Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe...

24
Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver- handelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie (Wet wapens en munitie) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN Inleiding De oudste in Nederland nog geldende wet op het gebied van wapens en munitie is de Wet van 9 mei 1890, Stb. 81, houdende verbodsbepalingen te- gen het dragen van wapenen, de z.g. Wapenwet. De hoofdregel van deze wet is dat het verboden is op de openbare weg of enige voor het publiek toe- gankelijke plaats een wapen bij zich te hebben. Onder wapens verstaat de wet zowel vuurwapens, als blanke wapens (slag, steek- of stootwapens). Zij beoogt niet de verspreiding van wapens onder de bevolking tegen te gaan. Voldoende is het als men deze niet op de openbare weg bij zich heeft. NadeWapenwet isin 1919 de Vuurwapenwet 1919tot stand gekomen. Anders dan de Wapenwet keert deze wet zich wel tegen de verspreiding van wapens, althans van vuurwapens, onder de bevolking. Voorwerp van rege- ling van deze wet zijn vuurwapens en munitie in ruime zin, bommen, alarm- pistolen en namaakvuurwapens daaronder begrepen. De wet legt, tezamen met de daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregel, het Vuurwapenreglement, het vervaardigen, herstellen, voorhanden hebben, afleveren, alsmede de in- voer, uitvoer, doorvoer en het vervoer van vuurwapens en munitie aan ban- den. De Vuurwapenwet 1919 is het belangrijkste onderdeel van de thans nog geldende Nederlandse wapenwetgeving. In 1965 is ten slotte de Wet tot wering van ongewenste handwapenen, de z.g. stilettowet, tot stand gekomen. Deze verbiedt het voorhanden hebben, invoeren, vervaardigen en afleveren van een aantal bij algemene maatregel van bestuur genoemde handwapens, waaronder stiletto's. De stillettowet had oorspronkelijk een beperkte geldingsduur van 5 jaar, wat samenhing met de verwachting dat binnen afzienbare termijn een nieuwe wapenwet tot stand zou komen. Toen duidelijk werd dat de vernieuwing van de wetgeving vertraging zou gaan ondergaan, werd in 1970 de beperkte werkingsduur van de wet geschrapt. Op 9 december 1970 werd in Brussel een Beneluxovereenkomst inzake wapens en munitie ondertekend. Deze overeenkomst is voorzien van een bij- lage, die gemeenschappelijke bepalingen bevat voor een aantal gedragim gen met wapens en munitie. De overeenkomst is met bijlagen en een gemeenschappelijke toelichting afgedrukt in het Tractatenblad 1971, nr. 41. Aan de toelichting bij de Beneluxovereenkomst ontlenen wij het volgen- de: Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 19

Transcript of Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe...

Page 1: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zitting 1976-1977

14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie (Wet wapens en munitie)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Inleiding

De oudste in Nederland nog geldende wet op het gebied van wapens en munitie is de Wet van 9 mei 1890, Stb. 81, houdende verbodsbepalingen te-gen het dragen van wapenen, de z.g. Wapenwet. De hoofdregel van deze wet is dat het verboden is op de openbare weg of enige voor het publiek toe-gankelijke plaats een wapen bij zich te hebben. Onder wapens verstaat de wet zowel vuurwapens, als blanke wapens (slag, steek- of stootwapens). Zij beoogt niet de verspreiding van wapens onder de bevolking tegen te gaan. Voldoende is het als men deze niet op de openbare weg bij zich heeft.

NadeWapenwet isin 1919 de Vuurwapenwet 1919tot stand gekomen. Anders dan de Wapenwet keert deze wet zich wel tegen de verspreiding van wapens, althans van vuurwapens, onder de bevolking. Voorwerp van rege-ling van deze wet zijn vuurwapens en munitie in ruime zin, bommen, alarm-pistolen en namaakvuurwapens daaronder begrepen. De wet legt, tezamen met de daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregel, het Vuurwapenreglement, het vervaardigen, herstellen, voorhanden hebben, afleveren, alsmede de in-voer, uitvoer, doorvoer en het vervoer van vuurwapens en munitie aan ban-den. De Vuurwapenwet 1919 is het belangrijkste onderdeel van de thans nog geldende Nederlandse wapenwetgeving.

In 1965 is ten slotte de Wet tot wering van ongewenste handwapenen, de z.g. stilettowet, tot stand gekomen. Deze verbiedt het voorhanden hebben, invoeren, vervaardigen en afleveren van een aantal bij algemene maatregel van bestuur genoemde handwapens, waaronder stiletto's. De stillettowet had oorspronkelijk een beperkte geldingsduur van 5 jaar, wat samenhing met de verwachting dat binnen afzienbare termijn een nieuwe wapenwet tot stand zou komen. Toen duidelijk werd dat de vernieuwing van de wetgeving vertraging zou gaan ondergaan, werd in 1970 de beperkte werkingsduur van de wet geschrapt.

Op 9 december 1970 werd in Brussel een Beneluxovereenkomst inzake wapens en munitie ondertekend. Deze overeenkomst is voorzien van een bij-lage, die gemeenschappelijke bepalingen bevat voor een aantal gedragim gen met wapens en munitie. De overeenkomst is met bijlagen en een gemeenschappelijke toelichting afgedrukt in het Tractatenblad 1971, nr. 41.

Aan de toelichting bij de Beneluxovereenkomst ontlenen wij het volgen-de:

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 19

Page 2: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

«Alle drie de Beneluxlanden kennen wettelijke voorschriften waardoor het bezit, het gebruik en de handel van wapens en munitie aan banden wordt gelegd. Met dergelijke voorschriften kunnen verschillende doeleinden wor-den nagestreefd, waarbij in de eerste plaats behoort de bescherming van de veiligheid van burger en staat.

Tussen de wettelijke regelingen in de drie staten bestaan tamelijk grote verschillen. Zo kent België strenge regels voor wat betreft pistolen en revol-vers, maar juist een grote vrijheid op het stuk van jacht- en sportgeweren. In Nederland evenwel worden al deze vuurwapens over een kam geschoren.

Het is duidelijk dat het wegvallen van de controle aan de binnengrenzen automatisch zou leiden tot een soort feitelijke harmonisering op het gebied van het bezit van en gedeeltelijk ook van de handel in wapens en munitie. Deze zou het karakter krijgen van een harmonisering naar beneden, dat wil zeggen dat in feite de aanpassing zou plaatsvinden aan de minst strenge re-gels die in een van de drie Beneluxlanden gelden. Deze situatie moet als on-gewenst worden beschouwd en is trouwens in strijd met de, mede op grond van Amerikaanse ervaringen, toenemende behoefte aan strenge regels op het gebied van het bezitten en dragen van wapens en een zo effectief moge-lijke controle op de handel in wapens.

In de geschetste omstandigheden lijkt harmonisatie van de wapenwetge-ving het aangewezen middel.(....)».

Tot dusverre is nog geen van de drie landen tot bekrachtiging van het ver-drag overgegaan. Op te merken is dat voor alle drie de Beneluxlanden geldt dat zij, om het verdrag te kunnen bekrachtigen, hun binnenlandse wetgeving moeten aanpassen. Zowel België als Luxemburg zijn hier echter mee bezig. Juist daarom lijkt het gewenst dat ook Nederland, waarvoor de aanpassing overigens principieel niet zo ingrijpend zal behoeven te zijn, de uitvoering van het verdrag ter hand neemt.

Gezien de leeftijd van de voornaamste bestanddelen van de geldende Ne-derlandse wapenwetgeving wordt het trouwens toch onvermijdelijk deze te vernieuwen. Overigens zou het onjuist zijn te stellen dat de Nederlandse wa-penwetgeving, ten gevolge van haar ouderdom, gebrekkig is en dat daar-door het illegale vuurwapenbezit om zich heen heeft gegrepen. De wet, in het bijzonder de Vuurwapenwet 1919 met haar uitvoeringsbepalingen, is nog altijd een heel behoorlijk functionerend instrument. De regeling van de legale handel en het legale bezit van vuurwapens is vrijwel perfect. Dat daar-naast een omvangrijke illegale handel in en een omvangrijk illegaal bezit van vuurwapens is ontstaan, komt niet zo zeer doordat het systeem van de wet op zich zelf gebrekkig is, dan wel doordat zij niet wordt nageleefd. Dit laatste wordt dan weer in sterke mate in de hand gewerkt door de toegenomen mo-biliteit en de zeer veel minder intensieve, soms zelfs afgeschafte, controle aan de landsgrenzen. Juist daardoor worden de beperkte bevoegdheden tot toezicht op de naleving, die de bestaande wetgeving verleent, gaandeweg meer als een tekort ervaren.

Opzet van het ontwerp

Bij het opstellen van het hierbijgaande wetsontwerp hebben de volgende uitgangspunten gegolden:

a. uitvoering moet worden gegeven aan de Beneluxovereenkomst inzake wapens en munitie;

b. zoveel mogelijk moet worden voortgebouwd op de bestaande wetge-ving;

c. voor zover wetgevende maatregelen daartoe kunnen dienen moet een bijdrage worden geleverd aan bestrijding van het illegale wapenbezit;

d. de wet moet zo nodig kunnen worden ingevoerd zonder op de inwer-kingtreding van de Beneluxovereenkomst te wachten.

Bij vergelijking van het wetsontwerp met de Beneluxovereenkomst inzake wapens en munitie, en in het bijzonder met de daarbij gevoegde Gemeen-schappelijke bepalingen, zal men vele punten van overeenkomst kunnen

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 20

Page 3: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

ontdekken. Daarnaast zijn er ook wel verschi lpunten, maar die zijn toch steeds van dien aard dat aan de overeenkomst als zodanig word t vo ldaan. Het is nutt ig te wi jzen op de artikelen 2 en 11 van de overeenkomst, die be-paalde afwi jk ingen van de Gemeenschappel i jke bepal ingen toestaan.

Wat waardevol gebleken is in de bestaande wetgev ing en niet in str i jd is met het verdrag, is zoveel mogel i jk gehandhaafd. Wel zijn omvangr i jke mo-derniser ingen doorgevoerd op het stuk van taalgebruik en systematiek. Wat het laatste betreft moet voora l gewezen worden op de verdel ing tussen re-gel ing in de wet zelf en in lagere wetgevende bepal ingen, vooral ministeriële verordeningen. Het wetson twerp is gebaseerd op aanzienli jke delegat iemo-gel i jkheden, waarbi j echter de hoofdregels steeds in de wet zelf te v inden zijn.

Een bi jdrage tot de bestr i jd ing van het il legale vuurwapenbezi t w i l het wetsontwerp voornamel i jk leveren door ru ime en betrekkeli jk ingr i jpende bevoegdheden in het leven te roepen ten behoeve van het toezicht op de na-leving van de wet. Dit sluit aan bij de reeds in 1970 door mi jn ambtsvoorgan-ger genomen maatregelen tegen het il legaal wapenbezit . Deze maatregelen hielden o.m. de opr icht ing van een speciale opspor ingsorganisat ie en de aanwijzing van speciale off icieren van justit ie in.

Daarnaast word t een aantal strafposit ies verhoogd. Wi j zijn op zichzelf niet zeer opt imist isch over de preventieve werk ing van verhoogde strafbedrei-g ingen. Bij de wet van 24 juni 1970 (Stb. 284) zijn enkele in de Vuurwapen-wet 1919 bedreigde straffen reeds aanzienlijk ve rhoogd, zonder dat dit dui -deli jke resultaten heeft opgeleverd. De samenvoeging van de drie bestaande wet ten tot één enkele wet brengt thans de noodzaak mee te komen tot een n ieuw geharmoniseerd stelsel van strafposit ies. In de meeste geval len is daarbi j naar boven geharmoniseerd om zo de afkeuring van de wetgever ten opzichte van il legaal wapenbezi t en gedragingen die dit kunnen bevorderen, kenbaar te maken.

De mogel i jkheid dat de hierbi j voorgestelde wet eerder in werk ing treedt dan de Beneluxovereenkomst inzake wapens en muni t ie heeft ertoe geleid dat er enkele bepal ingen zijn die eerst op een latere te rmi jn kunnen gaan werken, nameli jk op het momen t van de inwerk ingtreding van het verdrag. Omgekeerd was er ook behoefte aan ti jdeli jke bepal ingen juist voor de tus-sengelegen periode, waar in het verdrag nog niet geldt.

