TV 234 : Plaatsing van brandwerende deuren - Bou · Maatschappelijke zetel : lombardstraat 42 te...

70
WTCB EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF TECHNISCHE VOORLICHTING (vervangt TV 185) 234 Juni 2008 ISSN 0577-2028 PLAATSING VAN BRANDWERENDE DEUREN fotografie©www.fotovanhuffel.be

Transcript of TV 234 : Plaatsing van brandwerende deuren - Bou · Maatschappelijke zetel : lombardstraat 42 te...

WTCBEEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf

Technische voorlichTing

(vervangt TV 185)234

Juni 2008

ISSN

057

7-20

28

plaatSINg vaN braNdwereNde

deureN

foto

grafi

e©w

ww

.foto

vanh

uffe

l.be

1 TV 234 – Juni 2008

plaatSINg vaN braNdwereNde

deureN

Deze Technische Voorlichting kwam tot stand op vraag van het Technisch Comité Schrijnwerken, onder het voorzitterschap van de Heren L. Pype en M. Collignon. Ze werd opgesteld in de schoot van de werkgroep Binnenschrijnwerk, met de medewerking van vertegenwoordigers uit de industrie en experten terzake. Dit gebeurde in het kader van de Normen-Antenne Brandpreventie (met de steun van het Bureau voor Normalisa-tie – NBN – en de FOD ‘Economie’) en de Thematische Innovatiestimulering Passieve brandbeveiliging van binnenafwerkingen in gebouwen (met de steun van het IWT – Insti-tuut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen).

Samenstelling van de werkgroep

Voorzitter W. SimoensLeden H. De Keyser, A. De Potter, J. De Wijngaert, G. Everaert, L. Geens,

Ph. Meire, J. Mincke, C. Nicasie, G. Ramaekers, C. Teck, M. Van Poucke, A. Vantomme en L. Vercammen

Vertegenwoordigers uit de industrie C. Baete (DoorSolutions), R. Bols (Eribel), C. Decaesstecker

(Wycor/Comtec), P. Feys (De Coene Products) en E. Van Audekercke (Deu-renfabriek Smets)

Experten A. Brüls, X. Bronckart en E. Van Wesemael, Instituut voor Brandveiligheid (ISIB); P. Spehl, SECO; R. Van Pestel, Technisch Centrum der Houtnijver-heid (TCHN)

Ingenieur-rapporteur Y. Martin (WTCB)

Hebben eveneens hun medewerking verleend :M. Collignon (Collignon Marcel & Fils Entreprise), Lt. F. Henry (Fédération royale des corps de sapeurs-pompiers de Belgique – FRCSPB – SRI Charleroi), V. Liessens (Entreprise générale de menuiserie – Egemi), C. Macors (Macors SPRL), L. Mardegan (SA Mardegan Etablissement), R. Quintin (Menuiserie Roger), Kapt. J.-P. Renier (Vereniging der Beroepsbrandweerofficieren van België – BEPROBEL – SRI La Louvière)alsook G. Dekens, V. Detremmerie, B. Michaux, M. Van Damme, O. Vandooren en M. Wagneur (WTCB).

u

T e c h n i s c h e V o o r l i c h T i n g

WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijfwtCb, inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947

Maatschappelijke zetel : lombardstraat 42 te 1000 brussel

Dit is een publicatie van wetenschappelijke aard. De bedoeling ervan is de resultaten van het bouwonderzoek uit binnen- en buitenland te helpen verspreiden.

het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.

2

inh

ou

d

TV 234 – Juni 2008

inh

ou

din

ho

ud

Voorwoord .............................................................................................................................................. 4

1 doElsTEllingEn van dEzE Tv ......................................................................... 5

1.1 Basisprincipe van brandpreventie ..................................................... 51.2 Waarom brandwerende deuren voorzien ? ........................................ 51.3 Belang van de plaatsing en het onderhoud ....................................... 6

2 TErminologiE En dEfiniTiEs ............................................................................ 7

2.1 Brandwerende deuren en hun onderdelen ......................................... 72.2 Classificatie van brandwerende deuren ............................................. 8

2.2.1 Algemeen ............................................................................... 82.2.2 Courante types brandwerende deuren .................................... 8

2.3 Terminologie inzake brandveiligheid ................................................ 132.3.1 Compartiment ......................................................................... 132.3.2 Brandwerend vertrek of brandwerende plaats ........................ 132.3.3 Bouwelement en bouwproduct ............................................... 132.3.4 Brandreactie van een bouwproduct ........................................ 132.3.5 Brandweerstand van een bouwelement .................................. 142.3.6 Schuimvormend product ........................................................ 15

2.4 Tweetalig lexicon ............................................................................... 15

3 CE-markEring En BEnor-aTg-mErk voor BrandWErEndE dEurEn En poorTEn ............................................................................................... 16

3.1 De Bouwproductenrichtlijn ............................................................... 163.2 CE-markering van brandwerende deuren en poorten ........................ 173.3 Het BENOR-ATG-merk voor brandwerende deuren ........................ 18

4 gEBruikskarakTE risTiEkEn En Brand WErEndE EigEnsChappEn ........................................................................................................... 20

4.1 Inleiding ............................................................................................. 204.2 Duurzaamheid en gebruiksgeschiktheid ............................................ 20

4.2.1 Voorschriften met betrekking tot de vorm, de afmetingen en het uitzicht ......................................................................... 20

4.2.2 Prestatie-eisen ........................................................................ 224.2.3 Bijkomende prestaties ............................................................ 25

4.3 Brandweerstands eigenschappen ........................................................ 294.3.1 Beknopte beschrijving van de proef ....................................... 294.3.2 Classificatie en meting van de criteria ................................... 314.3.3 Proefresultaten en extrapolaties ............................................. 34

5 rEglEmEnTairE EisEn En aanBEvElingEn ........................................ 35

5.1 De Belgische brandwetgeving ........................................................... 355.1.1 Federale wetgeving : Koninklijk Besluit ‘Basisnormen’ ........ 355.1.2 Andere federale reglementen .................................................. 365.1.3 Reglementeringen van de Gewesten en de Gemeen- schappen ................................................................................. 36

inh

ou

d

3 TV 234 – Juni 2008

inh

ou

d5.2 Minimale reglementaire voorschriften (KB ‘Basisnormen’) ............. 36

5.2.1 Beoordeling van brandwerende deuren .................................. 375.2.2 Vereisten met betrekking tot brandwerende deuren

(gebruiksgeschiktheid en brandweerstand) ............................ 375.2.3 Eisen met betrekking tot de plaatsing van brandwerende deuren ..................................................................................... 38

5.3 Normen en andere aanbevelingen ...................................................... 39

6 samEnsTEllEndE dElEn van EEn BrandWErEndE dEur ..... 41

6.1 Brandwerende deur uit hout .............................................................. 416.2 Brandwerende deur uit staal .............................................................. 43

7 plaaTsing van BrandWErEndE dEurEn .............................................. 44

7.1 Inleiding ............................................................................................. 447.2 Plaatsingsvoorwaarden ...................................................................... 447.3 Aanbevelingen bij de plaatsing .......................................................... 45

7.3.1 Controle van de muur of de scheidingswand ......................... 457.3.2 Controle van de vloer ............................................................. 477.3.3 Keuze van de deurvleugel of het deurgeheel .......................... 507.3.4 Uitvoering en plaatsing van de omlijsting of het vaste kader ....................................................................................... 527.3.5 Plaatsing van het hang- en sluitwerk en het toebehoren ........ 577.3.6 Plaatsing van de deurvleugels ................................................ 597.3.7 Bescherming van de deur ....................................................... 60

8 ondErhoud ..................................................................................................................... 61

liTEraTuurlijsT ...................................................................................................................... 63

4 TV 234 – Juni 2008

voorwoord

Meer dan vijftien jaar na de verschijning van de Technische Voorlichting 185

“Leidraad voor de goede uitvoering van brandwerend binnenschrijnwerk”

heeft de invoering van nieuwe normen en reglementen inzake brandveiligheid,

met name in het kader van de Europese eenmaking, geleid tot de noodzaak om

deze praktische richtlijnen aan te passen. De voorschriften met betrekking tot

de uitvoering van brandwerende deuren kenden bovendien een aantal grondige

wijzigingen, wat belangrijke evoluties in de sector teweegbracht. Door het in

voege treden van een recent koninklijk besluit (13 juni 2007) tot wijziging van

de basisnormen inzake preventie van brand en ontploffing werden er tenslotte

nieuwe vereisten voor de kwaliteit van brandwerende deuren van kracht.

De werkgroep ‘Binnenschrijnwerk’ van het Technisch Comité ‘Schrijnwerken’

van het WTCB heeft dan ook het initiatief genomen om de bouwsector te infor-

meren over deze evoluties. Gezien de omvang van de problematiek werd besloten

om het toepassingsgebied van deze TV te beperken tot brandwerende deuren. In

tegenstelling tot de TV 185 zal in dit document dus niet dieper ingegaan worden

op lichte binnenwanden en verlaagde plafonds, noch op liftdeuren (die behan-

deld worden in de norm NBN EN 81-58).

Deze TV heeft tot doel de schrijnwerkers ertoe aan te moedigen om de nodige

aandacht te besteden aan de plaatsing van brandwerende deuren. Vermits de

leden van de werkgroep gewezen hebben op de noodzaak om de gegevens uit de

proefverslagen na te leven, raden wij aan steeds gebruik te maken van brandwe-

rende deuren met een BENOR-ATG-merk.

5 TV 234 – Juni 2008

1 doelStellINgeN vaN deze tv

1.1 BasisprinCipE van BrandprEvEnTiE

Brandpreventie heeft voornamelijk tot doel het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van het vuur te voorkomen, teneinde :

de veiligheid van de personen te verzekeren•de tussenkomst van de brandweerdiensten te •vergemakkelijkende schade aan het gebouw en zijn inboedel te •beperken.

Een van de grote principes van brandpreventie in gebouwen berust op compartimentering. Dit houdt in dat het gebouw in volumes wordt opgedeeld door verticale en horizontale wanden met een zodanige brandweerstand dat de voortplanting van de brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot het compartiment waar het vuur ontstond. De comparti-mentering heeft dus tot doel te beletten dat de brand binnen een bepaalde tijdspanne zou overslaan naar de aangrenzende compartimenten of verdiepingen.

Deze werkwijze is enerzijds noodzakelijk om de schade te beperken en anderzijds om de gebruikers de kans te bieden het gebouw binnen een aanvaard-bare tijd te ontruimen en de tussenkomst van de brandweer mogelijk te maken.

1.2 Waarom BrandWErEndE dEurEn voorziEn ?

Om de verplaatsing van personen en goederen mogelijk te maken, moeten openingen uitgevoerd worden in de wanden van de compartimenten. In geval van brand moeten deze openingen bovendien de veilige evacuatie van de gebruikers mogelijk ma-ken. Om deze reden moet een compartiment in een laag gebouw (1) bv. minstens voorzien zijn van :

één uitgang, indien er minder dan 100 personen •aanwezig zijntwee uitgangen (in twee tegenover elkaar liggende •zones), indien het compartiment tussen de 100 en 500 personen herbergt

(1) Volgens het Koninklijk Besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen (zie § 5.2, p. 36).

Afb. 1 Boven :

bouwdeel dat be-

schermd werd met

een brand-werende muur en

een brand-werende deur (na

een brand); onder-

aan links : dezelfde

elementen, gezien vanaf

de andere zijde.

Cd

t R

ah

ieR, S

Ri L

ièg

e

6 TV 234 – Juni 2008

drie of meer uitgangen, indien het gebruikt wordt •door meer dan 500 personen.

De totale vereiste nuttige breedte voor een deur wordt bepaald naargelang van de bezetting van de ruimten en bedraagt minstens 80 cm. Brandwerende deuren spelen dus een belangrijke rol in de com-partimentering (zie § 2.3.1, p. 13).

Naast het afsluiten van de ruimten kunnen brandwe-rende deuren ook aangewend worden als sluitmiddel voor technische schachten en dergelijke. Indien deze openingen op een ongeschikte wijze uitgevoerd worden, kunnen ze zwakke plekken vormen in de compartimentering. Men dient bijgevolg bijzondere voorzorgsmaatregelen te treffen om te vermijden dat de brand (rook, hete gassen en vlammen) zich langs deze weg naar de aangrenzende compartimenten zou verspreiden.

Dit betekent dat niet enkel de muren, vloeren en plafonds die een compartiment begrenzen een be-paalde brandweerstand moeten hebben, maar dat ook de brandweerstand van alle hierin aangebrachte openingen (en van de deuren in het bijzonder) moet gewaarborgd zijn.

Brandwerende deuren moeten met andere woorden in staat zijn om :

de uitbreiding van de brand te beletten (brand-•weerstand – zie § 4.3, p. 29)alle overige functies van een ‘klassieke’ deur, •zoals gebruiksfrequentie of mechanische sterkte, te vervullen om hun brandwerende eigenschap-pen in de praktijk veilig te kunnen stellen (cf. § 4.2, p. 20).

1.3 BElang van dE plaaT-sing En hET ondErhoud

De door de fabrikant gegarandeerde brandweerstand hangt niet enkel af van de gebruikte materialen en de fabricagewijze van de deur, maar ook van de nauwkeurigheid van de uitvoering en de zorg die besteed werd aan de plaatsing. Om de brandweer-stand van een deur in situ te verzekeren, is het erg

belangrijk dat deze geplaatst wordt volgens de regels der kunst en de instructies van de fabrikant. Deze voorschriften kunnen verschillen volgens de producent, maar ook van deurtype tot deurtype bij eenzelfde fabrikant. Kleine uitvoeringsdetails (spe-ling, afmetingen van de omlijsting, afdichting, …) kunnen een niet te onderschatten invloed hebben op de verkregen brandweerstand in situ (zie hoofd-stuk 7, p. 44).

De goede werking van een brandwerende deur is eveneens in grote mate afhankelijk van de onder-houdsfrequentie. In dit kader vermelden de normen prEN 14351-3 [49] en NBN EN 14600 [35], die als basis zullen dienen voor de toekomstige CE-marke-ring, dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot de frequentie en het detail van het onderhoud of de inspectie van brandwerende deuren in principe door de lidstaten bepaald moeten worden in hun reglementaire eisen.

In België wordt de kwaliteit van brandwerende deuren en hun plaatsing gegarandeerd dankzij de reglementering (cf. § 5, p. 35). Daartegenover staat dat er in ons land nog geen maatregelen getroffen werden om het brandwerende karakter van deuren gedurende hun volledige levensduur te handhaven, terwijl er zich na de plaatsing of controle van de deur in de praktijk talrijke voorwaarden of tussen-komsten kunnen voordoen die het brandwerende karakter ervan in gevaar brengen (zie § 7, p. 44).

Gelet op het belang van dit deurtype voor het behoud van de compartimentering in geval van brand, en dit zowel voor de bewoners als voor de brandweer, lijkt het onontbeerlijk om gedu-rende de ganse levensduur van de deurelementen een onderhoudsprogramma op te leggen, dat in overeenstemming is met de richtlijnen uit de Technische Voorlichting 226 [85]. Dankzij dit onderhoudsprogramma en de regelmatige controle ervan kan men het brandwerende karakter van de deuren op lange termijn veiligstellen en elke banalisering van hun rol vermijden. Het vrijwaren van de goede werking van brandwerende deuren valt onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het gebouw.

7 TV 234 – Juni 2008

2.1 BrandWErEndE dEurEn En hun ondErdElEn

In deze Technische Voorlichting bedoelen we met de term ‘brandwerende deur’ een in een wand geplaatst deurgeheel met een brandwerend karakter, dat voor-zien is van het BENOR-ATG-merk (of een equiva-lent label, zie §§ 5.2.1 en 5.2.2, p. 37) en beproefd werd volgens de Belgische norm NBN 713-020 [3] (voor zover deze nog van toepassing is) of volgens de Europese norm NBN EN 1634-1 [23]. Dit deur-geheel omvat (zie afbeeldingen 2, 3 en 4) :

een of meer al dan niet beglaasde • deurbladen :

2 terMINologIe eN defINItIeS

draaiende, pivoterende of schuivende elementen die deel uitmaken van het deurgeheel; hierbij maakt men een onderscheid tussen :– de dienstvleugel, d.i. de vleugel van een deur

met meerdere vleugels, die voorzien is om als eerste bediend te worden bij de opening van de deur

– de secundaire vleugel, d.i. de vleugel van een deur met meerdere vleugels, die pas gebruikt kan worden na de dienstvleugel

een • vast kader of een omlijsting, d.i. het deur-kader dat de verbinding vormt met de structuur; een vast kader bestaat uit een randstijl (verticaal

Afb. 2 onderdelen van een brandwerende deur.

1. Sponningmaat2. deurbreedte3. glasopening4. doorlaatmaathoogte5. glasopeningmaat6. Scharnier7. deurblad

8. deurdikte9. doorlaatmaatbreedte10. zijlicht11. aanslaglat12. bovenlicht13. opdekrand14. vast kader

15. voorplaat16. Kruk17. Slot18. tochtafsluiter (of val-

dorpel)19. deurbladhoogte20. Kern

21. dagvlak22. Schuimvormende strip23. Kader24. Kader (verdubbeld)25. Speling ter hoogte van de

vloerbedekking

18

b’. detaIl vaN de toChtafSluIter

21

2422

20

23

18

a. SpoNNINgdeur (StoMpe deur) b. opdeKdeur

3

14

19

1

11

104

5

67 8

9

12

13

15 16

17

8

25

2

9

2

8 TV 234 – Juni 2008

Afb. 3 Deurkader.

randelement), een bovenstijl (bovenste horizontale element) en een middenstijleventuele • dichtingsprofielendeurlijsten• of afdeklattenhang- en sluitwerk• (slot, scharnieren, deurdranger, vloerveer, panieksluiting, geleidingssysteem, …)eventuele • andere elementen zoals deurspionnen, ventilatieroosters, tochtafsluiters, …

2.2 ClassifiCaTiE van BrandWErEndE dEurEn

2.2.1 Algemeen

Er worden verschillende criteria gebruikt om brand-werende deuren te karakteriseren. Zo kan men drie hoofdkarakteristieken onderscheiden :

het • gebruikte materiaal : hout, metaal, glas, sili-caatvezels, calciumsilicaat, …het • deurtype : draaideur, zwaaideur, pivoterende deur, schuifdeur, … (zie § 2.2.2)de • brandweerstand : de huidige brandweerstands-eisen uit de Belgische reglementering verwijzen nog steeds naar de Rf-waarde (Rf ½ h, Rf 1 h en Rf 2 h). Deze waarde zal op termijn vervangen worden door de Europese klassen EI

1 30, EI

1 60

en EI1 120, die uitgedrukt worden in minuten (zie

§ 4.3.2, p. 31, en § 5.2, p. 36).

De volgende bijkomende eigenschappen kunnen de brandwerende deur verder karakteriseren :

het • aantal deurvleugels, eventueel met zij- en/of bovenpanelen : enkele deur (één deurvleugel), dubbele deur (twee deurvleugels) of samenge-stelde deur (enkele of dubbele deur met vaste delen en zij- of bovenpanelen)de • leveringswijze door de fabrikant :– als volledig deurgeheel (deurblok/deurkit) : bouw-

bovenstijl van het vaste kaderbovenlichttussenstijl

deurblad

randstijl van het vaste kader

dorpel

pakket met het vaste kader, de deurbladen en alle andere onderdelen nodig voor de montage (ophan-gings-, sluitings- en werkingsonderdelen, …)

– als afzonderlijke deurbladen (deurvleugels) : deze worden op de bouwplaats gemonteerd in een door de plaatser of door derden gerealiseerd vast kader (bv. gegoten metalen omlijsting), en voorzien van het hang- en sluitwerk.

2.2.2 CourAnTe Types brAndwe-rende deuren

2.2.2.1 draaIdeureN (2)

Een draaideur verplaatst zich in zijn geheel langs één zijde van de deurnis. Men kan twee types onderscheiden :

sponningdeuren• of stompe deuren, waarbij de deurvleugels geheel binnen de deurnis vallen, vermits de aanslag zich volledig binnen het vaste kader bevindt (afbeelding 5)opdekdeuren• , waarbij de deurvleugels gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk op het vaste kader vallen, vermits de aanslag zich gedeeltelijk binnen de deurvleugel bevindt (zie afbeelding 6).

Binnen de draai- en zwaaideuren (zie hierna) kan er een onderverdeling gemaakt worden tussen :

deuren met scharnieren•deuren op vloerveren die in de vloer of in een •dorpelprofiel ingebouwd zijn. De STS 53.1 [61] definiëren deze deuren als pivoterende deuren (zie § 2.2.2.3, p. 10).

Volgens de Europese norm NBN EN 12519 [30] en de STS 53.1 stemt de draaizin overeen met de sluitrichting (zie afbeelding 7) :

een links sluitende deur is een deur die met een •

Afb. 4 Vast kader (doorsnede).

(2) Bron : STS 53.1 “Residentiële deuren” [61].

latei deurlijst of afdeklat

vast kader met aanslag

opvullingaanslag

deurblad

Muur

9 TV 234 – Juni 2008

Afb. 5 sponningdeur. Afb. 6 opdekdeur.

Afb. 7 Draaizin van een draaideur met één deurvleugel (sluitrichting).

reChtS SluIteNde deurlINKS SluIteNde deur

10 TV 234 – Juni 2008

2.2.2.3 pIvotereNde deureN

Pivoterende deuren of pendeldeuren draaien om een verticale as en worden rechtstreeks gemonteerd op vloerveren in de vloer of in een dorpelprofiel (afbeelding 11). Deze deuren kunnen beschouwd worden als een variante op een draaideur indien ze voorzien zijn van een aanslag of als een variante op een zwaaideur bij afwezigheid van een aanslag.

2.2.2.4 SChuIfdeureN (3)

Volgens de norm NBN EN 12519 en de STS 53.1 zijn schuifdeuren in hoofdzaak bestemd voor voetgangers en verplaatsten deze zich in horizon-tale richting. De eerste sluitrand blijft tijdens de beweging loodrecht ten opzichte van de bodem of de vloer (zie afbeeldingen 13 en 14, p. 12).

De norm NBN EN 13241-1 met betrekking tot indus-triële en commerciële deuren maakt ook melding van schuifdeuren met verticale beweging (valdeur of guil-lotinedeur), waarbij de eerste sluitrand tijdens de be-weging evenwijdig blijft met de bodem of de vloer.

2.2.2.5 SeCtIoNaaldeureN

Een sectionaaldeur bestaat uit horizontale of ver-ticale secties die met elkaar verbonden worden door scharnieren. Afhankelijk van het railsysteem

draaiende beweging sluit en waarbij de scharnie-ren zich aan de linkerkant bevinden, gezien vanaf de openingszijde. Frontaal bekeken, sluit de deur in tegenwijzerzineen rechts sluitende deur is een deur die met een •draaiende beweging sluit en waarbij de schar-nieren zich aan de rechterkant bevinden, gezien vanaf de openingszijde. Frontaal bekeken, sluit de deur in wijzerzin.

De draaizin is dus precies tegenovergesteld aan deze die totnogtoe het vaakst gebruikt werd in ons land.

Bij dubbele draaideuren maakt men een onderscheid tussen wisseldeuren en dubbele deuren die naar één zijde draaien (afbeelding 8).

2.2.2.2 zwaaIdeureN (2)

Een zwaaideur verplaatst zich in zijn geheel langs beide kanten van de deurnis. In tegenstelling tot draaideuren hebben zwaaideuren geen aanslag, noch in het vaste kader, noch in de deurvleugel. Net zoals bij draaideuren wordt een onderscheid gemaakt tussen :

deuren met scharnieren•deuren op vloerveren die in de vloer of in een dor-•pelprofiel ingebouwd zijn. De STS 53.1 definiëren deze deuren als pivoterende deuren (zie hierna); dit type wordt tegenwoordig het meest gebruikt.

Afb. 8 Draaizin bij dubbele draaideuren.

Afb. 9 Principe van een zwaaideur, gemonteerd op scharnieren. rechts : dubbel werkend scharnier.

(3) Bronnen : STS 53.1 [61], NBN EN 12519 [30] en NBN EN 13241-1 [31].

dubbel werkend scharnier

deurvleugel

dagstuk (binnen-kast)

Isolatie Muur

foto

grafi

e©w

ww

.foto

vanh

uffe

l.be

Schuimvor-mende strip

Schuimvormende strip

wISSeldeureN deureN dIe Naar ééN zIjde draaIeN

11 TV 234 – Juni 2008

Afb. 11 Principe van een dubbele pivoterende deur zonder aanslag (zwaaideur op vloerveren).

Afb. 12 Dubbele pivoterende deuren met aanslag.

Afb. 10 Principe van een zwaaideur met één of twee vleugels.

verplaatst het deurblad zich horizontaal of verticaal boven de deurnis. Dit deurtype wordt vooral gebruikt in industriële en commerciële gebouwen.

2.2.2.6 vouwdeureN

Hoewel dit deurtype een handige oplossing biedt voor kleinere ruimten, zijn er in ons land geen brandwerende vouwdeuren beschikbaar omdat er te weinig vraag naar is.

zwaaideur met twee vleugels zwaaideur met één vleugel

12 TV 234 – Juni 2008

(4) Bron : KB ‘Basisnormen 19/12/1997’ [56].

Afb. 14 schuifdeuren met horizontale beweging.

Afb. 15 Zelfsluitende deur.

