Types Gemeenschappelijk Wonen
Transcript of Types Gemeenschappelijk Wonen
2
Omgevingspsychologie van groepswonen België
Een kennismaking met groepswonen voor de Architect
Laura Vanderhoven
Promotor:
Jan Vanrie
Masterscriptie architectuur
Seminarie Beelding
Provinciale Hogeschool Limburg 2010-2011
3
VOORWOORD Door mij te verdiepen in de wereld van het groepswonen, heb ik veel
geleerd wat voor vele architecten nog onbekend is. Dit leerproces wil ik
graag verder zetten in toekomstige projecten.
Graag wil ik Dirk Vansintjan, Luc Jonckheere en Henri Merken bedanken
voor hun medewerking en gastvrijheid.
Mijn grote dank gaat ook uit naar mijn familie en vrienden voor de hulp
en het geduld in stressvolle dagen. Persoonlijk wil ik mijn moeder
bedanken voor het nalezen van deze scriptie, evenals Rebecca, Greet,
Annemarie, Wesley en Anke.
4
INHOUD
VOORWOORD 3
ABSTRACT 7
1 INLEIDING 9
2 SITUERING 12
2.1 GROEPSWONEN 12
2.1.1 Ontstaansfilosofie 12
2.1.2 Terminologie 16
2.2 KENMERKEN VAN GROEPSWONEN 24
2.2.1 Een participatief proces 24
2.2.2 Het stichten van een intentionele gemeenschap 25
2.2.3 Uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen 26
2.2.4 Management van de site door de bewoners 31
2.3 OMGEVINGSPSYCHOLOGIE 33
2.3.1 Wat onderzoekt de omgevingspsychologie 33
3 DE EVOLUTIE VAN HET GROEPSWONEN 37
3.1 DENEMARKEN, ZWEDEN, NEDERLAND 37
3.1.1 Denemarken 37
3.1.2 Zweden 41
3.1.3 Nederland 49
3.1.4 Samengevat 52
3.2 BELGIË 53
3.2.1 Sociale context 53
3.2.2 Juridische context 57
3.2.3 Knelpunten 63
5
4 MOTIEVEN VOOR GROEPSWONEN 68
4.1 MOTIEVEN VAN SAMENWONEN VOOR DE BEWONERS 68
4.1.1 Sociaal 68
4.1.2 Praktisch 69
4.1.3 Economisch 70
4.1.4 Andere 70
4.2 MEERWAARDE VAN SAMENWONEN VOOR MAATSCHAPPIJ EN MILIEU 71
5 MENS EN OMGEVING 73
5.1 OP WELKE MANIER BEÏNVLOEDT DE OMGEVING HET GEDRAG? 73
5.1.1 Gewenningsniveau 76
5.1.2 Eenvoudigheidsprincipe 79
5.2 OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VAN GROEPSWONEN 82
5.2.1 mate van gemeenschappelijkheid 82
5.2.2 Gebruik van de buitenruimten 83
5.2.3 Groepsproces 84
6 NUT VAN DE OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VOOR DE ARCHITECT VAN
GROEPSWOONPROJECTEN 87
6.1 SAMENWERKING MET EEN GROEP 89
6.2 STRUCTUUR VAN GROEPSWOONPROJECTEN 91
7 BESLUIT 95
6
8 CASE STUDIES 98
8.1 LA VIGNETTE EN DE HERWAARDERING VAN DE PENITENTIENENSTRAAT EN
OMGEVING, LEUVEN 100
8.1.1 Korte omschrijving 100
8.1.2 Sociale- & stedenbouwkundige structuur 101
8.2 LA GRANDE CENSE, CLABECQ 104
8.2.1 Korte omschrijving 104
8.2.2 Sociale structuur 106
8.2.3 Stedenbouwkundige structuur 108
8.2.4 Samenwerking met de architect 112
8.2.5 Besluit 113
8.3 DE MOLEN VAN ROTSELAAR, ROTSELAAR 115
8.3.1 Korte omschrijving 115
8.3.2 Sociale structuur 117
8.3.3 Stedenbouwkundige structuur 120
8.3.4 Samenwerking met de architect 123
8.3.5 Besluit 124
9 BIBLIOGRAFIE 126
10 BIJLAGE FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
10.1 BIJLAGE 1 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
10.2 BIJLAGE 2 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
10.3 BIJLAGE 3 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
7
ABSTRACT Deze scriptie is geschreven als een informatiebron voor architecten. Dit
werk is een combinatie van twee onderwerpen die in de
ontwerpwereld in België weinig bewust toegepast wordt, namelijk het
groepswonen en de omgevingspsychologie. Door een grondige
beschrijving hiervan wil ik de bewustwording bij de ontwerpers
stimuleren.
8
1
1
9
1 INLEIDING Weinig architecten zijn zich heel bewust van de omgeving die ze creëren
met hun architectuur. “Ik kan jullie huis zo ontwerpen, dat jullie binnen 2
jaar gescheiden zijn.” Meldde J. Roex aan zijn klanten. De manier waarop
de architectuur een rol speelt in het ontwikkelen van de sociale relaties
tussen de bewoners is een weinig besproken onderwerp bij de
ontwerpers. Hierdoor werd mijn interesse in het sociale aspect van
wonen aangewakkerd. Deze interesse heeft me bij het groepswonen
gebracht. Bij groepswonen is dit onderwerp nog belangrijker omdat het
slagen van het project afhangt van het ontwikkelen van een goede
sociale structuur. Om dit te onderzoeken heb ik een beroep gedaan op
de omgevingspsychologie. Met behulp van deze omgevingspsychologie
kunnen we de belangrijke karakteristieken uit het groepswonen filteren
waarmee de architect het project tot een goede afloop kan brengen.
Hoe kan een architect de sociale structuur van een groepswoonproject
bewust helpen ontwikkelen?
Omdat het groepswonen in België momenteel nog amper bekend is,
wordt dit onderwerp eerst toegelicht aan de hand van een situering en
de ontwikkelingsgeschiedenis. Deze geschiedenis vond plaats in
Denemarken, Zweden en Nederland, de meest vooraanstaande Europese
landen op het vlak van groepswonen. Verder worden de problemen waar
de projecten in België in de afgelopen jaren mee te maken hadden
besproken. Naast deze problemen volgen de motivaties van de
bewoners om toch door te zetten met hun project. Hierna worden
enkele principes van de omgevingspsychologie toegelicht die van
toepassing zijn op het groepswonen, gevolgd door de extra
aandachtspunten voor de architect. Al deze aspecten worden in de case
studies toegepast en onderzocht via interviews met bewoners van
verschillende groepswoonprojecten in België. Aan de hand van deze
interviews kunnen we besluiten dat de architect, rekening houdend met
10
de omgevingspsychologie, voor het groepswonen een extra meerwaarde
aan het project kan geven.
“First we shape our buildings, then they shape us” 1Churchill (1943)
1 School of Creative Industries, Edinburgh, Recycling and Re-using
buildings. Geraadpleegd op 18 augustus 2011 op het World Wide web: http://www.recyclingandreuseofbuildings.com/
11
2
12
2 SITUERING
2.1 GROEPSWONEN
2.1.1 ONTSTAANSFILOSOFIE Groepswoningbouw is ontstaan rond het aloude idee van samenwonen.
Vanaf het moment dat de mens een gevestigde landbouwbeschaving
ontwikkelde, was er sprake van samenwonen. Enkele voorbeelden
waarin dit idee werd toegepast, worden hierna kort besproken. Deze
voorbeelden werden, mits enkele toevoegingen, ook gebruikt als
inleiding over groepswonen op de studiedag ‘groepswonen is meer dan
groepswoningbouw’(2010).
OUDE DORPEN
In de oudheid waren de inwoners van een dorp veel meer van elkaar
afhankelijk dan tegenwoordig. Ze waren verplicht samen te leven om te
overleven. Dit kan je ook nog zien aan de primitieve dorpen in arme
landen zoals op sommige plaatsen in Afrika. De opbouw van deze dorpen
is helemaal gericht op het samenwonen en heeft meestal een
cirkelvormig grondplan met in het midden de gemeenschappelijke
ruimten. Deze gemeenschappelijke ruimten vormen een zeer belangrijke
plaats in de leefomgeving van de bewoners.
KIBBOETS
De eerste Kibboets, Degania Alef, werd in 1910 opgericht als collectieve
landbouwnederzetting in Israël door Joodse Palestijnen. Ze werd door
het bestuur van het land als bevorderlijk beschouwd omdat ze in hun
toepassing van collectief bedrijf de socialistische gedachtegang
motiveerde. In deze kibboetsen was er een zeer hoge vorm van
gemeenschappelijkheid. Dit kon bij extreme gevallen zelfs gaan tot een
gemeenschappelijke garderobe voor de bewoners. Van privacy of zelfs
een individueel gezin was hier nog amper sprake. De kinderen moesten
13
al vanaf zeer jonge leeftijd in kinderhuizen slapen en alle maaltijden
waren gemeenschappelijk.
Tegenwoordig is de mate van gemeenschappelijkheid in de kibboetsen
verminderd. Kinderhuizen bestaan niet meer en maaltijden worden
vaker thuis gekookt. Het gezin wordt dus weer afgebakend. Op enkele
plaatsen is het coöperatief bedrijf geheel ontbonden, meestal wegens
het oplopen van schulden.
KLOOSTERGEMEENSCHAP/ABDIJ
Zeer bekende, tijdloze voorbeelden van samenwonen zijn de
kloostergemeenschappen. De paters leven en werken samen om hun
klooster te onderhouden en te kunnen bewonen. Ze zijn voor al hun
levensbehoeften afhankelijk van elkaar en vormen zo een gemeenschap
op zichzelf. In de kloostergemeenschappen leeft men zeer intensief
samen door het minieme bezit van privéruimten. Ook hebben de
bewoners weinig tot geen eigen bezittingen.
KRAAKPAND
Krakers wonen op onroerend goed van een eigenaar die daar geen
toestemming voor geeft. In België is kraken bij wet niet verboden.2
Daartegenover geldt er in Nederland een verbod op kraken sinds 1
oktober 2010. De eerste georganiseerde kraakacties vinden in Nederland
plaats in 1964. De kraakpanden behoren zeker tot het ‘samenwonen’
omdat de krakers zich samen actief inzetten. Vaak is dit tegen de
maatschappij als anders- of antiglobalisten. Men leeft samen in het pand
en ‘bezit’ enkel een kamer, maar eigenlijk is het gehele pand
gemeenschappelijk omdat ze het samen gebruiken.
2 Ministerie van de wooncrisis, (9 Juli 2008). Een kraakverbod is geen
oplossing. Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://krakengent.squat.net/
14
STUDENTENHUIS
Het studentenhuis wordt vaak overgeslagen bij de besprekingen over
groepswonen. De reden hiervoor ligt erin dat de studenten er niet
permanent wonen maar slechts tijdelijk verblijven. Ze kiezen er ook niet
bewust voor om op deze manier te leven. De redenen voor de studenten
om in een studentenhuis te wonen zijn meestal economisch en sociaal.
Toch zullen de studenten aan samenleven moeten doen zolang ze in het
studentenhuis verblijven. Hun manier van samenleven leunt dicht aan bij
samenwonen, daarom zien we het studentenhuis hier zeker niet over het
hoofd.
De graad van gemeenschappelijkheid verschilt bij vele studentenhuizen.
In België is het slapen echter overal privé. Daarnaast kan sanitair en
kookgelegenheid tot de gemeenschappelijke delen behoren. Vaak is er
een gemeenschappelijke ontspanningsruimte voor de verblijvende
studenten.
STADSWONINGEN TIJDENS DE INDUSTRIALISATIE
Tijdens de industrialisatie ontstond er een nieuwe vorm van
samenwonen. In het begin was er een massale volksverhuizing naar de
stad waardoor er snel nieuwe woongelegenheden moesten ontstaan.
‘Samenhuizen’ was hier één van. Men ging met meerdere gezinnen in
een appartement wonen en werd mede-eigenaar. Deze vorm van
samenhuizen kwam tijdens de industrialisatie opmerkelijk veel voor.
Toen de industrialisatie zich, in de vorm van prefabwoningen, ook begon
te richten op woningbouw werd het alleenstaand huis als ideaalbeeld
beschouwd. Van ‘samenwonen’ was geen sprake meer. De bevolking
trok weg uit de stad en er werden meer privé-woningen opgetrokken.
Het leven werd meer ‘geprivatiseerd’.3
3 Van Herck, K. & Avermaete, T., “Wonen in welvaart: woningbouw en
wooncultuur in Vlaanderen 1948-1973”, Publishers 2006(010)
15
‘CENTRAAL WONEN’- PROJECTEN
Men is rond de jaren ’70 begonnen met woningbouwprojecten waar de
gezinnen actief aan deelnamen om samen te wonen in een project met
privé- en gemeenschappelijke ruimten/gebouwen. De gezinnen kiezen
zelf voor een dergelijk samenwonen om verschillende redenen, onder
andere financieel, ecologisch, sociaal, etc.4
Deze woonvorm wordt dan ‘gemeenschappelijk wonen’, ‘cohousing’ of
‘samenhuizen’ (Vlaanderen) genoemd. In een volgend hoofdstuk volgt
het onderscheid tussen de verschillende termen. In deze alternatieve
woonvorm is de mate van gemeenschappelijkheid van zeer groot belang.
De groep bewoners kan van meerdere gemeenschappelijke
voorzieningen gebruik maken naast hun eigen woonst. De
gemeenschappelijke voorzieningen zijn bv; een wasplaats, een centrale
ontmoetingsruimte, een werkplaats, een tuin,etc.
In Nederland zijn er over het algemeen meer ‘centraal wonen’-projecten
dan in België. Niet alleen het aantal is sinds de jaren ’90 sterk
toegenomen, zowel in Nederland als in België, maar ook de doelgroep
heeft een wijziging ondergaan. Waar het centraal wonen voor de jaren
’90 zich vooral op richtte op alleenstaanden of (één-ouder)gezinnen,
toont nu ook de seniorensector grotere interesse in deze woonvormen.5
In Nederland worden de ‘centraal wonen’-projecten ondersteund door
de Landelijke Vereniging Centraal Wonen uit Utrecht. Waar in België
‘samenhuizen vzw’ en het ‘cohousing platform’ hen onder hun hoede
nemen.
4 Samenhuizen vzw, officieel webadres, Geraadpleegd op 10 januari 2011
op het World Wide Web: http://www.samenhuizen.be 5
Landelijke vereniging centraal wonen, officieel webadres, Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.lvcw.nl/
16
2.1.2 TERMINOLOGIE Er zijn vele soorten termen om groepsgewijze woningbouw te
omschrijven, en bijna evenveel definities voor iedere term. De
terminologie ligt niet vast, noch zijn er duidelijke definities voor. In dit
hoofdstuk wordt een interpretatie gegeven van enkele termen omtrent
groepsgewijze woningbouw. Ze proberen allen een alternatief te geven
voor de ééngezinswoning, waar het sociale contact vaak tot een
minimum is beperkt en het gemeenschappelijk gevoel niet ter sprake
komt.
De definities van deze termen komen uit de inleidende presentatie over
groepswonen tijdens de studiedag ‘Groepswonen is meer dan
groepswoningbouw’ te Gent op 14 oktober 2010 gegeven door Luk
Jonkheere en Hilde Maelstaf van de ‘Samenhuizen vzw’.
GEMEENSCHAPPELIJK WONEN
De term ‘gemeenschappelijk wonen’ wordt in Nederland en Vlaanderen
op een compleet andere manier benaderd.
In Vlaanderen wordt gemeenschappelijk wonen gezien als een
overkoepelende term voor alle verschillende vormen van groepsgewijze
woningbouw met een verschillende maat van gemeenschappelijkheid en
bewonersparticipatie. Hieronder verstaan we het centrale wonen
evenals cohousing en zelfs de leefgemeenschappen en woongroepen
alsook vele andere. Ook het begrip ‘samenhuizen’ wordt in Vlaanderen
gebruikt in deze betekenis.
In Nederland wordt ‘gemeenschappelijk wonen’ gezien als een project
van meerdere woongroepen bij elkaar met vele gemeenschappelijke
voorzieningen. Ze bezitten ook een overlegorgaan, waarin de bewoners
participeren, en de aspecten van het gemeenschappelijke worden
besproken en besloten. De mate van gemeenschappelijkheid is hier zeer
hoog en er worden dan ook vaker activiteiten georganiseerd. Het verschil
17
met centraal wonen ligt erin dat het bij gemeenschappelijk wonen gaat
om woongroepen met eventueel enkele zelfstandige wooneenheden,
waar het bij centraal wonen enkel gaat om zelfstandige wooneenheden
met enkele gemeenschappelijke functies of ruimten. 6
CENTRAAL WONEN
Deze term handelt over projecten die bestaan uit zelfstandige
wooneenheden voor een gezin, koppel of een alleenstaande persoon.
Er is een minimum van één gemeenschappelijke ruimte opgelegd die
gebruikt wordt door de bewoners van de wooneenheden om aan de
definitie te voldoen. Doch zijn de gemeenschappelijke ruimten beperkt
tot de tuin, garages, een wasplaats eventueel een clubhuis of
werkatelier. Indien er meer ‘huiselijke’ ruimten gemeenschappelijk zijn,
spreekt men over groepswonen of cohousing. 7
GROEPSWONEN – COHOUSING
De termen ‘groepswonen’ en ‘cohousing’ worden vaak met dezelfde
betekenis gebruikt. Doch wordt er voor een bepaalde term gekozen
omdat deze beter overkomt of beter de betekenis weergeeft volgens de
gebruikers. Cohousing wordt vaak verkozen boven groepswonen, omdat
groepswonen in de gedachten van de leek vaak wordt verward met
groepswoningbouw. Voor de duidelijkheid wordt hier wel gebruik
gemaakt van de term ‘groepswonen’.
Het verschil in de termen ‘groepswonen’ en ‘centraal wonen’ ligt in het
aantal en de functies van de gemeenschappelijke ruimten. De gedeelde
6 Gemeenschappelijk wonen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het
World Wide Web: http://www.gemeenschappelijkwonen.nl/ 7 Centraal wonen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide
Web: http://www.omslag.nl/wonen/centraalwonen.html
18
ruimten zijn hier vaak meer ‘huiselijk’ gericht. Vaak is er een uitgebreid
aanbod aan gemeenschappelijke ruimten zoals de eetzaal, een keuken,
een zithoek, een speelkamer, een hobbyruimte, een werkatelier,
logeerkamers, e. a. Maar ook de tuin, garages en de wasplaats zijn hier
dan gemeenschappelijk. De belangrijkste eigenschap bij groepswonen of
cohousing bestaat eruit dat de bewoners participatief het proces hebben
meegemaakt van alle fasen van het project. Dit gaat van het initiatief
nemen en de ontwikkeling tot het uiteindelijke beheer. De bewoners zijn
veel sterker betrokken bij het project en zetten zich er veel meer voor
in.8 Een mooi voorbeeld hiervan vinden we in de case studie ‘ La Grande
Cense’.
GROEPSWONINGBOUW
Deze term wordt heel erg veel verward met de term ‘groepswonen’. De
term ‘groepswoningbouw’ is gedefinieerd in het boek ‘Wonen in
Meervoud’ en kan een vorm zijn van centraal wonen. Dit boek verscheen
in 2009 naar aanleiding van een campagne gelanceerd door de Vlaamse
Gemeenschap omtrent groepswoningbouw in Vlaanderen. Waar er bij
groepswonen juist het gemeenschappelijke centraal staat, is dit bij
groepswoningbouw van geen enkel belang. Er zijn dan ook geen
gemeenschappelijke ruimten en er is weinig tot geen
bewonersparticipatie. Wat groepswoningbouw dan wel kenmerkt, is dat
de woningen in groep gebouwd zijn en één architecturaal
samenhangend geheel vormen. Meermaals zijn dit sociale
woningbouwprojecten die door een projectontwikkelaar zijn ontwikkeld.
De bewoners zijn hier dus ook niet participatief betrokken bij het
ontwikkelingsproces. Sociale huisvesting is dus duidelijk
groepswoningbouw en geen groepswonen.
8 Cohousing, Geraadpleegd op 24 januari 2011 op het Word Wide Web:
http://www.cohousingplatform.be/
19
Het boek ‘Wonen in Meervoud’ heeft dan wel voor een nieuwe
vergelijkingsgraad gezorgd met betrekking tot groepswoningbouw. Het
‘WiM’-gehalte van een groepswoningbouwproject was van groot belang
bij de keuze van de projecten die zijn opgenomen in het boek. Dit ‘WiM’-
gehalte houdt in dat de woningen moeten voldoen aan de
basiskwaliteiten van individuele woningen. De behoefte aan een
gemeenschappelijke ruimte is dus niet aanwezig aangezien iedere
woning geheel zichzelf voorziet. Ook moeten de individuele woningen
een architecturale meerwaarde creëren voor de groep of de
gemeenschap. Het project wordt dus als geheel voorgesteld, maar het
zijn allemaal individuele woningen.
WOONGROEP – GEMEENSCHAPSHUIS
Een woongroep is het samenwonen van minimum drie personen die niet
in gezinsverband of door liefdesrelaties samenwonen in één huis.
