Toetsingskader: eindrapport

85
Imagine the result Toetsingskader voor het gewenste recreatieve medegebruik in bossen en natuurgebieden in functie van de ecologische draagkracht Agentschap voor Natuur en Bos Eindrapport

description

Eindrapport: Toetsingskader voor het gewenste recreatieve medegebruik in bossenen natuurgebieden in functie van de ecologische draagkracht

Transcript of Toetsingskader: eindrapport

Imagine the result

Toetsingskader voor het gewenste recreatieve medegebruik in bossen en natuurgebieden in functie van de ecologische draagkracht Agentschap voor Natuur en Bos Eindrapport

2/78

INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding tot het toetsingskader ................................................................................................................................ 3

2 Lees- en gebruikswijzer ........................................................................................................................................... 4

3 Het begrip ecologische draagkracht......................................................................................................................... 5

4 Ecologische effecten van recreatie .......................................................................................................................... 6

4.1 Kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes ....................................................................................... 6

4.2 Recreatietype .................................................................................................................................................. 9

4.3 Gebruikersfrequentie ..................................................................................................................................... 10

4.4 Omgevingscondities ...................................................................................................................................... 11

4.5 Periode van gebruik....................................................................................................................................... 11

4.6 Ruimtelijke spreiding ..................................................................................................................................... 11

5 Probleemdetectie en -prognose ............................................................................................................................. 14

6 Richtlijnen voor ecosysteemclusters ...................................................................................................................... 16

6.1 Strand en zeeduin ......................................................................................................................................... 18

6.2 Slikken en schorren....................................................................................................................................... 26

6.3 Open landbouwlandschappen incl. polders ................................................................................................... 32

6.4 Heide ............................................................................................................................................................. 40

6.5 Bos ................................................................................................................................................................ 49

6.6 Kleinschalige halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)........................................................... 57

6.7 Moeras, open water en waterlopen ............................................................................................................... 65

3/78

1 Inleiding tot het toetsingskader

Dit toetsingskader is opgemaakt als leidraad bij het beslissingsproces om het samengaan van

recreatie en natuur in het buitengebied af te wegen. In het toetsingskader wordt niet expliciet

aangegeven welke beslissing dient te worden genomen in een bepaalde situatie, er worden

enkel richtlijnen aangereikt om deze beslissing te kunnen nemen. Het toetsingskader zal dus

m.a.w. een houvast bieden om de juiste vragen te stellen om een onderbouwde beslissing te

nemen.

Doordat momenteel een dergelijk toetsingskader ontbreekt, bestaat een zekere

ongelijkwaardigheid in de benadering van afstemming tussen recreatieve en ecologische doelen.

Het opstellen van richtlijnen die een houvast bieden om de recreatieve mogelijkheden van

bossen en natuurgebieden te toetsen, drong zich daardoor op.

Dit toetsingskader beoogt dienstig te zijn op drie niveaus:

• als beslissingsondersteuning, dus als hulpmiddel voor de beheerder bij de opmaak van

de toegankelijkheidsregeling;

• als legitimering en ruggensteun voor de beheerder wanneer hij het voorstel van

toegankelijkheidsregeling wenst te bespreken met betrokken actoren;

• als instrument om de administratie toe te laten eventuele problemen te detecteren

tijdens de goedkeuringsprocedure.

Door de reikwijdte van de functie die dit toetsingskader moet vervullen, is de uitwerking

pragmatisch en laagdrempelig opgevat. Het is opgevat als een handig werkinstrument, dat op

het terrein en op bureau voor een breed publiek zijn dienst kan bewijzen. Dit werk tracht de

beschikbare kennis over het samengaan van recreatie en natuur gebald en gestructureerd weer

te geven en in een bruikbare vorm te gieten. Dit wil niet zeggen dat de vorm primeert op de

inhoud. Hoewel er in deze uitgave niet uitgebreid gerefereerd wordt naar bestaande

wetenschappelijke literatuur, ligt een wetenschappelijke onderbouwing - vanuit literatuur en

expertenoordeel - aan de grondslag van het voorliggende instrument.

Het is echter wel zo dat sommige nuances en details niet zijn meegenomen bij deze aanpak.

Dit toetsingskader zal een hulp zijn om, door overleg met alle betrokkenen, te komen tot een

weloverwogen oplossing die maatwerk biedt voor de complexiteit van deze materie.

We onderstrepen dat sociaal-maatschappelijke en economische afwegingen geen deel uitmaken

van dit toetsingskader zelf. Dit is als het ware het sausje dat tijdens het overleg tussen betrokken

actoren bovenop dient te worden gegoten en dat de uiteindelijke beslissing in deze of gene

richting kan sturen. Bedoeld overleg kan ten volle vertrekken vanuit de idee: “geef onze natuur

de aandacht die het verdient, maar zorg ook dat er voldoende gegadigden zijn om die aandacht

te blijven geven”.

Ecologische draagkracht zal dus uiteindelijk niet de enige bepalende factor zijn binnen het

beslissingsproces, maatschappelijke trends en evoluties maken hier ook deel van uit. Ook de

historische en actuele toestand (recreatiedruk, inrichting, …) van elke te beschouwen situatie zal

meespelen in de beoordeling. Ook de afstemming met beheerplanning is onvermijdelijk.

4/78

2 Lees- en gebruikswijzer

Dit toetsingskader bestaat uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstukken 3 tot 5 geven duiding bij

een aantal kernbegrippen en mechanismen die spelen bij het begrijpen van effecten van

recreatie op natuur.

In hoofdstuk 3 wordt specifiek stilgestaan bij de term ‘ecologische draagkracht’.

Daarna wordt er in hoofdstuk 4 duiding gegeven bij de ecologische effecten van recreatie en de

primaire factoren die de verstoring door recreatie beïnvloeden (kwetsbaarheid van

natuurwaarden, type recreatie, gebruikersfrequentie, omgevingscondities, periode van gebruik

en ruimtelijke spreiding).

Bij de beschouwingen aangaande de verschillende recreatievormen wordt er expliciet ingegaan

op die recreatievormen die in het toegankelijkheidsbesluit en de richtlijn inzake risicovolle

activiteiten zijn opgenomen, en waarvan het gebruik dus wettelijk kan worden geregeld.

In hoofdstuk 5 zullen voorgaande beschouwingen zich integreren tot een aantal

probleemprognoses in het samengaan van recreatie en natuur.

In hoofdstuk 6 zal vervolgens op niveau van afzonderlijke ecosysteemclusters (moerassen,

bossen, slik en schor, …) een toetsingskader worden aangereikt. Als dusdanig vormen zij een

verfijning van de algemene vuistregels die in de voorgaande paragrafen worden afgeleid. Hier

komt dan ook vrij specifieke informatie aan bod. Afhankelijk van de situatie die u te gronde wenst

te bekijken, grijpt u hierbij naar de betreffende ecosysteemfiche of –fiches.

Om dit toetsingskader in de praktijk te brengen, moet er omzichtig omgesprongen worden met

het aangeboden instrument.

Het is niet aangewezen om meteen de richtlijnen voor de aanwezige ecosysteemcluster ter hand

te nemen en rigoureus toe te passen. De complexiteit van onze bos- en natuurgebieden, en het

gecombineerd voorkomen van verschillende ecotopen en ecosystemen, verdient een

gebiedsgerichte aanpak ‘op maat’. Naast het feit dat in de praktijk vaak een mozaïek van

verschillende ecosysteemclusters zal voorkomen in eenzelfde gebied, zullen ook de

oppervlakteverhouding, de compositie, en de aanwezige soorten case-afhankelijk zijn en de

gebiedsspecifieke beslissing beïnvloeden.

Verder moet er voorbehoud gemaakt worden om het toetsingskader te hanteren voor gebieden

die intrinsiek niet toegankelijk zijn omwille van veiligheidsredenen, zoals militair domein,

drijftillen, schorren, …

5/78

Om tot een aanpak ‘op maat’ te komen moet idealiter een stappenplan doorlopen worden.

Figuur 1: Stappenplan bij toetsing ecologische draagkracht

3 Het begrip ecologische draagkracht

Reeds decennia lang hebben verscheidene methodologische denkkaders (in de internationale

literatuur benoemd als de zogenaamde management frameworks) een oplossing proberen te

bieden aan de problemen die zich binnen recreatiebeheer stellen, met name de planning van

recreatief gebruik, de selectie van de criteria bij verstoringevaluatie, monitoring etc.

Als dusdanig heeft het begrip van ecologische draagkracht pionierswerk verricht. Het begrip is

gebaseerd op de vraagstelling of het aantal gebruikers van een gebied beperkt zou moeten

worden (kwantitatieve component), in een poging om de draagkracht van een gebied niet te

overschrijden en de natuurwaarde op peil te houden (kwalitatieve component).

Het is echter gebleken dat de draagkracht niet inherent samenhangt met de ecologische

waarden van een gebied, en tevens dat ze niet eenduidig gerelateerd is aan het aantal personen

dat ergens recreëert. We kunnen met andere woorden niet eenduidig bepalen hoeveel

recreatiedruk nu net té veel is voor een bepaald gebied!

Door de contradictie tussen het begrip en zijn intuïtieve betekenis, is al langer geopperd de term

‘ecologische draagkracht’ te laten varen. Omdat de term echter sterk verweven zit in de

(inter)nationale wetgeving en het beleid, wordt het duidelijk dat we beter met deze term, ondanks

zijn gebreken, leren leven en voldoende nuancering brengen in waar dit begrip nu precies voor

staat.

In wat volgt, is er hoofdzakelijk aandacht voor het effect dat recreatie heeft op het niveau van

bepaalde (aandacht)soorten en vegetatietypes die in het gebied ter bespreking (kunnen)

voorkomen.

6/78

4 Ecologische effecten van recreatie

De totale verstoring van recreanten op de natuurlijke omgeving is het resultaat van de intensiteit

van de verstoring op een bepaalde plaats en de ruimtelijke omvang van verstoring binnen een

gebied (zie Figuur 2).

De primaire factoren die de intensiteit van de verstoring bepalen zijn de kwetsbaarheid van het

habitat (en de voorkomende soorten), het recreatietype, de frequentie van het gebruik, de

omgevingscondities en de periode van gebruik. De ruimtelijke omvang van verstoring is dan

weer eenduidig gerelateerd aan de ruimtelijke spreiding van recreatie.

Kwetsbaarheid Ruimtelijke spreiding gebruik

Recreatietype ↓

Gebruikersfrequentie → Intensiteit verstoring Ruimtelijke omvang verstoring

Omgevingscondities ↓

Periode gebruik Totale verstoring

Figuur 2: De primaire factoren die de totale hoeveelheid verstoring bepalen.

In de volgende paragrafen wordt er nader ingegaan op de primaire factoren, waarbij er

bijzondere aandacht gaat naar de kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes, en de

verstoring door verschillende recreatietypes, omdat beiden methodologisch strikt afgebakend

zijn.

4.1 Kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes

Kwetsbaarheid integreert eigenlijk de aspecten ecologische waarde van een soort of habitat en

zijn gevoeligheid zodat:

kwetsbaarheid = ecologische waarde x gevoeligheid

In theorie kan hierbij een soort of een vegetatietype zeldzaam zijn, maar niet gevoelig en dus

weinig kwetsbaar. En evenzeer kan een soort of vegetatietype gevoelig zijn maar algemeen en

dus eveneens weinig kwetsbaar. Via een zogenaamde sleutelmatrix kan, op basis van het

toekennen van een cijfer voor ecologische waarde/zeldzaamheid enerzijds en gevoeligheid

anderzijds, de kwetsbaarheid van de beschouwde soort of vegetatietype worden bepaald (zie

Tabel 1).

7/78

Tabel 1: Gehanteerde sleutelmatrix kwetsbaarheidsbepaling

Kwetsbaarheid Gevoeligheid

x 1 2 3 4 5

1 1 1 2 2 2

2 1 2 2 3 4

Ecologische waardering

3 1 2 3 4 4

Als onderbouwing van dit toetsingskader werd – op hoger beschouwde wijze – de kwetsbaarheid

van (vogel)soorten en habitats ten aanzien van recreatieve verstoring bepaald (de gehanteerde

kleurcodes worden ook verder in dit toetsingskader gehanteerd).

Deze gegevens worden als input voor de richtlijnen voor ecosysteemclusters (zie verder)

gebruikt, maar ze bieden tevens de mogelijkheid om op basis van gebiedsspecifieke informatie

(bvb. kennis over aanwezigheid van een aandachtsoort) beslissingen te onderbouwen, en

richtlijnen te verfijnen.

Voor wat betreft soorten hebben we binnen het voorliggende toetsingskader de

kwetsbaarheidsbeoordeling beperkt tot vogelsoorten (zowel broedende, trekkende en

overwinterende vogelsoorten) Het resultaat daarvan wordt weergegeven in bijlage 2. Voor

andere groepen zoals zoogdieren, reptielen & amfibieën en vissen was de selectie van

kwetsbare soorten een meer pragmatische inschatting. Hier werden op basis van

expertenoordeel kwetsbare soorten geselecteerd.

Zoals hoger weergegeven krijgen gewervelde dieren in dit toetsingskader het meeste aandacht.

Hiermee wensen we niet te stellen dat ongewervelde dieren geen effecten van recreatie zouden

ondervinden. Zo is het denkbaar dat bv. insektensoorten, die nauw verbonden zijn met

tredgevoelige vegetatie, ook hinder kunnen ondervinden. Vanuit het pragmatisch en toegankelijk

opzet van deze studie werd de focus echter gelegd op gewervelde diersoorten. Her en der in

deze handreiking komen echter wel degelijk niet gewervelde diersoorten aanbod, wanneer de

kwetsbaarheid ervan gekend is.

Hieronder wordt verdere duiding en achtergrondinformatie gegeven over de wijze hoe deze

analyse tot stand gekomen is.

Ecologische waarde

De ecologische waarde is, zoals hoger aangegeven, één van de twee factoren die uiteindelijk de

kwetsbaarheid bepalen. De ecologische waarde wordt vaak met de zeldzaamheid

vereenzelvigd. Voor faunasoorten is dit alvast een courante praktijk.

De zeldzaamheid van faunasoorten binnen de beschouwde groepen is voldoende bekend in

Vlaanderen. Vanuit de verspreidingsgegevens en door vergelijking met het voorkomen in het

verleden zijn rode lijstsoorten bepaald. Deze staan in rechtstreeks verband met de

zeldzaamheid van soorten. Waar mogelijk werd de zeldzaamheid echter gebaseerd op basis van

het kwantitatief voorkomen van soorten in Vlaanderen (aantallen, percentage van de hokken

waarin een soort voorkomt, areaal leefgebied, …).

8/78

• Broedvogels Voor broedvogels is hiervoor teruggegrepen naar de Atlas van de

Vlaamse Broedvogels 2000-2002 (Vermeersch e.a., 2004) waarin per soort

aantalschattingen op Vlaams niveau zijn opgenomen. Onderstaande

zeldzaamheidsklasses worden gehanteerd:

Populatieschatting

(broedparen)

Zeldzaamheid Zeldzaamheidsklasse

< 100 Uiterst zeldzaam 3

101-500 Zeldzaam

501-5000 Matig zeldzaam

2

5001-10.000 Vrij algemeen

> 10.000 Algemeen

1

• Overwinterende vogels. Voor de zeldzaamheid van overwinterende vogels werd

beroep gedaan op de rapportering van wintervogeltellingen door het INBO

• Amfibieën & reptielen. Verspreiding van amfibieën en reptielen in Vlaanderen

(Bauwens & Claus, 1996)

• Zoogdieren. Zoogdieren in Vlaanderen (Verkem e.a., 2003)

Voor vegetatietypes dient de ecologische waarde verschillende aspecten te integreren: (a)

zeldzaamheid, (b) biodiversiteit, (c) natuurlijkheid en (d) biologische potenties. De biologische

waarderingskaart maakt reeds impliciet de integratie van de vier hoger genoemde factoren.

Gevoeligheid

De gevoeligheid is hierbij op te vatten als de combinatie van een maat voor de weerstand ten

aanzien van verstoring (resistentie) én de capaciteit om te herstellen na verstoring (resiliëntie).

De complete cyclus van verstoring en herstel beschouwen we als de tolerantie.

De gevoeligheid van de faunasoorten kan beschouwd worden ten aanzien van verschillende

types van verstoring. De klemtoon ligt hierbij op de vormen van directe verstoring.

De directe verstoring van fauna kan in hoofdzaak teruggebracht worden tot visuele, geluid- en

fysische verstoring (tred, nestdestructie, …). Door de reductie of vernietiging van het leefgebied,

verstoring van de reproductie of van de kolonisatiemogelijkheden kunnen negatieve effecten

aangetoond worden zoals een vermindering in het voorkomen van soorten en zelfs in hun

overlevingskansen. Indirecte verstoring komt voornamelijk voort uit achtergelaten afval en

voedsel, wat aanleiding kan geven tot een verhoging van sterftecijfers of opportuniteiten kan

9/78

bieden voor meer generalistische soorten, die tevens de competitiedruk op gevoelige soorten

verhogen.

De resultaten uit een recente publicatie van Bureau Waardenburg i.o.v. Vogelbescherming

Nederland over de ‘Verstoringsgevoeligheid van vogels’ (Krijgsveld e.a. 2008) worden

geïntegreerd in dit toetsingskader. Hierbij worden vogels gescoord op verschillende life-history

parameters die in relatie zouden staan met hun verstoringsgevoeligheid. Parameters die

aangenomen worden een invloed te hebben op die gevoeligheid zijn o.m.:

• Grootte: grote soorten zijn gevoeliger omdat ze sneller worden opgemerkt;

• Dieet: carnivore soorten worden aangenomen meer gevoelig te zijn dan omnivore en

herbivore soorten;

• Leven in groepen of niet: sociale soorten worden aangenomen gevoeliger te zijn omdat

het meest gevoelige individu de gevoeligheid van de groep beïnvloedt;

• Beschikbaarheid van het biotoop: soorten die slechts gebonden zijn aan een beperkt

aantal en/of zeldzame biotopen zijn gevoeliger. Ze hebben minder mogelijkheden om

naar uit te wijken bij verstoring;

• Openheid van het landschap: soorten die gebonden zijn aan open landschappen zijn

meer gevoelig dan soorten die voorkomen in dichte vegetaties

Voor de beoordeling van de gevoeligheid van vegetatietypes ligt de focus op de gevoeligheid

ten aanzien van fysische verstoring (tredverstoring) door recreatie. Het is al langer geweten dat

hier ook langetermijnseffecten optreden, aangezien meer tolerante soorten de gevoelige soorten

wegconcurreren, zodat typische tredvegetaties ontstaan. Door een gebrek aan

wetenschappelijke literatuur over de gevoeligheid van alle in Vlaanderen aanwezige

vegetatietypes, vallen we hier terug op fragmentarisch onderzoek en expertenoordel.

4.2 Recreatietype

Bij de beoordeling van recreatietypes wordt er een selectie van recreatietypes in beschouwing

genomen, waarvoor het gebruik wettelijk geregeld is. Voor voetgangers (= wandelaars, joggers,

fietsers jonger dan 9 jaar, rolstoelgebruikers, segways i.e. elektrische rolwagens voor personen

met een beperkte mobiliteit) geldt een principiële toegang op alle wegen, tenzij de toegang wordt

verboden. Voor gemotoriseerde recreatie (quad, motorcross, 4x4) geldt een algemeen verbod.

Indien men andere vormen van recreatief medegebruik wil toestaan op regelmatige basis voor

het grote publiek, dan kan dit enkel via de opmaak en goedkeuring van een

toegankelijkheidsregeling.

In de toegankelijkheidsregeling kan de toegankelijkheid op de wegen geregeld worden voor

wandelaars, fietsers, ruiters en bestuurders van gespannen. Voor voetgangers kan ook de

toegankelijkheid buiten de wegen toegestaan worden. Daartoe bakent de

toegankelijkheidsregeling één of meer van de volgende zones af: speelzone, hondenzone,

bivakzone en vrij toegankelijke zone.

De toegankelijkheidsregeling kan tevens de toegankelijkheid regelen op de stilstaande wateren

en de niet-gecatalogeerde waterlopen en hun oevers voor vissers, zwemmers, schaatsers,

duikers, kajakkers, zeilers, roeiers en surfers.

10/78

Daarnaast kunnen er ook occasionele en risicovolle activiteiten gecatalogeerd worden, waarvan

de toegankelijkheid bij machtiging geregeld wordt.