2.2.2.7 deureN Met zelfSluIteNde INrIChtINgeN (4)

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen zelfslui-tende deuren en bij brand zelfsluitende deuren.

a. ZeLfSLuitende deuRen

Een zelfsluitende deur is uitgerust met een inrich-ting die in normale werkingsvoorwaarden bestendig tot sluiten gedreven wordt (zie afbeelding 15).

B. Bij BRand ZeLfSLuitende deuRen

Een bij brand zelfsluitende deur is uitgerust met een automatisch toestel dat de deur bij brand tot sluiten dwingt (zie afbeelding 16).

Het Koninklijk Besluit met de basisnormen inzake preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen (zie § 5.1.1, p. 35) [55] bevat verschillende specificaties met betrekking tot

Afb. 13 Principe van een schuifdeur.

Multiplex

ophanging

Kern

afwerkings-plaat

KaderSchuimvor-mende strip

Schuim-vormende strip

Muur-latten

13 TV 234 – Juni 2008

Afb. 16 Bij brand zelfsluitende deur.

het al dan niet zelfsluitende karakter van brandwe-rende deuren, afhankelijk van hun plaats.

Voor bepaalde deuren wordt enkel een brand-weerstandseis vermeld; voor andere deurtypes, bv. toegangsdeuren tot trappenhuizen in hoge en middelhoge gebouwen, wordt daarentegen expliciet aangegeven of de deur zelfsluitend of bij brand zelfsluitend is.

2.3 TErminologiE inzakE BrandvEilighEid

2.3.1 CompArTimenT

Een compartiment is een deel van een gebouw dat begrensd is door wanden die de brandvoort-planting naar de aanpalende compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten. Een compartiment kan al dan niet onderverdeeld zijn in vertrekken.

In principe verdeelt men het gebouw in compar-timenten waarvan de vloeroppervlakte kleiner

is dan 2500 m² (volgens het Koninklijk Besluit ‘Basisnormen’). In bepaalde omstandigheden kan deze oppervlakte kleiner (nachtbezetting, rusthui-zen, …) of groter zijn (bv. bedrijfsgebouwen). Een compartiment neemt gewoonlijk niet meer dan één verdieping in beslag (met uitzondering van duplex-woningen, atriums, technische ruimten, parkeer-ruimten, ..., onder bepaalde voorwaarden).

2.3.2 brAndwerend VerTrek of brAndwerende plAATs

Sommige vertrekken (technische ruimten, …) of gebouwdelen (trappenhuizen, evacuatiewe-gen, …) moeten verplicht afgebakend worden door verticale en horizontale wanden met een bepaalde brandweerstand. Ook de deuren die erop uitgeven, dienen over een zekere brandweerstand te beschikken. Dit geldt o.a. voor trappenhuizen en evacuatiewegen, behalve in een aantal geval-len die beschreven zijn in het Koninklijk Besluit ‘Basisnormen’.

2.3.3 bouwelemenT en bouw-produCT

Een bouwelement is opgebouwd uit één of meer bouwmaterialen en vervult :

hetzij een dragende functie (kolom, balk, ...)•hetzij een scheidende functie (deur, ...)•hetzij een dragende en een scheidende functie •tegelijkertijd (draagmuur, ...).

Een bouwmateriaal of bouwproduct is een materi-aal dat op een permanente wijze toegepast wordt voor de bouw, de afwerking of de decoratie van een gebouw.

2.3.4 brAndreACTie VAn een bouwproduCT

De brandreactie van een bouwproduct is het geheel van zijn eigenschappen die het ontstaan en de ont-wikkeling van een brand beïnvloeden. Het gebruik van producten met een geschikte brandreactie heeft twee doelen voor ogen :

de kans op het ontstaan van een brand te ver-•minderende ontwikkeling van een beginnende brand te •vertragen.

Uit afbeelding 17 blijkt dat de brandreactie van een materiaal vooral van belang is bij het begin van een brand.

Tot op heden werd de brandreactie van bouwmate-Afb. 17 Verloop van een brand : ‘temperatuur-tijd’-curve.

tijd

1200

800

300tem

pera

tuur

(°C

) ontstaan Stagnatie

fase 1 fase 3 fase 4

uitdoving

bra

ndov

ersl

ag (

flash

-ove

r)fa

se 2

Brandreactie B r a n d w e e r s t a n d

14 TV 234 – Juni 2008

rialen in België verdeeld in vijf klassen :A0 voor materialen die beschouwd worden als •onbrandbaarA1, A2, A3 en A4 voor brandbare materialen •(de materialen uit klasse A4 zijn het meest brandbaar).

Sedert de invoering van de BPR (Europese Bouw-productenrichtlijn) en de CE-markering werden de nationale klassen vervangen door een nieuwe Euro-pese classificatie (gebaseerd op de ‘euroklassen’). Aan de hand van drie brandscenario’s (of drie ni-veaus van thermische aanval) en vijf proefmethoden worden hierin zeven hoofdklassen onderscheiden (NBN EN 13501-1) [32] :

A1 : onbrandbare materialen•A2 : weinig brandbare materialen•B : brandbare materialen die geen volledige •brandontwikkeling veroorzakenC : brandbare materialen die geen volledige •brandontwikkeling veroorzaken op korte termijn (< 10 minuten)D : brandbare materialen die een volledige brand-•ontwikkeling kunnen veroorzaken in minder dan 10 minutenE : brandbare materialen die echter niet ontbran-•den bij blootstelling aan een kleine vlam die voldoet aan een minimaal criteriumF : niet-geklasseerde producten of producten die •faalden bij de minst strenge proef.

Naast deze hoofdklassen werden twee bijkomende aspecten in aanmerking genomen :

de rookontwikkeling (s-klasse) van vloerbedek-•kingen (s1 en s2) en andere bouwmaterialen (s1, s2 en s3)de vorming van brandende druppels en deeltjes •(d-klasse) voor alle bouwmaterialen (d0, d1 en d2), behalve vloerbedekkingen.

De Europese classificatie en proefmethoden inzake de brandreactie kwamen reeds uitgebreid aan bod in een artikel dat in 2003 verscheen in WTCB-Tijdschrift [70].

Bepaalde producten en materialen met een wel-gekend en stabiel brandgedrag moeten niet aan de voorziene proeven onderworpen worden. Hun brandreactie moet evenmin door een proef bewezen worden. Deze producten komen ter sprake in een aantal beschikkingen die gepubliceerd werden in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.3.5 brAndweersTAnd VAn een bouwelemenT

De brandweerstand van een bouwelement is de tijdspanne waarin dit element in staat is zijn

draagvermogen, zijn vlamdichtheid en/of zijn thermische isolatie in geval van brand te blijven vervullen :

draagvermogen• : vermogen van een dragend element om tijdens een proef weerstand te bie-den aan een proefbelasting, zonder de specifieke criteria met betrekking tot de amplitude van de verplaatsing en de vervormingssnelheid te overschrijdenvlamdichtheid• : vermogen van een scheidend bouwelement, dat tijdens een proef aan één zijde blootgesteld is aan brand, om geen vlammen en hete gassen door te laten en te vermijden dat er vlammen zouden ontstaan aan de niet-blootgestelde zijdethermische isolatie• : vermogen van een scheidend bouwelement, dat tijdens een proef aan één zijde blootgesteld is aan brand, om de temperatuurs-stijging aan de niet-blootgestelde zijde te beperken tot een waarde die lager is dan een voorgeschreven niveau.

In tegenstelling tot de brandreactie is de brand-weerstand van een materiaal enkel van belang nadat de brand zich volledig ontwikkeld heeft (zie afbeelding 17, p. 13). Bij een volledig ontwikkelde brand heeft de brandweerstand van de bouwele-menten (wanden, deuren, balken, kolommen, …) tot doel :

de branduitbreiding naar de andere ruimten van •het gebouw te beperken (dankzij de comparti-mentering)de stabiliteit van de structuur te verzekeren•

teneinde de evacuatie van de bewoners en de inter-ventie van de brandweerdiensten mogelijk te maken en tegelijkertijd de schade aan het gebouw en de inboedel tot een minimum te beperken.

Voor meer details omtrent de brandweerstandsklas-sen verwijzen we naar § 4.3 (p. 29).

Het Koninklijk Besluit van 13 juni 2007 tot wij-ziging van de basisnormen [58] bepaalt dat de brandweerstand van een bouwelement geattesteerd moet worden door het classificatieverslag, geleverd bij de CE-markering van het product.

Bij gebrek aan een CE-markering voor de be-schouwde karakteristieken wordt de brandweer-standsprestatie als volgt geattesteerd :

door een classificatieverslag, dat opgesteld werd •door een erkend laboratorium of certificerings-organisme. Dit verslag is gebaseerd op één of meer proeven volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 [33] of op een analyse van proef-resultaten die leiden tot een welbepaald toepas-singsdomeindoor een proef volgens de Belgische norm •NBN 713-020 [3]

15 TV 234 – Juni 2008

door de informatie, geleverd bij de BENOR-ATG-•goedkeuring.

2.3.6 sChuimVormend produCT

Een schuimvormend of opzwellend product is een materiaal dat begint te zwellen als het blootgesteld wordt aan warmte in geval van brand en dat bedoeld is om de doorgang van hete gassen en rook te ver-mijden. Deze zwelreactie gaat gewoonlijk gepaard

met een endotherme reactie, waardoor de warmte geabsorbeerd wordt.

2.4 TWEETalig lExiCon

Het onderstaande lexicon is geenszins exhaustief. Het bevat enkel de terminologie die betrekking heeft op de belangrijkste deurtypes, die aan bod komen in deze Technische Voorlichting, samen met een Franse vertaling en verwijzingen naar de tekst.

nederlandse term verwijzing franse term

bij brand zelfsluitende deur (v. en m.) § 2.2.2.7-b, p. 12porte (f.) à fermeture automatique en cas d’incendie

bouwelement (o.) § 2.3.3, p. 13 elément (m.) de construction

bouwproduct (o.) § 2.3.3, p. 13 produit (m.) de construction

brandreactie (v.) van een bouwproduct § 2.3.4, p. 13réaction (f.) au feu d’un produit de construction

brandweerstand (m.) van een bouwele-ment

§ 2.3.5, p. 14résistance (f.) au feu d’un élément de construction

Compartiment (o.) § 2.3.1, p. 13 Compartiment (m.)

deur (v. en m.) voor voetgangers § 3.2, p. 17 porte (f.) piétonne ou piétonnière

deurblad (o.) § 2.2.1, p. 8 Vantail (m.) (plur. vantaux)

deurblok (o.), deurkit (m.) § 2.2.1, p. 8 bloc-porte (m.)

deurvleugel (m.) § 2.2.1, p. 8 Vantail (m.) (plur. vantaux)

draaideur (v. en m.) § 2.2.2.1, p. 8 porte (f.) battante

opdekdeur (v. en m.) § 2.2.2.1, p. 8porte (f.) battante à double frappe, porte (f.) à recouvrement

opzwellend product (o.) § 2.3.6, p. 15 produit (m.) intumescent (foisonnant)

pendeldeur (v. en m.) § 2.2.2.3, p. 10 porte (f.) pivotante, porte (f.) sur pivots

pivoterende deur (v. en m.) § 2.2.2.3, p. 10 porte (f.) pivotante, porte (f.) sur pivots

schuifdeur (v. en m.) § 2.2.2.4, p. 10 porte (f.) coulissante

schuimvormend product (o.) § 2.3.6, p. 15 produit (m.) intumescent (foisonnant)

sectionaaldeur (v. en m.) § 2.2.2.5, p. 10 porte (f.) sectionnelle

sponningdeur (v. en m.) § 2.2.2.1, p. 8 porte (f.) en feuillure

stompe deur (v. en m.) § 2.2.2.1, p. 8 porte (f.) en feuillure

Vouwdeur (v. en m.) § 2.2.2.6, p. 11 porte (f.) accordéon

Zelfsluitende deur (v. en m.) § 2.2.2.7-A, p. 12 porte (f.) sollicitée à la fermeture

Zwaaideur (v. en m.) § 2.2.2.2, p. 10 porte (f.) va-et-vient

nota : (m.) = mannelijk; (v.) = vrouwelijk; (o.) = onzijdig.note : (m.) = masculin; (f.) = féminin.

16 TV 234 – Juni 2008

3.1 dE BouWproduCTEn-riChTlijn

In 1989 werd de Europese richtlijn 89/106, beter bekend als de Bouwproductenrichtlijn (BPR), gepubliceerd. Deze heeft tot doel om de belem-meringen voor het vrije verkeer van bouwproducten in de Europese Economische Ruimte (EER) op te heffen.

In de toekomst zullen vrijwel alle bouwproducten een CE-markering moeten dragen. De BPR stelt immers dat elk bouwproduct, dat op de interne markt van de EER gebracht wordt, voorzien moet zijn van een dergelijk merk. Deze maatregel geldt voor alle bouwproducten die in een EER-lidstaat geproduceerd worden, zonder onderscheid of ze bestemd zijn voor de nationale handel, dan wel voor export naar andere lidstaten.

Volgens de BPR moeten alle bouwwerken aan zes fundamentele voorschriften voldoen, nl. :1. mechanische weerstand en stabiliteit2. brandveiligheid3. hygiëne, gezondheid en milieu4. gebruiksveiligheid5. geluidsisolatie6. energiezuinigheid en thermische isolatie.

Deze voorschriften worden beschreven in zes ba-sisdocumenten, ook ‘interpretatieve documenten’ genoemd. Volgens het basisdocument inzake brand-veiligheid moet het bouwwerk zodanig ontworpen en uitgevoerd worden dat in geval van brand :– de stabiliteit van de dragende elementen gedu-

rende een bepaalde tijd gewaarborgd blijft– het ontstaan en de verspreiding van vuur en rook

binnen het bouwwerk beperkt blijft– de uitbreiding van de brand naar de aanpalende

bouwwerken vermeden wordt– de gebruikers het bouwwerk ongedeerd kunnen

3 Ce-MarKerINg eN beNor-atg-MerK voor braNdwereNde deureN eN poorteN

verlaten of op een andere manier in veiligheid gebracht kunnen worden

– de veiligheid van de hulpdiensten niet in het gedrang komt.

Aan de hand van deze basisdocumenten worden de fundamentele voorschriften (die betrekking hebben op bouwwerken) omgezet in eisen voor bouwproducten. Hiertoe heeft de Europese Com-missie aan twee Europese instellingen – het CEN (Europees Comité voor Normalisatie) en de EOTA (European Organisation for Technical Approvals) – de opdracht gegeven om voor elke productfamilie geharmoniseerde productspecificaties op te stellen, waarin deze eisen verder uitgewerkt worden in de vorm van prestaties die bruikbaar zijn in de praktijk. De term ‘geharmoniseerd’ betekent hier ‘volgens de strikt juridische context van de Bouwproduc-tenrichtlijn’.

Daar deze geharmoniseerde specificaties de grond-slag zullen vormen voor de aflevering van de CE-markering, is in de mandaten, die toevertrouwd werden aan het CEN en de EOTA, eveneens de procedure voor de toekenning van het CE-merk vastgelegd.

Het aanbrengen van de CE-markering op een pro-duct impliceert dat dit in overeenstemming is met de geharmoniseerde Europese specificaties die erop van toepassing zijn. Het kan hier ofwel gaan om een Europese productnorm (EN-productnorm) of om een Europese technische goedkeuringsleidraad (ETAG), aan de hand waarvan Europese technische goedkeuringen (ETA) worden afgeleverd.

Fabrikanten moeten kunnen aantonen dat hun pro-ducten voldoen aan de eisen uit de Europese techni-sche specificaties. De BPR heeft hiertoe een aantal attesterings- of beoordelingssystemen voorzien, die duidelijk vastleggen welke taken de fabrikant en de

17 TV 234 – Juni 2008

aangemelde instellingen (derde partijen) voor hun rekening moeten nemen, nl. :

systeem 1• : productcertificatie door derden en productiecontrole in de fabriek. Systeem 1+ omvat bijkomend een externe steekproefsgewijze controle in het kader van de certificeringsysteem 2• : de fabrikant verklaart de overeenstem-ming van zijn producten met de specificaties en verricht een productiecontrole in de fabriek, die door derden gecertificeerd wordt. Systeem 2+ omvat bijkomend een permanente bewaking van de productiesysteem 3• : de fabrikant verklaart de overeenstem-ming van zijn producten en verricht een productie-controle in de fabriek. Het initiële typeonderzoek wordt uitgevoerd door derden (zie hierna)systeem 4• : de fabrikant verklaart de overeen-stemming van zijn producten en verricht zelf de productiecontrole in de fabriek zonder enige controle door derden.

De volgende twee begrippen verdienen wat nadere uitleg (5) :

het • initiële typeonderzoek : d.i. het geheel van proeven en andere procedures (berekeningen, prestaties aanvaard bij conventie, classificatie zonder proeven, …) die het mogelijk maken de prestaties van de producten te bepalende • productiecontrole in de fabriek : d.i. de doorlopende interne bewaking van de productie, uitgevoerd door de fabrikant. Deze laatste moet

Tabel 1 conformiteitsattesteringssystemen (een ‘ja’ betekent dat de betreffende taken in het systeem voorzien zijn).

Type takenattesteringssysteem

1+ 1 2+ 2 3 4

taken die de faBrikant voor zijn rekening moet nemen

1. productiecontrole in de fabriek ja ja ja ja ja ja

2. Testen op in de fabriek genomen monsters volgens een voor-geschreven proefprogramma

ja ja ja – – –

3. Typeonderzoek van het product – – ja ja – ja

taken die de aangemelde instelling voor haar rekening moet nemen

4. Typeonderzoek van het product ja ja – – ja –

5. initiële inspectie van de fabriek en productiecontrole in de fabriek

ja ja ja ja – –

6. permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de pro-ductiecontrole in de fabriek

ja ja ja – – –

7. steekproefsgewijze controle van in de fabriek, in de handel of op de bouwplaats genomen monsters

ja – – – – –

dus een controlesysteem opzetten en onderhou-den, indien hij de CE-markering op zijn product wenst aan te brengen.

3.2 CE-markEring van BrandWErEndE dEurEn En poorTEn

Deuren, bestemd voor voetgangersverkeer (ook aangeduid als voetgangersdeuren), worden behan-deld in drie geharmoniseerde normen die aanleiding geven tot de CE-markering :

NBN EN 14351-1 [34] voor buitendeuren en ra-•men zonder brandweerstands eigenschappen (6)prEN 14351-2 [48] voor binnendeuren zonder •brandweerstandseigenschappenprEN 14351-3 [49] voor deuren en ramen met •brandweerstandseigenschappen.

Deuren en poorten die de doorgang van door perso-nen vergezelde of bestuurde goederen en voertuigen in industriële, commerciële of residentiële ruimten mogelijk maken, komen aan bod in de volgende normen :

NBN EN 13241-1 [31] inzake industriële, com-•merciële en garagedeuren en -poorten zonder brandweerstandseigenschappen (7)prEN 13241-2 [47] met betrekking tot industriële, •commerciële en garagedeuren en -poorten met brandweerstandseigenschappen.

(5) Zie http://www.wtcb.be/go/ce(6) Zie het artikel “CE-markering van ramen en deuren voor voetgangers” [64].(7) Zie het artikel “De gecombineerde CE-markering voor industriële, commerciële en residentiële poorten” [71].

18 TV 234 – Juni 2008

Afb. 18 relatie tussen de verschillende normen over ramen en deuren voor voetgangers en deuren en poorten voor goederen en voertuigen.

De productnormen die aanleiding geven tot de CE-markering voor brandwerende deuren en poorten, zijn momenteel nog niet beschikbaar (de prenormen zijn in voorbereiding). Hun publicatie wordt overigens niet verwacht vóór 2010 (8). De CE-markering van brandwerende deuren en poorten was dus nog niet aan de orde bij het ter perse gaan van deze TV.

Het in de norm NBN EN 14351-1 [34] voorziene attesteringssysteem is het systeem 3 (behalve voor deuren in evacuatiewegen, waarvoor het systeem 1 van toepassing is). Voor producten die onder sys-teem 3 vallen, is de fabrikant zelf verantwoordelijk voor de monsterneming met het oog op de initiële typeproeven. Een deel van deze proeven moet uit-gevoerd worden door een erkend laboratorium. De overige worden verricht onder de verantwoordelijk-heid van de fabrikant [71].

Brandwerende deuren worden gekenmerkt door hun brandweerstands- en rookdichtheidseigenschappen. Dit is de reden waarom ze onder het attesterings-systeem 1 vallen (dat gedefinieerd zal worden in de toekomstige norm EN 14351-3) [49] en het voorwerp uitmaken van een productcertificatie.

Dit betekent enerzijds dat de monsterneming (in tegenstelling tot systeem 3 voor deuren zonder brandweerstandseigenschappen) en de beoordeling van de proefresultaten onder de verantwoordelijk-heid van een aangemeld certificeringsorganisme vallen en anderzijds dat de productiecontrole in de fabriek regelmatig moet geverifieerd worden door een controleorganisme.

Tenslotte zijn er al een aantal nieuwe Europese normen van toepassing op de classificatie en de uitvoering van de brandweerstands- en de brand-reactieproeven. De Europese normalisatie reikt de lidstaten een uniform referentiekader aan voor de brandreactie van producten en de brandweerstand van bouwelementen (proefmethoden en classifica-tie), waarbij het eisenniveau een bevoegdheid blijft van elke afzonderlijke lidstaat.

3.3 hET BEnor-aTg-mErk voor BrandWErEndE dEurEn

De brandwerende deur moet aangepast zijn aan de voorziene gebruiksbelastingen (intensief gebruik,

buitendeuren voor voet-gangers en ramen zon-der brandweerstands-

eigenschappen(geharmoniseerde norm)NbN eN 14351-1 (2006)

binnendeuren voor voetgangers zonder brandweerstands-

eigenschappen(geharmoniseerde norm)

preN 14351-2

deuren en poorten voor goederen en voertuigen

zonder brandweerstands-eigenschappen

(geharmoniseerde norm)NbN eN 13241-1 (2003)

Producten zonder brandweerstands­eigenschappen

deuren bestemd voor voetgangers en ramen met brandweerstands-

eigenschappen(geharmoniseerde norm)

preN 14351-3

deuren en poorten voor goederen en voertuigen met brandweerstands-

eigenschappen(geharmoniseerde norm)

preN 13241-2

brandweerstandseigenschappen voor deuren en ramen : eisen en

classificatieeN 14600

(8) Zie hieromtrent de informatie over het CEN TC 033 op http://www.cen.eu/cenorm/homepage.htm

Producten met brandweerstands­eigenschappen

19 TV 234 – Juni 2008

mechanische duurzaamheid, …) en mag boven-dien geen afbreuk doen aan de integriteit van de compartimentering (brandweerstand). Dankzij het BENOR-ATG-merk kan men de kwaliteit van een dergelijke deur waarborgen :

de brandweerstand kan vandaag de dag beoor-•deeld worden met behulp van twee normen : de NBN 713-020 [3] of de classificatienorm NBN EN 13501-2 [33] die verwijst naar de proefnorm NBN EN 1634-1 [23] (zie § 4.3.1, p. 29). Een NBN-norm geldt als conformiteitskader voor het BENOR-merk. Als er dus, aan de hand van de bekomen proefresultaten, een BENOR-merk afgeleverd wordt voor een brandwerende deur, betekent dit dat deze in overeenstemming is met de Belgische normde andere eigenschappen, waaronder het behoud •van de brandweerstand op lange termijn in situ, zijn niet genormaliseerd, maar wel opgenomen in de Technische Specificaties STS 53.1 [61]. Vermits het hier niet gaat om een Belgische norm, kan er voor deze eigenschappen geen BENOR-merk afgeleverd worden. Aan de hand van deze STS is het echter wel mogelijk een technische goedkeuring ATG te verkrijgen. Dergelijke ATG’S worden op vrijwillige basis toegekend aan bouwproducten waarvoor geen normen bestaan. Ze vormen met andere woorden een gunstige

beoordeling van een bepaald bouwproduct van een specifieke fabrikant voor een welbepaalde toepassing.

De combinatie van beide procedures leidt tot de aflevering van het BENOR-ATG-merk, waardoor aangetoond wordt dat de deur niet alleen een bepaalde brandweerstand heeft (volgens de voor-schriften van de norm), maar ook voldoet aan een aantal andere voorschriften zoals duurzaamheid, gebruiksgeschiktheid, … (overeenkomstig de STS 53.1). Het BENOR-ATG-merk bewijst even-eens dat de diverse controles worden uitgevoerd : productiecontrole, nazicht van de interne controle door de fabrikant, …

brandwerende deuren benor-ATg=

ATg-deuren (gebruik) + brandweerstand (benor)

De voorschriften met betrekking tot de gebruiks-geschiktheid van de deur komen aan bod in § 4.2 (p. 20), terwijl de brandweerstandseisen besproken worden in § 4.3 (p. 29). De Belgische reglemen-tering legt bovendien een aantal minimumeisen op aan deze eigenschappen (zie § 5.2, p. 36).

20 TV 234 – Juni 2008

4.1 inlEiding

Brandwerende deuren moeten beantwoorden aan bepaalde karakteristieken, die onder meer opgeno-men zijn in de van kracht zijnde Belgische regel-geving (zie § 5.2, p. 36) : minimale voorschriften inzake duurzaamheid, gebruiksgeschiktheid en brandweerstandsduur.

Deze karakteristieken worden in detail besproken in § 4.2 en § 4.3 (p. 29), terwijl de minimale vereisten uit de Belgische reglementering aan bod komen in § 5.2 (p. 36).