II. TOELICHTING OP DE ONDERDELEN

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit artikel worden definit ies gegeven, waarvan een aantal voor zichzelf spreekt, maar andere een nadere toel icht ing behoeven. Dit geldt in de eerste plaats voor het begrip schietwapen. Dit treedt in de plaats van het begrip vuurwapen in de zin van de Vuurwapenwet 1919. Deze laatste wet definieert vuurwapen overigens niet. Zowel in de wet zelf (artikel 1), als in het Vuur-wapenreglement (artikel 1) word t slechts gezegd wat hieronder mede word t verstaan. Voor het overige is het begrip in de loop der jaren door de juris-prudentie en door ministeriële circulaires afgebakend. Reeds de wet over-schri jdt de grenzen van het klassieke begrip vuurwapen, door ook alarmpis-to len en andere soortgel i jke voor bedreiging of afdreiging geschikte voor-werpen onder vuurwapens te verstaan. De jur isprudent ie heeft hetzelfde ge-daan door bepaalde types luchtdrukwapens (het z.g. Barakuda-geweer, een zware luchtbuks, waarbi j e therdamp word t gemengd met de samengeperste lucht) als vuurwapen aan te merken1 .

De Gemeenschappeli jke bepal ingen bij de Beneluxovereenkomst, die ove-— rigens ook het begrip vuurwapen niet def iniëren, voegen zwaardere lucht-

i H.R. 26 november 1963, NJ 1964,142. drukwapens hieraan uitdrukkel i jk toe. Als grens is gekozen een kinetische

Tweede Kamer, zitt ing 1976-1977,14413, nrs. 1-3 21

Page 4: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

mondingsenergie van 2,2 joule (in de Gemeenschappelijke bepalingen wordt deze grens aangeduid als 0,22 kgm, wat op hetzelfde neerkomt; de joule is een modernere aanduiding). Deze grens is indertijd proefondervin-delijk gekozen. Gebleken is dat men met luchtdrukwapens met een kineti-sche mondingsenergie boven 2,2 joule van een afstand van 10 meter een mens ernstig letsel kan toebrengen, dat onder omstandigheden en vooral als van nog kortere afstand geschoten wordt, dodelijk kan zijn.

Het wetsontwerp voert nu het algemene begrip schietwapen in. Beslis-send is de geschiktheid om projectielen of stoffen (waaronder ook gassen) door een loop af te schieten. Loop is te verstaan als geleide-inrichting in rui-me zin. Een katapult en een gewone boog missen zo'n geleide-inrichting en zijn derhalve geen schietwapen in de zin van de wet. De werking kan hetzij van chemische, hetzij van fysische aard zijn. Onder de definitie vallen ener-zijds alle klassieke vuurwapens, waarvan de werking berust op het teweeg-brengen van een chemische ontploffing of een andere chemische reactie, anderzijds ook wapens waarvan de werking berust op een natuurkundig pro-ces, zoals luchtdruk, gasdruk of veerdruk. Voor deze tweede groep geldt ech-ter de grens van een kinetische mondingsenergie van 2,2 joule.

De meeste wapens van laatstbedoelde groep zijn thans vrij verkrijgbaar en betrekkelijk wijd verbreid. Hoewel over deze wapens af en toe klachten wor-den ontvangen en er ook wel misdrijven mee worden begaan, kan men toch niet zeggen dat de verbreiding van luchtdrukwapens een zodanige misstand is dat volledige feitelijke gelijkstelling met vuurwapens noodzakelijk is. Het is dan ook niet de bedoeling dat de wettelijke gelijkstelling tot een feitelijke zal leiden. Anders dan voor eigenlijke vuurwapens, zal voor luchtdrukwapens een ruimhartig verlovenbeleid worden gevoerd. Afgezien van het feit dat het Beneluxverdrag regulering verlangt, heeft dit ook wel een aantal voordelen, te weten:

a. De handel zal geconcentreerd worden bij erkende wapenhandelaren; daardoor zal de verbreiding van kwalitatief slechte produkten, die gevaren kunnen opleveren, worden tegengegaan. Tevens ontstaan zodoende contro-lemogelijkheden voor de overheid.

b. Er kan beter dan thans het geval is worden gedifferentieerd naar de aard van het luchtdrukwapen.

c. Ook al zal, althans voor minder gevaarlijk te achten luchtdrukwapens, een ruim verlovenbeleid worden gevoerd, een zekere selectie zal wel wor-den toegepast. Zo zullen geen verloven worden gegeven aan minderjarigen en zal de justitiële documentatie worden geraadpleegd.

d. Ten slotte wordt het mogelijk een verlof in te trekken in geval van mis-bruik.

Munitie voor luchtdrukwapens is geen munitie in de normale zin. Een vuurwapenpatroon omvat een projectiel en de stof (kruit) die de drijfkracht levert. Bij een luchtdrukwapen wordt de drijfkracht geleverd door een pomp of gaspatroon in het wapen zelf. De patronen zijn niet meer dan losse projec-tielen, die dezelfde zijn voor lichte en voor zware luchtdrukwapens. Bepa-lend is de kinetische mondingsenergie en die hangt van het wapen zelf af. Projectielen voor luchtdrukwapens worden derhalve niet als munitie in de zin van de wet beschouwd.

Overeenkomstige omschrijvingen, als hier gegeven, van het begrip be-heerdervindt men in de Vestigingswet Bedrijven 1954 en in de Drank- en Ho-recawet.

De begrippen invoeren uitvoer worden in de wetgeving in verschillende betekenissen gebruikt en dat kan aanleiding geven tot misverstand. Artikel 2 van de Vuurwapenwet 1919 machtigt de Kroon invoer, uitvoer en doorvoer van vuurwapens en munitie te verbieden en van deze machtiging is (artikel 2, Vuurwapenreglement) ook gebruik gemaakt. Een invoerverbod vindt men eveneens in artikel 2 van de Wet tot wering van ongewenste handwapenen. Onder invoer wordt hier verstaan het binnen het Nederlandse grondgebied brengen, en onder uitvoer het doen verlaten van dat grondgebied. De ln- en Uitvoerwet hanteert echter niet deze geografische begrippen in- en uitvoer,

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 22

Page 5: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

maar technische begrippen, namelijk het brengen van goederen in, resp. buiten het vrije verkeer. Het onderhavige wetsontwerp sluit zich hierbij voor wat invoer betreft, door verwijzing naar de ln- en Uitvoerwet, aan. De toe-voeging «handelingen waarmee beoogd wordt goederen anders dan als douanegoed in het verkeer te brengen, daaronder begrepen» doelt optijde-lijke invoer. Voorheen werd deze veelal als een species van invoer be-schouwd. Uit de wet van 24 maart 1976 (Stb. 215) tot wijziging van de In-en Uitvoerwet is echter af te leiden dat tijdelijke invoer een afzonderlijke figuur is waarop de voor invoer geldende regels van toepassing verklaard kunnen worden. Zie verder de toelichting op artikel 14.

Voor de geografische begrippen worden de termen binnenkomen en uit-gaan gebruikt, die ook voorkomen in de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen. Op te merken is dat artikel 3 van de Gemeenschappelijke bepa-lingen bij de Beneluxovereenkomst zegt dat de genoemde begrippen moe-ten worden opgevat in de zin van de douanewetgevingen. Het uitgangspunt van het genoemde verdrag en de Gemeenschappelijke bepalingen is dat het gehele Beneluxgebied als één geheel wordt beschouwd. Binnenkomen is dus uitsluitend binnenkomen uit een derde land en onder uitgaan valt alleen uitgaan naar een derde land. Transacties tussen de Beneluxlanden vallen niet onder binnenkomen en uitgaan, maar onder overdracht en verkrijging, alsmede onder vervoer. De in artikel 1 onder 8° van het wetsontwerp gege-ven omschrijving sluit daarbij aan. Zolang de Beneluxovereenkomst niet in werking is, gelden ook de daar gegeven voorschriften inzake overdracht, verkrijging en vervoer niet. Zodoende zou een gat in de reglementering kun-nen vallen. Omdi topte vangen vult artikel 58 de in artikel 1, onder 7°, gege-veh omschrijving aan tot binnenkomen en uitgaan uit of naar België en Luxemburg. Op grond van artikel 65, derde lid, zal dit artikel weer vervallen wanneer het verdrag in werking treedt. Het binnenkomen uit België is moge-lijk via de landgrenzen, over zee en door de lucht. Binnenkomen uit Luxem-burg is alleen mogelijk door de lucht. Voor uitgaan geldt het omgekeerde.

De begrippen vervoeren dragen zoals omschreven onder 9° en 10° liggen in eikaars verlengde. De omschrijving is ruimer dan in de taalkundige be-grippen vervoer en dragen besloten ligt. Bij zich hebben is een begrip uit de Wapenwet van 1890, waaronder niet alleen valt hetgeen men aan het li-chaam draagt, maar al datgene dat men onder zijn onmiddellijk bereik heeft. Onder een wapen dat men bij zich heeft valt met name ook een wapen dat men in de bagageruimte van de auto heeft.

Het begrip overdragen omvat het in de Vuurwapenwet 1919 gehanteerde afleveren, maar is wederom iets ruimer gedefinieerd waarbij aansluiting is gezocht bij de terminologie van Boek 3 nieuw BW. Onder overdragen valt ook tijdelijk afstaan aan een ander. Het eveneens in het wetsontwerp ge-bruikte begrip verkrijgen is het spiegelbeeld van overdragen. Een afzonder-lijke definitie van verkrijgen was niet noodzakelijk omdat het wetsontwerp geen voorschriften bevat die rechtstreeks betrekking hebben op het verkrij-gen van wapens of munitie.

Artikel 2

Evenals de Gemeenschappelijke bepalingen kent het wetsontwerp een verdeling van wapens en munitie in categorieën. De toelichting op het Bene-luxverdrag zegt over de in de daarbij behorende Gemeenschappelijke bepa-lingen gevolgde indeling:

«Bij de indeling in categorieën is het systeem gevolgd dat in categorie I de als bijzonder gevaarlijk beschouwde wapens voorkomen. In de categorieën II en III zijn de overige wapens en munitie ingedeeld. De bepalingen voor de-ze beide categorieën zijn goeddeels dezelfde, althans wat de handel en de fa-bricage betreft. Het verschil tussen beide categorieën is dat het bezit en het dragen van de wapens van categorie II ook aan particulieren kan worden toegestaan, wat bij die van categorie III niet het geval is.» Ter voorkoming van misverstand: in dit citaat gaat het om de categorieën van de Gemeen-

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 23

Page 6: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

schappelijke bepalingen waarop die in het wetsontwerp een, anders geor-dende variatie vormen.

Het wetsontwerp volgt een indeling in vieren, waarbij van I naar IV een af-dalende mate van gestrengheid van de regels die van toepassing zijn, be-staat. Indeling in dezelfde categorie betekent niet dat de wapens naar hun aard verwantschap vertonen doch alleen dat voor hen dezelfde voorschrif-ten gelden.

In categorie I vindt men die wapens waarvoor de strengste voorschriften bestaan. In beginsel zijn deze wapens als zodanig verboden, zij het dat op dit beginsel wel uitzonderingen mogelijk zijn, bij voorbeeld ten behoeve van verzamelingen of instructie aan de politie. De in deze categorie onderge-brachte wapens vindt men ook in categorie I van de Gemeenschappelijke be-palingen. De onder 1°t/m 3° genoemde wapens zijn in Nederland reeds ver-boden krachtens de Wet tot wering van ongewenste handwapenen. Onder wurgstokken vallen de krachtens die wet aangewezen nunchakuwapens.

Het zowel onder 1° als onder 4° gehanteerde begrip blanke wapens is niet gedefinieerd. Volgens Van Dale vallen hier bajonetten, lansen, zwaarden en degens onder. Het begrip zal met gezond verstand gehanteerd moeten wor-den zodat siervoorwerpen als briefopeners die niet als wapen bestemd zijn en voor gebruik als zodanig niet méér dan andere gebruiksvoorwerpen ge-schikt zijn, er niet toe gerekend behoeven te worden. Vanzelfsprekend moet worden gekeken naar de aard van het wapen. Een blank wapen verandert niet van aard wanneer het zich in de schede bevindt.