Occasionele activiteiten vinden in principe alleen uitzonderlijk plaats, dus beperkt in de tijd of

activiteiten die voor een selecte groep worden toegestaan.

Risicovolle activiteiten kunnen door hun aard of omvang schade teweegbrengen aan fauna, flora

of derden, zoals onder meer wedstrijden en activiteiten waarvoor toegangsgelden,

inschrijvingskosten of deelnamekosten worden aangerekend aan de deelnemers of aan het

publiek. (BVR, artikel 1, 18°). De typering van de activiteit (met inbegrip van wedstrijden en

activiteiten waarvoor toegangsgelden, inschrijvingskosten of deelnamekosten worden

aangerekend aan de deelnemers of aan het publiek) is hierbij gebaseerd op het gegeven of er al

dan niet gebruik gemaakt wordt van reeds opengestelde wegen (hetzij principieel hetzij specifiek

via de toegankelijkheidsregeling), zo ja, in combinatie met het vooropgesteld (geschatte) aantal

deelnemers en toeschouwers. Een echte toetsing tot al dan niet machtigen van de risicovolle

activiteit gebeurt op basis van de specifieke kenmerken van het gebied.

De intensiteit van de verstoring wordt per recreatietype ingeschat op basis van de

geluidsproductie, de onvoorspelbaarheid en verblijfsduur van de recreanten (zie bijlage 2). Er

zijn verschillen tussen de impliciete verstoring van de verschillende types recreatief gebruik,

maar logischerwijs houden deze verschillen ook verband met het gedrag van bepaalde

gebruikers. De keuze van aangepaste infrastructuur, sensibilisering en handhaving kan in een

aantal gevallen mogelijkheden bieden om de verstoring te reduceren.

4.3 Gebruikersfrequentie

Hierna gaan we nader in op de resterende factoren, waarbij we starten met de invloed van de

gebruikersfrequentie. Een belangrijke vraagstelling in de effectbeoordeling van recreatie is de

beschrijving van de relatie tussen de gebruikersfrequentie en de hoeveelheid verstoring. Er

bestaat algemene consensus over het feit dat een toename in gebruikersfrequentie ook leidt tot

een toename in de hoeveelheid verstoring. Het is echter moeilijker die relatie exact te

beschrijven. Het meeste onderzoek wijst op een niet-lineaire relatie tussen gebruikersfrequentie

en verstoring, namelijk een curvilineaire relatie (Figuur 3), die afbuigt bij hogere

gebruiksintensiteiten. Dit betekent dat een bepaalde toename in recreatiedruk niet steeds voor

een evenredige toename aan verstoring zorgt. Het effect van een toename neemt dus af bij

hogere gebruikersfrequentie. Het moet beklemtoond worden dat het effect van een nieuwe

verstoring het grootste effect heeft.

De relatie heeft ook tot gevolg dat acties met het oog op het reduceren van de

gebruikersfrequentie (bvb. door het reduceren van parkeergelegenheid) contraproductief kan

werken, omdat de recreanten zich simpelweg meer zullen verspreiden dan initieel het geval was

en waardoor dus ook de totale verstoring zal toenemen.

De moeilijkheid om deze relatie te doorgronden maakt dat het zo moeilijk is beslissingen inzake

recreatief gebruik te nemen. Aangezien de toename aan verstoring het grootst is bij een initiële

toename in gebruikersfrequentie, pleit deze relatie er wel eenduidig voor om zones te behouden

of te voorzien die integraal gevrijwaard worden van recreatieve verstoring. Zeker als zeer

verstoringsgevoelige soorten tot doel worden gesteld.

11/78

Figuur 3: Theoretische relatie tussen gebruikersfrequentie en de totale verstoring door recreatie.

4.4 Omgevingscondities

De mogelijkheid van een habitat om recreatieve verstoring te weerstaan wordt grotendeels

bepaald door de omgevingscondities. De relevante omgevingscondities zijn de bodem

(compactiegevoeligheid), de vochttoestand en het reliëf (erosiegevoeligheid). De invloed van

deze ecosysteemvariabelen op de gevoeligheid van een bepaalde site is echter zeer complex.

Een locatie kan bijvoorbeeld gevoelig zijn voor een bepaald type gebruik en uiterst resistent

tegen een andere vorm. Net zoals bij de evaluatie van de gevoeligheid van soorten moet een

maat voor de weerstand ten aanzien van verstoring (resistentie) én de capaciteit om te

herstellen na verstoring (resiliëntie) geïntegreerd worden. Hoewel bijvoorbeeld verschillende

bodemtypes al bij lage bezoekersintensiteiten zichtbaar verstoord zijn (beperkte resistentie), kan

hun vermogen om te herstellen drastisch verschillen (variatie in resiliëntie).

4.5 Periode van gebruik

In relatie tot deze problematiek staat tevens de periode van gebruik. De temporele spreiding

beïnvloedt aldus ook de intensiteit van verstoring. Sommige faunasoorten zijn immers gevoeliger

voor verstoring in een bepaalde periode (bvb. broedperiode), bepaalde habitats zijn dan weer

gevoeliger voor verstoring tijdens vochtige periodes.

4.6 Ruimtelijke spreiding

Het dilemma tussen het spreiden of concentreren van recreatie is afhankelijk van de respons

van gebruikersfrequentie en ruimtelijke spreiding op veranderingen in recreantenspreiding. In

tegenstelling tot de relatie tussen gebruikersfrequentie en de verstoring (Figuur 3), verhoudt de

relatie tussen ruimtelijke spreiding en verstoring zich wel lineair. Dit maakt het mogelijk enkele

eenduidige principes naar voren te schuiven, in functie van de aanwezige ecologische waarden

en het te verwachten of wenselijke recreatief gebruik.

12/78

Figuur 4: Theoretische relatie tussen ruimtelijke spreiding en de totale verstoring door recreatie.

Concentratie

Omwille van de lineaire relatie tussen ruimtelijke spreiding en verstoring wordt recreatie sowieso

preferentieel op paden geconcentreerd.

Ook is het steeds aangewezen om gebieden toegankelijk te stellen via een beperkt aantal

toegangspunten. Hierdoor zal het grootste deel van de recreatie zich ruimtelijk beperken tot de

directe omgeving van deze recreatieve poorten. Werken met onthaalcentra is in dat kader

steeds aan te bevelen.

Concentreren is als principe zeker een aanrader in intensief bezochte gebieden maar wellicht

ook in minder ontsloten gebieden. Immers, zoals reeds aangegeven in § 4.3. kunnen eerder

beperkte aantallen bezoekers voor bepaalde natuurwaarden reeds in wezenlijke effecten

resulteren. Struinnatuur is enkel te overwegen indien de kwetsbaarheid van het habitat en de

soorten sowieso beperkt is.

Ontoegankelijk stellen

Het ontoegankelijk stellen van bestaande paden en/of gebieden, is een drastische maar

noodzakelijke ingreep, waar verstoring niet verzoenbaar is met de ecologische doelstellingen

en/of het daartoe ingestelde beheer.

De aanwezigheid of het potentieel voorkomen van kwetsbare soorten kan reeds gehypothekeerd

worden door zeer beperkte hoeveelheden aan verstoring. Verstoring in kleine gebieden, die

sowieso al maar kleine populaties herbergen, kan dan ook leiden tot lokaal uitsterven.

Anderzijds kunnen natuurstreefbeelden ook onverzoenbaar zijn met recreatie omdat de

toegankelijkheid fysiek onmogelijk wordt vanuit veiligheidsoverwegingen: dood staand hout,

overstromingsgebieden, slikken en schorren, wachtbekkens, …

Zonering

Zonering houdt in dat functies in zekere mate ruimtelijk gescheiden worden. Dit betekent niet dat

de uitbouw van een recreatief aanbod sowieso impliceert dat er geen andere functies

combineerbaar zijn. Het houdt wel in dat het uitrustingsniveau aangepast wordt aan de accenten

die vanuit bewuste beheeropties plaatselijk gelegd worden. Zodoende worden er prioritaire

ecologische zones afgebakend, waar het recreatief medegebruik preferentieel niet in plaatsvindt.

13/78

Inrichting recreatieve poorten

Het betreft hier geen poort in de strikte zin van het woord. Een recreatieve poort is een publieke

en vlot toegankelijke plaats waar een contact van de bezoeker met het gebied gerealiseerd

wordt. Het doel van een recreatieve poort is het ontlasten van de recreatieve druk op de

kwetsbare kernen van bos- of natuurgebieden. Hierbij moeten we wel beklemtonen dat de poort

moet ingericht worden in relatie tot het gewenste gebruik, aangezien de inrichting ook tot

bijkomende druk kan leiden.

Een poort zorgt echter, onafhankelijk van de schaal en omvang van de infrastructuur, voor een

geleiding en concentratie van de recreatieve activiteiten. Daarnaast vervult de poort ook een

onthaalfunctie. Niet elke poort heeft echter dezelfde voorzieningen. De invulling van een

recreatieve poort is afhankelijk van het type gebied, de bestaande situatie, de natuurwaarden in

de omgeving en de mogelijkheden die het gebied biedt en is dus maatwerk per locatie.

Afnemende geleiding

Het voorzieningenniveau inzake recreatieve infrastructuur kan aan de recreatieve poorten en in

de prioritair recreatieve zones uitgebreider aanwezig zijn. Hieronder verstaan we de

aanwezigheid van parkings, informatieborden, zit- en picknickbanken en een kwalitatieve

padenverharding. Naarmate je verder van deze zones weg beweegt, zal het

voorzieningenniveau dalen, waardoor ook een groot deel van de bezoekers minder geneigd is

zich naar die locaties, die we wensen te vrijwaren van een intensieve recreatieve druk, te

begeven.

Recreatief netwerk

De realisatie van een recreatief netwerk kan leiden tot een netto reductie van het aantal paden

in een gebied, waardoor de totale verstoring afneemt. De uitbouw van een recreatief netwerk

gaat tevens uit van een vraag vanuit de gebruikerszijde of een aanbod dat men wenst te

ontwikkelen. De financiële middelen kunnen geconcentreerd worden op een meer beperkt en

vooral kwalitatief netwerk, waarbij desgewenst een functionele scheiding van verschillende

recreantentypes (wandelaars, fietsers, mountainbikers, ruiters/menners) kan gerealiseerd

worden. Logischerwijs vormt een recreatieve poort een startplaats voor verschillende typen

recreatieroutes, die binnen het recreatief netwerk ontwikkeld worden.

Naast het permanente netwerk is het wenselijk ook een preferentieel te gebruiken netwerk of

zones te ontwikkelen voor occasionele en/of risicovolle activiteiten, die bij machtiging kunnen

plaatsvinden. Op kaart weergegeven bieden ze een duidelijke communicatie naar organisatoren

waar zij hun routes kunnen uitstippelen of activiteiten organiseren.

14/78

5 Probleemdetectie en -prognose

We moeten er ons voornamelijk van bewust zijn dat significante problemen resulteren uit het

cumulatief effect van potentieel problematische situaties ten aanzien van de aangehaalde

factoren uit voorgaande paragraaf. In de onderstaande tabel worden een aantal

voorbeeldsituaties aangehaald van beperkte en aanzienlijke verstoring met betrekking tot de

aangehaalde factoren (Tabel 2). Dit zijn exemplarische voorbeelden en elk voorbeeld kan

genuanceerd worden in bepaalde omstandigheden.

Tabel 2: Niet-limitatieve lijst van situaties die de verstoring op de natuurlijke omgeving

beïnvloeden en de intensiteit aan verstoring.

Intensiteit verstoring

Beperkt Aanzienlijk

Kwetsbaarheid • Grasgedomineerde vegetaties

• Zeldzame soorten

• Overwinterende watervogels

Recreatietype • Wandelaars

• Fietsers

• Loslopende honden

• Quads

Gebruikersfrequentie • Solitair gebruik

• Occasionele activiteiten

• Grote groepen recreanten

• Risicovolle activiteiten

Omgevingscondities • Droge locaties

• Lichte bodems

• Vochtige locaties

• Zware bodems

• Hellingen

Primaire factoren

Periode gebruik • Zomer • Broedseizoen

• Winter in geval van overwinteringsgebied

Naast de verstoring van bezoekers, kunnen ook beheergerelateerde ingrepen met betrekking tot

het recreatief gebruik verstoring op een gebied veroorzaken. Zo is het duidelijk dat de aanleg

van infrastructuur een netto verstoring aanricht in de omgeving. Het aanleggen van

voorzieningen (bvb. paden) dient steeds in verhouding te staan tot de grootteorde van het

recreatief gebruik en het doel van de infrastructuur. Anders kunnen de ingrepen hun doel missen

en negatieve invloed uitoefenen. De beheerder moet aandachtig blijven voor aanpassings- en

herstelwerken, en het gebruik van duurzame materialen.

Anderzijds zijn bepaalde verstoringen door recreatie niet verenigbaar met bepaalde

natuurstreefbeelden en het hieraan gekoppelde beheer, denk maar aan de onverzoenbaarheid

van loslopende honden en begrazingsbeheer of het (terug) laten meanderen van een waterloop

door het laten omvallen van bomen en kanovaren.

Hoewel er in deze context voornamelijk gefocust wordt op de negatieve effecten van recreatie,

moeten we er ons bewust van zijn dat er soms ook positieve randeffecten kunnen optreden.

15/78

Paden en de bermen langs paden vormen bv. een eigen biotoop die de lokale variatie en

biodiversiteit kan verrijken. Sommige soorten reageren ook positief op (lichte) betreding.

Enige betreding in stuifduingebieden kan er toe bijdragen dat zo een gebied niet snel dichtgroeit

en typische planten- en diersoorten er kunnen blijven voortbestaan.

Toch blijft de grootste bezorgdheid van recreatiebeheer om de verstoring te minimaliseren,

waarbij de verstoring op fauna, flora en bodem bijzondere aandacht verdienen.

16/78

6 Richtlijnen voor ecosysteemclusters

In onderstaande paragrafen wordt er voor de volgende ecosysteemclusters richtlijnen

opgebouwd:

� Strand en zeeduin

� Slikken en schorren

� Open landbouwlandschappen

� Heide

� Bos

� Kleinschalige halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)

� Moeras en open water

De richtlijnen voor de verschillende ecosysteemclusters zijn steeds volgens een vast stramien

opgebouwd.

Ten eerste wordt het ecosysteem omschreven (definiëring). Vervolgens worden enkele

algemene beschouwingen gemaakt van de gevoeligheid van het ecosysteem voor recreatie.

Dan wordt in een overzichtelijke tabel de kwetsbaarheid van de onderliggende vegetatietypes

geduid en worden ook de kwetsbare en zeer kwetsbare diersoorten binnen het ecosysteem

opgesomd. Daarna wordt de vraag gesteld onder welke omstandigheden bijzondere aandacht

besteed dient te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik Belangrijk

onderdeel is vervolgens het oplijsten van zogenaamde ‘gouden regels’ die gehanteerd kunnen

worden om natuur en recreatie binnen het beschouwde ecosysteem op elkaar af te stemmen.

Ook worden karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem

beschouwd. Voor sommige ecosystemen werden bovendien bijzonderheden gegeven over de

kwetsbaarheid van specifieke soorten en vegetatietypes. Tot slot wordt de vraag gesteld hoe

omgegaan kan worden met de situatie waarbij recreatie plaatsvindt op plaatsen waar

verschillende ecosystemen op elkaar aansluiten of met elkaar verweven zijn.

Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare

soorten binnen dit ecosysteem: aanpak

Aan de verschillende vegetatietypes die behoren tot dit ecosysteem wordt een kleurcode

toegekend. Deze kleurcode belichaamt de kwetsbaarheid van het vegetatietype.

De kleurreferenties inzake de kwetsbaarheid van vegetatietypes verwijst naar de codering in

Tabel 1. Er wordt gebruik gemaakt van de kleurcodes blauw (niet kwetsbaar), groen (weinig

kwetsbaar), geel (kwetsbaar) en rood (zeer kwetsbaar).

De soorten die opgenomen zijn in deze tabel zijn de soorten die ingeschat worden ‘kwetsbaar’ of

‘zeer kwetsbaar’ te zijn. Deze tabel lijst dus niet alle typische soorten die aangetroffen kunnen

worden in het ecosysteem maar enkel de kwetsbare soorten.

Het is denkbaar dat het ecosysteem slechts weinig kwetsbare of zeer kwetsbare soorten bevat,

maar dat – op vlak van soorten – toch enige voorzichtigheid aan de dag moet worden gelegd in

geval van recreatieve ontsluiting. Dit kan het geval zijn als het ecosysteem vele typische, maar

minder gevoelige soorten bevat. In dit toetsingskader hebben we dit opgelost door aan de

17/78

kwetsbaarheid van (vogel)soorten een getal te koppelen (niet kwetsbaar = 1; weinig kwetsbaar -

2; kwetsbaar = 3 en zeer kwetsbaar = 4). Er wordt voor elk ecosysteem een drempelwaarde

gehanteerd. Als de optelsom van de verschillende voorkomende soorten boven de

drempelwaarde ligt is alsnog – vanuit de soortenbenadering – voorzichtigheid geboden.

We benadrukken dat het voorkomen van één of meerdere kwetsbare of zeer kwetsbare soorten

niet noodzakelijk impliceert dat verstoring door recreatie zal optreden. Net zomin zal het

overschrijden van de drempelwaarde door kwetsbaarheidsscores van voorkomende soorten op

te tellen automatisch leiden tot verstoring. Dit vademecum moet dan ook duidelijk maken welke

omstandigheden werkelijk aanleiding kunnen geven tot verstoring en hoe deze kunnen worden

voorkomen.

18/78

6.1 Strand en zeeduin

Definiëring

Strand en zeeduin zijn in principe exclusief beperkt tot de kust. Meer naar het binnenland

kunnen echter gelijkaardige ecotopen ontstaan door opspuitingen ten behoeve van

havenontwikkeling (cfr. Haven van Antwerpen). Onder dit ecosysteem wordt een hele waaier

aan ecotopen begrepen die we in de kuststreek kunnen aantreffen: zandplaten, het eigenlijke

strand, het groene strand, het hoogstrand waar embryonale duinontwikkeling start, de schaars

begroeide wandelende duinen, vastgelegde duinen, duinen met helm, duingraslanden,

mosduinen, duinpannes, duinen met struwelen en duinbossen.

Slikken en schorren sluiten hier als ecotopen vaak nauw bij aan, maar worden onder een aparte

ecosysteemcluster behandeld.

Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het

ecosysteem

Het strand is een uitgesproken open gebied waar - indien geen restricties worden voorzien -

enkel het spel van eb en vloed de toegang door de recreant stuurt. De aansluitende duinen

worden door de mens vaak als struinnatuur ervaren. Zonder specifieke maatregelen zijn ook hier

geen uitgesproken rustzones aanwezig.

Natuurwaarden gebonden aan open duinlandschappen zijn de laatste decennia sterk

achteruitgegaan. Hiervoor zijn verschillende redenen1, maar recreatie speelt een onmiskenbare

rol. Toerisme - sterk toegenomen sinds midden de jaren ‘50 van de vorige eeuw - heeft aan de

basis gelegen voor de bouw van appartementen en hotels en heeft zo het duinareaal – en dus

het leefgebied voor talrijke soorten - verkleind. Ook heeft recreatie een effect op de kwaliteit van

leefgebieden.

Broedvogels van het hoogstrand en de open duinlandschappen – zoals sternen, plevieren en

tapuiten - zijn bijvoorbeeld zeer verstoringsgevoelig. Dit is zeker een belangrijke reden waarom

vele van deze typische soorten nog slechts op enkele plaatsen voorkomen langs de Vlaamse

kustzone. Niet toevallig komen dergelijke soorten vaak wél nog tot broeden in de veel minder

toegankelijke havenzones.

Kennis over de effecten op andere diergroepen (bv. zoogdieren, amfibieën en reptielen,

ongewervelden) als gevolg van recreatief gebruik in de Vlaamse kuststrook, is fragmentair (zie

verder).

Er zijn, als gevolg van recreatief gebruik, zeker ook effecten op vegetaties. Recreatie in

duingebieden kan bv. de vegetatiesuccessie van mobiele duin (witte duin) naar vastgelegde duin

(grijze duin) sterk remmen en zelfs voorkomen. Dit bemoeilijkt de vestiging van heel wat

plantensoorten. Gezien de sterke afname van natuurlijke dynamische processen in het

duinlandschap – met verstruweling en verbossing ten nadele van het open duinlandschap als

1Enerzijds is de oppervlakte van het open duinlandschap sterk geslonken door direct ruimtebeslag bv. als

gevolg van bebouwingsprojecten en havenuitbreiding. De van nature aanwezige dynamiek in het landschap

is verder afgenomen door het actief vastleggen van duinen en het realiseren van een zeewering. Ook

begrazing in de duinen is geen klassiek gebruik meer en werkt verstruweling en verbossing in de hand.