4.2 duurzaamhEid En gE-BruiksgEsChikThEid

Dit deel steunt op de STS 53.1 [61] die de ver-schillende klassen beschrijven. De donkergroene vakjes in de volgende tabellen geven de waarden weer waaraan een deur in normale omstandigheden moet beantwoorden. Bij gebrek aan bijzondere bepalingen in de contractuele documenten moeten ‘gewone’ deuren aan de normale eisen (aangegeven in de donkergroene vakjes) voldoen.

4.2.1 VoorsChrifTen meT be-Trekking ToT de Vorm, de AfmeTingen en heT uiTZiChT

4.2.1.1 afMetINgeN eN haaKSheId

De afmetingen van deurvleugels (hoogte, breedte en dikte) worden binnen de omlijsting gemeten. Ze worden proefondervindelijk bepaald volgens de norm NBN EN 951 [10]. De gebruikelijke standaardafmetingen zijn :

hoogte : 2015 mm en 2115 mm•

4 gebruIKSKaraKte-rIStIeKeN eN braNd-wereNde eIgeN-SChappeN

breedte : van 630 tot 1230 mm (tussenafmetingen •om de 50 mm).

Bij de classificatie van de mogelijke afwijkingen op de afmetingen werd rekening gehouden met de klimaatschommelingen die zich binnen de woning kunnen voordoen.

De metingen worden dus zowel uitgevoerd in een normaal, een vochtig als een droog klimaat. De hierna vermelde afwijkingen ten opzichte van de vorm, de afmetingen en het uitzicht zijn van toepas-sing op de gebruikelijke standaardafmetingen.

De afwijking op de haaksheid van de deurvleugels wordt proefondervindelijk bepaald op de vier hoe-ken met behulp van een winkelhaak met benen van maximum 500 mm (zie afbeelding 19).

Volgens de norm NBN EN 1529 [21] wordt de klasse van de deurvleugel vastgesteld aan de hand van de toleranties op de afwijkingen ten opzichte van de afmetingen en de haaksheid (zie tabel 2).

Tenzij het bijzondere bestek andersluidende voorschriften bevat, behoren de deuren (voor zover ze de maximale standaardafmetingen niet overschrijden) in een normaal klimaat tot de tole-

Tabel 2 Tolerantieklassen D volgens de norm nBn en 1529 [21].

Toleran-tieklasse

afwijking op de hoogte of de

breedte

afwijking op de dikte

afwijking op de

haaksheid

d1 ± 2 mm ± 1,5 mm ± 1,5 mm

d2 ± 1,5 mm ± 1 mm ± 1,5 mm

d3 ± 1 mm ± 0,5 mm ± 1 mm

21 TV 234 – Juni 2008

Afb. 19 Meting van de afwijking op de haaksheid van een deurvleugel.

(9) Een normaal klimaat stemt overeen met een temperatuur tussen 15 en 30 °C en een relatieve vochtigheid tussen 25 en 75 %.(10) Hierbij wordt de deur gedurende 7 dagen in een omgeving geplaatst met een temperatuur van 23 °C en een relatieve vochtig-Hierbij wordt de deur gedurende 7 dagen in een omgeving geplaatst met een temperatuur van 23 °C en een relatieve vochtig-

heid van 85 %. Daarna wordt het element 7 dagen lang blootgesteld aan een temperatuur van 23 °C en een RVvan 30 %. Voor deurvleugels met een bekleding of een afwerking worden deze proefduren opgedreven tot 21 dagen.

rantieklasse D2 (9). Na blootstelling in een droog en een vochtig klimaat wordt de tolerantieklasse D1 toegestaan (10).

4.2.1.2 algeMeNe vlaKheId eN plaat-SelIjKe vlaKheId

De algemene vlakheid van de deurvleugels is af-hankelijk van de volgende drie parameters :

de • scheluwte of torsie, d.i. de afwijking van een punt ten opzichte van een referentievlak, gevormd door drie punten op de hoogte- en breedtelijnende • breedtekromming, d.i. de grootste afwijking ten opzichte van een vlakke rechte, gemeten ter hoogte van de breedtelijnen (zie afbeelding 20)de • hoogtekromming, d.i. de grootste afwijking ten opzichte van een vlakke rechte, gemeten ter hoogte van de hoogtelijnen (zie afbeelding 20).

De plaatselijke vlakheid is een louter esthetische karakteristiek en wordt gedefinieerd als de grootste afwijking ten opzichte van een vlakke meetbasis met een lengte van 200 mm.

De vlakheid wordt proefondervindelijk (volgens de norm NBN EN 952) [11] bepaald, rekening hou-dend met de klimaatschommelingen die zich in de woning kunnen voordoen (in een normaal klimaat,

Afb. 20 Breedte- en hoogtekromming van een deurvleugel.

na de opeenvolgende blootstelling aan een vochtig en een droog klimaat). Naargelang van de gemeten afwijkingen wordt aan de deurvleugel een vlakheids-klasse V toegekend (overeenkomstig de norm NBN EN 1530) [22]. Deze klassen zijn van toepassing op de standaardafmetingen van de deurvleugels.

Tenzij het bijzondere bestek andersluidende voor-schriften bevat, behoren de deuren tot :

de klasse V2 in een normaal klimaat•de klasse V1 in een droog of een vochtig kli-•maat.

De vlakheidsklasse V is dus een maat voor de vormvastheid en het esthetische uitzicht van deur-vleugels, die rekening houdt met de mogelijke temperatuurschommelingen en variaties van de luchtvochtigheid in een woning.

Tabel 3 Vlakheidsklasse V (volgens nBn en 1530) [22].

vlak-heids-klasse

algemene vlakheid plaat-selijke

vlakheidTorsiehoogte-

krommingBreedte-

kromming

V1 8 mm 8 mm 4 mm 0,4 mm

v2 4 mm 4 mm 2 mm 0,3 mm

V3 2 mm 2 mm 1 mm 0,2 mm

deurvleugel

Meetblok

winkelhaak

breedtekromming

deurvleugelhoogte-kromming

50 c

m

50 cm

22 TV 234 – Juni 2008

4.2.2 presTATie-eisen

De prestaties van de deur zijn afhankelijk van het type gebouw waarin ze toegepast werd (woonge-bouw, school, ...), de aard van de af te scheiden vertrekken (deur van een appartement, een badka-mer, een stookplaats, ...), de aard en de beweging van de deurvleugel.

Hierna zullen we de volgende gebruikskenmer-kende prestaties onderzoeken : weerstand tegen hygrothermische belastingen, mechanische sterkte, gebruiksfrequentie, bedieningskracht en prestaties van het hang- en sluitwerk.

4.2.2.1 weerStaNd tegeN hygrother-MISChe belaStINgeN h

Bepaalde deuren vormen de scheiding tussen ruim-ten met een verschillend klimaat : een appartements-deur kan bijvoorbeeld aan een zijde blootgesteld worden aan een warm en droog klimaat (binnenin de woning) en aan de andere zijde aan een koud en relatief vochtig klimaat (niet-verwarmde gang).

De norm NBN EN 1121 [13] maakt een onderscheid tussen vijf proefklimaten, nl. : Ha, Hb, Hc, Hd en He. Zo kan een appartementsdeur blootgesteld wor-den aan een differentieel klimaat van het type Hb en een buitendeur aan een klimaat van het type Hc (zie tabel 4).

Om te vermijden dat de deur bij normale gebruiks-voorwaarden zou gaan kromtrekken, kunnen de fabrikanten specifieke maatregelen treffen (bv. aan-brengen van een dampscherm in de deurvleugel).

Tijdens de proef ter bepaling van de weerstand tegen hygrothermische belastingen wordt de deurvleu-gel gedurende minstens 7 en hoogstens 28 dagen tussen twee verschillende klimaten geplaatst tot de kromming stabiliseert. Na de proef wordt de hoogtekromming opnieuw gemeten (V-klasse, zie § 4.2.1.2, p. 21).

Tabel 4 Proefklimaten.

proefklimaatzijde 1 zijde 2

T1 (°C) h1 (%) T2 (°C) h2 (%)

ha 23 ± 2 30 ± 5 18 ± 2 50 ± 5

hb 23 ± 2 30 ± 5 13 ± 2 65 ± 5

hc 23 ± 2 30 ± 5 3 ± 2 85 ± 5

hd 23 ± 2 30 ± 5 -15 ± 2 geen eis

he min. 20 – max. 30 geen eis T1 + 55 ± 5 geen eis

Om de deuren te identificeren, combineert men het betreffende proefklimaat Hx (tabel 4) met de opgemeten hoogtekromming Vx (tabel 3, p. 21). De classificatie HaV2 betekent bijvoorbeeld dat de deur-vleugel bij blootstelling aan de klimaatklasse Ha na de proef een hoogtekromming van 4 mm (klasse V2) vertoont. Behoudens andere bepalingen in het bij-zondere bestek behoren deuren (voor zover ze de standaardafmetingen niet overschrijden) tot de vlak-heidsklasse V2 (zie tabel 3 : hoogtekromming).

Mits een goede ventilatie van de door de deur ge-scheiden ruimten en/of door het voorzien van een ventilatierooster in de deur kan men doorgaans het kromtrekken ervan voorkomen. Bij brandwerende deuren moet het ventilatierooster uiteraard brand-werende eigenschappen bezitten (zie § 7.3, p. 45, voor de plaatsing).

4.2.2.2 MeChaNISChe SterKte M

In normale gebruiksvoorwaarden worden deuren blootgesteld aan tal van mechanische belastingen : schokken, geduw, forcering van de gesloten deur, … Om te kunnen blijven functioneren, moet de deur in staat zijn weerstand te bieden aan de voorziene gebruiksbelastingen.

De norm NBN EN 1192 [17] onderscheidt vier mechanische-sterkteklassen, die toegekend worden aan de hand van vier belastingsproeven (tabel 5). Behoudens andersluidende voorschriften in het bijzondere bestek behoren deuren tot :

de klasse M1 in woongebouwen•de klasse M2 in bedrijfsgebouwen.•

a. WeeRStand van een open deuR tegen veRti-CaLe BeLaStingen (nBn en 947) [6]

Afhankelijk van de beoogde klasse laat men een verticale belasting van 400 tot 1000 N aangrijpen op 50 mm van de rand van de in een omlijsting opgehangen deur. De proef gebeurt op de volledige

23 TV 234 – Juni 2008

Tabel 5 Mechanische-sterkteklassen.

Belastingstype m1 m2 m3 m4

1. Verticale belasting 400 n 600 n 800 n 1000 n

2. statische torsie 200 n 250 n 300 n 350 n

3. schokken van een zacht en zwaar lichaam 30 J 60 J 120 J 180 J

4. schokken van een hard lichaam 1,5 J 3 J 5 J 8 J

deur (deurblad + scharnieren). De maximaal toelaat-bare blijvende verplaatsing na het wegnemen van de belasting mag niet groter zijn dan 1 mm.

B. WeeRStand van een open deuR tegen Stati-SChe toRSie (nBn en 948) [7]

Afhankelijk van de beoogde klasse laat men in de onderste hoek een horizontale belasting van 200 tot 350 N aangrijpen op 50 mm van de rand van de in een omlijsting opgehangen deur. De bovenste hoek (aan de slotzijde) wordt vastgezet. De maximaal toelaatbare blijvende verplaatsing na het wegnemen van de belasting mag niet groter zijn dan 2 mm.

C. WeeRStand tegen SChokken met een ZaCht en ZWaaR LiChaam (nBn en 949) [8]

De in haar omlijsting opgehangen deur wordt ge-sloten en vervolgens in het midden belast met een zak van 30 kg die aangedreven wordt door een slin-gerbeweging. Hierbij moet men ervoor zorgen dat de deur niet beschadigd wordt en dat de maximaal toelaatbare blijvende verplaatsing na het wegnemen van de belasting niet groter is dan 2 mm.

Afb. 21 Principe van de proef ter bepaling van de weerstand tegen verticale belastingen.

Afb. 22 Principe van de proef ter bepaling van de weerstand tegen statische torsie.

Deze proef simuleert de druk die door de gebruikers uitgeoefend wordt op een gesloten deur.

Afb. 23 Proef met de zandzak.

f

90° ± 5

50 ± 5

50 ± 5f

f

f

90° ± 5

24 TV 234 – Juni 2008

d. WeeRStand tegen SChokken met een haRd LiChaam (nBn en 950) [9]

De deur wordt horizontaal op een steun geplaatst, waarna men een stalen kogel met een diameter van 50 mm vanaf een welbepaalde hoogte op vooraf aangeduide punten op de deurvleugel laat vallen. De diameter en de diepte van de indruk moeten beperkt blijven.

In bepaalde ruimten van specifieke gebouwen (ka-zernes, schoolgebouwen, …) kunnen deuren met een verhoogde mechanische sterkte vereist zijn : het gaat hier om deuren van de klasse M+ (M5 tot M7) met verbeterde sterkte. Voor meer informatie omtrent de te beschouwen belastingen verwijzen we naar de STS 53.1 (uitgave 2006) [61].

4.2.2.3 gebruIKSfrequeNtIe f

Brandwerende deuren moeten gedurende hun volle-dige gebruiksduur perfect blijven openen en sluiten. Hun brandwerende eigenschappen kunnen immers enkel in gesloten toestand vervuld worden.

De gebruiksfrequentie f wordt proefondervindelijk bepaald volgens de normen NBN EN 1191 [16] en NBN EN 12046-2 [25], waarbij de deur gedurende een aantal cycli geopend en gesloten wordt.

De proef is slechts geslaagd indien de dagschoot zich volledig in de sluitkom bevindt. Als de dag-schoot blijft vasthangen aan de omlijsting, gaat men ervan uit dat de deur niet gesloten is en is de proef niet concluderend. Het is echter wel toegestaan om gedurende de proef een repetitief onderhoud uit te voeren (bv. smeren van de slijtringen).

Het aantal in tabel 6 opgegeven cycli is afhankelijk van het beschouwde gebruik. Bij ontstentenis van

specifieke voorschriften in het bijzondere bestek is de klasse f4 van toepassing. Zij wordt als basis beschouwd voor normale deuren.

Het vereiste prestatieniveau voor een winkeldeur zal uiteraard hoger zijn dan voor een slaapkamerdeur. Als men kiest voor een deur van de klasse f4, kan men aannemen dat ze ook na minstens 50.000 openings- en sluitingscycli nog optimaal zal func-tioneren. Voor niet-residentiële gebouwen wordt in de STS 53.1 [61] evenwel het gebruik van deuren van de klasse f5 aanbevolen.

4.2.2.4 bedIeNINgSKraCht f

Wat de bedieningskracht betreft, zijn er drie factoren van belang :

de bewegingskracht, d.i. de kracht die nodig is •om de deur in beweging te brengenhet bedieningskoppel, d.i. de torsie die nodig is •om de deur te ontgrendelende sluitingskracht, d.i. de kracht die nodig is om •de deur te vergrendelen.

De bewegingskracht en het bedieningskoppel wor-den vóór en na de gebruiksfrequentieproef gemeten (zie hiervoor). De toegekende klasse is afhankelijk van de hoogste gemeten waarde (tabel 7). De be-dieningskracht van een deurkruk wordt uitgedrukt in newtonmeters (Nm), wat overeenstemt met de uitgeoefende kracht, vermenigvuldigd met de lengte van de verticale projectie.

Behoudens andersluidende voorschriften in het bijzondere bestek behoren deuren tot de klasse F2. Bij wijze van voorbeeld is een gewicht van ongeveer 10 kg, dat opgehangen wordt aan het uiteinde van de deurkruk (zie afbeelding 24), in de klasse F2 voldoende om de deur te ontgrendelen (bedienings-koppel : 10 Nm). De klasse F2 wordt voor normale deuren als basis beschouwd.

Tabel 6 gebruiksfrequentieklassen f (volgens de norm nBn en 12400) [28].

klasse (prestatieniveau) aantal cycli

f1 5.000

f2 10.000

f3 20.000

f4 50.000

f5 100.000

f6 200.000

f7 500.000

f8 1.000.000Afb. 24 schematische voorstelling van het bedie-ningskoppel.

f

10 cm

25 TV 234 – Juni 2008

Tabel 7 Bewegingskracht en bedieningskoppel volgens de norm nBn en 12217 [27].

parameter klasse f1 klasse f2 klasse f3 klasse f4

maximale bewegingskracht (n) 75 50 25 10

maximaal bedieningskoppel (nm) 15 10 3 0,5

4.2.3 biJkomende presTATies

Naast hun basiskarakteristieken kunnen deuren ook een aantal bijzondere eigenschappen bezitten, zoals thermische isolatie, akoestische isolatie, inbraakbe-stendigheid, brandweerstand, … Dit neemt echter niet weg dat ze in eerste instantie moeten voldoen aan de fundamentele voorschriften, gesteld aan gewone deuren.

De bijkomende prestaties van deuren worden hierna bondig beschreven. De brandweerstand komt daar-entegen aan bod in een afzonderlijke sectie (§ 4.3, p. 29).

4.2.3.1 therMISChe ISolatIe t

De thermische isolatie kan zowel proefondervinde-lijk als door berekening (11) bepaald worden. Om als thermisch isolerend beschouwd te worden, moet de deur een maximale warmtedoorgangscoëfficiënt (k-waarde) van 3,5 W/m2K en een minimale lucht-dichtheid bezitten. Luchtdichte deuren beschikken op hun beurt over een beperkte luchtdoorlatendheid en verhinderen het binnendringen van (koude) rookgassen in geval van brand.

Afhankelijk van hun thermische-isolatiegraad kun-nen thermisch isolerende deuren in zes klassen ingedeeld worden (zie tabel 8).

Tabel 8 Thermische-isolatieklassen.

Thermische isolatie

T-klassen

T0 T1 T2 T3 T4 T5 T6

k-waarde (w/m²k)

> 3,5 ≤ 3,5 ≤ 3,0 ≤ 2,5 ≤ 2,0 ≤ 1,5 ≤ 1,0

nodig zijn specifieke voorzieningen te treffen, zoals ook het geval is bij vensters (bv. dichtingsvoegen). De continuïteit van de dorpelafdichting vereist bovendien een bijzondere aandacht.

Het is belangrijk te vermelden dat om een minimale hygiënische ventilatie te garanderen, het nodig kan zijn doorgangsopeningen in de binnendeuren (of de binnenwanden) te installeren, hetgeen aanleiding geeft tot een minimale luchtdoorlatendheid (zie de norm NBN D 50-001 voor woningen, en de regio-nale reglementeringen voor andere gebouwen).

We willen er wel op wijzen dat luchtdichtheid geen synoniem is voor rookdichtheid (klasse S – zie § 4.3.2.5, p. 34) noch voor vlamdichtheid (klasse E – zie § 4.3.2.1, p. 32).

Tabel 9 luchtdoorlatendheidsklassen.

lucht doorlatendheidklassen

l1 l2 l3 l4

luchtdebiet (in m³/h.m) (*) ≤ 12,5 ≤ 6,75 ≤ 2,25 ≤ 0,75

(*) de vermelde waarden gelden bij een drukverschil van 100 pa. Voor andere drukken maakt men gebruik van de volgende for-mule : Q = Q100 . (p/100)(2/3).

(11) De meting gebeurt volgens de norm NBN EN 12412-2 [29], de berekening volgens de normen NBN EN ISO 10077-1 [40] of NBN EN ISO 10077-2 [41].

4.2.3.3 aKoeStISChe ISolatIe a

De akoestische-isolatiegraad van een deur in het laboratorium [1] is afhankelijk van verschillende factoren :

de akoestische eigenschappen van de deurvleu-•gelde dichtheid van de montage (lekken of geluids-•bruggen)het type omlijsting en haar aansluiting met de •ruwbouwhet type en de graad van opvulling van de spleten •tussen de ruwbouw en de omlijstinghet dorpeltype.•

Als men een bevredigend resultaat wil bekomen, dient men bijzondere aandacht te besteden aan de vijf voornoemde punten. Een deur, zelfs voorzien van een deurvleugel met een goede geluidsdicht-

4.2.3.2 luChtdoorlateNdheId

De luchtdoorlatendheid wordt proefondervindelijk bepaald, volgens de norm NBN EN 1026 [12]. In de norm NBN EN 12207 [26] worden dan weer vier doorlatendheidsklassen onderscheiden, naargelang van de voeglengte van de deurvleugels. Om een bepaalde doorlatendheidsklasse te behalen, kan het

26 TV 234 – Juni 2008

heid, zal immers ontoereikende akoestische pres-taties vertonen indien de montage ervan aanleiding geeft tot geluidslekken. Opdat ze over goede akoestische prestaties zou beschikken, moet de deur met andere woorden voldoen aan alle technische eisen die hiervoor opgesomd werden. Indien de akoestische prestaties van de deur daarentegen niet zo hoog hoeven te zijn, is het gelijktijdig vervullen van voornoemde eisen minder belangrijk.

Op dit ogenblik zijn er nog geen Belgische normen voorhanden die akoestische eisen opleggen aan de deur alleen. De norm NBN S 01-400-1 [43] bevat echter wel een aantal eisen voor de akoestische isolatie tussen woonruimten in situ, waardoor de akoestische prestaties van de deur toch onrecht-streeks in aanmerking genomen worden voor de isolatie van de volledige wand (de geluidsoverdracht tussen twee slaapkamers is soms bijvoorbeeld groter via de deur die uitgeeft op de overloop dan doorheen de scheidingswand zelf).

In het kader van een bouwproject kunnen in het bestek eveneens eisen opgenomen worden voor deuren of wanden die deuren bevatten. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om de beoordeling van de akoestische prestaties in het laboratorium op vraag van een studiebureau.

De evaluatie van de akoestische prestaties van een deur in situ wordt slechts zelden voorgeschreven en is complexer dan in het laboratorium. De proeven die in situ uitgevoerd worden, hebben meestal be-trekking op de bepaling van de akoestische isolatie tussen twee volumes (kantoren, woonvertrekken, …). Hierbij worden alle bouwelementen tegelijkertijd in aanmerking genomen (deuren, wanden, vloeren, …), terwijl men in het laboratorium de mogelijkheid heeft te kiezen tussen de karakteristieken van een

Afb. 25 Beoorde-ling van de dichtheid ten opzichte van geluids-lekken met behulp van ultrasonen.

afzonderlijk element of de volledige wand.

Deuren met goede akoestische prestaties zijn vaak zwaar en moeilijk te bedienen (het gewicht van een houten deurblad van 2 m2 kan bijvoorbeeld oplopen tot 60 à 140 kg). Om hun akoestische prestaties in de tijd veilig te stellen, moet men ervoor zorgen dat de deurvleugels niet kromtrekken. Hierdoor kunnen er immers luchtlekken ontstaan tussen de deur en de aanslaglatten. Ook de ophanging van het deurblad en het vergrendelingsmechanisme moeten aan deze eisen beantwoorden.

De dichtheid van een goed gemonteerde deur ten opzichte van geluidslekken kan eenvoudig gecontro-leerd worden met behulp van een kredietkaart. Indien de kaart niet blijft klemmen tussen het deurblad en de aanslaglat, is de deur onvoldoende opgespannen. In-dien de kaart makkelijk onder de deur geschoven kan worden, moet men dan weer zorgen voor een betere afstelling van de tochtafsluiter, of de speling tussen de deur en de dorpel verkleinen (de speling moet bij voorkeur beperkt blijven tot maximum 3 mm).

Om de dichtheid ten opzichte van geluidslekken nauwkeuriger te beoordelen, kan men in eerste instantie gebruik maken van een ultrasoon toestel (afbeelding 25). Hiermee kunnen zelfs de geringste hoogfrequente geluidslekken gedetecteerd worden met het oog op de eventuele correctie ervan (door een betere aanspanning van het deurblad, door het ge-bruik van performantere profielen in de aanslaglatten, door een grotere continuïteit van de profielen, door de spelingen tot een minimum te beperken, …).

Voor een controle van het volledige spectrum zal men daarentegen een beroep moeten doen op een geluidsbron, die wit (of roze) ruis voortbrengt, en een sonometer.

27 TV 234 – Juni 2008

We willen erop wijzen dat de plaatsing van een akoestische deur niet eenvoudig is. Indien men even goede akoestische prestaties wil bekomen als in het laboratorium, zal men bij de montage uiterst nauwgezet en precies tewerk moeten gaan. De uit-voering in het laboratorium gebeurt immers meestal zorgvuldiger dan onder reële voorwaarden.

4.2.3.4 INbraaKwereNdheId I

Om als inbraakwerend beschouwd te kunnen wor-den, moet de gehele deur als bouwelement een ho-mogeen inbraakvertragend vermogen bezitten. Deze karakteristiek wordt beoordeeld aan de hand van proeven, waarbij naast de weerstand tegen statische en dynamische belastingen ook de weerstand tegen manuele inbraakpogingen wordt onderzocht.

De inbraakwerendheidsklassen zijn gebaseerd op de reeks Europese voornormen NBN ENV 1627 tot 1630 :

NBN ENV 1627 : eisen en indeling [36]•NBN ENV 1628 : proefmethode ter bepaling van •de weerstand onder statische belasting [37]NBN ENV 1629 : proefmethode ter bepaling van •de weerstand onder dynamische belasting [38]NBN ENV 1630 : proefmethode ter bepaling •van de weerstand tegen manuele inbraakpogin-gen [39].

(12) Ten tijde van de opstelling van deze Technische Voorlichting ging het hierbij vooral om de wijziging van bepaalde statische belastingen, de criteria waarbij de proeven al dan niet geslaagd zijn, de vervanging van de zandzak door een dubbele band voor de uitvoering van de dynamische proeven, de gebruikte werktuigensets en de tijd gedurende dewelke de deur weerstand moet bieden aan manuele inbraakpogingen.