Een belangrijk aspect is dat ze hier bewust voor kiezen.
Een woongroep wordt vaak verward met een commune. Het verschil
kunnen we vinden in de mate van zelfstandigheid. Waar er bij een
commune alles gemeenschappelijk gebeurt, is er in een woongroep nog
een zekere mate van zelfstandigheid. De bewoners bezitten een aantal
eigen kamers. Er wordt vaak samen gegeten, maar niet altijd.
De eerste woongroepen zijn ontstaan in de jaren ’60 - ’70 in Nederland
en Denemarken. In de jaren ’80 hebben de eerste projecten van
‘gemeenschappelijk wonen’ (Nederlandse definitie) zich gerealiseerd. Dit
waren complexen van verschillende woongroepen die zich konden
richten op gezamenlijke behoeftes zoals zorgvoorzieningen. 9
9 Woongroepen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide
Web: http://www.gemeenschappelijkwonen.nl/
20
LEEFGEMEENSCHAP – WOONGEMEENSCHAP – COMMUNE
De commune, leef- en woongemeenschap komen allen op hetzelfde
neer, ze hebben enkel een andere schaal. De leefgemeenschap is het
grootst, dan komt de woongemeenschap en als kleinste de commune.
Commune is het Latijnse woord voor ‘gemeenschap’ of
‘gemeenschappelijk’. Een commune is dan ook een samenlevingsvorm
waarbij alles gemeenschappelijk gedaan wordt. Evenals alle bezittingen,
die eigendom zijn van de gehele gemeenschap. Een individu gebruikt
enkel het strikt noodzakelijke. De communes komen vooral voor in
Nederland en bestaan uit minimum vier personen, maar meestal zelfs
meer dan acht. De communes zijn doorgaans gehuisvest in een grote
gezinswoning en hebben in Nederland een gemiddelde leeftijd van
25jaar.
De redenen voor het oprichten van communes, woongemeenschappen
of leefgemeenschappen zijn van verschillende aard. Bewoners kunnen
op religieus of spiritueel vlak ervoor kiezen om samen te wonen. Dit
wordt aangetoond in een klooster of abdij. Er bestaan ook politieke
(staats)communes, zoals bij het stadsbestuur van de commune van Parijs
in 1871. De kibboetsen in Israël zijn, in de vorm van een
landbouwkolonie, een vorm van een leefgemeenschap.
In de jaren ’60 en ’70 begonnen de communes vooral in Nederland en
Denemarken bekend te worden. Hier waren het vooral jongeren die zich
aangetrokken voelden door de aparte levensstijl. Ze zetten zich af tegen
de ‘burgerlijke en kapitalistische maatschappij’ waardoor ze de idealen
van de hippies en de flowerpowerbeweging wilden verwezenlijken.
GEEN GEMEENSCHAPPELIJK WONEN
Onder dit puntje vindt u een korte opsomming van enkele
eigenschappen van woonprojecten die niet onder ‘gemeenschappelijk
wonen’ vallen. We hebben het hier over de Vlaamse definitie van
21
‘gemeenschappelijk wonen’ waarbij we de term als overkoepelend
begrip gebruiken voor alle verschillende vormen van groepsgewijze
woningbouw.
o Een externe aanbieder:
De bewoners zijn zelf niet eigenaar van hun woning en
beheren het gebouw niet zelf. De bewoners hebben dus
ook niet actief deelgenomen aan het gehele proces en zijn
dus amper betrokken bij het project. Voorbeelden hiervoor
zijn; een studentenhuis, een opvangtehuis, een rusthuis,
sevice flats,groepswoningbouw, etc.
o Enkel gemeenschappelijke publieke ruimte:
De gemeenschappelijke ruimte die bij de samenwonings-
vorm hoort, is publiek toegankelijk. Dit zorgt ervoor dat de
ruimte door de bewoners niet gezien wordt als ‘hun’
ruimte. Hierdoor zullen de sociale contacten tussen de
bewoners ook veel minder plaatsvinden. Voorbeelden zijn;
een woonerf, een wijk met buurthuis,
appartementsgebouw, etc. zie case studie1.
o Enkel aankoop en/of bouwproces collectief:
De aankoop en/of het bouwproces gebeuren participatief
door een groep, maar door het gebrek aan sociale
contacten achteraf is er geen participatie meer door deze
groep met betrekking tot het project. Deze groep kan
bestaan uit de bewoners die na de aankoop en/of het
bouwproces geen behoefte of mogelijkheid meer hebben
om elkaar op te zoeken. Deze ‘groep’ kan ook een
privéontwikkelaar zijn of ontwikkelaars van sociale
woningbouw.
o Slechts één aspect, zonder gemeenschappelijkheid:
Er is één gelijk aspect te vinden in de motivatie van de
bewoners om een project op te starten. Dit is dus ook de
22
belangrijkste drijfveer voor de samenwerking. Buiten dit
aspect is er geen sprake van gemeenschappelijkheid en is er
dus ook geen verdere participatie. Een voorbeeld is een
ecodorp zonder gemeenschappelijke voorzieningen of
bewonersparticipatie.
SAMENGEVAT
In deze scriptie gaat het verder enkel over groepswonen of cohousing.
Om verdere verwarring te voorkomen wordt in de verdere tekst de term
‘groepswonen’ gebruikt. Bij deze term komt het participatief proces, dat
van zeer groot belang is, duidelijker naar voor. In groep wonen spreekt
voor zich. De ‘groep’ is even belangrijk als het ‘wonen’. De term
‘groepswonen’ werd ook verkozen boven ‘cohousing’ door ‘samenhuizen
vzw’ op de studiedag ‘Groepswonen is meer dan groepswoningbouw’ in
samenwerking met Sint Lucas Hogeschool Gent.
De verschillen in de termen zijn door ‘samenhuizen vzw’ in een
overzichtelijke tabel geplaatst (tabel 2.1). Ze focussen hierbij op de types
gemeenschappelijk wonen die in verschillende landen voorkomen. In
eerste instantie wordt een verschil gemaakt tussen de autonome privé-
woonsten met gemeenschappelijke delen en woonomstandigheden
waarbij er privé kamers voorkomen in één grote woonst. De
gemeenschappelijkheid wordt in de tabel dichter van links naar rechts.
23
Types Gemeenschappelijk Wonen Woongemeenschap (B, NL), samenhuizen (B), habitat collectif (B)
autonome privé-woonsten privékamers
+ gemeenschappelijke delen in een grote woonst
gedeelde ruimte
gedeelde ruimte huishouding huishouding
beperkt : uitgebreid : ten dele samen volledig samen tuin, garages,
wasplaats tuin, garages, wasplaats meestal 3 tot 8 units meestal meer dan 8
units
clubhuis, werkatelier eetzaal, keuken, zithoek, speelkamer,
hobbyruimte, werkatelier, e.a
vaak maaltijden samen Meeste maaltijden samen
Centraal Cohousing Woongroep Leef
wonen gemeenschap atrium-siedlung (D),
… cohousing (B, US, UK) ‘friends-wonen’ (B), commune (B, US),
Habitat groupé (B), centraal wonen (NL), co-location (B, F), communauté (B, F)
self-developed condominium (US)
co-voisinage (FR), boffaelleskaeber (DK) ,
cohabitat (CA),
share house (US), wohngruppe(D)
kollektivhus (S)
twee woonsten tijdelijk spiritueel duo-wonen (NL), Gemeenschaps-
huis
begijnhof
kangoeroewonen
losser gemeenschappelijkheid dichter
(ruimten, voorzieningen, activiteiten, …)
TABEL 2.1:TYPES GEMEENSCHAPPELIJK WONEN, OVERZICHT
24
2.2 KENMERKEN VAN GROEPSWONEN
Er wordt in de politiek in België toch wel nagedacht over groepswonen.
Dit is duidelijk door het voorstel van decreet van Mieke Vogels houdende
de wijziging van het decreet van 15 juli 1997 met betrekking tot het
ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen. 10
In dit voorstel wordt er gewezen op de wijziging in de gezins-
samenstelling die gepaard gaat met een verandering in de
woonbehoeften. De woonbehoeften zijn tegenwoordig zeer flexiebel
doordat de gezinssamenstelling vaker verandert. De behoeften om op
een andere manier samen te leven is dan ook gestegen. Hierbij komt ook
groepswonen naar voren.
De projecten over groepswonen, die met dit decreet in aanmerking
komen, hebben vier gemeenschappelijke kenmerken:
een participatief proces;
het stichten van een intentionele gemeenschap;
uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen;
management van de site door de bewoners zelf.
2.2.1 EEN PARTICIPATIEF PROCES Het voorstel van dit decreet omschrijft het eerste kenmerk als volgt:
‘Bewoners maken deel uit van een initiatiefgroep die de planning en
ontwerp van het project organiseert. De bewoners participeren dus actief
aan het hele proces en nemen de beslissingen als groep.’
In tegenstelling tot groepswoningbouw, waar projectontwikkelaars het
hele ontwikkelingsproces in handen hebben, begint het participatief
10
Vogels, M.,”Voorstel van Decreet houdende de wijziging van het decreet van 15 juli 1997 met betrekking tot het ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen.”, 14 september 2009
25
proces bij groepswonen al heel vroeg. ‘Het denkproces wordt niet door
één expert en met de nodige afstandelijkheid doorlopen, maar door een
groep mensen, gewoonlijk zonder veel voorkennis.’11
In de eerste fase begint een initiatiefgroep met het vastleggen van de
visie en de afspraken. Het is zeer belangrijk dat de participanten
gelijkaardige wensen en verlangens hebben over het project. ‘Uit
onderzoek blijkt dat de energie en de expertise die in de voorfase van
groepswoonprojecten wordt gestoken, bijna altijd zwaar onderschat
worden. Maanden, vaak jaren, gaan op in deze voorfase, waardoor ook
heel wat projecten nooit gerealiseerd worden.’12
In deze fase vallen vaak
mensen af en worden nieuwkomers zwaar op de proef gesteld. De
doorzetters worden vaak omschreven als een bepaald type mensen.
‘Those who could engage in the long and often intense
cohousing process are a special breed, skilled at compromise,
persistence, and commitment to vision.’13
Deze voorfase wordt dus als
het ware gezien als een proefperiode.
2.2.2 HET STICHTEN VAN EEN INTENTIONELE GEMEENSCHAP Het tweede kenmerk wordt omschreven als: ‘De bewoners willen bewust
een gemeenschap stichten. Dit uit zich in de constructie en organisatie
van de site. Plaatsen waar kinderen kunnen spelen worden bijvoorbeeld
centraal gepland zodat iedereen een oogje in het zeil kan houden.’
Dit punt handelt vooral over het beeld dat de participanten het project
willen geven ten opzichte van de omgeving. Dit uit zich in de inplanting
en organisatie van het geheel. Door de vele gemeenschappelijke ruimten
11
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009, p5. 12
Ibid. 13
Kennedy, J.F., “A “green” architect falls in love with frogsong cohousing”, Communities 2005( 127), p50
26
beschikken groepswoonprojecten over een semi-openbaar gebied met
een informeel karakter. Hier is er geen tot weinig sprake van barrières
tussen het privébelang en het gemeenschappelijk belang van de
bewoners. Volgens een onderzoek over margezones14
trekken de
bewoners zich hier niet terug in hun privédomein. Ze krijgen in de
gemeenschappelijke ruimte een eigen plek waarvoor ze zich
verantwoordelijk voelen. Dit semi-openbaar gebied kan op een
psychologische of fysieke manier afgesloten worden van de
buitenomgeving. Groepswoonprojecten zijn over het algemeen wel vrij
open naar de buitenwereld.15
2.2.3 UITGEBREIDE GEMEENSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN Het derde kenmerk wordt in het decreet omschreven als: ‘Elk project
heeft een gemeenschappelijke ruimte die de spil en het hart van de site
uitmaakt. Bewoners kunnen er samen eten, kinderen kunnen er spelen, …
Het lokaal kan ook opengesteld worden voor activiteiten uit de buurt.
Gemeenschappelijke voorzieningen zijn niet beperkt tot de
gemeenschappelijke ruimte. Er wordt vaak ook een ruimte voorzien die
dienst doet als “werkplaats”, of een ruimte waar een wasmachine ter
beschikking staat van de bewoners, etc.’
14
Feeks, & Colijn, Margezones – Overgansgebieden tussen privé- en openbare ruimte, 2010, . Geraadpleegd op 30 mei 2011 op het World Wide Web: http://www.feekesencolijn.nl/ 15
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009, p3.
27
FIGUUR 1: TUIN KATOENSPINNERIJ TE GENT
28
De mate van gemeenschappelijkheid verschilt van project tot project. Dit
wordt duidelijk gemaakt door een vergelijking tussen groepswonen en
groepswoningbouw. Deze vergelijking werd tevens gebruikt op de
studiedag over groepswonen te Gent. 16
Waar men bij groepswoningbouw meestal een beperkte ruimtelijke
gemeenschappelijkheid terugvindt, die zich beperkt tot de toegang en
parking, gaat men bij groepswonen verder met gemeenschappelijke
ruimten, bijvoorbeeld zoals de tuin en een gemeenschappelijk lokaal.
Een tuin is echter niet altijd een garantie voor een geslaagd
groepswonen. Deze tuin in de Katoenspinnerij in Gent (8 apart. en 2
studio’s) kan eerder als kijkgroen bestempeld worden (figuur 1) 17
terwijl
de vroegere speelkoer van het schooltje in Meerhem in Gent de ideale
ontmoetingsplaats is voor de 8 families met hun kinderen die er wonen.
(figuur 2) 18
16
Roosen, S., Groepswonen is meer dan groepswoningbouw, Studiedag Sint Lucas architectuur, 14 oktober 2010 17
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009 18
Ibid.
29
FIGUUR 2: TUIN SCHOOLTJE MEERHEM TE GENT
De gemeenschappelijke ruimten kunnen ook hele andere functies
hebben. De ‘Samenhuizen vzw’ heeft hierover een enquête afgenomen
bij de bestaande gemeenschappen en gemeenschappen in
ontwikkelingsfase in België.
‘Welke gemeenschappelijke ruimten zijn er aanwezig (of worden gewenst
door de initiatiefgroep)?’19
Tabel 2.2
19
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw
30
fietsenberging 34 75.56%
moestuin/boomgaard/kippenren 33 73.33%
tuin 33 73.33%
parking/carport/garages 22 48.89%
verharde zone 20 44.44%
kinderspeelruimte (buiten) 19 42.22%
vergaderzaal 18 40.00%
ingerichte keuken 17 37.78%
wasruimte 17 37.78%
gastenkamer 15 33.33%
werkatelier 14 31.11%
eetzaal 13 28.89%
opbergruimte 12 26.67%
zithoek/salon 9 20.00%
kinderspeelruimte (binnen) 8 17.78%
douche/bad 6 13.33%
ontspanningsruimte 5 11.11%
bureau (pc,…) 4 8.89%
hobby-ruimte 4 8.89%
bar 2 4.44%
jeugdclub 2 4.44%
stille ruimte 2 4.44%
TV-ruimte 2 4.44%
zwembad 2 4.44%
fitness-ruimte 0 0.00%
andere 9 20.00%
TABEL 2.2: WELKE GEMEENSCHAPPELIJKE RUIMTEN AANWEZIG?
31
2.2.4 MANAGEMENT VAN DE SITE DOOR DE BEWONERS ‘De belangrijke beslissingen worden genomen in een gemeenschappelijke
vergadering van alle bewoners. Taken en verantwoordelijkheden
(bijvoorbeeld onderhoud van de gemeenschappelijke ruimte, organiseren
van gemeenschappelijke activiteiten) worden verdeeld onder alle
bewoners.’
Bij het groepswonen is men bewuster over de belangrijke rol die ‘sociale
relaties’ hebben in het leven van de mensen. Deze relaties bepalen ook
in grote mate het slagen van een groepswoonproject. Als het gaat over
het zoeken van nieuwe bewoners, steekt men ook zeer veel tijd in het
selecteren van de juiste personen. Voordat er een sociale relatie
ontstaat, is er een fysieke interactie nodig tussen de verschillende
personen. Deze interactie gebeurt het gemakkelijkst als ze constant
voorkomt: in tijd en ruimte. In een groepswoonproject is er constant
sprake van dergelijke interactie. De bewoners komen elkaar meermaals
per dag/week tegen en bevinden zich zo in de ideale situatie voor het
onderhouden van een sociale relatie.
Naast de sociale relaties is het ook zeer belangrijk dat de bewoners
bereid zijn om engagement te tonen. Dit resulteert vaak in het
organiseren van evenementen en andere gezamenlijke activiteiten.
Hierdoor worden de sociale banden versterkt en ontstaat er een soort
van morele verplichting en zorg voor het project en de anderen binnen
het project.
“Bijvoorbeeld Levinas (1985) wees er reeds op dat de zorg voor de andere
een morele verplichting is en dat deze soms gestimuleerd dient te
worden. Verder stelt hij dat relaties tussen personen ontstaan wanneer
ze met elkaar in contact komen, wanneer ze als het ware “oog in oog”
32
staan en de verantwoordelijkheid of het verantwoordelijkheidsgevoel
ontstaat op dat moment.” 20
De sociale relaties en het engagement zijn dus erg belangrijk voor het
slagen van het groepswoonproject op lange termijn.
Bij iedere vorm van samenwonen zijn er altijd verschillende taken die
opgenomen moeten worden. Bij veel groepswoonprojecten worden deze
taken vaak uitgedeeld aan verschillende werkgroepen, gevormd door de
bewoners. Dit kan al dan niet met een beurtrolsysteem zodat de
bewoners telkens verschillende taken krijgen, gaande van ontspanning
tot onderhoud van de tuin of het zwembad of het beheer van de
financiën.
Een officiëlere vorm van management wordt getoond op de algemene
vergadering. Deze algemene vergadering is vaak wettelijk verplicht door
de vorm van mede-eigendom die het project bezit en wordt voorgezeten
door de syndicus. Bij groepswoonprojecten is dit vaak één van de
bewoners, eventueel in beurtrol.
Tenslotte is het zo dat een goed uitgewerkt huishoudelijk reglement de
mogelijkheid biedt om mogelijke punten van discussie op voorhand op te
vangen. Indien er in de beginfase van het project een goed overleg is
geweest omtrent dit reglement, heeft men al een sterke startpositie.21
20
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009 21
Ibid.
33
2.3 OMGEVINGSPSYCHOLOGIE
De omgevingspsychologie was vooral in de jaren 1960 tot 1980 een zeer
gewaardeerd onderzoeksonderwerp. De bronnen die voor het volgende
hoofdstuk gebruikt worden, dateren dan ook vooral uit deze periode. De
informatie en de theorieën die al bekend waren over de
omgevingspsychologie zullen toegepast worden op het hedendaagse
groepswonen. Het boek ‘Psychologie van bouwen en wonen’,
geschreven door dr. Gerda Smets (1979), is geschreven als leerboek voor
onder andere psychologen en architecten. Hierdoor vormt dit boek een
zeer goede informatiebron voor deze scriptie.
2.3.1 WAT ONDERZOEKT DE OMGEVINGSPSYCHOLOGIE De omgevingspsychologie onderzoekt de wisselwerking tussen het
gedrag en de ruimtelijke factoren die het gedrag beïnvloeden. De invloed
van deze factoren op het gedrag kan voor iedereen anders zijn en is
afhankelijk van de individuele verschillen in waarneming en waardering
van het leefmilieu. Met het fenomenale leefmilieu bedoelen we de
omgeving die door onze zintuigen aan ons wordt weergegeven. Deze
omgeving verschilt van de werkelijke omgeving zoals die uit metingen
naar voren komt. Men zegt ook wel dat de subjectieve of fenomenale
omgeving verschilt van de ‘objectieve’ of fysische omgeving.
Vanuit het standpunt van de mens kan de fysische omgeving opgedeeld
worden in drie aspecten:22
Het ruimtelijke aspect.
Hierbij gaat het om elementen in ruimten ten behoeve van
gebruik door mensen en de psychologische processen die het
22
BTSG (1994, 25 april). Gedrag en omgeving, omgevingspsychologisch onderzoek in het verzorgingshuis. Geraadpleegd op 22 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.btsg.nl/infobulletin/gedragomgeving.html
34
gebruik van die ruimten ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn;
bewegwijzering, breedte van deuren, hoogte van ramen etc.
Het sociale aspect.
Ruimten kunnen contacten bevorderen of juist afremmen,
bijvoorbeeld door bereikbaarheid, toegankelijkheid of mate
waarin een ruimte uitnodigend is.
Het dienstverlenende aspect.
Ruimten hebben invloed op een aantal fysiologische processen
die voor het menselijk functioneren van belang zijn zoals
temperatuur, voldoende licht en gezonde lucht.
De omgeving en de gebruiker zijn dus zeer nauw verbonden. In de
omgevingspsychologie gelooft men dat de omgeving het gedrag
beïnvloedt. Constance Forrest, een Amerikaans omgevingspsychologe en
binnenhuisarchitecte, zegt bijvoorbeeld dat de herinneringen die we aan
eerdere huizen hebben, het gevoel bij een nieuw huis mee bepalen.