19/78

gevolg – is dit effect misschien niet eens zo ernstig te noemen. Recreatie ‘helpt’ in zekere zin om

de vegetatiesuccessie naar gesloten duinlandschap af te remmen.

Duin- en strandgebieden zijn zeer rijk aan ongewervelde diersoorten waarvoor in regel wordt

aangenomen dat recreatie geen probleem stelt. Een uitzondering hierop zijn ongewervelden die

gebonden zijn aan ecotopen die over slechts een zeer beperkt areaal aanwezig zijn en die sterk

beïnvloed worden door de mens. Dit is van toepassing voor het vloedmerk waar het strand

machinaal wordt schoongemaakt.

Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie

kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem.

Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel

worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.

Vegetatie Kwetsbare soorten (fauna)

Zandplaten en stranden • Bij eb droogvallende zandplaten Gewone zeehond, rustende vogels

(steltlopers zoals plevieren en

strandlopers, meeuwen, eenden,

sternen, …)

Van vloedmerk tot nog niet

vastgelegde duinen

• Vloedmerk

• Embryonaal wandelende duinen2 en

groenstrand

• Wandelende duinen (‘witte duinen’).

• Bepaalde dansvliegen3

• Dwergstern, Strandplevier,

Bontbekplevier, Grote stern,

Visdief, Stormmeeuw, Kleine

mantelmeeuw

• Tapuit, Velduil

Vastgelegde duinen • Mosduinen (‘grijze duinen’)

• Droge duingraslanden

• Heischrale duingraslanden

Tapuit, Velduil

Struwelen • Duindoornstruweel

• Struwelen met Kruipwilg

2 Betreft duinen met nog een beperkte vegetatie van pioniersoorten zoals Biestarwegras en Helm. Boven de

gemiddelde hoogwaterlijn.

3 Het betreft langs de Vlaamse kust een 5-tal strandsoorten die predatoren zijn van vooral afvaleters die

leven ter hoogte van het vloedmerk (Provoost en Bonte, 2004).

20/78

Bossen • Duinbossen Kleine zilverreiger, Kwak

• Vochtige grassen- en

russenvegetaties zoals natte

duinpannes

Bergeend, Kleine plevier

Vochtige duinvalleien

• Hogere riet- en zeggenvegetaties

• Waterplantvegetaties

Woudaap, Wintertaling

In hoger staande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd

voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om

recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):

• Broedvogels: Wielewaal (2), Boompieper (2), Roodborsttapuit (2), Nachtegaal (1).

• Niet-broedende vogels: Bonte strandloper (2), Wulp (2), Tureluur (2), Scholekster (2).

De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 6 in het

broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels) en 6 buiten de broedperiode

(optelsom scores voorkomende niet-broedende vogels).

Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan

rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?

In nagenoeg alle strand- en zeeduingebieden dient rekening te worden gehouden met de

effecten van recreatie. Daarom is recreatie in feite altijd een aandachtspunt in de Vlaamse

kuststreek. Bijzondere aandacht zou besteed kunnen worden aan gebieden die voldoen aan één

of meer van onderstaande voorwaarden:

1. Aan de grotere aaneengesloten duincomplexen langs de kust;

2. Zones die in recente jaren nog regelmatig kwetsbare soorten herbergden;

3. Gebieden waar natuurherstel- en natuurinrichting op grotere schaal is uitgevoerd of

gepland waardoor nieuwe kansen ontstaan voor kwetsbare soorten.

De belangrijkste gebieden zijn dan (van west naar oost):

• De westkust (1, 2);

• Cabour (2);

• Doornpannen (1, 2) ;

• Zeebermduinen – Ter Yde (1, 3);

• Hannecartbos (1, 3);

• Oostvoorduinen (1, 2);

• IJzermonding (1, 2, 3);

• Fonteintjes (2);

21/78

• Het Sterneneiland en de Voorhaven van Zeebrugge (1, 2, 3);

• Baai van Heist (2);

• Blinkaertduinen – Oude Hazegraspolder (1);

• Zwin en Zwinbosjes (1, 2);

• Nieuwe Hazegraspolder - Willem-Leopoldpolder (1, 3).

22/78

Principes (‘gouden regels’)

Principe Wanneer? Verduidelijking principe

Zones waar gekozen wordt

voor broedende kust- en

koloniebroeders:

ontoegankelijk in

broedperiode

Zones die ‘van nature’ reeds weinig toegankelijk

zijn en/of waar recreatie zodanig kan worden

gestuurd dat verstoring effectief kan worden

uitgesloten.

Bij een gelijkmatige spreiding van recreanten is er in het druk bezochte

Vlaamse kustgebied geen ruimte voor kust- en koloniebroedvogels.

Enkel door bepaalde zones af te sluiten of – beter nog – ontoegankelijk

te maken, kunnen voor deze vogels kansen worden geboden4.

Voor zeemeeuwen, sternen en plevieren wordt een gebied best

afgesloten van begin april tot en met juli.

Dit betekent dus dat het in theorie mogelijk zou zijn om in een strand- &

duinzone zeldzame broedvogels te beogen maar datzelfde gebied in

bv. augustus nog open te stellen voor recreatie.

Voor de meeste soorten volstaat een bufferzone van 150 m tot het

broedgebied.

Recreatie sturen via een

vaste padenstructuur

In het bijzonder in embryonale duinen, het

vloedmerk (kan temporeel wel in laagseizoen),

witte duinen en grijze duinen.

Om verstoring in open duingebieden zoveel mogelijk te vermijden,

wordt recreatie best geleid over een vaste, bewegwijzerde

padenstructuur.

Recreatieve ontsluiting

aanpassen aan ligging

van goed ontwikkelde en

zeldzame vegetaties

In geval van het voorkomen of nastreven van

groenstrand, mosduinen, heischrale graslanden

en vochtige graslandvegetaties in duinvalleien.

Deze vegetaties zijn zeer zeldzaam en zeer soortenrijk. Er zijn

verschillende manieren om de recreatiedruk hier te beperken: (a)

afsluiten bepaalde deelzones en (b) ontsluiting via (uitgekiende)

padenstructuur (zonder effectief zones af te sluiten).

Afschermen van paden

ten opzichte van

omgeving

In het bijzonder in witte duinen en grijze duinen. Paden kunnen zo worden aangelegd dat de zichtbaarheid van mensen

die er gebruik van maken beperkt wordt gehouden. Dit betekent o.m.

dat duintoppen worden vermeden. Bovendien kunnen paden door

duindoornstruweel worden aangelegd. Ook het beheer kan in die zin

worden aangepast dat langs paden (of bepaalde delen ervan) houtige

4 Het optreden van gewenning van soorten als Strandplevier is niet gekend. Eilandsituaties zijn steeds de beste garantie om aan kust- en koloniebroeders de

nodige rust en veiligheid te bieden. Het beste voorbeeld is het gecreëerde vogeleiland in de Voorhaven van Zeebrugge.

23/78

vegetatie mag uitgroeien.

Aanpassen recreatieve

ontsluiting waar een

kwetsbare soort

verschijnt.

Wanneer territoriumhoudende zeer kwetsbare

soorten verschijnen zoals: Velduil, Tapuit,

Nachtzwaluw, Bontbekplevier, Strandplevier,

Dwergstern, Visdief en Grote stern

Deze soorten zijn zeer zeldzaam langs de Belgische kust en bovendien

zijn het vaak soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn. Deze soorten

genieten dus Europese bescherming.

Hoe groot het gebied moet zijn dat dient te worden afgeschermd, moet

bekeken worden naargelang de soort en de situatie.

24/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem

Recreatievorm Specificatie

Zonnebaders Vlaanderen is dicht bevolkt zodat ruwweg vanaf mei tot

september intensief strandbezoeken plaatsvinden. Vooral op

kustbroeders van jonge duinen (sternen, plevieren) heeft dit

ongetwijfeld een grote impact.

Wandelaars Op stranden en in duinen zijn wandelaars nauwelijks beperkt

in hun bewegingsruimte. Daarom is het essentieel

wandelaars te sturen en bepaalde (delen van) gebieden

(tijdelijk) af te sluiten.

Indien vrij wandelen wordt toegelaten houden mensen zich

graag op in de buitenste duinenrij (tussen strand en

duincomplex). Deze zone is vaak het belangrijkst voor

broedende kustvogels.

Wandelaars met honden Loslopende honden hebben een zeer negatieve impact in

gebieden die belangrijk zijn voor foeragerende en broedende

kustvogels zoals sternen en steltlopers. Vogels zien honden

als een bedreiging en bovendien zullen honden ook gericht

de vogels najagen. Intensieve recreatie waarbij mensen hun

honden vrij laten rondlopen is onverenigbaar met

begrazingsbeheer door schapen. Schapen kunnen door

angst opgeschrikt geraken en zelfs sterven.

Kitesurfers Kitesurfing wordt vaak aan de kust beoefend waarbij wordt

geland op het strand of in de duinen. Kitesurfing heeft een

grote impact op foeragerende vogels zoals steltlopers en

meeuwen. Door de onvoorspelbare en soms snelle

verplaatsingen door de lucht wordt het voor vogels als zeer

bedreigend ervaren (‘roofvogel’).

Windsurfers Gebiedsgebruik, onvoorspelbaarheid en snelheid zijn in hoge

mate vergelijkbaar met kitesurfing. De verstoringsimpact zou

wel kleiner zijn, i.h.b. voor foeragerende vogels.

Sportvliegtuigen Geluidsproductie, onvoorspelbaarheid, snelheid en

verblijfsduur zorgen ervoor dat dit sterk verstorend werkt. De

impact strekt zich bovendien vaak uit over een grote

oppervlakte.

25/78

Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen

Er zijn o.m. overgangen te verwachten met ecosysteem ‘slikken en schorren’. Gezien dit

eveneens erg open en kwetsbare gebieden betreft met tal van verstoringsgevoelige

vogelsoorten biedt het verplaatsen van recreatieve ontsluiting naar dat ecosysteem niet dadelijk

een oplossing. Duinen kunnen langs de landzijde grenzen aan de polders. Vaak zal de

kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden daar veel lager zijn, maar het is duidelijk dat

de belevingswaarde voor de recreant in de polders heel anders is.

26/78

6.2 Slikken en schorren

Definiëring

Onder het ecosysteem ‘slikken en schorren’ valt een waaier aan ecotopen die voorkomen langs

grote rivieren die onder invloed staan van het getij. Vaak betreft het ecotopen met een zout of

brak karakter, maar in Vlaanderen kennen we ook zoetwatergetijdegebieden bv. langs de

Schelde, de Durme en de Rupel.

Slikken bevinden zich tussen de gemiddelde hoogwaterlijn en de gemiddelde laagwaterlijn. En

komen bij elk getij dus onder water te staan. Bij laag water wordt de slik- of slijkvlakte zichtbaar.

Vegetatie valt er nauwelijks te bespeuren.

Schorren bevinden zich tussen de gemiddelde hoogwaterlijn en de springwatervloedlijn.

Uitzonderlijk komen de schorren dus onder water te staan. Zeker in zoute en brakke schorren

komt een uitbundige, gevarieerde en vaak lage vegetatie voor met een aantal karakteristieke

soorten zoals Zeeaster en Lamsoor. Zoetwaterschorren bestaan vaak uit monotone

rietvegetaties en ook in brakke schorren kunnen vegetaties evolueren in de richting van

rietvegetaties.

Onder deze definitie wordt dan ook de “buitendijkse” natuur bedoeld langs grote rivieren onder

getijdeninvloed. Ook binnendijks kunnen zich schorrenvegetaties ontwikkelen. Deze zullen we

echter behandelen onder de ‘open landbouwlandschappen’.

Rietvegetaties in getijdengebied vertonen – zeker qua avifauna – een grote overlap met de

ecotoopcluster ‘moeras en open water’ die we elders in dit toetsingskader behandelen. Voor wat

betreft deze rietvegetaties zullen we dan ook regelmatig verwijzen naar de ecotoopcluster

‘moeras en open water’.

Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het

ecosysteem

Slikken en schorren zijn niet bijzonder gevoelig aan veranderingen van vegetaties en

bodemstructuur als gevolg van (zachte) recreatie. Slikken worden in de regel van nature al niet

vaak door mensen betreden. Schorren bevatten heel wat zeldzame plantensoorten maar komen

van nature voor in een heel dynamisch milieu waarin soorten zijn aangepast aan verschillende

vormen van ‘stress’. Variatie in vochtgehalte, zoutgehalte, temperatuur hebben er toe geleid dat

planten die er voorkomen een zekere ‘weerbaarheid’ vertonen. Deze vegetaties gedijen goed

onder een begrazingsbeheer (runderen, schapen) en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat

ook een zekere betreding door (zachte) recreatie wordt verdragen. Alhoewel schorren door de

recreant ervaren worden als struinnatuur zullen recreanten er vaak paden volgen omdat de

typische plantensoorten vaak ruw of stekelig zijn wat het doorkruisen ervan bemoeilijkt. Ook al is

de gevoeligheid van dergelijke vegetaties dus misschien niet meteen zo groot, door hun

zeldzaamheid zijn ze toch te beschouwen als kwetsbaar.

Slikken en schorren hebben overwegend een open karakter. Vogels zijn hier dus van ver

zichtbaar. Ook het feit dat vogels hier vaak in grote groepen aanwezig zijn, verklaart de

kwetsbaarheid van heel wat typische soorten hier. In rietvegetaties is er verhoudingsgewijs wel

meer schuilmogelijkheid maar ook hier komen enkele zeer kwetsbare soorten voor (zie ook

ecotoopcluster ‘moeras en open water’).

27/78

Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie

kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem.

Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel

worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.

Ecotoop Vegetaties Kwetsbare soorten (fauna)

Slikken • geen In Vlaanderen voorkomende

foeragerende en rustende vogels:

Weidevogels/steltlopers: grote

groepen van soorten zoals: Kluut,

Rosse grutto, Steenloper,

Zilverplevier, Bontbekplevier,

Drieteenstrandloper,

Krombekstrandloper

Watervogels (eenden, ganzen en

zwanen): Eidereend, Bergeend,

Slobeend, Smient, Pijlstaart

Andere: Kleine zilverreiger,

Lepelaar, Zwartkopmeeuw

• Atlantische schorren

Schorren met lage vegetatie

• Zeekraalvegetaties

• Slijkgrasvegetaties

In Vlaanderen voorkomende

broedvogels:

Weidevogels/steltlopers:

Scholekster, Kluut Tureluur,

Bontbekplevier, Strandplevier

Watervogels (eenden, ganzen en

zwanen): Bergeend

Andere: Visdief, Bruine kiekendief,

Zwartkopmeeuw, Lepelaar

In Vlaanderen voorkomende

foeragerende en rustende vogels:

Weidevogels/steltlopers: Kluut,

Rosse grutto, Steenloper,

Bontbekplevier, Drieteenstrandloper,

Krombekstrandloper

Watervogels (eenden, ganzen en

zwanen): Eidereend, Bergeend,

Slobeend, Smient, Pijlstaart

Andere: Kleine zilverreiger,

Lepelaar, Zwartkopmeeuw

28/78

Schorren met rietvegetatie • Brakwaterschorren

• Zoetwaterschorren

In Vlaanderen voorkomende

broedvogels:

Reigers en Lepelaars: Lepelaar

Andere: Bruine kiekendief,

Slobeend, Zwartkopmeeuw

In Vlaanderen voorkomende

foeragerende en rustende vogels:

Watervogels (eenden, ganzen en

zwanen): Bergeend

In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare niet-broedende vogelsoorten opgesomd. Het

gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument

zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):

• Bonte strandloper (2), Wulp (2), Tureluur (2), Scholekster (2).

De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 6 buiten de

broedperiode (optelsom scores voorkomende niet-broedende vogels).

Voorkomen van typische broedvogels leidt in feite automatisch tot het in acht nemen van

voorzichtigheid.

Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan

rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?

Aangezien goed ontwikkelde slikken en schorren zeldzaam zijn is in feite altijd voorzichtigheid

geboden. Bijzondere aandacht dient in elk geval gegeven te worden in het geval van grote

aaneengesloten brakke of zoute schorren. Deze zijn betreedbaar voor de mens en kunnen

uitnodigen om gebruikt te worden als ‘struinnatuur’.

De meeste broedvogels van schorren zijn echter zeer kwetsbaar. Typische broedvogels kunnen

onder omstandigheden van veelvuldige verstoring gedurende de dag volledig uit een gebied

verdwijnen. Ook de vegetatie kan hieronder leiden wat vooral duidelijk zal zijn in de buurt van de

poorten van een makkelijk bereikbaar en veelvuldig bezocht schorrenreservaat.

Bij opkomend water kan de slikstrook langs bv. de Schelde erg smal worden en zijn

foeragerende vogels aanwezig tot vlak bij de dijken. Op dergelijke plaatsen kan de avifauna snel

verstoord worden alhoewel in geval van uitwijkmogelijkheden naar andere grote,

aaneengesloten foerageergebieden de impact op de vogelpopulaties wellicht eerder klein is.

M.a.w. zal ook de samenhang of configuratie van slik- en schorgebieden een belangrijke rol

spelen bij de kwetsbaarheid van de aanwezige avifauna.

29/78

Principes (‘gouden regels’)

Principe Wanneer? Verduidelijking principe

Slikvegetaties als

struinnatuur vermijden

Steeds Slikken komen elke dag tweemaal onder water. De snelheid waarmee

het tij opkomt kan verrassen. Het betreden van buitendijkse

slikgebieden houdt dan ook gevaren in en kan dan ook best worden

vermeden.

Zones waar gekozen wordt

voor typische

broedvogels van (lage)

schorren: ontoegankelijk

of weinig intensieve,

zachte recreatie in

broedperiode

Zoveel mogelijk maar i.h.b. voor de grotere

aaneengesloten schorrengebieden (>50 ha) waar

vaak hoge ecologische doelen worden

vooropgesteld en hoge broeddichtheden worden

beoogd.

Bij een gelijkmatige spreiding van recreanten is er in veelvuldig

bezochte schorren nauwelijks ruimte voor typische broedvogels. Enkel

door in bepaalde zones enkel een weinig intensieve, zachte recreatie

toe te laten of – beter nog – bepaalde zones volledig af te sluiten

kunnen voor deze vogels kansen worden geboden.

Voor zeemeeuwen, sternen en plevieren wordt een gebied best

afgesloten van begin april tot en met juli.

In geval dat een gebied wordt afgesloten met het oog op het creëren

van een optimaal broedgebied is het aangewezen een bufferzone in te

stellen van 150 m tot de broedplaatsen. Wanneer het schorrengebied is

bedijkt en in principe niet wordt betreden dan valt ook de nood van een

bufferzone weg. Bij de vogels treed dan gewenning op en de door

recreatie beïnvloede randzone zal beperkt zijn.

Recreatieve ontsluiting

aanpassen aan ligging

van goed ontwikkelde en

zeldzame vegetaties

In geval van het voorkomen van specifieke

vegetaties van bv. Zeekraal en Slijkgras die

voorkomen op de overgang van slik en schor, vaak

slechts over zeer kleine oppervlakken.

Deze vegetaties zijn zeer zeldzaam. Er zijn verschillende manieren om

de recreatiedruk hier te beperken: (a) afsluiten bepaalde deelzones en

(b) ontsluiting via (uitgekiende) padenstructuur (zonder effectief zones

af te sluiten).

Recreatie sturen via een

vaste padenstructuur

Steeds aangewezen in schorgebieden. Om verstoring in (lage) schorren zoveel mogelijk te vermijden, wordt

recreatie best geleid over een vaste, bewegwijzerde padenstructuur.

Rekening houden met de

kwetsbare periode

Zowel voor slikken als voor schorren Het is wenselijk dat de intensiteit van de recreatieve ontsluiting

afgestemd wordt op de periode in het jaar waarin aandachtssoorten

voorkomen.

30/78

• Voor (lage) schorren is dat van bijzonder belang voor broedende vogels in (lage) schorren: 1 april – 31 juli;

• Voor slikken is dit in feite jaarrond van belang omdat ze in de zomer foerageergebied vormen voor broedvogels op de schorren

en omdat ze ook in lente, herfst en winter grote groepen trekkende

en overwinterende vogels aantrekt.