Deze voornormen werden officieel door het CEN (Europees Comité voor Normalisatie) gepubliceerd in 1999. Hun omzetting in definitieve Europese normen is momenteel volop aan de gang. De hieruit voortvloeiende EN-normen zullen een aantal kleine wijzigingen bevatten in vergelijking tot de huidige ENV (12).

De Europese voornorm NBN ENV 1627 maakt een onderscheid tussen zes sterkteklassen, afhankelijk van de gebruikte werktuigenset (zie tabel 10) en van de tijdspanne gedurende dewelke de deur weerstand biedt aan een manuele inbraakpoging.

a. StatiSChe pRoeven

Tijdens de statische proeven wordt op verschillende punten van de deur een proefbelasting van 1,5 tot 15 kN aangebracht (afbeelding 26, p. 28). De be-lasting wordt lineair verhoogd tot de proefbelasting bereikt is, en gedurende een bepaalde tijd aange-houden. De proefbelasting, de belastingsduur en de maximaal toelaatbare vervormingen zijn afhankelijk van de gewenste sterkteklasse.

Het element faalt voor de statische proef indien de maximaal toelaatbare verplaatsing voor de beoogde sterkteklasse en het aangebrachte belastingstype tijdens de proef overschreden wordt.

Tabel 10 inbraakwerendheidsklassen.

sterkte-klasse

(NBN ENV 1627)

soort agressie statische proef

(NBN ENV 1628)

dynami-sche proef

(NBN ENV 1629)

manuele proef (NBN ENV 1630)

inbreker gebruikte middelen proefWerktui-genset

Weer-standstijd

1 occasioneel fysieke kracht alleen X X – – –

2 occasioneeleenvoudige werktuigen (schroevendraaier, tang, beitel, …)

X X X A 3’

3 gemiddeld schroevendraaier, koevoet X X X b 5’

4 ervarenidem + zagen, hamer, bijl, schaar, beitel en elektri-sche boor

X – X C 10’

5 ervarenidem + elektrisch gereed-schap (boor, wipzaag en sabel, slijpschijf)

X – X d 15’

6 ervarenidem + krachtig elektrisch gereedschap

X – X e 20’

28 TV 234 – Juni 2008

Afb. 26 statische proef volgens de voornorm nBn enV 1628 [37].

B. dynamiSChe pRoeven

De dynamische proeven worden uitgevoerd op deuren uit de sterkteklassen 1 tot 3, die geslaagd zijn voor de statische proeven. Hierbij laat men vanop een bepaalde hoogte een impactor (zandzak van 30 kg) vallen op een aantal door de norm

Afb. 27 Dynamische proef volgens de voornorm nBn enV 1629 [38].

vastgestelde punten aan de proefzijde van de deur (afbeelding 27).

C. manueLe pRoeven

De manuele proeven worden uitgevoerd op deuren uit de sterkteklassen 2 tot 6, die zowel de statische als de dynamische beproeving met succes doorstaan hebben.

Tijdens een voorafgaande proef worden met behulp van een gegeven werktuigenset (afbeelding 28) de zwakke en kwetsbare plekken van de deur bepaald. Vervolgens gaat men over tot de eigenlijke inbraak-proef (afbeelding 29), waarbij men tracht om bin-nen een bepaalde tijd een opening te forceren door de zwakke punten onder handen te nemen met de werktuigen die tijdens de voorafgaande proef het meest doeltreffend bleken. De werktuigenset en de proefduur worden gekozen aan de hand van de beoogde sterkteklasse.

800 mm (klasse 1 en 2) of 1200 mm (klasse 3)

29 TV 234 – Juni 2008

Afb. 28 Werktuigenset A voor de sterkteklasse 2 volgens nBn enV 1630 (schroevendraaier, pijptang, kunststof wiggen, …).

Voor eengezinswoningen en appartementen bieden deuren van de sterkteklasse 2 of 3 doorgaans vol-doende weerstand tegen inbraakpogingen.

Hoewel vooral buitendeuren en vensters een zekere inbraakweerstand moeten vertonen, vindt men deze eis eveneens terug voor bepaalde binnendeuren in appartementen of schoolgebouwen. Meestal heeft men hier te maken met een combinatie van eisen voor eenzelfde deur : bv. een inbraakwerend-heidsklasse 2 en een brandweerstand van 30 of 60 minuten.

4.2.3.5 KogelwereNdheId fb

De kogelwerendheid wordt proefondervindelijk be-paald, overeenkomstig de norm NBN EN 1522 [20]. Afhankelijk van het soort wapen en/of het kogeltype onderscheidt men acht sterkteklassen. Een deur wordt beschouwd als kogelwerend indien er na de proef geen enkele kogeldoorgang is.

4.3 BrandWEErsTands-EigEnsChappEn

Totnogtoe werd de brandweerstand van deuren in ons land beoordeeld aan de hand van de Belgi-sche norm NBN 713-020 [3]. De brandweerstand wordt hierin gedefinieerd als de tijd Rf (uitgedrukt in uren) gedurende dewelke een bouwelement gelijktijdig voldoet aan de criteria stabiliteit R, vlamdichtheid E en thermische isolatie I (zie § 4.3.2, p. 31).

Als gevolg van de Europese harmonisatie moeten de Belgische klassen plaats ruimen voor een nieuwe classificatie (uitgedrukt met behulp van de criteria R, E, I en W, in minuten), die steunt op de volgende

Europese normen :NBN EN 13501-2 [33] voor de indeling van de •bouwelementen volgens de resultaten van de brandproevenNBN EN 1363-1 [18] die het globale kader aan-•reikt voor de uitvoering van de proevenspecifieke proefnormen voor verschillende groe-•pen bouwelementen, zoals de NBN EN 1634-1 voor brandwerende deuren [23].

Deze classificatie zal de oude Belgische klassen op termijn volledig vervangen. In het vervolg van § 4.3 vermelden we daarom enkel de gegevens uit de nieuwe Europese normen.

4.3.1 beknopTe besChriJVing VAn de proef

De norm NBN EN 1363-1 [18] beschrijft de al-gemene voorwaarden die vereist zijn voor de rea-lisatie van brandweerstandsproeven. De Europese laboratoria, die belast zijn met de uitvoering van dergelijke proeven in overeenstemming met de Europese normen, zijn verplicht deze voorwaarden strikt te respecteren. Opdat een proef, verricht in een Europees laboratorium, gelijkaardige resultaten zou opleveren als deze, verkregen in een ander la-boratorium, moeten de proefvoorwaarden immers volledig identiek zijn : thermische belastingen (temperatuursstijging in de oven), overdruk in de oven, zuurstofgehalte, …

Hierna geven we een korte beschrijving van de algemene proefvoorwaarden, evenals van de voor-naamste verschillen tussen de oude Belgische en de nieuwe Europese procedure.

Afb. 29 Ma-nuele proef volgens de voornorm nBn enV 1630 [39].

30 TV 234 – Juni 2008

4.3.1.1 therMISChe belaStINg

De temperatuursstijging in de oven afhankelijk van de tijd wordt gegeven door de standaard ISO-curve (uit de norm ISO 834-8) [63]. Voor specifieke geval-len (brand buiten de gevel, koolwaterstofbrand, …) kan men gebruik maken van andere krommen.

Vermits alle brandnormen uit de EU-lidstaten reeds gebaseerd waren op de standaard ISO-curve, zijn de verschillen tussen de Belgische en de Europese voorschriften miniem. Het feit dat de meting van de temperatuur in de oven nu gebeurt met behulp van een plaatthermokoppel, kan echter wel aanleiding geven tot afwijkingen ten opzichte van de oude Belgische norm.

4.3.1.2 overdruK IN de oveN

Een andere belangrijke parameter is de overdruk. Tijdens een brand ontstaan er drukverschillen tussen de brandende ruimten (overdruk) en de aangren-zende ruimten die door brandwerende elementen beschermd zijn. Bij de proef wordt deze parameter in aanmerking genomen.

Volgens de Belgische norm moet de overdruk in de oven op een hoogte van 2 m gelijk zijn aan 20 Pa, zodat er een overdruk ontstaat op het geheel der beproefde elementen (4 Pa onderaan de oven). Ten-gevolge van deze overdruk worden de hete gassen en vlammen doorheen de eventuele openingen (zoals de spleet tussen de deurvleugel en de vloer) geduwd.

1300

1200

1100

1000

900

800

700

600

500

400

300

200

100

0

De Europese norm schrijft een lagere overdruk voor (de neutrale lijn bevindt zich op 0,5 m van de onderzijde van de deur), wat zorgt voor een lichte onderdruk ter hoogte van de dorpel. In dit opzicht is de Belgische norm voor deuren dus strenger dan de Europese (afbeelding 31).

4.3.1.3 zuurStofgehalte

Om het ontstaan en de ontwikkeling van een brand mogelijk te maken, zijn drie elementen vereist : zuurstof, een warmtebron en brandbare materialen. Dit wordt de ‘branddriehoek’ genoemd. Als er

-14 -11,6 -9 -5 -4 -1 0 4 10 15 20 28druk (pa)

Afb. 31 Drukverdeling volgens de europese norm (rechte d) en volgens de Belgische norm (rechte e) [68].

0 60 120 180 240 300 360tijd (minuten)

Afb. 30 evolutie van de temperatuur in de oven volgens de standaard iso-curve.

tem

pera

tuur

(°C

)Standaardcurve

Curve voor koolwaterstofbrand

Curve voor externe brand

556

659

718

821

925986

10291090

11331193

hoo

gte

van

de o

ven

hoogte (m)3,0

2,7

2,01,75

0,5 onderzijde van de oven

ab

cd

e

31 TV 234 – Juni 2008

onvoldoende zuurstof aanwezig is, komt de ont-branding van brandbare materialen (zoals hout) in het gedrang. Men moet er bijgevolg op toezien dat het zuurstofgehalte binnen de oven hoog genoeg is. Zowel de Belgische als de Europese norm leggen een zuurstofgehalte tussen 5 en 8 % op.

Volgens de Europese norm NBN EN 1364-1 [23], die de brandweerstandsproef voor deuren beschrijft, moeten de proefvoorwaarden identiek zijn met de reële gebruiksvoorwaarden. De te testen deur wordt verticaal in de opening van de oven aangebracht (zie afbeelding 32). De Europese norm geeft duidelijke instructies met betrekking tot de conditionering van de deuren vóór de proef. De Belgische norm bevat daarentegen geen specificaties hieromtrent.

4.3.2 ClAssifiCATie en meTing VAn de CriTeriA

Het Europese classificatiesysteem (norm NBN EN 13501-2) [33] verwijst naar een aantal presta-ties die bepaald kunnen worden aan de hand van vier hoofdcriteria : het draagvermogen R, de vlam-dichtheid E, de thermische isolatie I en de stra-

Afb. 32 Verticale oven voor de uitvoering van brandweerstands-proeven op deuren.

Afb. 33 Principe van de brandweerstands-proef voor een deur.

1. genormaliseerd draagelement (metselblok bv.)

2. deurgeheel (proefelement)

3. proefkader

Tabel 11 classificatie van deuren volgens de europese norm nBn en 13501-2 [33].

klassen Brandweerstand (minuten)

klasse e

1520 30

4560

90 120 180 240klasse ei1

klasse ei2

klasse ew − − − − − −

ling W (dit laatste criterium is momenteel niet van toepassing in België). Deze criteria kunnen verder aangevuld worden door de mechanische impact M, de zelfsluitendheid C, de rookdichtheid S, …

Vermits deuren een scheidende functie hebben (en geen dragende), kunnen ze volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 [33] ingedeeld worden zoals weergegeven in tabel 11.

In België worden brandwerende deuren doorgaans in de volgende klassen ingedeeld :

EI•1 30, EI

1 60 en EI

1 120 (13)

E 30 en E 60 voor deuren die uitsluitend moeten •voldoen aan eisen in verband met de vlamdicht-heid.

De methoden waarmee het mogelijk is de criteria uit de Europese normen op te meten, staan beschreven in de NBN EN 1363-1 [18] (en in de eventuele aanvullingen uit de proefnorm voor deuren). Hierna worden ze kort voorgesteld.

(13) Vroeger Rf ½ h, Rf 1 h en Rf 2 h.

LaB

oR

ato

iRe

d’e

SSa

i au f

eu, u

niv

eRSi

té d

e Li

ège

1233

32 TV 234 – Juni 2008

4.3.2.1 MetINg vaN het CrIterIuM e – INtegrIteIt of vlaMdIChtheId

Het begrip integriteit of vlamdichtheid (E) houdt in dat een bouwelement geen openingen mag vertonen, zoals barsten, scheuren, opengaande voegen, …, waarlangs een vrij groot debiet rookgassen tot in het aanpalende compartiment zou kunnen doordringen en aldaar door de hoge temperatuur een brand zou kunnen veroorzaken.

Volgens de norm wordt niet aan het vlamdicht-heidscriterium voldaan indien zich tijdens de proef een van de volgende situaties voordoet :

het spontaan ontsteken van een prop watten : de •in een gegeven houder gelegde prop (zie afbeel-ding 34) begint te ontvlammen wanneer deze op een afstand van ongeveer 25 mm vóór scheuren, kieren of andere openingen wordt gehoudenhet gedurende 10 seconden zichtbaar-zijn van •aanhoudende vlammen aan de niet-blootgestelde zijde van het proefelementde mogelijkheid om zonder moeite openingskali-•bers van ∅ 6 mm of ∅ 25 mm (zie afbeelding 34) in de oven te kunnen steken langs barsten of andere doorgaande openingen. Het kaliber van ∅ 6 mm moet in de lengterichting bovendien over een afstand van minstens 150 mm kunnen worden bewogen. De norm NBN EN 1634-1 preciseert dat dit kaliber niet gebruikt hoeft te worden ter hoogte van de dorpel.

4.3.2.2 MetINg vaN het CrIterIuM I – therMISChe ISolatIe

Het criterium inzake thermische isolatie (I) beperkt de toegestane temperatuursstijging van de niet aan vuur blootgestelde zijde van het proefelement. Het stemt overeen met de tijd, uitgedrukt in volle minuten, gedurende dewelke het proefelement zijn scheidingsfunctie behoudt, zonder dat het niet-blootgestelde oppervlak tem-

Afb. 34 Prop watten in een houder (links). openingskalibers van ∅ 6 mm en ∅ 25 mm (rechts).

peraturen bereikt die :gemiddeld 140 °C hoger zijn dan de initiële •temperatuurof 180 °C hoger zijn dan de initiële temperatuur •op een willekeurig punt (met inbegrip van het mobiele thermokoppel).

De initiële temperatuur is de gemiddelde tempera-tuur van de niet-blootgestelde zijde aan het begin van de proef.

De temperaturen aan het niet-blootgestelde op-pervlak worden gemeten met behulp van ther-mokoppels, waarvan de plaats vastgelegd is in de proefnorm NBN EN 1634-1 [23] die van toepassing is op deuren (zie afbeelding 35).

Ter bepaling van de maximale temperatuursstijging (180 °C) kan men ook een beroep doen op een mobiel thermokoppel, zoals beschreven in de norm NBN EN 1363-1 [18]. De plaats waar men de thermische isolatie moet controleren, is opgegeven in de proef-norm die van toepassing is op het te beproeven ele-ment (in casu : de NBN EN 1634-1 voor deuren).

Voor het criterium inzake de thermische isolatie van brandwerende deuren heeft men de keuze tussen twee opties. Het criterium I

1 komt overeen met de

notie van thermische isolatie die tot op heden in België gebruikt werd en is strenger dan het crite-rium I

2, vermits :

er op 25 mm van de rand van de deurvleugel bij-•komende thermokoppels geplaatst worden om de temperatuursstijging te meten, terwijl er voor het criterium I

2 geen enkele meting gebeurt op minder

dan 100 mm van de rand van de deurvleugel (zie afbeelding 35)de maximale temperatuursstijging over het vol-•ledige oppervlak, met inbegrip van de omlijsting, beperkt wordt tot 180 °C. Voor het criterium I

2

geldt de maximale temperatuur van 180 °C enkel voor de deurvleugel en laat men op de omlijsting een temperatuursstijging tot 360 °C toe.

LaB

oR

ato

iRe

d’e

SSa

i au f

eu, u

niv

eRSi

té d

e Li

ège

LaB

oR

ato

iRe

d’e

SSa

i au f

eu, u

niv

eRSi

té d

e Li

ège

33 TV 234 – Juni 2008

Afb. 35 Plaats van de vaste thermokoppels op de niet-blootgestelde zijde van het proefstuk [23].

thermokoppels voor de meting van de gemiddelde temperatuursstijging thermokoppels voor de meting van de maximale temperatuursstijging bijkomende thermokoppels voor de meting van de maximale temperatuursstijging

In België zou de nieuwe reglementering voor wat betreft de thermische isolatie van brandwerende deuren moeten verwijzen naar de klasse I

1 (zie

§ 5.2, p. 36). Dit komt min of meer overeen met het niveau uit de oude Belgische classificatie volgens de norm NBN EN 713-020 [3].

4.3.2.3 MetINg vaN het CrIterIuM w – StralINg

Dit criterium (dat niet van toepassing is in België) waarborgt een zekere stralingsbeperking en duidt aan dat een bouwelement een zodanige bescherming biedt dat de warmtestraling op één meter van de niet aan het vuur blootgestelde zijde gedurende een bepaalde tijd lager blijft dan 15 kW/m2. Tijdens de proef wordt de stralingsbeperking bepaald met behulp van een stralingsmeter. Dit gebeurt vanop één meter afstand van het geometrische middelpunt van het proefstuk (afbeelding 36).

Het risico dat het vuur zich tengevolge van een sterke warmtestraling doorheen het element zou verspreiden naar de niet aan het vuur blootgestelde zijde en naar de aangrenzende materialen, moet tot een minimum beperkt blijven. Zo wordt de klasse EW (vlamdichtheid en beperking van de straling) in Nederland bijvoorbeeld vaak gebruikt voor brandwerende deuren. In België, waar het stralingscriterium niet van toepassing is, wordt doorgaans de klasse EI (vlamdichtheid en thermi-sche isolatie) voorgeschreven, wat strenger is dan de Nederlandse klasse EW. In tegenstelling tot de bescherming die geboden wordt door het criterium I Afb. 36 stralingsmeter.

(thermische isolatie), is en beperking van de straling tot 15 kW/m2 immers ontoereikend om de evacuatie van personen mogelijk te maken (bv. brandwerende deur in een evacuatieweg) en om de verspreiding van het vuur effectief te vermijden.

Dit kan verduidelijkt worden aan de hand van een paar voorbeelden :

een straling van 12,5 kW/m• 2 volstaat om courante materialen uit cellulose te doen ontbranden [67]

LaB

oR

ato

iRe

Wa

RR

ing

ton f

iRe

gen

t

vast kaderdeur-

vleugel

100 100

100

≤ 10

0

≤ 100≤ 100

50 5025 25

25

34 TV 234 – Juni 2008

een blootstelling aan zonnestraling van 1,5 kW/m• 2 kan reeds aanleiding geven tot zonnebrandde beschermkledij van de brandweer is ontworpen •om te kunnen weerstaan aan een maximale stra-ling van ongeveer 3 kW/m2.

4.3.2.4 CrIterIuM C – zelfSluIteNd-heId

Het zelfsluitendheidscriterium (C) duidt op de ge-schiktheid van een deur om na opening automatisch te sluiten. Dit criterium kan geassocieerd worden met de gebruiksfrequentieklasse van de deurdranger en is van toepassing op :

deuren die gewoonlijk gesloten blijven en na elke •opening automatisch sluiten (zie afbeelding 15, p. 12)deuren die gewoonlijk open blijven en in geval •van brand automatisch sluiten (bediening door een detectie-, waarschuwings- of alarmsysteem) (zie afbeelding 16, p. 13).

De zelfsluitendheid moet in alle gevallen gevrij-waard worden, ongeacht de beschikbaarheid van de elektronische hoofdvoeding (positieve beveiliging of noodvoeding).

4.3.2.5 CrIterIuM S – rooKdIChtheId

De rookdichtheid (S) kan omschreven worden als het vermogen van een element om de doorgang van gassen en rook te beperken of uit te sluiten. In bepaalde landen, waar men er zich bewust van geworden is dat er jaarlijks meer doden vallen door de rook dan door de eigenlijke brand, is dit criterium zeer belangrijk geworden.

De classificatienorm NBN EN 13501-2 [33] voor-ziet twee rookdichtheidsklassen :

S•200

voor de rookdichtheid bij de omgevingstem-peratuur en bij 200 °CS•

a voor de rookdichtheid bij de omgevingstem-

peratuur alleen.

De proeven worden uitgevoerd volgens de norm NBN EN 1634-3 [24].

4.3.3 proefresulTATen en eX-TrApolATies

De norm NBN EN 1634-1 [23] voorziet een rechtstreeks toepassingsgebied voor de brand-proefresultaten. Het gaat hier om afwijkingen van de proefopstelling die de norm na een geslaagde brandweerstandsproef toelaat zonder bijkomende proeven of berekeningen.

Deze wijzigingen kunnen automatisch door-gevoerd worden, zonder dat de opdrachtgever hiertoe een bijkomende beoordeling, berekening of goedkeuring nodig heeft, en hebben doorgaans betrekking op :

de materialen en de proefopstelling•de toelaatbare maatafwijkingen•asymmetrische deurgehelen•al dan niet genormaliseerde draagelementen (muur •uit metselwerk of lichte scheidingswand).

Bij het ter perse gaan van deze Technische Voor-lichting was er een reeks normen voor deuren in voorbereiding [50, 51, 52] die een uitgebreid toepassingsgebied afhankelijk van de gebruikte materialen voorzien (EXAP of Extended applica-tion of tests).

35 TV 234 – Juni 2008

Op het vlak van brandveiligheid dient men in België een onderscheid te maken tussen de reglementaire eisen, opgenomen in de wetteksten (bv. Koninklijke Besluiten), en de aanbevelingen, opgenomen in de normen, STS of leidraden voor de goede uitvoering. In het eerste geval gaat het om eisen die opgelegd worden aan brandwerende deuren en steeds gerespec-teerd moeten worden (d.w.z. in alle gevallen die onder het toepassingsgebied van de wetteksten vallen).

Aanbevelingen zijn daarentegen niet verplicht, maar kunnen dit wel worden na opname in een (contractuele) bestektekst. Ze worden gewoonlijk overgenomen uit de STS 53.1, uit normen of uit lei-draden voor de goede uitvoering en hebben tot doel de minimale reglementaire eisen aan te vullen.

5.1 dE BElgisChE Brand-WETgEving

In België zijn de bevoegdheden op het gebied van de brandreglementering tot nu toe verdeeld over verschillende overheidsniveaus :

de federale overheid•de Gewesten en de Gemeenschappen•de Provincies•de Gemeenten.•

De federale overheid is bevoegd voor de opstelling van gemeenschappelijke veiligheidseisen voor één of meerdere gebouwen, onafhankelijk van hun be-stemming. Een voorbeeld hiervan is het Koninklijk Besluit met de basisnormen inzake preventie van brand [55] (zie § 5.1.1).

De Gewesten en Gemeenschappen kunnen de natio-nale basisnormen aanpassen en aanvullen, naarge-lang van hun bevoegdheden (cultuur, onderwijs, …). Deze wijzigingen kunnen de nationale eisen enkel strenger maken en dus niet verzwakken.

5 regleMeNtaIre eISeN eN aaNbevelINgeN

De Gemeenten kunnen op hun beurt gemeente-lijke reglementen en politieverordeningen met betrekking tot de brandveiligheid van gebouwen uitwerken, voor zover deze niet gedekt worden door de nationale, gewestelijke of gemeenschaps-eisen. De correcte toepassing van de wettelijke en reglementaire voorschriften inzake brandpreventie moet op aanvraag van de burgemeester door de brandweer gecontroleerd worden. Dit geldt in het bijzonder voor de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen [53].

5.1.1 federAle weTgeVing : koninkliJk besluiT ‘bAsis-normen’

De hierboven vermelde wet van 30 juli 1979 heeft aanleiding gegeven tot de uitvaardiging van het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen inzake preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten vol-doen (gewijzigd door de Koninklijke Besluiten van 19 december 1997, 4 april 2003 en 13 juni 2007) [55, 56, 57, 58], dat doorgaans aangeduid wordt als de ‘Basisnormen’ (14).

Deze Basisnormen vallen onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en be-palen de minimumeisen waaraan het ontwerp, de constructie en de uitbreiding van nieuwe ge-bouwen moeten voldoen. Onder de term ‘nieuwe gebouwen’ verstaat men zowel (nieuw) op te richten gebouwen als uitbreidingen van bestaande gebouwen. In tegenstelling tot wat de naam zou kunnen laten uitschijnen, gaat het hier niet om normen (uitgegeven door het NBN) (15), maar wel om wetteksten met een verplicht karakter (verschenen in het Belgisch Staatsblad), die van

(14) De huidige versie van dit besluit kan geraadpleegd worden op de website van de FOD Binnenlandse Zaken (www.ibz.be).(15) NBN : Bureau voor Normalisatie; nieuwe naam van het Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN).

36 TV 234 – Juni 2008

toepassing zijn op alle gebouwcategorieën, onge-acht hun bestemming.

De Basisnormen gelden echter niet voor :eengezinswoningen•kleine gebouwen (lage gebouwen met een totale •oppervlakte kleiner dan 100 m² met maximaal twee bouwlagen)industriële gebouwen (• 16).