Volgens Forrest zijn onze associaties tussen plaatsen en emoties
bijzonder sterk: onbewust maken we allerlei herinnering aan als we in
een ruimte zijn. Als deze herinneringen positief zijn, zal dit de stemming
in een gelijkende ruimte ook positief beïnvloeden.23
We zoeken dus
onbewust ruimten op in welke we ons het prettigst voelen. Dit zijn de
ruimten waar we positieve herinneringen aan hebben die ons voor een
deel ook gevormd hebben.
“Hoe je woont, zegt veel over wie je bent. Zowel je huis als de sfeer en
inrichting ervan weerspiegelen je persoonlijkheid.” (Robert Vernooy,
2001)24
23
Gieles, J., “Waar voelen we ons thuis?” Psychologie 2007( 10), p34-38 24
De Rijcke, S., “Wonen: de illusie van individualiteit” Psychologie 2001(2), p. 44-47
35
“Meine persönliche Meinung in der Sache ist, daß Menschen Häuser
bauen, sich beruflich vor allem mit der Tatsache befassen sollte, daß
Gebäude ihrerseits Menschen >machen<.” (D. Canter, 1969) 25
25
Lee, T., Architekturpsychologie, Theorie aboruntersuchungen Feldarbeit. 1973, Düsseldorf, Verlagsgruppe Bertelsmann GmbH
36
3
37
3 DE EVOLUTIE VAN HET GROEPSWONEN
3.1 DENEMARKEN, ZWEDEN, NEDERLAND
Om de geschiedenis van groepswonen binnen Europa te schetsen,
bekijken we het per land. De evolutie en het voorkomen verschilt
namelijk heel sterk in elk land.
De belangrijkste koplopers op vlak van groepswonen binnen Europa zijn
Denemarken, Zweden en Nederland. Omdat deze drie landen een rijke
evolutie kenden omtrent groepswonen, is er hier gekozen om de
ontstaansgeschiedenis van het groepswonen in deze landen kort toe te
lichten.
3.1.1 DENEMARKEN Denemarken wordt gekenmerkt door zijn lange stabiele geschiedenis vrij
van cultureel pluralisme, invasies en bevolkingsverschuivingen. Dit
zorgde voor een ontwikkeling in de Deense architectuur in
schoonheidsidealen van orde en harmonie, een nauwkeurige
detaillering, goed vakmanschap en vooral een grote bezorgdheid om
‘gemeenschap’ te creëren. Er heerst een grote bewustheid van het feit
dat de fysische omgeving het sociale leven beïnvloed. Zie hoofdstuk 3.3.1
voor een omschrijving van de fysische omgeving.
Tussen de 17de
en de 19de
eeuw ontstonden door grote woningnoden de
eerste grote woonprojecten. Deze projecten leunden sterk aan bij de
Deense denkwijze over de architectuur en werden beschouwd als
functioneel traditioneel. Dit model werd aangehouden tot in de jaren
’40. Hierna ontwikkelden zich geleidelijk aan andere modellen, ook weer
door het steeds toenemende woningtekort. Deze modellen weken
steeds meer af van de traditionele visie, en uiteindelijk werd die zelfs
helemaal genegeerd. In het midden van de 20ste
eeuw, na de 2de
wereldoorlog, evolueerde de woningbouw door de nieuwe
38
geïndustrialiseerde constructietechnologie naar een architectuur die
gebaseerd was op snelheid en kwantiteit. Niet langer op de kwaliteit die
de traditie verkoos.
Het duurde niet lang voordat men de gebreken van deze bouwmethoden
ging ervaren. De woningnood was door de enorme toename aan
(onkwalitatieve) woonsten gedaald en men begon terug een zoektocht
naar de vroegere woonkwaliteiten. In de winter van 1964 bracht de
Deense architect Jan Gudmand-Hoyer een groep vrienden bij elkaar om
te discussiëren over de kwaliteiten van het toenmalige woonaanbod. Ze
waren het erover eens dat noch de buitenstedelijke ééngezinswoningen,
noch de appartementsblokken in de stad overeen kwamen met de
noden voor een aangename woonomgeving. De zoektocht leidde hen
naar de vroegere woonkwaliteiten. Ze herontdekten de oude waarden
van kwaliteit en functionaliteit en kwamen door testen bij een nieuwe,
meer moderne interpretatie van de vroegere woonprojecten. De
bezorgdheid voor de ‘gemeenschap’ keerde terug en de sociale context
herwon zijn belang binnen de fysische omgeving. 26
In de praktijk ontwikkelde deze groep eind 1964 een project met twaalf
terraswoningen georiënteerd rond een gemeenschapshuis en een
zwembad. Al snel volgden er andere projecten met hetzelfde concept.
Ook in andere Europese landen was er een snelle bewustwording van de
gebreken die de industriële revolutie met zich meebracht in de
architectuur. Toch blijft de Deense regering hierbij uniek omdat ze zelf
inspeelde op deze bewustwording en meehielp met het ontwikkelen van
betere woonvormen. Het concept van de ‘bofaellesskader’27
, het Deense
begrip voor groepswonen, werd een gevestigd woonalternatief. Volgens
26
Kums, R., Tussen individualiteit en collectiviteit: leven in woongroep of centraal wonen-project, 2002 27
Debois, A., Wonen anders bekijken: onderzoek rond woongemeenschappen, 2004
39
het onderzoek van Kathryn McCamant en Charles Durrett 28
worden de
groepswoonprojecten in Denemarken gekenmerkt door een viertal
karakteristieken:
het ontwikkelingsproces:
de bewoners organiseren en participeren in het planning- en
ontwerpproces tijdens de ontwikkeling van de woon-
gemeenschap en zijn als groep verantwoordelijk voor alle
beslissingen;
gemeenschapgericht ontwerp:
een fysiek ontwerp dat de gemeenschapszin kan bevorderen;
gemeenschappelijke voorzieningen:
gemeenschappelijke ruimten, ontworpen voor dagelijks gebruik,
die integraal deel uitmaken van de gemeenschap en een
aanvulling zijn op de individuele woonruimten;
bewoners management:
bewoners die zelf het project beheren en onderhouden en
gezamenlijk vergaderen en discussiëren in het belang van de
gemeenschap. 29
Zoals vermeld in hoofdstuk 2.2 worden deze karakteristieken nu ook
gebruikt voor het decreet over groepswonen in België.
Een zeer belangrijk aspect voor groepswonen is de bewonersparticipatie.
De participatie begint al bij het ontwikkelingsproces en bouwt mee aan
het sociale netwerk van het project. Verder in de bewoningsfase is deze
participatie even belangrijk en wordt ze vertaalt door
gemeenschappelijke activiteiten van de bewoners in de voorziene
gemeenschappelijke ruimten. In de meeste projecten wordt er een
28
Mccamant, K., Durrett, C. & Hertzman E., Cohousing: a contemporary approach to housing ourselves, 1994 29
Ibid.
40
‘common house’ voorzien waarin zich een eetruimte, keuken en berging
bevinden. In vele gevallen worden deze ruimten nog aangevuld met een
gemeenschappelijke zit-, speel-, werk- en wasruimte.
In een Deens groepswoonproject bevindt het common house zich
meestal centraal. De aparte privé-woningen bevinden zich rondom dit
gemeenschappelijke gebouw.
“The common house is located in the centre of the lot, surrounded by
low-density or detached dwelling units.”30
In de Deense cultuur is groepswonen de laatste 30 jaar veel
toegankelijker geworden. Het idee wordt er met enthousiasme onthaalt.
Dit kunnen we zien aan het onderzoek dat Hoyer Jan Gudmand in 2009
heeft uitgevoerd in Denemarken. Hij toonde aan dat 30 à 40 % van de
Denen graag in een woongemeenschap zou willen wonen en dat 4% zelfs
bereid is er zelf een op te starten. Momenteel zijn er in Denemarken
meer dan vierhonderd groepswoonprojecten, waarvan 250 specifiek
gericht zijn op senior groepswonen. Momenteel wonen er 50 duizend
Denen in een groepswoonproject. Dit is 0,9% van de totale Deense
bevolking (5.500.510 inwoners).31
30
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries” European planning studies, 2004(12,8) 31
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw
41
3.1.2 ZWEDEN In Zweden spreekt men vooral over collectief wonen, ‘Kollektivhus’.
32
Hieronder verstaan ze: ”A type of housing for various categories where
each household has its own apartment, but with access to communal
spaces such a large kitchen and dining-room and spaces for different
hobbies.” 33
Het gemeenschappelijk wonen heeft in Zweden een moeilijke weg
afgelegd en is verschillende malen verdwenen en terug opgekomen.
De ‘centrale keuken’
Het is begonnen bij het idee van de ‘centrale keuken’. Dit ‘centrale
keuken’-idee is ontstaan tijdens de industrialisatie van Europa. Hier
werden de mensen, door de hoge levensstandaard, ertoe aangezet om
hun nieuwe technische innovaties ook op de woonsector toe te passen.
Zo ontstond het idee dat de gewone huishoudkeuken op een grote
schaal veel efficiënter zou kunnen werken. Er waren in de stad vele
huizen die allemaal een eigen keuken hadden. Als deze keuken
gemeenschappelijk gemaakt werd, konden de kosten van het personeel
ook gedeeld worden. Zo kon de vrouw des huizes minder tijd besteden
aan huishoudelijke taken en kon zij gaan werken buitenhuis.
Het eerste gebouw dat gebouwd werd volgens het idee van de ‘centrale
keuken’ was ‘Fick’s collective’ in Denemarken, Kopenhagen, in 1903.34
32
Kollektivhus, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World Wide
Web: http://www.kollektivhus.nu/english/index_eng.html 33
Vestbro, D., “From Central kitchen to community co-operation -Development of Collective Housing in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009 34
Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009
42
Het werd ontwikkeld door de schoolmeester Otto Fick. Later verschenen
er gelijkaardige gebouwen in Stockholm, Berlijn, Hamburg, Zürich, Praag,
Londen en Wenen.
Het eerste ‘centrale keuken’-project in Zweden noemde men
‘Hemgården Centralkök’ en werd gebouwd in 1905-1907 in Östermalm
te Stockholm. Het was ontworpen door architecten Georg Hagström en
Frithiof Ekman. Er waren zestig appartementen waarvan geen enkel een
eigen keuken bezat. Als alternatief was er in de kelder een grote keuken
met bakkerij die via kleine goederenliften in verbinding stonden met de
verschillende appartementen. De bewoners konden drie maal per dag
eten bestellen aan de keuken via een intern telefoonnetwerk. Het
personeel stond in voor de maaltijden, het schoonmaken van de kamers,
de was, het poetsen van schoenen en het verzenden van berichten.
Kortom alle taken die van ‘de huismeid’ verwacht werden in een
middenklasse gezin in de 19de
eeuw. Het basisidee was dan ook het
gemeenschappelijk gebruik van ‘de huismeid’. Er waren verder geen
gemeenschappelijkheden tussen de bewoners. Het gebouw werd gerund
als een naamloze vennootschap, maar ging failliet in 1918 aan het begin
van de eerste wereldoorlog. De gezinnen die er na de oorlog introkken
hebben in ieder appartement een eigen keuken geïnstalleerd en hebben
de kelderruimten omgebouwd tot feestzalen en hobbyruimten.
Het modernisme
Later werd het gemeenschappelijk wonen of het collectief wonen
(Kollektivhus) gezien als een expressie van het modernisme. Het idee
werd hoofdzakelijk ontwikkeld door architect Sven Markelius en Alva
Myrdal. Zij promoten gemeenschappelijk wonen niet enkel om het
gemeenschappelijk gebruik van ‘de huismeid’, maar ook omwille van de
mogelijkheid die de vrouw des huizes nu krijgt om een betaald werk uit
te voeren buitenshuis. Zo werden er ook meer ‘diensten’ gemeen-
43
schappelijk. Ook de kinderen konden er voordeel uit halen door op te
groeien in een sociale omgeving. 35
Het idee van gemeenschappelijk wonen kreeg veel tegenstand binnen de
arbeidersbeweging, hoewel de leidende modernisten toch een
belangrijke status hadden bij de bevolking. Ze vonden steun bij de
vereniging van vrouwen binnen de arbeidsbeweging. Sven Markelius
hoopte op publieke steun, maar die kreeg hij niet. Hij heeft het eerste
functionele groepswoonproject, samen met enkele radicale vrienden, als
een privé-initiatief opgericht. Het eerste ‘kollektivhus’ werd in 1935 in
Zweden, Stockholm gebouwd en was ontworpen door Sven Markelius.
Het gebouw ‘John Ericsonsgatan 6’ werd opgericht met het oog op de
werkende middenklasse, gezinnen waarvan ook de vrouw een
bijverdienste buitenshuis had. Enkel de radicale intellectuele
modernisten waren echter geïnteresseerd in het project. Het gebouw
was vaak het hoogtepunt in radicale discussies over de sociale
levenskwaliteit. De gemeenschappelijke diensten binnen het gebouw zijn
blijven bestaan tot 1960.
De vrouwenbewegingen
Tussen 1935 en 1950 zijn er nog enkele groepswoonprojecten opgericht
in Zweden. De modernisten hoopten tevergeefs op de steun van de
overheid. De projecten werden uiteindelijk allemaal opgericht door het
privé-initiatief van Olle Engkvist.36
Hij was geïnspireerd door ‘John
Ericsonsgatan 6’ en bouwde nog 6 groepswoonprojecten in Stockholm.
Zijn projecten hadden een specifiekere doelgroep dan hun voorgangers.
35
Sherwood, R., (2002). The study of international multi-family housing, housing prototypes. Geraadpleegd op 20 januari 2011 op het World Wide Web: http://www.housingprototypes.org/ 36
Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009
44
‘Smaragden’, gebouwd in 1938, was enkel voor ongehuwde, werkende
vrouwen. Later kwamen er projecten waar vooral alleenstaande
vrouwen met kinderen toe aangetrokken werden. Zo kreeg het
groepswoonprincipe uiteindelijk toch meer steun. Maar er waren ook
enkele zeer sterke tegenstanders. Een onderzoekscomité van de
regering ‘Bostadskollektiva Kommittéen’, dat enkele rapporten heeft
gepubliceerd, toont aan dat rond de jaren ’50, de regering bereid was
om groepswonen te steunen, maar dat ze werden tegengehouden door
een beweging die de vrouwen aanmoedigde om thuis te blijven en niet
te gaan werken. Deze beweging kreeg in heel Zweden zeer veel steun
van de bevolking, wat groepswonen uiteindelijk onpopulair maakte. De
regering besloot uiteindelijk dat groepswonen enkel een woonvorm was
voor de elite. Omdat hier het personeel de huishoudelijke taken van de
vrouw overnam.
FIGUUR 3: VICIEUZE CIRKEL VROUWEN ZWEDEN
45
De vicieuze cirkel van vrouwen bij gebrek aan residentiële dienst.
Vrouwen hebben dienstpersoneel nodig om in het huishouden hun taken
en verantwoordelijkheden op te nemen. Zonder dienstpersoneel hebben
ze geen tijd om deel te nemen in de politiek. Als vrouwen niet deelnemen,
is woningbouw gepland door mannen zonder rekening te houden met de
behoeften van vrouwen.37
Toen het in 1960 gebruikelijker werd dat de vrouw een bijverdienste
buitenshuis had, werd deze vicieuze cirkel minder belangrijk. Het duurde
echter nog tot 1979 voordat groepswonen weer herontdekt werd, doch
met nog steeds een grote tegenstand door de mannen die wilden dat de
vrouwen thuis bleven.
Hãsselby familiehotel
De naam van dit project spreekt voor zich. Het was een woongebouw
met dienstverlenend personeel en verplichte, gemeenschappelijke
maaltijden. Het was gebouwd als het grootste groepswoonproject (328
appartementen) rond 1955. Dit gebouw heeft tot het einde van de jaren
’70 de discussies over groepswonen in Zweden gedomineerd. Ook hier
werden in de eerste plaats radicale modernisten aangetrokken. Ze
kwamen uiteindelijk in opstand tegen de hoge maaltijdprijzen en de
kosten die ze moesten betalen voor het personeel. Door protesten
werden de gemeenschappelijke maaltijden afgeschaft en zijn de
bewoners zelf beginnen koken in de keukens. Zo ontdekten ze dat deze
vorm van samenwerking ervoor zorgde dat de groep sociaal dichter bij
elkaar stond. Dit werd echter niet toegestaan door de eigenaar van het
familiehotel en ze werden buiten gezet. Maar het idee van groepswonen
37
Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009
46
waar de bewoners zelf participeerden in het onderhoud en de diensten
van het project was geboren en werd enthousiast onthaald.
Een nieuw tijdperk
Alle ‘gemeenschappelijk wonen’-projecten die voor 1975 gebouwd zijn,
waren in Zweden gebaseerd op het delen van de personeelskosten. Toen
in 1975 de laatste van deze projecten zijn deuren sloot, leek het alsof
gemeenschappelijk wonen tot een einde was gekomen. Het tegendeel
bleek echter toen dit de start was van een nieuw tijdperk voor
gemeenschappelijk wonen. Deze keer namen de lokale politici, de sociale
autoriteiten en verschillende huisvestingsmaatschappijen het initiatief.
Toch moest eerst de bevolking overtuigd worden, want het negatieve
beeld van de oude ‘gemeenschappelijk wonen’-projecten leefde nog
sterk. Terwijl al de oude projecten leeg stonden werden veel nieuwe
huisvestingsprojecten gebouwd voor de ouderen en de gehandicapten.
Deze projecten kregen vaak de commentaren van ‘te groot’,
‘onmenselijk’ en ‘gesloten’ te zijn. Hierdoor zijn de autoriteiten, politici
en huisvestingsmaatschappijen op zoek gegaan naar oplossingen.
Een eerste voorstel kwam er in 1977 met ‘Stolplyckan collective housing
unit’ in Linköping. Hier combineerden ze de zorgunits met woonunits
voor gewone gezinnen. De privé-units werden kleiner gemaakt, maar
iedereen kon naast zijn privé-unit ook beschikken over de
gemeenschappelijke ruimten. De woonraad besliste over de activiteiten
en bestond uit de bewoners (zowel de gezinnen als de ouderen), de
sociale autoriteiten en de huisvestingsmaatschappij. Hiernaast richtten
de bewoners ook nog kleinere werkgroepjes op die een specifieke
functie hadden, bijvoorbeeld het plannen van de maaltijden, de tuin
onderhouden, bezoekers rondleiden, etc.
In tegenstelling tot Stolplyckan, stemden de sociale autoriteiten in
Stockholm niet in met dit idee van gemeenschappelijk wonen. Ze
47
beschouwden de collectivisten als een storend element die het domein
van de sociale beroepen probeerde te verdringen. Een ander probleem
was dat vele van deze collectivisten een model wilden dat gebaseerd was
op gemeenschappelijk werk dat zij zelf konden verrichten, terwijl
anderen nog steeds voorstander waren van het model van het
‘gemeenschappelijke personeel’. Hierdoor ontstonden er vele conflicten
in de bestaande projecten.38
Een ander voorstel kwam ook in 1977 via een groepering van vrouwen in
Stockholm. Ze argumenteerden dat het huishoudelijk werk een zeer
belangrijke taak was die ze wilden behouden, maar dat die taak
gemeenschappelijk veel interessanter was, zowel economischer als
tijdsbesparender.
Uiteindelijk werd het model van het gemeenschappelijk wonen waar
bewonersparticipatie gold, gezien als het officiële model voor
gemeenschappelijk wonen in Zweden. Het is duidelijk dat er een lange
weg is afgelegd om tot deze conclusie te komen die nu uiteindelijk al
dertig jaar standhoudt.
Het valt op dat, in tegenstelling tot Denemarken, groepswonen wordt
gekoppeld aan appartementen. Het groepswonen is hier meer gericht op
plaatsen met een hogere dichtheid van bebouwingen dan op open
plekken, zoals in Denemarken het geval is. Het spreekt dan ook voor zich
dat het gemeenschappelijke gedeelte zich niet centraal in het project
bevindt, maar op een plek die iedereen in het project dagelijks passeert,
de inkom.
38
Woodward, A., Grossman, M., & Vestbro, D., The New Generation of Collective Housing Units. Experiments with Social Integration: Administration and Spatial Design,1989, Stockholm
48
“In most of the Swedish cases where high-density apartments are more
dominant, the common house is placed just next to the entrance hall of
the apartment building for easy drop in.”39
De voorzitter van de Kollektivhus-vereniging, Dick Urban Vestbro, meldt
dat Zweden een totaal aantal van 2000 units in groepswonen telt. Dit zijn
niet het aantal projecten, maar het aantal gezinnen dat in de
groepswoonprojecten kan wonen. Hij concludeert dat 1 op 2000 Zweden
in een groepswoonproject woont. Zweden telt in totaal
9.059.651 inwoners. Er wonen dus gemiddeld 0,05% bewoners in een
unit. 40
39
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries”, European planning studies 2004 (12.8) 40
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw
49
3.1.3 NEDERLAND In Nederland wordt er vooral gesproken van centraal wonen. Het eerste
project is ontwikkeld doordat de 35-jarige Lies van den Donk-Dooremaal
uit Nijmegen, in juli 1969, een advertentie had geplaatst in de krant met
de volgende oproep:
“Wie ontwerpt een wooneenheid met een centrale keuken, een eetzaal,
een wasserij, een kindercrèche, studieruimte, gezamenlijk te gebruiken
logeerkamers, en daarboven of daaromheen eigen kleine wooneenheden
voor elk gezin: een woonkamer, wat slaapkamers, een piepklein
keukentje, een douche en een toilet?”41
Door de hoge respons op deze oproep kon het eerste project van
centraal wonen in Nederland van start gaan. Toch was het een
moeizaam proces waar onder andere veel werd nagedacht over het
uitzicht van het project, de bestuursvorm, hoe eventuele conflicten
opgelost zouden worden, wie met wie zou wonen, hoe nieuwe bewoners
gekozen zouden worden, het financiële aspect,etc.