Onder 4° zijn in de eerste plaats alle bijzonder gevaarlijk en deloyaal te achten wapens gebracht, die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp. Dit kunnen zowel schietwapens als slag- en steekwapens zijn. De vermomming geschiedt in de regel als normale gebruiksvoorwerpen, zoals paraplu's. On-der 5° vallen schietwapens die zodanig zijn gewijzigd dat het dragen niet zichtbaar is, of dat de aanvalskracht wordt verhoogd. Daarmee wordt vooral gedoeld op vuurwapens waarvan de loop ten dele is afgezaagd. Ook derge-lijke wapens moeten als bijzonder gevaarlijk worden beschouwd.

De wet kent de mogelijkheid om bij ministeriële verordening categorie I aan te vullen. Ookde Wet tot wering van ongewenste handwapenen bevat een dergelijke delegatie (zij het dan aan de Kroon). De praktijk wijst uit dat een grote vindingrijkheid bestaat bij het ontwikkelen van nieuwe als wapen te gebruiken voorwerpen. De thans onder 3° vallende nunchakuwapens vor-men daarvan een voorbeeld. Het is noodzakelijk dat de overheid in dergelij-ke gevallen snel kan reageren. Ook namaakwapens kunnen op grond van de-ze bepaling worden aangewezen. Overigens is de delegatie geclausuleerd door de eis dat de betrokken voorwerpen hetzij een ernstige bedreiging van personen moeten kunnen vormen, hetzij zodanig op een wapen moeten ge-lijken dat zij voor bedreiging of voor afdreiging geschikt zijn. Het spreekt vanzelf dat geen voorwerpen kunnen worden aangewezen, die reeds onder een van de andere categorieën vallen.

In categorie II vindt men die wapens en munitie, die niet alleen geheel ge-reglementeerd zijn, maar die ook onder geen omstandigheden in handen van particulieren behoren te komen. Hieronder vallen onder meer specifiek militaire vuurwapens. Een deel van de daar genoemde wapens valt in de gemeenschappelijke bepalingen bij de Beneluxovereenkomst onder catego-rie I. Gezien artikel 11 van het verdrag zelf, juncto artikel 5, tweede lid, van de Gemeenschappelijke bepalingen, kunnen dergelijke wapens wel worden ge-bruikt door het openbaar gezag, met name de strijdkrachten. Bij de afgifte van vergunningen tot vervaardiging en verhandeling van deze wapens dient uiteraard, zodra het verdrag in werking is getreden, met de voorschriften van de Gemeenschappelijke bepalingen nauwlettend rekening te worden gehouden.

Onder categorie II vallen de meeste vuurwapens, behalve die, genoemd onder categorie I onder 4° en 5° (gecamoufleerde en getransformeerde wa-pen) en die, welke vallen onder categorie III, dat zijn degene die ook in han-den van particulieren mogen komen.

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 24

Page 7: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Tot de onder II, 1° vallende wapens, behoren vrijwel alle vuurwapens, die niet de vorm van geweren, pistolen of revolvers hebben. Dat zijn voorname-lijk de militaire vuurwapens die men thans vindt in de Vuurwapenwet 1919, lid 2, sub b, zoals kanonnen, houwitsers, vuurmonden, mortieren, antitank-wapens, raketlanceerwapens en vuurwapens zonder terugstoot. Automati-sche vuurwapens, zoals machinegeweren en machinepistolen zijn afzonder-lijk onder 2° genoemd. Zij vallen derhalve onder categorie II, ook al hebben zij de vorm van geweren, revolvers of pistolen. Onder automatisch vuren is te verstaan het vuren in zogenaamde vuurstoten, dat wil zeggen dat door één beweging van de trekker meer dan één schot wordt afgevuurd.

Categorie II onder 3° stemt overeen met categorie I onder 1 en 2 van de Gemeenschappelijke bepalingen bij de Beneluxovereenkomst. Opvouwbare en uitneembare geweren zijn gevaarlijker dan gewone omdat zij gemakkelij-kerte verbergen zijn. Op te merken is dat de meeste geweren door demonta-ge uiteengenomen kunnen worden. Dat is hier niet bedoeld. Het gaat om wapens die zo geconstrueerd zijn dat ze door een eenvoudige beweging, zo-al het losmaken van een pal, opgevouwen of uiteengenomen kunnen wor-den. De mogelijkheid dat kolf en loop onderling te scheiden zijn heeft niet tot gevolg dat een geweer onder categorie II valt. Waar het om gaat is of hetzij kolf, hetzij loop zelf uiteen te nemen zijn. Voorzover jacht- of andere geweren in omloop zijn die onder de omschrijving van categorie II onder 3° vallen zul-len zij na de inwerkingtreding van de nieuwe wet niet meer in handen van particulieren mogen zijn en hetzij omgebouwd, hetzij ingeleverd moeten worden. Voorts heeft categorie II betrekking op bij de wapens behorende munitie, op bommen, molotov-cocktails en ook op bajonetten. Deze laatste zijn blanke wapens, die de Gemeenschappelijke bepalingen op een lijn stel-len met stiletto's. Anders dan stiletto's worden bajonetten echter door de strijdkrachten gebruikt, wat hun opneming in categorie II rechtvaardigt.

Het onder 6° gehanteerde begrip medische hulpmiddelen dient te worden verstaan in de betekenis die de Wet medische hulpmiddelen daaraan toe-kent.

In categorie III vindt men die wapens en munitie, die wel gereglementeerd zijn, maar die ook in handen van particulieren mogen komen. Hieronder val-len gewone geweren, revolvers en pistolen en ook geweren en pistolen die werken met luchtdruk, gasdruk of met behulp van een veer, voor zover al-thans de kinetische mondingsenergie 2,2 joule of hoger is. Zoals reeds bleek zijn de regels dezelfde, maar zal het beleid verschillend zijn.

Toestellen voor beroepsdoeleinden, zoals schiethamers en slachtappara-ten, die geschikt zijn om projectielen af te schieten zijn in Nederland aan het verdwijnen om plaats te maken voor meer geperfectioneerde en minder ge-vaarlijke apparaten, die zonder projectielen werken. Apparaten van laatstbe-doelde soort vallen buiten de werkingssfeer van de voorgestelde wet. Voor zover daar behoefte aan bestaat, is het mogelijk voor apparaten met projec-tielen vergunningen en verloven te geven.

Ten aanzien van de onder 4° genoemde groep kan worden opgemerkt dat van deze blanke wapens tot dusver slechts het dragen verboden was. Thans komen de blanke wapens die onder categorie III, 4° worden genoemd (en die niet tweesnijdend zijn, want dan vallen ze onder categorie I) onder hetzelfde regiem als vuurwapens te vallen. Evenmin als voor luchtdrukwapens bete-kent dit echter dat een even restrictief beleid als voor vuurwapens zal wor-den gevoerd. Met name voor verzameldoeleinden en voor wandversiering zullen vrijstellingen of ontheffingen kunnen worden gegeven. Die degens, zwaarden en sabels die wél bestemd zijn voor de schermsport vallen niet on-der de wet en zijn dus vrij. Hetzelfde geldt voor de onder 6° bedoelde alarm-en startpistolen. De gevaarlijkere soorten daarvan, vooral degene die door hun uiterlijk voor bedreiging geschikt zijn, zullen worden aangewezen, en daarvoor zal een verlof nodig zijn. De ongevaarlijke types blijven vrij. De on-der 5° genoemde wapenstokken behoeven slechts in uitzonderingsgevallen, met name voor doeleinden van zelfverdediging, in handen van particulieren te komen.

Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14413, nrs. 1-3 25

Page 8: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Op te merken is dat een wapen zowel onder de omschrijving van een der categorieën II of III en onder die van categorie I kan vallen. Voorbeelden zijn schietwapens, geschikt om automatisch te vuren, die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen en schietwapens in de vorm van geweren, waarvan de loop is afgezaagd, zodat het dragen niet of minder zichtbaar of herkenbaar is. In zo'n geval gelden de strengste regels, dat wil zeggen die van artikel 13, geldend voor wapens van categorie I. Dat neemt niet weg dat een schietwapen, geschikt om automatisch te vuren, ook al gelijkt het uiter-lijk op een ander voorwerp dan een wapen, tevens als een wapen van cate-gorie II kan worden aangemerkt. Wie terecht staat wegens overtreding van artikel 26, omdat hij zo'n wapen onrechtmatig voorhanden had, kan zich der-halve niet verweren met het argument dat het wapen onder categorie I viel en derhalve artikel 26 niet van toepassing was.

Voor de wapens van categorie IV gelden alleen voorschriften inzake het dragen. Op dit stuk blijft de situatie dezelfde als die geldt krachtens de Wa-penwet van 1890. De in deze categorie bedoelde voorwerpen kunnen van allerlei aard zijn, zoals dolkmessen, knuppels, flessen en tafelpoten. Het is ui-teraard niet zinvol het verhandelen of voorhanden hebben daarvan te regle-menteren, maar wel kan het onder omstandigheden nuttig zijn het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich heb-ben van dergelijke voorwerpen te verbieden. Ook lichte luchtdrukwapens e.d. met een kinetische mondingsenergie van minder dan 2,2 joule kunnen onder deze categorie vallen.

Artikel 3

Onderdelen en hulpstukken worden in beginsel met de wapens of munitie, waarvoor zij bestemd zijn, gelijkgesteld. Het moet wel om specifieke onder-delen of hulpmiddelen gaan, en niet om bij voorbeeld schroeven en moeren. Lege hulzen van afgeschoten patronen zijn niet zonder meer geschikt om op-nieuw munitie van te maken en vallen dus in het algemeen niet onder deze bepaling.

Artikel 4

In dit artikel wordt de Minister van Justitie de bevoegdheid gegeven ont-heffing en vrijstelling te geven van daartoe in aanmerking komende voor-schriften van de wet voor wapens waarvan, ten gevolge van hun aard of be-stemming, te verwachten is dat zij niet meer als zodanig zullen worden ge-bruikt. Overeenkomstig een in de wetgeving meer en meer gebruikelijk on-derscheid wordt onder een ontheffing een individuele dispensatie verstaan, onder een vrijstelling een groepsgewijze of generieke.

De bepaling stemt overeen met de Beneluxovereenkomst inzake wapens en munitie (artikel 6). Vergelijkbare bepalingen komen thans voor in artikel 16 van de Vuurwapenwet 1919 en in artikel 2, derde lid van de Wettotwe-ring van ongewenste handwapenen.

De door artikel 4 gegeven uitzonderingsmogelijkheid geldt in beginsel voor alle bepalingen van de wet, ook die voor wapens van categorie I. Van de uitzonderingsmogelijkheid dient uiteraard een behoedzaam gebruik ge-maakt te worden, waarbij de mate van behoedzaamheid dient toe te nemen al naar gelang het gaat om wapens die behoren tot de in artikel 4, eerste lid, genoemde groepen a-c. Het is duidelijk dat wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn weinig gevaarlijk zijn en het is even duidelijk dat gebruik als wandversiering wapens op zichzelf niet ongevaarlijk maakt. Het komt echter wel voor dat z.g. krissen, die kunnen vallen onder categorie I, als wandversiering worden gebruikt. Onder omstandigheden kan dit onge-vaarlijk zijn en kan daarvoor een ontheffing worden verleend. Daarentegen zal een wandversiering bestaande uit ploertendoders in het algemeen tot wantrouwen stemmen; zij zal niet gauw voor een ontheffing in aanmerking

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 26

Page 9: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

komen. Voor de middelste groep, wapens die het karakter dragen van oud-heden, zullen nog nadere richtlijnen worden gegeven. Deze bestaan ook thans, ter uitvoering van artikel 16 van de Vuurwapenwet 1919 in de vorm van tot het openbaar ministerie en de politie gerichte circulaires2.

Het woord wandversiering is in de Franse tekst van de Beneluxovereen-komst weergegeven als panoplie, een term die niet per se met wand samen-hangt. Daaruit volgt dat een zekere ruimte in de interpretatie geboden kan zijn. Het feit dat een versiering aan een deur, schoorsteen of zelfs plafond is aangebracht is geen reden het artikel niet van toepassing te achten.

Zie ook artikel 5.