De Basisnormen bestaan momenteel uit vijf bijla-gen, die respectievelijk betrekking hebben op :

de terminologie (Bijlage 1)•lage gebouwen (Bijlage 2)•middelhoge gebouwen (Bijlage 3)•hoge gebouwen (Bijlage 4)•de brandreactie van bouwproducten (Bijlage 5).•

De gebouwen worden in klassen ingedeeld naarge-lang van hun hoogte, zoals geïllustreerd in afbeel-ding 37. De brandveiligheidseisen zijn evenredig met de hoogte van het gebouw (naarmate het gebouw hoger is, zullen de eisen strenger zijn).

De Basisnormen leggen in verschillende gevallen de toepassing van brandwerende deuren op. De voornaamste eisen uit het KB zijn in tabel 12 (p. 38) ter illustratie samengevat.

(16) Het ontwerp van Bijlage 6 i.v.m. industriële gebouwen werd goedgekeurd in januari 2007 en is bedoeld als aanvulling van het KB ‘Basisnormen’. In afwachting van de officiële publicatie, voorzien in 2008, kan dit ontwerp dienst doen als leidraad voor de goede uitvoering.

Afb. 37 classificatie van gebouwen volgens de Basisnormen.

5.1.2 Andere federAle regle-menTen

Er zijn ook een aantal federale voorschriften van toepassing die onder de bevoegdheid vallen van andere ministers. Het gaat hier met name om :

het ARAB (Algemeen Reglement voor de Ar-•beidsbescherming) en de Codex voor het welzijn op het werk, allebei onder de bevoegdheid van de FOD ‘Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg’het AREI (Algemeen Reglement op de Elek-•trische Installaties) onder de bevoegdheid van de FOD ‘Economie, KMO, Middenstand en Energie’het Koninklijk Besluit dat de brandveiligheidsei-•sen voor ziekenhuizen bepaalt [54].

5.1.3 reglemenTeringen VAn de gewesTen en de gemeen-sChAppen

De federale reglementeringen kunnen vervolledigd worden door gewestelijke of gemeenschapsregle-menten die de Basisnormen aanvullen met specifie-ke maatregelen, gerechtvaardigd door de bijzondere bestemming van bepaalde gebouwen.

Terwijl de federale reglementeringen van toepas-sing zijn voor het hele land, gelden de reglementen van de Gewesten en de Gemeenschappen enkel voor het betreffende Gewest of de bedoelde Ge-meenschap. De voorschriften voor eenzelfde type gebouw kunnen dus van Gewest tot Gewest en van Gemeenschap tot Gemeenschap verschillend zijn. Een overzicht van de diverse reglementen is beschikbaar op de website van het WTCB (www.wtcb.be, rubriek ‘diensten’, ‘Normalisa-tie/Reglementeringen’, Normen-Antenne ‘Brand-preventie’).

5.2 minimalE rEglEmEn-TairE voorsChrifTEn (kB ‘BasisnormEn’)

In deze Technische Voorlichting gaan we enkel in op de minimale eisen die opgelegd worden door het Koninklijk Besluit ‘Basisnormen’. Voor meer informatie omtrent de (eventueel strengere) gewestelijke en gemeenschapsreglementen dient de lezer de van kracht zijnde besluiten en decreten te raadplegen.

es = het hoogst gele-gen evacuatieniveau

afgewerkt niveau van de vloer op de hoogste ingerichte verdieping

laagste niveau dat bruikbaar is door de brand-weervoertuigen

ei = het laagst gele-gen evacuatieniveau

technische ruimte of niet-ingerichte zolder

lg : h < 10 mMg : 10 m ≤ h ≤ 25 mhg : h > 25 m

37 TV 234 – Juni 2008

Het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 tot vaststel-ling van de basisnormen inzake brandpreventie (hierna aangeduid als het KB ‘Basisnormen’) en zijn latere wijzigingen bevatten een aantal spe-cificaties in verband met de types brandwerende deuren en hun plaatsing :

Wat de deuren betreft, wordt hun Rf [d.i. hun brandweerstand] geattesteerd door het BENOR-ATG-merk. Ze zullen geplaatst wor-den door erkende plaatsers. […].

In maart 2004 annuleerde de Raad van State deze alinea, wat tot gevolg had dat de legitimiteit van het BENOR-ATG-merk voor brandwerende deuren vernietigd werd en tegelijkertijd ook de erkenning van de plaatsers van deze deuren (17).

Om het veiligheidsniveau van brandwerende deuren te garanderen in geval van brand in een gebouw, werd op 18 juli 2007 een nieuw konink-lijk besluit (dd. 13 juni 2007) tot aanpassing van het KB ‘Basisnormen’ gepubliceerd [58]. Deze nieuwe wetgeving legt een aantal regels vast inzake de kwaliteit van brandwerende deuren en de plaatsing ervan op de bouwplaats. Deze regels hebben betrekking op :

de beoordeling van de brandwerende deuren •(attestering)de eisen die erop van toepassing zijn (gebruiks-•geschiktheid en brandweerstand)de plaatsing.•

We willen erop wijzen dat de regels betreffende de controle van de plaatsing van de deur en de certificering van de plaatser niet opgenomen wer-den in het Koninklijk Besluit van 13 juni 2007, in tegenstelling tot wat oorspronkelijk voorzien was in het ontwerp dat goedgekeurd werd door de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing (18).

Deze aspecten zullen behandeld worden in het deel ‘aanbevelingen’ (§ 5.3, p. 38), vermits de certificering van de plaatser en de controle van de plaatsing van de deur vóór haar ingebruikneming tot het ‘vrijwillige’ kader behoren, in tegenstel-ling tot de drie voornoemde punten (beoordeling, kwaliteitseisen en plaatsingsvoorschriften), die behoren tot het verplichte kader (vastgelegd in het

(17) Arrest nr. 129.615 van 23 maart 2004 van de Raad van State, afdeling administratie.(18) In het advies van 7 maart 2007 van de Raad van State worden omtrent deze regels immers bepaalde reserves geuit. Er zou na-In het advies van 7 maart 2007 van de Raad van State worden omtrent deze regels immers bepaalde reserves geuit. Er zou na-

melijk een wijziging van de wet van 1979 [53] nodig zijn om een wettelijke grondslag toe te kennen aan de bevoegdheid van de Koning om zich uit te spreken over de vraag of het mogelijk is een goedkeuring te voorzien voor de uitoefening van het beroep van plaatser van brandwerende deuren en een certificeringsprocedure voor deze plaatsers te organiseren.

(19) Laboratorium of certificeringsorganisme uit een lidstaat van de Europese Unie of uit een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte dat in staat is zijn onafhankelijkheid en bekwaamheid aan te tonen, zoals vastgelegd in de nor-menreeks EN 45000 of de norm NBN EN ISO/IEC 17025 [42].

(20) En niet NBN EN 1654-1 zoals verkeerdelijk aangeduid in het Koninklijk Besluit van 13 juni 2007.

Koninklijk Besluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad).

5.2.1 beoordeling VAn brAnd-werende deuren

De prestaties van een brandwerende deur kunnen geattesteerd worden door het classificatierapport dat de CE-markering van de deur begeleidt.

Bij gebrek aan een CE-markering (deze is momen-teel immers nog niet verplicht voor brandwerende deuren omdat er nog geen Europese productnorm voor bestaat) kunnen de brandwerende prestaties als volgt gecertificeerd worden :

ofwel in een classificatierapport voor de beoogde •toepassing, opgemaakt door een erkend laborato-rium of certificeringsorganisme (19) aan de hand van proeven, uitgevoerd volgens de norm NBN EN 1634-1 (20) [23]ofwel door een analyse van de resultaten van •voornoemde proeven, waardoor het mogelijk is een welbepaald toepassingsgebied (uitgebreid toepassingsgebied, cf. ‘EXAP-regels’, § 4.3.3, p. 34) af te bakenenofwel door een proef volgens de Belgische norm •NBN 713-020 [3]ofwel door de inlichtingen die vervat zijn in de •BENOR-ATG-goedkeuring of een gelijkwaardig beoordelingsdocument uit een andere Europese lidstaat.

5.2.2 VereisTen meT beTrekking ToT brAndwerende deu-ren (gebruiksgesChikT-heid en brAndweersTAnd)

De brandweerstand en de gebruiksgeschiktheid van een brandwerende deur moeten voldoen aan enkele minimale eisen :

de brandweerstandsduur van de deur is afhanke-•lijk van haar toepassing in het gebouw en van de gebouwhoogte. Gewoonlijk vraagt men in België voor deuren een brandweerstand die gelijk is aan de helft van de brandweerstand, geëist voor de wand waarin ze toegepast worden, met een mini-mum van 30 minuten. Tabel 12 (p. 38) geeft een

38 TV 234 – Juni 2008

overzicht van de tijdsduur die opgelegd wordt in het KB ‘Basisnormen’. In specifieke reglemente-ringen (rusthuizen, hotels, …) kunnen bovendien strengere eisen opgenomen wordenvolgens het nieuwe Besluit (• 14) moet de gebruiks-geschiktheid van de brandwerende deur (cf. § 4.2, p. 20) minstens beantwoorden aan de volgende vereisten :– afmetingen : klasse D2 (cf. § 4.2.1.1, p. 20)– vlakheid :

- initiële vlakheid : klasse V2 (cf. § 4.2.1.2, p. 21)

- vlakheid na hygrothermische belasting : klasse V1 naargelang van het blootstellings-niveau, hetzij HxV1 met x = a, b, c, d of e (bijvoorbeeld : HaV1 voor klimaat Ha; cf. § 4.2.2.1, p. 22)

– mechanische sterkte : klasse M2 (cf. § 4.2.2.2, p. 22)

– mechanische duurzaamheid : klasse f4 (cf. § 4.2.2.3, p. 24).

Een brandclassificatie- of brandproefrapport is bijgevolg niet voldoende om de eisen uit de Bel-gische reglementering te vervullen, vermits deze naast een bepaalde brandweerstand ook minimale gebruiksgeschiktheidseisen oplegt.

We willen erop wijzen dat het Koninklijk Besluit eist dat de brandweerstand en de gebruiksgeschikt-heid van brandwerende deuren het voorwerp uit-maken van een conformiteitsverklaring “volgens het systeem beschreven in punt 2, i) van bijlage II van het Koninklijk Besluit van 19 augustus 1998 betreffende bouwproducten, met uitzondering van de steekproefsgewijze controle van in de fa-briek, op de markt of op de bouwplaats genomen monsters”.

Zelfs bij het ontbreken van een CE-markering

Tabel 12 Brandweerstandseisen voor deuren volgens het KB “Basisnormen” [55].

deuren en poortenType gebouw (*)

lg mg hg

Algemene regel ei1 30 ei1 30 ei1 30

speciale gevallen :– evacuatieweg op het evacuatieniveau– tussen een technische ruimte en een compartiment (zonder

sas)– lokaal voor elektriciteitstransformatie– verticale kokers zonder horizontale compartimentering– machinekamer voor liften

ei1 30

ei1 30ei1 60

ei1 60ei1 60ei1 30

ei1 60ei1 30

ei1 60ei1 60ei1 60

(*) lg : laag gebouw; mg : middelhoog gebouw; hg : hoog gebouw (cf. afbeelding 37, p. 36).

nota : bij het ter perse gaan van deze Technische Voorlichting was het kb “basisnormen” nog niet aangepast aan de nieuwe europese classificatie. men maakt er dus nog melding van de belgische klassen (rf ½ h en rf 1 h).

impliceert deze eis met andere woorden dat er een conformiteitsverklaring voor de brandweerstand en de gebruiksgeschiktheid van de deur moet opgesteld worden door een erkend certificeringsorganisme, net zoals het geval is in het kader van een BENOR-ATG-goedkeuring.

De technische goedkeuring BENOR-ATG is van-daag de dag goed ingeburgerd in de Belgische bouwpraktijk. Indien er een BENOR-ATG-goed-keuring afgeleverd werd voor de brandwerende deur, kan men ervan uitgaan dat ze beantwoordt aan alle eisen op het vlak van brandweerstand en gebruiksgeschiktheid. De technische goed-keuring bevat eveneens een extrapolatie van de proefresultaten en verduidelijkingen omtrent de plaatsingsvoorwaarden (beschreven in § 5 van de betreffende goedkeuring). Om aan de eisen inzake brandwerende deuren uit de Belgische reglementering te voldoen, is het daarom aanbe-volen te opteren voor brandwerende deuren met een BENOR-ATG-merk.

5.2.3 eisen meT beTrekking ToT de plAATsing VAn brAnd-werende deuren

Wat de plaatsingsvoorschriften van 13 juni 2007 betreft, vermeldt het Koninklijk Besluit (14) het volgende :

De brandwerende deuren moeten geplaatst worden volgens de plaatsingsvoorwaarden waarvoor ze hun classificatie inzake brandwe-rendheid bekomen hebben.

De plaatsingsrichtlijnen, die opgenomen zijn in het proefverslag of de BENOR-ATG-goedkeuring van de beschouwde deur, dienen dus zorgvuldig opgevolgd te worden door de plaatser.

39 TV 234 – Juni 2008

5.3 normEn En andErE aan-BEvElingEn

Naast voornoemde reglementeringen met een verplicht karakter bestaan er een aantal door het NBN gepubliceerde Belgische normen (15), waarin de brandveiligheid van gebouwen aan bod komt. Hoewel deze normen in principe geen verplichtend karakter hebben, maakt een Belgische gehomolo-geerde of geregistreerde norm vanuit een juridisch oogpunt wel deel uit van de regels voor de goede uitvoering. Bovendien moeten normen verplicht in acht genomen worden indien ernaar verwezen wordt in een officieel voorschrift of een contractueel docu-ment (bestek bv.). Voor zover de eisen uit de norm correct nageleefd werden, kan men ervan uitgaan dat ook voldaan werd aan de regels der kunst.

Hiervoor hebben we er reeds op gewezen dat de controle van de plaatsing van brandwerende deuren niet opgenomen werd in het Koninklijk Besluit van 13 juni 2007. Lettend op de belangrijke rol van deze deuren is het echter wel aanbevolen dat de opdrachtgever :

ofwel een beroep doet op gecertificeerde plaatsers •voor de plaatsing van brandwerende deuren (21)ofwel vóór de ingebruikneming van de deur de •plaatsing ervan laat nakijken door een controle-organisme (22).

(21) Plaatsers die voor de plaatsing gecertificeerd zijn door een erkend organisme voor de certificering van personen, overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen.

(22) Controleorganisme dat geaccrediteerd werd overeenkomstig de wet van 20 juli 1990, vermeld in (21).(23) Onder ‘bestaande gebouwen’ verstaat het KB ‘Basisnormen’ :

– hoge of middelhoge gebouwen waarvoor een bouwvergunning aangevraagd werd vóór 26 mei 1995– lage gebouwen waarvoor een bouwvergunning aangevraagd werd vóór 1 januari 1998.

Deze aanbeveling is overigens ook opgenomen in de Technische Specificaties STS 53.1 in verband met deuren [61]. Ze behoort tot het ‘vrijwillige’ kader, in tegenstelling tot de drie punten die beschreven werden in § 5.2 (beoordeling, kwaliteitseisen en plaatsingsvoorschriften) en behoren tot het ver-plichte kader.

Verder bevatten de STS 53.1 nog een aantal bij-komende aanbevelingen met betrekking tot de prestaties van deuren afhankelijk van hun gebruik. Deze aanbevelingen voor de plaatsing (zowel voor deuren zonder brandweerstandskarakteristieken als voor deuren met brandwerende eigenschappen) gelden in de volgende gevallen :

aspecten die niet behandeld werden door het •Koninklijk Besluit (zoals controle van de plaat-sing, …)gebouwen die buiten het toepassingsgebied van •het Koninklijk Besluit vallen, zoals bijvoor-beeld eengezinswoningen, bestaande gebou-wen (23), …bijzondere toepassingen waarvoor de eisen stren-•ger moeten zijn dan deze die gesteld worden in het KB (voor kleutercrèches raadt men bijvoorbeeld de gebruiksfrequentieklasse f5 aan).

De aanbevelingen uit de STS 53.1 zijn bij wijze van illustratie samengevat in tabel 13 (p. 40).

40 TV 234 – Juni 2008

Tabel 13 Aanbevolen prestaties afhankelijk van de toepassing (sTs 53.1) [61] (*).

ToEpassing

prEsTaTiEklassEn

hyg

roth

erm

isch

e b

elas

tin

gen

h

mec

han

isch

e st

erkt

e m

geb

ruik

s-fr

equ

enti

e f

vla

khei

d v

(**

)

Th

erm

isch

e is

ola

tie

T (

***)

ako

esti

sch

e is

ola

tie

a (

***)

lu

chtd

ich

thei

d s

Wat

erd

ich

thei

d E

inb

raak

wer

end

-h

eid

i

Bra

nd

wee

rsta

nd

r

f (*

**)

rE

sid

En

Tië

lE

gE

Bo

uW

En

binnendeuren

eetkamers

m1 f4 V1

−−

−−

slaapkamers m1 f4 V1

kinderkamers m1 f4 V1

keukens m1 f4 V1

wC m1 f4 V1

badkamers hbV1 m1 f4 V2

kelders hbV1 m1 f2 V2

garages hbV1 m2 f2 V2 30

stookplaatsen hbV1 m2 f1 V2 30

Appartementsdeuren hbV1 m2 f4 V2 T1 s1 i1 30

buiTendeuren

Toegangsdeuren hcV2 m3 f5 V2 T2−

s1 e1 i2−

Terrassen hcV2 m3 f4 V2 T2 s1 e1 i2

niE

T-r

Es

idE

nT

iël

E g

EB

ou

WE

n

binnendeuren

kantoren

m2 f5 V2

AiVb

−klaslokalen m3 f5 V2 AiVb

kinderdagverblijven m2 f5 V2 AiVb 30

Ziekenhuizen m3 f5 V2 AiVb 30

bejaardentehuizen m3 f5 V1 AiVb 30

hotelkamers m2 f5 V2 AiVb 30

sportcentra m3 f5 V1 AiVb−

kazernes m4 f5 V1 AiVb

laboratoria m2 f5 V2 AiVb 30

kantines m3 f5 V1 AiVb

−musea m2 f5 V1 AiVb i3

Zwembaden hbV2 m3 f5 V2 AiVb −

bordesdeuren hbV2 m2 f5 V2 T1 AiVa s1 i1 30

garages hbV2 m3 f5 V2 − AiVa − i1 60

buiTendeuren

Toegangsdeuren hcV2 m4 f5 V2 T2 AVc s1 e1 i2

−Terrassen hcV2 m4 f5 V2 T2 AVc s1 e1 i2

scholen hcV2 m4 f5 V2 T2 AVc s1 e1 i2

(*) overeenkomstig het koninklijk besluit van 7 juli 1994 (14) dient een brandwerende deur minstens tot de klassen V2, m2 en f4 te behoren (cf. § 5.2.2, p. 37).

(**) bij normale klimaatvoorwaarden.(***) Volgens de van kracht zijnde wetgeving.

41 TV 234 – Juni 2008

De samenstellende delen van een brandwerende deur kwamen reeds aan bod in § 2.1 en in het bijzonder in afbeelding 2 (p. 7). In dit hoofdstuk worden ter illustratie nog een paar typedoorsneden weergegeven.

6.1 BrandWErEndE dEur uiT houT

In afbeelding 39 worden ter informatie de typedoor-sneden weergegeven van een brandwerende deur-vleugel uit hout, respectievelijk in een houten om-lijsting en in een vast houten kader. Doorgaans zijn brandwerende deurvleugels uit hout samengesteld uit de volgende elementen (zie afbeelding 38) :

een kern•

6 SaMeNStelleNde deleN vaN eeN braNd-wereNde deur

Afb. 39 samenstellende delen van een brandwerende deurvleugel uit hout (voorbeelden).

Afb. 38 Doorsnede van een brandwerende deur uit hout (voorbeeld).

in een houTen omliJsTing in een VAsT houTen kAder

afdeklat

Muur rotswol

deurlijst

deu

rvle

ugel

omlijsting (dagstuk)

aanslaglat

Muur

rotswoldeurlijst

deu

rvle

ugel

vast kader

een kader bestaande uit een onderregel, een bo-•venregel (bovenstijl) en houten stijlen waarvan de minimale densiteit en sectie afhankelijk zijn van de fabrikant en het deurtype (er bestaan ook deurtypes die geen intern kader vereisen)dagvlakken die de kern en het kader bedekken.•

42 TV 234 – Juni 2008

1. Schuimvormende strip2. Kader (onderregel, stijl of

bovenregel)3. dagvlak4. Kern5. Kantlat

vertICale doorSNedeN

vertICale doorSNede – deur Met boveNlICht

horIzoNtale doorSNedeN

Afb. 40 Voorbeelden van de positie van schuimvormende strips in een brandwerende deur uit hout.

3

4

2

1

3

4

2

1

4

3

1

2

4

3

2

5

1

4

3

2

1

4

3

5

2

1

4

2

3

2

2

3

2

4

1

1 2 3 4

5 1 2 4

3

43 TV 234 – Juni 2008

In de schema’s van afbeelding 40 zijn enkele voor-beelden van de positie van de schuimvormende strips in de deurvleugel weergegeven.

Het spreekt voor zich dat brandwerende deurvleu-gels uitgevoerd worden door de fabrikant. Dit geldt eveneens voor de eventuele bovenlichten (voor zover deze toegestaan zijn – zie richtlijnen van de fabrikant).

6.2 BrandWErEndE dEur uiT sTaal

Brandwerende deurvleugels uit staal zijn doorgaans samengesteld uit de volgende elementen (zie af-beelding 41) :

een kern•een kader bestaande uit stalen stijlen en regels•staalplaten die de kern en het kader bedekken.•

Rondom het kader wordt gewoonlijk een schuim-vormend product aangebracht.

beton

Metalen omlijsting

Kern

Schuimvormend product

Afb. 41 Voorbeeld van een brandwe-rende deurvleugel uit staal.

Staal-plaat

bescher-ming

Kader

44 TV 234 – Juni 2008

7.1 inlEiding

Hoewel de intrinsieke kenmerken van de deur essen-tieel zijn voor de brandweerstand in situ (24), is de correcte plaatsing ervan minstens even belangrijk. Een slordige uitvoering kan de brandweerstand van de deur immers sterk beperken of zelfs helemaal tenietdoen. De impact van kleine uitvoeringsdetails (spelingen, afmetingen van de omlijsting, aanslui-tingen, bevestigingen, …) op de gewenste brand-weerstand in situ mag in deze context geenszins onderschat worden.

De voorschriften om de brandweerstand van de deur in situ veilig te stellen, moeten niet alleen strikt nageleefd worden door de plaatser, maar ook door de fabrikant, de houthandelaar, …, kortom door alle betrokkenen, vanaf de fabricage tot de plaatsing.

De montage van de brandwerende deur moet ge-beuren overeenkomstig de plaatsingsvoorwaarden aan de hand waarvan ze haar brandweerstandsklasse verkregen heeft (cf. Koninklijk Besluit ‘Basisnor-men’ van 13 juni 2007, zie § 5, p. 35).

7 plaatSINg vaN braNd-wereNde deureN

Wat de intrinsieke kwaliteit van brandwerende deuren betreft, verwijzen we naar hoofdstuk 5 betreffende de Belgische reglementering (p. 35). We willen eraan herinneren dat de brandwerende deur het voorwerp moet uitmaken van een verkla-ring van overeenkomstigheid, afgeleverd door een erkend certificeringsorganisme. Deze conformi-teitsverklaring moet de bijzondere gebruiksvoor-waarden van het product (uitvoeringsvoorwaarden) beschrijven.

Een brandwerende deur dient niet alleen een goede brandweerstand te vertonen van bij de fabricage, maar moet tevens op conforme wijze gemonteerd worden in het gebouw. Daarnaast moet de deur haar eigenschappen behouden gedurende haar volledige levensduur. Het is dan ook ten stelligste aanbevolen een regelmatig onderhoud te voorzien (zie hoofdstuk 8, p. 61).

In het vervolg van deze tekst verwijzen de termen ‘voorschriften (of richtlijnen) van de fabrikant’ naar de informatie die in de BENOR-ATG-goedkeuring van de deurfabrikant opgenomen is of die de CE-markering met een verklaring van overeenkomstig-heid van type 1 begeleidt.

7.2 plaaTsingsvoorWaar-dEn

De basisvereiste bij de plaatsing van een binnendeur is dat het gebouw droog en winddicht moet zijn. De de relatieve vochtigheid en de luchttemperatuur in het gebouw worden volgens de STS 53.1 [61] als normaal beschouwd indien ze respectievelijk tussen 40 en 70 % en tussen 15 en 25 °C gelegen zijn. Een gebouw kan droog genoemd worden, wanneer deze voorwaarden gedurende zeven opeenvolgende dagen gehandhaafd zijn.

In bepaalde gevallen kunnen langdurige abnormale hygrothermische voorwaarden onomkeerbare gevol-gen hebben voor het geplaatste schrijnwerk (opzwel-ling, loskomen, corrosie, … van de omlijsting en de deurvleugels). Zo kan het aanbrengen van een bepleistering of de uitvoering van een dekvloer

(24) In situ : op de bouwplaats, onder de reële gebouwvoorwaarden.

vooR BenoR-atg-deuRen …benor-ATg-deuren moeten geplaatst worden volgens de regels voor de goede uitvoering, rekening houdend met de voorschriften van de fabrikant (plaatsingsvoorwaarden). om de traceerbaarheid te waarborgen, wordt op de boven-ste helft van de smalle zijde langs de scharnieren van de deurvleugel een benor-ATg-label aangebracht, waarop het goedkeuringsnummer (4 cijfers) en het fabricagenummer (6 cijfers) aangegeven zijn.