In 1977 werd het project uiteindelijk gerealiseerd en kon de eerste groep
bewoners zijn intrek nemen in de ‘Wandelmeent’ te Hilversum.
Aan de hand van de datums kunnen we concluderen dat het idee
waarschijnlijk is overgenomen van hun noorderburen aangezien er
weinig evolutie was en het ‘centraal wonen’ dezelfde vorm had als in
Denemarken. Het verschil met Zweden ligt hierin dat de regering het in
Nederland direct heeft gepromoot.
Na dit project zijn er nog vele ‘centraal wonen’-projecten gevolgd
waarvan de helft lid is van de LVCW, de landelijke vereniging centraal
wonen. Dit is een overkoepelende vereniging ter bevordering van de
41
Krabbe, R. & Vlug, P., Centraal wonen in beeld deel 1: 1977-1986, 1986,
Rotterdam/Hoogezand: Stichting Huis in eigen Hand/Landelijke Vereniging Centraal Wonen
50
totstandkoming van ‘centraal wonen’-projecten in Nederland. Door
kennis en ervaring helpen ze beginnende projecten bij de opstartfase, en
staan in verdere fases steeds klaar om hun kennis te delen. De LVCW
geeft de volgende betekenis aan het begrip ‘centraal wonen’:
Het stichten van woongemeenschappen met tenminste het volgende
gemeen:
centrale voorzieningen die de bewoners zelf stichten, beheren en
gebruiken;
verantwoordelijkheid voor de centrale voorzieningen en de
algemene gang van zaken bij de gezamenlijke bewoners;
deelnemende personen en huishoudens behouden hun
zelfstandigheid en vrijheid;
gelegenheid voor een verdere uitgroei van gezelligheid,
ontmoeting en solidariteit;
zoveel mogelijk maatschappelijke groepen in de
woongemeenschap vertegenwoordigend, om daarmee een
bijdrage te leveren aan maatschappelijke herintegratie en te
voorzien in de verschillende woonbehoeften van mensen.42
Volgens onderzoek van Peter Bakker in 2009 vinden we in Nederland
zo’n 10 duizend projecten terug die gerelateerd kunnen worden aan
gemeenschappelijk wonen. Let wel, hierbij worden de ‘centraal wonen’-
projecten gerekend, maar ook gemeenschapshuizen en zelfs
samenwonenden waarbij twee of meer gezinskernen een huis delen. De
‘centraal wonen’-projecten zijn in Nederland meestal grootschalig, de
projecten bevatten ongeveer 30 à 70 units. Hier komen deze projecten
meestal tot stand door de samenwerking tussen particuliere
42
Krabbe, R. & Vlug, P., Centraal wonen in beeld deel 1: 1977-1986, 1986,
Rotterdam/Hoogezand: Stichting Huis in eigen Hand/Landelijke Vereniging Centraal Wonen
51
initiatiefnemers en een woningbouwmaatschappij. De laatste jaren zijn
ook de senioren aangetrokken tot centraal wonen. Er zijn in totaal
ongeveer 230 projecten van centraal wonen voor senioren van start
gegaan. 43
43
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw
52
3.1.4 SAMENGEVAT De evolutie van groepswonen heeft dus vooral plaatsgevonden in
Denemarken en Zweden. Hier heeft het zijn huidige vorm aangenomen
en is de verspreiding over Europa langzaam maar zeker begonnen.
Nederland was daarin het eerste land dat volgde.
De opmerkelijke en moeilijke evolutie die in Zweden heeft
plaatsgevonden was vooral te wijten aan de onwil van de regering. Op
dit vlak was er in Denemarken een goede samenwerking en is men veel
sneller tot een duidelijke en goed werkende vorm van groepswonen
gekomen. Het is dus heel belangrijk dat de regering de evolutie van het
groepswonen niet tegenwerkt. Hiervan waren ze zich in Nederland zeker
bewust en hebben ze een voorbeeld genomen aan Denemarken. Terwijl
we in België, zoals de volgende hoofdstukken zullen aantonen, vanuit dit
standpunt helemaal de verkeerde kant op gaan.
Een ander verschil tussen Denemarken en Zweden is de vorm die het
groepswonen heeft aangenomen. In Denemarken worden de projecten
meestal gestart in een gebied met een lage dichtheid van bebouwing,
terwijl dit in Zweden juist in gebieden met een hoge dichtheid is. De
vorm resulteert dan respectievelijk in terreinen met privé-woningen en
een gemeenschappelijk gebouw of in appartementsblokken met een
gemeenschappelijke ruimte of verdieping. In beide landen is de eigen
vorm dominerend met zelden een afwijking.
“These planning tendencies have evolved for many years as to promote
residents’ social contacts in the community” 44
44
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries”, European planning studies 2004 (12.8)
53
3.2 BELGIË
In België is het concept groepswonen veel minder aanwezig dan in de
vorige landen die besproken zijn. Het is nog steeds zeer moeilijk om een
project rond groepswonen op te richten. Toch is er duidelijk interesse
voor zulke projecten. De bevolking wordt vooral tegengehouden door
het ingewikkeld juridisch systeem waar ons land mee opgezadeld is.
Gelukkig is de overheid zich stilaan bewust aan het worden van de grote
vraag naar groepswonen in onze samenleving.
‘… de weinige projecten rond groepswonen die al bestaan tonen aan dat
er veel interesse bestaat naar groepswonen, en dat er een reële vraag
naar is. Het is dan ook niet moeilijk om vast te stellen dat de aanbodzijde
duidelijk achterop hinkt op de vraag. Als deze woonvorm een
evenwaardig alternatief wil worden binnen de waaier van woonvormen
voor ouderen, dan wordt het hoog tijd dat aan die aanbodzijde gewerkt
wordt.’ (PWO i.o.v. KBS, 2004 - B)
Er worden steeds vaker ontmoetingsdagen georganiseerd voor
geïnteresseerden. Zo zijn er lezingen over groepswonen en organiseert
de ‘Samenhuizen vzw’ een jaarlijkse ‘gemeenschappelijkwonendag’
waarbij verschillende groepswoonprojecten de deuren openzetten voor
geïnteresseerden.
3.2.1 SOCIALE CONTEXT Als we naar de evolutie van groepswonen in België kijken, valt het op dat
er een thema is dat vaak terugkomt in de literatuur: ‘de sociale
bewegingen van de jaren ‘60’. 45
45
Kesler, B., Centraal wonen, een onderzoek naar bewonerservaringen en sociaalruimtelijke voorwaarden, 1991, Doctoraatsverhandeling, Wageningen
54
Rond de jaren ’60 ontstonden er verschillende kritische stromingen
binnen de samenleving. Deze kritische stromingen ontwikkelden zich in
een aantal nieuwe sociale bewegingen zoals de vrouwenbeweging, de
vredesbeweging, de milieubeweging, de psychosociale beweging,
kraakbewegingen, onderwijsdemocratisering, etc.
Deze bewegingen kunnen gelinkt worden aan de opkomst van het
groepswonen op twee verschillende manieren. In de eerste plaats op
individueel niveau waarbij de bewoners vaak sympathiseerden of
participeerden in bepaalde bewegingen. En op de tweede plaats dat de
projecten vaak ontstaan wanneer de bewoners doelstellingen hebben
ten aanzien van emancipatie, integratie van gehandicapten, milieu,
wonen en werken, consumptie of nog andere thema’s.
De bewoners willen een bescheiden kritiek op de maatschappij leveren
en staan voor een zoektocht naar een concreet, realistisch alternatief
voor een leefvorm die kan worden ingepast binnen de bestaande kaders.
Belangrijke kenmerken van deze eerste projecten omtrent groepswonen
zijn: het doorbreken van het gesloten gezinsmodel, het streven naar
emancipatie en democratisering en kritiek op de
consumptiemaatschappij. Hiernaast ziet Kesler drie mogelijke
motiveringen van de personen die kiezen voor groepswonen. Deze
motiveringen zijn eenzaamheid, emancipatie en individualisering. In de
beginfase is het duidelijk dat het vooral over emancipatie gaat, maar
momenteel ziet ze de vereenzaming als belangrijkste factor voor de
keuze van het groepswonen. Dit is af te leiden uit het feit dat vooral
alleenstaanden voor groepswonen kiezen. Ze wijst er wel op dat zonder
het individualisatieproces de sterke toename van de alleenstaanden in
onze samenleving niet was ontstaan. 46
Desondanks Kesler hier over
Nederland schreef, kunnen haar motiveringen ook toegepast worden op
46
Kesler, B., Centraal wonen, een onderzoek naar bewonerservaringen en sociaalruimtelijke voorwaarden in Nederland, 1991, Doctoraatsverhandeling, Wageningen
55
de Belgische bevolking. Dit wordt aangetoond in het onderzoeksrapport
van de ‘Samenhuizen vzw’. 47
Ook is er volgens dit recent onderzoek, via een enquête gebleken dat er
vanaf de jaren ’60 steeds meer projecten zijn opgestart in België omtrent
groepswonen. Het gaat hier dan over projecten van het type ‘Centraal
Wonen’, ‘Cohousing’, ‘Woongroep’ en ‘Leefgemeenschap’. Ze bekeken
hier het jaar van opstarten van de projecten waarvan deze datum
bekend was. In totaal registreren ze in België 144 projecten waarvan het
bewonersaantal zeer uiteenlopend is. Van deze projecten situeren zich
22 in de regio Brussel, 63 in Vlaanderen en 59 in Wallonië.
GRAFIEK 3.1 : (ENQUÊTE SAMENHUIZEN):AANTAL PROJECTEN / STARTJAAR
47
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
jaren 60 70-79 80-89 90-99 2000-2009
aantal nieuwe projecten
56
Het is dus duidelijk te zien dat vanaf de jaren ’60 steeds meer projecten
per jaar opgestart werden. Hiernaast zijn er ook nog eens 74 projecten
bekend in diverse stadia van ontwikkeling.
Verder kunnen we ook de verschillen in grootte van de projecten
bekijken. De types die ze hiervoor gebruiken, worden opgedeeld volgens
onderstaande tabel. Zo zien we dat bij groepswonen of cohousing de
projecten vaak het grootst zijn.
GRAFIEK 3.2: (ENQUÊTE SAMENHUIZEN):TYPE PROJECT / AANTAL BEWONERS
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100% 2 of 3
4 tot en met 7
8 tot en met 10
11 tot en met 20 meer dan 20
57
TABEL 3.3: TYPES GEMEENSCHAPPELIJK WONEN
3.2.2 JURIDISCHE CONTEXT De redenen waarom groepswoonprojecten in België zo moeilijk
opgestart geraken, zijn vooral van juridische aard. Voor de start van een
project ondergaan de meeste groepen een juridisch proces van drie tot
zeven jaar en soms zelfs nog langer.48
In deze periode vallen vaak
mensen af omdat het te lang duurt of onnodig veel energie kost.
Bovendien kampen de bewoners van deze projecten ook vaak met
problemen met de sociale zekerheid, het woonbeleid, domiciliëring, etc.
Het juridische systeem laat het groepswonen in België eigenlijk niet toe.
In hun enquête heeft de ‘Samenhuizen vzw’ ook nagevraagd of de
bewoners (en ex-bewoners) van cohousing, centraal wonen en
leefgemeenschappen moeilijkheden waren tegengekomen in de loop
van hun project. Het antwoord hierop geeft duidelijk weer dat een
project opstarten niet eenvoudig is.
48
Jonckheere, L., persoonlijk interview. 18 januari 2011
58
90% van de bevraagden zijn problemen tegengekomen in de loop van
hun project. Het is dan ook realistisch dat maar 1 op 10 opstartende
groepen hun project krijgt verwezenlijkt 49
‘Op dit ogenblik zijn het alleen de ‘die-hards’ en grote durvers die hun
project tot een goed einde kunnen brengen. Voor een doorsnee-mens die
wel belangstelling, maar ook nog koudwatervrees heeft van
gemeenschapswonen, is de drempel gewoon te hoog.’ (Peter Vermeulen,
interview 2009)50
‘Assurément stimulant, l’habitat groupé n’en reste pas moins
extrêmement malaisé à mettre en place. De nombreux problèmes —
juridiques, urbanistiques, architecturaux, financiers, notamment — ne
tardent pas à émerger, décourageant ainsi, dans leur majorité, les
groupes et les particuliers intéressés. Un autre problème rencontré réside
dans l’insuffisance de l’offre, actuellement tout à fait marginale, en
regard d’une demande croissante.’ (Debuigne Benoît et Thys Pascale,
2008 - B) 51
Er is in België nog geen officiële juridische structuur voor groepswonen
beschikbaar, maar er zijn wel enkele alternatieve structuren waarop de
projecten meestal terugvallen. Elke structuur heeft grote nadelen voor
het groepswonen. Ook zijn er hulpvormen die het groepswonen kunnen
helpen.
49
Ibid. 50
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’, 2010 51
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw
59
Hierna volgt een opsomming van de meest voorkomende structuren en
hulpvormen in België.
Eigendom in onverdeeldheid
Je kan huren in onverdeeldheid of aankopen in onverdeeldheid.
Bij huren in onverdeeldheid engageren de huurders zich gezamenlijk en
gaan samen een huurcontract aan. Als een van de huurders vertrekt
moeten de andere huurders zelf een nieuwe huurder selecteren om zijn
plaats in te nemen. Er is dus een grotere zekerheid voor de betaling van
de huur. Dit is een voordeel voor de verhuurder, hoewel deze meestal
niet blij is met een huurcontract in onverdeeldheid. Dit komt omdat de
verhuurder de huurders voor een groot stuk in vertrouwen moet nemen
bij de afspraken die zij onderling maken.
Als je met meerdere personen een aankoopakte ondertekent, vormt dit
een aankoop in onverdeeldheid. De eigenaars bezitten elk een bepaald
percentage van de eigendom. De onverdeeldheid kan wel maar voor
maximaal vijf jaar worden afgedwongen. Hierna mag elke eigenaar de
ontbinding van de onverdeeldheid aangaan door de verkoop van het
geheel te eisen. De andere bewoners zouden dan eventueel wel een
voorkooprecht kunnen krijgen waarbij de eigendom nog steeds in hun
handen blijft.
De structuur van de eigendom in onverdeeldheid wordt meestal
toegepast bij een kleine groep samenwonenden die zeer sterk met
elkaar betrokken zijn en elkaar heel goed vertrouwen. Vaak zijn dit ook
familieprojecten. De formule kan ook worden toegepast voor de eerste
fase van het project waarbij een pand wordt aangekocht. Later wordt dit
dan doorverkocht aan de bewoners.
60
Huur of aankoop door één persoon, met doorverhuring of
doorverkoop.
Het huren door één persoon met doorverhuring geeft deze persoon een
uitzonderlijk statuut. Zijn onderhuurders hebben geen rechtstreeks
contact met de eigenaar en moeten daardoor enkel verantwoording
afleggen aan de hoofdhuurder. Deze is dan wel aansprakelijk voor de
gehele huur ten opzichte van de eigenaar. Hij kan zich echter wel
indekken voor de lasten door goede (door)verhuurcontracten op te
stellen. Dit gebeurt best in samenwerking met een notaris. De
hoofdhuurder is ook verantwoordelijk voor wanbetaling, schade aan de
woonst en het vertrek van een onderhuurder. De notaris moet in de
contracten ook rekening houden met een situatie waarin de
hoofdhuurder vertrekt. Er moeten zeer duidelijke afspraken gemaakt
worden tussen de bewoners vanwege de verschillende statuten die ze
dragen.
Bij het aankopen door één persoon met doorverhuur zitten we in
dezelfde situatie als bij huren door één persoon met doorverhuur. De
hoofdhuurder wordt hier eigenaar en de rest blijft hetzelfde als bij
verhuur omdat het nog steeds allemaal huurders zijn.
Aankopen door één persoon met doorverkoop geeft niet zo veel
implicaties omdat iedere koper erna zelf eigenaar wordt van zijn
gekochte eigendom. Er moeten enkel zeer goede afspraken gemaakt
worden in verband met het samen ‘leven’.
Vereniging zonder winstoogmerk (VZW)
Een VZW kan het groepswonen helpen bij verschillende aspecten van het
samenwonen. Voor de bewoners die over hun eigendommen bezitten,
vormt zij, naast de entiteit die de eigendom regelt (vereniging,
vennootschap), een bijkomende structuur die instaat voor andere zaken.
Bijvoorbeeld: de organisatie van het samenwonen, de taken van een
syndicus, bijkomende (publieke) activiteiten, etc. Een VZW wordt vaak
61
opgericht bij woongroepen met een zorgaanbod (zoals ouderen,
mindervalide,etc. ) of bij groeperingen met een spiritueel of
maatschappelijk accent. Het is een soepele juridische vorm die door zijn
weinige formaliteiten en zijn beperkt startkapitaal relatief eenvoudig op
te starten is. De winst of eigendommen blijven steeds in de VZW. Het is
dus ook niet mogelijk om bij verhuis het geïnvesteerde kapitaal terug te
vorderen van de VZW.
Tontine of beding van aanwas
Als men bij een gezamenlijke aankoop in de verkoopsovereenkomst de
samenwonende partners wil beschermen tegen negatieve en overbodige
fiscale bijkomstigheden in geval van een overlijden van één van de
partners, kan men best een tontineclausule in het verkoopcontract
opnemen. Bij het overlijden van een van de mede-eigenaars zal het goed
nu in eigendom of in vruchtgebruik (in dit laatste geval worden de
wettige erfgenamen niet buiten spel gezet) blijven van de andere
samenwonende partners. Enkel de verkoper kan de tontine tot stand
brengen in het verkoopcontract. Het grote nadeel van de tontine is dat
ook enkel de verkoper eventuele wijzigingen kan aanbrengen aan de
tontine. Er kunnen dus ook geen nieuwe eigenaars toetreden tot deze
tontine in geval van doorverkoop.52
53
54
Deze formule wordt vaak gebruikt bij kloostergemeenschappen, maar
kan ook voorkomen bij samenwonenden. Dit gebeurt echter niet zo veel.
Vereniging van mede-eigenaars (VME) – basisakte
appartementsgebouw
52
Michiels, D., Overzicht rechtspraak Tontine en aanwas. 2004, Larcier 53
Ruysseveldt, J., Samenwonenden en onroerend goed: notariële praktijk studies. 2007, Knokke-Heist, Kluwer 54
Ruysseveldt, J., Familie op maat verslagboek van het notarieel congres. 2005, Knokke-Heist, Kluwer
62
Deze vorm komt het meest voor bij groepswonen. Het is de juridische
vorm die de meeste oplossingen biedt voor de problemen waarmee
projecten van samenwonenden te maken hebben. Hierbij bezit iedere
partner zijn eigen woning en een deel van de gemeenschappelijke
ruimten, meestal uitgedrukt in duizendste. Dit systeem werkt met de
basisakte van een appartementsgebouw. Hoewel hier de
gemeenschappelijke ruimten vaak beperkt zijn tot de trappenhal
eventueel met lift en de inkom, gaat het bij groepswonen over grotere
ruimten en soms zelf een heel gemeenschappelijk gebouw. Doch dit
verandert juridisch niets aan de toepassing. De basisakte van een
appartementsgebouw staat ook in voor de rechten, plichten en beheer
(reglement van mede-eigendom) van de gemeenschappelijke delen en
voor de dagelijkse gang van zaken (reglement van orde).
De ‘Vereniging van mede-eigenaars’ beheert het project. Ze beslissen
over de regels, over beperkingen die opgelegd kunnen worden aan
individuele veranderingen van de woningen en ze zamelen bijdragen in
voor het onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen. De
financiële aspecten worden geregeld door de syndicus. Dit kan een
individu zijn of een vereniging (zie vzw). Iedere eigenaar heeft een
stemrecht bij de vereniging van mede-eigenaars in functie van zijn
financiële inbreng of zijn duizendste.
Als de eigenaars hun woningen verhuren hebben de nieuwe huurders
geen stemrecht bij de VME omdat ze geen eigenaar zijn. Meestal wordt
dit opgevangen door de oprichting van een VZW met de bewoners. De
huurders behoren wel tot de bewoners en hebben hier dus wel een
stemrecht.
Een groot voordeel van dit systeem is dat het heel bekend is binnen de
vastgoedsector. Dit zorgt voor een betere vertrouwensband naar
externe betrokkenen (banken, samenwerkingspartner, etc.).