Artikel 5

De in artikel 2 en in artikel 4 gegeven omschrijvingen beperken zich tot grote lijnen. Nadere specificatie zal onvermijdelijk zijn. Dit zal geschieden bij ministeriële verordening. Op dergelijke wijze kunnen ook nadere voorschrif-ten worden gegeven ten aanzien van namaakwapens, zoals speelgoed.

Artikel 6

Dat vergunningen, ontheffingen enz. onder beperkingen kunnen worden verleend en dat daaraan voorschriften kunnen worden verbonden is in de wetgeving betrekkelijk gebruikelijk. Ter vereenvoudiging is in dit wets-ontwerp een algemene bepaling van deze strekking in artikel 6 opgenomen. Bij niet naleving van een voorschrift kan de vergunning enz. worden inge-trokken, terwijl dit bovendien een strafbaar feit oplevert. Wanneer een be-perking wordt overschreden, dan wordt de betrokkene geacht zonder ver-gunning enz. te hebben gehandeld, zodat hij deswege kan worden vervolgd.

Artikel 7

Deze bepaling, die het mogelijk wil maken vergunningen enz. te kunnen weigeren of in te trekken, buiten de normale hiervoor geldende gronden, is bedoeld voor buitengewone omstandigheden. Men behoeft daarbij niet di-rect te denken aan de omstandigheden waarvoor de Wet buitengewone be-voegdheden burgerlijk gezag is bestemd. Denkbaar is dat bij onlusten van plaatselijke of anderszins beperkte aard, het geboden voorkomt tijdelijk in bepaalde plaatsen of bij bepaalde groepen van de bevolkings wapens uit de circulatie te nemen. De Vuurwapenwet 1919 (artikel 9) bevat een vergelijkba-re, zij het niet tot buitengewone omstandigheden beperkte, bepaling.

Artikel 8

Dit artikel ziet op de inlevering van vuurwapens waarmee op zichzelf geen overtreding behoeft te zijn begaan. Het is mogelijk dat iemand, zoals het Ier-se lid veronderstelt, wapens of munitie voorhanden heeft, zonder daartoe bevoegd te zijn, terwijl er toch geen aanleiding is hemte vervolgen wegens een strafbaar feit. Het kan zijn dat hij voor het wapen al verlof had, maar dat dit verlopen of ingetrokken is. Het kan ook zijn dat hij het wapen heeft geërfd. Ten slotte is denkbaar dat bezit van dit wapen oorspronkelijk vrij was, maar dat dit onder de wet is komen te vallen, hetzij door de inwerking-treding van de wet zelf, hetzij door een uitvoeringsmaatregel. In al die geval-len dient het betrokken wapen terstond ingeleverd te worden. Wanneer aan de daarvoor geldende verplichting geen gevolg wordt gegeven, is dit een strafbaar feit. Dit feit kan overigens wel gepaard gaan met het veel ernstiger strafbaar feit van het wederrechtelijk voorhanden hebben van een wapen.

Het tweede lid staat in verband met de bepaling van artikel 7. Een bevel als bedoeld in artikel 8, tweede lid, kan een uitvloeisel zijn van intrekking van verloven op grond van artikel 7. Op te merken is dat artikel 7 niet toestaat er-kenningen in te trekken, maar dat het desondanks onder omstandigheden

2 Zie het Algemeen Politiebesluit van 14febru-ari1970

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 27

Page 10: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

wel mogelijk is dat het hoofd van plaatselijke politie erkenden ertoe verplicht de wapens die zij (legaal) voorhanden hebben in bewaring te geven. Artikel 8. tweede lid, is overigens een uitwerking van het bestaande artikel 9, eerste lid, van de Vuurwapenwet 1919.

Het derde lid van artikel 8 is de pendant van het tweede lid van artikel 9 van de Vuurwapenwet, zij het dat de bevoegdheid die thans door het hoofd van plaatselijke politie, met machtiging van de Minister van Justitie kan wor-den uitgeoefend, wordt opgedragen aan de Minister van Justitie zelf. Dit lijkt, gezien de aard van de betrokken maatregel, juister.

De leden 4 t/m 7 regelen wat gebeuren moet met in bewaring gegeven wa-pens. Deze regeling is in aanzienlijke mate ontleend aan het bestaande arti-kel 10 van de Vuurwapenwet 1919.

Ten overvloede bepaalt het achtste lid van artikel 8 dat in voorkomende gevallen de normale bevoegdheden tot inbeslagneming, verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer uitgeoefend kunnen worden. Dit zal in het bij-zonder het geval zijn wanneer sprake is van illegaal voorhanden hebben. In-dien iemand een wapen inlevert, dat hij enige tijd illegaal voorhanden heeft gehad, dan ligt het voor de hand dat zo'n wapen niet in bewaring genomen wordt, maar dat het in beslag wordt genomen, en dat zijn verbeurdverkla-ring bij de rechter zal worden gevorderd.

§ 2. Erkenning

Volgens de Gemeenschappelijke bepalingen bij de Beneluxovereenkomst (artikel 4) is voor elke bedrijfsmatige activiteit met betrekking tot wapens en munitie een erkenning vereist. De erkenning zal, voor wat vuurwapens be-treft, de plaats innemen van de thans in artikel 3 van de Vuurwapenwet gere-gelde algemene machtiging. Evenals deze laatste figuur is de erkenning in zoverre algemeen, dat zij niet op bepaalde geïndividualiseerde wapens, maar op nader te omschrijven groepen wapens betrekking heeft. Dat neemt niet weg dat een beschikking tot verlening, weigering, wijziging of intrekking van een erkenning weldegelijk een individueel karakter heeft.

In de bepalingen van § 2 worden naast elkaar gebruikt enerzijds de begrip-pen aanvrager c.q. houder van een erkenning (bij voorbeeld artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 1) en beheerder (bij voorbeeld artikel 11, lid 1).Te bedenken is dat de aanvrager of houder van een erkenning veelal een rechtspersoon of een niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap zal zijn. Aanvrager of houder is de rechtspersoon of vennootschap. Overeenkomstig de in arti-kel 1, onder 5° gegeven definitie is de beheerder echter een natuurlijk per-soon.

Artikel 9

Erkenning kan gegeven worden voor het fabriceren van wapens en voor het beroepsmatig verhandelen en repareren daarvan. Particulieren mogen wel zonder erkenning wapens verhandelen of repareren, maar uiteraard al-leen voor zover zij bevoegd zijn deze voorhanden te hebben en voor zover aan de overige wettelijke vereisten, met name op het stuk van overdracht, is voldaan.

Het derde lid geeft aan dat erkenningen als regel van beperkte aard zullen zijn. Wie erkend is om jacht- en sportwapens te verhandelen en te repareren, mag ze nog niet zelf vervaardigen en evenmin mag hij in militaire wapens gaan handelen.

Artikel 10

Evenals thans het geval is, zullen aan erkende wapenhandelaren, in het bijzonder wanneer zij aan het publiek leveren, betrekkelijk hoge eisen wor-den gesteld. Er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat niet ge-knoeid wordt, geen misbruik wordt gemaakt van wapens, zorgvuldigheid in

Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14413, nrs. 1-3 28

Page 11: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

acht wordt genomen om te voorkomen dat anderen knoeien of misbruik ma-ken, terwijl ook ongelukken met wapens zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Tot dat laatste doel dienen de in het derde lid genoemde, nader vast te stellen, eisen van vakbekwaamheid. Op te merken is dat thans het be-drijfsmatig ten behoeve van particulieren verrichten van herstellings- of on-derhoudswerkzaamheden is geregeld in het Vestigingsbesluit vuurwapen-bedrijf van 20 december 1958, Stb. 632, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 26 februari 1973, Stb. 93. Dit besluit berust op de Vestigingswet bedrij-ven 1954. Door de bij besluit van 16 mei 1972, Stb. 273, samenhangend met de invoering van de Vestigingswet detailhandel, in dit besluit aangebrachte wijziging, is voor de verkoop aan particulieren vakbekwaamheid geen ver-eiste meer. In de praktijk gaat handel in vuurwapens doorgaans gepaard met het verrichten van herstellings- en onderhoudswerkzaamheden waarvoor wèl vakbekwaamheid is vereist. Mede in verband daarmee zijn tot dusverre geen algemene machtigingen op grond van de Vuurwapenwet 1919 afgege-ven aan handelaren die niet aan eisen van vakbekwaamheid voldoen.

Artikel 11-12

Deze artikelen bevatten gronden tot weigering en tot intrekking van erken-ningen. De intrekkingsgronden zijn enerzijds ruim genoeg om in voorko-mende gevallen de geboden maatregelen te kunnen nemen, anderzijds nauw genoeg omschreven om de erkenden de nodige rechtszekerheid te kunnen bieden.

§ 3. Bepalingen voor wapens en munitie van categorie I

Artikel 13

Zoals reeds bleek gelden voor wapens van categorie I de strengste regels. Alle denkbare gedragingen daarmee zijn verboden. Dit sluit aan bij artikel 5 van de Gemeenschappelijke Bepalingen, waaraan artikel 13 goeddeels is ontleend. Alleen voor de strijdkrachten is een uitzondering voorzien. Wan-neer deze behoefte zouden hebben aan wapens van categorie I moeten deze ook vervaardigd, ingevoerd, vervoerd en overgedragen kunnen worden. Tot dit doel is een ontheffingsmogelijkheid ingebouwd. Voorts kunnen onthef-fingen gegeven worden om over de bedoelde wapens te beschikken ten be-hoeve van instructie aan de politie.

Zoals reeds bleek geldt de vrijstellings- en ontheffingsbepaling voor de bijzondere, in artikel 4 genoemde, gevallen ook voor wapens van categorie I.

§ 4. Binnenkomen en uitgaan van wapens en munitie van de categorieën II en III

De paragrafen 4 t/m 7 geven regels die gelden voor wapens van de cate-gorieën II en III. Daarbij zijn toestemmingen tot gedragingen die hier ge-makshalve samengevat kunnen worden, als im- en export, aangeduid als consent. Dit stemt overeen met de bij de uitvoering van de Vuurwapenwet 1919 gehanteerde terminologie en de voornaamste bedoeling van de hand-having hiervan is het onderscheid aan te geven met vergunningen, gegeven krachtens de ln- en Uitvoerwet.

Artikel 14

In dit artikel vindt men een algemeen verbod tot het doen binnenkomen en doen uitgaan van wapens en munitie zonder consent. Dit verbod stemt in grote lijnen overeen met het voorschrift dat men thans vindt in artikel 2 van het vuurwapenreglement. Afgezien van de modernisering van de terminolo-

Tweede Kamerzitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 29

Page 12: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

gie, waarover al gesproken is in de toelichting bij artikel 1, zijn er enkele ver-schillen. Het eerste vloeit voort uit de opzet van de wet, die een ruimere wer-kingssfeer heeft dan de Vuurwapenwet 1919. Ook die wapens die voorko-men in de categorieën II en III, die geen vuurwapens zijn, worden thans door het verbod getroffen. In de tweede plaats bevat het geciteerde artikel van het Vuurwapenreglement enkele van rechtswege geldende uitzonderingen. De-ze zijn in het wetsontwerp niet overgenomen, maar het vierde lid van artikel 14 geeft de mogelijkheid vrijstellingen vast te stellen. Het is de bedoeling dat o.m. een vrijstelling zal worden gegeven voor wapens die in gebruik zijn bij de strijdkrachten.

Doen binnenkomen resp. uitgaan heeft hier de betekenis van bewerken dat iets binnenkomt of uitgaat. Het woord «doen» wil dus niet aangeven dat sprake zou moeten zijn van doen plegen in de zin van artikel 47 WvS. Het be-grip «invoer» heeft, aldus blijkt uit artikel 1 (vgl. ook de toelichting op dit arti-kel) dezelfde betekenis als de ln- en uitvoerwet, dat wil zeggen het brengen van goederen in het vrije verkeer.

De reglementering van het binnenkomen heeft ten dele een andere ratio dan die van het uitgaan. Voor beide geldt de wens het wapenbestand te be-heersen, waarvoor registratie zowel bij binnenkomst als bij uitgaan noodza-kelijk is. Voorts zit, wat het binnenkomen betreft, de bedoeling voor het bin-nenlandse wapenbezit zoveel mogelijk te beperken en te beheersen. Dat het uitgaan is gereglementeerd vindt zijn oorzaken in overwegingen van inter-nationale solidariteit terwijl mede overwegingen van buitenlands-politieke aard een rol kunnen spelen.

