIRA-T (2006). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 271 pp.

MIRA-T (2007). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 274 pp.

Ogink, N.W.M. & Groot Koerkamp, P.W.G. (2001. Comparison of odour emissions from animal housing

systems with low ammonia emissions. Water Science and technology, 9, 245-252.

O’Neill, D.H. & Phillips, V.R. (1991). A review of the Odour Nuisance from Livestock buildings: Part 1,

Influence of the techniques for Managing Waste Within the Building. Journal of Agricultural Engineering

and Research, 50, 1-10.

Page 142: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 142

PRG Odournet nv, Universiteit Gent, PRA Odournet nv (2004). Voorstellen van een aanpak om

beschermingsniveaus voor stofhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters.

Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen

Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport mei 2004. 93 pp.

Saxton, K.E., W.J. Rawls, J.S. Romberger & Papendick, R.I. (1986). Estimating generalized soil-water

characteristics from texture. Soil Sci. Soc. Amer. J., 50(4): 1031-1036.

Schrooten et al. (2006). Richtlijnenboek lucht, 127 pp.

Schute et al., 2006 Schute, I., Vansina, F. & Wauters, E. (2006). Geactualiseerd project-MER-

richtlijnenboek Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie. 188 pp.

Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten

voor bossen in Vlaanderen. [INBO.R.2006.12]. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek,

2006 (12). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 156 pp.

Sterckx, G. & Paelinckx, D. (2004). Beschrijving van de habitattypes van Bijlage I van de Europese

Habitatrichtlijn. 108 pp.

T’jollyn, F., Bosch, H., Demolder, H., De Saeger, S., Leyssen, A., Thomaes, A., Wouters, J., Palinck, D.&

Hoffman, M. (2009). Criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instanthouding van de NATURA-

2000-habitattypen, versie 2.0. Rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2009 (46).

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Trevi NV (2002). Mestverwerkingsinstallatie VARFOME (Leievoeders) – Nutriëntenbalans in opdracht van

de Vlaamse Milieumaatschappij.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002a). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel. Studie uitgevoerd in opdracht

van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport

november 2001.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002b). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie. Studie uitgevoerd in

opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid.

Eindrapport juni 2002.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002c). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel III: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studie uitgevoerd in opdracht van

het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport

juni 2002.

Van den Broeck, S., Heirman, S., Van Haecke, K., Goessens, X., Antierens, A. (2011). Geacualiseerd

richtlijnenboek voor de discipline water. 175 pp.

van Dobben, H.F., & van Hinsberg, A. (2008). Overzicht van de kritische depositiewaarden voor stikstof,

toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Alterra-rapport 1654, Wageningen. 79 pp.

Page 143: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 143

Van Hooydonk, D., De Winter, S., Claes, S., Putzeys, G. & Busschots, C. (2011). Richtlijnenboek discipline

geluid en trillingen. 118 pp.

Van Langenhove, H. & Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van stof-en

ammoniakemissies van referentieveestallen als voorbereiding op de implementatie van de

beoordelingsrichtlijn voor emissiearme stalsystemen.

VMM (2004). Water. Elke druppel telt. Varkenshouderij, 25 pp.

VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Brulandkrijtsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 127

p.

VMM (2010). Zwevend stof in Vlaanderen, periode 2007 en 2008. Vlaamse Milieumaatschappij. 176 pp. +

bijlagen.

VMM (2013), ‘Zure regen’ in Vlaanderen, Depositiemeetnet verzuring 2011

VMM (2014a). Lozingen in de lucht 1990-2013 (+ Bijlagen).

VMM (2014b). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest – Jaarverslag immissiemeetnetten - 2013

VROM (2002a). Regeling ammoniak en veehouderij.

VROM (2002b). Wet ammoniak en veehouderij.

VROM (2006a). Regeling geurhinder en veehouderij.

VROM (2006b). Wet geurhinder en veehouderij.

Willems, E., Monseré, T., Dierckx, J. (2011). Geactualiseerd richtlijnenboek milieueffectrapportage

‘Basisrichtlijnen per activiteitengroep – Landbouwdieren’. Uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van

de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Departement Leefmilieu, Natuur

en Energie, Dienst Mer. Eindrapport juni 2011, 162 pp.

Page 144: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 144

23 Bijlagen

Bijlage 1 Kopie van het kadasteruittreksel

Bijlage 2 Topografische kaart van België

Bijlage 3 a) Stratenplan

Bijlage 4 a) Luchtfoto van de inrichting

b) Luchtfoto van de omgeving van de inrichting

Bijlage 5 Gewestplan

Bijlage 6 Waterlopen in de omgeving van de inrichting, MAP en VMM meetpunten

Bijlage 7 Bouwkundig erfgoed

Bijlage 8 Landschapsatlas

Bijlage 9 a) Grondplan van de huidige situatie

b) Grondplan van de gewenste situatie

Bijlage 10 Foto’s van het bedrijf en zijn omgeving

Bijlage 11 Beschrijving luchtwassysteem

Bijlage 12 Uittreksel inputparameters modellering IFDM

a) geur individueel huidige situatie

b) geur individueel gewenste situatie

Bijlage 13 Stalwaarderingspunten

Bijlage 14 a) geurimmissie in de huidige situatie

b) geurimmissie in de gewenste situatie

Bijlage 15 Aanduiding ligging indicatorwoningen

Bijlage 16 a) PM10-stofimmissie in de huidige situatie

b) PM10-stofimmissie in de gewenste situatie

Bijlage 17 Quartaire bodemkaart

Bijlage 18 Situering peilputten

Bijlage 19 Grondwaterwinning

Bijlage 20 Gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwateropvang

Bijlage 21 Ligging evaluatiepunten geluid

Bijlage 22 Situering evaluatiepunten geluid

Bijlage 23 Akoestische studies ivm demping geluid door luchtwassers

Bijlage 24 Uittreksel biologische waarderingskaart

Bijlage 25 Uittreksel habitatkaart met aanduiding habitattypes en regionaal belangrijke biotopen

a) habitattype 1

b) habitattype 2

Bijlage 26 a) Verzurende depositie in de huidige situatie

b) Verzurende depositie in de gewenste situatie

Bijlage 27 a) Vermestende depositie in de huidige situatie

b) Vermestende depositie in de gewenste situatie

Page 145: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande ... · Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij in Halen Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M15HALV1_kennisgeving/ontwerpMER 145

Bijlage 28 Resultaat IMPACTSCORE NH3

Bijlage 29 Omgevingsadvies

Bijlage 30 Transportroute

Bijlage 31 Niet-technische samenvatting