63
3.2.3 KNELPUNTEN De ‘Samenhuizen vzw’ heeft voor België een knelpuntennota
gepubliceerd over de problemen die projecten reeds zijn tegengekomen
in verband met de juridische wetgeving. De laatste versie van deze nota
is gepubliceerd in juni 2007 en is opgesteld door L. Jonckheere en R.
Kums. Dit hoofdstuk is gebaseerd op deze nota, aangevuld met
informatie verzameld uit interviews en de Belgische wetgeving.
Knelpunten in verband met inschrijving in de gemeente en de sociale
zekerheid/ bijstand.
Op dit gebied ontstaan het snelst problemen en komt ook vaak
rechtsonzekerheid voor doordat de bevoegde diensten per regio (of
soms zelfs per ambtenaar) de regelgeving anders interpreteren.
Inschrijving in de gemeente.
‘Iedere gemeente heeft een eigen reglement in verband met
groepswonen. Daarom kan je als groep, als je een site gevonden hebt,
best even gaan informeren naar de standpunten van de gemeente. Het
bespaart je heel erg veel werk als de gemeente positief meewerkt aan de
vooruitgang van het project.’ (interview D. Vansintjan- De Molen Van
Rotselaar- 2011)
De meer gekende vormen van groepswonen worden vaak wel erkend
door de gemeente, bijvoorbeeld bejaardentehuizen, klooster-
gemeenschappen, studentenhuizen, etc. Voor alle andere situaties wordt
je ofwel afzonderlijk gedomicilieerd (met eigen huisnummer (12 bus 1,
12 bus 2, 12 bus 3 of 4A, 4B,4C) of wordt er uitgegaan van het systeem
van één gezinshoofd en gezinsleden. Ook moet er rekening gehouden
worden met de lokale regelgeving omtrent woonzones. Je fungeert als
een (uitgebreide) familie. Aangezien de regelgeving hieromtrent geen
exacte definities bezit, wordt dit vaak verschillend geïnterpreteerd.
64
De domiciliering is een belangrijke basis voor een aantal andere diensten
om je als alleenstaande of als samenwonende te beschouwen.
Werkloosheid
Het budget van een werkloosheidsuitkering is verschillend naargelang je
woonsituatie. Bij alleenstaanden is de werkloosheidsuitkering groter dan
bij samenwonenden.
De definitie om iemand als samenwonend te beschouwen wordt door
het R.V.A. (rijksdienst voor arbeidsvoorzieningen) als volgt aangegeven:
‘Samenwonen betekent dat twee of meerdere personen samen onder
hetzelfde dak wonen en gemeenschappelijk de belangrijkste
huishoudelijke aangelegenheden regelen. Diegenen die tijdelijk om
beroepsredenen een andere verblijfplaats hebben worden eveneens
geacht samen te wonen.’
Onder ‘de belangrijkste huishoudelijke aangelegenheden’ bedoelt men
volgens de knelpuntennota: sanitair, keuken, bel, brievenbus en de
praktische organisatie van de huishouding (al dan niet
gemeenschappelijk eten, inkopen doen en poetsen).
Ook het financiële aspect is van belang. Als je financieel voordeel haalt
uit het samenwonen, zijn de R.V.A.-controleurs sneller geneigd het als
samenwonend te beschouwen. Dit kan meestal blijken uit een
gemeenschappelijk budget voor het huishouden wat in vele
groepswoonprojecten voorkomt.
Een alleenstaand persoon is iemand die zijn eigen huishouden regelt en
geen kosten deelt met de (eventuele) andere bewoners, ook al zijn er
beperkte gemeenschappelijke voorzieningen zoals een badkamer, een
toilet of keuken.
Uit deze twee definities blijkt duidelijk dat het bij vele gevallen van
groepswonen ter discussie kan staan of men alleenstaand of
samenwonend is. Volgens de knelpuntennota kijken de R.V.A.-
65
controleurs vooral naar de feitelijke situatie. Indien er een onderlinge
taakverdeling bestaat voor het onderhoud of de voeding, dan beschouwt
men dit als samenwonend. ‘De manier van leven is bij groepswonen
echter zeer dynamisch’55
. Het kan snel veranderen en de bewoners
kunnen ook voor korte termijnen beslissen om een deel van de
huishouding gemeenschappelijk te doen. De vraag is dan of mensen met
een werkloosheidsuitkering financieel gestraft moeten worden omdat ze
bewust gemeenschappelijk willen wonen.
Leefloon (Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn - O.C.M.W.)
Het leefloon is een uitkering die in 1974 door de wet op een
bestaansminimum of gewaarborgd inkomen is doorgevoerd. Het wordt
toegereikt aan al wie geen toereikende bestaansmiddelen heeft. Ook het
leefloon wordt berekend aan de hand van de woonsituatie, alleenstaand
of samenwonend, hoewel het O.C.M.W. andere normen hanteert over
de definities van deze termen dan het R.V.A.56
.
Het O.C.M.W. baseert zich vooral op eigen vaststellingen van de feitelijke
toestand, zelfs als de inschrijving in de gemeente het tegendeel beweert.
Ze hanteren hiervoor een aantal criteria die in iedere gemeente anders
kunnen zijn. In de knelpuntennota wordt omschreven dat voor hen
‘samenwonen’ betekent dat er gebruik wordt gemaakt van
gemeenschappelijke delen, zoals woonkamer, keuken en badkamer.
Dezelfde voordeur delen kan ook meetellen. In sommige gemeenten kan
er ook rekening gehouden worden met het feit of er één dan wel
meerdere huurcontracten zijn, en met de huurprijs die elkeen betaalt.
55
Vansintjan, D., persoonlijk interview, 16 januari 2011 56
Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, Geraadpleegd op 15 mei 2011 op
het World Wide Web: http://www.rva.be/
66
Sinds de nieuwe aanpassing in de wet van 26 mei 2002 betreffende het
recht op maatschappelijke integratie57
, is het leefloon voor
samenwonenden beduidend minder dan voor de alleenstaanden. Dus
ook hier ondervinden bewoners van groepswoonprojecten grote
nadelen.
Belastingen
Voor de belastingen heeft het vooral belang of de samenwonenden
gehuwd zijn of niet. In de belastingsgids van 2010 beperkt men zich bij
de definitie van wettelijk samenwonenden tot de toestand van
samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd (het
zgn. samenlevingscontract).
57
Artikel 34. – Par. 1. – In geval de aanvrager gehuwd is en onder hetzelfde dak woont, of een feitelijk gezin vormt, met een persoon die geen aanspraak maakt op het genot van de wet, moet het gedeelte van de bestaansmiddelen van die persoon in aanmerking genomen worden, dat het bedrag overschrijdt van het leefloon bepaald door de categorie van begunstigden bedoeld bij artikel 14, par. 1, 1°, wet op sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu. 26 mei 2002
67
4
68
4 MOTIEVEN VOOR GROEPSWONEN
4.1 MOTIEVEN VAN SAMENWONEN VOOR DE BEWONERS
Om het groepswonen beter te begrijpen worden de motieven van de
bewoners besproken. Bij de bespreking van de evolutie in Denemarken,
Zweden en Nederland zijn er al enkele naar voren gekomen.
In Denemarken ontwikkelde men, door het tekort in het woningaanbod,
een nieuwe manier van samenwonen. De sociale context werd hier
herontdekt en het gemeenschapsgevoel herwon zijn belang binnen de
fysieke omgeving.
Zweden hechtte in de beginfase vooral belang aan de
gemeenschappelijke diensten die het wonen voor de bewoners
economischer en tijdsbesparender maakten. Later ontdekte men ook de
sociale voordelen die samenwonen met zich meebracht.
Hiernaast zijn er ook nog andere motieven zoals bijvoorbeeld
groepswoonprojecten met een zeer specifieke doelgroep. De gevolgen
van deze motieven worden hier verder uitgelegd.
4.1.1 SOCIAAL De sociale meerwaarde wordt door de bewoners vaak als een van de
belangrijkste motieven gezien.
“… we’re longing for a way of life that’s warmer, kinder, more
wholesome, more affordable, more cooperative and more connected “
(Christian Diana Leafe, 2003 - USA)
Sociale meerwaarde betekent voor de bewoners een
samenhorigheidsgevoel, steun en contact. Dit wordt omschreven door
het begrip ‘sociale relatie’. In hoofdstuk 3.2.4 werd uitgelegd dat deze
69
sociale relaties een heel belangrijke rol spelen in het groepswonen. Ze
verhogen de levenskwaliteit en de gezondheid door een minder
stressvolle omgeving.58
Ook de integratie en ondersteuning van senioren
in de projecten speelt hierin mee. In Nederland wordt er bij de
groepswoonprojecten speciaal op gelet dat er zoveel mogelijk
maatschappelijke groepen in het project aanwezig zijn (zie hoofdstuk
3.1.3). Dit helpt de bewoners ook met andere aspecten van het
samenwonen. Bijvoorbeeld de opvang van de kinderen door de ouderen
als de ouders gaan werken. De gemeenschappelijke activiteiten geven de
bewoners ook de kans om sociaal te leren functioneren. Dit stimuleert
hun zelfontwikkeling.
De sociale relaties binnen het groepswonen zorgen ook voor een veiliger
gevoel. Dit gevoel wordt nog versterkt door het semiprivate karakter dat
het project meestal draagt.
“Het veiligheidsgevoel hangt veel meer af van het kennen van zijn buren,
dan van sloten en muren.” 59
4.1.2 PRAKTISCH De praktische voordelen bij groepswonen zijn waarschijnlijk het grootst.
Door de gedeelde infrastructuur van de gemeenschappelijke delen,
ontstaat er voor de bewoners een grote tijdswinst in het gebruiken en
onderhouden hiervan. Door het onderhoud in werkgroepen te verdelen,
wordt het efficiënter en lichter.
58
Positano, R., “The mystery of the Rosetan people”, New York Daily News, 2007 59
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in
België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar
oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport
Samenhuizen vzw
70
De tijdswinst die de bewoners hebben, vergroot zelfs nog door de
gemeenschappelijke maaltijden. Ontspanning, hobby’s, kinderopvang en
vriendenbezoek vergen geen verplaatsing meer als ze binnen de
gemeenschap plaatsvinden. Ook het delen van kennis en vaardigheden
gebeurt spontaan in de sociale omgeving van het groepswonen.
4.1.3 ECONOMISCH Bij het opstarten is een groepswoonproject voor de participanten niet
goedkoper als bij het bouwen van een privé-woning. Dit is een
vooroordeel waarmee deze projecten vaak geconfronteerd worden in de
eerste fase van het zoeken naar geïnteresseerden. De privé-woning bij
groepswonen is door de bewuste kleinschaligheid goedkoper, maar
opgeteld met de deelkosten van de gemeenschappelijke infrastructuur,
geeft dit een gelijkwaardig startkapitaal als een gehele privé-woning.
Toch brengt groepswonen in het begin al enkele economische voordelen
met zich mee. De kosten van de architect en aannemers kunnen wel
gedeeld worden. Bij groepswonen willen de bewoners vaak zoveel
mogelijk zelf doen om de groepssfeer te bevorderen.
Het delen van de infrastructuur en de middelen is het grootste
economische voordeel. Extra’s, zoals een gastenkamer, atelier,
zwembad, sauna, boot,etc. , zijn nu economisch sneller haalbaar.
4.1.4 ANDERE Sommige groepswoonprojecten richten zich enkel op een specifieke
doelgroep. Zo zijn er bijvoorbeeld enkele spirituele groepen die hun
geloof en tradities als motivatie voor het groepswonen zien. En er zijn
groepen die zijn ontstaan rond een gemeenschappelijke, duidelijke,
beweegreden. Hieronder verstaan we de groepen met een utopische
visie zoals de vroegere radicale bewegingen in Zweden. (zie hoofdstuk
4.1.2)
71
4.2 MEERWAARDE VAN SAMENWONEN VOOR
MAATSCHAPPIJ EN MILIEU
Vele voordelen komen ten goede aan de bewoner, maar andere
overstijgen dit niveau en bezitten een brede maatschappelijke
meerwaarde. 60
Een groepswoonproject bevordert de samenhang van het buurtleven,
ook buiten het project. Door het sociale karakter van de bewoners is er
een grotere integratie in de wijk mogelijk. Het semiprivate karakter zorgt
voor een grotere veiligheid en meer sociale controle binnen het project,
zowel voor internen als externen. De bewoners hebben ook meer
respect voor de leefzone door hun gedeelde verantwoordelijkheid.
Hierdoor ontstaat ook een bewuster burgerschap dat ze naar de
buitenomgeving tonen.
De meeste groepswoonprojecten delen ook een ecologisch bewustzijn.
Dit toont zich in de eerste plaats al in het verantwoord gebruik van de
ruimten door het compact bouwen van de privé-woning, maar ook in het
gemeenschappelijk gebruik van de infrastructuur. Het waterbeheer en
energiegebruik worden ecologisch aangepakt door het installeren van
alternatieve energiebronnen of het delen van een wasmachine.
De term ‘eco-dorp’ beschrijft de groepswoonprojecten die vooral met
ecologie bezig zijn. Ze voorzien geheel of gedeeltelijk in hun eigen
behoeften. Een voorbeeld hiervan is Earthsong Eco-Neighbourhood
(Waitakere - NZ)61
, waar zelfs de woningen gemaakt zijn van stroleem.
60
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België:
Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen, stand van
zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen vzw 61
Ibid.
72
5
73
5 MENS EN OMGEVING Het functioneren van een groepswoonproject lukt pas als er een juiste
mix is van vele verschillende factoren die het groepswonen beïnvloeden.
In hoofdstuk 3.2.1 is er al vermeld dat de groep een heel belangrijke rol
hierin speelt. Verder leert de omgevingspsychologie ons het belang dat
de omgeving heeft op het gedrag van de bewoners.
Het gedrag van de bewoners van groepswoonprojecten wordt dus
enerzijds door de groep beïnvloed en anderzijds door de omgeving,
ofwel door de sociale omgeving ofwel door de ruimtelijke omgeving.
In de volgende hoofdstukken onderzoeken we op welke manier het
gedrag door de omgeving bevorderd of verhinderd kan worden en de
mate waarin dit gebeurt.
5.1 OP WELKE MANIER BEÏNVLOEDT DE OMGEVING HET
GEDRAG?
Een antwoord op deze vraag zien we in de studies van verschillende
omgevingspsychologen. Ze onderzochten het verband tussen de
ruimtelijke omgeving en de ruimtelijke behoeften. Een van de manieren
hiervoor is het aanbrengen van wijzigingen in de omgeving en zien hoe
dit het gedrag van personen beïnvloedt.62
Vooral over de invloed van
ruimtelijke factoren op sociaal contact en sociale zelfstandigheid werd al
vrij veel onderzoek verricht. Sommer heeft in 1969 een onderzoek
gedaan over de optimale gesprekstoestand van twee personen in een
ruimte.63
Volgens hem werd de optimale praatafstand zelfs kleiner
62
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer 63
Sommer, R., Personal space: the behavioral basis of design. 1969, Englewood Cliffs, Prentice Hall
74
naarmate de ruimte groter wordt. Hoe groter de kamer, hoe dichter de
mensen bij elkaar willen zitten.
In het beoordelen van de aanpassing van het gedrag aan de omgeving
kan men de onderzoeken opdelen in drie criteria die men vernoemt in
Psychologie van het bouwen en wonen door Gerda Smets. Deze criteria
zou een ontwerper kunnen gebruiken om te zien wat het effect zou zijn
van een bepaalde ontwerpbeslissing.
De vergelijking tussen het fysische en het waarnemingsgegeven
Men gaat na welke factoren effect hebben op de grootte van de
illusie, oftewel, hoe sterk de waargenomen wereld verschilt van
de objectieve wereld. De hoek gevormd door de pijlpunten van
de Müller-Lyer illusie is zo’n factor.
FIGUUR 4: MÜLLER-LYER ILLUSIES WAAR DE HOEK VAN DE PIJLPUNTEN
GEVARIEERD IS.
In figuur 4I is de illusie groter dan in figuur 4II. In beide gevallen
zijn a en b fysisch even lang maar worden ze anders
waargenomen. Bewust toegepast kan de ontwerper deze
methode gebruiken als hij de tussenruimten open of gesloten
wil laten lijken.
De Opinie –consensus
Dit criterium is kenmerkend voor de experimentele esthetiek.
Dit is een verouderde wetenschap die te maken heeft met de
studie van klassieke verhoudingen, verbonden met het kijkende
75
en keurende oog64
. Datgene waarover de proefgroep het eens
is, wordt als aangepast beschouwd en afwijkingen worden
geklasseerd als irrelevant. De opinie van de groep kan in zijn
geheel veranderen door veranderingen in het ontwerp. Als er
bijvoorbeeld een zwembad komt, is iedereen opeens wel bereid
om een stuk van de privétuin op te geven.
Een voorkeursmeting
De vergelijking tussen het vertoonde gedrag en het gewenste.
Een voorbeeld hiervoor is het wensen om meer contact te
hebben met de buren. Het kan zijn dat mensen iets anders
willen dan wat ze doen. Zelfs als de mogelijkheid er is om het
gewenste na te streven. Hier zou de ontwerper de voorkeuren
nog meer moeten stimuleren door ze duidelijker aanwezig
maken.
Een ander belangrijk gegeven om rekening mee te houden in de
onderzoeken over de omgevingspsychologie is de statisfiers-dissatisfier
hypothese van Herzberg.65
Deze is ontstaan als kritiek op de
woonvoldoenings- en woonwensen onderzoeken van Burie.66
“De
tevredenheid met de huisvesting ontstaat als resultaat van een
wisselwerking tussen persoon en omgeving.”, aldus Smets. Het resultaat
wordt in de eerste plaats bepaald door de eigen woonsituatie. In de
onderzoeken van Burie tonen de meeste personen een grote
tevredenheid bij een beschrijving over hun eigen of een gelijkaardige
situatie. Volgens Smets wordt dit gevoel versterkt bij mensen die een
positief beeld van zelfrealisatie hebben.
64 De Heer, J., De architectonische kleur: de polychromie in de puristische
architectuur van Le Corbusier. 2008, Rotterdam, Uitgeverij 010, pp. 33 65
Herzberg, F., Mausner, B., & Snyderman, B., The motivation to work. 1962, London, Chapmann & Hall 66
Burie, J., Wonen en woongedrag: verkenningen in de sociologie van bouwen en wonen. 1972, Meppel, Boom
76
Sommige factoren, de satisfiers, verhogen vanaf een neutraal punt de
tevredenheid, maar hun afwezigheid leidt niet tot ontevredenheid.
Andere factoren daarentegen, de dissatisfiers, hebben een nauw
verband met ontevredenheidsgevoelens. De aanwezigheid ervan leidt
niet tot tevredenheid, maar de afwezigheid ervan brengt
ontevredenheid met zich mee. Voorbeelden van dissatisfiers; de
afwezigheid van een badkamer, toilet, keuken, voldoende bergruimte of
centrale verwarming brengt duidelijk een ontevredenheidsgevoel met
zich mee. Zaken zoals een mooi uitzicht of een zwembad zijn duidelijk
satisfiers. Uit een onderzoek van Koopman blijkt dat, voor mensen die
sinds lang in het groen wonen, groen een dissatisfier wordt. Terwijl dat
voor mensen die in de stad wonen een satisfier is. De eigen woonsituatie
speelt hier dus weer een belangrijke rol. 67
Rekening houdend met de drie criteria en de satisfiers-dissatisfier
hypothese, merken we enkele bijzonderheden op in het onderzoek naar
de gedragsverandering door de omgeving.
5.1.1 GEWENNINGSNIVEAU Zoals eerder is vermeld, toont men vaak een hoge tevredenheid over de
eigen woonsituatie of een situatie die erg lijkt op de eigen woonsituatie.
Dit kan verklaard worden door de onderzoeken over het
gewenningsniveau van de omgeving van Helson. Het verband tussen de
voorkeur voor omgevingsfactoren zoals kleur, warmte of woonplaats, en
de gewenning eraan is persoonsgebonden. Dit verband heeft Helson
omgezet in een vlindercurve met twee pieken, zoals in figuur 5
67
Koopman van den Boogerd, H., Betekenis van het groen voor de mens. 1967, Amsterdam, Siswo
77
FIGUUR 5: HELSON'S MODEL (1959, 1964)
Men verkiest meestal niet de prikkel waaraan men het meest gewend is,
maar een die daar iets van afwijkt. Als de prikkel teveel afwijkt van het
gewenningsniveau, wordt hij als onplezierig ervaren. Een prikkel op het
gewenningsniveau is noch aangenaam, noch onaangenaam. Hij is
neutraal. “Als men gaat verhuizen verkiest men een woonplaats die iets
afwijkt van de huidige woonplaats, maar niet teveel. Het heeft dan ook
geen zin om woonwijken te ontwerpen die sterk afwijken van het huidige
gewenningsniveau.” aldus Smets.68
Helson’s model is gebaseerd op een bewering van McClelland over
prestatiemotivatie. Hij stelt dat een situatie alleen tot presteren aanzet
als zij een beetje afwijkt van de gewone toestand. Een matige afwijking
geeft een matige emotionele opwinding. De curve in figuur 6 toont aan
dat een matige opwinding de grootste voorkeur geniet. Dit is natuurlijk
persoonsgebonden.