Wanneer een wapen uitgaat is alleen van belang dat het Nederland verlaat en wat de bestemming is. De douanerechtelijke status die het wapen in Ne-derland had, doet er, althans uit een oogpunt van wapenwetgeving, niet meer toe. Bij binnenkomen is dit anders. Daar is immers in de eerste plaats van belang dat wapens niet in handen van onbevoegden komen. Het con-sent van binnenkomst kan daarom verschillende gedaanten hebben, al naar-gelang de douanerechtelijke status die de wapens in Nederland moeten krij-gen; het consent kan worden afgegeven ten behoeve van invoer, van door-voer of van opslag en overbrenging onder douaneverband. De vereisten zijn verschillend. De regeling volgt in grote trekken uit artikel 6 de Gemeen-schappelijke bepalingen bij de Beneluxovereenkomst. Uit de definitie van in-voer in artikel 1, onder 6°, volgt dat onder invoer mede wordt begrepen het tijdelijk binnenkomen in het kader van douaneregelingen met betrekking tot tijdelijke invoer. Hierbij kan gedacht worden aan het zogenaamd actief ver-edelingsverkeer en voorts aan een particulier uit het buitenland die in Neder-land aan een schietwedstrijd komt deelnemen met medeneming van zijn wapen.

Artikel 14 regelt ook (overeenkomstig de Gemeenschappelijke bepalingen bij de Beneluxovereenkomst) het wijzigen van de bij binnenkomst aangege-ven bestemming. Het is denkbaar dat goederen binnenkomen met de be-stemming te worden doorgevoerd, maar dat degene die de beschikking over de goederen heeft ze bij nader inzien wil invoeren. Daarvoor is een consent vereist dat, in dit geval, is gelijkgesteld aan een consent tot binnenkomen voor invoer. Zijn de goederen binnengekomen voor overbrenging en opslag onder douaneverband en krijgen ze vervolgens de bestemming doorvoer, dan moet daarvoor een consent worden gevraagd, dat gelijk staat aan een consent tot binnenkomen voor doorvoer, hetgeen betekent dat aan de ver-eisten tot uitgaan moet worden voldaan.

Het vierde lid stelt de eis dat wapens en munitie zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk verbruik kunnen worden aangewend. Wordt aan deze eis niet voldaan, dan is het consent niet geldig, met alle gevolgen van dien. Op te merken is dat consenten vooral zullen dienen voor commerciële doel-einden. Het is echter niet uitgesloten dat ook een particulier voor een wapen (van categorie III) dat hij voorhanden mag hebben een consent tot binnenko-men of uitgaan krijgt. Ook in dat geval zal aan de eis van artikel 14, vierde lid, moeten worden voldaan. Daarnaast wordt echter overwogen juist voor wa-

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 30

Page 13: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

pens als jachtgeweren, ten behoeve van degenen die deze voorhanden mo-gen hebben een vrijstelling in het leven te roepen naar het model van artikel 2, tweede lid onder 2°, van het Vuurwapenreglement.

Artikel 15

De bedoeling van artikel 15, volgens welk in- en uitvoervergunningen af-gegeven op grond van de ln- en uitvoerwet, tevens kunnen gelden als con-senten op grond van de Wet wapens en munitie, is om bureaucratische rompslomp zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer maar aan de materiële en administratieve vereisten van de Wet wapens en munitie is voldaan, is het verlangen van een dubbele vergunning niet zinvol.

Artikel 16

Het derde lid sluit aan bij de geldende regeling. Het doen binnenkomen en doen uitgaan van vuurwapens door of vanwege het Rijk is momenteel ech-ter vrij. In het kader van de verstrakking van de reglementering zal dat in de toekomst niet meer zo zijn. Voor binnenkomende transacties ten behoeve van de strijdkrachten zal dan de Minister van Defensie toestemming moeten verlenen en voor dergelijke transacties ten behoeve van de overige openba-re dienst de Minister van Justitie. Consenten tot uitgaan, ook ten behoeve van de openbare dienst, zullen worden gegeven door de Commissarissen van de Koningin. Voor wat de krijgsmacht betreft is met name gedacht aan aankoop van nieuwe wapens. Daarnaast komt grensoverschrijding voor van wapens die bij de strijdkrachten (Nederlandse of bondgenootschappelijke) in gebruik zijn, waarbij ook gewezen moet worden op bezoekende oorlogs-schepen. Zoals al bleek is het de bedoeling voor dergelijke situaties een vrijstelling te geven.

Het tweede lid van artikel 16 treedt eerst in werking tezamen met de Bene-luxovereenkomst inzake wapens en munitie. Zolang dit niet het geval is geldt artikel 58 van de onderhavige wet en dat betekent dat het in Nederland binnenkomen ten behoeve van invoer in België of Luxemburg als doorvoer door Nederland wordt beschouwd, zodat aan de vereisten van artikel 19 moet worden voldaan.

Artikel 17-18

Hierin worden de vereisten geregeld, die gelden voor afgifte van een con-sent tot binnenkomst ten behoeve van invoer en ten behoeve van overbren-ging of opslag onder douaneverband. In het eerste geval moet de aanvrager gerechtigd zijn de wapens voorhanden te hebben. Het ontwerp zegt dat hij dit in Nederland, België en Luxemburg moet zijn, maar de toevoeging van België en Luxemburg wordt eerst actueel bij de inwerkingtreding van het verdrag.

Artikel 19-20

Doorvoer is volgens de in artikel 1 gegeven definitie binnenkomen, ge-volgd door uitgaan. Het is dus niet invoer, gevolgd door uitvoer, met andere woorden: bij doorvoer komen de produkten niet in Nederland in het vrije verkeer. Het is daarom logisch dat bij doorvoer moet worden voldaan ener-zijds aan de vereisten die gelden voor binnenkomen ten behoeve van over-brenging of opslag onder douaneverband, anderzijds voor uitgaan. Op te merken is dat de volgens artikel 20, eerste lid, over te leggen gegevens niet dezelfde behoeven te zijn.

Zolang de Benelux-overeenkomst niet in werking is getreden en artikel 58 van deze wet derhalve geldt, valt onder doorvoer elk binnenkomen van Ne-derland, gevolgd door het verlaten van het grondgebied van Nederland, ge-volgd door het verlaten van het grondgebied, zonder dat de goederen in Ne-

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 31

Page 14: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

derland in het vrije verkeer zijn geweest en zonder dat sprake is geweest van tijdelijke invoer (zie de toelichting op artikel 14). Na de inwerkingtreding van de overeenkomst treedt het Beneluxgebied voor Nederland in de plaats. Bij doorvoer gaat het dan voor Nederland om binnenkomen in Nederland uit een derde land, met de bedoeling weer uit te gaan naar een derde land. Het uitgaan kan geschieden hetzij rechtstreeks, bij voorbeeld via de Neder-lands-Duitse grens, of een zeehaven, hetzij via België of Luxemburg. In beide gevallen moet aan de eisen die Nederland stelt voor uitgaan (naar een derde land) worden voldaan. Dat neemt niet weg dat wanneer de doorvoer over het grondgebied van België of Luxemburg zal lopen, óók aan de eisen van dat lid moet worden voldaan.

Artikel 20 maakt duidelijk dat de reglementering van het uitgaan verschil-lende doeleinden dient. Het overleggen van de vastgestelde gegevens wil voorkomen dat lekken ontstaan in de registratie van het binnenlandse wa-penbestand. De eis van de goedgekeurde bestemming is er ten behoeve van doeleinden van buitenlands beleid. De Regering zal er in sommige gevallen bezwaar tegen hebben dat wapens uit Nederland gaan naar landen waar ge-vechtshandelingen aan de gang zijn of dreigen, terwijl er ook andere rede-nen kunnen zijn om te verhinderen dat uit Nederland wapens naar bepaalde bestemmingen in het buitenland gaan.

Het in artikel 20, eerste lid, sub c, genoemde vereiste heeft een ander doel: dit wil andere landen helpen illegaal vuurwapenbezit te bestrijden. Hiervóór is dit aangeduid als internationale solidariteit. Het is duidelijk dat Nederland daar overigens zelf een belang bij heeft, omdat internationale solidariteit ge-woonlijk bestaat uit quid pro quo-elementen («voor wat hoort wat»).

§ 5. Vervoer van wapens en munitie van de categorieën II en III

De inhoud van de artikelen 22-25 sluit aan bij de regeling die thans geldt opgrond van artikel 3, eerste lid sub 7°, om de Wapenwet van 1890 en de ar-tikelen 3 en 4 van het Vuurwapenreglement.

Ook hier bestaan echter enkele verschillen. Zo is onderscheid gemaakt tussen een vergunning, voor professionele doeleinden, en een verlof, voor particulieren en uitsluitend voor wapens van categorie III. Om praktische re-denen is de verlening van vergunningen en verloven overgebracht van de Commissaris van de Koningin naar het hoofd van plaatselijke politie.

Artikel 22

Dit artikel bevat de algemene regel, waarvan overigens krachtens het der-de lid, vrijstelling kan worden verleend. Evenals voor binnenkomst en uit-gaan is opgemerkt, is het de bedoeling dat voor vervoer van wapens en mu-nitie die bij de strijdkrachten in gebruik zijn, een vrijstelling wordt gegeven.

Artikel 23

Een vergunning wordt afgegeven ten behoeve van erkenden. Dat betekent niet dat het vervoer door de erkende zelf moet worden verricht. In veel ge-vallen zal hij dat door een vervoersonderneming laten doen. In de praktijk zullen, evenals thans het geval is wapens en munitie dan vergezeld moeten zijn van een geleidedocument, waaruit blijkt dat voor het vervoer vergun-ning is afgegeven. Dit laatste vereiste is opgenomen in artikel 27, eerste lid, onder 4°.

Overigens zal juist voor bepaalde gevallen van vervoer van wapens en munitie door erkenden ook vrijstelling overeenkomstig artikel 22 kunnen worden verleend. Daaraan zullen dan voorwaarden kunnen worden verbon-den, die de controle van het vervoer kunnen vergemakkelijken.

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 3?

Page 15: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Artikel 24-25

Hierin word t de afgifte van een ver lof tot vervoer ten behoeve van part icu-l ieren, die bevoegd zijn een wapen van categorie III voorhanden te hebben, geregeld. Het is van belang te wi jzen op de definit ie van het begrip vervoer, die gegeven is in artikel 1, onder 9°. Een sportschutter die zich van zijn wo -ning naar de schietbaan begeeft, met zijn wapen aan zijn schouder of op zijn rug, vervoert zijn wapen niet, maar draagt het. Heeft hij het wapen verpakt bij zich, dan is volgens de gegeven definit ies wel van vervoeren sprake, maar dit is geen reden een dergeli jke situatie anders te behandelen. Een sportschutter zal d ikwi j ls , evenals vergel i jkbare personen, een verlof tot dra-gen bezitten, hij hoeft daarom geen verlof tot vervoer te vragen, aldus blijkt uit artikel 22. Een verlof tot dragen kan (artikel 29) alleen gegeven worden voor een wapen van categorie III.

Een verlof tot vervoer moet wèl worden gevraagd door een verzamelaar die een collectie van wapens heeft en deze bij voorbeeld voor een exposit ie naar een andere plaats w i l overbrengen.

Zoals vergunning tot vervoer steeds gebonden is aan een erkenning, is verlof tot vervoer steeds gebonden aan een verlof tot voorhanden hebben. Een en ander blijkt ook uit artikel 24. Ook in het geval van het verlof betekent dit niet dat de ver lofhouder zelf het vervoer moet verr ichten. Hij mag dit aan een vervoerder opdragen, mits t i jdens het vervoer aangetoond kan worden dat verlof is ver leend. Dit blijkt wede rom uit artikel 27, eerste lid onder 4°, waarnaar wi j verwi jzen.

§ 6. Voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie van de catego-rieën II, III en IV

Dit is de enige paragraaf, waar in ook regels worden gegeven voor wapens van categorie IV. Slechts het dragen van deze wapens is gereglementeerd. De voorschr i f ten inzake het dragen gelden derhalve voor de categorieën II, III en IV, die voor het voorhanden hebben slechts voor II en III.