Alle plaatsingsvoorschriften zijn in de goedkeuring opgeno-men en moeten door de plaatser strikt nageleefd worden. deze kunnen verschillen van fabrikant tot fabrikant, maar ook van deurtype tot deurtype bij eenzelfde fabrikant.

xxxxxxNBN 713.020

Rf 1/2 h

xxxxgoedkeurings-nummer

fabricage-nummer

45 TV 234 – Juni 2008

leiden tot een belangrijke toename van de relatieve luchtvochtigheid. Vóór de uitvoering van de deuren moeten alle werken, waarbij waterhoudende pro-ducten worden aangewend, m.a.w. voltooid zijn en moet het gebouw voldoende droog zijn.

Deze basisregel moet in acht genomen worden van bij de levering van de deuren. De opslag moet daarom gebeuren in een normaal binnenklimaat. De hiervoor vermelde klassen en eigenschappen van deuren (§ 5.2, p. 36, en § 5.3, p. 38) kunnen immers enkel onder deze voorwaarden gewaarborgd worden.

7.3 aanBEvElingEn Bij dE plaaTsing

Deze paragraaf steunt in hoofdzaak op twee refe-rentiedocumenten die uitgegeven werden door het ISIB (Institut de Sécurité Incendie – Instituut voor Brandveiligheid) [2, 69].

De tussenkomst van de plaatser omvat o.a. :de controle van de muur en de vloer (§ 7.3.1 •hierna, en § 7.3.2, p. 47)de keuze van de deurvleugel of het deurgeheel : •

type deur, afmetingen, gebruik van glas, … (§ 7.3.3, p. 50)de plaatsing van het vaste kader of de omlijsting •(§ 7.3.4, p. 52)de montage van het hang- en sluitwerk en het •toebehoren zoals deurdrangers, deurkrukken, … (§ 7.3.5, p. 57)de plaatsing van de deurvleugel (§ 7.3.6, p. 59)•de uitvoering van de deurlijst of de afdeklatten •(§ 7.3.7, p. 60).

7.3.1 ConTrole VAn de muur of de sCheidingswAnd

De controle van de omgevende ruwbouw behoort niet tot de taak van de plaatser van de brandwerende deur. Deze laatste kan dus niet verantwoordelijk gesteld worden voor non-conformiteiten van wanden die door derden geïnstalleerd werden. Hij dient echter wel de voorwaarden te controleren waarin hij de werkzaamheden moet uitvoeren en zich ervan verge-wissen dat de deur correct geplaatst kan worden.

De scheidingswanden of muren, waarin de brand-werende deuren ingewerkt worden, moeten een

vooR BenoR-atg-deuRen …

de correcte plaatsing van brandwerende deuren is zeer belangrijk om de brandweerstand te kun-nen garanderen. de plaatser moet de voorschriften van de fabrikanten nauwgezet opvolgen en zich beroepen op de benor-ATg-goedkeuring van de deur. het goedkeuringsnummer van de deur staat zowel op de smalle scharnierzijde van de vleugel als op de technische goedkeuring zelf (cf. schema hieronder).

xxxxxxNBN 713.020

Rf 1/2 h

xxxx

Butgb

xxxx

Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouwFederale Overheidsdienst (FOD) Economie, KMO, Middenstand en Energie

Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid, Afdeling Kwaliteit en Innovatie, Dienst Bouw,WTC 3, 6e verdieping, Simon Bolivarlaan, 30, 1000 Brussel

Tel. : 0032 (0)2 277 81 76, Fax : 0032 (0)2 277 54 44Lid van de Europese Unie voor de technische goedkeuring in de bouw (EUtgb)

TEChnisChE goEdkEuring mET CErTifiCaaT

Brandwerende houten (draai)deuren rf ½ hTheuma opdek rf 30

fabricant:theuMa deureNINduStrIe sazandstraat 10b-3460 beKKevoorttel: 013/35.12.00 fax: 013/31.27.38

geldig van 05/06/2007tot 04/06/2010

Deuren Portes Türen Doors

46 TV 234 – Juni 2008

brandweerstand hebben die compatibel is met deze van de deur : deuren met een brandweerstand van 30 minuten worden meestal in een wand met een brandweerstand van 60 minuten (of 30 minuten) geplaatst, terwijl deuren met een brandweerstand van 60 minuten gewoonlijk geïntegreerd worden in wanden met een brandweerstand van 120 mi-nuten.

Brandwerende deuren worden doorgaans toegepast in metselwerkmuren (dikte van 9 cm voor een brandweerstand van 1 uur en van 14 cm voor 2 uren, met uitzondering van muren uit lichtbetonblokken) of in lichte scheidingswanden voor zover dit toege-laten is in de voorschriften van de fabrikant.

7.3.1.1 Muur uIt MetSelwerK

Wanneer de deur gemonteerd wordt in een muur uit metselwerk (baksteen of betonblokken), vol-staat het meestal de verticaliteit van de opening te controleren.

Volgens de norm NBN B 24-401 [4] mag de afwij-king op de loodrechte stand, gemeten over de hoogte van elk muurvlak, niet groter zijn dan ± 8 mm voor een courante verdiepingshoogte (2,60 m). Het teken ± kan zowel slaan op een helling naar voor als op een helling naar achter.

De metingen worden verricht met behulp van een hellingsmeter of een schietlood. De in afbeelding 43 voorgestelde hellingsmeter is een rechte lat met een lengte kleiner dan of gelijk aan 2 m, die voorzien is van een regelbare luchtbelwaterpas en twee steunblokjes. Het aflezen gebeurt rechtstreeks op de luchtbel of onrechtstreeks door de lat verticaal te plaatsen en dikteplaatjes onder één van de steun-blokjes te schuiven.

Afb. 42 Brandwerende deur in een wand uit normale glas-blokken zonder brandwerende eigenschappen.

Indien de vastgelegde toleranties niet nageleefd werden, kunnen aanpassingswerken noodzakelijk zijn, alvorens men overgaat tot de montage van de deur. De plaatser moet de opdrachtgever hiervan op de hoogte brengen.

Bij toepassing van brandwerende deuren in een muur uit gipsblokken dient men voldoende aandacht te besteden aan de bevestiging van de omlijsting in de muur.

7.3.1.2 lIChte SCheIdINgSwaNd

Lichte scheidingswanden zijn niet-dragende bouw elementen die een scheiding vormen tussen binnenruimten. Ze zijn samengesteld uit panelen of platen, met of zonder draagstructuur, die onder-steund worden door stijlen of andere hulpstukken. Dergelijke wanden kunnen in twee categorieën ingedeeld worden : vaste binnenwanden en demon-teerbare binnenwanden. De Technische Voorlichting nr. 233 [84] bevat meer informatie hieromtrent.

Deuren, bestemd voor inwerking in een lichte scheidingswand, moeten door de fabrikant getest worden in een wand van hetzelfde type (cf. direct of uitgebreid toepassingsgebied van de proefresultaten, § 4.3.3, p. 34). De aansluiting tussen de omlijsting en de lichte binnenwand vormt steeds een delicaat punt voor de vlamdichtheid en de thermische iso-latie. Indien de voorschriften van de fabrikant niet vermelden dat de deur in een lichte scheidingswand kan gebruikt worden, mag de deur uitsluitend in een metselwerkmuur met een dikte van minimum 9 cm ingebouwd worden.

De brandweerstand van een deur, die gemonteerd wordt in een ‘flexibele genormaliseerde steuncon-structie’ (lichte scheidingswand van gipskarton-

Afb. 43 controle van de verticale stand met de hellingsmeter.

Hellings-meter

Steunblokje

47 TV 234 – Juni 2008

platen), zoals bepaald in de Europese norm NBN EN 1363-1 [18], kan gelijkgesteld worden aan de brandweerstand van een deur die op gelijkaar-dige manier gemonteerd werd in een muur of een scheidingswand met platen en stalen of houten stijlen. De brandweerstand van de deur kan enkel gegarandeerd worden indien de plaatsing gebeurt in een scheidingswand met een brandweerstand groter dan of gelijk aan deze van de wand waarin de deur beproefd werd. De weerstand van de scheidings-wand moet afzonderlijk bepaald worden tijdens een voorafgaande proef.

Als de montage van de scheidingswand, waarin de deur ingewerkt dient te worden, deel uitmaakt van de opdracht van de plaatser van de deur, moet deze de wand realiseren in overeenstemming met de voorschriften van de deurfabrikant (zie de BENOR-ATG-goedkeuring of de plaatsingsvoorwaarden die de CE-markering van de brandwerende deur begeleiden). De voorschriften met betrekking tot de plaatsing van de scheidingswand (type, montage, …) evenals de bevestigings- en afdichtingsdetails van de omlijsting dienen nauwgezet nageleefd te worden.

Indien deze taak niet behoort tot de opdracht van de plaatser, moet hij erop toezien een deur te kiezen die gemonteerd kan worden in het voorziene of geplaatste wandtype. Alvorens men kan starten met de montage van de deur, kunnen er aanpassingen aan de scheidingswand nodig zijn. In voorkomend geval moet de plaatser de opdrachtgever hiervan op de hoogte brengen.

Voor een courante verdiepingshoogte (2,60 m) mag de afwijking op de loodrechte stand, gemeten langs elk vlak van de lichte binnenwand, niet hoger zijn

Afb. 44 Voorbeeld van een lichte scheidingswand, versterkt met een houten element ter hoogte van de bevestiging van de omlijsting (volgens de voorschriften van de deurfabrikant).

dan 4 mm (speciale uitvoeringstolerantie) of 6 mm (normale uitvoeringstolerantie) [84].

7.3.1.3 aNdere aaNdaChtSpuNteN

Muren en scheidingswanden mogen geen openingen of leidingen bevatten, die het behoud van de brand-weerstand nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Hierbij dient men vooral te letten op :

openingen, leidingen, kabels, ventilatieko-•kers, …schakelaars en stopcontacten die in een lichte •scheidingswand ingebouwd zijnverticale compartimentering van verlaagde pla-•fonds en verhoogde vloeren.

Voor meer informatie hieromtrent kan de lezer terecht in de TV 233 [84].

Indien de plaatser tijdens zijn werk ernstige gebre-ken op het vlak van brandveiligheid vaststelt, moet hij de opdrachtgever hierover inlichten.

7.3.2 ConTrole VAn de Vloer

De plaatsing van een brandwerende deur beperkt zich tot de deur en het vaste kader. Om de correcte uitvoering van deze elementen mogelijk te maken, en dan vooral om de speling onder de deurvleugel te beperken (§ 7.3.6.2, p. 59), moet men echter ook de oppervlaktetoestand van de vloer en de vloerbe-dekking controleren. Verder moeten de ondergrond en de vloerbedekking aan de vereiste toleranties inzake vlakheid (§ 7.3.2.1, p. 48) en horizontaliteit (§ 7.3.2.2, p. 49) voldoen.

48 TV 234 – Juni 2008

7.3.2.1 vlaKheId

Deuren worden meestal boven een afgewerkte vloer en in sommige gevallen boven een dekvloer gemon-teerd (afbeelding 45). De vlakheidscontrole van de vloer gebeurt volgens een welbepaalde methode. Voor meer informatie hieromtrent dient de lezer de passende Technische Voorlichting te raadplegen.

De maximale speling tussen de deurvleugel en de vloer is opgenomen in de voorschriften van de deurfabrikant. Voor houten deuren bedraagt deze gewoonlijk ca. 4 mm. Voor sommige deuren kan deze oplopen tot 7 mm of meer (cf. goedkeuring). Voor stalen deurvleugels varieert de speling meestal tussen 8 en 14 mm, afhankelijk van de goedkeuring van het product. Uit akoestische overwegingen wordt de maximale speling doorgaans beperkt (zie § 4.2.3.3, p. 25).

In de bewegingszone van de deur moeten de toleran-ties op de vlakheid van de vloer verenigbaar zijn met de toegestane spelingen. Indien de vloer niet aan de voorziene toleranties voldoet, mag de plaatser hiervoor niet verantwoordelijk worden gesteld en dient hij de opdrachtgever hiervan op de hoogte te brengen. Zo nodig kan men een waterpas gelegde tussendorpel voorzien (zie ook § 7.3.6.2, p. 59).

a. pLaatSing Boven de dekvLoeR

De Technische Voorlichting 189 [79] onderscheidt drie vlakheidsklassen voor het afgewerkte dekvloer-oppervlak (zie tabel 14). De opdrachtgever dient de gewenste vlakheidsklasse voor te schrijven in het bestek. Bij gebrek aan andersluidende voorschriften

Tabel 14 Vlakheidstoleranties voor dekvloeren afhankelijk van de lengte van de lat.

vlakheidsklassevlakheidstoleranties

onder de lat van 1 m onder de lat van 2 m

klasse 1 (strenge toleranties) 2 mm 3 mm

klasse 2 (normale toleranties) 3 mm 4 mm

klasse 3 (ruime toleranties) 5 mm 6 mm

met betrekking tot de vlakheidsklasse en het type afwerking geldt de klasse 2.

B. pLaatSing Boven de afgeWeRkte vLoeR

Bij toepassing van brandwerende deuren boven een afgewerkte vloer zijn de vlakheidstoleranties afhankelijk van het type vloerbedekking. Volgende gevallen worden onderscheiden :

voor • binnenvloeren uit natuursteen legt de TV 213 [77] de volgende eisen op :– de vlakheidstolerantie voor de vloerafwerking

bedraagt 2 mm onder een lat van 2 m, naast de tolerantie op de vlakheid van de tegels zelf

– voor tegels waarvan de twee afmetingen kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 50 cm, mag het niveau-verschil tussen de randen van twee naast elkaar liggende tegels niet groter zijn dan 1 mm

bij • cementgebonden bedrijfsvloeren (TV 204) [78] onderscheidt men vier vlakheidsklassen voor het afgewerkte vloeroppervlak (zie tabel 15). Voor courante bedrijfsvloeren wordt meestal de klasse 4 voorgeschreven. Bij gebrek aan andersluidende voorschriften moet de vloer tot klasse 4 behoren. De toleranties voor deze klasse kunnen echter on-verenigbaar zijn met de maximaal toegestane spe-ling tussen de vloer en de deurvleugel in gesloten toestand (zie § 7.3.6.2, p. 59). De uitvoering van vloerzones met verschillende tolerantieklassen kan dan een interessante oplossing bieden : bv. klasse 4 voor het volledige oppervlak en klasse 1 ter hoogte van de deurvoor • harsgebonden bedrijfsvloeren (TV 216) [81] zijn de vlakheidsklassen identiek aan deze uit ta-bel 15. Aangezien bij gebrek aan andersluidende voorschriften de vlakheidsklasse 4 van toepas-

Tabel 15 Vlakheidstoleranties voor bedrijfsvloeren.

vlakheidsklasseTolerantie onder de lat

van 2 m

klasse 1 (extra vlak) 3 mm

klasse 2 5 mm

klasse 3 7 mm

klasse 4 9 mmAfb. 45 Typen ondergronden voor deuren.

draagvloer uit beton

dekvloer vloerbedekking

49 TV 234 – Juni 2008

sing is, zal het vaak nodig zijn de ondergrond te behandelen om een betere vlakheidsklasse te bekomen. Dit kan gebeuren door een mechanische bewerking of met behulp van een harsgebonden egalisatiemortel. De uitvoering van vloerzones met verschillende tolerantieklassen kan ook hier een (economisch) interessante oplossing biedenwat • houten vloerbedekkingen betreft (planken-vloeren, parketten en houtfineervloeren), bevat de TV 218 [82] de volgende gegevens :– tenzij anders opgegeven in de contractuele

documenten, bedraagt de maximale vlakheids-tolerantie 4 mm onder een lat van 2 m en 1 mm onder een lat van 0,2 m

– lengteschotelen en lipping (hoogteverschil tussen de elementen) : voor een geschuurde en legklare vloerbedekking kan de maximale tolerantie groter zijn dan de toleranties die van toepassing zijn bij de levering van de afwer-kingsmaterialen.

7.3.2.2 horIzoNtalIteIt

Een vloer wordt als horizontaal beschouwd indien de toleranties op het afgewerkte niveau op elk punt overeenkomen met de waarden die vermeld zijn in de van toepassing zijnde documenten (zie tabel-len 16, 17 en 18). Het niveau wordt gecontroleerd met een landmeterswaterpas of met een ander aangepast toestel (zie passende TV).

Vermits de harsen bij harsgebonden bedrijfsvloeren (TV 216) in dunne lagen worden aangebracht, is het

Tabel 16 Toleranties op het niveau van een afgewerkte dekvloer (TV 189) [79].

afstand d tussen een punt van de dekvloer en het dichtstbij-

zijnde referentiepeil

Toegestane afwijkingen

klasse 1 (strenge toleranties) klasse 2 (normale toleranties)

1 m < d ≤ 3 m ± 6 mm ± 8 mm

3 m < d ≤ 6 m ± 8 mm ± 12 mm

6 m < d ≤ 15 m ± 10 mm ± 14 mm

Tabel 18 Toelaatbare afwijkingen op het niveau van een vloer uit natuursteen (TV 213) [77].

afstand d tussen een punt van het vloeroppervlak en het dichtstbijzijnde referentiepeil

Traditionele plaatsing met mortel, plaat-sing met mortel op een verharde onder-grond, plaatsing in een verse dekvloer

plaatsing met lijm-mortel op een ver-harde dekvloer (*)

d ≤ 3 m ± 2 mm ± 6 mm

3 m < d ≤ 6 m ± 4 mm ± 8 mm

6 m < d ≤ 15 m ± 8 mm ± 10 mm

(*) de toelaatbare afwijkingen zijn deze die bepaald werden voor het niveau van afgewerkte dekvloeren van klasse 1 (cf. TV 189, p. 18, tabel 6). men gaat er immers vanuit dat de niveauverschillen niet opgenomen kun-nen worden bij een plaatsing met lijmmortel (in dunne laag).

Tabel 17 Toleranties op het niveau van een cementgebonden bedrijfsvloer (TV 204) [78].

afstand d tussen een punt van de vloer en het dichtstbijzijnde referentiepeil

afwijking

d ≤ 1 m ± 6 mm

1 m < d ≤ 3 m ± 8 mm

3 m < d ≤ 6 m ± 12 mm

6 m < d ≤ 15 m ± 16 mm

15 m < d ≤ 30 m ± 20 mm

d > 30 m ± 25 mm

aanbevolen de niveautoleranties voor de ondergrond af te stemmen op de eisen voor de afgewerkte vloer. De invloed van de harsgebonden vloerbedekking op de horizontaliteit of helling is doorgaans immers miniem (zie TV 204).

Voor houten vloerbedekkingen (TV 218) worden de afwijkingen op het niveau en de horizontaliteit van de dekvloer overgenomen in de vloerafwerking (zie TV 189 voor de afwijkingen op het niveau van de dekvloer), tenzij de contractuele documenten andersluidende voorschriften bevatten.

7.3.2.3 type afwerKINg

De vloerbedekking ter hoogte van de brandwe-rende deur dient meestal hard te zijn. Het vloer-bedekkingsmateriaal moet daarom oordeelkundig

50 TV 234 – Juni 2008

gekozen worden. Tegels, harsgebonden vloeren, linoleum- en vinylbekledingen of kurk op een cement- of anhydrietgebonden dekvloer zijn dan ook toelaatbaar. Houten vloeren mogen eveneens toegepast worden, zij het enkel op een onbrandbare anorganische ondergrond (bv. een cement- of an-hydrietgebonden dekvloer).

Andere bekledingen (tapijten) zijn niet toegelaten, tenzij ze expliciet vermeld worden in de voor-schriften van de fabrikant. In voorkomend geval bevatten de voorschriften gewoonlijk een aantal eisen met betrekking tot het type, de dikte en de brandreactieklasse van de afwerking. Het gebruik van tapijten wordt tegenwoordig reeds aanvaard in verschillende BENOR-ATG-goedkeuringen voor brandwerende deuren.

In de praktijk gebeurt het regelmatig dat de vloer-bekleding nog niet gekozen is op het ogenblik van de plaatsing van de deur. Het is bijgevolg belangrijk de bouwheer goed in te lichten over de negatieve invloed die bepaalde vloerbedekkingen (zoals ta-pijten) kunnen hebben op de brandweerstand van het deurgeheel.

De plaatser van de deur kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor non-conformiteiten aan vloer-bedekkingen die aangebracht werden door derden. Indien de aard van de afwerking niet conform is, dient hij dit te melden aan de opdrachtgever (en zo nodig aan het certificeringsorganisme, bijvoorbeeld via het plaatsingsattest bij het ISIB).

7.3.2.4 CoNtINuïteIt vaN de CoMpartI-MeNterINg

In het geval van een verhoogde vloer dient men de continuïteit van de wand onder de vloer en over de breedte van de deuropening te verzekeren door in het plenum een dam uit een brandbestendig mate-riaal te voorzien (samengeperste rotswol, gips, …). Ook het brandgedrag van de verhoogde vloer zelf moet goed gekend zijn. Andere aanbevelingen hierover zijn opgenomen in de TV 230 [86].

Bij houten vloeren boven een lege ruimte kan de continuïteit van de compartimenteringswand gevrij-waard worden door het aanbrengen van een stenen dorpel, voor zover dit mogelijk is.

De plaatser kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor non-conformiteiten van een vloer, uitgevoerd door derden.

7.3.3 keuZe VAn de deurVleugel of heT deurgeheel

Bij de keuze van de deurvleugel of het deurgeheel dient men in het bijzonder aandacht te besteden aan de volgende punten :

de • draaizin : zoals reeds vermeld, wordt de draaizin voortaan beschouwd als de sluitrichting (afbeelding 46); een rechts sluitende deur sluit bijgevolg in wijzerzin en een links sluitende deur in tegenwijzerzinhet gevraagde en geleverde • deurtype moet over-eenstemmen met het voorgeschreven type. Een deur van een welbepaald type mag niet gemon-teerd worden op een plaats die voorzien werd voor een ander deurtype. De verkeerde montage van de deurvleugels (bv. een als zwaaideur gemon-teerde sponningdeur) is een vaak voorkomende fout in situ (25)de voorgeschreven • brandweerstandsduur van de deur is gewoonlijk gelijk aan de helft van deze van de muur of wand, met een minimum van 30 mi-nuten (26). De keuze van de brandweerstandsduur van de deur is de taak van de opdrachtgever of de ontwerper (die hiervoor teruggrijpt naar de geldende reglementeringen) en valt dus niet onder de verantwoordelijkheid van de plaatser van de deurde • afmetingen van de deurvleugel (zie hierna § 7.3.3.1)wanneer de brandwerende deur in een lichte •scheidingswand moet geïntegreerd worden, dient de plaatser een deurtype te kiezen dat in de betrokken wand gemonteerd kan worden (zie § 7.3.1.2, p. 46).

Afb. 46 Draaizin van een deur (sluitrichting).

(25) Volgens de statistieken van het ISIB voor 2005.(26) Een deur die geplaatst wordt in een wand met een brandweerstandsduur van 30 minuten zal met andere woorden een brand-Een deur die geplaatst wordt in een wand met een brandweerstandsduur van 30 minuten zal met andere woorden een brand-

weerstand moeten hebben van 30 minuten (en dus niet van 15 minuten).

lINKS SluIteNde deur reChtS SluIteNde deur

51 TV 234 – Juni 2008

7.3.3.1 afMetINgeN vaN de deurvleu-gel

Bij de bepaling van de breedte van de deurvleugel moet de plaatser rekening houden met een ruimte van ongeveer 20 mm tussen de houten omlijsting en de ruwbouw teneinde de opvulling met een ge-schikt materiaal te kunnen uitvoeren (zie § 7.3.4, p. 52). De vereiste breedte van de deurvleugel is met andere woorden zowel afhankelijk van de breedte van de ruwbouwopening en de eisen in verband met de dikte van de omlijsting (zie voorschriften van de fabrikant) als van de ruimte, nodig voor de afdichting tegen de muur.

Om geen op maat gemaakte deurvleugel te hoeven bestellen, kan de plaatser eventueel de dikte van het vaste houten kader verhogen (de minimale dikte van de houten elementen staat vermeld in de voorschriften van de fabrikant) of de ruwbouwope-ning verkleinen (zie § 7.3.4, p. 52). Naast op maat gemaakte deurvleugels bieden de fabrikanten dan ook steeds meer deurvleugels met tussenmaten in hun gamma aan.

7.3.3.2 braNdwereNde beglazINgeN eN veNtIlatIerooSterS

In principe mogen brandwerende beglazingen en ventilatieroosters uitsluitend door de deurfabrikant aangebracht worden. Er bestaan echter een aantal gevallen waarin de plaatser van de deur deze taak zelf voor zijn rekening kan nemen. Hij moet hiertoe de fabrikant contacteren, diens voorschriften zeer nauwkeurig opvolgen en ter plaatse alle handelingen verrichten die normaal in de fabriek gebeuren. Het type beglazing en ventilatierooster alsook de afme-tingen ervan moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van de fabrikant. Ook de minimale afmetingen aan de randen van de deurvleugels, en tussen de deurvleugels, de beglaasde delen en/of de ventilatieroosters moeten gerespecteerd worden (afbeelding 47). Deze afmetingen zijn opgenomen in de voorschiften van de fabrikant.

Het type brandwerende beglazing moet met de nodige omzichtigheid gekozen worden. Zo maakt men in Nederland bijvoorbeeld vaak gebruik van beglazingen met vlamdichtheidskenmerken (E) en stralingsbeperkende karakteristieken (W), terwijl men in België voor brandwerende deuren of wanden daarentegen meestal een beglazing met vlamdicht-heidskenmerken (E) en een welbepaalde thermische isolatie (I) vraagt. Deze twee beglazingstypes bie-den totaal verschillende prestaties en mogen dus niet ondoordacht gebruikt worden.