68
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer
78
FIGUUR 6: HET VERBAND TUSSEN OPWINDING EN VOORKEUR OF PRESTATIE.
Niet iedereen is even prikkelbaar waardoor niet iedereen op hetzelfde
punt van de curve start. Sociaal gerichte mensen, zogenaamde
extraverten, starten laag. Hun grootste voorkeur ligt dan ook bij veel
stimulatie. Dit zijn ook de mensen die in groepswonen geïnteresseerd
zijn. In zichzelf gekeerde mensen, introverten, hebben daarentegen
minder prikkeling nodig om tot dezelfde optimale opwindingstoestand te
komen.69
Extraverten verkiezen een situatie die een matige spanning
opwekt, terwijl introverten juist een rustgevende omgeving verkiezen.
Groepswonen is een levenswijze die een grote afwijking toont van de
‘normale’ woonsituatie. Het is een geheel andere levenswijze. Hiervoor
is het dus nodig dat de deelnemers extroverte personen zijn. Zij hebben
een voorkeur voor deze grotere afwijking door hun sociaal gerichte
instelling. Deze theorie toont aan dat groepswonen niet voor iedereen is
weggelegd. Mensen die meer introvert zijn zullen het groepswonen als
negatief ervaren omdat de opwindingsgraad voor hun te hoog is.
De scheiding van extroverten en introverten gebeurt in de zware
opstartingsfase. Door de duur en de intensiteit van deze periode haken
69
Eysenck, H., “An experimental study of aesthetic preference for polygonal figures.” Journal of General Psychology, 1968(79), pp. 3-17
79
de introverten af. Ook voor mensen die later bij het project betrokken
geraken is er een zwaar selectieproces. Het is zeer belangrijk dat ze goed
bij de groep passen en dat ze deze andere levenshouding als positief
ervaren. 70
5.1.2 EENVOUDIGHEIDSPRINCIPE Dit principe is zeer belangrijk voor de ontwerper. Het kan uitleggen hoe
het komt dat door planologen en ontwerpers bewust gecreëerde steden
minder woonbaar zijn dan steden die spontaan gegroeid zijn.71
Het
eenvoudigheidsprincipe is de menselijke neiging om de aangeboden
visuele prikkels zo eenvoudig mogelijk te interpreteren. De onderlinge
complexiteit wordt door ontwerpers onbewust genegeerd. Uit twee
objectieve, even juiste interpretaties kiezen wij de eenvoudigste.72
In
figuur 7, van de draadkubus of een zeshoek, naar de theorie van
Kopfermann (1930), zien we dit principe het meest duidelijk terug. Deze
figuur wordt in eerste instantie niet als kubus waargenomen. Dit is het
gevolg van objectieve factoren, zoals de hoek van waaruit de afbeelding
gemaakt is, en van de subjectieve geneigdheid van het
eenvoudigheidsprincipe.
70
Gold, S., “Joining a cohousing community: risks and rewards”, Communties, 2005, pp. 53-57 71
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Deventer, Van Loghum Slaterus 72
Hochberg, J., & Brooks, V., “The psychology of form: reversible perspective drawings of spatial objects.” Amercian Journal of Psychology, 1960(73), pp. 337-354
80
FIGUUR 7: KUBUS OF ZESHOEK?
Door zich niet bewust te zijn van dit principe maken de ontwerpers een
structurele fout. Volgens Alexander (1966) is het verschil in
bewoonbaarheid tussen oude en kunstmatige steden, dat de oude
steden een ingewikkeldere structuur hebben. Ze tonen veel meer
overlappingen van functies dan kunstmatige steden. Bij kunstmatige
steden worden wonen en werk totaal gescheiden terwijl dit in de oude
steden meer door elkaar loopt.
“Oude binnensteden bieden een prettige verwarrende functiemengeling.
Maar er is meer aan de hand dan de gemixte functionele ‘inhoud’,er is
ook de uitdagende ‘vorm’. Oude binnensteden bieden een geschikt decor
voor een verstrooiende uitstap. Het onregelmatige, rommelige uiterlijk
van de stad wekt onzekerheid op, en onzekerheid geeft een gevoel van
avontuur aan de uitstap.”73
Groepswoonprojecten worden kunstmatig ontworpen, maar rukken zich
los van dit eenvoudigheidsprincipe. Ze plaatsen de verschillende functies
op een manier waardoor er een optimale circulatie ontstaat. De centraal
gelegen gemeenschappelijke ruimten zorgen voor meer overlappingen in
het leven van de bewoners. Ook het denkproces waaraan de vele
73
Dijkman, P., Nieuwbouw en sfeer: handboek voor architectonische sferen. 2006, Utrecht, Uitgeverij Ijzer
81
verschillende bewoners deelnemen voor de start van het project leidt tot
meer standpunten en dus ook meer overlappingen in de structuur.
82
5.2 OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VAN GROEPSWONEN
Bij het ontwerpen van groepswoonprojecten wordt er meer over de
omgeving en de sociale context nagedacht dan bij gewone huizenbouw.
De vier kenmerken van groepswoonprojecten zijn gebaseerd op een
sociale omgeving:
een participatief proces;
het stichten van een intentionele gemeenschap;
uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen;
management van de site door de bewoners.
Deze kenmerken, zoals beschreven in hoofdstuk 3.2, tonen het belang
van de sociale relaties die ontstaan tussen de bewoners. De mate van
gemeenschappelijkheid en het gebruik ervan spelen hierbij een
belangrijke rol.
5.2.1 MATE VAN GEMEENSCHAPPELIJKHEID De mate van gemeenschappelijkheid is in de omgevingspsychologie heel
belangrijk voor het ontwikkelen van sociale contacten. Dit kunnen we
best aantonen door een groepswoonproject te vergelijken met
groepswoningbouw. Een definitie voor deze twee termen is terug te
vinden in hoofdstuk 2.1.2.
In groepswoningbouw hebben de bewoners weinig tot geen onderling
contact. Voor de ontwikkeling van dit contact is ook geen mogelijkheid.
De paden van de bewoners lopen weliswaar naast elkaar, maar ze
kruisen elkaar niet. De bewoners komen elkaar enkel tegen in de gang of
de garage. In deze ruimten is de verblijfstijd minimaal, wat het sociaal
contact niet bevordert.
Bij groepswoonprojecten is het juist de bedoeling om de
bewonersbetrokkenheid zo groot mogelijk te maken. Dit doel komt terug
83
in het architecturaal ontwerp, in de voorzieningen, de onderlinge
afspraken en activiteiten. De paden van de bewoners kruisen elkaar
constant en zorgen voor vele mogelijkheden tot het ontwikkelen en
onderhouden van sociale relaties. De bewoners kunnen ook veel meer
op elkaar rekenen en problemen worden gemakkelijker opgelost.
Hoe groot de mate van gemeenschappelijkheid ook is, het privé-gedeelte
blijft een constante in alle groepswoonprojecten.
“We hebben als mens de behoefte om ons te kunnen terugtrekken, zodat
anderen ons niet kunnen zien of horen (en andersom). Zonder die
mogelijkheid zouden we ons gestrest voelen.”74
Ook buiten de gemeenschap zijn er verschillende niveaus van organisatie
waar leefbaarheid, burgerinitiatief en duurzame oplossingen een plaats
kunnen vinden in de sociale structuur van de buurt. Een windmolen kan
je per huizenblok voorzien als ecologische samenhorigheid, een feestzaal
per wijk en een transitiegroep per gemeente. Hoe meer
gemeenschappelijkheid, hoe meer mogelijkheid tot het ontstaan van
sociale relaties, hoe beter de leefbaarheid.
5.2.2 GEBRUIK VAN DE BUITENRUIMTEN De buitenruimte is een plek waar het privé-gedeelte overgaat in het
gemeenschappelijke of publieke gedeelte. Bij groepswonen is het
grootste stuk semi-openbaar. Bij de individuele woonsten hoort meestal
nog een klein stukje privébuitenruimten. Hierbuiten zijn alle
buitenruimten binnen het project gemeenschappelijk, net zoals de
gemeenschappelijke gebouwen of binnenruimten. Het semiopenbare
karakter van deze ruimten is zeer belangrijk voor het gedrag van de
bewoner. Ze zien het als een verlengde van hun privégebied en voelen
zich ook verantwoordelijk hiervoor. De geneigdheid om zich terug te
74
Gieles, J., “Waar voelen we on thuis?”, Psychologie, 2007(10), pp.34-38
84
trekken op het privégebied verminderd door de kleine barrières in dit
overgangsgebied. De bewoners voelen zich meer betrokken tot het hele
project waardoor de grenzen verdwijnen. Een onderzoek over
margezones leert ons dat we dit doel slechts kunnen bereiken door het
ontwerpproces hierop in te stellen. “Programma, stedenbouw en
architectuur dienen door ‘één hand’ binnen een groep mensen van
verschillende disciplines gemaakt te worden”75
Om het gewenste sociale
resultaat te bekomen, moet er al vanaf de ontwerpfase rekening
gehouden worden met de inplanting en de architectuur. Bij
groepswonen verbindt de buitenruimte de individuele woningen met de
gemeenschappelijke delen. Zo zorgen ze voor een samenhangend geheel
waarin de bewoners sociale contacten kunnen leggen.
5.2.3 GROEPSPROCES Een zeer belangrijk psychologisch/sociologisch proces bij groepswonen is
het werken in groep. In de eerste instantie is er de samenstelling van de
groep bij het begin van het project. Gelijkgezinden vinden elkaar via de
talloze mogelijkheden van communicatiemiddelen die onze maatschappij
te bieden heeft. Een oproepartikel in tijdschrift of krant, websites,
sociale netwerken, samenwoonorganisaties, bibliotheken, culturele
centra’s, bio winkels, enz. Hierna is het voor de groep van uiterst groot
belang dat ze leren samenwerken als groep. Ze leggen samen een lange
zware weg af voordat ze hun doel kunnen bereiken. Om lid te worden
van zo een groep, heb je veel doorzettingsvermogen nodig en een sterke
overtuigingskracht.
“We zijn gewoon graag bij mensen die er dezelfde mening op na houden,
en we vermijden mensen met wie we het hartgrondig oneens zijn. … Voor
wat betreft kennis en vaardigheden (persoonlijke kwaliteiten) blijken
75
Feeks, & Colijn, Margezones – Overgansgebieden tussen privé- en openbare ruimte, 2010. Geraadpleegd op 10 juli 2011 op het World Wide Web: http://www.feekesencolijn.nl/
85
mensen zich juist eerder aangetrokken te voelen tot anderen die hun
kwaliteiten aanvullen.”76
Men streeft dus naar de groepssamenstelling die door deskundigen als
natuurlijk wordt beschreven. Er is een sociale mix van bewoners die
elkaar kunnen helpen met hun verschillende kwaliteiten, maar hun
streefdoel is gelijk.
76
Van Oudenhoven, J.P., & Giebels, E., Groepen aan het werk, 2010, Groningen/Houten, Noordhoff uitgevers
86
6
87
6 NUT VAN DE OMGEVINGSPSYCHOLOGIE VOOR
DE ARCHITECT VAN GROEPSWOONPROJECTEN Het boek van Gerda Smets, Psychologie van bouwen en wonen, toont het
nut van de omgevingspsychologie voor de ontwerpers. Dit hoofdstuk is
gebaseerd op de informatie uit dit boek, getoetst aan de huidige
tijdsperiode door een interview met (interieur)architect Henri Merken
(30 juli 2011).
Uit de vele onderzoeken van de omgevingspsychologie blijkt dat de
architect een ontwerp vanuit een heel ander standpunt bekijkt dan de
gebruiker. Ongeveer 450 jaar geleden zei Francis Bacon al dat huizen
dienen om erin te leven meer dan om ernaar te kijken. Toch is dit in de
hedendaagse architectuur niet de grootste zorg.
“Hassid en Perin voerden inhoudsanalyses uit van de criteria die door
verschillende jury’s gebruikt werden bij het toekennen van belangrijke
architectuurprijzen. Beiden kwamen tot de bevinding dat de mate waarin
het gebouw voldoet aan de behoeften van de bewoners, gewoonweg niet
als criterium gebruikt werd.” (G. Smets)
De architecten houden tegenwoordig wel rekening met de bewoners,
maar ‘het gebruik’ is zeker niet hun hoogste prioriteit. Meestal wordt dit
overschaduwd door architecturale kwaliteit en de wensen van de
bewoners. Hier kan de omgevingspsychologie als een hulpwetenschap
beschouwd worden. Ze verschaft de architect meer kennis en informatie
over het psychosociale effect van zijn gebouwen. Deze hulpwetenschap
verruimt de kennis van de ontwerper in functie van de positieve beleving
door de gebruikers.
“Dit maakt het mogelijk dat de architect het gedragseffect van zijn
volgende ontwerpen beter kan voorspellen en dus beter kan aanpassen
88
aan de behoeften van de bouwheer. Zo dient de omgevingspsycholoog
als tussenpersoon tussen bewoner en ontwerper.” (G. Smets)
Als een ontwerper, in een extreem geval, de bewoners ziet als
essentieel, passief, ondubbelzinnig en direct reagerend op hun
omgeving, dan zal dit de vorm van het gebouw beïnvloeden. Het gebouw
zal weinig of niet aanpasbaar zijn. Dit kan bijvoorbeeld door weinig
verplaatsbare muren of zelf simpelweg door minder stopcontacten te
plaatsen. Als deze architect later in een eigen ontworpen gebouw
dwaalt, zal hij concluderen dat de bewoners weinig gedragsvariabiliteit
tonen. Hij vergeet dan wel dat hij zelf de kansen daartoe beperkte.
“De ontwerper is geneigd zo te ontwerpen, dat de kans op bevestiging
van zijn overtuigingen zo groot mogelijk is.” (G. Smets)
H. Merken merkt op dat dit inderdaad het geval is bij sommige
ontwerpen. Een vroegere opdracht van hem, een kantoorgebouw, zag er
na tien jaar nog exact hetzelfde uit. Hij voegde er wel aan toe dat dit
volgens hem de beste inrichting was die er in de ruimte kon zijn. ‘Als
deze inrichting werkt en goed voelt, dan is er toch geen behoefte aan
verandering?’
89
6.1 SAMENWERKING MET EEN GROEP
Samenwerken met een groep vormt voor een architect een andere
belevenis dan het werken voor een individu of koppel. H. Merken vertelt
uit ervaringen dat deze processen in de eerste plaats veel langer duren.
Alle individuen van de groep dienen apart overtuigd te worden en hun
mening gedeeld te hebben. Met al deze meningen hoort een ontwerper
rekening te houden tijdens het hele ontwerpproces.
Voor de groepen die met een groepswoonproject willen starten is het
zoeken naar een architect een belangrijke stap. De architect zal voor een
tijdje deel uitmaken van de groep en om deze samenwerking vlot te
laten verlopen, stelt de groep vaak verschillende vereisten bij hun
zoektocht. L. Jonckhere heeft in zijn interview deze eisen even op een
rijtje gezet:
hij moet op de hoogte zijn van groepswonen;
hij moet met een groep kunnen werken in plaats van enkel met
een individu;
hij moet technisch heel bekwaam zijn, zowel in verbouwen als
in familiebouw.
Ook in het interview met D. Vansintjan kwamen deze aspecten terug aan
bod. Een ander punt dat we in deze beide interviews terugvonden was
de inspraak van de groep op het ontwerp.
Tegenwoordig onderzoeken verschillende architecten hoe ze het best
met grote groepen kunnen communiceren in de ontwerpfase. Een
voorbeeld hiervan is het doctoraatsonderzoek van Dag Boutsen,
architect, opleidingshoofd Architectuur aan de Hogeschool Sint-Lucas
Brussel. Zijn onderzoek: “Trust & trust-based architecture through
participatory design” aan Chalmers University, Göteborg, Zweden, gaat
dieper in op het ‘co-creative design’. Hij vormt tijdens de onderzoeksfase
90
een groep van zo veel mogelijk mensen die bij het project betrokken zijn.
Dit zijn in de eerste plaats de bewoners. Hiernaast vormen mensen van
de gemeente, die inspraak hebben op het ontwerp, een belangrijke
schakel. Deze personen ontwerpen samen hun visie in de werksessies.
Omdat ze er samen over discussiëren en over nadenken is hun
tevredenheid achteraf beduidend groter. De architect laat zich door deze
werksessies inspireren bij het ontwerpen.77
De methode van Dag Boutsen zou voor de bewoners van groepswonen
zeker kunnen werken. De bewoners hebben hierdoor een grote inspraak
en een betere communicatie bij het toelichten van hun wensen, en de
architect vormt hierbij een schakel uit de groep. Hij heeft een meer
coördinerende en begeleidende functie tijdens de werksessies en
hierdoor baseert hij het ontwerp op wat de bewoners echt willen.
Doordat de gemeente hier al betrokken is bij het proces, is er vanaf het
eerste moment al kennis van wat wel of niet mogelijk is in het ontwerp.
“Een architect is voor een stuk de vertaler van de mensen hun wensen.” 78
77
Boutsen, D., Lezing Trust, 13-01-2010, PHL Diepenbeek 78
Merken, H., persoonlijk interview. 30 juli 2011
91
6.2 STRUCTUUR VAN GROEPSWOONPROJECTEN
De architect moet bij het ontwerpen rekening houden met twee
belangrijke structuren. De sociale structuur en de stedenbouwkundige
structuur. De sociale structuur wordt ontwikkeld door de bewoners,
maar de architect moet er de mogelijkheid voor voorzien. Dit kan hij aan
de hand van de stedenbouwkundige structuur. De sociale structuur is
aanwezig als er zich sociale relaties ontwikkelen. Zoals eerder is vermeld,
ontstaan deze relaties door de ‘paden’ van de bewoners te laten kruisen.
Voor een geslaagde sociale relatie moeten de ontmoetingen constant
zijn in tijd en ruimte.
In de meeste groepswoonprojecten is er een gemeenschappelijk gebouw
in het midden van de privé-woningen gelegen. De fictieve kaart op figuur
8 toont hier een voorbeeld van.
FIGUUR 8: FICTIEVE PLAN VOOR EEN GROEPSWOONPROJECT.
92
Dit voorbeeld is gebaseerd op het Deense model van groepswonen. Het
gemeenschappelijke gebouw bevindt zich centraal in het project.
Rondom dit gebouw zijn alle privé-woningen gelegen. De auto’s worden
verbannen naar de rand van het project om de veiligheid en de rust te
verhogen.
Een onderzoek bij 28 groepswoonprojecten in Denemarken toont aan
dat 95% van de bewoners hun leefomstandigheden als ‘heel goed’ of
‘goed’ omschrijven. Het was ook zeer opmerkelijk dat bijna alle
bewoners (97,8%) bereid waren om buitenstaanders aan te raden om in
een samenwoonproject te gaan wonen.79
Als we dit model toetsen op de sociale structuur, zien we dat de paden
van de bewoners elkaar op vele punten kunnen kruisen: bij het parkeren,
op weg naar de woning, op weg naar het gemeenschappelijk gebouw en
in het gemeenschappelijk gebouw. De privé-woningen zijn allemaal
verschillend en trekken dus ook verschillende gezinnen aan. Dit zorgt
voor de gewenste sociale mix van bewoners.
De stedenbouwkundige structuur is niet enkel voordelig voor het
groepswoonproject, maar ook voor de gemeente. De woningen zijn in de
eerste plaats kleiner dan een gewone gezinswoning en de buitenruimte
bij de privé-woning is minimaal. Het gemeenschappelijke gedeelte telt
natuurlijk ook mee, maar als deze oppervlakte door het aantal woningen
gedeeld wordt, is de totaal oppervlakte bij een privé-woning uit een
groepswoonproject nog steeds beduidend kleiner dan bij een gewone
gezinswoning.
In een land als België, waar we een gestippelde wooncultuur hebben,
heeft groepswonen nog extra voordelen. De woningen, die bij gestippeld
79
J. Shin Choi, “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries”, European planning studies 2004 (12.8)
93
wonen relatief ver van elkaar gelegen zijn en veel landschap opeisen,
worden nu meer geconcentreerd en nemen minder plaats in beslag
zodat er meer ruimte overblijft voor de natuur.
94
7
95
7 BESLUIT Hoe kan een architect de sociale structuur van een groepswoonproject
bewust helpen ontwikkelen?
Deze onderzoeksvraag stelde verschillende vraagstukken voor de
ontwerper.
Een groepswoonproject verschilt voor de architect op verschillende
vlakken van een standaard project. Het is heel belangrijk dat hij een
goede basiskennis heeft van de geschiedenis van het groepswonen. Er
zijn namelijk al modellen van groepswonen voorgekomen, die de sociale
structuur niet bevorderde, hoewel dat wel de bedoeling was.
Bijvoorbeeld het ‘centrale keuken’-idee in Zweden was weinig sociaal
voor de bewoners. De ontwerpers moeten er dus op letten dat ze de
sociale structuur op een juiste manier stimuleren.