Het in de Gemeenschappeli jke bepal ingen genoemde opslaan is niet af-zonderl i jk geregeld, maar is, voor wat Nederland betreft, als een vorm van voorhanden hebben beschouwd. Om wapens op te slaan, moet men derhal-ve gerecht igd zijn ze voorhanden te hebben. Dit is alleen anders bij opslag onder douane-verband, waarvoor het in artikel 18 bedoelde consent vol -doende is.

Artikel 26

Het verbod tot voorhanden hebben en dragen van wapens van artikel 26, eerste l id, is een kernbepal ing van het wetsontwerp.

Er zijn drie categorieën van personen die gerechtigd zijn een wapen voor-handen te hebben of te dragen: zij die daartoe in de wet zelf (artikel 27) zijn aangewezen, zij voor w ie een vr i jstel l ing geldt en zij die een verlof hebben gekregen, in het laatste geval alleen voor wapens van de categorieën III en IV.

Op te merken is dat de vr i js te l l ingsmogel i jkheid in dit geval niet geldt vor wapens van categorie II. Daaraan bestaat ook geen behoefte. De wapens van categorie II behoren immers niet in handen van particulieren te komen en zijn ui tslui tend bestemd voor de openbare macht. Stri jdkrachten en polit ie zijn echter op grond van artikel 27 reeds bevoegd deze wapens voorhanden te hebben en hetzelfde geldt voor erkenden, die deze wapens vervaardigen, herstellen of verhandelen.

Artikel 27

De in dit artikel gegeven regeling sluit aan bij die van het derde lid van arti-kel 3 van de Vuurwapenwet 1919. De nieuwe regeling is echter beperkter.

Tweede Kamer, zitt ing 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 33

Page 16: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Gezien de noodzaak wapenbezit zoveel mogelijk terug te dringen, lijkt het mij niet meer gewenst dat een algemene uitzondering geldt voor publiek-rechtelijke lichamen en personen die wapens voor een publiekrechtelijk li-chaam onder zich hebben. Daarbij dient ook in het oog gehouden te worden dat in de latere jaren het aantal publiekrechtelijke lichamen sterk is toegeno-men. De uitzondering ten behoeve van de openbare macht is daarom thans beperkt tot de krijgsmacht en de politie. Onder krijgsmacht valt ook hier niet alleen de Nederlandse, maar ook die van buitenlandse mogendheden die zich in Nederland bevindt, bijvoorbeeld in het kader van de NAVO.

Dat erkenden wapens waarop hun erkenning betrekking heeft voorhanden mogen hebben spreekt wel vanzelf. De bevoegdheid komt toe aan de be-heerder omdat de erkenninghouder een rechtspersoon kan zijn, of ook een natuurlijk persoon die zich niet rechtstreeks met de feitelijke gang van zaken in de onderneming bezighoudt. Het zou voorts niet zinvol zijn houders van een consent tot binnenkomen of tot uitgaan nog eens een afzonderlijke ver-gunning tot het voorhanden hebben van de wapens te laten aanvragen.

Het voorschrift van artikel 27, eerste lid onder 4°, kwam hiervóór reeds aan de orde. Het is bedoeld voor de vervoerder, die wapens vervoert voor een ander, die daartoe een vergunning of verlof heeft. Zoals gezegd zal bij het vervoer wel moeten blijken dat vergunning of verlof is verleend. De verant-woordelijkheid hiervoor ligt bij degene die vervoert; zonder zo'n bewijsstuk is hij immers niet gerechtigd de wapens of munitie voorhanden te hebben.

Het voorschrift van het tweede lid berust op artikel 9, tweede lid onder b, van de Gemeenschappelijke bepalingen bij de Beneluxovereenkomst. Dit lid zal eerst in werking treden tegelijk met deze overeenkomst.

De regeling van het derde en het vierde lid dient ook weer de verdere be-perking van het voorhanden hebben van wapens. De bestaande wet (Vuur-wapenwet 1919, artikel 3, derde lid onder 2°) zegt dat hij die een vuurwapen voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich heeft, bevoegd is dit wapen voorhanden te hebben. Dat betekent dat een militair een wapen dat hij voor dienstgebruik onder zich heeft, zelfs al is dit bijvoorbeeld een pistoolmitrail-leur, zonder een inbreuk op de wapenwetgeving te plegen, ook buiten dienst voorhanden kan hebben, ook wanneer daarmee geen enkele dienstbelang is gemoeid. Het komt mij voor dat deze regeling in de huidige tijd te ruim is en daarom dient te worden beperkt tot die gevallen waarin wel een dienstbe-lang aanwezig is, hetgeen dan moet blijken uit een voorschrift van de Minis-ter van Defensie. Voor de politie geldt een overeenkomstige regeling.

Ook andere personen in overheidsdienst kunnen de bevoegdheid krijgen wapens voorhanden te hebben en te dragen, maar in dit geval geldt dit slechts voor wapens van categorie III.

Het vijfde lid bevat- in vereenvoudigde vorm, maar inhoudelijk in hoofd-zaak ongewijzigd - d e regeling die thans te vinden is in artikel 17 van de Jachtwet. Laatstgenoemd artikel zal bij de inwerkingtreding van deze wet vervallen. De nieuwe regeling is voor de houders van een jachtakte iets gun-stiger omdat zij een ruimere bevoegdheid tot dragen van het wapen omvat. Aan de bepalingen van de Jachtwet moet vanzelfsprekend worden voldaan. Dit houdt met name in dat aantekening in de Jachtakte over het voorhanden hebben en dragen van een wapen of wapens door de houder, alleen zal plaatsvinden als blijkt dat de betrokken wapens overeenkomstig de Jacht-wet zijn goedgekeurd.

Artikel 28

Hierin wordt het verlof geregeld, dat particulieren kunnen krijgen om wa-pens voorhanden te hebben. Een verlof tot voorhanden hebben kan men al-leen krijgen voor wapens van categorie III. Wapens van categorie II mag een particulier nooit voorhanden hebben, terwijl het voorhanden hebben van wapens van categorie IV vrij is.

Het verlof wordt gegeven door het hoofd van plaatselijke politie van de woonplaats van de aanvrager. Heeft de aanvrager geen woonplaats in Ne-derland, dan wordt dit gegeven door de Minister van Justitie.

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 34

Page 17: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Evenals thans het geval is word t een verlof alleen verleend wanneer een redelijk belang dit vordert . Dit kr i ter ium laat aan de overheid een grote speelruimte toe en daarvan zal, zoals reeds bleek, ook gebruik gemaakt wor-den. Niet gauw zal aangenomen worden dat een redelijk belang het vorder t dat een particulier een pistool of revolver voorhanden heeft. Zel fverdediging zal slechts in ui tzonderingsgeval len als redeli jk belang worden erkend. Se-rieuze beoefening van de schietsport kan wel een redelijk belang opleveren. Hetzelfde geldt - voor bepaalde wapens - voor bestr i jding van wi ldschade overeenkomst ig de Jachtwet. Voor een luchtdrukwapen, althans wanneer d i t t o t de minder gevaarl i jke groep behoort (de minst gevaarli jke groep, met een kinetische mondingsenerg ie beneden 2,2 Joule, is over igens vrij) zal het redelijk belang betrekkelijk gemakkel i jk aangenomen worden . Daarover is in de toel icht ing op artikel 1 reeds het een en ander gezegd.

Wanneer er reden is om te vrezen voor misbruik, dan zal, zelfs al is er een redelijk belang, toch geen verlof worden gegeven. Dit geldt ook voor lucht-drukwapens.

De mogel i jkheid om eisen te stel len inzake medische geschiktheid en vaar-d igheid is nieuw. Dergeli jke regels kunnen ongeval len door het bezit van vuurwapens helpen voorkomen.

Artikel 29

Een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen impl iceert niet auto-matisch het verlof tot het dragen daarvan. Dit dient afzonderli jk te worden bepaald, wanneer daartoe een redeli jk belang aanwezig is. Wanneer iemand afgelegen woon t en zich bedreigd voelt en in verband daarmede een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen verkri jgt, is goed denkbaar dat daaraan niet tevens het verlof tot het dragen van dit wapen zal worden ver-bonden. Men mag hieruit over igens niet de conclusie trekken dat zelfverde-dig ing in het algemeen een redeli jk belang tot het voorhanden hebben van een wapen zal opleveren.

Voor iemand die lid is van een schietvereniging of een folklor ist ische schutteri j en daartoe een wapen voorhanden heeft zal het in veel geval len vo ldoende zijn wanneer hij dit thu is en op de schietbaan voorhanden mag hebben en het mag vervoeren (dat w i l zeggen zodanig verpakt dat het niet voor dadeli jk gebruik kan worden aangewend) tussen huis en schietbaan. Soms zal wel l icht in zodanig geval het dragen weer wel worden toegestaan, maar met de beperking dat dit u i ts lu i tend mag geschieden op de w e g tussen huis en schietbaan.

Vol ledigheidshalve is bepaald dat voor wapens van categorie IV een verlof tot dragen kan worden gegeven. Denkbaar is dat een taxichauffeur verlof kri jgt om een knuppel zichtbaar in zijn auto mede te voeren, hoewel dit in het a lgemeen minder aantrekkelijk voorkomt .

Artikel 30

Aangezien het kr i ter ium voor het verlenen van een verlof tot het voorhan-den hebben en dragen van een wapen arbitrair is, is het kr i ter ium tot het in-trekken daarvan dit ook. Voldoende is (artikel 30, eerste lid onder b en twee-de lid) dat het belang met het oog waarop het verlof is ver leend het voorhan-den hebben of dragen niet langer vordert . Of dit zo is staat in beginsel ter be-oordel ing van het hoofd van plaatselijke pol i t ie. Bij de behandel ing van § 9 zal echter nog bli jken dat aan belanghebbenden wel de nodige rechtsbe-scherming word t geboden.

§ 7. Overdracht en verkrijging van wapens en munitie van de categorieën II en III

De voorschri f ten van § 7 vervul len een dr ievoudige functie. In de eerste plaats wi l len zij de regelmat igheid van binnenlandse wapentransact ies zo-

Tweede Kamer, zitt ing 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 35

Page 18: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

veel mogel i jk waarborgen. In de tweede plaats wi l len zij ertoe bi jdragen dat de gang van wapens kan worden nagegaan. In de derde plaats wi l len zij voor de periode na inwerkingtreding van het Beneluxverdrag inzake wapens en muni t ie , wanneer transacties tussen de Beneluxlanden niet meer onder bin-nenkomen en uitgaan val len, deze transacties reglementeren. Overigens sluit de regeling aan bij die van artikel 6 van de Vuurwapenwet 1919.

Artikel 31

Overdracht mag uitslui tend plaatsvinden aan personen die gerechtigd zijn het wapen voorhanden te hebben. Komt een wapen in handen van onbe-voegden, dan is dus mede degene die het heeft overgedragen strafbaar. Dit geldt voor overdracht binnen Nederland en, na inwerk ingtreding van de Be-neluxovereenkomst, eveneens voor overdracht naar België of Luxemburg. Art ikel 31 geldt niet voor die geval len, waar in overdracht het uitgaan van de wapens of muni t ie meebrengt. Hiervoor geldt immers artikel 20.

Bij overdracht van een wapen (van categorie III) aan een particulier is niet vo ldoende dat degene die overdraagt zich ervan vergewist dat de verkri jger gerecht igde is het wapen voorhanden te hebben. Laatstgenoemde moet te-vens een verlof to t verkr i jg ing hebben en dit moet de overdrager bij afleve-ring van het wapen innemen. Op het ogenblik geldt voor vuurwapens een overeenkomst ige regel ing.

Onder «feitelijk verbl i j f» is elk feiteli jk verbl i j f te verstaan. Overdracht aan iemand die feiteli jk in Nederland verbl i j f t , al is dit voor een korte t i jd , valt on-der artikel 3 1 , en hetzelfde geldt voor iemand die in Nederland woonplaats heeft, ook al verbl i j f t hij t i jdeli jk in het bui tenland. Al leen overdracht aan ie-mand die niet in Nederland woon t en die ook niet in Nederland verbl i j f t valt buiten artikel 3 1 ; maar in dat geval is artikel 14 van toepassing. Na inwer-kingtreding van de Beneluxovereenkomst inzake wapens en munit ie treedt in zoverre het Beneluxgebied voor Nederland in de plaats, dat dan ook de af-levering aan iemand die in België of in Luxemburg woon t en verbl i j f t onder de bepal ingen inzake overdracht valt.