Het roostertype is eveneens van belang. Niet alle roosters zijn immers geschikt voor brandwerende deuren. Ventilatieroosters met brandwerende ei-genschappen (afbeelding 48) zijn uitgerust met lamellen die beginnen dicht te zwellen zodra de

Afb. 48 Voorbeelden van brandwerende ventilatieroosters.

afwerkingskader

Afb. 47 Voorbeelden van minimale afmetingen van de volle sectie (in mm) bij deurvleugels met begla-zingen.

≥ 135

≥ 155≥ 155

≥ 155

≥ 155

ventilatierooster met schuimvormende strips

52 TV 234 – Juni 2008

temperatuur oploopt tot 100 à 150 °C. De lamellen zijn meestal opgebouwd uit kunststof hulzen, gevuld met een schuimvormend product (27).

De montage en de bevestiging van het rooster op of in de deur moeten conform zijn met de voorschriften van de deurfabrikant.

Bij een houten deur wordt het rooster doorgaans aangebracht met behulp van een kader, een tus-senlat (naargelang van de deurdikte) en eventueel een siliconenvoeg met verbeterde brandvertragende eigenschappen (afbeelding 49).

Net als brandwerende beglazingen (zie afbeel-ding 47, p. 51) moeten brandwerende ventila-tieroosters omkaderd worden door een element met volle sectie waarvan de minimale afmetingen gegeven zijn in de voorschriften van de fabrikant (bijvoorbeeld 100 mm).

Dit betekent dat het rooster niet te laag in de deurvleugel mag liggen en ook op een voldoende grote afstand moet blijven van de eventuele brand-werende beglazing in de deur (zie voorschriften van de fabrikant).

Afb. 49 Voorbeeld van de montage van een brandwerend rooster.

(27) Zie de definitie van dit woord op p. 15.

We willen er echter wel aan herinneren dat de ventilatieroosters meestal reeds van in de fabriek in de deurvleugel ingewerkt zijn.

Voor alle latere wijzigingen aan de deur (bv. gebro-ken beglazing, beschadigd rooster) wordt verwezen naar hoofdstuk 8 van deze Technische Voorlichting (p. 61) en naar de richtlijnen uit de TV 226 [85].

De plaatser moet contact opnemen met de fabrikant om na te gaan of hij de gewenste wijzigingen zelf kan uitvoeren en, zo ja, om te weten hoe hij hiervoor tewerk moet gaan.

7.3.4 uiTVoering en plAATsing VAn de omliJsTing of heT VAsTe kAder

Brandwerende deuren worden meestal geïntegreerd in een houten of metalen omlijsting.

Het deurkader (omlijsting of vast kader) wordt voorzien van de ophangingsonderdelen en van de boorgaten voor de dag- en/of nachtschoten (met een aan het slot aangepaste sluitplaat). De aslijn van de dagschoot bevindt zich op een hoogte van 1050 mm (± 50 mm).

Als de ruwbouwopening te groot is, kan men op-teren voor de volgende oplossingen :

men kan de ruwbouwopening verkleinen door •gipsplaten (of gelijkaardige platen zoals calcium-silicaatplaten) aan te brengen op de ruwbouw met behulp van een geschikte soort kleefgips. De plaatser moet in dit geval doorlopende kleefgips-stroken aanbrengen (afbeelding 50) en mag zich niet beperken tot plaatselijke doppen. De opvul-ling tussen de omlijsting en de ruwbouw moet na aanpassing in overeenstemming zijn met de voorschriften van de fabrikant. Verder dient de omlijsting via mechanische bevestigingen aan de ruwbouw verankerd te wordenmen kan de dikte van het vaste houten kader •vergroten door er bijvoorbeeld twee of meer ma-teriaallagen op vast te nagelen en te verlijmen.

Afb. 50 Doorlopen-de kleefgipsstroken voor het aanbren-gen van platen.

1. tussenlat (even-tueel)

2. Kader3. Siliconenvoeg

met verbeterde brandprestaties

4. houten lat

1

23

41

2

53 TV 234 – Juni 2008

7.3.4.1 vaSt houteN Kader of houteN oMlIjStINg

Sommige fabrikanten brengen volledige deurge-helen (opgebouwd uit een deurvleugel en een vast kader, al dan niet voorzien van een beslag) op de markt, terwijl andere enkel deurvleugels leveren. In dit laatste geval moet de plaatser het vaste houten kader zelf vervaardigen, rekening houdend met de voorschriften van de fabrikant.

In het eerste geval moet de plaatser zeer aandachtig zijn indien de elementen niet rechtstreeks door de fabrikant geleverd worden. De praktijk heeft immers uitgewezen dat bepaalde leveranciers (houthande-laars of doe-het-zelfzaken) deurgehelen verkopen die niet steeds voldoen aan de brandweerstands-eisen : deurkaders met onvoldoende sectie, niet-conforme houtsoort (bv. te lage densiteit), … Dit kan verklaard worden door het feit dat leveranciers niet aan dezelfde controle onderworpen worden als fabrikanten in het kader van de BENOR-ATG-goed-keuring (en/of van de toekomstige CE-markering met conformiteitsattest van type 1).

De conformiteit van de afmetingen en de materialen die gebruikt werden voor het vaste kader en de aan-slaglat zijn uiterst belangrijk. Bij de vervaardiging en/of de plaatsing van het vaste houten kader dient de plaatser bijzondere aandacht te besteden aan de volgende punten :

de materialen waaruit de aanslaglat en het vaste •kader opgebouwd zijn : de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de minimale volu-mieke massa dienen nageleefd te wordende afmetingen van de aanslaglat en van het vaste •kader : ook hier moeten de voorschriften van de fabrikant gerespecteerd worden (hoewel het steeds

mogelijk is een vast kader of een aanslaglat met een grotere dikte te gebruiken). De inwerk- of uit-freesdiepte van de aanslaglat moet eveneens in acht genomen worden. De dikte van de omlijsting en de afmetingen van de aanslaglat kunnen voor eenzelfde deurtype verschillend zijn, naargelang het gaat om multiplex of massief hout (afbeelding 51).

a. aanSLuiting op de RuWBouW en opvuLLing

Hierbij dient men vooral aandacht te schenken aan de volgende aspecten :

de • vereiste afstand : zoals eerder beschreven, dient men een zekere ruimte voor de opvulling tussen de muur en de omlijsting te voorzien. Deze afstand (meestal tussen 10 en 30 mm) is onder andere afhankelijk van het opvullingsmateriaal. De plaatser dient hiervoor de voorschriften van de fabrikant te raadplegen. Indien de beschikbare ruimte ontoereikend is, zal het niet mogelijk zijn een correcte opvulling uit te voeren (zie verder)het • vereiste materiaal : in principe kiest men bij voorkeur minerale wol die bestand is tegen hoge temperaturen (rotswol), maar naargelang van de richtlijnen van de fabrikant en de beschikbare ruimte tussen de muur en de omlijsting kun-nen ook andere producten aangewend worden : schuim (dat behandeld werd ter verbetering van zijn brandvertragende eigenschappen), schuim-vormende producten of andere materialen die in overeenstemming zijn met de voorschriften van de deurfabrikant.

NB : de drie oplossingen die hierna worden bespro-ken, worden niet systematisch weerhouden in alle BENOR-ATG-goedkeuringen of in de richtlijnen van alle fabrikanten.

Afb. 51 Voorbeeld van de afmetingen van een aanslaglat en dikte van de omlijsting (in mm) voor eenzelfde type brandwerende deur (uittreksel uit een Benor-ATg-goedkeuring).

20 min. 22 20 min.18

2 à 4 20 2 à 4 18

22 22

oMlIjStINg uIt MaSSIef hout oMlIjStINg uIt MultIplex

54 TV 234 – Juni 2008

❒ OplOssing 1 : Opvulling met rOtswOl

Indien de afstand tussen het vaste kader en de ruwbouw 10 à 30 mm bedraagt, kan de opvulling op traditionele manier gebeuren met behulp van rotswol. Hierbij moet men zorgvuldig tewerk gaan en erop toezien dat de ruimte volledig opgevuld wordt. De rotswol moet stevig samengedrukt wor-den tot men een dichtheid van 80 tot 100 kg/m3 bekomt; zo moet rotswol met een initiële densiteit van circa 45 kg/m3 samengedrukt worden met een factor 2, of zodanig samengeperst dat het niet langer mogelijk is er een schroevendraaier door te steken (zie afbeelding 52).

Bij omlijstingen met een breedte van 9 cm of min-der, dient de opvulling over de volledige breedte te gebeuren. Voor bredere omlijstingen mag de opvulling met rotswol beperkt blijven tot 9 cm (vanaf het deurblad). Om een correcte opvulling met rotswol mogelijk te maken, kan het nuttig zijn een voegbodem uit te voeren.

❒ OplOssing 2 : Opvulling met pOlyurethaan-schuim met verbeterde brandwerende eigen-schappen

Indien de afstand tussen het vaste kader of de omlijs-ting en de ruwbouw begrepen is tussen 5 en 25 mm, kan de opvulling gebeuren met poly urethaanschuim, voor zover dit voorzien is in de voorschriften van de deurfabrikant. De toegestane merken en types schuim met verbeterde brandwerende eigenschappen moeten hierin vermeld zijn.

NB : polyurethaanschuim met de aanduiding ‘Rf 4 h’ is niet altijd geschikt als opvullingsmateriaal tussen de omlijsting en de ruwbouw. Dit schuim-type wordt gewoonlijk getest als voeg tussen twee

Afb. 52 correcte opvulling (met rotswol).

Afb. 53 ontoereikende opvulling met rotswol tus-sen de omlijsting en de ruwbouw.

Afb. 54 opvulling met rotswol voor een omlijsting van meer dan 90 mm breed.

1 2 3 4

1. deurvleugel2. Samengeperste rotswol3. deurlijst4. Muur

metselwerkmuren en niet in combinatie met een in een muur of wand gemonteerde deur.

Bij gebruik van schuimstof met verbeterde brand-werende eigenschappen moet de opvulling uitge-voerd worden over de volledige ruimte en tot op een wanddiepte van 9 tot 14 cm (bij dikkere wanden mag de opvulling dus gedeeltelijk zijn).

90 m

m

55 TV 234 – Juni 2008

❒ OplOssing 3

Indien de afstand tussen de omlijsting en de ruw-bouw kleiner is dan 5 mm, zal het niet mogelijk zijn een correcte opvulling uit te voeren met rotswol of een schuimstof. In dit geval is het aanbevolen :

om – voor zover de muur vlak (bv. bepleisterd) •is – over de volledige deurhoogte een strook schuimvormend product (afgedekt met een PVC-bescherming) tegen de muur aan te brengen (ter hoogte van de deurvleugel in gesloten toestand) ofwel om vooraf rotswol op de omlijsting aan te •brengen en deze vervolgens maximaal samen te drukken door de bevestiging van de omlijsting tegen de ruwbouw (zie afbeelding 55). Door de deur aldus te verplaatsen, verkrijgt men aan de andere kant een voldoende grote ruimte om de rotswol in te steken (cf. oplossing 1).

B. pLaatSing van het vaSte kadeR of van de omLijSting en meChaniSChe BeveStiging aan de RuWBouW

De omlijstingen worden haaks en loodrecht ge-plaatst. Voor een vast kader of een omlijsting wordt in de STS 53.1 [61] een afwijking op de haaksheid van maximaal 3 mm toegelaten, voor zover dit de goede werking van de deur niet in het gedrang brengt. Voor brandwerende deuren wordt echter aanbevolen deze afwijking te beperken tot ± 1 mm, teneinde rekening te kunnen houden met de maxi-maal toegestane spelingen rond de deurvleugel.

De stelhoutjes tussen de omlijsting en het metsel-werk worden aangebracht volgens de voorschriften van de fabrikant. Dit gebeurt meestal in de buurt van de scharnieren en de sluitpunten van de sloten (zie afbeelding 56).

Afb. 55 rotswol die vooraf aangebracht werd op de omlijsting.

Afb. 56 stelhoutjes tussen een houten omlijsting en de ruwbouw.

Het vaste houten kader wordt meestal aan het met-selwerk bevestigd door vernagelen of vastschroeven doorheen het vaste kader en de stelhoutjes. Dit gebeurt zo dicht mogelijk bij de ophangings- en draaiorganen en de eventuele deurdranger. De lou-tere bevestiging door middel van lijm of schuim wordt in de regel niet toegelaten voor brandwerende deuren (zie voorschriften van de fabrikant).

Bij renovatie of vervanging is het niet noodzakelijk de houten blokjes te verwijderen, op voorwaarde dat deze nog correct vastgemaakt zijn.

Opmerking : de noodzaak om al dan niet een afdeklat te voorzien, is afhankelijk van de voor-schriften van de fabrikant.

zie de beNor-atg-goedkeuring

15 mm min.

5 mm

56 TV 234 – Juni 2008

7.3.4.2 MetaleN oMlIjStINg

Opgegoten metalen omlijstingen worden doorgaans uitgevoerd door de ruwbouwaannemer en moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van de deurfabrikant. De opvulling (bv. met cementmortel) en de haaksheid (cf. B, p. 55) zijn belangrijke fac-toren die nageleefd moeten worden. De haaksheid van metalen omlijstingen wordt gemeten met behulp van een schietlood of met een hellingsmeter (zie afbeelding 43, p. 46). Volgens de STS 36 [59] mag een omlijsting met een standaardhoogte niet meer dan ± 1 mm uit het lood staan. De omlijsting moet ook rechtlijnig zijn (tolerantie van ± 1 mm).

Metalen omlijstingen kunnen niet in alle wandtypes

ingewerkt worden en kunnen ook niet voorzien worden van om het even welk deurtype.

In de praktijk worden steeds vaker niet-opgegoten metalen omlijstingen toegepast. De montage gebeurt dan door de plaatser van de deur. De voorschriften van de fabrikant (type omlijsting, opvulling, …) dienen strikt nageleefd te worden. De eisen in ver-band met de verticaliteit en de rechtlijnigheid zijn dezelfde als bij opgegoten metalen omlijstingen.

Daar omlijstingen uit roestvrij staal een beter ge-leidingsvermogen vertonen dan omlijstingen uit gewoon staal, vereisen deze aparte proeven. De na te leven voorschriften staan beschreven in de richtlijnen van de deurfabrikant.

Afb. 57 opgegoten metalen omlijsting.

Afb. 28 Plaatsing van een niet-opgegoten metalen omlijsting.

57 TV 234 – Juni 2008

7.3.5 plAATsing VAn heT hAng- en sluiTwerk en heT Toe-behoren

7.3.5.1 ophaNgINgSpuNteN (SChar-NIereN eN pauMelleS)

Het aantal scharnieren en paumelles, de positie en de plaatsing ervan worden vermeld in de voorschrif-ten van de fabrikant. Meestal voorziet men minstens drie scharnieren. Voor een redelijk hoge en/of brede deur zijn vier of vijf scharnieren vereist. Voor kleine deuren wordt soms het gebruik van twee scharnie-ren toegelaten (cf. voorschriften van de fabrikant). Als de deur uitgerust is met een deurdranger, raadt men aan om in de bovenste hoek een bijkomend scharnier te voorzien (4 in plaats van 3 bv.), om de duurzaamheid in de tijd te waarborgen.

De positie van de scharnieren is eveneens afhanke-lijk van de brandweerstand van de deur. Normaal-gesproken wordt er geen schuimvormend product

Afb. 59 Mogelijke posities van de scharnieren.

Afb. 61 ingebouwde scharnieren.

rond de scharnieren aangebracht, tenzij dit expliciet wordt geëist in de voorschriften van de fabrikant.

Ingebouwde scharnieren zijn toegelaten indien het gebruik ervan voorzien is in de voorschriften van de fabrikant. In voorkomend geval moeten ze volgens deze richtlijnen geplaatst worden.

7.3.5.2 Slot

Het type slot (inbouwslot, opbouwslot, eenpuntslot, meerpuntslot, elektrisch slot, …) en de maximale afmetingen van de voorplaat en de slotkast worden opgegeven in de voorschriften van de fabrikant. Bij de beschrijving van het slot is het aan te raden melding te maken van eventuele DIN-sloten en solenoïdsloten. Momenteel worden er nog veel fouten gemaakt bij het uitfrezen van de cilinder. Het boren van ovale gaten is niet toegelaten. De afstelling moet gebeuren volgens het profiel van de cilinder (afbeelding 60).

Afb. 60 cilinder (zonder rozet) in de profilering.

foto

grafi

e©w

ww

.foto

vanh

uffe

l.be

foto

grafi

e©w

ww

.foto

vanh

uffe

l.be

180 ± 50 180 ± 50

220 ± 50 220 ± 50

200 ± 50

58 TV 234 – Juni 2008

Het slot wordt gewoonlijk langs alle zijden be-schermd met schuimvormend product. Indien vereist, dient dit te gebeuren volgens de richtlijnen van de fabrikant.

Belangrijke opmerking : de afmetingen van de uitsparing, nodig voor het slot, moeten aangepast zijn aan de afmetingen van het slot zelf teneinde de doeltreffendheid van het schuimvormende pro-duct veilig te stellen. Een slot, dat aan alle zijden beschermd wordt door schuimvormend product, vertoont gewoonlijk de volgende afmetingen (af-beelding 62) :

hoogte van het slotgat = hoogte van de slotkast •+ max. 5 mm (zonder rekening te houden met de afrondingen van de boring)breedte van het slotgat = breedte van de slotkast •+ max. 5 mmdiepte van het slotgat = diepte van de slotkast + •max. 5 mm.

Indien de uitsparing te groot is, mag men geen rots-wol aanbrengen rondom het slot. Men kan eventueel wel een tweede laag schuimvormend product of een verlijmde houten lat voorzien.

7.3.5.3 autoMatISChe deurdraNgerS

Opdat de compartimentering ongeschonden zou blijven, is het aanbevolen een (bij brand) zelfslui-tende deur te voorzien. Het is niet de taak van de plaatser om na te gaan of de deur al dan niet uit-

Afb. 62 nodige uitsparing voor het slot.

diepte

gerust moet zijn met een automatische deurdranger (met of zonder magneet). Zijn verantwoordelijkheid is beperkt tot de goede uitvoering van de werken die hem door de opdrachtgever toevertrouwd worden. De plaatser kan dus niet verantwoordelijk gesteld worden voor het ontbreken van een sluitsysteem indien dit niet expliciet vermeld werd in het bestek of in de offerte. Om discussies te vermijden, zou de plaatser de toepassing van een dergelijk sluitsysteem als optie in de prijsofferte kunnen voorzien.

De toepassing van automatische standaardsluit-systemen (met rechtstreekse bevestiging op het oppervlak) is voor de meeste brandwerende deuren toegelaten. Er zijn echter ook andere systemen op de markt : onzichtbare deurdrangers (ingewerkt in de deur en het kader), vloerveren of deurdrangers op de grond, … Voor deze systemen zijn doorgaans bijzondere maatregelen voorzien bij de brandweer-standsproeven op de deur (bv. aanbrengen van een strook schuimvormend product, …). De montage ervan dient te gebeuren in overeenstemming met de richtlijnen van de fabrikant.

Vermits de CE-markering van automatische sluit-systemen verplicht is sedert 2004, moeten ze vol-doen aan de norm NBN EN 1154-A1 [14].

Bij deuren met automatische sluiting in geval van brand moet het magnetische slot (magneet) dat de deur open houdt in overeenstemming zijn met de norm NBN EN 1155 [15]. Het wordt op de muur of op de vloer aangebracht, afhankelijk van het geko-zen type. Meestal wordt ook een drukknop voorzien om de manuele sluiting mogelijk te maken.

Aangezien de gebruikte automatische sluitsystemen en elektromagnetische sloten aangepast moeten zijn aan de voorziene maximumafmetingen en het voorziene maximumgewicht van de deur, moeten ze afkomstig zijn uit het door de fabrikant vermelde gamma en gemonteerd worden volgens diens richtlijnen.

7.3.5.4 aNder toebehoreN

Het toegelaten toebehoren is opgenomen in de voorschriften van de fabrikant. Normaal wordt het op de deurvleugel bevestigd met schroeven waarvan de indringingsdiepte beperkt blijft tot de helft van de vleugeldikte (bv. voor een deurvleugel met een dikte van 40 mm worden schroeven met een maximale lengte van 20 mm gebruikt). Het toebehoren mag eveneens op de deurvleugel gelijmd worden.

Naar analogie met doorgaande krukstaven kan het toebehoren vastgezet worden met doorgaande schroeven, op voorwaarde dat hun diameter beperkt

deurvleugel

uitsparing

diepte

hoo

gte

breedte

Slotkast

breedte

hoo

gte

59 TV 234 – Juni 2008

blijft tot 8 mm en ze de (met een schuimvormend product beschermde) slotkast doorboren. Indien de bevestigingen zich buiten de slotkast bevinden, zijn ze enkel toegelaten als er tussen het toebehoren en de deurvleugel een strook schuimvormend product aangebracht wordt.

Het aanbrengen van een panoramisch spionoog is meestal een taak voor de fabrikant. Wanneer de plaatser deze uitvoering voor zijn rekening neemt, dient dit te geschieden volgens de richtlijnen van de fabrikant.

7.3.6 plAATsing VAn de deur-Vleugels

7.3.6.1 aaNwezIgheId eN poSItIe vaN het beNor-atg-label

De plaatser dient na te gaan of de deur die hij zal plaatsen, gefabriceerd werd volgens de voorschrif-ten. Voor brandwerende BENOR-ATG-deuren moet hij controleren of het BENOR-ATG-label (zelfklevende pastille met een diameter van 22 mm) aangebracht werd op de bovenste helft van de smalle scharnierzijde van de deurvleugel. Op dit label staan twee nummers : het eerste bestaat uit vier cijfers (nummer van de technische goedkeuring), het andere uit zes cijfers (fabricagenummer). Aan de hand van dit laatste nummer kan men afleiden in welke toestand de deur de fabriek verlaten heeft

(afmetingen, al dan niet voorzien van een begla-zing, …), zodat het bij betwisting mogelijk wordt de verantwoordelijkheden van de fabrikant, de leverancier en de plaatser precies af te bakenen.

Bij de fabricage van de deur wordt het BENOR-ATG-merk op de volgende plaatsen aangebracht :

bij draai- en zwaaideuren : op de bovenste helft •van de smalle scharnierzijdebij schuifdeuren : bovenaan de smalle aanslagzijde •of minstens op een van de bereikbare smalle kanten bij een dubbele schuifdeurbij sectionaalpoorten : op de verticale smalle kant •van de bovenste module.

De positie van het BENOR-ATG-label heeft dus een invloed op de correcte plaatsing van de deurvleugel in situ. De geformuleerde richtlijnen moeten strikt opgevolgd worden, vooral bij deuren met een slot-versterking : indien het slotgat niet uitgevoerd werd door de fabrikant en de plaatser de deur verkeerd monteert (met het BENOR-ATG-merk langs de slotzijde), zal deze laatste de uitsparing voor het slot buiten de hiervoor voorziene versterking aan-brengen, wat de brandweerstand van de deur sterk kan verminderen.

7.3.6.2 MaxIMale SpelINg roNd de deurvleugel IN geSloteN toeStaNd

De maximaal toegestane spelingen rond de deur-vleugel staan vermeld in de richtlijnen van de fabrikant (bv. hoofdstuk 5 van de goedkeuring voor BENOR-ATG-deuren) :

tussen de deurvleugel en de bovenregel van het •vaste kader (kant van de latei)tussen de deurvleugel en de vloer•tussen de deurvleugel en de randstijl van het vaste •kader langs de zijde van de ophangingspunten

Afb. 63 Plaats van het Benor-ATg-label.

op eeN draaIdeur op eeN SChuIfdeur

xxxxxxNBN 713.020

Rf 1/2 h

xxxx

60 TV 234 – Juni 2008

tussen de deurvleugel en de randstijl van het vaste •kader langs de slotzijde.

Alvorens de brandwerende deur te monteren, dient de plaatser alle nodige maatregelen te treffen om de maximaal toegestane speling onder de deurvleugel te respecteren. Deze waarde mag immers niet over-schreden worden wanneer de deur gesloten is. De maximaal toegestane spelingen rond de deur kunnen verschillen van fabrikant tot fabrikant, maar ook van deurtype tot deurtype bij eenzelfde fabrikant. De spe-ling onder de deur kan eventueel variëren naargelang van de vloerbedekking (cf. § 7.3.2.3, p. 49).

Indien de vloer onder de deur niet in overeenstem-ming is met de voorziene toleranties (cf. § 7.3.2.2, p. 49), is het vaak onmogelijk de deurvleugel te plaatsen zonder de maximale speling onder de deur te overschrijden. Bovendien, zelfs indien de niveauverschillen binnen de toleranties vallen, is het niet altijd mogelijk over te gaan tot de plaatsing van een brandwerende deur.

Wanneer de vloer onregelmatigheden vertoont of wanneer de toleranties niet gerespecteerd werden, kan het nodig zijn de vloer aan te passen alvorens men de deur kan plaatsen. In voorkomend geval moet de plaatser de opdrachtgever hiervan op de hoogte brengen en kan hij niet verantwoordelijk gesteld worden voor non-conformiteiten (vlakheid, horizon-taliteit) van elementen, uitgevoerd door derden.

Hij kan eventueel voorstellen een dorpel uit hout of een onbrandbaar materiaal (steen bv.) te voor-zien, waarvan de breedte in principe equivalent is met deze van de omlijsting of met de dikte van de deurvleugel.