Een ander zeer belangrijk aspect voor het slagen van een
groepswoonproject is de rol van de overheid. Zeker in de beginfase
speelt de overheid belangrijke rol. De juridische structuur van het land
laat groepswonen vaak niet toe, waardoor de meeste projecten een zeer
zware opstartingsfase kennen. In deze fase vallen heel wat mensen af,
waardoor enkel de doorzetters overblijven. Groepswonen is dus zeker
niet voor iedereen weggelegd. Maar ook na deze opstartingsfase is het
leven in een groep niet te vergelijken met een doorsnee gezin. De
bewoners moeten op elkaar afgestemd zijn en met elkaar kunnen leven.
Dit is de sociale structuur die zich ontwikkeld en waaraan de architect
bewust kan meehelpen.
Door bewust met omgevingspsychologie bezig te zijn tijdens de
ontwerpfase creëert de ontwerper een stedenbouwkundige structuur
waaruit een sociale structuur voortvloeit. De omgevingspsychologie
toont de architect dat de groep waarvoor hij ontwerpt belangrijker is dan
96
het gebouw. Deze groep, waarvan ieder individu een andere achtergrond
heeft, moet samen kunnen leven in het gebouw. De architect ontwerpt
dus voor ieder individu maar ook voor de groep als geheel. Dit vergt toch
wel een andere aanpak dan bij een standaard project voor een
gezinswoning. Het leren werken met een groep is dus een vereiste voor
architecten van groepswoonprojecten.
97
8
98
8 CASE STUDIES De eerste case studie, La Vignette, is een voorbeeld van
groepswoningbouw. Deze case studie is in strijd met het hele idee van
groepswonen, maar is extra toegevoegd om het verschil duidelijker weer
te geven. Een algemene definitie van de verschillende termen is te
vinden in hoofdstuk 2.1.2.
Hiernaast zijn de 2 groepswoonprojecten, ‘La grande cense’ en ‘De
Molen van Rotselaar’, grondig onderzocht met persoonlijke
plaatsbezoeken en interviews met bewoners. Zij zijn een duidelijk
voorbeeld voor het groepswonen in België. Op de website van
‘Samenhuizen vzw’ (www.samenhuizen.be) zijn er veel Belgische
groepswoon-projecten te vinden. Na een grondige selectie zijn deze 2
projecten bewust gekozen als case studie voor deze scriptie.
La grande cense is gelegen nabij het Waalse dorpje Clabecq. Een van de
oprichters, Luc Jonckheere, is een vooraanstaand persoon bij het
groepswonen in België. Hij is tevens ook medeoprichter van de
‘Samenhuizen vzw’. Het project bestaat uit autonome woonsten met een
groot aanbod aan gemeenschappelijke faciliteiten. Al deze eigen-
schappen hebben meegespeeld in de keuze van dit project.
De keuze voor het project van de Molen van Rotselaar lag vooral in hun
bijkomstige activiteiten. Ook dit is een project met autonome woningen
en gemeenschappelijke faciliteiten. Deze zijn bijna geheel verschillend
van het vorige project. Dit project is gelegen in het Vlaamse Rotselaar.
De twee projecten zijn respectievelijk Waals en Vlaams, maar je mag
hierdoor niet aannemen dat dit typische voorbeelden zijn van hun regio.
Het is nog niet mogelijk dit te onderzoeken, vanwege het lage aantal
groepswoonprojecten hier in België.
99
100
8.1 LA VIGNETTE EN DE HERWAARDERING VAN DE
PENITENTIENENSTRAAT EN OMGEVING, LEUVEN
GROEPSWONINGBOUW
FIGUUR 9: SOCIALE HUISVESTING LA VIGNETTTE, WIT-ARCHITECTEN.
8.1.1 KORTE OMSCHRIJVING Type: sociale huisvesting Aantal: 22 woonsten Juridisch: privé-eigendom, koopwoningen Groep: gemengd, liefst jonge gezinnen Opmerking: koopwoningen op een ondergrondse parkeergarage
101
GESCHIEDENIS
La Vignette werd gebouwd in 2000 op restgebieden in de
noordwestelijke gordel van Leuven, in opdracht van de Sociale Bouw- en
Kredietmaatschappij voor het arrondissement Leuven (SBK, nu SWAL) en
ontworpen door architectenbureau WIT. Het maakte deel uit van de
herwaardering van de Penitentienenstraat en omgeving. 80
8.1.2 SOCIALE- & STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR Het project voegt een semi-publieke zone toe aan de omgeving. De
autovrije binnenstraat die over de parking en tussen de 2 woonblokken
loopt, vormt niet enkel een doorgang voor de bewoners, maar ook voor
de omgeving. Deze binnenstraat is een meerwaarde aan de omgeving,
maar niet echt voor de bewoners. Omdat deze staat semi-publiek is in
plaats van semi-privé, zal ze door de bewoners niet als eigendom
worden gezien. De bewoners gaan hier dan ook enkel gebruik van maken
als doorgang. Deze weg is, naast de parking, de enige
gemeenschappelijke plek waar de bewoners kunnen vertoeven. Maar
omdat het een publieke weg is, gaan de bewoners die niet als
gemeenschappelijk aanvoelen. Hier is anders omgegaan met de
margezones als bij een groepswoonproject. Dit project zal dan ook
andere mensen aantrekken dan degene die geïnteresseerd zijn in
groepswonen.
80
Smets, M., Onzichtbaar aanwezig sociale huisvesting in Vlaanderen, vandaag. 2008, Gent, New Goff
102
FIGUUR 10: LA VIGNETTE, LEUVEN.
103
104
8.2 LA GRANDE CENSE, CLABECQ
GROEPSWONEN
8.2.1 KORTE OMSCHRIJVING Type: groepswonen
Aantal: 22 woonsten
Juridisch: mede-eigendom
Groep: gemengd
Opmerking: nieuw ecologisch project (volledige bewoning zomer 2010)
FIGUUR 11: VERBOUWINGSPROJECT LA GRANDE CENSE, CLABECQ.
105
GESCHIEDENIS
De oprichters, Luk Jonckheere en zijn vrouw Marie Renders, hadden
voordat ze aan dit project begonnen al enige ervaring opgedaan bij de
cohousinggroep ‘A-pen-huis’, de voorloper van ‘Samenhuizen vzw’.
Het basisidee bij het starten van het project beschrijft L. Jonckheere in
het interview als volgt:
“Het concept van groepswonen geeft heel veel mogelijkheid op het vlak
van interactie met andere mensen, er zijn grote gemeenschappelijke
ruimten waar men veel kosten kan besparen, maar je hebt ook
onafhankelijke woonsten.”
Er waren ongeveer 40 mensen geïnteresseerd bij de opstarting. Ze
ontdekten echter al snel dat niet iedereen hetzelfde idee had van
groepswonen. Uiteindelijk bleven er drie personen over met een zeer
duidelijk afgebakende visie. Met het oog op de Deense ontwerpen over
groepswonen was de eerste stap een site en een groep geïnteresseerden
vinden. In 2000 startten een achttal gezinnen in Beersel met een
voorlopig akkoord op een nieuwbouw terrein. Met veel enthousiasme
werden architecten, banken en de gemeente gecontacteerd, maar in
2003 stootte het project op een politieke tegenstand van de
oppositiepartij. “Een wijkcomité stapte zelfs naar de Raad van State!”81
Het project werd stilgelegd en een deel van de groep verliet in deze fase
de startgroep. De enthousiastelingen lieten het hier niet bij en gingen
opnieuw op zoek naar een site. Zo vonden ze in 2004, via het internet, de
huidige site te Clabecq. De gemeente reageerde positief op het concept
en na 13 maanden van haalbaarheidsstudies en het zoeken naar nieuwe
groepsleden, werd de koopakte getekend. Kort erna, tijdens de
aankoopfase, waren er tussen de 14 gezinnen die tot de groep
behoorden zware conflicten. Maar liefst 7 gezinnen verlieten het project,
81
Jonckheere, L., persoonlijk interview. 14 januari 2011
106
maar door de aandacht van de media en de website van samenhuizen
vond het project binnen een jaar tijd de 22 gezinnen die nu de bewoners
vormen.
8.2.2 SOCIALE STRUCTUUR
GROEPSCOHESIE & CONFLICTEN
In totaal zijn er 56 bewoners waarvan 23 kinderen. De sociale mix tussen
de bewoners is duidelijk aanwezig. De leeftijden lopen geleidelijk op van
3 maanden tot 82 jaar met een knik tussen de 18 en 30 jaar. Ook qua
nationaliteiten is er een sociale mix van bewoners. Het project is gelegen
nabij het Waalse dorpje, maar ook heel dicht tegen de taalgrens zodat er
uiteindelijk zelfs meer Nederlandstalige gezinnen zijn. Er zijn 16
Nederlandstalige gezinnen, 3 Franstalige, 1 Zwitsers, 1 Italiaans en 2
Engelstalige gezinnen. Deze grote sociale mix van nationaliteiten is zelfs
uniek voor een groepswoonproject.
Afgezien van het feit dat het project nog maar een jaar bewoonbaar is, is
er toch al een groot groepsgevoel aanwezig. Zo vertelt L. Jonckheere
over een koppel dat aan het verbouwen is. Om kosten te besparen,
zodat ze niet elders moeten huren tijdens het verbouwen, wonen zij
voorlopig in de gastenkamer van de gemeenschappelijke ruimte. Dit is
door de andere bewoners goedgekeurd. Dit voorbeeld toont hoe de
bewoners elkaar helpen en accepteren. De sociale relaties worden door
de bewoners ook constant gehouden in tijd en ruimte. Zo hebben ze
verschillende groepsactiviteiten die wekelijks of maandelijks terugkeren.
Elke vrijdag eten ze gezamenlijk, elke maand is er een zangavond, er zijn
feestjes en de kinderen spelen heel veel samen. L. Jonckheere geeft nog
enkele mooie voorbeelden van een echt groepsgevoel; “In oktober
hebben we samen zitten wachten tot de eerste baby geboren werd. We
hebben allemaal samen een wake gehad van mijn schoonbroer die hier
vijf maanden woonde en helaas gestorven is.”
107
Als er een conflict ontstaat tussen enkele bewoners, proberen ze dit in
de eerste plaats zelf zo goed mogelijk op te lossen, eventueel met hulp
van de rest van de groep als bemiddelaars. Als dit niet helpt, wordt het
conflict besproken op de bijeenkomst voor bewoners, die om de twee à
drie weken plaatsvindt. Voor het oplossen van een groot conflict bestaat
er een uitgeschreven procedure die inhoudt dat er een kleiner
bemiddelingsgroepje wordt aangesteld.
Voor de bouwfase heeft er al een geschil plaatsgevonden, en deze
persoon is toen ook uit het project gestapt, meldt L. Jonckheere. Nu is
iedereen eigenaar en men kan een eigenaar niet zomaar uit zijn huis
zetten. Vandaar ook de uitgeschreven procedure voor conflicten.
JURIDISCH MODEL
Het project is gebaseerd op het klassieke model van een
appartementsbouw, mede-eigendom. Er bestaat dus een vereniging van
mede-eigenaars (VME) met zijn eigen statuten. Naast de VME hebben ze
ook een vereniging van alle bewoners die zich bezighoudt met de
dagelijkse gang van zaken. Deze VZW bezit een duizendste van het
geheel waardoor het ook een mede-eigenaar is. Binnen deze VZW zijn er
verschillende werkgroepjes zoals, onderhoud, financiën, juridisch,
ecologie, tuin, koken, etc.
De bewoners van het groepswoonproject hebben hierbij drie
verplichtingen:
iedereen moet zijn betalingen doen;
iedereen moet actief in een werkgroep deelnemen;
iedereen moet aan de beurtrol van de kookploeg in de
gemeenschappelijke ruimte deelnemen.
Omdat het project nog deels in de afwerkingsfase van de bouw zit, is er
nog een derde vereniging: “een burgerlijk maatschap”, die blijft bestaan
108
tot de collectieve bouwfase beëindigd is. De collectieve bouwfase
bestaat uit de ruwbouw van de hele site en de afwerking van alle
gemeenschappelijke gedeelten.
8.2.3 STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR
FIGUUR 12: AANZICHT VOOR DE AANKOOP.
De site was oorspronkelijk een grote vierkantshoeve. Dus de gebouwen
vormden al een geheel dat zich rond een open plein vormde. De site is
licht omhoog hellend naar de achterkant toe. Als je als bezoeker door de
centrale poort binnenkomt, kijk je op de oude schuur op deze helling.
Deze oude schuur is het grootste gebouw en herbergt de
gemeenschappelijke functies. In de beleving van de site is dit duidelijk
het belangrijkste gebouw met de grootste aantrekkingskracht. Figuur 12
toont aan dat de garages van de bewoners liggen links, naast de hoeve.
De bewoners komen dus langs een andere inkom binnen dan de
bezoekers binnen. Dit geeft de bewoners een semi-privé inkomgebied en
een groter eigendomsgevoel ten opzichte van de omgeving.
Het plein is hier een grote belevingsfactor. Omdat de woningen allemaal
rond dit plein gelegen zijn, kunnen de bewoners ook zien wat er hier
gebeurt. Als er andere bewoners zich op het plein begeven, is de stap om
109
ook een kijkje te gaan nemen snel gezet. Dit gebeurt vaak omdat de
bewoners over dit plein moeten om zich naar de gemeenschappelijke
ruimten te begeven. De kinderen kunnen hier ook vrij en veilig spelen
met elkaar terwijl alle bewoners een oogje in het zeil kunnen houden.
Deze oude vierkantshoeve was dus een ideale plek om het
groepswoonproject te vestigen.
110
PLAN
FIGUUR 13: GRONDPLAN LA GRANDE CENSE MET DE VERSCHILLENDE WOONSTEN.
111
GEMEENSCHAPPELIJKE FUNCTIES
FIGUUR 14: DE GEMEENSCHAPPELIJKE DELEN, SCHUUR GELIJKVLOERS.
De gemeenschappelijke ruimten bevinden zich in de schuur, samen met
nog drie woonsten. Vanuit de inkomhal op het plein, kan je links naar de
lees en hobbyruimte of de grote speelruimte voor de kinderen gaan.
Tegenover de inkom bevinden zich de toiletten, een grote berging, de
trap naar de kelder en de trap naar de gastenkamers die zich op het
verdiep bevinden. Rechts is er een zithoek met TV en een eetzaal met
een grote keuken. Er is ook nog een gemeenschappelijke wasplaats en
een droogruimte die niet op het plan van figuur 14 te zien zijn. In de
kelder heeft ieder gezin ook een privé-gedeelte voor de opslag van zijn
eigen spullen.
De grote gemeenschappelijke tuin achter de schuur is nog niet
aangelegd. Ook op het binnenplein zijn de werken nog niet afgelopen.
112
8.2.4 SAMENWERKING MET DE ARCHITECT In de zoektocht naar een architect waren er verschillende voorwaarden
afgesproken waaraan de architect moest voldoen:
hij moet op de hoogte zijn van groepswonen;
hij moet met een groep kunnen werken in plaats van een
individu;
hij moet Nederlands- en Franstalig zijn;
hij moet technisch heel bekwaam zijn zowel in verbouwen als in
familiebouw.
Deze voorwaarden zijn zeer vanzelfsprekend, maar in België niet
gemakkelijk te vinden omdat het concept van groepswonen in België
slechts in zijn kinderschoenen staat. Er zijn nog maar weinig architecten
die ervan hebben gehoord of er ervaring mee hebben.
De keuze van architect viel op H. Vanderstadt. Er waren vooraf een
aantal lange gesprekken met hem over het plan van eisen. De
samenwerking met de groep ging heel goed en de bewoners hadden veel
inspraak in het plan en bij de voorontwerpen. “Toen de plannen klaar
waren en door ons waren goedgekeurd, heeft hij de zaak heel strak in de
hand genomen en daar zijn we hem nu dankbaar voor. De timing en het
geplande budget verliepen heel erg goed.” vertelt L. Jonckheere.
Er werd binnen de bewonersgroep een bouwteam samengesteld zodat
een drietal mensen de volmacht kregen. Als het budget overschreden
werd met een bepaald percentage, moest er bijgesprongen worden.
113
8.2.5 BESLUIT La grande Cense is een goed werkend model van groepswonen. Tijdens
het ontwerpen is er rekening gehouden met zowel de sociale als de
stedenbouwkundige structuur. De bewoners hadden duidelijk inspraak in
het ontwerp en waren zich ook bewust van de sociale relaties die zich
zouden ontwikkelen.
Vanwege het bestaande gebouw was er in het ontwerp minder vrijheid,
maar dit zorgde zeker niet voor een negatief resultaat. De indeling van
de bestaande gebouwen resulteert in het visuele contact van alle privé-
woningen met elkaar en met de gemeenschappelijke delen van het
project. Hierdoor wordt een sterk groepsgevoel gecreëerd wat zeker
duidelijk was bij de beleving van het project.
114
115
8.3 DE MOLEN VAN ROTSELAAR, ROTSELAAR
GROEPSWONEN
8.3.1 KORTE OMSCHRIJVING type: centraal wonen
aantal: 10 woonsten
juridisch: mede-eigendom
groep: gemengde leeftijden
opmerking: thuisbasis van 'ecopower', alternatieve energiewinning
FIGUUR 15: DE MOLEN VAN ROTSELAAR, ROTSELAAR
116
GESCHIEDENIS
In een interview vertelt Dirk Vansintjan hoe het groepswoonproject van
de Molen van Rotselaar tot stand is gekomen. D. Vansintjan, zijn vrouw
R. Baeten en vier andere personen woonden eerst in een
gemeenschapshuis dicht bij de molen. Ze waren op zoek naar een site
om een groepswoonproject op te starten. Uiteindelijk kregen ze te horen
dat de molen te koop stond. Het grote probleem was hierbij dat er de
titel van ‘beschermd monument’ op rustte. Het heeft 6 jaar geduurd
voordat ze hier een woonzone van konden maken. In 1985 werd de
molen aangekocht. De molengebouwen waren er zeer slecht aan toe. In
dit hele proces stak enorm veel tijd en moeite waarmee vele
groepswoonprojecten in de opstartfase in België mee geconfronteerd
worden. Er was op verschillende plaatsen instortingsgevaar en met steun
van de overheden werden dan ook al in de loop van 1987 dringende
instandhoudingwerken uitgevoerd. Doordat het project over een lange
tijd loopt, zijn er in de periode voor de bouw verschillende ministers van
monumentenzorg geweest. In 1990 was de minister van
monumentenzorg ook minister van huisvesting, L. Waltniel. Hij
benaderde het dus vanuit deze twee standpunten. Hij vond dat het te
veel zou kosten om het monument te renoveren als er maar 4 woningen
zouden komen, dus werd er beslist dat er minimum 8 woningen moesten
komen. Uiteindelijk zijn het er in totaal 10 geworden. De werken aan de
molen zijn nu nog steeds bezig. In de molen bevindt zich een
machinepark van de maalderij. Hier is nu een restauratie bezig omdat de
bewoners dit als publiek gebouw willen promoten. Hiervoor waren er
ook werken aan de molenaarswoning (1991), de paardenstal, het
bakhuis en het turbinegebouw (1992), de turbine zelf (1995) en de
molen en het silogebouw (1996). 82
82
De molen van Rotselaar, officieel webadres, geraadpleegd op 3 augustus 2011 op het World Wide Web: http://www.molenvanrotselaar.be
117
De bewoners spelen zelf ook nog met het idee om in de toekomst de
woningen meer af te stemmen op een soort service flats voor senioren.
Dit zou kunnen door een apart appartementje voor een inwonende
verpleegster.
8.3.2 SOCIALE STRUCTUUR
GROEPSCOHESIE & CONFLICTEN
Doordat het project van de Molen van Rotselaar al meer dan 20 jaar
bestaat, heeft het ook al een lange periode achter de rug om een sociale
structuur te ontwikkelen. D. Vansintjan vertelt dat het vooral opvalt dat
de sociale structuur rond de molen groeit en heel dynamisch is. “Het is
de realiteit dat heel veel mensen uit elkaar gaan, en dat kunnen we hier
ook niet tegenhouden.” Ook de gezinssituatie verandert regelmatig. De
kinderen groeien op en gaan het huis uit waardoor de woning te groot
wordt. Momenteel wonen er rond de molen een 30tal personen. De
oudsten neigen naar de 60. De jongsten zijn nog baby's. Sommigen zijn
eigenaar van hun woning, anderen huren.
Aangezien ze geen gemeenschappelijke ‘belevingsruimte’ hebben zoals
keuken of wasserette, organiseren ze vaak gezamenlijke activiteiten. In
de eerste plaats zijn er de formele zaken, zoals de maandelijkse
molenvergadering en de week nadien een werkdag. Op de molen-
vergadering worden vooral praktische afspraken gemaakt en hier
worden ook conflicten tussen de bewoners opgelost. Ook wordt er
afgesproken wat er op de volgende werkdag gaat gebeuren. Op de
werkdagen worden vooral klussen gedaan om het terrein te
onderhouden, zoals wilgen knotten, bladeren bij elkaar doen,
grasmaaien, etc. Op de werkdagen wordt er ook altijd samen gegeten.
Deze werkdagen zijn verplicht voor de bewoners, maar er kan natuurlijk
altijd iets tussen komen. Als je het merendeel van de dagen niet kan,
wordt er wel een vergoeding gevraagd. Dit is allemaal formeel geregeld
118
in het document met afspraken dat alle bewoners horen na te leven. Dit
document is niet bij het opstarten, maar naderhand opgesteld om
(verdere) negatieve ervaringen te voorkomen. In dat document zit
bijvoorbeeld het plan van de tuin met de paden op, omdat er ooit
iemand geweest is die dat opeens wilde verleggen.