Artikel 32

Het verlof tot verkr i jg ing dient, conform de bepal ing van artikel 31 , derde l id, om wapentransact ies zo goed mogel i jk te kunnen beheersen. Wie een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen heeft, zal ook een verlof tot verkr i jg ing kunnen verwerven. Artikel 32 regelt w ie zo'n verlof afgeeft. Voor ingezetenen van België en Luxemburg komt, na inwerk ingtreding van de Be-neluxovereenkomst, een bijzondere regeling te gelden.

§ 8. Veiligheidseisen (artikel 33)

Eisen van bevei l ig ing, te stellen aan ruimten en vervoermiddelen waar in wapens of muni t ie worden bewaard of vervoerd, zullen gesteld kunnen worden als voorwaarden, verbonden aan een consent, vergunning of verlof. Het kan echter doelmat ig bli jken hiervoor algemene regels te geven. Op grond van artikel 10, vierde l id, zullen dergeli jke regels in elk geval gegeven worden voor de bedr i j fsru imte van een erkende.

Zouden op grond van dit artikel vei l igheidseisen worden vastgesteld die gelden voor mil i taire gebouwen en voertu igen, dan zal dit geschieden door de Minister van Defensie. Het ligt overigens voor de hand dat de Ministers van Defensie en Just i t ie over de inhoud van zulke voorschri f ten nauw con-tact zullen onderhouden.

De mogel i jkheid aan wapens kwaliteitseisen ten behoeve van de vei l ig-heid te stellen is nieuw. Deze komt niet in de bestaande wetgev ing voor en ook niet in de Beneluxovereenkomst. Dergelijke eisen kunnen er ook toe bij-

Tweede Kamer, zitt ing 1976-1977,14413, nrs. 1-3 36

Page 19: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

dragen om ongelukken met wapens te helpen voorkomen. De (facultatieve) regel ing geldt alleen voor wapens, die particulieren voorhanden mogen hebben, dus die van categorie III.

§ 9. Beroep

Tegen beschikkingen van de Commissar is van de Koningin en van het hoofd van plaatselijke poli t ie kan beroep worden ingesteld bij de Minister van Just i t ie. Een vergeli jkbare regeling v indt men bij voorbeeld in de Jacht-wet. Op deze wijze word t een zo groot mogel i jke mate van uni formi te i t van beleid gewaarborgd. Momenteel kan tegen sommige beslissingen van hoof-den van plaatselijke poli t ie ter u i tvoer ing van de Vuurwapenwet beroep wor-den ingesteld bij de Commissar is van de Koningin. Dit systeem heeft echter het bezwaar dat het juist geen garanties voor uni formi te i t van beleid bevat en dus ook niet voor de rechtsgel i jkheid.

Procedurevoorschri f ten zul len, als daar behoefte aan zal bli jken te be-staan, op g rond van artikel 43 kunnen worden vastgesteld.

Ministeriële beschikkingen, in beroep gegeven, evenals daarvoor in aan-merking komende in eerste instantie gegeven ministeriële beschikkingen, vallen binnen de werkingssfeer van de Wet administrat ieve rechtspraak overheidsbeschikkingen.

De voor het administrat ief beroep volgens artikel 34, eerste lid in de artike-len 34, derde lid en volgende gegeven regel ing is hoofdzakeli jk ont leend aan de Wet Arob . Niet uitdrukkeli jk is bepaald dat het instellen van beroep ten aanzien van de aangevallen beschikking geen schorsende werk ing heeft, omdat dit vanzelf spreekt.

Artikel 37

De Minister word t de vr i jheid gelaten te beslissen wat de gevolgen zullen zijn van gegrondverklar ing van een administrat ief beroep. Dit zal ook sterk van het geval afhangen. Bij weiger ing van een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen ligt, in geval van gegrondverklar ing van een beroep, voor de hand dat de Minister bepaalt dat het betrokken hoofd van plaatselij-ke poli t ie het verlof alsnog verleent. Wanneer het om een commercië le transactie gaat, bij voorbeeld een consent tot b innenkomen, dan is denk-baar dat het alsnog verlenen van zo'n consent niet zinvol meer is. In zo'n ge-val kan een schadeloosstel l ing in aanmerking komen.

§10. Bepalingen over de uitvoering van de wet

De in de artikelen 38-42 gegeven voorschri f ten van administrat ieve aard spreken voor zich zelf en behoeven geen nadere toel icht ing.

De bepal ing van artikel 43 wi l het mogel i jk maken te bepalen dat toegela-ten lucht- gas- en veerdrukwapens van een merkteken moeten zijn voorzien, ter vergemakkel i jk ing van de controle.

Op grond van artikel 44 zullen onder meer procedureregels voor het admi-nistratief beroep worden vastgesteld met inbegrip van bepalingen over het horen van belanghebbenden.

§ 1 1 . Toezicht en opsporing

Zoals reeds in het algemeen deel van deze toel icht ing tot ui tdrukking kwam vormen de bepalingen van deze paragraaf de voornaamste bi jdrage van het wetsontwerp tot de bestr i jding van illegaal wapenbezit .

Vanzelfsprekend gelden de regels van het Wetboek van Strafvordering voor de opspor ing van strafbare feiten ook voor overtredingen van de on-

Tweede Kamer, zitt ing 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 37

Page 20: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

d e r h a v i g e w e t . W i l men tot opspor ing van een strafbaar feit kunnen over-gaan, dan is een verdenking, dat wi l zeggen een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is begaan, echter noodzakelijk. Veel bi jzondere wetten bevatten daarnaast zogenaamde contro lebevoegdheden, die mogen worden uitgeoe-fend zonder dat sprake is van verdenking van het begaan hebben van een strafbaar feit . Aantal en omvang van deze bevoegdheden zijn de laatste ja-ren sterk toegenomen, hoewel sommige daarvan (bij voorbeeld in de dou-anewetgeving) reeds oud zijn.

Op zich zelf genomen baart deze ontwikkel ing wel enige zorg. Hierover is de afgelopen jaren t rouwens herhaaldeli jk in de Staten-Generaal gesproken. De eerste ondergetekende is van mening dat contro lebevoegdheden, zowel in aantal als in omvang , zo beperkt mogel i jk dienen te zi jn. Dat w i l vooral zeggen dat zij noodzakeli jk moeten zijn voor het toezicht op de naleving van de betrokken wet en bovendien dat het belang dat met de naleving van die wet is gemoe id opweegt tegen de inbreuken op de vr i jheid en privacy van de burgers, d ie het gevolg van de toepassing van de contro lebevoegdheden kunnen zi jn. In verschi l lende gevallen heeft de eerste ondergetekende zich in de afgelopen jaren verzet tegen het scheppen van bevoegdheden o m , zon-der dat er sprake is van enige verdenking, part icul iere gebouwen binnen te dr ingen, voer tu igen aan te houden, boeken en bescheiden in te zien e.d.

Verboden wapenbezi t is echter een maatschappel i jk kwaad van een derge-lijke omvang dat in dit geval betrekkelijk vérgaande contro lebevoegdheden gerechtvaardigd zi jn. Desondanks zijn de in § 11 gegeven toezichthoudende bevoegdheden waar mogel i jk geclausuleerd. Van de meeste bevoegdheden word t gezegd dat daarvan slechts gebruik mag worden gemaakt wanneer dit naar het redeli jk oordeel van de toezichthoudende ambtenaren nodig is. Wanneer een toezichthoudende ambtenaar zonder enige aanleiding van een contro lebevoegdheid gebruik zou maken, zou aangenomen kunnen worden dat hij redel i jkerwi js niet tot het oordeel had kunnen komen dat het gebruik maken van die bevoegdheid noodzakelijk is, zodat hij niet in de rechtmatige ui toefening van zijn bediening handelde. Een ander voorbeeld van clausule-ring v indt men in artikel 48, tweede l id, waar gesproken word t van het inzien van boeken en andere zakelijke bescheiden. De bevoegdheid strekt zich der-halve niet uit tot het inzien van persoonli jke bescheiden.

Artikel 45

In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Dit zijn de a lgemene opspor ingsambtenaren, een tweetal categorieën bijzonde-re opspor ingsambtenaren en voorts nog speciaal daartoe aangewezen ambtenaren.

Alle in artikel 45 genoemde toezichthoudende ambtenaren hebben de be-voegdheden, genoemd in de artikelen 46-49. De verdergaande bevoegdhe-den van de artikelen 50-52 komen echter ui ts lu i tend toe aan de algemene opspor ingsambtenaren, hetgeen feiteli jk betekent de polit ie.

Artikel 46

Dit artikel geeft de bevoegdheid tot het onderzoeken van ladingen. Er moet grond zijn voor het vermoeden dat wapens of muni t ie daarvan deel u i tmaken; zekerheid daaromtrent behoeft dus niet te bestaan. De bedoelde ladingen kunnen zich bevinden op vervoermiddelen, opslagterreinen of ka-des. Art ikel 46 geeft op zich zelf niet de bevoegdheid gebouwen binnen te gaan; deze bevoegdheid is te vinden in artikel 49. Evenmin mogen o p g r o n d van artikel 46 voertu igen tot sti lstand worden gebracht; zie echter artikel 5 1 .

Artikelen 47-49

De inhoud van deze artikelen spreekt voor zich zelf.

Tweede Kamer, zitt ing 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 38

Page 21: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Artikel 50

De in artikel 49 gegeven bevoegdheid tot het betreden van plaatsen geldt zowel voorterreinen als gebouwen, maar met uitdrukkelijke uitzondering van woningen. Bovendien is de bevoegdheid beperkt tot die plaatsen waar vermoed kan worden dat wapens of munitie aanwezig zijn. Artikel 50 geeft de algemene opsporingsambtenaren echter een ruimere bevoegdheid. Deze geldt ook voor woningen, mits de gebruikelijke procedurevoorschriften in acht worden genomen.

Artikel 51

De bevoegdheid vervoermiddelen staande te houden komt eveneens slechts aan de algemene opsporingsambtenaren toe. Deze bevoegdheid vindt men in vele wetten en werd tot dusverre in de wapenwetgeving node gemist. De wet eist dat er aanleiding tot controle moet zijn. Dat betekent dat vervoermiddelen niet zonder meer mogen worden aangehouden. Aanlei-ding is echter iets anders dan verdenking. Indien een gewapende overval is gepleegd en de daders zijn gevlucht in een auto van een bepaald type en kleur, dan kan dit voldoende aanleiding zijn om auto's die aan die omschrij-ving voldoen te onderzoeken, zonder dat men kan zeggen dat de bestuur-ders van dergelijke auto's verdacht zijn.

De bevoegde autoriteiten kunnen voorts van oordeel zijn dat er aanleiding bestaat om in een bepaald gebied en op een bepaald moment een algemene controle-actie op de aanwezigheid van wapens in vervoermiddelen te hou-den. De aanleiding heeft dan betrekking op de collectiviteit. Het is niet nodig dat elke afzonderlijke bestuurder aanleiding geeft om hem aan controle te onderwerpen. Dit is een verschil met verdenking die wel geïndividualiseerd moet zijn.

Artikel 52

De eerste twee leden van dit artikel geven bevoegdheden die in verband staan met opsporing. Het eerste lid komt ook voor in de Vuurwapenwet 1919 (artikel 15, eerste lid).

De in het tweede lid gegeven bevoegdheid tot fouillering is nieuw en gaat verder dan de algemene bevoegdheid, genoemd in artikel 56 van het Wet-boek van Strafvordering.

In het geval genoemd in het derde lid, is fouillering mogelijk zonder ver-denking van een strafbaar feit. Dit is dus weer een controlebevoegdheid. De-ze gaat op zich zelf bijzonder ver, maar sluit geheel aan bij de huidige prak-tijk. Ook thans worden luchtvaartpassagiers aan hun kleding onderzocht, vaak met hulp van elektronische apparatuur. Dit geschiedt momenteel zon-der wettelijke grondslag op basis van vrijwilligheid. Zou iemand weigeren mede te werken, wat overigens nooit voorkomt, dan kan hij hiertoe niet wor-den gedwongen, maar hij wordt dan niet in een luchtvaartuig toegelaten. Hoewel dit systeem in de praktijk bevredigend functioneert, lijkt op de duur een wettelijke bevoegdheid toch juister. Het behoeft overigens geen betoog dat het onwettig aan boord van een luchtvaartuig medenemen van wapens dusdanige gevaren oplevert dat ruime bevoegdheden tot het voorkomen daarvan gerechtvaardigd zijn.