Opdat de voorziene spelingen ook na verloop van tijd binnen de vastgelegde grenzen zouden blijven, is het aanbevolen de deur zodanig te plaatsen dat de initiële spelingen een reserve van 1 mm ten opzichte van de toegestane waarden vertonen.

De plaatser is niet verantwoordelijk voor de evo-lutie van de speling in de tijd. Enkel de som van de spelingen moet binnen de vastgelegde grenzen blijven (zie afbeelding 64).

Afb. 64 som van de spelingen binnen de vastgelegde grenzen.voorbeeld : de maximaal toegestane speling tussen de deur-vleugel en de omlijsting bedraagt 3 mm (langs beide kanten). In dit schema is de som van de toleranties links en rechts van de deurvleugel gelijk aan 6 mm, wat dus binnen de toegestane grenzen blijft.

Gecertificeerde plaatsers (ISIB bijvoorbeeld) moe-ten bovenop het BENOR-ATG-merk het label van het certificeringsorganisme aanbrengen (transpa-rant etiket met een diameter van 22 mm waarop het certificatienummer van de plaatser vermeld staat – zie afbeelding 65). In zijn plaatsingsattest moet de gecertificeerde plaatser alle eventuele non-conformiteiten vermelden die hij vastgesteld heeft tijdens de installatie van de deur. Indien de plaatser zijn label niet aanbrengt op de deur en geen plaat-singsattest opstelt, ontsnapt de deur aan elke vorm van controle door het certificeringsorganisme.

De opdrachtgever moet er daarom op toezien dat de plaatser wel degelijk zijn label aanbrengt en een plaatsingsattest aflevert (één exemplaar voor de opdrachtgever en één voor het certificerings-organisme).

7.3.7 besCherming VAn de deur

Zodra de plaatsing van de brandwerende deur achter de rug is, moet de plaatser vragen om een voorlopige oplevering uit te voeren. Hij is niet ver-antwoordelijk voor de eventuele schade die aan de deur toegebracht wordt door derden. In het ideale geval zou de deur gemonteerd moeten worden op het einde van de werkzaamheden om dergelijke schade door derden te voorkomen.

Afb. 65 label van de gecertificeerde plaatser.

xxxxISIB

xxxxxxNBN 713.020

Rf 1/2 h

xxxx

xxxxxxNBN 713.020

Rf 1/2 h

xxxxxxxxISIB

2 mm 4 mm

61 TV 234 – Juni 2008

Het toepassen van een brandwerende deur heeft geen enkele zin indien deze bij brand niet in staat is haar functie te vervullen. Naast de kwaliteit van de deuren en hun oorspronkelijke plaatsing mag ook het regelmatige onderhoud ervan niet uit het oog verloren worden. De goede werking en staat van een brandwerende deur is immers sterk afhankelijk van de onderhoudsfrequentie.

De normen prEN 14351-3 [49] en NBN EN 14600 [35], die de grondslag zullen vormen voor de toekomstige CE-markering, wijzen op het belang van het regelmatige onderhoud van brandwerende deuren en stellen dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot de onderhoudsfrequentie en de nauwkeurigheid ervan bepaald zouden moeten worden door de afzonderlijke EU-lidstaten.

8 oNderhoud

In België wordt de kwaliteit van brandwerende deuren en hun plaatsing gewaarborgd door de reglementering. Daartegenover staat dat er totnog-toe geen enkele schikking genomen werd om het brandwerende karakter van de deur gedurende de volledige levensduur te vrijwaren.

De brandwerende kenmerken kunnen immers negatief beïnvloed worden door bepaalde omstan-digheden of tussenkomsten die zich voordoen na de plaatsing of de controle : problemen bij het openen of sluiten van de deur, schaven van de deurvleugel na wijziging van de vloerbedekking of toevoeging van een deurdorpel, beschadiging van de deur door water of vocht, doorboren van de deurvleugel, beschadiging van de aanslag of de omlijsting door onaangepast gebruik, ... (afbeeldingen 66 en 67).

Afb. 66 Be-schadiging van een deurvleu-gel en zijn omlijsting.

Afb. 67 Be-schadiging van een aanslag.

62 TV 234 – Juni 2008

Bij gebrek aan verplichtingen terzake is het aan te bevelen elke brandwerende deur geregeld te onder-houden. Hiertoe kan men steunen op de richtlijnen uit TV 226 [85]. Het hierin beschreven onderhoud heeft de volgende doelen voor ogen :

het handhaven van de goede werking van de •deuren door een regelmatig nazicht van de be-wegende delenhet vrijwaren van het brandwerende karakter van •de deur (deurvleugel, vast kader, …)het behoud van het esthetische uitzicht en van •de netheidhet verlengen van de levensduur.•

In de TV 226 slaat de notie ‘onderhoud van een deur’ op de volgende werkzaamheden :

het reinigen (met het oog op het behoud van een •zekere netheid en hygiëne)het smeren van de bewegende delen•de afwerking en het onderhoud van de afwerking •(schilderen)het nazicht•het herstellen van beschadigde elementen en het •vervangen van ontbrekende elementen.

Zoals verduidelijkt wordt in voormeld document, kunnen sommige werken (reinigen, smeren en schilderen) uitgevoerd worden door de onder-houdsverantwoordelijke (opdrachtgever, huurder, beheerder, …) of zijn afgevaardigde (bv. techni-sche dienst). Voor de overige werken (controles en herstellingen) is het ten stelligste aanbevolen een beroep te doen op een gespecialiseerde firma en hetzelfde principe te volgen dat van toepassing is voor de plaatsing zelf.

Schuimvormende producten spelen een uiterst be-langrijke rol voor het verkrijgen van de gewenste brandweerstand. Ze zijn niet alleen bedoeld om de spelingen rond de deurvleugel op te vullen in geval van brand (opschuimen), maar ook om ter hoogte van de in de deur aanwezige onderbrekingen (bv. slotkast) de warmte op te nemen (endotherme reactie). Opdat deze materialen in geval van brand hun rol correct zouden kunnen vervullen – zelfs jaren na de ingebruikneming van de deur –, is het noodzakelijk hun algemene staat geregeld te controleren. In TV 226 wordt vermeld dat er bij de controle van de deurvleugel voldoende aandacht moet uitgaan naar de aanwezigheid en de staat van de schuimlaag en haar bescherming. Wat deze controle precies inhoudt, wordt daarentegen niet besproken. Hierna volgen enkele aanbevelingen hieromtrent.

De levensduur van het schuimvormende product is afhankelijk van zijn aard, zijn blootstelling, de eventuele schade die het heeft opgelopen, zijn ver-

oudering, de omgevingsvoorwaarden, eventuele on-gevallen (overstromingen), … Sommige producten zijn bovendien vochtgevoeliger dan andere.

Een beperkte visuele inspectie door een gespecia-liseerde firma (bv. gecertificeerde plaatser) kan een eerste aanduiding geven omtrent de staat van het schuimvormende product en de bijzondere oorzaken die buiten de garantie van de plaatser en de deur-fabrikant vallen (contact met water, mechanische beschadiging, …) :

bij beschadiging van de PVC-huls die het schuim-•vormende product beschermt, gaat men doorgaans over tot de vervanging van het product. Als het product verpulverd is, beschikt het niet langer over zijn initiële eigenschappenin deuren waar het schuimvormende product on-•zichtbaar is, kan men niet altijd visueel nagaan of het product beschadigd is. De aanwezigheid van vochtvlekken op de deur kan echter wel wijzen op een eventuele aantastingde vlakheid en het onbeschadigde karakter van •de zijkanten van de deurvleugel kunnen hierbij ook nuttige aanwijzingen geven (opvulling van de speling tussen de deurvleugel en de omlijsting in geval van brand).

Op dit ogenblik is er slechts weinig informatie beschikbaar omtrent de duurzaamheid van deze producten na een gebruiksduur van 15 jaar of na accidentele gebeurtenissen die het schuimvormende product kunnen beschadigen. Bij gebrek aan an-dersluidende richtlijnen van de fabrikant zou men 15 jaar na de ingebruikneming van de deur of het schuimvormende product moeten overgaan tot een grondige controle; deze omvat :

een visuele inspectie•bij twijfel, een proef op een staal om de kwaliteit •van het product te beoordelen. Deze proef kan gebaseerd zijn op de richtlijnen uit bijlage A van het Technisch Rapport EOTA TR 024 [46]. De proefmethoden maken het mogelijk de ver-houding en/of expansiedruk van het onderzochte schuimvormende product te bepalen.

Dit rapport bevat eveneens een aantal richtlijnen waarmee het mogelijk is over te gaan tot de voor-afgaande beoordeling van de duurzaamheid van dit type product (ingewerkt of geplaatst in een deur).

Als de inspectieresultaten ongunstig zijn, dient men :

het beschadigde product te vervangen (zo mo-•gelijk, rekening houdend met de opstelling van de deur)over te gaan tot de vervanging van het deel van de •brandwerende deur waarin het schuimvormende product zich bevindt.

63 TV 234 – Juni 2008

1. Blasco M.Akoestische problematiek van deuren (Uit de praktijk). Brussel, WTCB-Tijdschrift, nr. 1, maart 2000.

2. Brüls A. en Vandevelde P.Brandveiligheid in gebouwen. Deel 1 : passieve beveiliging. Gent, ISIB (Institut de Sécurité Incendie – Instituut voor Brandveiligheid), mei 2000.

3. Bureau voor NormalisatieNBN 713-020 Beveiliging tegen brand. Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelemen-ten. Weerstand tegen brand van bouwelemen-ten. Brussel, NBN, 1968.

4. Bureau voor NormalisatieNBN B 24-401 Uitvoering van metselwerk. Brussel, NBN, 1981.

5. Bureau voor NormalisatieNBN EN 81-58 Veiligheidsregels voor het vervaardigen en het aanbrengen van liften. Onderzoek en beproevingen. Deel 58 : beproe-ving van brandwerendheid van schachtdeuren. Brussel, NBN, 2003.

6. Bureau voor NormalisatieNBN EN 947 Scharnierende of draaideuren. Bepaling van de weerstand tegen verticale belasting. Brussel, NBN, 1999.

7. Bureau voor NormalisatieNBN EN 948 Scharnierende of taatsdeuren. Bepaling van de weerstand tegen statische torsie. Brussel, NBN, 1999.

8. Bureau voor NormalisatieNBN EN 949 Ramen en gordijnmuren, deu-ren, zonneschermen en luiken. Weerstand van deuren tegen stoten met een zacht en zwaar lichaam. Brussel, NBN, 1999.

9. Bureau voor NormalisatieNBN EN 950 Deurbladen. Bepaling van de

lIteratuurlIjSt

weerstand tegen stoten met een zwaar lichaam. Brussel, NBN, 1999.

10. Bureau voor NormalisatieNBN EN 951 Deurbladen. Meetmethode voor hoogte, breedte, dikte en haaksheid. Brussel, NBN, 1999.

11. Bureau voor NormalisatieNBN EN 952 Deurbladen. Algemene en plaatselijke vlakheid. Meetmethode. Brussel, NBN, 1999.

12. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1026 Ramen en deuren. Luchtdoor-latendheid. Beproevingsmethode. Brussel, NBN, 2000.

13. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1121 Deuren. Gedrag bij plaatsing tussen twee verschillende klimaten. Beproe-vingsmethode. Brussel, NBN, 2000.

14. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1154-A1 Hang- en sluitwerk. Deur-drangers. Eisen en beproevingsmethoden. Brussel, NBN, 2003.

15. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1155 Hang- en sluitwerk. Elektrische open-standhouders voor draaideuren. Eisen en beproevingsmethoden. Brussel, NBN, 1997.

16. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1191 Ramen en deuren. Bestandheid tegen herhaald openen en sluiten. Beproevings-methode. Brussel, NBN, 2000.

17. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1192 Deuren. Classificatie van sterkte-eisen. Brussel, NBN, 2000.

18. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1363-1 Vuurweerstandsproe-ven. Deel 1 : algemene eisen. Brussel, NBN, 1999.

64 TV 234 – Juni 2008

19. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1364-1 Vuurweerstandsproeven voor niet-dragende bouwdelen. Deel 1 : wanden. Brussel, NBN, 1999.

20. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1522 Ramen, deuren en luiken. Ko-gelwerendheid. Eisen en classificatie. Brussel, NBN, 1999.

21. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1529 Deurbladen. Hoogte, breedte, dikte en haaksheid. Tolerantieklassen. Brussel, NBN, 2000.

22. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1530 Deurbladen. Algemene en plaatselijke vlakheid. Tolerantieklassen. Brus-sel, NBN, 2000.

23. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1634-1 Vuurweerstandsproeven voor-deuren en afsluitinrichtingen. Deel 1 : brand-deuren en -luiken. Brussel, NBN, 2000.

24. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1634-3 Vuurweerstandsproeven voor deuren en luiken. Deel 3 : rookbe-heersingsdeuren en -luiken. Brussel, NBN, 2004.

25. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12046-2 Bedieningskrachten. Be-proevingsmethode. Deel 2 : deuren. Brussel, NBN, 2000.

26. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12207 Ramen en deuren. Luchtdoor-latendheid. Classificatie. Brussel, NBN, 2000.

27. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12217 Deuren. Bedieningskrachten. Eisen en classificatie. Brussel, NBN, 2004.

28. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12400 Ramen en deuren. Mecha-nische duurzaamheid. Eisen en classificatie. Brussel, NBN, 2002.

29. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12412-2 Ramen, deuren en luiken. Bepaling van de warmteoverdrachtscoëfficiënt met de warmtekastmethode. Deel 2 : kozijnen. Brussel, NBN, 2003.

30. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12519 Ramen en deuren. Termino-logie. Brussel, NBN, 2004.

31. Bureau voor NormalisatieNBN EN 13241-1 Industriële, commerciële en garagedeuren en -poorten. Productnorm. Deel 1 : producten zonder brand- of rookwe-rende kenmerken. Brussel, NBN, 2003.

32. Bureau voor NormalisatieNBN EN 13501-1 Brandclassificatie van bouw-producten en bouwdelen. Deel 1 : classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag. Brussel, NBN, 2007.

33. Bureau voor NormalisatieNBN EN 13501-2 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen. Deel 2 : clas-sificatie gebruik makend van gegevens van brandweerstandsproeven, met uitsluiting van producten voor gebruik in ventilatiesystemen. Brussel, NBN, 2004.

34. Bureau voor NormalisatieNBN EN 14351-1 Ramen en deuren. Product-norm, prestatie-eisen. Deel 1 : ramen en deuren zonder brand- en rookwerende eigenschappen. Brussel, NBN, 2006.

35. Bureau voor NormalisatieNBN EN 14600 Deuren en beweegbare ra-men met brandwerende en/of rookweerstand-kenmerken. Eisen en classificatie. Brussel, NBN, 2005.

36. Bureau voor NormalisatieNBN ENV 1627 Ramen, deuren en luiken. Inbraakwerendheid. Eisen en indeling. Brussel, NBN, 1999.

37. Bureau voor NormalisatieNBN ENV 1628 Ramen, deuren en luiken. Inbraakwerendheid. Beproevingsmethode voor de bepaling van de weerstand onder statische belasting. Brussel, NBN, 1999.

38. Bureau voor NormalisatieNBN ENV 1629 Ramen, deuren en luiken. In-braakwerendheid. Beproevingsmethode voor de bepaling van de weerstand onder dynamische belasting. Brussel, NBN, 1999.

39. Bureau voor NormalisatieNBN ENV 1630 Ramen, deuren en luiken. Inbraakwerendheid. Beproevingsmethode voor de bepaling van de weerstand tegen manuele inbraakpogingen. Brussel, NBN, 1999.

40. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 10077-1 Thermische eigenschap-pen van ramen, deuren en luiken. Berekening van de warmtedoorgangscoëfficiënt. Deel 1 :

65 TV 234 – Juni 2008

algemeen (ISO 10077-1:2006). Brussel, NBN, 2006.

41. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 10077-2 Thermische eigen-schappen van ramen, deuren en luiken. Be-rekening van de warmtedoorgangscoëfficiënt. Deel 2 : numerieke methode voor kozijnen (ISO 10077-2:2003). Brussel, NBN, 2003.

42. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO/IEC 17025 Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibra-tielaboratoria. Brussel, NBN, 2005.

43. Bureau voor NormalisatieNBN S 01-400-1 Akoestische criteria voor woongebouwen. Brussel, NBN, 2007.

44. Bureau voor NormalisatieNBN S 21-204 Brandbeveiliging van de ge-bouwen. Schoolgebouwen. Algemene eisen en reactie bij brand. Brussel, NBN, 1982.

45. Bureau voor NormalisatieNBN S 21-205 Brandbeveiliging van de ge-bouwen. Hotels en gelijkaardige inrichtingen. Algemene eisen. Brussel, NBN, 1992.

46. European Organisation for Technical Approv-alsCharacterisation, Aspects of Durability and Factory Production Control for Reactive Ma-terials, Components and Products. Brussel, EOTA, Technisch Rapport TR 024, novem-ber 2006.

47. Europees Comité voor NormalisatieprEN 13241-2 Industrial, commercial and ga-Industrial, commercial and ga-rage doors and gates. Product Standard. Part 2 : products with fire resistance or smoke control characteristics. Brussel, CEN, s.d.

48. Europees Comité voor NormalisatieprEN 14351-2 Windows and pedestrian door sets. Product Standard. Part 2 : internal pedestrian doorsets without resistance to fire characteristics. Brussel, CEN, s.d.

49. Europees Comité voor NormalisatieprEN 14351-3 Windows and pedestrian doorsets. Product Standard. Part 3 : products with resistance to fire and external fire charac-teristics. Brussel, CEN, s.d.

50. Europees Comité voor NormalisatieprEN 15269-1 Extended application of test results for fire resistance for doorsets and shut-ter assemblies. For doors and shutters. Part 1 :

general requirements for fire resistance. Brus-. Brus-sel, CEN, 2005.

51. Europees Comité voor NormalisatieprEN 15269-2 Extended application of test re-sults for fire resistance for doorsets and shutter assemblies. For doors and shutters. Part 2 : steel hinged and pivoted doorsets. Brussel, CEN, 2005.

52. Europees Comité voor NormalisatieprEN 15269-3 Extended application of test results for fire resistance for doorsets and shutter assemblies. Part 3 : timber hinged and pivoted doorsets. Brussel, CEN, 2005.

53. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Za-kenWet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechte-lijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 20 septem-ber 1979.

54. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Za-kenKoninklijk besluit van 6 november 1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waaraan ziekenhuizen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 11 januari 1980 (+ erratum van 6 okto-ber 1989).

55. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Za-kenKoninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststel-ling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 26 april 1995.

56. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Za-kenKoninklijk besluit van 19 december 1997 tot wij-ziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 30 december 1997.

57. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Za-kenKoninklijk besluit van 4 april 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preven-tie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatblad van 5 mei 2003.

66 TV 234 – Juni 2008

58. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Za-kenKoninklijk besluit van 13 juni 2007 tot wijzi-ging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatblad van 18 juli 2007.

59. Federale Overheidsdienst EconomieSTS 36 Metaalschrijnwerk. Vensters, lichte ge-vels en omlijstingen. Brussel, FOD Economie, Afdeling Kwaliteit en Innovatie, Eengemaakte Technische Specificaties, 1980.

60. Federale Overheidsdienst EconomieSTS 53 Deuren. Brussel, FOD Economie, Afdeling Kwaliteit en Innovatie, Eengemaakte Technische Specificaties, 1990.

61. Federale Overheidsdienst EconomieSTS 53.1 Residentiële deuren. Brussel, FOD Economie, Afdeling Kwaliteit en Innovatie, Eengemaakte Technische Specificaties, 2006.

62. Franse GemeenschapBesluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 december 1990 hou-dende vaststelling van de modaliteiten en van de procedure voor het bekomen van het veiligheidsattest voor de logiesverstrekkende inrichtingen die op 1 januari 1991 bestaan en houdende vaststelling van de veiligheidsnormen inzake brandbeveiliging die specifiek zijn voor deze logiesverstrekkende inrichtingen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 21 juni 1991.

63. International Organization for StandardizationISO 834-8 Fire-resistance tests. Elements of building construction. Part 8 : specific require-ments for non-loadbearing vertical separating elements. Genève, ISO, 2002.

64. Martin Y., Dupont E., Michaux B. en Dekens G.CE-markering van ramen en deuren voor voetgangers. Brussel, WTCB-Dossiers, nr. 2, Katern 1, 2006.

65. Martin Y. en Spehl P.De invloed van wanddoorvoeringen op de brandweerstand. Brussel, WTCB-Dossiers, nr. 3, Katern 2, 2004.

66. Ministerie van Communicatie en Infrastruc-tuurKoninklijk Besluit van 19 augustus 1998 betref-fende de voor de bouw bestemde producten. Brus-sel, Belgisch Staatsblad van 11 september 1998.

67. National Fire Protection AssociationNFPA 80A Recommended Practice for Protec-tion of Buildings from Exterior Fire Exposures. Quincy (Massachusetts, USA), National Fire Protection Association, 2007.

68. Teirlinck S.Brandweerstand : Europees versus NBN 713-020. Brussel, Staalinfocentrum, Oplei-ding ‘Brandveilig bouwen met staal’, mei-juni 2006.

69. Vandevelde P., Brüls A., Van Wesemael E. en Poppe P.Opleidingscursus. Certificatie plaatsers van brandwerende deuren. Gent, ISIB (Institut de Sécurité Incendie – Instituut voor Brandveilig-heid) – BCQS (Belgian Construction Quality Society) – Bois 2000 – OCH (Opleidingscen-Bois 2000 – OCH (Opleidingscen- 2000 – OCH (Opleidingscen-trum Hout), 2005.

70. Vitse P., Vandevelde P. en Jacquemyn T.Europese testmethoden en classificatie van de brandreactie van bouwproducten. Deel 1 : over-zicht en stand van zaken. Brussel, WTCB-Tijd-schrift, zomer 2003.

71. Vitse P. en Winnepenninckx E.De gecombineerde CE-markering voor in-dustriële, commerciële en residentiële poor-ten. Brussel, WTCB-Dossiers, nr. 3, Ka-tern 3, 2004.

72. Vlaams Ministerie van Werkgelegenheid en ToerismeBesluit van de Vlaamse Regering van 27 ja-nuari 1988 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan de logiesver-strekkende bedrijven moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 27 mei 1988.

73. Vlaams Ministerie van Werkgelegenheid en ToerismeBesluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 1988 tot vaststelling van de specifieke brandveilig-heidsnormen waaraan de logiesverstrekkende bedrijven moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 15 augustus 2002.

74. Vlaams Ministerie van Werkgelegenheid en ToerismeBesluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 1988 tot vaststel-ling van de specifieke brandveiligheids-

67 TV 234 – Juni 2008

normen waaraan de logiesverstrekkende bedrijven moeten voldoen. Brussel, Bel-gisch Staatsblad van 26 augustus2003.

75. Waals Ministerie van Economie, KMO, Onder-zoek en Nieuwe TechnologieënBesluit van de Waalse Regering van 13 sep-tember 2001 tot wijziging van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 december 1990 houdende vaststelling van de modaliteiten en van de procedure voor het bekomen van het veiligheidsattest voor de logiesverstrekkende inrichtingen die op 1 janu-ari 1991 bestaan en houdende vaststelling van de veiligheidsnormen inzake brandbeveiliging die specifiek zijn voor deze logiesverstrekkende inrichtingen. Brussel, Belgisch Staatsblad van 29 september 2001.

76. Waals Ministerie van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en ToerismeBesluit van de Waalse Regering van 9 decem-ber 2004 tot uitvoering van het decreet van 18 december 2003 betreffende de toeristische logiesverstrekkende inrichtingen. Brussel, Bel-gisch Staatsblad van 2 februari 2005.

77. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfBinnenvloeren van natuursteen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 213, 1999.

78. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfCementgebonden bedrijfsvloeren. Brus-sel , WTCB, Technische Voorlichting, nr. 204, 1997.

79. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfDekvloeren. Deel 1 : materialen, prestaties, keu-

ring. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 189, 1993.

80. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfDekvloeren. Deel 2 : uitvoering. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 193, 1994.

81. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfHarsgebonden bedrijfsvloeren. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 216, 2000.

82. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfHouten vloerbedekkingen : plankenvloeren, parketten en houtfineervloeren. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 218, 2000.

83. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfLeidraad voor de goede uitvoering van brand-werend binnenschrijnwerk. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 185, 1992.

84. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfLichte binnenwanden. Brussel, WTCB, Tech-nische Voorlichting, nr. 233, 2007.

85. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfOnderhoud van brandwerende deuren. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 226, 2003.

86. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfVerhoogde vloeren. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 230, 2006.

verantwoordelijke uitgever : Carlo de pauwwtCb, lombardstraat 42

1000 bruSSel

drukkerij : Claes printing Nv

proefstationavenue pierre holoffe 21b-1342 limelette02/655 77 1102/653 07 29

onderzoek & Innovatielaboratoriavormingdocumentatiebibliotheek

l I M e l e t t e

kantorenlozenberg nr. 7b-1932 Sint-Stevens-woluwe(zaventem)02/716 42 1102/725 32 12

technisch advies - Communicatie - Kwaliteittoegepaste informatica bouwplanningtechniekenontwikkeling & valorisatie

publicaties02/529 81 0002/529 81 10

z a v e N t e M

maatschappelijke zetellombardstraat 42b-1000 brussel

e-mail : [email protected] directie

02/502 66 9002/502 81 80

b r u S S e l