Beperkt zicht bieden op

slik en schorgebied

Zoveel mogelijk maar i.h.b. voor de grotere

aaneengesloten schorrengebieden (>50 ha) waar

vaak hoge ecologische doelen worden

vooropgesteld en hoge broeddichtheden worden

beoogd.

De bedoeling is om de recreant wel de mogelijkheid te bieden om het

getijdenlandschap te bewonderen, maar tegelijk te zorgen dat

kwetsbare (vogel)soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via

schermen (semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….

Behoud of realisatie van

eilandsituaties

In grote slik- en schorrencomplexen waar in

principe alle typische soorten – waaronder

koloniebroeders – kunnen worden beoogd.

Verschillende soorten van het schor broeden in dichte of losse kolonies.

Zeker wanneer in de broedperiode eilanden aanwezig zijn, zullen

soorten als Kluut, Bontbekplevier, Visdief, Zwartkopmeeuw en Lepelaar

daar sterk van profiteren. De vogels weten dan dat ze onbereikbaar zijn

en er treed gewenning op.

31/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem

Recreatievorm Specificatie

Wandelaars In schorrengebieden zijn wandelaars nauwelijks beperkt in

hun bewegingsruimte. Daarom is het essentieel wandelaars

te sturen en bepaalde (delen van) gebieden (tijdelijk) af te

sluiten.

Wandelaars met honden Loslopende honden hebben een zeer negatieve impact in

gebieden die belangrijk zijn voor foeragerende en broedende

vogels zoals Kluut, Bontbekplevier, Tureluur en Bergeend.

Vogels zien honden als een bedreiging en bovendien zullen

honden ook gericht de vogels najagen. Intensieve recreatie

waarbij mensen hun honden vrij laten rondlopen is bovendien

onverenigbaar met begrazingsbeheer door schapen.

Schapen kunnen door angst opgeschrikt geraken en zelfs

sterven.

Kitesurfers Kitesurfing langs estuaria en gebieden onder invloed van het

tij heeft een grote impact op foeragerende vogels zoals

steltlopers en meeuwen. Door de onvoorspelbare en soms

snelle verplaatsingen door de lucht wordt het voor vogels als

zeer bedreigd ervaren (‘roofvogel’).

Windsurfers Gebiedsgebruik, onvoorspelbaarheid en snelheid zijn in hoge

mate vergelijkbaar met kitesurfing. De verstoringsimpact zou

wel kleiner zijn, i.h.b. voor foeragerende vogels.

Sportvliegtuigen Geluidsproductie, onvoorspelbaarheid, snelheid en

verblijfsduur zorgen ervoor dat dit sterk verstorend werkt. De

impact strekt zich bovendien vaak uit over een grote

oppervlakte.

Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen

Er zijn o.m. overgangen te verwachten met ecosysteem ‘strand en zeeduin’. Gezien dit

eveneens erg open en kwetsbare gebieden betreft met tal van verstoringsgevoelige

vogelsoorten biedt het verplaatsen van recreatieve ontsluiting hier geen oplossing. Schorren

kunnen grenzen aan de polders. Vaak zal de kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden

daar veel lager zijn maar het is duidelijk dat de belevingswaarde voor de recreant in de polders

heel anders is.

32/78

6.3 Open landbouwlandschappen incl. polders

Definiëring

Hieronder wordt grootschalig open landschap met vooral akkers en weilanden verstaan.

Vaak betreft het uitgestrekte akkerlanden (bv. op de plateaus in Haspengouw) waarnaar we

kunnen verwijzen als het typische boerenland. Anderzijds zijn ook de grote aaneengesloten

gebieden met graslanden of hooilanden, zoals we ze aantreffen in valleien of in de polders,

onder deze noemer vervat. Wat betreft deze graslanden kan het gaan om oude, fijnmazige

systemen. Het gaat hier vaak over reservaten of gebieden die ‘reservaatwaardig’ genoemd

zouden kunnen worden.

Kleine landschapselementen onder de vorm van bomenrijen, hagen en houtkanten komen hier

slechts beperkt voor. In de valleien en in de poldergraslanden kan het landschap echter

verweven voorkomen met allemaal waterelementen zoals sloten, poelen of kreken.

Er zijn her en der in het Vlaamse landschap nog landbouwgebieden die kleinschalig zijn en

waarin een dicht netwerk voorkomt van bomenrijen, hagen en houtkanten. Deze komen aan bod

onder de ecosysteemcluster “Kleinschalige halfopen gebieden (met grazige vegetaties en

KLE’s)”

Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het

ecosysteem

Het betreft een open landschap zodat zowel zachte als harde recreatievormen door diersoorten

snel worden opgemerkt. Binnen het open, agrarisch gebied komen enkele zeldzamere,

verstoringsgevoelige vogelsoorten voor. Vooral een aantal watervogels (eenden, ganzen,

zwanen), weidevogels en akkervogels verdienen bijzondere aandacht.

Naast de directe effecten van verstoring voor weidevogels – zoals verlaten van nesten – betreft

het ook indirecte effecten zoals de roof van nesten door predatoren die profiteren van de

verstoring van een vogel.

Binnen de open landbouwlandschappen leidt betreding doorgaans niet tot negatieve effecten op

ecologisch waardevolle vegetaties. Er komen binnen het open landschap wel degelijk zeldzame

vegetaties voor, maar deze zijn in regel weinig betredingsgevoelig5.

5 Zeldzamere zilverschoongraslanden, zilte graslanden (polders) en graslanden met biezen kennen

doorgaans een begrazingsbeheer zodat de meeste soorten er niet echt gevoelig zijn voor betreding.

33/78

Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen

dit ecosysteem.

Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel

worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.

Vegetatie Kwetsbare soorten (fauna)

• Graasweiden op droge gronden

(raaigraslanden en kamgraslanden)

Broedvogels: Wulp, Scholekster Droge tot vochtige

graslanden

• Poldergraslanden Broedvogels: Scholekster, Grutto,

Tureluur

Doortrekkende en overwinterende

vogels: Smient, Rietgans, Kleine

Rietgans, Kolgans, Brandgans,

Kleine zwaan

• Meeste hooilanden en hooiweiden

(glanshaverhooiland, witbolgrasland)

Broedvogels: Wulp, Kwartelkoning,

Paapje

Andere soorten: Das

• Graasweiden op natte gronden

(zilverschoongraslanden)

Broedvogels: Wulp, Scholekster,

Grutto, Zomertaling, Slobeend,

Doortrekkende en overwinterende

vogels: Smient, Rietgans, Kolgans,

Kleine zwaan, Wilde zwaan

Andere soorten: Das

• Meeste hooilanden en hooiweiden

(glanshaverhooiland,

vossenstaartgrasland)

Broedvogels: Wulp, Grutto,

Kwartelkoning, Paapje

Andere soorten: Das

• Dotterhooilanden Broedvogels: Wulp, Scholekster,

Grutto, Kwartelkoning, Zomertaling,

Slobeend, Paapje

Andere soorten: Das

Natte graslanden (vaak

grondwater beïnvloed of

regelmatig overstromend)

• Zilte weiden (polders) Broedvogels: Scholekster, Grutto,

Tureluur, Zomertaling, Slobeend,

Bergeend, Kluut

Doortrekkende en overwinterende

vogels: Smient, Kleine Rietgans,

Rietgans, Kolgans, Brandgans

34/78

Akkerland • Akkers op zandgrond en lemige

gronden

Broedvogels: Wulp, Scholekster,

Grauwe kiekendief

Doortrekkende en overwinterende

vogels: Kraanvogel

Andere soorten: Hamster

In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd

voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om

recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):

• Broedvogels: Kwartel (2), Kievit (2), Grauwe gors (2), Patrijs (2), Gele kwikstaart (2),

Graspieper (2), Veldleeuwerik (1).

De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in de

broedperiode (optelsom scores voorkomende broedende vogels).

Voorkomen van typische niet-broedende vogels leidt in feite automatisch tot het in acht nemen

van voorzichtigheid.

Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan

rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?

De aangewezen voorzichtigheid is een afweging op basis van:

1) het voorkomen van kwetsbare aandachtssoorten;

2) de (aaneensluitende) oppervlakte van het betreffend ecosysteem als een maat voor de

potentie van het gebied.

Uiteraard is er een verband tussen beide bovenstaande factoren. Soorten die grote

aaneengesloten open ruimtes behoeven zijn vaak ook relatief zeldzaam (cfr. de Wulp, Grauwe

kiekendief).

Als gidsende regel kan gesteld dat geïsoleerde agrarische gebieden met een oppervlakte kleiner

dan 100 ha6 doorgaans minder typische soorten bevatten.

In poldergraslanden en zilte graslanden zijn altijd kwetsbare soorten te verwachten en dient

steeds op een verstandige manier nagedacht worden over recreatieve ontsluiting. Dit geldt eens

te meer omdat Vlaanderen hier voor bepaalde soorten een belangrijke rol speelt als

overwinteringsgebied (Kleine rietgans, Kolgans, Kleine zwaan, Smient, …). De Oostkustpolders,

de Uitkerkse polder, het Oost-Vlaams krekengebied en de IJzervallei verdienen onze bijzondere

aandacht.

6 Deze oppervlakte is vrij groot gekozen omdat de meeste soorten zich niet ophouden in de perifere zones

van open gebieden waar zich overgangen voordoen naar woonwijken of bossen. Voor weidevogels geldt

bovendien dat de minimale territoriumgrootte vrij groot is, zeker in suboptimale broedgebieden.

35/78

Ook langs de valleien van de grote rivieren (Schelde, Maas, …) kunnen grote concentraties

voorkomen van kwetsbare soorten, zowel broedvogels als doortrekkende en overwinterende

vogels.

Toch mogen ook de grote plateaus niet vergeten worden waar zeldzame akkervogels kunnen

voorkomen. Sommige daarvan zijn uitgesproken verstoringsgevoelig (Grauwe kiekendief).

36/78

Principes (‘gouden regels’)

Principe Wanneer? Verduidelijking principe

Recreatie via bestaande

wegen en veldwegen

In geval van het voorkomen of nastreven van

(kwetsbare) weidevogels of overwinterende

eenden, ganzen en zwanen.

Door recreatie te beperken tot de bestaande wegen en veldwegen

wordt de rust in tussenliggende gebieden gegarandeerd. Er kan dan

gewenning optreden bij vogels.

Waar mogelijk bundelen

van recreatievormen

In geval van het voorkomen of nastreven van

(kwetsbare) weidevogels of overwinterende

eenden, ganzen en zwanen.

Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar

mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk

deel van het agrarisch gebied.

Toepassen principe van

zonering

In geval van het voorkomen of nastreven van

(kwetsbare) weidevogels of overwinterende

eenden, ganzen en zwanen.

Het is aangewezen dat voor bepaalde zones kwetsbare soorten

maximaal kansen krijgen en recreatie hier in zekere zin rond wordt

geleid.

Waar de meest waardevolle gebieden gelegen zijn dient geval per

geval bekeken te worden.

De dichtheid van de weginfrastructuur is één van de bepalende

factoren. Waar slechts een ijl netwerk van wegen voorkomt is er

uiteraard meer rust en komen vaak de grootste vogelconcentraties

voor.

Voor open landschappen met een relatief beperkte omvang (bv. < 100

ha) zal het vooral zaak zijn het centrale gedeelte te vrijwaren en

recreatie te sturen in de overgangszone van het open landschap met

zijn omgeving (bv. bossen en dorpen).

In een open landschap zal ook de (fijnmazige) afwisseling tussen droge

en natte zones een grote rol spelen in het verklaren van het voorkomen

van vogelconcentraties. De meest natte gebieden worden best

gemeden voor recreatieve ontsluiting.

Beperkt zicht bieden op

zones met grote

concentraties

Voor zones waar zeer grote vogelconcentraties

voorkomen.

De bedoeling is om de bezoeker wel de mogelijkheid te bieden om de

zones met grote vogelconcentraties te bewonderen, maar tegelijk te

zorgen dat kwetsbare soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via

schermen (semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….

37/78

Rekening houden met de

kwetsbare periode

In geval van het voorkomen of nastreven van

(kwetsbare) weidevogels of overwinterende

eenden, ganzen en zwanen.

Het is wenselijk dat de intensiteit van de recreatieve ontsluiting

afgestemd wordt op de periode van het jaar waarin aandachtssoorten

voorkomen.

• Broedende weidevogels: maart – juni;

• Foeragerende en overwinterende eenden, ganzen en zwanen: november – half maart.

Voor wat betreft broedende weidevogels dient rekening gehouden te

worden met het feit dat deze vaak vroeg in het voorjaar territoria gaan

verdedigen en dat de vestigingskans sterk afhangt van de

verstoringsgraad in die periode. Daarom begint de kwetsbare periode in

maart.

Recreatie sturen langs de

rand van de vallei en zo

min mogelijk dwarsen

Brede valleien met kwetsbare weidevogels of

overwinterende eenden, ganzen en zwanen.

In valleigebieden wordt recreatie best langs de valleirand gestuurd, dus

parallel met de vallei. Op die manier worden de leef- en

foerageergebieden voor kwetsbare soorten vermeden. Dwarsen van de

vallei gebeurt dus best zo min mogelijk en laat men best samensporen

met bestaande (veld)wegen.

38/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem

Recreatievorm Specificatie

Wandelaars Wandeltochten hebben de grootste impact indien (a) ze

plaatsvinden in een voor het gebied kwetsbare periode (zie

hoger) en (b) het grote groepen betreft die verspreid over een

langere periode in de dag (uren) het gebied aandoen.

Toch dient ook het effect van een beperkt gebruik (a rato van

enkele mensen per dag) niet onderschat. Voor broedende

weidevogels kan dit effecten hebben tot 500m van het

wandelpad.

Wandelaars hebben in elk geval een sterk negatieve impact

wanneer ze de paden verlaten.

Wandelaars met honden Loslopende honden hebben in agrarische gebieden een

aanzienlijke impact indien het belangrijke leefgebieden of

foerageergebieden voor vogels betreft. Dat geldt in mindere

mate ook voor wandelaars met een hond aan de leiband.

Fietsers Relatief weinig impact in agrarisch gebied aangezien de

toegang vaak beperkt is tot een ijl netwerk aan bereidbare

paden. Gezien fietsen nauwelijks lawaaihinder met zich

meebrengt en de bewegingsrichting voorspelbaar is, is

fietsen sowieso weinig verstorend.

Mountainbikers Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door

het gebruik van onverharde paden. Plaatselijk neemt

daardoor bodemerosie toe, wat op zijn beurt kan leiden tot

wildrijden (vorming parallelle of nieuwe tracés). Wildrijden

veroorzaakt rechtstreekse schade aan planten en

boomwortels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk

versterkt door de intensiteit.

Ruiters Zich snel verplaatsende ruiters in open gebieden kunnen

aanleiding geven tot verstoring van grote groepen

foeragerende vogels.

Kanovaren en vissen Water gerelateerde sporten worden in eerste instantie

behandeld binnen het ecosysteem ‘moeras en open water’.

Gezien kreken een onlosmakelijk onderdeel zijn van

bepaalde open landschappen in Vlaanderen (Oost-Vlaams

Krekengebied) verdienen kanovaren en vissen bijzondere

aandacht. Niet zozeer de effecten op natuurwaarden van de

kreken zelf maar vooral de negatieve effecten op kwetsbare

natuurwaarden in de omgeving (door auditieve en visuele

verstoring) verdienen bijzondere aandacht.

Vanuit de lucht Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig,

39/78

luchtballon) komen regelmatig voor in open

landbouwlandschappen. De zichtbaarheid en de

onvoorspelbaarheid van deze recreatievormen kunnen

aangenomen worden te leiden tot een aanzienlijke impact.

Ten aanzien van overwinterende vogels vindt opvliegen

plaats tussen 500 en 1500 m afstand en van op 250 tot 500

m hoogte.

Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?

Als broedende soort:

Soort / soortgroep Aandachtpunt

Broedende weidevogels Wellicht is Wulp het meest gevoelig. In elk geval gaan

opvliegafstanden van 300 tot 500 m. Soorten als Grutto en

Tureluur kunnen benaderd worden tot op ca. 200m.

Akkervogels Meeste soorten zijn weinig kwetsbaar. Uitzondering is Grauwe

kiekendief. In geval dat een broedgeval van deze soort gekend

is, respecteren georganiseerde tochten best een afstand van

minstens 1 km tot de nestplaats.

Als overwinterende en foeragerende soort:

Soort / soortgroep Aandachtpunt

Overwinterende zwanen (Kleine zwaan

en Wilde zwaan)

Op het land relatief weinig gevoelig en benaderbaar tot 150 à

300 m.

Overwinterende ganzen Verschillende soorten worden verstoord vanaf een afstand van

500 m

Goudplevier en Smient Kunnen benaderd worden tot op 70 à 100m. Relatief weinig

gevoelig.

Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen

In de polders en in Haspengouw worden open agrarische gebieden nauwelijks onderbroken

door andere ecosystemen zodat recreatie niet naar andere, minder kwetsbare ecosystemen kan

worden afgeleid.

In Kempense (open) agrarische gebieden kan recreatie maximaal via de randen van

(naald)bossen worden geleid zodat het centrale gedeelte van een voor verstoringsgevoelige

vogelsoorten interessant agrarisch gebied kan worden gevrijwaard.

40/78

6.4 Heide

Definiëring

Hier worden lage pioniersvegetaties en vegetaties met dwergstruiken bedoeld op voedselarme

gronden. Het betreft een open tot halfopen landschap. Er kunnen zowel uitgesproken droge

zones voorkomen (droge heide, stuifduinen) als natte tot zeer natte zones (natte heide en

vennen).

Het voorkomen is sterk gebonden aan het dagzomen van zandgronden in Vlaanderen. De

grootste gebieden komen dan ook voor in de Antwerpse en de Limburgse Kempen. In mindere

mate zijn bedoelde natuurwaarden te vinden in Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen en West-

Vlaanderen.

Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het

ecosysteem

Het betreft een open tot halfopen landschap zodat zowel zachte als harde recreatievormen door

diersoorten snel worden opgemerkt. Vooral een aantal typische vogelsoorten binnen het

heidesysteem vertonen een bijzondere kwetsbaarheid.

Heidevegetaties zijn gevoelig (droge heide) tot zeer gevoelig (vochtige heide, vastgelegde

stuifduinen) voor bodembetreding en een dicht padennetwerk en zware betredingsintensiteit

kunnen leiden tot een verarming en zelfs het volledig wegvallen van heidevegetaties (dominantie

van zandige paden).

Nagenoeg alle ecotopen binnen dit ecosysteem betreffen Europese habitattypes waarin ook veel

Europees beschermde soorten voorkomen. Daardoor dient bijzondere aandacht gegeven te

worden aan effecten van verstoring door recreatie.

41/78

Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen

dit ecosysteem.

Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel

worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.

Vegetatie Subvegetatie Aandachtssoorten (fauna)

• Ijl begroeide duinvegetaties Begroeiingen van

landduinen:

• Min of meer vastgelegde duinen,

vegetaties met korstmossen:

• Droge heidevegetaties

vogels: Tapuit, Nachtzwaluw,

Duinpieper, Klapekster

Droge heideterreinen • Bremstruwelen

• Droge heide met Struikhei

• Boomheiden

vogels: Tapuit, Nachtzwaluw,

Klapekster, Wulp, Kraanvogel,

Grauwe kiekendief, Velduil

amfibieën en reptielen: Gladde

slang, Adder

Heischrale graslanden • Droge type

• Vochtige type

vlinders: Gentiaanblauwtje,

Aardbeivlinder

paddestoelen: Diverse soorten

wasplaten

• Natte heide met Gewone dopheide

• Hoogveen

• Overgangs- en trilveen

• Slenkvegetaties

Natte heideterreinen en

venen

• Gagelstruweel

vogels: Wulp, Watersnip, Grauwe

kiekendief, Kraanvogel

vlinders: Gentiaanblauwtje

amfibieën en reptielen: Gladde

slang, Adder

Vennen & hun oevers • Voedselarme open waters en

vennen

• Slenkvegetaties

vogels: Watersnip, Geoorde fuut

diverse libellen: Gevlekte

witsnuitlibel, Noordse witsnuitlibel,

Speerwaterjuffer

In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd

voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om

recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):

• Broedvogels: Blauwborst (2), Boomleeuwerik (2), Boompieper (2), Graspieper (2),

Roodborsttapuit (2), Veldleeuwerik (1).