Artikelen 53-54

De inhoud van deze artikelen spreekt wederom voor zichzelf.

§ 12. Strafbepalingen

Zoals reeds in het algemeen deel tot uitdrukking kwam is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wetgeving.

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 39

Page 22: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

Overtredingen van de Wapenwet van 1890 en van de Wet tot wering van ongewenste handwapenen zijn thans overtredingen, waarvoor onderling verschillende strafbedreigingen gelden. Overtredingen van de Vuurwapen-wet 1919 zijn misdrijven, waarop hetzij een gevangenisstraf van 3 maanden, hetzij van 4 jaar is gesteld.

Het wetsontwerp kent één strafbedreiging voor overtredingen, en drie voor misdrijven (zie hieronder de toelichting op artikel 56).

Op te merken is dat alle in dit wetsontwerp genoemde boetemaxima zijn afgestemd op de in het binnenkort in te dienen wetsontwerp vermogens-sancties op te nemen boetecategorieën.

Artikel 55

Dit artikel bevat de lichtere vergrijpen, die als overtreding worden gekwali-ficeerd. Als straf wordt hier uitsluitend een - overigens hoge - geldboete be-dreigd. Dit kan men zien als een bijdrage tot het streven te komen tot beper-king van korte vrijheidsstraffen. In het algemeen acht ik de oplegging van hechtenis (anders dan vervangende hechtenis) wegens overtredingen wei-nig zinvol en hiervan wordt trouwens ook niet veel gebruik gemaakt.

Onder artikel 55 vallen in de eerste plaats overtredingen van aan vergun-ningen enz., alsmede erkenningen, verbonden voorschriften. In sommige gevallen zal het gaan om voorschriften van zuiver administratieve aard. Wanneer het gaat om ernstiger vergrijpen, dan kan de vergunning enz., dan wel de erkenning, worden ingetrokken, waarmee doorgaans de behoefte tot sanctioneren reeds in aanzienlijke mate zal worden vervuld.

Eveneens een overtreding is het onbevoegd dragen van een wapen van de categorieën II en III, wel te verstaan door een persoon die wel bevoegd is om dit wapen voorhanden te hebben. In veel gevallen zal het daarbij gaan om vergissingen of andere als formeel te beschouwen vergrijpen. Als daartoe aanleiding bestaat zal naast oplegging van een boete het verlof tot voorhan-den hebben van het wapen kunnen worden ingetrokken. Ten slotte zijn over-tredingen het niet-nakomen van de verplichting medewerking te verlenen aan toezichthoudende ambtenaren (in ernstige gevallen kan vervolgd wor-den op grond van de artikelen 184 en 185 WvS), alsmede van de op grond van de artikelen 8, 59 en 60 in bepaalde gevallen geldende verplichtingen tot inlevering van wapens. Bij dit laatste kan worden opgemerkt dat indien te-vens sprake is van onbevoegd voorhanden hebben wegens dit (zwaardere) feit kan worden vervolgd.

Artikel 56

De overige strafbare feiten zijn misdrijven. Deze zijn onderverdeeld in drie groepen met opklimmende hoogte van strafbedreiging. Voor de eerste groep geldt een maximum van drie maanden gevangenisstraf of f 10 000 boete, voor de tweede groep negen maanden gevangenisstraf of f 25 000 boete en voor de derde groep vier jaar gevangenisstraf of f 100 000 boete.

De Vuurwapenwet 1919 kent als bedreigde gevangenisstraf hetzij drie maanden, hetzij vier jaar. De afstand tussen deze beide strafposities is wat groot, zodat thans de middelste categorie is toegevoegd. De bedreigde ver-mogensstraffen zijn aanzienlijk verhoogd. Hiermee wordt vooruitgelopen op het binnenkort in te dienen wetsontwerp vermogenssancties, waarin voor-stellen worden gedaan die willen bevorderen dat de vermogensstraf als ade-quate sanctie in zoveel mogelijk gevallen kan worden gehanteerd.

Het gevolgde systeem houdt in dat de als misdrijven gekwalificeerde fei-ten in beginsel meteen straf van drie maanden off 10 000 worden bedreigd, maar dat voor bepaalde gekwalificeerde vormen hogere strafbedreigingen gelden. Op deze regel bestaan enkele uitzonderingen. Van onrechtmatig ver-voer van wapens van de categorieën II en III bestaan geen gekwalificeerde vormen, zodat hiervoor uitsluitend drie maanden gevangenisstraf of f 10 000 boete wordt bedreigd. Dit is een afwijking van hetgeen thans geldt, aangezien het vervoeren van wapens momenteel in het algemeen slechts

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 40

Page 23: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

strafbaar is op grond van de Wapenwet van 1890 en dan een overtreding op-levert, terwijl het vervoer van oorlogswapens op grond van artikel 3 van het Vuurwapenreglement ju ncto artikel 12 Vuurwapenwet 1919 meteen straf van vier jaar gevangenis bedreigd wordt. Het wetsontwerp houdt op dit stuk derhalve ten dele een verhoging, ten dele een verlaging van de strafbedrei-ging in. Aan dit laatste moet overigens worden toegevoegd dat dit groten-deels schijn is, aangezien onrechtmatig vervoer in veel gevallen zal samen-lopen met onrechtmatig voorhanden hebben. Een tweede uitzondering geldt voor het onrechtmatig doen binnenkomen en doen uitgaan van wa-pens, waarvoor de laagste bedreigde vrijheidsstraf negen maanden is. De gedachte die hier achter ligt is dat juist de illegale grensoverschrijding een van de voornaamste oorzaken van illegale wapenhandel en illegaal wapen-bezit is, zodat het gerechtvaardigd is juist daartegen met kracht op te treden.

De strafbedreiging van negen maanden gevangenis of f 25 000 boete geldt tevens wanneer gedragingen, die in beginsel onder de laagste catego-rie misdrijven vallen, zoals vervaardigen, voorhanden hebben en overdra-gen, worden begaan met betrekking tot bepaalde wapens, waarvan pistolen en revolvers de belangrijkste zijn. Dit is gebeurd omdat in de praktijk pisto-len en revolvers weliswaar minder gevaarlijk zijn dan bij voorbeeld automa-tische wapens, maar, vooral ten gevolge van het feit dat zij gemakkelijker verborgen kunnen worden, toch gevaarlijker dan geweren.

Wanneer als misdrijf bestempelde gedragingen geschieden met betrek-king tot automatische wapens en oorlogswapens, dan geldt de hoogste strafbedreiging. Dit sluit aan bij de bestaande regeling. De hoogste strafbe-dreiging geldt ook voor onrechtmatig voorhanden hebben van wapens aan boord van luchtvaartuigen en op luchtvaartterreinen. Dit is gebeurd omdat luchtvaartuigen veel kwetsbaarder zijn dan andere vervoermiddelen en dan gebouwen en installaties, zoals ook tot uitdrukking gekomen is in enkele in-ternationale overeenkomsten ter bestrijding van de luchtpiraterij, waarbij Nederland partij is. Om technische reden is artikel 13, eerste lid, in zijn ge-heel vermeld in artikel 56, derde lid, onder c, maar praktische betekenis zal deze vermelding wel vooral hebben voor het in artikel 13, eerste lid, ge-noemde voorhanden hebben.

§ 13. Tijdelijke overgangs- en slotbepalingen

Artikel 58

Deze tijdelijke bepaling die krachtens artikel 64, derde lid, vervalt bij de in-werkingtreding van het Beneluxverdrag, is reeds besproken aan het eind van de toelichting op artikel 1.

Artikel 59

Het bezit van de hier bedoelde wapens is in het algemeen reeds verboden op grond van de Vuurwapenwet of de Stilettowet. De bepaling is in het bij-zonder van belang voor de wapens, genoemd in artikel 2 bij categorie I, on-der 4° en 5°.

Artikel 60

Deze overgangsbepaling is bedoeld voor luchtdrukwapens e.d., alsmede voor de blanke wapens, genoemd onder 3° van categorie III. Het voorschrift betekent in feite een voorlopige legalisering van de bestaande toestand. Zo-als reeds bleek is het de bedoeling juist voor deze wapens een zeer soepel beleid te gaan voeren. Dit zal eerst geleidelijk geschieden. Wordt (in uitzon-deringsgevallen) afwijzend beschikt op een verzoek om verlof, dan moet het wapen worden ingeleverd. De rechthebbende kan het echter, overeenkom-stig artikel 8, vijfde lid, met goedvinden van het hoofd van plaatselijke poli-

Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 41

Page 24: Tweede Kamer der Staten-Generaal...Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1976-1977 14413 Nieuwe wettelijke regeling inzake het vervaardigen, ver-handelen, vervoeren, voorhanden

t ie, verkopen aan iemand die bevoegd is zo'n wapen voorhanden te hebben (bij voorbeeld een erkende handelaar).

Artikel 61

Deze overgangsbepal ing spreekt voor zich zelf.

Artikel 62

Artikel 4 van de Beneluxovereenkomst geeft het Comité van Ministers van de Benelux de bevoegdheid de in de Gemeenschappel i jke regels opgeno-men wapencategorieën aan te vul len of te wi jz igen. Dergeli jke beschikkin-gen zijn, aangezien de Gemeenschappeli jke bepal ingen een integrerend deel van de Overeenkomst zi jn, besluiten in de zin van artikel 67 van de Grondwet. De indel ing in categorieën in deze wet zal daarbij aangepast moe-ten worden . Daartoe kent artikel 62, tweede l id, een delegatie aan de Kroon.

Artikel 64

Sedert een wetswi jz ig ing uit 1970 word t wegens verboden afleveren van vuurwapens een gevangenisstraf van maximaal vier jaar bedreigd. Dat bete-kent dat, mits aan de overige voorwaarden die het Wetboek van Strafvorde-ring stelt is voldaan, voor lop ige hechtenis is toegelaten.

In het systeem van het wetsontwerp worden de strafposit ies gedif ferent i-eerd, al naar gelang de aard van wapens of muni t ie . Op zichzelf kan daarte-gen wein ig bezwaar bestaan, aangezien de opgelegde straffen doorgaans wezenli jk beneden de maxima bl i jven. Wel kan bezwaarli jk zijn dat wegens verboden aflevering van lichtere wapens door iemand die daarvan geen be-roep of gewoonte maakt (bij zwaardere wapens en bij overdracht aan ie-mand die daarvan een beroep of gewoonte maakt bli jft de strafposit ie vier jaar gevangenis) de mogel i jkheid tot voor lopige hechtenis en tot toepassing van de - van die mogel i jkheid afhankeli jke - aanhouding buiten heterdaad en inverzekeringstel l ing zou verval len.

Om te voorkomen dat strafprocessuele dwangmidde len in gevallen waar-in zij thans toegelaten zijn, dit in het vervolg niet meer zi jn, word t voorge-steld artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering aan te vul len.

Wegens verdenking van het illegaal voorhanden hebben van lichte vuur-wapens door iemand die daarvan geen beroep of gewoonte maakt is voor lo-pige hechtenis als regel niet toegelaten. Op te merken is dat doorgaans de verdenking zal ontstaan door het aantreffen van het wapen, zodat het mis-drijf in feite is opgelost. Denkbaar is dat iemand bij w ie een pistool , revolver of geweer word t aangetroffen toch in verzekering gesteld zou kunnen wor-den, op verdenking van medepl icht igheid aan de overdracht van dit wapen aan hemzelf. Een dergeli jke gekunstelde constructie moet echter, in aanmer-king genomen dat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering niet naar artikel 26 van de W W M verwi jst , als in stri jd met de bedoel ing van de wetge-ver worden beschouwd.

De Minister van Just i t ie, A. A. M. van Agt

De Minister van Buitenlandse Zaken, M. van der Stoel

Tweede Kamer, zitt ing 1976-1977, 14413, nrs. 1-3 42