Door het gebrek aan een gemeenschappelijke ruimte is er een groot
verschil in het contact tussen de bewoners tijdens de zomer of tijdens de
winter. In de zomer komen de mensen meer buiten en wordt er ook veel
gemakkelijker iets afgesproken. Samen eten gebeurt veel meer omdat
het weer het dan toelaat om buiten te eten.
Er zijn in dit project zeker sociale relaties ontstaan. Deze relaties zijn er
uiteraard niet vanaf de eerste dag. Omdat het project dynamisch is en er
regelmatig nieuwe bewoners komen, worden er ook voortdurend
nieuwe sociale relaties ontwikkeld. Ze ontwikkelen een groter
vertrouwen naargelang ze er langer wonen, maar de band tussen de
bewoners is dezelfde, iedereen kan het goed met elkaar vinden, vertelt
D. Vansintjan. “Maar ook als er iets gebeurt, wordt er goed voor elkaar
gezorgd. Als er iemand ziek is, wordt er voor deze persoon gekookt etc.
We kunnen altijd iets bij de buren gaan lenen, zelfs als ze niet thuis zijn.
Het vertrouwen is wel heel groot. We delen ook vaak de auto’s, maar dit
is iets moeilijker voor de verzekering.“
De kinderen die opgroeiden in dit groepswoonproject zijn ook duidelijk
veel socialer dan hun leeftijdsgenoten in de klas. Het valt op dat ze ook
sneller bemiddelen bij conflicten. Zij ervaren ‘de molen’ als hun huis en
al de bewoners als hun ‘familie’. Als je ze vroeg wat er thuis gebeurde,
vertelden ze over alles wat er in de molen was gebeurd. Ze ervaren het
gemeenschappelijke gevoel nog sterker dan de bewoners.
Om problemen op te lossen en om beslissingen te nemen in groep wordt
er altijd geprobeerd om consensus toe te passen. Consensus vraagt vaak
119
heel veel tijd en het gebeurt ook wel dat mensen zich er uiteindelijk
gewoon bij neerleggen. Bij consensus wordt er net zo lang onderhandeld
tussen de verschillende deelnemers totdat er een formule wordt
gevonden waarmee iedereen akkoord gaat.
JURIDISCH MODEL
Toen de molen in 1985 werd aangekocht, was het voor de toenmalige
bewoners geen noodzaak om eigenaar te zijn van de molen. Maar de
wetten en de banken in België waren hier niet op voorzien. Uiteindelijk
zijn ze dan toch ook in de klassieke formule van appartementsbouw
moeten hervallen en zelf eigenaar geworden. Als er iemand vertrekt,
hebben de andere bewoners een voorkooprecht. Dit is belangrijk voor
het project omdat de bewoners eenzelfde visie delen.
Toch zijn er in België nog enkele juridische problemen die zich
voorgedaan hebben in dit project. Als er iemand weggaat en hij verhuurt
zijn eigendom, hebben de bewoners afgesproken dat ze de nieuwe
huurder zelf mogen selecteren, maar nu gebeurde het volgende. “De
dochter van de eigenaar vond geen huis en de eigenaar heeft de huurder
eruit gezet die wij hadden gekozen. Hier kunnen wij als bewoners niets
aan doen want het is wettelijk correct.” aldus D. Vansintjan. In deze zin
moet er aan onze wetgeving toch een aantal dingen veranderen opdat ze
geschikt worden voor deze manier van samenleven. In een
groepswoonproject zijn de buren dus heel erg belangrijk en in de
wetgeving wordt hier geen rekening mee gehouden.
Omdat het project een juridisch model van appartementsbouw heeft, is
de vereniging van mede-eigenaars (VME) verplicht. Sommige eigenaars
hebben hun eigendom verhuurd en zijn dus geen bewoners meer. Het
contact wordt dan voor de eigenaars via mail gehouden. De wetgeving
verplicht de VME om een jaarlijkse vergadering te houden. Hier worden
de belangrijkste beslissingen genomen. Zoals eerder vermeldt, is er ook
nog de maandelijkse bewonersvergadering. Hiernaast is er ook nog een
120
vzw opgericht die ook vergadert. In de vzw zitten enkel de eigenaars, die
ook bewoners zijn, en Eco-power.
Eco-power is een coöperatie die investeert in hernieuwbare-
energieprojecten. Deze coörperatie is opgericht in de Molen van
Rotselaar door D. Vansintjan en zijn vrouw R. Baeten. De sociale zetel is
ook gevestigd in de molen, maar de kantoren bevinden zich in
Antwerpen. Verder heeft eco-power bijna niets met de
molengemeenschap en zijn bewoners te maken. Eco-power heeft op het
terrein wel eigendommen zoals de maalderij van de molen. Dus in de
duizendsten van de mede-eigendommen van het molengebouw heeft
eco-power ongeveer de helft, vandaar ook de aanwezigheid in de vzw.
Eco-power is dus één van de eigenaars, maar interfereert niet in het
leven rond de molen.
8.3.3 STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR
FIGUUR 16: HET OUDE MOLENAARSGEBOUW
121
Het oude molenaarsgebouw, samen met de schuur en de
opslagplaatsen, vormde een zeer culturele site om te herwaarderen. De
gebouwen zijn ook hier weer rond een plein geplaatst. Dit plein heeft de
grootste belevingsfactor op de site. De woningen zijn ook allemaal met
de voorkant naar dit plein gericht. Dit zorgt er weer voor dat de
bewoners het plein moeten gebruiken om hun privé-woning te betreden
waardoor ze gezien kunnen worden door de andere bewoners. Het plein
wordt in dit project meer als gemeenschappelijke ruimte gebruikt dan in
het project van La Grande Cense. Hiervoor kunnen meerdere redenen
zijn, maar de belangrijkste is toch dat de bewoners van de molen van
Rotseraar geen grote gemeenschappelijke binnenruimte hebben zodat
ze verplicht zijn om zich buiten te verzamelen.
Een ander gemeenschappelijk gebouw, het bakhuis, zorgt voor de
afsluiting van het plein en een toegang tot de tuin. Dit gebouw onttrekt
de tuin jammer genoeg aan het zicht van het plein en zorgt dus voor
minder overzicht. Het geeft wel een meer besloten gevoel op het plein
zelf.
122
PLAN
FIGUUR 17: INPLANTING MOLEN VAN ROTSELAAR
GEMEENSCHAPPELIJKE FUNCTIES
Als gemeenschappelijke functies zijn er weinig ruimten waar de
bewoners dagelijks van kunnen genieten.
Het bakhuis is er altijd geweest, maar dit was zeer klein, je kon er slechts
met twee personen binnen. En een tijdje geleden hebben ze met de vzw
het bakhuis vergroot. Het bakhuis was van de mede-eigendom, maar de
uitbreiding is gedaan met de vzw, dus het loopt soms een beetje door
elkaar. Het bakhuis kan ook dienen als buitenkeuken om in de zomer
samen te eten. “Iedere donderdag wordt er gebakken door een vroegere
123
bakker van het dorp. Hierbij mogen de bewoners ook helpen. Vroeger
was dit een activiteit dat we gemeenschappelijk deden, maar dat is nu
niet meer.”
Er is ook een klein groentewinkeltje op het terrein. Dit is voor de
bewoners een zeer positieve aanwist. Een van de bewoners is een bio-
tuinder en de groeten die hij verkoopt zijn een deel eigen productie, en
een deel dat hij koopt van andere bio-boeren. Dit winkeltje wordt ook
door andere bewoners aangevuld. Ze maken wel eens confituur of
andere ingemaakte producten. Het winkeltje is 24/24 open, maar het is
niet bemand. Als de bewoners iets nodig hebben, kunnen ze dat nemen
en moeten ze het op een lijst schrijven. Dit gaat allemaal in vertrouwen.
Op het einde van de maand krijgt iedere bewoner zijn rekening.
Verder is er nog een gemeenschappelijk zaaltje dat enkel door de
bewoners gebruikt wordt als opslagplaats. Dit zaaltje werd vroeger wel
te huur aangeboden, maar dit gebeurt nu ook niet meer.
8.3.4 SAMENWERKING MET DE ARCHITECT Bij het zoeken naar een goede architect zien we dezelfde criteria
terugkomen als aangegeven bij La Grande Cense. Hier hebben ze voor
een architectenbureau gekozen waarvan ze zeker wisten dat ze aan hun
criteria voldeden. Tijdens de opstartfase hadden de oprichters van De
Molen van Rotselaar veel contact met een ander groepswoonproject, ‘De
Dijlemolenkes’ in Leuven. Ze hebben uiteindelijk ook met hetzelfde
architectenbureau, ‘Eddy en Rob’, samengewerkt omdat ze hun manier
van werken kenden. Er werd heel veel gecommuniceerd tussen
architecten en de toenmalige drie of vier gezinnen. Ze hadden ook veel
inspraak op het ontwerp. Toen alles vastlag, was het voor nieuwe
gezinnen ook makkelijker om in te stappen in het project omdat er dan
een concreter concept en een timing was.
124
“We hebben direct gekozen dat ieder gezin een geheel eigen huis zou
bezitten, en dat er niet iedere dag samen zou geleefd worden. Enkel als
we er voor kiezen.”
8.3.5 BESLUIT Dit project heeft al een hele evolutie achter de rug. De visie, waarvoor in
het begin is gekozen is op een juiste manier vertaald in de ruimten. Door
de keuze om niet elke dag samen te leven was er ook geen nood aan een
gemeenschappelijke binnenruimte waar de hele groep elke dag bij elkaar
kan zitten. De keuze om bij elkaar te leven is hier niet noodzakelijk. Er
zijn ook maatregelen genomen voor personen die dit niet wensen, zoals
de vergoeding op de werkdagen. De voorkeur gaat natuurlijk wel naar
personen die zich wel engageren voor deze manier van groepswonen.
Ondanks deze mindere mate van samenleven, heeft de sociale structuur
zich heel goed ontwikkelt. Door de mogelijkheid aan te bieden, maar het
niet te verplichten, ontstonden de sociale relaties spontaan en
ongedwongen.
Het is wel duidelijk dat er voor het samenleven een soort van reglement
voor de bewoners moet zijn. Een samenleving kan niet enkel gebaseerd
zijn op vertrouwen.
125
9
126
9 BIBLIOGRAFIE
BOEKEN EN TIJDSCHRIFTEN
Berlune, D., “The new experimental aesthetics and the problem of classifying works of art.” Scientific Aesthetics, 1976(1)
Boutsen, D., Lezing Trust, 13-01-2010, PHL Diepenbeek
Burie, J., Wonen en woongedrag: verkenningen in de sociologie van bouwen en wonen. 1972, Meppel, Boom
Choi, J., “Evaluation of community planning and life of senior cohousing projects in Northern European countries” European planning studies, 2004(12,8)
De Heer, J., De architectonische kleur: de polychromie in de puristische architectuur van Le Corbusier. 2008, Rotterdam, Uitgeverij 010, pp. 33
De Leeuw, E. & Vander Cammen, M. collectief wonen.
Cohousing in Denemarken. 2000-2001 Katholieke universiteit
Leuven
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de
mensen.” Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-
Lucas Gent, 2009
De Rijcke, S., “Wonen: de illusie van individualiteit” Psychologie
2001(2)
Debois, A., Wonen anders bekijken: onderzoek rond
woongemeenschappen, 2004
Dijkman, P., Nieuwbouw en sfeer: handboek voor architectonische sferen. 2006, Utrecht, Uitgeverij Ijzer
Eysenck, H., “An experimental study of aesthetic preference for
polygonal figures.” Journal of General Psychology, 1968(79)
Gieles, J., “Waar voelen we ons thuis?” Psychologie 2007( 10)
Gold, S., “Joining a cohousing community: risks and rewards”,
Communties, 2005
127
Gould, R., Insurgent Identities: Class, Community and Protest in
Paris from 1848 to the Commune. 1995, University of Chicago
Press.
Herzberg, F., Mausner, B., & Snyderman, B., The motivation to
work. 1962, London, Chapmann & Hall
Hochberg, J., & Brooks, V., “The psychology of form: reversible perspective drawings of spatial objects.” Amercian Journal of Psychology, 1960(73)
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen
in België: Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen
naar oplossingen, stand van zaken en behoeften’. 2010,
onderzoeksrapport Samenhuizen vzw
Kennedy, J.F., “A “green” architect falls in love with frogsong
cohousing”, Communities 2005( 127)
Kesler, B., Centraal wonen, een onderzoek naar
bewonerservaringen en sociaalruimtelijke voorwaarden, 1991,
Doctoraatsverhandeling, Wageningen
Koopman van den Boogerd, H., Betekenis van het groen voor de
mens. 1967, Amsterdam, Siswo
Krabbe, R. & Vlug, P., Centraal wonen in beeld deel 1: 1977-1986,
1986, Rotterdam/Hoogezand: Stichting Huis in eigen Hand/Landelijke
Vereniging Centraal Wonen
Kums, R., Tussen individualiteit en collectiviteit: leven in
woongroep of centraal wonen-project, 2002
Lee, T., Architekturpsychologie, Theorie aboruntersuchungen
Feldarbeit. 1973, Düsseldorf, Verlagsgruppe Bertelsmann GmbH
Mccamant, K., Durrett, C. & Hertzman E., Cohousing: a
contemporary approach to housing ourselves, 1994
Michiels, D., Overzicht rechtspraak Tontine en aanwas. 2004, Larcier
Positano, R., “The mystery of the Rosetan people”, New York Daily News, 2007
128
Roosen, S., Groepswonen is meer dan groepswoningbouw,
Studiedag Sint Lucas architectuur, 14 oktober 2010
Ruysseveldt, J., Samenwonenden en onroerend goed: notariële praktijk studies. 2005, Knokke-Heist, Kluwer
Ruysseveldt, J., Familie op maat verslagboek van het notarieel congres. 2005, Knokke-Heist, Kluwer
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum Slaterus, Deventer
Smets, M., Onzichtbaar aanwezig sociale huisvesting in Vlaanderen, vandaag. 2008, Gent, New Goff
Sommer, R., Personal space: the behavioral basis of design. 1969, Englewood Cliffs, Prentice Hall
Van Herck, K. & Avermaete, T., “Wonen in welvaart:
woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen 1948-1973”,
Publishers 2006(010)
Van Herck, K. & Avermaete, T., “Wonen in welvaart:
woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen: 1948-1973”,
Publishers, 2006(010)
Van Oudenhoven, J.P., & Giebels, E., Groepen aan het werk, 2010, Groningen/Houten, Noordhoff uitgevers
Vestbro, D., “From Central kitchen to community co-operation -Development of Collective Housing in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009
Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden” Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology, 2009
Vogels, M.,”Voorstel van Decreet houdende de wijziging van het decreet van 15 juli 1997 met betrekking tot het ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen.”, 14 september 2009
Woodward, A., Grossman, M., & Vestbro, D., The New Generation of Collective Housing Units. Experiments with Social Integration: Administration and Spatial Design,1989, Stockholm
129
WEBSITES
Samenhuizen vzw, officieel webadres, Geraadpleegd op 10
januari 2011 op het World Wide Web:
http://www.samenhuizen.be
Landelijke vereniging centraal wonen, officieel webadres,
Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World Wide Web:
http://www.lvcw.nl/
Ministerie van de wooncrisis, (9 Juli 2008). Een kraakverbod is
geen oplossing. Geraadpleegd op 10 januari 2011 op het World
Wide Web: http://krakengent.squat.net/
Sherwood, R., (2002). The study of international multi-family
housing, housing prototypes. Geraadpleegd op 20 januari 2011
op het World Wide Web: http://www.housingprototypes.org/
De molen van Rotselaar, officieel webadres, geraadpleegd op 3
augustus 2011 op het World Wide Web:
http://www.molenvanrotselaar.be
BTSG (1994, 25 april). Gedrag en omgeving,
omgevingspsychologisch onderzoek in het verzorgingshuis.
Geraadpleegd op 22 februari 2010 op het World Wide Web:
http://www.btsg.nl/infobulletin/gedragomgeving.html
Feeks, & Colijn, Margezones – Overgansgebieden tussen privé-
en openbare ruimte, 2010. Geraadpleegd op 10 juli 2011 op het
World Wide Web: http://www.feekesencolijn.nl/
Cohousing, Geraadpleegd op 24 januari 2011 op het Word Wide
Web: http://www.cohousingplatform.be/
Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, Geraadpleegd op 15 mei
2011 op het World Wide Web: http://www.rva.be/
Kollektivhus, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World
Wide Web: http://www.kollektivhus.nu/english/index_eng.html
Woongroepen, Geraadpleegd op 23 januari 2011 op het World
Wide Web: http://www.gemeenschappelijkwonen.nl/
130
AFBEELDINGEN
Tabel 2.1: Types gemeenschappelijk wonen, overzicht
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België:
Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen,
stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen
vzw, pp. 23
Tabel 2.2: Welke gemeenschappelijke ruimten aanwezig?
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België:
Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen,
stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen
vzw, pp. 42
Tabel 3.3: Types gemeenschappelijk wonen
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België:
Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen,
stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen
vzw, pp. 65
Grafiek 3.1: (Enquête samenhuizen): aantal projecten/startjaar
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België:
Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen,
stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen
vzw, pp. 66
Grafiek 3.2: (enquête Samenhuizen):type project / aantal bewoners
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf & H., Maes, T., ‘Samenhuizen in België:
Waar staan we, waar gaan we: knelpunten & sporen naar oplossingen,
stand van zaken en behoeften’. 2010, onderzoeksrapport Samenhuizen
vzw, pp. 66
131
Figuur 1: Tuin Katoenspinnerij te Gent
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.”
Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009,
presentatie, dia. 10
Figuur 2: Tuin schooltje Meerhem te Gent
De Muynck, T. & Roosen, S., “Te veel de stenen, te weinig de mensen.”
Onderzoek afdeling stedenbouw en architectuur Sint-Lucas Gent, 2009,
presentatie, dia. 12
Figuur 3: Vicieuze cirkel vrouwen Zweden
Vestbro, D., “History of cohousing – internationally and in Sweden”
Sweden: Built Environment Analysis, Stockholm Institute of Technology,
2009, pp. 4
Figuur 4: Müller-Lyer illusies waar de hoek van de pijlpunten gevarieerd
is.
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum
Slaterus, Deventer, pp. 19
Figuur 5: Helson's Model (1959, 1964)
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum
Slaterus, Deventer, pp. 46
Figuur 6: Het verband tussen opwinding en voorkeur of prestatie.
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum
Slaterus, Deventer, pp. 47
Figuur 7: kubus of zeshoek?
Smets, G., Psychologie van bouwen en wonen. 1979, Van Loghum
Slaterus, Deventer, pp. 50
132
Figuur 8: fictieve plan voor een groepswoonproject.
Fiction plan cohousing. Geraadpleegd op 30 juli 2011 op het World Wide
Web: http://dfwnetmall.com/ecovillage/site-plan1.htm
Figuur 9: La Vignette, Leuven
Plissart, M., Wonen in meervoud Leuven Sociale huisvesting La Vignette -
WIT architecten. Geraadpleegd op 18 augustus 2011 op het World Wide
Web: http://www.vai.be/
Figuur 10: Sociale huisvesting La Vignettte, WIT-architecten.
WIT-architecten, Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide
Web: http://www.wit.eu/
Figuur 11: La vignette, Leuven.
WIT-architecten, Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World Wide
Web: http://www.wit.eu/
Figuur 12: La Grande Cense
Vanderhoven, L., Eigen beeldarchief, 2011
Figuur 13: Verbouwingsproject La Grande Cense, Clabecq
Jonckheere, L., hoe ver staan we?. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op
het World Wide Web: http://www.lagrandcense.be/
Figuur 14: Aanzicht voor de aankoop.
Jonckheere, L., Historiek. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het World
Wide Web: http://www.lagrandcense.be/
Figuur 15: Grondplan La Grande Cense met de verschillende woonsten.
Jonckheere, L., Plek, plan. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het
World Wide Web: http://www.lagrandcense.be/
133
Figuur 16: De gemeenschappelijke delen, schuur gelijkvloers.
Jonckheere, L., Plek, plan. Geraadpleegd op 5 augustus 2011 op het
World Wide Web: http://www.lagrandcense.be/
Figuur 17: De Molen van Rotselaar
Vanderhoven, L., Eigen beeldarchief, 2011
Figuur 18: De Molen van Rotselaar, Rotselaar
Vansintjan, D., Geraadpleegd op 6 augustus 2011 op het World Wide
Web: http://www.molenvanrotselaar.be/
Figuur 19: Het oude molenaarsgebouw
Vansintjan, D., Geschiedenis. Geraadpleegd op 6 augustus 2011 op het
World Wide Web: http://www.molenvanrotselaar.be/
Figuur 20: Inplanting molen van rotselaar
Vansintjan, D., Geschiedenis. Geraadpleegd op 6 augustus 2011 op het
World Wide Web: http://www.molenvanrotselaar.be/
134
10