42/78

De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 7 in de

broedperiode (optelsom scores voorkomende broedende vogels).

Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan

rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?

De aangewezen voorzichtigheid is een afweging op basis van:

a) de variatie in natuurtypes in het ecosysteem;

b) het voorkomen van bijzondere aandachtssoorten;

c) de (aaneensluitende) oppervlakte van het betreffend ecosysteem als een maat voor de

potentie van het gebied;

d) De bestaande recreatiedruk

De eerste drie criteria zijn met elkaar gecorreleerd: hoe groter een heidegebied, des te meer

natuurtypes er voorkomen, des te meer (verstoringsgevoelige) aandachtssoorten er aanwezig

zijn. Dit neemt niet weg dat er kleine heidegebieden bestaan met een grote en fijnmazige

variatie van vegetaties en subvegetaties.

De grootte van een heidegebied, maar ook de geografische ligging bepalen vaak het al dan niet

voorkomen van bijzondere aandachtssoorten. Dit zou tot de stelling kunnen leiden dat vooral

omzichtig omgesprongen moet worden met recreatieve ontsluiting in grote, Kempense

heidegebieden (>100ha) waar zeer verstoringsgevoelige soorten kunnen voorkomen zoals

Wulp, Grauwe kiekendief en Tapuit.

Anderzijds geldt ook dat voor bepaalde bijzondere aandachtssoorten juist in de grote

heidegebieden grote, duurzame populaties voorkomen (e.g. Nachtzwaluw, Boomleeuwerik)

waar recreatie niet dadelijk leidt tot locaal uitsterven, tenminste van genoemde soorten.

Daarentegen herbergen kleinere, meer geïsoleerde heidegebieden (Oost- en West-Vlaanderen)

slechts zeer kleine populaties van genoemde soorten en zijn de populaties hier in feite

kwetsbaarder voor verstoring.

Ook de actuele recreatiedruk kan worden meegenomen om de toegelaten recreatiedruk te

bepalen. Er kan voor gekozen worden in de eerste plaats de momenteel nog rustige

heidegebieden in die staat te bewaren. Dit om kansen te geven aan verstoringsgevoelige

soorten die grote leefgebieden behoeven. Ook hier kan echter omgekeerd worden geredeneerd.

Verstoring in kleine gebieden, die sowieso al maar kleine populaties herbergen kan leiden tot

locaal uitsterven.

43/78

Principes (‘gouden regels’)

Principe Wanneer? Verduidelijking principe

Natte heiden,

veengebieden en

stuifduinen maximaal

vermijden

Indien deze vegetaties in het heidegebied

voorkomen.

Bij het uitstippelen, aanpassen of toevoegen van recreatieve routes

worden natte heidegebieden, (hoog)veengebieden en vastgelegde

stuifduinen zoveel mogelijk gemeden. Deze natuurtypen zijn zeldzamer

en in regel soortenrijker dan droge heiden en worden dus best zoveel

mogelijk (uit)gespaard.

Recreatie beperken tot

vaste padenstructuur

Steeds. Om verstoring in heidegebieden en achteruitgang van heidevegetaties

te vermijden, wordt best gewerkt met vaste, bewegwijzerde

padenstructuur7. Het gebruik van heidegebieden als struinnatuur - met

vrij toegang (los van paden) – dient te worden vermeden.

Bundelen van

recreatievormen

Steeds. Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar

mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk

deel van het heidegebied.

Rekening houden met

kwetsbaarheid van

heidegebied in periode

maart - juli

Steeds na te streven, in het bijzonder in de

grotere heidegebieden in de Kempen waar

vogelrichtlijnsoorten voorkomen.

Recreatie in de winterperiode zorgt binnen het heide-ecosysteem in

regel voor een beduidend kleinere impact dan in de

zomerperiode/broedperiode8. Het afstemmen van de recreatieve

ontsluiting op de periode van het jaar is dus te verkiezen. Er dient

rekening gehouden te worden dat broedvogels van heidegebieden vaak

vroeg in het voorjaar territoria gaan verdedigen (leeuweriken, piepers,

wulpen, roodborsttapuit) en dat de vestigingskans sterk afhangt van de

verstoringsgraad in die periode. Zones waar hoge dichtheden van deze

broedvogels wordt beoogd, worden reeds vanaf 1 maart afgesloten.

7 In geval van intensieve recreatie in een heidegebied is het ontstaan van een uitgebreid ‘illegaal’ padennetwerk soms niet te vermijden. Waar hiermee de

aantasting van (heide)vegetaties en de verstoring van vogelsoorten gevoelig vergroot, dient wel opgemerkt dat dit juist gunstig kan uitpakken ten aanzien van

thermofiele ongewervelden (spinnen, loopkevers, …).

8 Uitzondering op deze stelregel kan zijn indien een heidegebied een gekende pleisterplaats is voor Kraanvogels, Regenwulpen, Goudplevieren en Visarend

die in het vroege voorjaar en het late najaar het heidegebied aandoen.

44/78

Daarnaast dient rekening gehouden te worden met soorten die relatief

laat – nog in juli - ouderzorg vertonen (Geoorde fuut, Nachtzwaluw en

Tapuit).

Centrale deel minimaal

verstoord

Grote heidegebieden (>100 ha). Er wordt een zo volledig mogelijk ecosysteem tot doel gesteld (inclusief

verstoringsgevoelige soorten). In die situatie dient er nagestreefd te

worden dat een zo groot mogelijk gedeelte van het heidegebied niet

verstoord wordt. Recreatie in de kern van het heidegebied of in de

meest waardevolle delen is dan af te raden. Recreatie langs de randen

van het heidegebied is dan het meest aangewezen. In dat geval wordt

preferentieel de toegang beperkt over slechts een gedeelte van de

overgang bos en heide.

Zo groot mogelijk deel

van de bosrandzone

vrijwaren

Kleine heidegebieden (<30 ha). In de kleinere heidegebieden zijn de grootste natuurwaarden vaak te

vinden in de overgang van heide naar bos. De bosrandzone is immers

de geprefereerde zone waar soorten als Boomleeuwerik en

Nachtzwaluw tot broeden komen. Bovendien is ook Gladde slang

meestal hier aan te treffen Hier is het kruisen van het (kleine)

heidegebied verkiesbaar boven recreatie in de overgang tussen bos en

heide. Als stelregel kan bv. gehanteerd dat 3 van de 4 zijden van een

klein heidegebied geen recreatie plaatsvindt op de overgang heide en

bos.

Toepassen van principe

van zonering

Steeds Zonering binnen heidegebieden is een vorm van concentratie van

recreatie die gunstig kan uitpakken door het voorzien van niet

toegankelijk gestelde zones. Hierdoor weten (broed)vogels dat ze

steeds een uitwijkmogelijkheid hebben naar veilige gebieden. Hierbij

dient echter rekening gehouden te worden met (a) randverstoring van

de niet toegankelijke gebieden vanuit de toegankelijke gebieden en (b)

het gegeven dat ‘niet toegankelijke gebieden’ in de praktijk uiteindelijk

toch een zekere recreatiedruk vertonen

Enkel voor grotere gebieden heeft zonering zin (in kleinere

heidegebieden is er onvoldoende ruimte om een zone als rustgebied te

vrijwaren).

45/78

Aanpassen recreatieve

ontsluiting waar een

kwetsbare soort

verschijnt.

Wanneer territoriumhoudende zeer kwetsbare

soorten verschijnen zoals: Velduil, Tapuit,

Grauwe kiekendief, Watersnip, Klapekster

Deze soorten zijn zeer zeldzaam in heidegebieden in de Kempen zijn

het vaak soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn. Deze soorten

genieten dus Europese bescherming.

Hoe groot het gebied moet zijn dat dient te worden afgeschermd, moet

bekeken worden naargelang de soort en de situatie.

46/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem

Recreatievorm Specificatie

Wandelaars Wandeltochten, er vanuit gaand dat ze plaats vinden op

wandelpaden, hebben de grootste impact indien (a) ze

plaatsvinden in het broedseizoen en (b) het grote groepen

betreft die verspreid over een langere periode in de dag

(uren) het gebied aandoen.

Wandelaars met honden Loslopende honden hebben in heidesystemen een

aanzienlijke impact. Dat geldt in mindere mate ook voor

wandelaars met een hond aan de leiband. Ten eerste komt

dit door het talrijk voorkomen van verstoringsgevoelige

grondbroeders. Anderzijds zijn ook reptielen (hagedissen en

slangen) gevoelig voor verstoring9. Tot slot zorgen loslopende

honden voor paniek in schaapskuddes wat zelfs tot het

sterven van dieren kan leiden.

Fietsers Relatief weinig impact in heidegebieden aangezien typische

bodem (mul zand) de toegang vaak beperkt tot voorziene

paden.

Mountainbikers Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door

het gebruik van onverharde paden. Plaatselijk neemt

daardoor bodemerosie toe, wat op zijn beurt kan leiden tot

wildrijden (vorming parallelle of nieuwe tracés). Wildrijden

veroorzaakt rechtstreekse schade aan planten en

boomwortels. De onvoorspelbaarheid van het gedrag

resulteert daarnaast in een verhoogde kans op verstoring van

broedvogels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk

versterkt door de intensiteit.

Ruiters, gespannen Ruiters en gespannen hebben slechts een beperkte impact.

In georganiseerd verband kan langdurige verstoring wel tot

effecten leiden.

Waterrecreatie Hengelsport en (pootje) baden zijn voorkomende

recreatievormen. Niet zozeer het hengelen op zich maar wel

de indirecte effecten die gepaard gaan met hengelen (maaien

van oevers, bepoten met atypische vissoorten,

oeverbetreding, aanrijking door voederen en vergiftiging door

loodjes) zijn bijzonder te vermijden.

Pootje baden of zwemmen op zonnige zomerdagen is

verstorend voor broedvogels en bepaalde planten in de

9 Slangen en hagedissen warmen zich vaak op langs zonnige paden in de bosrand. In een dergelijke situatie

hebben loslopende honden voor deze reptielen de grootste impact.

47/78

oeverzone. Toch is het gekend dat sommige plantensoorten

juist profiteren van het ontstaan van zandige, slibvrije zones

als gevolg van waterbodemverstoring (bv. Waterlobelia)10.

Geocaching en oriëntatielopen Binnen het broedseizoen (zie hoger) bijzonder verstorende

activiteiten omdat soorten (vogels en reptielen) gedurende

langere perioden niet naar nest of zonlocatie kunnen

terugkeren en er in feite geen verstoringsvrije zone is.

Vanuit de lucht Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig)

komen regelmatig voor nabij heidegebieden. De

zichtbaarheid en de onvoorspelbaarheid van deze

recreatievormen kunnen aangenomen worden te leiden tot

een aanzienlijke impact.

Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?

Vegetatie BWK-codes

Aandachtpunt

Begroeiing van

landduinen

Dm Stuifduinen variëren qua beeld van open zandig tot grotendeels bedekt

met (korst)mossen en éénjarigen. Een zekere recreatie kan deze

variatie bevorderen en de vegetatiesuccessie terug zetten. Een te

intensieve recreatie resulteert in een “zandbak” en geeft slechts

beperkte kansen aan plantensoorten, typische gravende ongewervelden

(mierenleeuw, zandloopkevers, graafwespen, graafbijen

driehoornmestkever) en grondbroedende vogelsoorten (nachtzwaluw,

boomleeuwerik, …).

Hier is het zoeken naar een subtiel evenwicht een permanente

uitdaging.

Droge heideterreinen Cd, cdm, cg,

cgb, cm, cmb,

cpb, cv, cvb

Hier is grotendeels het gestelde onder “begroeiing van landduinen” van

toepassing.

Heischrale graslanden hn Het betreft vaak relictvegetaties in bermen. Heraanleg en verharden van

paden (bv. met het oog op fietsen) kan negatieve effecten veroorzaken.

Bijzondere aandacht dient gegeven te worden aan heischrale

graslanden in de Noord-Vlaamse veldzone. Deze zijn hier vaak iets

voedselrijker en soortenrijker dan deze in de Kempen. Hier komen zeer

zeldzame soorten voor zoals Heidekartelblad, Liggende

vleugeltjesbloem, Welriekende nachtorchis en Gelobde maanvaren.

10 Plantensoorten die typisch zijn voor “mineraalarme, oligotrofe wateren van zandvlakten” (habitattype

3110) worden gekenmerkt door soorten als Waterlobelia, Kleine biesvaren en Oeverkruid worden negatief

beïnvloed door verruiging en accumulatie van organisch materiaal. Lichte recreatie kan hier een positieve

invloed hebben.

48/78

Natte heideterreinen en

venen

Ce, ceb, sm,

ces, ms

Bijzondere aandacht geven aan zones waar doelvegetaties voorkomen

met Klokjesgentiaan (waardplant Gentiaanblauwtje), Rode dophei,

Tweenervige zegge, ….

Aanleg knuppelpaden in deze gebieden werkt zeer geleidend voor

recreanten en beperkt de impact gevoelig.

Vennen & hun oevers Ao, am Voedselarme wateren (oligotoof tot mesotroof) zijn belangrijk voor veel

zeldzame libellensoorten. Betreding van oevers en oevervegetaties is te

mijden omdat dit een bepalende factor is in de aantrekkelijkheid van

vennen voor deze diergroep. Bovendien vormen oevers vaak de

overgang met andere zeldzame ecotopen zoals natte heiden en

slenkvegetaties.

Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen

Heidegebieden worden zeer vaak omgeven door bossen. Vaak zijn dat naaldbossen. Wanneer

de recreatieve ontsluiting deels (of grotendeels) binnen het bos kan worden gerealiseerd, zal dit

de verstoring voor gevoelige soorten in heidegebieden gevoelig beperken. Zoals hoger

aangegeven, is recreatie net op de rand van bos en heide wel nadelig voor heel wat

verstoringsgevoelige soorten.

49/78

6.5 Bos

Definiëring

Het ecosysteem “bos” is eenduidig te definiëren. Alle hoogopgaande begroeiingen met bomen

en struiken worden vervat, ook de meer productiegerichte bossen met niet-inheemse

boomsoorten (naaldhout, populieren).

Het is belangrijk op te merken dat in het ecosysteem ‘bos’ ook open plekken zijn begrepen11.

Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het

ecosysteem

Gezien het gesloten karakter van bossen en gezien de vele schuilmogelijkheden die hiermee

samenhangen, is de algemene regel een meer beperkte verstoringsgevoeligheid voor de in

Vlaanderen voorkomende soorten. Roofvogels, grondbroeders en koloniebroeders vormen de

belangrijkste uitzondering en staan gekend om hun verstoringsgevoeligheid.

Bosecotopen die gekenmerkt worden door een groot aandeel inheemse soorten betreffen

nagenoeg steeds Europese habitattypes waarin ook veel Europees beschermde soorten

voorkomen. Daardoor dient bijzondere aandacht gegeven te worden aan effecten van verstoring

door recreatie.

Meerdere bostypes worden gekenmerkt door een rijke kruidlaag en een uitbundige

voorjaarsflora. Overmatige betreding kan hier leiden tot een ernstig kwaliteitsverlies van het

bostype.

Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen

dit ecosysteem.

Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel

worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.

Vegetatie Subtypes Kwetsbare soorten (fauna)

Natuurlijke bosvegetaties

gekenmerkt door een

gevarieerde en kwetsbare

kruidlaag

• Droge bossen: Beukenbossen12 Vogels: Kleine Zilverreiger,

Wespendief, Rode Wouw, Havik en

diverse andere roofvogels

Houtsnip, Draaihals

Amfibieën en reptielen:

Vuursalamander

11 Het voorkomen van open plekken zijn voor heel wat typische bossoorten uiterst belangrijk. Open plekken

maken ook deel uit van een bos (conform bosdecreet). In Vlaanderen rekenen we open plekken kleiner dan

3 ha tot het bos.

12 Onder beukenbossen is het zogenaamde “Parelgras-Beukenbos” en de beukenbossen gedomineerd door

Wilde hyacint vervat. Het betreft Europees habitattype 9130.

50/78

Zoogdieren: Boommarter, Das

• Vochtige bossen: Eiken-Haagbeukenbos13 Vogels: Kleine Zilverreiger,

Wespendief, Rode Wouw, Havik en

diverse andere roofvogels

Houtsnip, Goudvink

Zoogdieren: Boommarter, Das

• Vochtige tot natte bossen: Alluviale

bossen, specifiek bronbossen, Vogelkers-

Essenbos

• Broekbossen

Vogels: Kleine Zilverreiger, Kwak,

Wespendief, Rode Wouw, Havik en

diverse andere roofvogels

Houtsnip, Goudvink

Zoogdieren: Boommarter, Das

• Droge bossen: Eiken-berkenbossen14,

Eiken-beukenbossen15

Vogels: Kleine Zilverreiger,

Wespendief, Havik en diverse

andere roofvogels, Nachtzwaluw,

Houtsnip, Draaihals

Amfibieën en reptielen: Gladde

slang

Zoogdieren: Boommarter

Natuurlijke bosvegetaties met

minder gevarieerde en

kwetsbare kruidlaag

• Vochtige tot natte bossen: Alluviale

bossen, specifiek Ruigt-Elzenbos en

zachthoutooibos

Vogels: Kleine Zilverreiger, Kwak,

Roofvogels, Houtsnip, Buidelmees

Zoogdieren: Bever en Otter

Goede ondergroei Droge bossen:

naaldhout,

Amerikaanse eik, … Slechte ondergroei

Diverse soorten roofvogels

waaronder Havik

Goede ondergroei

Bosaanplanten met exotische

soorten

Vochtige type:

Populierenaanplanten

Slechte ondergroei

Diverse soorten roofvogels

waaronder Havik en Wespendief,

Kleine Zilverreiger

Zoogdieren: Das

In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd

voorkomen van meerdere van hierna volgende broedvogelsoorten kan ook een argument zijn

om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):

13 Zowel Eiken-Haagbeukenbossen op eerder voedselarme als op iets voedselrijkere bodemtypes worden

bedoeld. Het betreft Europees habitat 9160.

14 Het Eiken-berkenbos stemt overeen met Europees habitat 9190; “Oude zuurminnende eikenbossen op

zandvlakten”

15 Onder Eiken-beukenbossen vervatten we zowel het “Wintereiken-beukenbos”, het “Zomereiken-

beukenbos” als het “Gierstgras-beukenbos”, samen vervat onder Europees habitat 9120 Atlantische

zuurminnende beukenbossen

51/78

• Wielewaal (2), Middelste bonte specht (2), Zwarte specht (2), Boompieper (2),

Gekraagde roodstaart (2), Boomleeuwerik (2), Fluiter (2), Bonte vliegenvanger (1),

Nachtegaal (1), Matkop (1), Kleine barmsijs (1), Koekoek (1), Appelvink (1).

De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 9 in het broedseizoen

(optelsom scores voorkomende broedvogels).

Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan

rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?

Voorzichtigheid is geboden op basis van:

a) het voorkomen van natuurlijke bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde en

kwetsbare kruidlaag

b) het voorkomen van bijzondere aandachtssoorten

We dienen ons bewust te zijn van het feit dat in Vlaanderen bosrelicten voorkomen met een

kleine oppervlakte die een hoge natuurlijke ontwikkelingsgraad vertonen (rijke kruidlaag). Er

kan dus niet zonder meer een minimale oppervlakte naar voren worden geschoven

waaronder geen bijzondere kwetsbaarheid kan worden vermoed.

Het voorkomen van kwetsbare en typische bossoorten is uiteraard wél gebonden aan de

oppervlakte van het boshabitat. Veralgemenend kan gesteld dat vanaf een bosoppervlakte

van 50 ha kwetsbare soorten kunnen voorkomen (bv. roofvogels) en bijzondere aandacht bij

recreatieve ontsluiting is vereist. Let op: smalle boslinten langs waterlopen en grote rivieren

kunnen echter wel volstaan voor het voorkomen van kwetsbare soorten.

52/78

Principes (‘gouden regels’)

Principe Wanneer? Verduidelijking principe

Recreatie zoveel mogelijk

beperken tot vaste

padenstructuur

In geval van het voorkomen van ‘natuurlijke

bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde

en kwetsbare kruidlaag’ (zie hoger voor

definiëring)

Om verstoring van kwetsbare vegetaties (in de kruidlaag) en soorten te

vermijden wordt gewerkt met een vaste, bewegwijzerde

padenstructuur16.

Waar mogelijk bundelen

van recreatievormen

Steeds, in het bijzonder wanneer het bosgebied

verscheidene recreatievormen moet

accommoderen.

Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar

mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk

deel van het bosgebied.

Ruimtelijke zonering (met

permanent ontoegankelijke

zones)

a/ Wanneer geweten is dat het bosgebied

aantrekkelijk is voor roofvogels.

b/ In geval van het voorkomen van ‘natuurlijke

bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde

en kwetsbare kruidlaag’ (zie hoger voor

definiëring)

Bosgebieden zijn gekend als broedplaats voor heel wat roofvogels.

Deze zijn over het algemeen tamelijk verstoringsgevoelig. Het is dan

ook aangewezen dat delen van het bosgebied zeer rustig blijven. Dit

principe hangt samen met het concentreren van recreatie in bepaalde

delen van het bos.

Bedoeld wordt dat zones die een grote soortenrijkdom kennen in de

kruidlaag van bossen waar mogelijk worden afgeschermd (eventueel

letterlijk, uitgerasterd). Hiernaar wordt vaak verwezen als

‘voorjaarsvegetaties’. Het betreft zones waar meerdere van volgende

soorten voorkomen: Wilde hyacinth, Bosanemoon, Gele dovenetel, Grote

muur, Bosbingelkruid, Slanke sleutelbloem, Daslook, Eenbes, Gevlekte

aronskelk, Muskuskruid, Wilde narcis, Kleine maagdenpalm, Grote keverorchis,

Ruig klokje, Gewone salamonszegel, Schedegeelster, Spekwortel,

Verspreidbladig en Paarbladig goudveil, Dalkruid, Witte klaverzuring,

Slangenwortel, Vingerhelmbloem, …

Tijdelijk afsluiten Hiervoor kan worden geopteerd in boszones die

een gekende hoge aantrekkelijkheid hebben voor

Er dient rekening gehouden te worden met het voorkomen van

(kwetsbare) broedvogels in bosgebieden. Voor roofvogels geldt dat

16 In feite zijn (openbare) bossen sowieso enkel toegankelijk via de paden

53/78

zeldzame en verstoringsgevoelige vogelsoorten. sommigen reeds vanaf maart hun territoria bezetten en dat de

vestigingskans sterk afhangt van de verstoringsgraad in die periode.

Bepaalde zones worden bij voorkeur reeds vanaf 1 maart afgesloten.

Daarnaast dient rekening gehouden te worden met soorten die relatief

laat starten met broeden (Wespendief, Nachtzwaluw) zodat het

afgesloten periode t.e.m. augustus ontoegankelijk blijft.

Betreding beperken ter

hoogte van interne en

externe bosranden

In geval dat waardevolle overgangen voorkomen

van bos naar meer open terrein.

Bosranden zijn vaak erg belangrijk voor de biodiversiteitswaarde van

het bos. Externe bosranden betreft vaak de overgang van bos naar

agrarisch gebied. Interne bosranden komen voor langs brandwegen en

bospaden en ter hoogte van open plekken in het bos.

Op arme zandgronden kunnen hier kwetsbare soorten voorkomen zoals

Gladde slang en Nachtzwaluw.

Typische planten van bosranden zijn bvb. Hengel, Valse salie, Fraai

hertshooi, Wilde kamperfoelie, Struikheide, …

Egaliseren en verharden

van bospaden beperken

Zoveel mogelijk, maar rekening houdend met de

echte behoefte voor het verharden en egaliseren

van paden en het maatschappelijk draagvlak om

dit (lokaal) niet te doen.

Het bospad zelf herbergt soms grote natuurwaarden. Op zandige

gronden kan er zich een rijke ongewerveldenfauna ontwikkelen (diverse

graafwespen, zandloopkevers en driehoornmestkever, mierenleeuw). Plassen

op bospaden zijn vaak zeer waardevol voor amfibieën (algemene tot

zeldzame soorten). Het verdwijnen van deze plassen is voor deze

soortgroep niet enkel een verlies als leefgebied maar ook als verbinding

tussen grote leefgebiedkernen.

54/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem

Recreatievorm Specificatie

Wandelaars Wandeltochten in bossen over de geëigende bospaden

hebben wellicht slechts een kleine impact als de dichtheid

van paden niet te groot is en als delen van het bosgebied

afgesloten zijn (zonering). De impact is kleiner in dichte

bossen dan in meer open bosgebieden.

Wandelaars met honden Loslopende honden hebben in bossen een matige

ecologische impact. In bossen op droge zandbodems die

gekenmerkt worden door open plekken en goed ontwikkelde

interne bosranden dient rekening gehouden te worden met

een zwaardere impact. Hier kunnen immers

verstoringsgevoelige grondbroeders voorkomen en dito

reptielen (hagedissen en slangen)17.

Fietsers Relatief weinig impact in bosgebieden door gebruik van

aangepaste (verharde) paden.

Mountainbikers Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door

het maken van sporen. Plaatselijk neemt daardoor

bodemerosie toe, wat vaak ook aanleiding geeft tot de

vorming van parallelle tracés. Wildrijden doorheen het bos

veroorzaakt rechtstreekse schade aan planten en

boomwortels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk

versterkt door de intensiteit.

Geocaching en oriëntatielopen Binnen het broedseizoen (zie hoger) bijzonder verstorende

activiteiten, vooral voor roofvogels, grondbroeders en

koloniebroeders die nergens over een verstoringsvrije zone

kunnen beschikken. Ook voor plaatsen met een kwetsbare

voorjaarsvegetatie is er een mogelijk negatieve impact.

Paalkamperen en speelzones Recreatievormen met hoge impact: er wordt afgeweken van

de paden en bovendien is de impact langduriger dan in het

geval van geocaching en oriëntatielopen.

Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?

Hieronder aandachtspunten voor specifieke diersoorten.

17 Slangen en hagedissen warmen zich vaak op langs zonnige paden in de bosrand. In een dergelijke

situatie hebben loslopende honden voor deze reptielen de grootste impact.

55/78

Soort / soortgroep Aandachtpunt

Vleermuizen Bossen zijn zeer belangrijk voor vleermuizen, vooral oudere

bossen die in de omgeving liggen van waterpartijen.

Voor vleermuizen is in eerste instantie het geluid dat gepaard

gaat met recreatie relevant. Het echolocatiesysteem van

vleermuizen wordt echter niet of nauwelijks beïnvloed door

menselijk geluid omdat de frequentie verschilt (15 tot 50 kHz

voor vleermuizen versus <10 kHz voor de mens). Daar komt

bij dat vleermuizen nachtactief zijn zodat hun activiteit

nauwelijks interfereert met dat van mensen.

Vleermuizen ondervinden misschien nog het meest indirect

effect van recreatie. De aanleg van fietspaden kan bv.gepaard

gaan met het aanbrengen van verlichting. Sommige soorten,

zoals Watervleermuis, staan bekend om hun lichtgevoeligheid

en kunnen hinder ondervinden.

Boommarter De soort wordt verondersteld verstoringsgevoelig te zijn

alhoewel er eigenlijk weinig over geweten is. Zeker op

plaatsen waar het voorkomen van de soort gekend is, dient er

bij recreatieve ontsluiting rekening mee te worden gehouden.

Das In de directe omgeving van burchten van verstoring door

recreatie plaatsvinden. Een minimale afstand van 100 m tot

belangrijke recreatieroutes wordt aanbevolen.

Roofvogels Roofvogels zijn gevoelig voor verstoring. Er zijn echter

soortspecifieke verschillen. In volgorde van toenemende

verstoringsgevoeligheid: Wespendief, Buizerd, Havik. Havik

ondervindt een negatief effect wanneer recreatie plaatsvindt

binnen een straal van 200 m van een (potentiële) nestplaats.

Voor Buizerd is dat 75 m. Voor suboptimale broedgebieden

kan het daarom aangewezen zijn grote entiteiten van 50 ha als

recreatieluw gebied af te bakenen. In een zeer nat, rijk

gestructureerd en ontoegankelijk bos kan een zone van 5 tot

10 ha echter al volstaan om kansen te bieden aan de hoger

genoemde roofvogels.

Nachtzwaluw Dit is een bijzonder verstoringsgevoelige soort. Ook weinig

intensieve recreatie kan leiden tot effecten. Loslopende

honden hebben een sterke impact.

Zangvogels In de literatuur wordt voor zangvogels aangegeven dat hinder

optreedt tot een afstand van ca. 20 m van het bospad.

Uiteraard spelen ook de interspecifieke verschillen in

gevoeligheid en zal ook de toegankelijkheid van de directe

omgeving van een pad een grote rol spelen.

56/78

Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen?

Bosgebieden kunnen ingebed zijn in diverse andere ecosystemen waaronder open, agrarische

gebieden, kleinschalige, halfopen gebieden, heidegebieden, moerassen en open waters. Zeker

in geval het weinig natuurlijke bestanden betreft zal het bossysteem vaak minder gevoelig zijn

voor recreatieve verstoring dan de aanpalende systemen in de open sfeer. Dit pleit ervoor om

recreatieroutes te concentreren in de bosgebieden of in de bosranden, waar recreatief gebruik

vanuit de meer open gebieden, minder opvalt. Dit lijkt in het bijzonder van toepassing bij de

aansluiting van naaldbossen bij heidegebieden, zoals we dat kennen in de Kempen.

Voor oude loofbossen die aansluiten bij minder ecologisch waardevol agrarisch gebied is het

dan weer eerder aan te bevelen dat het bosgebied spaarzaam en wel overdacht wordt ontsloten

voor recreatie. Dergelijke situaties doen zich voor in de Vlaamse Ardennen en in de Voerstreek.

57/78

6.6 Kleinschalig halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)

Definiëring

Bij halfopen gebieden wordt in eerste instantie gedacht aan het kleinschalige, geperceleerde

landschap waar in zijn typische vorm graslanden doorkruist worden door talrijke hagen of

houtkanten. Ook veedrinkpoelen zijn vaak kenmerkende kleine landschapselementen.

Het kan hierbij gaan om bepaalde typen van traditionele landschappen of landschappen die

eeuwenlang gevormd werden in een agrarische samenleving. In die context kan bv. gesproken

worden over het “mozaïek- of compartimentenlandschap”18 of het “bocagelandschap”

19 Ook de

term “coulissenlandschap”20 wordt in deze context vaak gebruikt. Deze termen hebben alle een

licht verschillende betekenis (zie voetnoten).

Een kleinschalig, halfopen landschap kan ook tot stand komen door gericht natuurbeheer,

begrazingsbeheer met paarden of runderen. In vergelijking met hoger bedoelde traditionele

landschappen gaat het hier om een niet georganiseerde afwisseling van grazige zones, ruigten

en houtige vegetaties.

Belangrijk is dat in zowel de traditionele landschappen als de halfopen landschappen die

ontstaan zijn via natuurbeheer naast oude waardevolle houtkanten en hagen ook ecologisch

waardevolle halfnatuurlijke graslanden kunnen voorkomen.

Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het

ecosysteem

In het kleinschalig, halfopen landschap kunnen kwetsbare vegetaties voorkomen zoals

heischrale graslanden en dottergraslanden. De meeste graslandvegetaties verdragen echter vrij

goed betreding. Plantensoorten in de begraasde weiden zijn immers tredverstoring gewoon.

Onder de kleine landschapselementen zijn oude houtwallen, holle wegen en taluds vaak een

refugium voor heel wat soorten en ook de vegetatie kan er heel specifiek zijn. Ook hier kan

overmatige betreding leiden tot negatieve effecten. Dit wordt mede in de hand gewerkt doordat

vegetaties hier voorkomen op hellingen en tred kan leiden tot erosieverschijnselen.

Typische diersoorten binnen het kleinschalige halfopen landschap zijn slechts zelden als echt

kwetsbaar te beschouwen. De belangrijkste reden zijn de ruime schuilmogelijkheden die dit

landschap biedt.

Zeker het kleinschalige, geperceleerde landschap wordt bovendien gekenmerkt door een vaste

padenstructuur, vaak veldwegen. Dit zorgt ervoor dat recreatie van bv. wandelaars en fietsers

automatisch gestuurd wordt. Het kleinschalige landschap dat ontstaat door natuurbeheer kan

verhoudingsgewijs wel kwetsbaarder zijn omdat het veel hogere natuurwaarden kan bevatten en

de toegang minder makkelijk kan worden gestuurd.

18 Term gebruikt in Kempense context waar hagen en houtkanten kleine akkers met plaggenbodems

afzomen 19 Eerder gesloten landschap met kleine vierkantige perceeltjes omzoomd met hagen en houtkanten

20 Landschap gekenmerkt door overwegend voorkomen van open ruimten, afgezoomd door hagen en

houtkanten, met lengte- en breedtedimensies kleiner dan 1500m. en groter dan 500m.

58/78

Waar directe effecten vanwege recreatie over het algemeen een eerder beperkte impact

hebben, kunnen er er wel indirecte effecten optreden. De vereisten die de recreant stelt aan

paden en aanlandende bermen en houtkanten bijvoorbeeld stroken niet altijd met de vereisten

van hieraan gebonden soorten en vegetaties.

59/78

Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem.

Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van

kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.

In onderstaande tabel maken we een onderverdeling naargelang de mineralen- en voedselrijkdom van de bodem enerzijds en het

vochtgehalte anderzijds. We gaan dus niet de verschillende ‘onderdelen’ van het landschap uiteenrafelen (bv. hagen, houtkanten,

graslanden, ruigten, …) omdat de typische soorten er vaak niet of aan het ene of aan het andere zijn gebonden maar voorkomen door de

samenhang van de samengestelde elementen. Het maken van onderscheid op basis van de abiotische kenmerken laat de gebruiker toe om

meteen rekening te houden met enkel die natuurwaarden en soorten die voor hem relevant kunnen zijn.

Voedselrijkdom en

vochtgehalte

Componenten Vegetaties en soorten Kwetsbare soorten (fauna)

• Hagen, houtkanten & bosjes Eik, berk, Sporkenhout, braamsoorten…

Struisgrasland • Graasweiden

Heischraal grasland

Struisgrasland • Hooilanden

Heischraal grasland

Voedselarm en droog

• Poelen Komen normaal niet voor, tenzij oude

vennen

Vogels: Grauwe Klauwier

Amfibieën en reptielen: Gladde

slang

• Hagen, houtkanten & bosjes Eik, Meidoorn, Sleedoorn, Haagbeuk,

Gewone es, Gelderse roos, …

Raaigraslanden • Graasweiden

Kamgraslanden

• Hooilanden Witbolgraslanden, glanshavergraslanden

Voedselrijk en droog

• Poelen Komen normaal niet voor

Zoogdieren: o.m. Hazelmuis,

Voedselarm en nat • Hagen, houtkanten & bosjes Wilgensoorten, Zwarte els, Gewone es, … Zoogdieren: Das

60/78

• Graasweiden Graslanden gedomineerd door biezen

• Hooilanden Dottergraslanden (veldrusgrasland),

Blauwgrasland

• Poelen Oligotrofe poelen, vennen

Vogels: Watersnip, Grauwe

klauwier, Paapje

Amfibieën en reptielen:

Boomkikker

• Hagen, houtkanten & bosjes Wilgensoorten, Zwarte els, Gewone es, …

Raaigraslanden • Graasweiden

Zilverschoongraslanden

Vossenstaartgraslanden, • Hooilanden

(Typische) dottergraslanden

Voedselrijk en nat

• Poelen Eutrofe poelen

Zoogdieren: Das

Amfibieën en reptielen:

Boomkikker

In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten

kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):

• Broedvogels: Geelgors (2), Kramsvogel (2), Ortolaan (2), Roodborsttapuit (2), Boerenzwaluw (1), Ringmus (1), Kneu (1),

Zomertortel (1), …

De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in het broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels).

61/78

Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan

rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?

Bijzondere aandacht is aangewezen in geval van het voorkomen van zeldzame

graslandvegetaties zoals heischrale graslanden en dottergraslanden, holle wegen, houtwallen

en taluds.

Voor wat betreft soorten is bijzondere aandacht geboden bij het gekend voorkomen van

specifieke kwetsbare soorten zoals de Das, of vogels zoals Grauwe klauwier, Paapje en

Watersnip.

62/78

Principes (‘gouden regels’)

Principe Wanneer? Verduidelijking principe

Recreatie zoveel mogelijk

beperken tot vaste

padenstructuur

In het kleinschalige agrarische landschap is dit

sowieso het geval. Dit principe is dan ook vooral

van toepassing voor (begraasde)

mozaïeklandschappen in natuurgebieden.

Om verstoring van kwetsbare soorten en vegetaties te vermijden wordt

gewerkt met een vaste, bewegwijzerde padenstructuur.

Organiseren van

padenstructuur in functie

van voorkomen kwetsbare

vegetaties en leefgebieden

van kwetsbare soorten

a/ In geval van het voorkomen van kwetsbare

halfnatuurlijke graslandvegetaties (heischrale

graslanden, dottergraslanden)

b/ In geval van het voorkomen van leefgebieden

van kwetsbare soorten (bv. burchten van Dassen,

broedgebieden van Watersnip, Paapje en

Grauwe klauwier, leefgebieden van Boomkikker)

Het organiseren van de padenstructuur in functie van het voorkomen

van kwetsbare vegetaties of leefgebieden van kwetsbare soorten valt in

feite samen met het principe van ruimtelijke zonering.

Tijdelijk afsluiten In geval van het voorkomen van leefgebieden van

kwetsbare soorten.

Watersnip: half maart – half juli

Paapje: half april – half juli

Voor zeer zeldzame, kwetsbare soorten is deze maatregel

aangewezen.

Egaliseren en verharden

van veldwegen beperken

Zoveel mogelijk, maar rekening houdend met de

echte behoefte voor het verharden en egaliseren

van paden en het maatschappelijk draagvlak om

dit (lokaal) niet te doen.

Veldwegen herbergen soms grote natuurwaarden. Op zandige gronden

kan er zich een rijke ongewerveldenfauna ontwikkelen. Plassen op

paden zijn soms waardevol voor amfibieën (algemene tot zeldzame

soorten). Het verdwijnen van deze plassen is voor deze soortgroep niet

enkel een verlies als leefgebied maar ook als verbinding tussen grote

leefgebiedkernen.

Grote begrazingsblokken

niet doorsnijden met

paden

Wanneer deze voorkomen In grote begrazingsblokken kennen we een natuurlijk kuddeverband.

Het voorkomen van kalveren kan aanleiding geven tot het verdedigen

van de kudde wanneer deze zich bedreigd voelt. Dit kan leiden tot

gevaarlijke situaties voor de recreant.

63/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem

Recreatievorm Specificatie

Wandelaars en fietsers Wandeltochten in halfopen gebieden over de geëigende

paden hebben wellicht slechts een kleine impact als de

dichtheid van paden niet te groot is.

Wandelaars met honden Loslopende honden kunnen een zekere impact hebben

vooral voor grondbroedende of op de grond foeragerende

vogelsoorten en zoogdieren zoals Das.

Natuurexploratie Natuurexploratie kan in kleinschalige gebieden tot negatieve

effecten leiden aangezien zeldzame, kwetsbare soorten

worden opgezocht en dito vegetaties kunnen worden

betreden.

Mountainbikers Mountainbiken kan voor een groter opschrikeffect zorgen bij

bepaalde soorten maar effecten op populatieniveau zijn niet

te verwachten.

Gemotoriseerde sporten Motorrijders, quads en 4x4’s kunnen een grote impact

hebben op veldwegen en hun bermen, zeker in een reliëfrijk

landschap waar erosieverschijnselen kunnen optreden.

Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?

Hieronder aandachtspunten voor specifieke diersoorten.

Soort / soortgroep Aandachtpunt

Vleermuizen Halfopen landschappen zijn zeer belangrijk voor vleermuizen,

vooral in de omgeving van oudere bossen en waterpartijen.

Voor vleermuizen is in eerste instantie het geluid dat gepaard

gaat met recreatie relevant. Het echolocatiesysteem van

vleermuizen wordt echter niet of nauwelijks beïnvloed door

menselijk geluid omdat de frequentie verschilt (15 tot 50 kHz

voor vleermuizen versus <10 kHz voor de mens). Daar komt

bij dat vleermuizen nachtactief zijn zodat hun activiteit

nauwelijks interfereert met dat van mensen.

Das In de directe omgeving van burchten van verstoring door

recreatie plaatsvinden. Een minimale afstand van 100 m tot

belangrijke recreatieroutes wordt aanbevolen. De soort zou

bijzonder gevoelig zijn voor loslopende honden.

Insecten Intensieve betreding van veldwegen en langs paadjes kan

ernstige effecten hebben voor typische insectensoorten die

voorkomen langs de steilkantjes, in taluds en in de bermen

64/78

zoals graafwespen, zandloopkevers, driehoornmestkever,

mierenleeuw enz.

Amfibieën en reptielen Intensieve betreding van veldwegen en langs paadjes kan

effecten hebben op populaties van Levendbarende hagedis.

Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen?

Aangezien kleinschalige, halfopen gebieden – zoals hoger weergegeven – niet bijzonder veel

verstoringsgevoelige soorten herbergt is het doorgaans niet nodig om recreatie langs andere

ecotoopclusters om te leiden. Omgekeerd kan het wel aangewezen zijn om aanpalende

moerasgebieden, heiden of open, agrarische gebieden met typische broed- of overwinterende

vogels te mijden en recreatie eerder door het halfopen gebied te sturen.

65/78

6.7 Moeras, open water en waterlopen

Definiëring

Met de term ‘moeras, open water en waterlopen’ is duidelijk dat een brede waaier aan waterrijke

biotopen wordt bedoeld.

Vegetaties gekenmerkt door ‘waterriet’ (BWK: mr) en biezenvegetaties (BWK: hj) vormen het

grootste aandeel van de feitelijke moerasvegetaties. Ook in zoetwatergetijdegebied langs de

Schelde vormen rietvegetaties een belangrijk ecotoop. Ook natte ruigten (BWK: hf, hfc), grote

zeggenvegetaties (BWK: mc), trilvenen (BWK: ms) en de zeldzame natuurtypen drijftillen (BWK:

md) en galigaanvegetaties (BWK: mm) worden tot deze ecosysteemcluster gerekend.

Onder ‘open waters’ wordt een breed scala aan wateroppervlakken gerekend die variëren in

grootte, diepte en oeverprofiel (BWK: ae, aer, aev, ap, apo, app; plassen en vijvers).

Logischerwijs zijn er gradiënten vervat tussen wat als kunstmatige dan wel als natuurlijke

wateroppervlakken beschouwd worden. We concentreren ons bij de beoordeling op het relatief

voorkomen van natuurlijke kenmerken (glooiende oevers, voorkomen van oevervegetatie)

onafhankelijk van de ontstaansgeschiedenis (natuurlijk dan wel gegraven).

Kleine voedselarme vennen en aanpalende veen-, gagel- en slenkvegetaties (BWK: ao, aoo,

aom, sm, ce, ces) zijn vervat onder de ecotoopcluster ‘heide’ en komen hier niet aan bod.

Onder dit ecosysteem worden ook natuurlijke waterlopen begrepen, met name de onbevaarbare

waterlopen, dus deze van 1ste, 2de en 3de categorie, als de bevaarbare waterlopen.

Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het

ecosysteem

Langs ‘moerassen en open waters’ worden diersoorten snel opgemerkt. Wel is het zo dat

‘moerassen’ weinig toegankelijk zijn21. Indien echter recreatie in de onmiddellijke omgeving van

‘moerassen’ wordt overwogen, is voorzichtigheid geboden, in eerste instantie omdat het broed-,

rust- en foerageergebied betreft voor heel wat verstoringsgevoelige vogelsoorten.

Betreding van moerasvegetaties leidt in het algemeen niet tot negatieve effecten op de

vegetaties zelf. Voor zeer zeldzame vegetaties zoals trilvenen en drijftillen is betreding echter

steeds te vermijden.

Waterpartijen zijn uitgesproken open gebieden die in de winter een grote aantrekkingskracht

kunnen hebben voor (grote) groepen watervogels. Het betreft intrinsiek gevoelige soorten maar

wanneer recreatie op het water verboden is, voelen ze zich veilig en kunnen ze soms kort

worden benaderd. Over de gevoeligheid van het onderwaterleven is weinig bekend. Op basis

van hun ecologie kan vermoed worden dat bepaalde vissoorten een zekere gevoeligheid

vertonen.

Waterlopen zijn lintvormige landschapselementen en kunnen dus in principe langs overal kort

worden benaderd. De verstoring kan bijgevolg groot zijn. Nautisch gebruik van waterlopen zorgt

dat een waterloop nergens echt ongestoord is. Daar komt bij dat recreatie in een bepaalde zone

van een waterloop een effect kan hebben in een andere zone. Zo kan gebruik van een

21 Hierbij dient wel opgemerkt dat moerassen in de zomer (gedeeltelijk) droog kunnen vallen wat tijdelijk wel

kan leiden tot een verhoogde toegankelijkheid.

66/78

lokvoeder in de hengelsport door de stroming verder stroomafwaarts een onnatuurlijke groei van

waterplanten en algen veroorzaken.

Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen

dit ecosysteem.

Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel

worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.

Moerassen en open waters

Vegetatie Kwetsbare soorten (fauna)

• Kanalen

• Kunstmatig wateroppervlak (steile

oevers, geen oevervegetatie)

Open waterpartijen

• Natuurlijk wateroppervlak (zacht

hellende oevers, oevervegetatie)

In Vlaanderen voorkomende

foeragerende en rustende vogels:

Geoorde fuut, Kleine zwaan, Wilde

zwaan, Kleine rietgans, Rietgans,

Kolgans, Toppereend, Slobeend,

Smient, Pijlstaart, Witoogeend,

Brilduiker, Bergeend, Grote zaagbek,

Nonnetje

Vissen:

Bittervoorn, Kleine modderkruiper

• Waterrietvegetaties

• Grote zeggenvegetaties

Moerassen

• Slikoevers en pioniersvegetaties

In Vlaanderen voorkomende

broedvogels:

Zangvogels: Grote karakiet,

Buidelmees

Reigers en Lepelaars: Roerdomp,

Woudaap, Lepelaar

Andere: Bruine kiekendief, Geoorde

fuut, Zomertaling, Slobeend,

Zwartkopmeeuw, Porseleinhoen

In Vlaanderen voorkomende

foeragerende en rustende vogels:

Roerdomp, Grote zilverreiger

Diverse steltlopers (Zwarte ruiter,

Groenpootruiter, Grutto, …)

Vissen:

Bittervoorn, Kleine modderkruiper

67/78

• Natte strooiselruigten of

moeraspirearuigten

Natte ruigten en

biezenvegetaties

• Biezenvegetaties

Natte ruigten van belang voor

broedvogelsoorten zoals Bruine

kiekendief.

Biezenvegetaties voor

broedvogelsoorten zoals Watersnip.

In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd

voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om

recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):

• Broedvogels: Baardmannetje (2), Blauwborst (2), Rietgors (2), Rietzanger (2), Snor

(2), Dodaars (2), Waterral (2), IJsvogel (2), Pijlstaart (1), …

• Niet-broedende vogels: Dodaars (2), Aalscholver (2), Grauwe gans (2), Wintertaling (2),

Krakeend (2), Wulp (2), Witgat (2), Bosruiter (2), Watersnip (2), Tureluur (2), Kleine

plevier (2), Tafeleend (2), Kuifeend (2), …

De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in het broedseizoen

(optelsom scores voorkomende broedvogels) en 10 buiten de broedperiode (optelsom scores

voorkomende niet-broedende vogels).

68/78

Waterlopen

Type22 Subtypes Aandachtssoorten (fauna)

• Bronbeek Amfibieën en reptielen:

Vuursalamander23

• Kleine beek (leem-, zandleem-, niet

Kempense zandstreek)

Vissen: Rivierdonderpad, Serpeling,

Gestippelde alver en Sneep.

• Kleine Kempense beek Vissen: Kleine modderkruiper,

Rivierdonderpad, Beekprik

• Grote beek (leem-, zandleem-, niet

Kempense zandstreek)

Vissen (in de sneller stromende

beken): Kopvoorn en Barbeel

Zoogdieren: Bever

Beken

• Grote Kempense beek Vissen: zie Kleine Kempense beek

maar verschuiving naar grotere

minder kwetsbare soorten.

• Rivier (leem- zandleem- zandstreek) Geen bijzonder kwetsbare soorten Rivier

• Grote rivier Niet broedende vogels: Geoorde

fuut, Toppereend, Slobeend,

Smient, Pijlstaart, Witoogeend,

22 Definities

Bronbeek. Waar grondwaterlagen aan de oppervlakte dagzomen, kunnen bronnen ontstaan. Van hieruit ontstaat een bronbeek.

Kleine beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek) Onder het type 'kleine beken' worden de kleine waterlopen gerekend die voorkomen in gans Vlaanderen, met uitzondering van de Antwerpse en Limburgse Kempen.

Kleine Kempense beek. Onder het type 'kleine beken' worden de kleine waterlopen gerekend die voorkomen in de Antwerpse en Limburgse Kempen.

Grote beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek). Deze beken vormen de overgang tussen het type 'kleine beek' en de rivieren. Het zijn waterlopen met een oeverbreedte kleiner dan 15m. Tot dit type worden de grotere zijlopen van de rivieren gerekend.

Grote Kempense beek. Onder dit type worden de grotere waterlopen in de Antwerpse en Limburgse Kempen gerekend.

Rivier (leem- zandleem- zandstreek). Onder het type 'rivier' worden enkele van de grotere waterlopen gerekend, zoals de Demer (vanaf Hasselt tot de monding), de Gete (na de samenvloeiing van Kleine en Grote Gete), de Dijle (vanaf de gewestgrens tot Mechelen) en de Zenne (vanaf de Gewestgrens tot Zemst).

Grote rivier. Tot het type 'grote rivier' worden slechts enkele waterlopen gerekend. Het betreft de Boven-Schelde, Leie, Dender en IJzer.

Grindrivier . Een grindrivier wordt gekenmerkt door een brede bedding bestaande uit grind en de vorming van eilanden en zand- en grindbanken. Enig voorbeeld in Vlaanderen: de Grensmaas.

Zoetwater- en brakwatergetijdenrivier. Door de invloed van de getijden ontstaan langs rivieren van dit type gebieden tussen hoog en laag water, de zogenaamde slikken en schorren. Samen met de aanwezigheid van een getijgeul en de uitgesproken erosie en sedimentatieprocessen, hebben deze rivieren een karakteristiek uitzicht, waardoor ze van alle andere waterlopen kunnen worden onderscheiden. Men maakt verder onderscheid op basis van het zoutgehalte.

23 Bronbeken komen in feite aan bod onder de bespreking van ecosysteem bossen (bronbossen)

69/78

Brilduiker, Bergeend, Grote

zaagbek, Nonnetje

• Grindrivier Vissen: Barbeel, Kopvoorn en

Sneep

Vogels: Kleine plevier, Visdief,

Kwak,

Zoogdieren: Bever

• Zoetwatergetijdenrivier Broedvogels: Bruine kiekendief.

Niet broedende vogels: Diverse

steltlopers (waaronder Kluut),

eenden (waaronder Bergeend),

Getijdenrivier

• Brakwatergetijdenrivier Niet broedende vogels: Diverse

steltlopers (waaronder Kluut),

eenden (waaronder Bergeend),

70/78

Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan

rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?

Voor moerassen moet bijzondere aandacht gegeven worden in het broedseizoen (maart tot

augustus)24 gezien dergelijke gebieden vaak van groot belang zijn voor broedende vogelsoorten.

Ook zonder het exact voorkomen van broedvogels in een moerasgebied te kennen kan er vanuit

gegaan worden dat grotere moerasgebieden zeldzame en gevoelige soorten herbergen. Als

regel kan worden gehanteerd dat bij een aansluitende oppervlakte moeras25 van meer dan 10

ha het voorkomen van één of meerdere van de genoemde soorten mogelijk is.

Voor open waterpartijen is vooral de periode van november tot maart van belang gezien

trekkende en overwinterende dan in grote aantallen aanwezig kunnen zijn.

Smalle, kleine waterlopen (beken) zijn in regel meer onderhevig aan recreatieve verstoring dan

grote waterlopen. Aanwezigheid op een van de oevers zal bij kleine waterlopen tot merkbare

verstoring kunnen leiden over de gehele dwarsdoorsnede van de waterloop. Ook nautisch

gebruik van waterlopen is vooral een probleem bij de kleinere en ondiepe waterlopen. Kanovaart

bv. zal immers vooral hier kunnen leiden tot het opdwarrelen van bodemmateriaal met een

negatief effect voor het uitkomen van het broed en de habitatvariatie als gevolg.

Ook rivieren die gekenmerkt worden door een meergeulenstelsel verdienen bijzondere

aandacht. Eilanden die voorkomen in de rivierbedding bieden hier vaak kansen voor bijzondere

broedvogelsoorten en trekkende of pleisterende vogelsoorten. In dit verband kan de Grensmaas

als voorbeeld dienen.

24 Tweede broedsels Woudaap vliegen vaak pas in tweede helft september uit. In gebieden waar deze

soort voorkomt dient hier rekening mee gehouden te worden. 25 Hier bedoelen we ook complexen van vijvers en hun oevervegetatie die weliswaar van elkaar kunnen

worden onderscheiden maar duidelijk een geheel vormen

71/78

Principes (‘gouden regels’)

Principe Wanneer? Verduidelijking principe

Toegankelijkheid langs

één zijde of vanaf slechts

één locatie

Moerassen & open waters Door recreatie slechts langs één zijde of langs één (of enkele)

puntlocaties te beperken blijven er altijd rustige en veilige zones

aanwezig voor kwetsbare natuurwaarden.

Zeer waardevolle wetlands worden best enkel via vaste locaties

ontsloten.

Beperkte toegankelijkheid

voor complexen van

waterpartijen

Moerassen & open waters Waar complexen van waterpartijen voorkomen (bv.

ontginningsgebieden) kan voor bepaalde waterpartijen expliciet voor

recreatieve ontsluiting worden gekozen terwijl voor andere waterpartijen

geen recreatie op het water wordt toegestaan (scheiden van functies).

In moerasgebieden waar vele, kleinere moerassen voorkomen kunnen

tussenliggende dijken worden afgesloten zodat bepaalde delen niet

toegankelijk worden.

Rekening houden met de

kwetsbare periode voor

niet-broedende vogels

Moerassen & open waters

Grote rivieren & getijdenrivieren

In de periode van november tot maart worden maatregelen genomen

met het oog op het behoud van deze gebieden als rust- en

foerageergebied.

En dit zeker in het geval van het gekend voorkomen van zeldzame en

gevoelige niet-broedende soorten zoals: Geoorde fuut, Kleine zwaan,

Wilde zwaan, Kleine rietgans, Rietgans, Kolgans, Toppereend,

Slobeend, Smient, Pijlstaart, Witoogeend, Brilduiker, Bergeend, Grote

zaagbek, Nonnetje

Rekening houden met de

kwetsbare periode voor

broedvogels

Moerassen & open waters

Grote rivieren & getijdenrivieren

In de periode van maart tot augustus zijn ecologisch kwetsbare

moerasgebieden bij voorkeur ontoegankelijk. Zeker in het geval van het

gekend voorkomen van zeldzame en gevoelige broedende soorten

zoals: Roerdomp, Woudaap, Lepelaar, Bruine kiekendief, Geoorde fuut,

Zomertaling, Slobeend, Zwartkopmeeuw, Grote karekiet, Buidelmees en

Porseleinhoen en in geval van het voorkomen van grote

aaneengesloten moerasgebieden (>50 ha).

72/78

In de periode van april tot juli kunnen waardevolle zones langs grote

rivieren en getijdenrivieren ontoegankelijk gesteld worden.

Dit geldt i.h.b. voor slikzones en eilandsituaties die een grote

aantrekkingskracht hebben op bv. steltlopers en koloniebroeders.

Recreatieve routes en waterrecreatie mijden deze locaties. Een afstand

van minimaal 300 m wordt gehanteerd.

Beperkt zicht bieden op

ecologische waardevolle

zones

Moerassen & open waters

Grote rivieren & getijdenrivieren

I.h.b. voor de grotere aaneengesloten moerassen (>50 ha) waar vaak

kwetsbare broedende en niet-broedende vogels voorkomen..

De bedoeling is om de recreant wel de mogelijkheid te bieden om het

gebied te bewonderen maar tegelijk te zorgen dat kwetsbare

(vogel)soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via schermen

(semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….

Oeverzones permanent of

tijdelijk afsluiten voor

waterrecreatie in verband

met paai

Moerassen & open waters

Beken en rivieren

Voor moerassen kunnen bv. omwille van het voorkomen van

zeldzame soorten als Kleine modderkruiper waardevolle

oeverzones tijdelijk of permanent worden afgesloten voor waterrecreatie

tijdens de paaiperiode. Voor kleine modderkruiper betreft het de

maanden mei – juni.

Voor waterlopen kan dit principe worden toegepast omwille van het

voorkomen van zeldzame stroomminnende beekvissen26. Aangezien de

paaiperiode voor heel wat soorten valt tussen mei en september en

deze periode het meest interessant is voor recreatie op waterlopen is

tijdelijk afsluiten geen oplossing. Het is aangewezen dat deze

waterlopen permanent worden afgesloten tenzij specifieke argumenten

toch het nautisch gebruik wettigen27

26 Voor het selecteren van kwetsbare delen van de rivier kunnen de soorten Rivierdonderpad en Beekprik als gidssoorten dienen.

27 In diepere waterlopen kan aangenomen worden dat de peddelslag van kano’s en kayaks niet leidt tot het opdwarrelen van slib en dus het broed van

kwetsbare vissoorten niet in gevaar brengt.

73/78

Aanlegsteigers en

platvormen overspannen

de oever

Moerassen & open waters

Grote rivieren & getijdenrivieren

In geval van het voorkomen van zeldzame zoogdieren die zich langs

de oever van het moeras of de waterloop verplaatsen of er

leefgebieden hebben28.Het is van belang dat de oever ‘doorloopt’ en

niet onderbroken wordt door oeverconstructies die als een barrière

fungeren. Door de aanlegsteigers over de oever heen aan te leggen,

loopt de oever onder de steiger door.

28 Hierbij kan gedacht worden aan soorten zoals Bever en Waterspitsmuis.

74/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem: moeras &

open water

Recreatievorm – vanaf het land Specificatie

Wandelen Volgende factoren bepalen de verstoring: (a) zichtbaarheid, (b)

ruimtelijke spreiding, (c) temporele spreiding en (d) intensiteit.

Een vaste padenstructuur die zich beperkt tot delen van een

moerasgebied en waar voorzien wordt in een zekere

afscherming, beperkt sterk de verstoringsinvloed.

Wandelen met honden Wandelen met honden – niet aan de leiband gehouden – leidt

tot een grotere onvoorspelbaarheid en spreiding vergeleken

met gewoon wandelen. Doordat honden zich ook vaak in het

water begeven kan dit leiden tot ernstige verstoring.

Fietsen Geen tot beperkte verstoring. Fietsers verplaatsen zich langs

vaste paden en zijn snel weer weg.

Jagen Jagen leidt in regel tot langdurige verstoring van waterwild. Dit

is vooral problematisch als in de directe omgeving geen

permanente rustgebieden aanwezig zijn.

Hengelen Hengelsport vanaf de oever hoeft niet per se verstorend te zijn.

Er dient echter sowieso rekening gehouden te worden met

secundaire effecten. Zo kunnen lokvoeders leiden tot

eutrofiëring. Overgetrokken vislijnen, die in bomen of op oevers

kunnen achterblijven zijn wél vaak fataal voor vogels

Recreatievorm – op het water Specificatie

Speedboot, waterscooter, windsurfing,

kitesurfing

Het snelle onvoorspelbare karakter van deze watersporten

zorgt voor een grote impact. Kitesurfing genereert verstoring tot

500 en zelfs 1000 m.

Motorboot (o.m. plezierscheepvaart, en

toervaart), zeilboot, visserboot

Deze watersporten zijn trager en daarom minder verstorend

dan de hierboven genoemden. Vissersboten en zeilboten

kunnen wel ondiepe waters bereiken, die anders moeilijk

toegankelijk zijn. Verblijf gedurende langere periode op één

plaats, bv. vanuit vissersbootjes, stelt vooral voor zeldzame

moerasbroeders een probleem.

Voor plezier- en toervaart dient rekening gehouden met

onrechtstreekse effecten zoals het brandstofgebruik en de

koperoxideverven die een effect kunnen hebben op het

watersysteem. Onderwatertoiletten dragen bij tot organische en

microbiële (faecale Colibacteriën) verontreiniging van het

water.

Kano en roeiboot Deze zijn minder verstorend dan beide hoger genoemde

categorieën zeker indien dit recreatief gebruik beperkt kan

worden tot een deel van het gebied, bv. via een boeienlijn. Op

die manier kan vermeden worden dat de meest kwetsbare

75/78

ondiepe (riet)oevers worden bereikt .

Zwemmen Zwemmen kan leiden tot verstoring van broedvogels maar in

grote waterpartijen kan middels bv. een boeienlijn de verstoring

worden beperkt.

Schaatsen In de winterperiode en nabij bevroren waterpartijen is het

aantal vogels vaak beperkt, dus in principe ook de impact. Op

overwinteringsplaatsen van een soort als Roerdomp (zeldzame

reiger) is schaatsen echter te mijden.

Nabij wakken kunnen watervogels samentroepen en ook hier is

schaatsen te mijden. Bovendien houdt schaatsen nabij een

wak ook gevaren in.

Duiksport Duiken kan verstoring teweeg brengen op open waters met

een grote aantrekkingskracht voor watervogels.

Recreatievorm – vanuit de lucht Specificatie

Zweefvliegtuigen, sportvliegtuigen,

luchtballons

Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig,

luchtballons) komen regelmatig voor boven moerasgebieden.

De zichtbaarheid en de onvoorspelbaarheid van deze

recreatievormen kunnen aangenomen worden te leiden tot

een aanzienlijke impact.

Ten aanzien van overwinterende vogels vindt opvliegen plaats

tussen 500 en 1500 m afstand en van op 250 tot 500 m

hoogte.

Luchtballons zijn wellicht meest verstorend voor watervogels.

Bij het overkomen van een luchtballon, gaan soms zelfs

weinig verstoringsgevoelige soorten als Dodaars, Fuut en

Meerkoet de lucht in.

Verstoring door luchtballons die over reservaatgebieden

vliegen is vooral problematisch in de periode dat er elders

jacht op waterwild is, omdat de opvliegende vogels dan

verderop neergeschoten kunnen worden.

76/78

Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem: waterlopen

Recreatievorm Specificatie

Varen In het algemeen zal varen op beken een relatief ernstige

mate van verstoring geven in natuurgebieden in vergelijking

met andere vormen van (extensieve) recreatie, hiervoor zijn

twee redenen:

(a) Er is sprake van een lijnvormig element. Nautisch gebruik

zal om deze reden verstoring veroorzaken op een relatief

groot oppervlak;

(b) Veel plekken in beekdalen zijn (met name in

natuurgebieden) vrij ontoegankelijk voor andere recreanten

zoals wandelaars en fietsers. Deze plekken zijn om deze

reden redelijk onverstoord. Het varen zal om deze reden een

vrij grote impact hebben op de rust en stilte in deze

gebieden.29

Hengelen Hengelsport vanaf de oever hoeft niet per se verstorend te

zijn. Er dient echter sowieso rekening gehouden te worden

met secundaire effecten zoals eutrofiëring, vergiftiging,

verstoring van evenwichten en faunavervalsing30

29 Verstoring door intensief nautisch gebruik is met name mechanisch van aard. Zuiging, omwoelen,

opwervelen en golfslag door waterverplaatsing van boot en peddels hebben oa het volgende tot gevolg:

• Directe fysieke schade aan water- en oeverplanten en waterbodem;

• Opwervelen van slib met de volgende effecten: o verhoogde slibafzetting op o.a. planten en larven en eieren van aquatische fauna; o verhoging van zuurstofverbruik met als gevolg lagere zuurstofgehalten; o een verminderd doorzicht; o door vermindering van het doorzicht is er sprake van een remming in groei van onderwaterplanten dit

betekent een verminderde zuurstofproductie; o Bij het opwervelen van bodemmateriaal kunnen zware metalen, PAK’s en andere

microverontreinigingen die aan slib gebonden en gesedimenteerd waren in oplossing komen; o Het opwervelen van bodemmateriaal heeft tevens een verhoogde nutriëntenconcentratie in het water

tot gevolg doordat in de bodem vastgelegd fosfor en stikstof vrijkomt. Naast mechanische verstoring is er sprake van verstoring door geluidsoverlast. Dit soort verstoring zal met name negatieve invloed hebben op het voorkomen een gevoelige broedvogelsoorten van valleigebieden en een dito zoogdiersoorten.

30 Hengelen brengt verschillende effecten met zich mee:

• Eutrofiëring. Hengelaars gebruiken vaak een lokmiddel. Het voeren van vissen met eiwit- en zetmeelhoudende eetbare preparaten draagt bij aan een nadelige beïnvloeding van de waterkwaliteit (eutrofiering). Dit kan effect hebben op de zuurstofconcentratie. In het algemeen wordt dit effect – zeker op waterlopen – als klein ingeschat (De Vocht, 2003);

• Vergiftiging. Vissers gebruiken lood dat in het milieu terecht komt. Loodbolletjes kunnen geleidelijk oplossen en zo in de voedselketen terecht komen of rechtstreeks door vissen of (water) vogels worden opgepikt;

• Verstoren van evenwichten. Overbevissing (van bijvoorbeeld de snoek) kan resulteren in een ernstige verstoring van het onderwater-ecosysteem. Dit kan leiden tot een explosieve groei van minder 'gewenste' soorten die zich, bij het ontbreken van hun natuurlijke vijand ongeremd kunnen voortplanten. Op hun beurt kunnen deze explosief groeiende soorten schade aan (de overige leden van) de onderwater gemeenschap toebrengen, wat tot verarming en eenzijdigheid binnen deze gemeenschap kan leiden;

• Faunavervalsing. Ernstige verstoring treed ook op bij het ten behoeve van hengelaars (ter vergroting van de vangkans) opzettelijk uitzetten van uitheemse en/of gekweekte vissoorten als op plaatsen waar deze niet thuishoren;

77/78

Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen

Moerasgebieden & open waters kunnen gelegen zijn in valleigebieden, bosgebieden en/of in

agrarisch gebied. Uiteraard bieden deze niet zonder meer een alternatief voor de vele

recreatievormen die op of nabij water plaatsvinden. Recreatievormen als wandelen en fietsen

kunnen wel worden omgeleid zodat ze ecologische waardevolle moerassen enigszins ontwijken.

Waterlopen zijn logischerwijze gelegen in valleigebieden. Voor hengelsport en nautisch gebruik kan

uiteraard geen alternatief worden geboden in aanpalende ecosystemen zoals bossen en agrarische

gebieden.

Bijlage 1: Verstoring recreatietypes

Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Bodemverstoring

Wandelaars • • •• 4 •• •Joggers • •• •• 5 •• •Honden aan de leiband •• •• •• 6 ••• ••Loslopende honden •• •••• •• 8 •••• ••Fietsers • •• • 4 •• •Mountainbikers • ••• • 5 •• ••Ruiters •• •• •• 6 ••• •••Gespannen honden •••• •• • 7 ••• ••Gespannen andere dieren (paarden) ••• •• • 6 ••• •••

Speelzone ••• ••• ••• 9 •••• •••Hondenzone ••• ••• ••• 9 •••• ••Bivakzone •• • •••• 7 ••• •••Picknickplaats •• • ••• 6 ••• ••

Ligweide •• • ••• 6 ••• •Picknickweide •• • ••• 6 ••• •Struinnatuur • •••• •• 7 ••• •

Wandeltochten •• •• •••• 8 •••• •••Oriëntatiesport •• •••• ••• 9 •••• ••Aventurentocht •• ••• ••• 8 •••• ••Geocaching • •••• • 6 ••• •Loopwedstrijd ••• •• •••• 9 •••• •••Wielerwedstrijd (mountainbike, cyclocross) ••• •• •••• 9 •••• ••••Quad, motorcross, 4x4 •••• ••• • 8 •••• ••••

Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Verstoring

•••• zeer hoog zeer hoog zeer lang zeer hoog

••• hoog hoog lang hoog

•• matig matig matig matig

• gering gering gering gering

geen nul verwaarloosbaar geen

Som Verstoring

•••• >= 8 zeer hoog

••• 6, 7 hoog

•• 4, 5 matig

1a. LAND

Integratie impact verstoring

Occasionele en/of risicovolle activiteiten

Vrij toegankelijke zone

Recreatievorm

Speciale zones

1b. WATER (stilstaande wateren, niet-gecatalogeerde waterlopen en hun oevers)

Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur

Verstoring oever,

waterbodem en -

vegetaties

• • ••• 5 •• ••

•• •• •• 6 ••• •••

• ••• • 5 •• ••

•• •• •• 6 ••• •••

•• •• • 5 •• •••

•• •• • 5 •• ••

•••• •••• • 9 •••• ••••

••• •• •• 7 ••• •••

Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Verstoring

•••• zeer hoog zeer hoog zeer lang zeer hoog

••• hoog hoog lang hoog

•• matig matig matig matig

• gering gering gering gering

geen nul verwaarloosbaar geen

Som Verstoring

•••• >= 8 zeer hoog

••• 6, 7 hoog

•• 4, 5 matig

Occasionele en/of risicovolle activiteiten

Snelle gemotoriseerde voertuigen

(speedboot, waterscooter, …)

Trage gemotoriseerde voertuigen

(pleziervaart, …)

Zwemmers

Duikers

Kajakken, kanoën, roeien

Zeilen, (wind)surfen

Recreatievorm

Integratie impact verstoring

Vissers

Schaatsers

Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur

Zweefvliegtuigen •• •• •• 6 •••Luchtballon ••• •• •• 7 •••(Model)Sportvliegtuig ••• ••• •• 8 ••••Helicopter ••• ••• •• 8 ••••

Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Bodemverstoring

•••• zeer hoog zeer hoog zeer lang zeer hoog

••• hoog hoog lang hoog

•• matig matig matig matig

• gering gering gering gering

geen nul verwaarloosbaar geen

Som Verstoring

•••• >= 8 zeer hoog

••• 6, 7 hoog

•• 4, 5 matig

1c. LUCHT

Integratie impact verstoring

Recreatievorm

Bijlage 2: Kwetsbaarheid vogels

2a. BROEDVOGELS

Heide Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Grauwe kiekendief Met uitsterven bedreigd 3 5 4

Korhoen Uitgestorven ja 3 5 4

Wulp Momenteel niet bedreigd 2 5 4

Geoorde fuut / 3 4 4

Velduil Zeldzaam 3 5 4

Watersnip Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Duinpieper Uitgestorven ja 3 3 3

Klapekster Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Tapuit Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Nachtzwaluw Kwetsbaar ja 2 4 3

Grauwe klauwier Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3

Blauwborst Momenteel niet bedreigd ja 2 2 2

Boomleeuwerik Kwetsbaar ja 2 3 2

Boompieper Bedreigd 2 2 2

Graspieper Bedreigd 2 2 2

Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd 2 3 2

Veldleeuwerik Kwetsbaar 1 2 1

Kleinschalige, halfopen gebiedenRode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Watersnip Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Paapje Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Grauwe klauwier Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3

Geelgors Bedreigd 2 2 2

Kramsvogel Bedreigd 3 2 2

Ortolaan Uitgestorven ja 3 2 2

Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd 2 3 2

Boerenzwaluw Achteruitgaand 1 2 1

Ringmus Achteruitgaand 1 2 1

Kneu Achteruitgaand 1 2 1

Zomertortel Bedreigd 2 1 1

Moeras Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Bruine kiekendief Momenteel niet bedreigd ja 3 5 4

Lepelaar Onregelmatige broedvogel ja 3 5 4

Purperreiger Onregelmatige broedvogel ja 3 5 4

Roerdomp Met uitsterven bedreigd ja 3 4 4

Geoorde fuut / 3 4 4

Zomertaling Bedreigd 3 4 4

Zwartkopmeeuw Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4

Porseleinhoen Bedreigd ja 3 4 4

Buidelmees Zeldzaam 3 2 3

Grote karekiet Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Slobeend / 2 4 3

Woudaap Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3

Baardmannetje Zeldzaam 3 2 2

Blauwborst Momenteel niet bedreigd ja 2 2 2

Rietgors Bedreigd 2 2 2

Rietzanger Bedreigd 2 2 2

Snor Met uitsterven bedreigd 3 2 2

Dodaars / 2 2 2

Waterral Momenteel niet bedreigd 2 2 2

IJsvogel Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2

Pijlstaart Zeldzaam 3 3 1

Open landschap Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Grauwe kiekendief Met uitsterven bedreigd ja 3 5 4

Tureluur Kwetsbaar 3 4 4

Wulp Momenteel niet bedreigd 2 5 4

Zomertaling Bedreigd 3 4 4

Bergeend / 2 5 4

Kluut Kwetsbaar ja 3 5 4

Scholekster Momenteel niet bedreigd 2 4 3

Slobeend / 2 4 3

Slechtvalk Onregelmatige broedvogel ja 3 4 3

Kwartelkoning Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3

Grutto Momenteel niet bedreigd 2 4 3

Paapje Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Kwartel Onvoldoende gekend 2 3 2

Kievit Momenteel niet bedreigd 1 4 2

Grauwe gors Bedreigd 2 3 2

Patrijs Kwetsbaar 2 3 2

Gele kwikstaart Achteruitgaand 1 3 2

Graspieper Bedreigd 2 2 2

Veldleeuwerik Kwetsbaar 1 2 1

Strand- en zeeduin Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Bontbekplevier Zeldzaam 3 4 4

Dwergstern Met uitsterven bedreigd ja 3 4 4

Grote stern Met uitsterven bedreigd ja 3 5 4

Kleine zilverreiger Zeldzaam ja 3 4 4

Kwak Zeldzaam ja 3 4 4

Stormmeeuw Zeldzaam 3 4 4

Strandplevier Met uitsterven bedreigd ja 3 4 4

Visdief Kwetsbaar ja 2 5 4

Velduil Zeldzaam 3 5 4

Bergeend / 2 5 4

Kleine plevier Momenteel niet bedreigd 3 4 4

Tapuit Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Kleine mantelmeeuw Kwetsbaar ja 2 4 3

Wielewaal Bedreigd 2 2 2

Boompieper Bedreigd 2 2 2

Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd 2 3 2

Nachtegaal Kwetsbaar 2 1 1

Slik en schor Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Bergeend / 2 5 4

Kluut Kwetsbaar ja 3 5 4

Tureluur Kwetsbaar 3 4 4

Steltkluut Zeldzaam ja 3 4 4

Bontbekplevier Zeldzaam 3 4 4

Visdief Kwetsbaar ja 2 5 4

Lepelaar Onregelmatige broedvogel ja 3 5 4

Zwartkopmeeuw Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4

Bruine kiekendief Momenteel niet bedreigd ja 3 5 4

Graszanger Zeldzaam 3 3 3

Waterlopen Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

IJsvogel Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2

Oeverzwaluw Achteruitgaand 1 3 2

Grote gele kwikstaart Momenteel niet bedreigd 2 3 2

Vochtige tot natte bossen Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Rode wouw Zeldzaam 3 4 4

Wespendief Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4

Kwak Zeldzaam ja 3 4 4

Havik Momenteel niet bedreigd 3 3 3

Houtsnip Momenteel niet bedreigd 3 3 3

Buidelmees Zeldzaam 3 2 3

Goudvink Bedreigd 3 3 3

Wielewaal Bedreigd 2 2 2

Zwarte specht Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2

Middelste bonte specht Onregelmatige broedvogel ja 3 2 2

Nachtegaal Kwetsbaar 2 1 1

Matkop Kwetsbaar 2 1 1

Kleine barmsijs Zeldzaam 3 1 1

Bonte vliegenvanger Momenteel niet bedreigd 2 1 1

Koekoek Achteruitgaand 1 2 1

Appelvink Momenteel niet bedreigd 3 1 1

Droge bossen Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Wespendief Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4

Nachtzwaluw Kwetsbaar ja 2 4 3

Havik Momenteel niet bedreigd 3 3 3

Houtsnip Momenteel niet bedreigd 3 3 3

Draaihals Met uitsterven bedreigd 3 3 3

Zwarte specht Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2

Boompieper Bedreigd 2 2 2

Gekraagde roodstaart Kwetsbaar 2 2 2

Middelste bonte specht Onregelmatige broedvogel X 3 2 2

Boomleeuwerik Kwetsbaar ja 2 3 2

Fluiter 3 2 2

Bonte vliegenvanger Momenteel niet bedreigd 3 1 1

2b. OVERWINTERENDE VOGELS

Waterpartijen en moerassen VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Roerdomp ja 3 4 4

Kleine zilverreiger ja 3 4 4

Grote zilverreiger ja 2 5 4

Kleine zwaan 3 5 4

Wilde zwaan 3 5 4

Kleine rietgans 3 4 4

Toppereend 3 5 4

Witoogeend ja 3 4 4

Grote zaagbek 2 5 4

Groenpootruiter 2 5 4

Zwarte ruiter 2 5 4

Grutto 2 5 4

Geoorde fuut 2 4 3

Rietgans 2 4 3

Kolgans 2 4 3

Nonnetje ja 2 4 3

Brilduiker 2 4 3

Pijlstaart 2 4 3

Slobeend 2 4 3

Smient ja 2 4 3

Bergeend 2 4 3

Dodaars 2 2 2

Aalscholver 1 5 2

Knobbelzwaan 1 5 2

Grauwe gans 1 4 2

Wintertaling 1 4 2

Krakeend 1 3 2

Wulp 1 5 2

Witgat 1 3 2

Bosruiter 2 3 2

Watersnip 1 3 2

Tureluur 1 5 2

Kleine plevier 1 4 2

Tafeleend 1 4 2

Kuifeend 1 4 2

Graslanden en akkers VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Kleine rietgans 3 4 4

Kleine zwaan ja 3 5 4

Wilde zwaan ja 3 5 4

Kraanvogel ja 3 5 4

Slechtvalk 3 5 4

Smient ja 2 4 3

Rietgans 2 4 3

Kolgans 2 4 3

Brandgans ja 2 4 3

Grauwe gans 1 4 2

Knobbelzwaan 1 5 2

Kustvogels VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid

Roodkeelduiker ja 3 5 4

Parelduiker ja 3 5 4

Roodhalsfuut 3 4 4

Kuifduiker ja 3 4 4

Eidereend 2 5 4

Grote zee-eend 2 5 4

Ijseend 3 4 4

Rosse grutto ja 2 5 4

Zwarte ruiter 2 5 4

Groenpootruiter 2 5 4

Steenloper 2 5 4

Kluut ja 2 5 4

Zilverplevier 2 5 4

Lepelaar 3 5 4

Rotgans ja 3 4 3

Middelse zaagbek 2 4 3

Zwarte zee-eend 2 4 3

Drieteenstrandoper 2 4 3

Krombekstrandloper 2 4 3

Kemphaan ja 2 4 3

Bontbekplevier 2 4 3

Zwartkopmeeuw 2 4 3

Bergeend 2 4 3

Bonte strandloper 1 4 2

Wulp 1 5 2

Tureluur 1 5 2

Scholekster 1 5 2

Goudplevier ja 1 5 2

Kievit 1 4 2

78/78 2008.P20448

Hoofdkantoren

ARCADIS Belgium

Bijkantoren

ARCADIS Belgium www.arcadisbelgium.be

Deurne-Antwerpen

Clara Snellingsstraat 27

B-2100 Deurne-Antwerpen

T +32 3 360 83 00

F +32 3 360 83 01

Berchem-Antwerpen

Roderveldlaan 3

B-2600 Berchem

T +32 3 328 62 86

F +32 3 328 62 87

Kortrijk

Sint-Jorisstraat 21

B-8500 Kortrijk

T +32 56 24 99 20

F +32 56 24 99 21

Gent

Kortrijksesteenweg 302

B-9000 Gent

T +32 9 242 44 44

F +32 9 242 44 45

Bastogne

Rue Thier De Luzéry 6

B-6600 Bastogne

T +32 61 21 38 85

F +32 61 21 52 28

Leuven

Vaartkom 31/8

B-3000 Leuven

T +32 16 63 95 00

F + 32 16 63 95 01

Hasselt

Kempische steenweg 301

B-3500 Hasselt

T +32 11 28 88 00

F +32 11 28 88 01

Haaltert

Bruulstraat 35

9450 Haaltert

T. +32 53 83 04 80

F.+32 53 83 59 54

Luik

Rue des Guillemins 26, 2de verd.

4000 Luik

T +32 4 349 56 00

F +32 4 349 56 10

Charleroi

119, Avenue de Philippeville

6001 CHARLEROI

T.. +32 71 298 900

F. +32 71 298 901

Oostende

Archimedesstraat 7

B-8400 Oostende

T +32 59 27 38 00

F +32 59 27 39 00

Iso gecertificeerd voor Adviesverlening, studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening