toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

144
Ontwikkelingseconomie Samenvatting Made by: Esperanza Housmans

Transcript of toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Page 1: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Ontwikkelingseconomie SamenvattingMade by: Esperanza Housmans

Page 2: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

InhoudHoofdstuk 1............................................................................................................................................3

Hoofdstuk 2 Meten van economische groei en ontwikkeling.................................................................5

Hoofdstuk 3 Economische groei...........................................................................................................10

Hoofdstuk 4 Theorieën van Economische Groei...................................................................................17

Hoofdstuk 5..........................................................................................................................................25

Hoofdstuk 6 Ongelijkheid en armoede.................................................................................................29

Hoofdstuk 7..........................................................................................................................................35

Hoofdstuk 8 Educatie...........................................................................................................................39

Hoofdstuk 9 Gezondheid......................................................................................................................41

Hoofdstuk 10 Sparen en hulpbron mobilisatie.....................................................................................46

Hoofdstuk 12 Fiscaal beleid..................................................................................................................59

Hoofdstuk 13 Financieel beleid............................................................................................................65

Chapter 14: Foreign Aid........................................................................................................................69

Hoofdstuk 15 Buitenlandse schuld en financiële crisis.........................................................................74

Hoofdstuk 16 Landbouw......................................................................................................................77

Hoofdstuk 17 Primaire export..............................................................................................................79

Hoofdstuk 18 Industrie.........................................................................................................................82

Hoofdstuk 19 Handel en ontwikkeling..................................................................................................83

List of important Concepts...................................................................................................................84

Vragen over totaalsamenvatting..........................................................................................................91

2

Page 3: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Hoofdstuk 1Economische groei heeft geleid tot enorme veranderingen:

- Politieke systemen zijn erg veranderd > veel laag-inkomenslanden hebben democratische politieke systemen aangenomen. (relatie tussen dit en het proces van economische ontwikkeling en armoedereductie is nog vaag)

- Grote demografische veranderingen > daling populatiegroei, groei van arbeidsklasse en daling in afhankelijke kinderen. (tevens vergrijzing, pensioensystemen, etc.)

- Verspreiding van inheemse ziektes, vooral HIV/AIDS bedreigt ontwikkelingsvooruitgang in veel landen.

- Wereldhandel is snel gegroeid > scherp dalende transport en communicatiekosten en complexere globale productienetwerken.

- Kapitaal beweegt sneller over grenzen > meer complexere financiële instrumenten en grotere nadruk op privaat kapitaal > mogelijkheden tot toegang buitenlandskapitaal voor lokale investering voor laag-inkomenslanden / diepe financiële crisis met zwakke lokale financiële instituties, buitenlands kapitaal trekt zich snel terug.

- Informatie en ideeën verspreiden zich sneller over de wereld > werkmogelijkheden voor laag-inkomenslanden die diensten voorzien in satelliet, internet, etc.

Economische globalisatie: de integratie van nationale economieën in de internationale economie door handel in goederen en diensten, direct buitenlandse investering, korttermijn kapitaalstromen, internationale bewegingen van mensen en stromen van technologie. Klassieke indeling: op basis van ontwikkeling: ontwikkelde en ontwikkelingslanden of geïndustrialiseerde landen, etc. (gebaseerd op lineair verband industrialisatie en ontwikkeling)Economische groei: de groei in nationaal/per hoofd van de bevolking en product. Stijgt de productie van goederen en diensten, dan zal het gemiddelde inkomen stijgen: een land heeft economische groei.Economische ontwikkeling: levensverwachting, verbetering in gezondheid, educatie en andere menselijk welzijnsaspecten. Indicators van ontwikkeling:

- Stijging van de levensverwachting- Verlaging van de kindersterfte- Toename in alfabetisme- Grote structurele veranderingen v/d economie: industrialisatie en urbanisatie groeiende bijdrage van

geproduceerd inkomen en arbeid in de industrie. meer mensen verplaatsen zich van rurale landbouwproductie naar stedelijke en hoger betaalde banen (in fabriek of diensten)

Al deze factoren zijn gecorreleerd met economische groei maar zijn niet allesbepalend!Moderne economische groei: huidige economische periode met de toepassing van wetenschap voor problemen van economische productie die hebben geleid tot industrialisatie, urbanisatie en een explosieve groei in populatie. Koopkrachtpariteit methode: de waarde van de output van een land (of inkomen) te transformeren in een zelfde prijs. Het geeft een meer accurate vergelijking van inkomens onder landen. Manieren om de problemen van het vergelijken van inkomens te vermijden:

- Fysieke maatstaven van structurele verandering gebruiken: bv energie gebruik per hoofd van de bevolking wordt gecorreleerd met bruto binnenlands product.

Substituten nodig voor ontwikkeling: De meest succesvolle landen delen enkele kenmerken: een goede overheid, redelijke goedfunctionerende markten en instituties, gezonde en opgeleide mensen die efficiënt kunnen werken en ondernemen en andere organisaties die ontstaan in de koers van ontwikkeling. Maar: details kunnen enorm verschillen. Er zijn verschillende substituten om tot ontwikkeling te komen indien een land in het verleden geen kapitaal heeft opgebouwd: fondsen, banksystemen met krediet, financiële instituties, etc.

3

Page 4: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

De studie van economische ontwikkeling bestaat zowel uit terugblikken (hoe zijn we tot nu gekomen) maar ook uit toekomstoverzichten.

• Starting conditions matter and are widely different (a.o.t. colonial heritage, political institutions, broad-based participation, slavery, etc.)

– “Colonial origins of underdevelopment” and settler mortalityZo is een groot verschil tussen toekomst en verleden de informatierevolutie > expansie globale handel en investering, invloed op politiek, democratische regimes, etc. Maar ook: HIV/AIDS, milieudegradatie, global warming, etc. Maar ook: meer besef over deze gevolgen, vraagtekens bij verdeling van voordelen van informatierevolutie, etc. Maar ook: vergrijzing; demografische transitie, etc. etc. Conclusie: geen single factor is verantwoordelijk voor armoede, geen single beleid of strategie kan het complexe proces van economische ontwikkeling in werking zetten. Washington Consensus: over hoe economische ontwikkeling zou moeten worden georganiseerd en worden geleid. Kenmerken: neoliberaal en marktfundamentalistisch. Tegenwoordig wordt het gebruikt als een negatief voorbeeld. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Patronen van ontwikkeling.

Ontwikkeling is geen proces dat altijd hetzelfde verloopt, er zijn heel verschillende oorzaken en gevolgen van ontwikkeling voor landen te zien. Het boek wil laten zien wat deze verschillende oorzaken en gevolgen zijn en waardoor ze verschillen.

Landen hebben de laatste jaren enorme ontwikkelingen doorgemaakt. Een van de vele krachten achter deze veranderingen is globalisatie. Globalisatie in de economie word omschreven als: de integratie van nationale economieën in een internationale economie d.m.v. handel in goederen en diensten, directe buitenlandse investeringen, korte termijn investeringen, internationale bewegingen van mensen en technologie stromen.Globalisatie is echter niet alleen een economisch fenomeen en globalisatie zorgt naast economische veranderingen voor allerlei veranderingen in de wereld zoals b.v. culturele, communicatieve, en politieke integratie.

De Wereldbank houd er 4 kwalificaties op na om landen in groepen in te delen: Lage inkomenslanden, inkomen is gemiddeld lager dan $765 Lager middeninkomenslanden, inkomen is gemiddeld tussen de $765 en $ 3.035 Hoger middeninkomenslanden, inkomen is gemiddeld tussen de $3.035 en $ 9.385 Hoge inkomenslanden, inkomen is gemiddeld hoger dan $ 9.385

Groei en ontwikkeling.

Economische groei en economische ontwikkeling zijn twee heel verschillende termen die vaak door elkaar gebruikt worden, dit is echter niet de bedoeling omdat ze wezenlijk verschillen. Economische groei, betreft een stijging van het inkomen, nationaal of per hoofd van de bevolking. De productie van goederen en diensten neemt toe in een land, en het gemiddelde inkomen stijgt.Economische ontwikkeling, omvat meer , te weten, verbetering van de gezondheid, scholing en andere aspecten van menselijk welzijn. Landen die wel economische groei doormaken maar waarbij deze aspecten niet optreden maken dus geen economische ontwikkeling groei door. Dit kan zo zijn in landen waar de economische groei komt doordat de elite steeds rijker word, de algemene bevolking ondervind hier weinig voordelen aan.

Moderne economische groei, het huidige economische tijdvak waarin het hoofdelement de toepassing van wetenschap op economische problemen is. Dit heeft geleid tot de industriële revolutie, urbanisatie en een explosieve groei van de bevolking.Economische groei en ontwikkeling zijn dus 2 heel verschillende dingen. En groei van de een houd niet automatisch in dat de ander ook groeit. Economische ontwikkeling kan echter nooit gerealiseerd worden zonder economische groei.

Een ontwikkelings continuüm.

4

Page 5: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

PPP: purchasing power parity, een manier om inkomens in landen beter weer te geven. Doordat bv. een bezoek aan de kapper in de VS in Amerikaanse dollars veel duurder is dan in bijvoorbeeld India krijg je een scheef beeld van het inkomen van mensen als je alles alleen in dollars bekijkt. Daarom gebruikt men de PPP, deze corrigeert het inkomen met koopkracht zodat er in eerlijker beeld gevormd wordt van het inkomen per hoofd van de bevolking.

Een blik op geschiedenis

Landen maken heel verschillende ontwikkelingen door. Dit komt mede omdat ze een verschillende geschiedenis hebben.Er is onderscheid te maken tussen landen op basis van een aantal aspecten in de geschiedenis. Dit onderscheid houdt de volgende vijf verschillen in:

1. Landen die een lange traditie van onderwijs hebben ( b.v. China) en landen waarin onderwijs afwezig was.

2. Landen met relatief hoog ontwikkelde instituten en systemen die door de lokale bevolking gerund werden en landen waarin dit gedaan werd door een kleine groep, de elite.

3. Landen waarin de bevolking een gezamenlijke taal, cultuur en gevoel van nationale identiteit hadden en landen waarin een grote diversiteit aan volken was.

4. Landen met lange tradities in zelfbestuur en landen die hier totaal geen ervaring mee hadden.5. Landen met een gunstige geografische positie en landen met een ongunstige geografische positie.

Verschillende paden naar ontwikkeling: het concept van substituten.

Is het voor landen die nu ontwikkeling door maken nodig dat ze hetzelfde pad volgen als de eerste Europese landen die deze ontwikkeling doormaakten. Met andere woorden is er maar een pad voor ontwikkeling? Het antwoord hierop is nee. Er zijn twee aspecten belangrijk om groei door te maken, groei van de beroepsbevolking en groei van kapitaal. Deze kunnen echter op heel veel verschillende manieren gerealiseerd worden.

Diversiteit in ontwikkelingsresultaten.

Landen kunnen niet op een hoop worden gegooid wat betreft de resultaten van ontwikkeling, er is niet te zeggen dat alle Afrikaanse landen geen ontwikkeling door hebben gemaakt omdat er duidelijke uitzonderingen zijn, Botswana b.v.

Benaderingen van ontwikkeling.

Organisatie.

Het boek is onderverdeeld in 4 delen:1. Dit deel behandeld de hoofd factoren die zorgen voor de verschillen in tempo waarmee landen

economisch groeien.2. Dit deel behandeld ongelijkheid en armoede. Het behandeld de menselijke kant van de economie.3. Dit deel behandeld de kapitaal kant van de economie.4. Dit deel gaat over gaat over het versterken en verbeteren van de primaire industrien, met name de lan en

tuinbouw.

Hoofdstuk 2 Meten van economische groei en ontwikkelingPurchases Power Parity Theory:100 ton ijzer (200 dollar/ton) kost 20 biljoen dollar2 retailers (5000 dollar/persoon/jaar) kost 10 biljoen dollarTotaal: 30 biljoen dollar

5

Page 6: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

8 ton ijzer (9000 rupees/ton) kost 72 biljoen rupees4 retailers (60 000 dollar/persoon/jaar) kost 240 biljoen rupeesTotaal: 312 biljoen rupees

Wisselkoers: 9000 / 200 = 45 rupees/dollar

Via wisselkoers berekening is GDP: 312/45 = 6.9 biljoen dollar

Via PPP: (gebruik van US prijzen)8 ton ijzer x 200 dollar = 1600 dollar4 retailers x 5000 dollar = 20 000 dollarTotaal GDP: 21,6 biljoen dollar

Ratio van PPP berekening met wisselkoers berekening: 21.6 / 6.9 = 3.13

Toegevoegde waarde: bv bij textielindustrie: de waarde van het textiel min de waarde van het ruwe katoen en andere materialen gebruik bij de productie. Maar tevens is de toegevoegde waarde gelijk aan de kosten van de factoren van productie in de textiel industrie: lonen, depreciatie van kapitaal, huur voor land en gebouw en rente. Deze toegevoegde waarde draagt bij aan het GDP (BBP).

Voordat we kunnen begrijpen en weten hoe we economische ontwikkeling kunnen verwezenlijken moeten we eerst weten wat we eigenlijk willen bereiken. Economische groei betekend een stijging van het reële nationale inkomen per hoofd van de bevolking, dat wil zeggen een stijging van de, per persoon, inflatie gecorrigeerde waarde van de goederen en diensten die door een samenleving geproduceerd zijn. Dus reëel BBP gecorrigeerd met binnenlandse prijs inflatie. Economische groei is een objectieve maat voor economische capaciteit. Daarentegen is economische ontwikkeling een normatief concept, een concept welke door veel mensen anders gedefinieerd wordt.

Economische groei kan essentieel zijn voor het verwezenlijken van economische ontwikkeling, maar naast economische groei zijn ook andere zaken van belang bij economische ontwikkeling. Niet alleen de hoogte van het inkomen per hoofd bepaalt de ontwikkelingsresultaten, ook hoe die inkomsten verkregen, uitgegeven en gedistribueerd worden speelt een rol. In het boek introduceren ze twee indicatoren van economische ontwikkeling, namelijk de Human Development Index (HDI) en de Millennium Development Goals. Voor het begrijpen van het proces genaamd economische ontwikkeling is het nodig om gebruik te maken van methoden die economische prestaties meten van land tot land en in de tijd. BBP (in het Engels:GDP) per hoofd is ondanks een aantal beperkingen de meest gebruikte standaard voor het meten van economische prestaties, onder andere meet deze dus ook groei. Als je het BBP deelt door de totale bevolking van een land geeft dit de maat voor ‘inkomen per hoofd.’ Daarnaast is BBP zowel een maat voor de totale inkomsten als voor de totale productie, dit omdat de totaal toegevoegde waarde in alle stadia van de productie gelijk staat aan de totale output.

BBP is dus een maat voor de goederen en diensten geproduceerd door een samenleving. Daarnaast produceert een samenleving ook ‘slechte’ zaken zoals vervuiling en criminaliteit. Daarvoor bestaat “Net Economic Welfare” (NEW). Een maat voor het nationaal inkomen welke probeert de kosten van ‘slechte’ zaken hierbij te betrekken en mee te nemen in de berekeningen zoals kosten van vervuiling, misdaad, en andere slechte dingen.

Een groot deel van het nationaal inkomen zijn niet-verhandelbare goederen en diensten, de prijzen hiervan kunnen enorm verschillen per land omdat de markten duidelijk zijn gescheiden. Voor het vergelijken tussen landen is BBP per hoofd het best te gebruiken als koopkrachtpariteit, ook wel genoemd PPP (purchasing power parity). PPP schattingen zijn beter dan de vergelijkingen die alleen zijn gebaseerd op de marktkoersen. Marktkoersen onderschatten namelijk de BBP-niveaus van armere landen. Dit komt doordat marktkoersen gebaseerd zijn aan verhandelde goederen en kapitaalstromen en niet ook aan de onverhandelde goederen welke in arme landen vaak erg goedkoop zijn. Het PPP corrigeert dit probleem door het BBP per hoofd uit te drukken in termen van een gemeenschappelijke set van ‘internationale prijzen.’

6

Page 7: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Economische groei is een noodzakelijke voorwaarde maar niet een voldoende voorwaarde voor het (meteen) verbeteren van de levensstandaard van mensen in landen met een laag BBP:

- Ten eerste kunnen overheden economische groei promoten niet alleen voor het verbeteren van de welvaart van hun burgers, maar vooral voor het verwerven van macht en glorie voor de staat en zijn heersers.

- Ten tweede kan het zijn dat er stevig geïnvesteerd word in verdere groei, terwijl de positieve effecten voor de burgers pas veel later gemerkt kunnen worden.

- Ten derde en als laatste kunnen inkomen en consumptie toenemen, maar dit alleen bij degene die het relatief al erg goed hebben.

Angus Maddison verschaft een breed overzicht van de economische groei gedurende de laatste 2000 jaar. De moderne economische groei zoals wij die nu kennen begon pas rond 1820, met de escalatie van de groeicijfers van West-Europa en zijn uitlopers, zoals Australië, Canada, New Zeeland en de Verenigde Staten. In de decennia na 1950 begon snelle groei ook andere landen te karakteriseren, vooral in Azië. Als resultaat van deze divergente patronen van economische groei is er op dit moment meer ongelijkheid in wereldinkomens dan ooit tevoren. Economisch historicus Alexander Gerschenkron spreekt over “advantage of backwardness”, waarmee hij niet bedoeld dat het goed is om arm te zijn. De eerste naties die moderne economische groei ervoeren, werden beperkt door technologische vooruitgang. Maar arme landen kunnen juist bestaande technologie lenen en aanpassen en hebben zo potentie om sneller te groeien en ‘to catch up’ met de meer geavanceerde economieën.

Volgens Sen: voor economische ontwikkeling moeten de bronnen voor capaciteitsdeprivatie worden opgevangen zodat mensen de vrijheid hebben om het leven te leiden wat ze willen. Hoogte van inkomen is er een van, maar niet de enige:

- Persoonlijke verschillen: leeftijd, gezondheid, etc.- Milieu verschillen: verschillende klimaten waardoor verschillende kleding, etc. nodig is.- Variaties in sociaal klimaat: misdaad, burgerlijke onrust, geweld, etc.- Verschillen in relatieve deprivatie: hogere ongelijkheid reduceert de capaciteit om mee te doen aan het

leven van die samenleving.

Economische groei is zoals eerder gezegd een objectieve maat van economische capaciteit. Daarentegen is economische ontwikkeling een normatief concept. Verschillende geleerden en organisaties bieden specifieke indicatoren of doelen voor het bereiken van ontwikkeling. Prominent daarbij is de Human Development Index (HDI). 3 dingen staan hierbij centraal: volksgezondheid, kennis en levenstandaard. Deze worden gemeten in gemiddelde levensverwachting bij geboorte, analfabetisme en het deel dat primair, secundair en tertiair onderwijs doorloopt en het BNP in koopkrachtpariteit. Deze drie aspecten worden op verschillende manieren berekend, het gemiddelde van deze drie vormt het HDI van een land. Kritiek op de HDI is dat deze drie dimensies gelimiteerd zouden zijn. Ander commentaar op de HDI is dat de drie aspecten allemaal als evenveel gewogen worden. Daarnaast bestaan er ook de Millennium Development Goals (MDGs), in het Nederlands genoemd de Millenniumdoelstellingen. Deze rekenen op een veelheid van doelstellingen en streefcijfers voor het bevorderen van het menselijk welzijn in het daaropvolgende decennium. Net als economische ontwikkeling zijn de Millennium Development Goals een normatief begrip. Er zijn dan ook verschillende meningen over wat moet worden opgenomen in deze doelstellingen. De MDGs bestaan uit een combinatie van doelen, meerdere targets en een boel indicatoren. Deze combinatie is een articulatie van wat de meeste van de regeringen van de wereld geloven dat moet worden gedaan om te bereiken dat “ontwikkeling een realiteit voor iedereen” is. Er is geen automatische link tussen per capita inkomen van een natie en de hoogte van menselijke ontwikkeling (human development). Menselijke ontwikkeling lijkt sneller te groeien dan inkomen, maar economische groei op laaginkomensniveau lijkt niet verbonden te zijn met menselijk welzijn.

Ook is er geen automatische link tussen economische groei en MDG; het succes/falen van de MDG’s kan afhangen van de hoogte v/d economische groei maar ook andere factoren kunnen leiden tot moeilijkheden.

HDI rangen zijn sterk gecorreleerd met per capita inkomen niveaus en verschillende resultaten in het bereiken van MDG zijn sterk gelinkt aan verschillende groei resultaten. Er is dus een link tussen groei en ontwikkeling. Maar het is geen lineair verband: economische ontwikkeling bereiken gaat ook over verdeling en strategieën om specifieke ontwikkelingsdoelen te bereiken. Eveneens is er geen correlatie tussen per capita inkomen en geluk.

7

Page 8: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Economische groei zorgt voor een betere controle van iemand over z’n omgeving en hierdoor zijn vrijheid vergroot.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Economische groei en ontwikkeling meten.

Meten van het bnp ,wat is er uit gehouden?

BNP: in het Engels GNP is de totale waarde van goederen en diensten die door een samenleving in een jaar geproduceerd worden en verhandeld via het marktsysteem. Ook de goederen en diensten die door landgenoten in het buitenland geproduceerd worden in het BNP meegeteld. Het BBP is hetzelfde alleen worden goederen en diensten geproduceerd in het buitenland door landgenoten niet meegeteld en worden goederen en diensten die in het land worden geproduceerd door buitenlanders wel meegeteld. Probleem 1 met het BBP is dat een groot deel van het werk dat verricht word in een land niet word meegerekend, het zogenaamde onbetaalde werk, die niet worden verkocht op de markt. Hierbij moet je denken aan huishoudelijk werk of productie voor eigen consumptie. Subsistance output wordt ook niet meegerekend evenals externaliteiten zoals vervuiling. Het probleem wordt groter naarmate de economie in een land meer gebaseerd is op landbouw. In de landbouw in ontwikkelingslanden word met name voor eigen gebruik geproduceerd en dat word dus niet meegerekend in het BBP. Naarmate de economie in een land groeit word steeds meer voedsel verhandeld via het marktsysteem, dit zorgt ervoor dat het BBP stijgt, maar geeft een vertekend beeld omdat dit voedsel eigenlijk al lang verbouwd werd maar eerder nooit verhandeld werd, is de economie dus wel echt gegroeid? Een andere manier om het nationaal inkomen te meten is NEW ( net economic welfare of netto economisch welzijn). Deze meet het nationaal inkomen met een correctie voor vervuiling, criminaliteit, en andere ‘slechten’.Probleem 2 met het BBP gaat over de wisselkoers. Wisselkoersen worden vaak verdraaid door handelsrestricties, interventies, etc. En niet-verhandelbare goederen worden niet meegeteld in het BBP! Hiervoor is de koopkrachtpariteitmethode een goede oplossing.

Wisselkoers omzettingsproblemen.

Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen het BBP van landen in het handig om alle BBP’s in een munteenheid uit te drukken. Dit gebeurd dus ook, in dollars.Een probleem hierbij is echter dat bijv. in India een dollar veel meer waard is dan in Amerika. Zeker met goederen die niet op internationaal niveau verhandeld worden. Er is geen min of meer vastgestelde internationale prijs voor dus prijzen per land kunnen voor deze goederen erg verschillen.

Meten van economische groei.

We hebben groei nodig voor Pareto efficiëntie (wanneer niemand zijn/haar positie kan verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van anderen.)BBP: in het Engels GDP, het zelfde als BNP behalve dan dat het ook de goederen en diensten meetelt die door buitenlanders in het land geproduceerd worden, en niet meetelt dat wat door landgenoten in het buitenland geproduceerd word.BBP word tegenwoordig meer gebruikt omdat het makkelijker is om geldstromen binnen een land in de gaten tussen houden dan binnen een samenleving.Reëel BBP is het BBP van een land met een correctie voor de nationale inflatie.Toegevoegde waarde is de waarde vermeerdering van een product in een bepaald stadium van productie. Deze is gelijk aan de betalingen die gemaakt zijn voor de productiefactoren, gebouwen, arbeiders, winst etc. En alle toegevoegde waarde van alle stappen in de productie is gelijk aan de totale output van de productie, dus is het BBP een manier om zowel totale inkomen van een land te berekenen als de totale output van een land.Koopkrachtpariteit, een vaste set prijzen om de goederen en diensten die geproduceerd worden in landen te waarderen. Het is een wisselkoers die ervoor zorgt dat bij het meten van inkomen rekening gehouden word met

8

Page 9: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

koopkracht. Deze wisselkoers wordt vastgesteld door de Wereldbank door de prijzen van producten in vele landen met elkaar te vergelijken en daar een vaste gemiddelde prijs voor te bepalen.

Wat bedoelen we met economische ontwikkeling?

Ontwikkeling is het vergroten van de keuzemogelijkheden van mensen. Economische groei staat niet gelijk aan economische vooruitgang, het is echter wel een van de voorwaarde voor economische ontwikkeling. Zonder groei kan de economie zich niet ontwikkelen hij kan alleen veranderen.Een hoger BBP betekend niet automatisch dat de hele bevolking beter af is. Dit kan komen door 3 redenen:

Overheden kunnen de groei van de economie alleen gebruiken voor machtsvertoon, het uitbereiden van het leger, meer paleizen etc. het geld komt dan niet bij de burgers terecht, er is dus groei maar geen ontwikkeling.

Overheden kunnen ook besluiten om de extra inkomsten uit de economie te investeren in verdere groei. Op deze manier kan de economie nog beter worden en zullen de voordelen later de bevolking een sprong voorwaarts doen maken. ( dat is de gedachte erachter)

Ten derde kunnen alleen de al rijken de vruchten plukken van de economische groei.

Inkomen blijft een belangrijk middel om het leven te leiden dat men wil, maar niet het enige middel. Er zijn meer middelen nodig om je leven te leven zoals jij wilt. Hiervoor zijn vier indicatoren opgesteld die belangrijk zijn bij welvaart.

Persoonlijke ongelijksoortigheid, bevat leeftijd, geneigdheid tot ziekte, of de hoeveelheid handicaps. Omgevingsdiversiteit, bijv. blootstelling aan bepaalde klimaten die vragen om verschillende vormen

van onderzak, kleding etc. Variaties in sociaalklimaat, de impact van criminaliteit, burgerlijke onrust, en geweld. Verschillen in relatieve ontbering, het relatief arm zijn in een rijke samenleving verhinderd mensen

om deel te nemen aan die samenleving.

Economische groei in de wereld, een snel overzicht.

Vanaf het jaar nul tot ongeveer 1820 was er nauwelijks economische groei in de wereld, dat beetje groei dat er was in inkomen per hoofd van de bevolking trad alleen in europa en ‘het westen’ op. De rest van de wereld leek stil te staan. In de 180 jaar daarna is dat totaal veranderd en groeide de economie met gemiddeld 1,2 % ( tegenover 0,05 % daarvoor.) Deze groei vond echter ook weer voornamelijk in het westen plaats en in de loop van de tijd ontstond er een enorm inkomens gat tussen de rijkste en de armste landen ter wereld ( inkomensverhoudingen liggen nu op 18:1)Dit gat is volgens Maddison (een econoom die onderzoek deed naar de geschiedenis van economische groei) nog nooit zo groot geweest, ongelijkheid op de wereld is dus op een hoogtepunt.Azië groeit nu echter sneller dan de rijke westerse landen. Dit komt volgens econoom Alexander Gerschenkron vanwege advantages of backwardness ( voordelen van achterstand). Dit houd in dat waar de groei van Europese economieën vroeger nog werd tegengehouden dus langzame groei van technologische uitvindingen, de groei van Azië nu vrijbaan heeft omdat deze technieken er al zijn en zij deze alleen maar hoeven toe te passen in de economie.

Trends in economische ontwikkeling.

Human development: menselijke ontwikkeling, een proces van het vergroten van de keuzemogelijkheden voor mensen. In de basisbehoefte moet worden voorzien; lang en gezond leven, het vergaren van kennis, en de middelen om een degelijk bestaan te leiden.Menselijke ontwikkeling heeft 2 kanten. Het formeren van menselijke mogelijkheden, en het gebruik van deze mogelijkheden. De focus van ontwikkeling ligt niet bij geld maar bij de mensen.

Meten van menselijke ontwikkeling.

9

Page 10: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Het meten van ontwikkeling word gedaan m.b.v. de HDI ( human development index, menselijke ontwikkelingsindex). De HDI bevat allerlei aspecten die volgens de VN tekenen zijn van ontwikkeling. Levensverwachting, aantal school gaande mensen, percentage analfabeten en inkomen in dollars om aan levensmiddelen te komen.Het HDI omvat dus de gemiddelden van 3 indexen, te weten levensverwachting, opleiding en BBP.

Wat kunnen we van de HDI leren?De positie van landen op een ranglijst met HDI en BBP kan nogal verschillen, maar het goede nieuws is dat over het algemeen de HDI sneller groeit dan het BBP en dat mensen dus ondanks weinig toename in inkomen wel een toename in levenstandaard zien. Maar dit zou betekenen dat inkomen weinig met ontwikkeling te maken heeft, en dat strookt met het beeld van economen. Als men echter het Log BBP neemt ( waardoor uitschieters eruit worden gehaald ) zie je dat er wel degelijk een relatie is tussen inkomen en ontwikkeling.

Millennium Development Goals.De Millennium Development Goals zij een aantal doelen die zijn afgesproken binnen de VN op het gebied van ontwikkeling. Daar is een rapport van gemaakt waarin 8 doelen staan die de VN met het oog op ontwikkeling in het jaar 2015 bereikt wil hebben.

1. Het uitroeien van extreme armoede en honger.2. Het bereiken van universeel basisonderwijs.3. Gelijkheid van seksen promoten en vrouwen meer macht geven.4. Terugbrengen van kindersterfte5. Verbeteren van zorg voor moeders die kinderen baren.6. Het bestrijden van HIV/aids, malaria en andere ziektes.7. Het veiligstellen van milieuduurzaamheid.8. Het ontwikkelen van een globaal partnerschap voor ontwikkeling.

Voor elk van deze doelen is een aantal specifieke doelen gesteld die voor 2015 gehaald moeten zijn.

De MDG’s ( millennium development goals) en economische groei.Lang niet alle MDG’s worden gehaald, er zijn een aantal, zoals het uitroeien van armoede, die goed gaan maar andere, zoals kindersterfte gaan lang niet snel genoeg. Dit is meestal in landen met lage economische groei.

Is economische groei wenselijk?

Het antwoord op deze vraag zou natuurlijk een volmondig ja moeten zijn, er zijn echter bepaalde aspecten van economische groei die misschien helemaal niet wenselijk zijn voor de hele wereld. Het materialisme bijv. en de verwesterlijking van allerlei culturen. Mensen worden niet alleen gelukkig van meer geld tot hun beschikking maar er zijn meer aspecten die een mens gelukkig maken.De vraag is dus als een toename in inkomen niet voor meer blijheid zorgt, waarom zouden we het dan willen?Het antwoord hierop is dat het onze keuze mogelijkheden vergroot en onze controle over onze omgeving versterkt, wat zorgt voor meer vrijheid, iets dat iedereen toch wil.

Hoofdstuk 3 Economische groei

Regionale verschillen in groeipercentages: de meest snel groeiende landen zijn in Oost-Azië en de minst snel groeiende landen in Afrika maar generaliserende uitspraken zijn onterecht omdat er uitzonderingen zijn. Kleine verschillen in groeipercentages kunnen enorme verschillen maken, zeker op langere termijn. Met 1 procent groei per jaar, zal het gemiddelde inkomen verdubbelen in 70 jaar.

10

Page 11: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Veel variabelen kunnen belangrijk zijn bij groei zoals de hoeveelheid en soort investering, educatie en gezondheidssystemen, natuurlijke hulpbronnen en geografische liggingen, de kwaliteit van overheidsinstituties en de keuze van publiek beleid.

Theorieën van economische groei stellen een relatie tussen de basisfactoren van productie (kapitaal en arbeid) en totale economische productie. De totale output van een land (en dus zijn totaal inkomen) wordt bepaald door hoeveel kapitaal en arbeid beschikbaar is en hoe productief dit wordt gebruikt. Dus economische groei hangt af van 2 processen:

- Factor accumulatie: toename van de voorraad kapitaal of de hoeveelheid arbeiders. - Productiviteitsgroei: toename van de hoeveelheid output geproduceerd door iedere machine of

arbeider. Dit is voor elkaar te krijgen door a) efficiënter gebruik van de huidige factoren door bv specialisatie en door b) technologische verandering waarbij nieuwe ideeën, nieuwe machines of nieuwe manieren van productie organisatie, groei kunnen bevorderen. Productiviteitsgroei houdt vaak in dat hulpbronnen van productie van het ene goed naar het andere worden verschoven, in de compositie van output (van landbouw naar industrie)

Productiefunctie: kapitaal per werker t.o.v. output per werker (diminishing returns). Bij factor accumulatie verschuift de plaats op de productiefunctie (van links naar rechts) en bij productiviteitsgroei (als de factoren van productie efficiënter worden gebruikt/nieuwe technologie wordt geaccepteerd) verschuift de hele productiefunctie naar boven (meer output/werker)De meeste economische modellen gaan uit van het proces van kapitaalaccumulatie met de volgende kernideeën:

- Nieuwe investering verhoogt de kapitaalvoorraad: investeringen in nieuwe fabrieken of machines zorgen meteen voor ’n toename v/d kapitaalvoorraad indien de waarde v/d investering groter is dan de hoeveelheid depreciatie van bestaand kapitaal. (waardevermindering/stuk gaan van bv een fabriek). Omdat ’n deel v/d investering gestoken moet worden in het behoud van het huidig kapitaal. Dus: investering moet groter zijn dan depreciatie en de groei v/d arbeiders voor toename kapitaal/arbeider.

- Investering wordt gefinancierd door sparen: Investering is sparen omdat: Aan de productiekant moet totale output (Y) gelijk zijn aan consumptie of investering.Aan de inkomenskant moet totaal inkomen (Y) gebruikt worden voor consumptie of sparen.Y = C + I en Y = C + S > C+I = C+S > I = SAlles wat overblijft van totaal inkomen na consumptie wordt gespaard en meteen gebruikt voor investering.

- Sparen komt van huidig inkomen: huishoudens sparen van het inkomen wat ze niet consumeren, corporaties sparen van wat ze verdiend hebben na verdeling of terugbetaling van aandeelhouders en of overheden sparen, hangt af of ze een budget surplus/budget tekort hebben: belastingen - huidige overheidsuitgaven. Dit sparen wordt meteen omgezet in investeringen (huishoudeninvesteringen of overheidsinvesteringen)

Afweging sparen/consumeren: hoe meer men nu consumeert, hoe minder gespaard kan worden en dus hoe minder beschikbaar voor investering, groei en toegenomen toekomstige consumptie. Mensen willen liever nu consumeren dan later maar het verlagen van huidige consumptie kan leiden tot hoger inkomen in de toekomst (minder consumptie > meer sparen > meer investeren > toename kapitaalvoorraad indien investering groter is dan depreciatie > groei?)Echter: voor het behoud van economische groei zijn zowel nieuwe investeringen nodig als zekerheid dat de investeringen productief zijn (verhoging kapitaal/arbeider)

Solowmodel: tracht de volgende vraag te beantwoorden: welk deel van vernomen economische groei komt door groei in kapitaalvoorraad, groei van de hoeveelheid arbeiders of veranderingen in totale productiviteit? Oftewel: bronnen van groeianalyse. Kapitaal staat hierbij centraal

Groei van het totaal inkomen of GDP = contributie van arbeid aan totale productie + contributie van kapitaal aan totaal productie + TFP (Total factor productivity): de contributie aan totale productie van efficiëntie, technologie en andere invloeden op productiviteit. g(Y) = (W(K) x g(K)) + (W(L) x g(L)) + amet g(K) = de groei van de kapitaalvoorraad per jaarmet g(L) = de groei van de beroepsbevolking per jaarmet W(K) = de bijdrage van kapitaal in het nationaal inkomen in percentages (bv 60% van het n. i. > 0.6)met W(L) = de bijdrage van arbeiders in het nationaal inkomen in percentagesmet a = groei van de productiviteit van de bovenstaande inputs: de verandering in TFP

Zo worden dus de oorzaken van economische groei met elkaar vergeleken:> bereken W(K) x g(K) (kapitaalaccumulatie) en W(L) x g(L) (arbeidaccumulatie)

11

Page 12: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

> deel ze allebei door g(Y)> verschillende uitkomsten laten verschillende bijdrages van kapitaalaccumulatie en arbeidaccumulatie van totale groei zien.

De beperkingen van de Solow studie:- A is een opsomming van alle invloeden die deze analyse niet volledig kan ontwarren. Dus wat binnen a

precies leidt tot meer productiviteit, is onduidelijk. - Tevens bevat a naast TFP ook alle fouten en nalatigheden die gemaakt kunnen worden.

TFP is dus een combinatie van fouten in de data, weglating van andere mogelijke factoren, efficiëntieverhogingen en veranderingen in de technologie. Dus a is dus geen pure maat voor TFP groei maar de bulk van de overige factoren die invloed hebben op economische groei.

Voor ontwikkelende landen was kapitaalaccumulatie de hoofdoorzaak voor groei. Deze landen hebben minder kapitaal per werker maar willen bijblijven door investeringsprocessen, voornamelijk gericht op verbeteringen in technologie. In de geïndustrialiseerde landen zijn deze bijdragen beter verdeeld tussen kapitaalaccumulatie en TFP groei.Negatieve TFP groei: Inputs worden minder productief op langere termijn als er te weinig ontwikkeling is in kapitaal en arbeid (mogelijk door oorlogen, recessies, politieke onrust) of door de productie van in toenemende mate onproductieve aanwinsten.

TFP kan een belangrijke rol in het groei proces spelen met het goede beleid en de goede structurele context. In snelgroeiende economieën spelen zowel factor accumulatie en TFP groei een belangrijke rol. TFP groei blijkt steeds belangrijker te worden naarmate het inkomen verhoogt en is een belangrijke bijdrage aan groei in hoge-inkomenslanden

Het is niet duidelijk welke groep van variabelen groei beïnvloeden!- De bestaande theorieën zijn niet expliciet genoeg over hoe precies welke variabelen de vorm v/d

productiefunctie bepalen, de mate van investering, de winst van investering, efficiëntie en de mate van verandering in technologie. (met variabelen wordt de niveaus van educatie en gezondheid, beleidskeuzes, hulpbronnen en geografische karakteristieken bedoeld (bovengenoemd))

- Onduidelijk is tevens welke variabele welke veroorzaakt (Solow model: meer sparen > economische groei maar ook economische groei > meer inkomen > meer sparen?)

Cross-country empirisch groeionderzoek: probeert het verschil in groei tussen landen te verklaren.5 karakteristieken die beter helpen te begrijpen waarom sommige economieën sneller groeien dan andere:

1. Macro-economische en politieke stabiliteit: economische en politieke instabiliteit benadelen investering en groei waarmee vooral de armen het moeilijk hebben: zij zijn minder in staat zich te beschermen tegen snelle veranderingen. De hoofdelementen voor macro-economische stabiliteit zijn relatief lage budgettekorten, verstandig monetair beleid, goede wisselkoersen, bruikbare financiële markten en verstandig buitenlands lenen op duurzaam niveau. Stabiliteit verminderd het risico voor ondernemers. Armoede verhoogt het risico van conflict en conflict ondermijnt groei en rekt armoede. Natuurlijk zorgt de afwezigheid van oorlog niet voor economische groei.

2. Investering in gezondheid en educatie: Leidt tot een gezondere en meer productievere beroepsbevolking a) productiviteit wordt beïnvloedt, b) hogere levensverwachting boost sparen en kapitaal accumulatie aangezien business investeert in gezondere en productievere arbeiders, c) mensen investeren meer in educatie om hun vaardigheden te verbeteren als ze verwachten langer te leven en dus meer voordelen eruit te halen. Gezondheid is zowel een input als een output van groeiprocessen evenals educatie: stimuleert de ondersteuning van groei en door groei ontstaan hulpbronnen die sterke onderwijssystemen kunnen financieren. De impact van educatie op groei kan lang duren aangezien investering in primaire educatie niet meteen effect zal hebben op verbeterde arbeidsproductiviteit. Op macroniveau (crosscountry) is vaak geen statistische impact van educatie omdat a) er wel rekening wordt gehouden met de kwantiteit van investering(hoeveelheid scholen) maar niet met de kwaliteit (boeken, enthousiaste leraren) en b) humaan kapitaal, net zoals fysiek kapitaal, afhankelijk is van de omgeving, mogelijk steunt deze de economische groei niet.

3. Effectief bestuur en instituties: Sterker bestuur en instituties helpen het milieu voor investering te verbeteren door risico te verlagen en voordeel te verhogen. Sterke overheidseconomische instituten zoals de centrale bank, minister van financiën, etc., kunnen helpen effectiever overheidsbeleid op te zetten dat factoraccumulatie en productiviteit beïnvloed. De meest effectieve overheden zetten

12

Page 13: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

instituties op die sterker economisch management helpen faciliteren, effectievere sociale programma’s en een robuuste private sector.

4. Voordelig milieu voor private ondernemingen: voor veel landen staat landbouwbeleid centraal voor het groeiproces. Absoluut vrije markten zijn niet altijd de oplossing maar beleid moet markten vergroten i.p.v. er druk op te zetten. Het klimaat voor kleinschalige bedrijven en fabrieken is belangrijk voor de lange termijn waarbij te veel regulatie verkeerd uitpakt. Er moet klimaat zijn voor startende ondernemers, infrastructuur staat ook hierbij centraal. Daarnaast is openheid voor buitenlandse handel een erg belangrijke factor. Meer open handel leidt dat bedrijven zich specialiseren, verhoogt efficiëntie, verlaagt kosten door te kopen bij globale goedkope aanbieders en verkrijgt toegang tot technologieën waardoor handel zowel productiviteit kan vergroten als investering kan stimuleren in nieuwe winstgevende mogelijkheden. Maar meer openheid heeft natuurlijk wel z’n nadelen: meer kwetsbaarheid voor schokken op wereldmarkten en niet alle exportproducten versterken groei.

5. Voordelige geografie: er is een sterke relatie tussen locatie in de tropen en groei: tropische landen krijgen te maken met kwaadaardige ziektes, grillig klimaat en in sommige gebieden: een heel slechte bodemkwaliteit voor agricultuur. Tevens maakt een warmer klimaat een lange, harde werkdag in het buitenleven nog moeilijker waardor arbeidsproductiviteit daalt. Niet aan zee grenzende landen limiteert opties en verhoogt productiekosten. Deze karakteristieken verlagen factor productiviteit en werken tegen aansporingen voor investeringen en factor accumulatie al zijn ze natuurlijk niet allesbepalend: beleid en institutionele ontwikkeling kunnen het verhelpen maar het maakt groei en ontwikkeling wel moeilijker.

Afnemende meeropbrengst van kapitaal: als kapitaal per werker groeit, daalt de toename van return van investering (output); een dalend marginaal product van kapitaal. Echter, niet alle productiefuncties hebben dit, sommige zijn gebaseerd op constante returns. Gesteld wordt dat arme landen aan het begin van de productielijn liggen en rijkere landen op het eind (blijven andere factoren gelijk). Het begin v/d lijn is steiler wat wil zeggen dat bij arme landen een kapitaal/werker meer/minder een hele grote impact heeft op output terwijl bij rijke landen dit in veel minder sterke mate het geval is (afvlakken v/d productiefunctie). Zouden overige factoren gelijk zijn tussen twee landen en groei vooral door kapitaal accumulatie komen i.p.v. productiviteitswinsten en landen: toegang hebben tot dezelfde technologie, opereren langs dezelfde productiefunctie en dezelfde spaarpercentages hebben, dan kunnen de volgende assumpties worden gesteld (ceteris paribus):

- Armere landen hebben de potentie sneller te groeien dan rijkere landen. - Als landen rijker worden, wordt groei steeds langzamer.- Over tijd zouden inkomensniveaus tussen rijke en arme landen convergeren (gelijk worden) doordat

arme landen dus de potentie hebben bij te benen, al sneller groeiend dan rijkere landen. Het Convergentiedebat: Kan het dat arme landen rijkere landen gaan bijbenen doordat ze sneller groeien en hierdoor hun inkomensniveaus convergeren met de rijke landen. Is dit al eens gebeurd? > het is voor enkele landen gebeurd zoals Japan. Echter, arm zijn en lage niveaus van kapitaal/werker hebben betekend niet automatisch snelle groei. Ze hebben de potentie voor snelle groei als ze nieuwe investeringen kunnen aantrekken en als die nieuwe investering daadwerkelijk grote toenames in output oplevert. Er is echter geen algemene neiging voor arme landen om de wereldleiders bij te benen. Maar er is dus wel bewijs voor een conditionele convergentie van inkomens als we hoofdkarakteristieken die mogelijk groei beïnvloeden, controleren.

Groei op langere termijn leidt tot structurele veranderingen:- De bijdrage van totaal output door de landbouwsector daalt terwijl de bijdrage van totaal output door de

industrie en diensten stijgt. - De portie van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw daalt terwijl de portie v/d

beroepsbevolking werkzaam in de industrie en diensten stijgt. - De populatie wordt meer stedelijk door het verhuizen van huishoudens van rurale gebieden naar steden;

steden groeien op langere termijn. - Een groter deel van goederen en diensten worden verkocht door markten. Vele goederen en diensten die

(in een vroeg stadium van ontwikkeling) zijn geproduceerd door huishoudens voor hun eigen gebruik worden steeds meer geproduceerd door ondernemingen die deze goederen en diensten verkopen op markten.

Twee redenen voor de val van de bijdrage van landbouw in de productie: - Engel’s law: de proportie van inkomen besteed aan voedsel daalt, daar in plaats van besteden mensen

steeds meer van hun budget aan kleding, huishouden, consumentengoederen en recreatie waardoor de vraag voor landbouwoutput niet zo snel groeit als de vraag voor industriële producten en diensten; dit geld voor alle landen die duurzame ontwikkeling ervaren.

- Productiviteitswinsten in de landbouw maakt arbeiders meer vrij waardoor ze niet-landbouwproducten en diensten (ernaast) beginnen te produceren. Tevens zijn er door de industrialisering steeds minder

13

Page 14: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

arbeiders nodig om dezelfde landbouwoutput te produceren waardoor de hoeveelheid arbeiders in de landbouwsector daalt.

Er zijn ‘economics of scale’ in het fabriceren van vele industriële producten: output per input stijgt naarmate de grootte van het bedrijf stijgt. Grote industriële productie vereist een populatie die dicht bij de werkplek woont, industrieën met gedeelde doelen plaatsen zich naast elkaar > industrialisatie leidt tot de groei van steden > producten die eerst binnenhuis werden geproduceerd en niet meetelde in het GDP worden nu gefabriceerd en dragen bij aan het GDP > groei bijdrage v/d industrie aan de totale output van een land. Overheden beginnen zich te realiseren dat landbouwproductiviteit nodig is om hulpbronnen te bevrijden v/d industrie, dus investeringen in landbouw zijn nodig ondanks dat de belangrijkheid ervan in GDP daalt.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Economische groei: Concepten en Patronen

Waarom zijn sommige landen rijk en andere arm?

Waarom ondervinden sommige landen snelle economische groei en andere langzame?

Economische groei staat niet gelijk aan ontwikkeling, het heeft ermee te maken maar het zijn geen synoniemen van elkaar. Daarentegen kan ontwikkeling, en met name aanhoudende ontwikkeling, en de daarmee gepaarde armoede reductie nooit plaatsvinden zonder economische groei.

Verschillende patronen van economische groei sinds 1960.

Landen ondervinden heel verschillende economische groei. Zelfs tussen landen die allemaal op een grote hoop worden gegooid als zijnde ontwikkelingslanden is er veel verschil te ontdekken. Een goed voorbeeld hiervan is Botswana. Dit Afrikaanse land maakt de laatste decennia in tegenstelling tot omringende landen een enorme economische groei door. Ongeveer 8 procent econ. groei per jaar. En als belangrijkste redenen voor deze econ. groei, naast dat Botswana een enorme berg diamanten in de grond heeft , worden de sterke instituties en het strakke beleid genoemd. De beide aspecten worden daarmee ook gezien als zeer belangrijke factoren voor economische groei.Het is echter bij economische groei heel belangrijk om te onthouden dat:Schijnbare kleine verschillen in economische groei hele grote verschillen kunnen worden, zeker naarmate tijd verstrijkt. Het verschil tussen 1 en 2 procent economische groei lijkt niet zo groot maar is het wel. Er is niet 1 procent verschil in groei maar 100 procent. Want met een groeiratio van 1 procent zal het gemiddelde inkomen in 40 jaar met 50% stijgen en zal het inkomen in 70 jaar verdubbeld zijn. Bij een groei van 2 procent zal het gemiddelde inkomen met 120% stijgen in 40 jaar and duurt het maar 35 jaar voordat het inkomen verdubbeld is.

Factor accumulatie, productiviteit groei en economische groei.

Economische groei is afhankelijk van 2 basis processen: Factor accumulatie, het vergroten van het aantal werkende of het vergroten van kapitaal ( machines,

wegen, gebouwen etc.) Productiviteit groei, het vergroten van de hoeveelheid output per werkende. Dit kan weer op 2

manieren, te weten: het verbeteren van de efficiëntie van de gebruikte factoren, denk aan lopende band bijv. en de andere manier is door middel van technologische verandering, hierbij moet je denken aan nieuwe uitvindingen etc.

In een productie functie kan je precies zien hoe de productie groeit door het veranderen van bepaalde processen. Er komt hieruit naar voren dat de hoeveelheid kapitaal beschikbaar per werker zeer belangrijk is voor groei. Zonder dat het kapitaal per werker toeneemt is het bijna onmogelijk groei door te maken.

Sparen, investeren en kapitaal accumulatie.

In het Solow model is een van de belangrijkste aspecten kapitaal accumulatie. Groei van het aantal werkende wordt als minder belangrijk gezien omdat dit vaak komt door bevolkingsgroei.

14

Page 15: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Het Solow model staat niet op zich en er zijn meerdere van dit soort modellen die van dezelfde ideeën uitgaan: Nieuwe investeringen vergroten de kapitaal voorziening. Investeringen zorgen direct voor een

productiviteit groei. De investeringen moeten echter wel groter zijn dan de waarde vermindering van het huidige kapitaal.

Investeringen worden gefinancierd uit gespaard geld. Om de kapitaal voorziening te laten groeien zal het sparen toe moeten nemen.

Sparen wordt weer gefinancierd uit het huidige inkomen. Personen sparen dat deel van hun loon dat ze overhouden na alle uitgaven, bedrijven sparen winst, en de overheid spaart het belastingsgeld. Samen vormen deze drie het bruto binnenlands spaargeld wat gebruikt wordt voor investeringen.

Om te kunnen sparen moeten alle drie de factoren ( overheid, bedrijven, en personen) de afweging maken hoeveel ze nu uitgeven en hoeveel ze sparen. Dit is een belangrijke afweging omdat hoe meer ze nu uitgeven hoe minder gespaard zal worden, en dus minder economische groei er zal zijn ( erg zwart-wit maar goed).Alleen het toenemen van de investeringen is echter niet genoeg, de investeringen moeten ook nog eens productief zijn. Er moet wel gezien kunnen worden dat de investeringen nut hadden. Beide aspecten, nieuwe investeringen en de productiviteit van investeringen zijn belangrijk om economische groei te realiseren.

Bronnen van groei analyse.

Welk deel van de economische groei komt voort uit de groei van het kapitaal, welk deel uit de groei van het aantal werkende en welk deel uit veranderingen in de algehele productiviteit?Solow gebruikt om hier achter te komen de TFP ( Total Factor Productivity). Deze voegt hij toe aan een normale productie functie en zo kan je zien welk deel van de groei voor rekening van welk proces komt. TFP meet de mate waarin efficiëntie, technologie en andere invloeden op de productiviteit, de productiviteit laten groeien.

De formule waarmee dit gedaan kan worden is: Gy= ( Wk*Gk)+(Wl*Gl)+aHierin is Gy de groei van het GDP, Gk en Gl zijn de groeiratio’s van kapitaal en werkende en Wk en Wl zijn het aandeel dat kapitaal en lonen hebben in het totale inkomen.

Er zijn echter ook kanttekeningen te plaatsen bij deze analyses. Er zijn tenminste 2 problemen: a bevat allerlei aspecten die niet uit elkaar zijn te halen, wat zorgt nou precies voor een toename in de

totale factor productiviteit is niet te achterhalen. Ten tweede is a een overblijfsel van de vergelijking, alles wat niet verklaart kan worden komt voor

rekening van a. Dit zorgt ervoor dat alle fouten in a zitten.

Het vergroten van de kapitaal voorziening wordt door veel economen gezien als de belangrijkste factor voor economische groei. Het blijkt echter dat het vaak maar minder dan de helft van de groei verklaard, zeker in snel groeiende economieën. In de verschillende stadia van economische blijken verschillende aspecten de hoofdreden voor groei te zijn. Zo is in de meeste hoge-inkomens landen het belangrijkst aspecten de TFP.

Karakteristieken van snel groeiende landen.

Robert Barro deed onderzoek naar de verschillen in snelheid waarmee landen economisch groeien. In deze onderzoeken probeert hij de redenen voor deze verschillen duidelijk te maken.Er kwamen vijf karakteristieken uit naar voren die snel groeiende landen gemeen hebben:

1. Macro- economische en politieke stabiliteit. Geen enorme inflatie, geen begrotingsgaten van de overheid, en niet te veel onnodige schulden. Verder geen coops, geen dictatorschap, oorlogen etc.

2. Investeringen in gezondheid en scholing. Als mensen ouder worden kunnen ze langer doorwerken waardoor de beroepsbevolking toeneemt. Ook wordt er meer gespaard ( men kan langer sparen) en mensen zullen sneller een opleiding doen als ze weten dat ze er nog jaren wat aan zullen hebben. Beter geschoolde werknemers zorgt ook voor een groei in de productiviteit.

15

Page 16: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

3. Effectief bestuur en instituties. Sterk bestuur en instituties zorgen voor een gunstig investeringsklimaat doordat de risico’s bij investeren klein zijn. En goeie instituties zorgen voor een sterke privé sector. In instituties zijn weer 5 onderscheidingen te maken: Markt creërende, markt regulerende, markt stabiliserende, markt legitimerende en als laatste politieke instituties. Verder zijn er zes dimensies binnen instituties, te weten: inspraak en verantwoordelijkheid, politieke stabiliteit en de afwezigheid van geweld, overheid efficiëntie, regel kwaliteit, zwaarte van wetten en de controle op corruptie. Landen die goed scoren op het gebied van bestuur en instituties hebben vaak ook een snelle economische groei.

4. Gezond klimaat voor private ondernemingen. Marktwerking is zeer belangrijk voor een goeie economie, er moet gehandeld willen worden. En dan het liefst in een open economie die open staat voor buitenstaanders. Open handel zorgt ervoor dat bedrijven zich kunnen specialiseren en zo gaat de productiviteit omhoog wat zorgt voor een groei van de economie. De economie word eigenlijk productiever door open handel.

5. Gunstig geografisch klimaat. Landen rond de tropen zijn vaak armer en maken minder economische groei door dan landen buiten de tropen. Dit komt door slechtere grond, hoge temperaturen waardoor heel de dag hard werken moeilijk word etc. Verder is de ligging aan een handelsroute ( en daarmee dus vaak aan zee) heel belangrijk omdat dit de kosten van transport laag houd. Landen die niet aan ze liggen ( landlocked) hebben vaak te kampen met enorm hogen transport kosten en dus met een ongunstig handelsklimaat.

Verminderde meeropbrengsten en de productie functie.

Het vermeerderen van het kapitaal per werker zal niet overal in de productie curve een even grote toename in productie laten zien. Dit komt door het feit van verminderende meeropbrengsten. Hoe meer kapitaal er beschikbaar is per werkende hoe minder een toename in dat kapitaal zal zorgen voor een toename in productiviteit. Dit komt omdat er een bepaalde grens is aan de efficiëntie van een werknemer, deze kan niet als maar productiever worden, er is een grens. Er zijn echter uitzonderingen waardoor een toename van kapitaal proportioneel steeds dezelfde hoeveelheid toename in productiviteit zal laten zien. Het feit van verminderende meeropbrengsten zorgt voor 3 implicaties te weten indien ceteris paribus:

Arme landen kunnen in potentie sneller groeien dan rijke landen omdat ze zich nog laag op de productie curve bevinden waar iedere toename in kapitaal voor een grotere toename in productie zorgt. Rijke landen bevinden zich in de positie waar toename in kapitaal per werker voor veel minder toename in productie zorgt.

In rijke landen zal groei afnemen Arme landen zouden moeten kunnen inlopen op rijke landen omdat ze in potentie sneller kunnen

groeien dan rijke landen.Dit geld echter alleen als al het andere gelijk is tussen landen ( ceteris paribus) en dit is vaak niet het geval, waardoor arme landen helemaal niet veel sneller groeien dan rijke landen. De aanname van ceteris paribus is dus ook een enorme discussie onder economen.

Het convergentie debat.( Convergentie betekend hier het kleiner worden van verschillen tussen landen)

Arme landen zouden dus sneller moeten groeien dan rijke landen. Maar alleen als ze het kapitaal per werker kunnen vergroten. Dit zal moeten komen uit investeringen, die ze dus aan moeten trekken. Verder moeten deze investeringen ook daadwerkelijk de geprojecteerde groei laten zien. Is dit het geval? NEE. Er zijn uitzonderingen maar over het algemeen wordt het gat tussen rijk en arm alleen maar groter.Voor goeie vergelijkingen is het nodig groepen van landen te nemen die economische en politieke overeenkomsten vertonen. Als men dit doet ziet men dat onder dezelfde omstandigheden arme landen wel degelijk sneller groeien dan rijke landen. Het problemen is echter dat de omstandigheden in arme landen nu eenmaal anders zijn en dat groei in de weg staat. Maar onder gelijke omstandigheden zal een arm land snellere economische groei doormaken dan een rijk land.

16

Page 17: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Economische groei en structurele verandering.

Economische groei zorgt er niet alleen voor dat de output en de TFP groeit maar er zijn nog 4 gerelateerde veranderingen waarneembaar:

1. Het aandeel van land en tuinbouw in de economie neemt af. En het aandeel van de industrie neemt toe.2. Het aandeel van de beroepsbevolking dat in de land of tuinbouw werkt neemt af. En in de industrie

neemt het aandeel juist toe.3. Er is sprake van urbanisatie, steden groeien.4. Een steeds groter aandeel producten en diensten wordt verkregen via de markt, niet langer

zelfvoorziening maar marktwerking.Er zijn 2 redenen dat het aandeel van land en tuinbouw in de economie afneemt. Ten eerste is er de Engel’s wet. Als het inkomen van een gezin toeneemt zal het inkomen proportioneel steeds minder besteed worden aan voedsel en steeds meer aan luxe goederen. Mensen kunnen niet meer consumeren aan voedsel dan dat ze nodig hebben en er zit een grens aan wat men kan consumeren. Er zal dus misschien wel meer vraag naar voedsel komen maar op een gegeven ogenblik is een soort hoogtepunt bereikt en gaan mensen andere dingen met hun geld doen. Verder zorgt een toename in productiviteit in de land en tuinbouw ervoor dat er minder werknemers nodig zijn in de land en tuinbouw, zodat deze werknemers andere dingen kunnen gaan produceren. Men hoeft dus ook niet meer op het platteland te wonen en werken, dit verklaart de urbanisatie.Landen moeten echter niet de volledige concentratie op industrie leggen omdat de basis voor een goed lopende industrie nog altijd een goeie voedselvoorziening is en deze van de land en tuinbouw moet komen.

Hoofdstuk 4 Theorieën van Economische Groei

De volgende modellen verplaatsen zich van het bepalen van het niveau van output naar het veranderingpercentage van output: het veranderingspercentage van economische groei.Solow: Alle theorie is gebaseerd op assumpties die niet geheel waar zijn. Dat maakt het theorie. Het basis groeimodel:

1. Totale productiefuncties: vergelijkt de grootte van de totale beroepsbevolking en de waarde van zijn kapitaalvoorraad met de hoogte van het binnenlandsproduct van dat land. Y = F(K,L) waarbij Y de totale output representeert, K de kapitaalvoorraad is en L de beroepsbevolking. Als de kapitaalvoorraad en arbeidaanbod groeit, stijgt output. De andere vergelijkingen van het model beschrijven hoe K en L kunnen toenemen.

2. S = s x Y Waarbij S de totale waarde van sparen is, s het gemiddelde spaarpercentage van Y, het totale inkomen.

3. S = I dit geld voor een dichte economie (eentje zonder handel of buitenlands lenen). Alle output van goederen en diensten door een economie worden gebruikt voor huidige consumptie of investering (Y = C + I) en al het inkomen verdiend door huishoudens wordt geconsumeerd of gespaard (Y = C + S). Met output gelijk aan inkomen kan C + I = C + S omgeschreven worden tot S = I

4. Hoe veranderd de kapitaalvoorraad over tijd: er zijn twee factoren die de kapitaalvoorraad beïnvloeden: nieuwe investeringen en depreciatie (waardevermindering van bestaand kapitaal over tijd). Dit leidt tot de formule ∆K = I – (d x K). I betekent dat de kapitaalvoorraad elk jaar toeneemt met de hoeveelheid nieuwe investering. –(d x K) laat zien dat de kapitaalvoorraad elk jaar afneemt vanwege depreciatie van nieuw kapitaal. Is I gelijk aan d x K, dan blijft de kapitaalvoorraad gelijk, is I groter, dan neemt de kapitaalvoorraad toe. ∆ staat dus voor de verandering in kapitaalvoorraad.

5. Het aanbod van arbeid: hierbij nemen we aan dat de beroepsbevolking even hard groeit als de totale populatie. Groei populatie is dus gelijk aan L. Dit leidt tot de formule ∆L = n x L met n, het groeipercentage van zowel de populatie als de beroepsbevolking en L de grootte van de beroepsbevolking.

Deze vijf vergelijkingen kunnen worden gecombineerd om te zien hoe veranderingen in populatie, sparen en investering de kapitaalvoorraad beïnvloeden. Nieuw sparen genereert extra investering > meer kapitaalvoorraad > toename output. Combinatie van de bovenstaande vergelijking leidt tot: ∆K = sY – (d x K).

Harrod-Domar groei model:

17

Page 18: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

De totale productie functie kan via verschillende modellen van economische groei worden weergegeven, afhankelijk van wat we denken dat de ware relatie is tussen de factoren van productie (K en L) en de totale output. Deze relatie hangt af van de mix van economische activiteiten (zoals landbouw, intensieve industrie, lichte arbeid, etc.), het niveau van technologie en andere factoren.

- De vaste coëfficiënt productie functie: in deze functie wordt de hoeveelheid arbeiders uitgezet tegen hoeveelheid kapitaal. Men stelt hierbij dat er drie soorten combinaties van kapitaal en arbeid zijn: combinaties die daadwerkelijk output opleveren, combinaties die output opleveren maar inefficiënt en combinaties die helemaal geen output opleveren. Dit wordt weergegeven met Isoquants: de hoekpunten van deze isoquants zijn de combinaties van kapitaal en arbeid die zo efficiënt mogelijk output leveren en liggen op de productiefunctie, de rest van de isoquants zijn combinaties die inefficiënt output opleveren en punten buiten deze isoquants leveren volgens het model helemaal geen output op. De productiefunctie is getekend met constante returns to scale: als kapitaal verdubbeld, dan verdubbeld arbeid ook en verdubbeld de output ook precies. Tevens is de kapitaaloutput ratio bij elke output hetzelfde (de prijs stijgt in dezelfde mate als de kapitaal stijgt langs de gehele productiefunctie > 2 kapitaal : 1 euro output) en ook de arbeidsoutput ratio blijft. constant (de prijs stijgt in dezelfde mate als de arbeidsoutput stijgt langs de gehele productiefunctie > 1 arbeider : 50 000 euro output)

- Het Harrod-Domar model wordt gebruikt om de relatie tussen groei en kapitaalbenodigdheden te onderzoeken en is gebaseerd op de observatie dat arbeid soms niet wordt gebruikt. Kapitaal is hierbij de bindende factor op productie en groei. Output is hierbij een lineaire functie van kapitaal met de volgende productiefunctie:Y = K/v waarbij v een constante is, de kapitaaloutput ratio (v = K/Y). Een hogere v betekend dus dat er meer kapitaal nodig is om dezelfde hoeveelheid output te blijven produceren. De kapitaaloutput ratio varieert tussen landen omdat a) de landen verschillende technologieën gebruiken om hetzelfde goed te produceren of b) omdat ze een verschillende mix van goederen produceren.

- Landen die kapitaalintensieve producten produceren hebben een grotere v (vanwege meer kapitaal) en landen die meer arbeidsintensieve producten produceren hebben een lagere v (meer focus op arbeid i.p.v. kapitaal)Tevens kan de v een maat voor efficiëntie zijn aangezien een grotere v een minder efficiënte productie indiceert waarbij kapitaal niet zo productief als mogelijk wordt gebruikt> ICOR (incremental capital-output ratio) om de impact van een extra kapitaal te meten. Omdat de kapitaaloutput ratio gesteld is gelijk te blijven, is v = ICOR. v is dus ook een maat voor de productiviteit van kapitaal! Met de volgende formule:∆Y = ∆K/v zodat veranderingen in output berekend kunnen worden.

- Groeiratio: hoeveel het totale inkomen is toegenomen in vergelijking met het totale inkomen: g = ∆Y / Y = (∆K/v):(K/v) = ∆K/K = ∆K/Yv

- We wisten al dat de verandering in kapitaalvoorraad gelijk is aan sparen – de depreciatie van kapitaal dus kan bovenstaande formule worden omgeschreven naar:

g= sY−dKYv

= sYYv

- dKYv

= s/v - dKK

= s/v – d dus g=¿ s/v – d

Goede punten van Harrod-Domar model: de eenvoud van het model is sterk, in de afwezigheid van economische schokken kan het Harrod-Domar model groei redelijk goed schatten in korte termijnen (maximaal over een paar jaar)In het Harrod-Domar model is sparen cruciaal voor economische groei.

Kritiek op het Harrod-Domar model:- De sterke focus op sparen: sparen is nodig voor groei maar het model stelt dat sparen voldoende is,

wat niet het geval is. De investeringen die worden gefinancierd met sparen zouden dan moeten leiden tot hogere inkomens in de toekomst en dit is niet het geval bij alle investeringen. Een manier om dit te bereiken is de verdeling van hulpbronnen over verschillende sectoren en bedrijven maar het Harrod-Domar model gaat slechts over 1 sector.

- De ‘vaste’ assumpties over kapitaalarbeid, kapitaaloutput en arbeidoutput. Het Harrod-Domar model stelt dat de ratio’s (verhoudingen) gelijk blijven wat betekent dat bv kapitaal en arbeid even snel moeten groeien als kapitaal en output en arbeid en output. Iets dat in de werkelijkheid zelden gebeurd.

- In dit model is er alleen een equilibrium (volledig gebruik van de beroepsbevolking en de kapitaalvoorraad) als arbeid, kapitaal en output net zo snel groeien als g. Zodra g groter/kleiner wordt dan n (n was gelijk aan de groei v/d beroepsbevolking), dan is er arbeidstekort/arbeidsoverschot.

18

Page 19: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

- Op langere termijn is het Harrod-Domar model ontzettend onnauwkeurig als ICOR veranderd en met het de kapitaalarbeid ratio. Met vaste coëfficiënten productiefuncties is er weinig ruimte voor ’n manager om een extra output te verkrijgen door een extra werker aan te nemen zonder meteen ook een extra kapitaal toe te voegen.

- De afwezigheid van de invloed van technologie > verhoging factor productiviteit> de Isoquanten veranderen van ligging: meer richting de 0 waarde aangezien er minder arbeid en kapitaal nodig is om dezelfde hoeveelheid output te realiseren.

Dus: het Harrod-Domar model is redelijk geschikt om jaar op jaar de groei te berekenen maar absoluut niet op de lange termijn.

Neoklassieke Solow groeimodelIn het Solow model zijn de kapitaaloutput en kapitaalarbeid niet langer meer ‘vast’ maar zijn afhankelijk van de relatieve weging van kapitaal en arbeid in de economie en het productieproces. Hierbij zijn ook isoquanten, maar dan in een rondere vorm (arbeid tegen kapitaal). Het gebruikt, net zoals het Harrod-Domar model, constante returns to scale: als het kapitaal verdubbeld, verdubbeld tevens de arbeid. Maar het verschil is dat er niet gebruik wordt gemaakt van vaste coëfficiënten waardoor er verschillende combinaties van arbeid en kapitaal gemaakt kunnen worden om toch een output te creëren. (zie figuur 4-2) De kapitaaloutput-ratio wordt dan een variabele die beïnvloedt kan worden door relatieve prijzen, beleid en andere factoren.

Het drukt alle hoofdvariabelen in ‘per werker’ termen zoals output per werker, kapitaal per werker, etc. Waarbij kapitaal per werker fundamenteel is voor de groei. Vergelijkingen van het Solowmodel (kapitaal tegen output):

- Y/L = F(K/L, 1) waarbij output per werker een functie is van kapitaal per werker oftewel y = f(k) Deze productiefunctie bevat afnemende meeropbrengsten: hoe meer kapitaal/arbeider, hoe kleiner de marginale output.

- Verandering in kapitaal per werker: ∆k = sy – (n + d)k Waarbij kapitaalaccumulatie wordt bepaald door drie dingen: De ∆k is positief gerelateerd aan sparen per werker (sy) > stijgt sy, dan wordt ∆k groter >

kapitaalvoorraad stijgt. De ∆k is negatief gerelateerd aan populatiegroei > stijging populatiegroei = stijging

beroepsbevolking > minder kapitaal per werker door zelfde kapitaal en meer werkers. Door depreciatie daalt de kapitaalvoorraad.

Capital deepening: de hoeveelheid kapitaal per arbeider stijgt (positieve ∆k) en wordt veroorzaakt doordat men veel spaart (sy) > veel investeert > positieve toename kapitaal > grotere kapitaalvoorraad. Dus sparen speelt net zo’n centrale rol in het Solowmodel als in het Harrod-Domar model. Capital widening: de hoeveelheid kapitaal per arbeider blijft hetzelfde = 0.

(zie figuur 4-4)- Punt A is het punt waarbij sy = (n + d)k dus er geen extra kapitaal bij het huidige kapitaal komt (∆k=0)

en waar het inkomen er arbeider y(0) een bepaalde waarde heeft. Dit punt wordt het stationair punt genoemd. Dus: zowel het kapitaal als de output per werker blijft hetzelfde. Voor het totale kapitaal en de totale output groeit het met percentage n, het groeipercentage van de bevolking als het groeipercentage van de beroepsbevolking (nk en ny) of anders gezegd: in het stationair punt blijft GDP per hoofd v/d bevolking (y) gelijk maar groeit GDP (Y) met percentage n.

- Links van het punt A is het sparen (sy) groter dan (n + d)k wat zorgt voor een positieve verandering in kapitaal > de kapitaalvoorraad wordt groter: er zal langzaam teruggeschoven worden naar punt A. (dit geld voor arme landen: ze hebben een lage k en een lage y maar hebben de potentie om te groeien tot punt A)

- Rechts van punt A is het sparen (sy) kleiner dan (n + d)k wat zorgt voor een negatieve verandering in kapitaal > de kapitaalvoorraad wordt kleiner: er zal langzaam teruggeschoven worden naar punt A. (Dit geld voor rijke landen: ze hebben een hoge k en een hoge y maar hebben de potentie om te dalen tot punt A)

- De vorige 2 processen kunnen leiden tot een conditionele convergentie van inkomens: inkomens van verschillende landen met dezelfde conditionele voorwaarden (dezelfde karakteristieken, cer paribus) kunnen convergeren.

(zie figuur 4-5)- Als een arbeider meer spaart, verschuift de sy curve naar boven en zal leiden tot een nieuw equilibrium

met een hogere k (meer sparen > meer investeren > meer kapitaal) en een hogere y (meer kapitaal per werker > meer output per werker). Dus het Solowmodel gaat ervan uit dat meer sparen leidt tot een hogere levensstandaard (meer output per werker).

19

Page 20: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

- Tevens leidt het verplaatsen van het stationair punt tot een tijdelijke toename van de economische groei omdat output/arbeider groter wordt. Maar het geld niet voor de langere termijn: dan zou het stationair punt constant naar boven moeten verschuiven. Op de lange termijn hangt de economische groei nog steeds af van n.

(zie figuur 4-6)- Als het groeipercentage van de beroepsbevolking (n) toeneemt: dan neemt (n + d)k toe (verschuiving

van deze curve naar boven). De kapitaalvoorraad (k) wordt kleiner omdat het kapitaal per arbeider afneemt doordat er meer arbeiders zijn. De output per arbeider wordt kleiner ook doordat er meer arbeiders zijn. Het stationair punt komt lager te liggen.

- Vanuit een andere kant bekeken: de bevolkingsgroei (n) neemt toe dus tevens de groei van de beroepsbevolking (n). Het leidt ertoe dat output per werker (y) kleiner wordt. Om het kleiner worden van de output per werker te voorkomen moet de totale output groter worden. (n x y = Y)

Kortom: volgens het Solow groeimodel kan economische groei tussen landen verschillen vanwege 2 hoofdredenen (hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen huidig inkomen en het inkomen (op langere termijn) bij het stationair punt):

1. Twee landen hebben hetzelfde huidige, korte termijn inkomen (y…) maar alles verschilt: verschillende productiefuncties (hoger/lager liggende), ander spaarpercentages, andere populatiegroei etc. etc. waardoor ze een totaal anders stationair punt hebben en dus ook verschil in economische groei als ze op weg zijn naar het stationair punt.

2. De twee landen willen hetzelfde stationair punt bereiken (hebben hetzelfde lange termijn inkomen) waarbij ze verschillen in het bereik van dit stationair punt: land A heeft een lager stationair dan land B omdat het minder spaart. Ze kunnen op dat moment precies dezelfde economische groei hebben maar op het moment dat land A het stationair punt van land B probeert te bereiken door meer te sparen, wordt de economische groei op korte termijn groter tot het ’t stationair punt van B heeft bereikt > economische groei zakt weer tot de waarde van de langetermijn economische groei.

Kritiek op Solowmodel: er wordt geconcludeerd dat de economie een stationair punt bereikt met een lange termijn niveau van inkomen, hierbij zou economische groei gelijk zijn aan populatie groei en is er geen kans op toenames in het gemiddelde inkomens (y). Maar hoe verklaart het dan de toenames van gemiddelde inkomens sinds 1820? Solow antwoord hierop: door technologische verandering.

- Y = F (K, T x L) waarbij technologie (T) direct de input van arbeid beïnvloedt. T resulteert uit verbeteringen in de technologie v/d wetenschap (uitvindingen en processen) of in menselijk kapitaal (verbeteringen in gezondheid, educatie of vaardigheden v/d beroepsbevolking).

- T x L is de hoeveelheid effectieve units van arbeid: effectieve arbeid verhoogt de totale productie. Omdat technologie zorgt voor een stijging in totaal inkomen maar er niet meer arbeiders zijn, zorgt technologische verandering ervoor dat output/arbeider toeneemt.

- Technologie verbetert volgens het Solowmodel in een constante maat: ∆T / T = θ - Door technologie wordt van een normale arbeider naar een effectieve arbeider gegaan waardoor zowel

Y als K worden gedeeld door (T x L) i.p.v. door L. Zo wordt y > ye = output per effectieve arbeider en k > k e = output per effectieve .

- De hele productiefunctie wordt dan ook omgeschreven naar ye = f(k e)- De formule van kapitaalaccumulatie wordt dan omgeschreven naar ∆ ke = s ye - (n + d + θ)k e

Dat θ bij n en d wordt gevoegd betekent dat er meer kapitaal nodig is om kapitaal/effectieve arbeider constant te houden. Of anders gezegd: een effectieve arbeider heeft minder kapitaal nodig. ????

Vergeleken met het Harrod-Domar model geeft het Solowmodel een veel realistischer beeld van groei omdat het focust op de relatie tussen sparen, investeringen, populatiegroei en technologische verandering met het stationair niveau van output/arbeider. Kritiek:

- Het focust niet op de factoren die het stationair punt kunnen beïnvloeden.- Het model bevat slechts 1 sector, de rol van verdeling van kapitaal en arbeid over verschillende factoren

(bv landbouw en industrie), die veel invloed hebben op productiviteit, worden niet belicht. - Het spaarpercentage, de groei van het arbeidsaanbod, de vaardigheden v/d arbeidsklasse en de hoogte

van de technologische verandering worden als ‘vast’ gegeven terwijl deze kunnen veranderingen tijdens een proces van ontwikkeling.

20

Page 21: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Endogene groei theorieën: Er zijn andere modellen die niet uitgaan van dit laatste punt en tevens niet uitgaan van constant returns to scale maar van een toenemende returns to scale: het verdubbelen van kapitaal, arbeid en andere factoren van productie leidt tot meer dan het dubbele van de output. De impact van investering op fysiek en menselijk kapitaal is dan groter dan Solow stelt. Hierbij staan positieve externaliteiten centraal: investeringen hebben niet alleen effect op het bedrijf/individu dat de investering maakt maar ook op anderen in de economie wat leidt tot een grotere impact van investering op de gehele economie:

- Investering in kennis zorgt niet alleen voor degene die de kennis wil: anderen profiteren ook van deze kennis (door informatienetwerken) > hogere productiviteit > de contributie van fysiek en menselijk kapitaal aan groei is groter dan verwacht.

- Er is door toenemende ‘returns to scale’ geen stationair niveau van inkomen zoals Solow suggereerde omdat economische groei niet per se hoeft te dalen (door deze voortdurende externaliteiten). Er kan zelfs gesteld worden dat een toename in spaarpercentage kan leiden tot een permanente toename van de economische groei. Dit verklaard waarom landen een voortdurende economische groei hebben zonder technologische verandering. Dit betekend ook dat niet geconcludeerd worden dat arme landen sneller groeien dan rijke landen, er geen convergentie van inkomen plaatsvindt omdat economische groei dus niet per se afremt als inkomen stijgt! Modellen van deze theorie heten endogene groeimodellen omdat ze niet afhankelijk zijn van de assumptie van exogene technologische verandering. Zij borduren voort op de belangrijkheid van factor accumulatie en toename in productiviteit voor het groeiproces.

Voor veel laaginkomens landen zijn de assumpties van Solow over exogene technologische verandering en constante returns to scale in de totale productie functie, beter toepasbaar.

Twee sectorenmodellen: Zoals eerst al is besproken, staat het dalen van de bijdrage van landbouw en stijgen van de bijdrage v/d industrie aan GDP als centraal punt voor langetermijn groei en ontwikkeling. Deze modellen exploreren de tweesector modellen de verschillen in de niveaus en groeipercentages van productiviteit in verschillende activiteiten. Tevens de implicaties voor relatieve lonen, de verdeling van arbeid en kapitaal over de twee sectoren en de potenties voor migratie van arbeid van rurale gebieden naar stedelijke gebieden.

Het arbeidssurplus model.2 basisassumpties:

- Landbouwproductie is afhankelijk van afnemende meeropbrengsten omdat gewassen land nodig hebben en het aanbod van land minimaal is > verplaatsen naar lagere kwaliteit van land

- De industriële sector zou het weghalen van extra arbeiders van de boerderijen niet leiden tot daling v/d totale landbouwproductie of stijging van de lonen in stedelijke/rurale gebieden. Want in rurale gebieden zijn er te veel boeren en te weinig arbeid wat leidt tot beroepen die liggen onder het niveau v/d boer.

Landbouw productiefunctie: landbouw output tegen arbeid per bestaand unit/land of nieuw land van slechtere kwaliteit > het marginaal product van arbeid daalt. (Zie figuur 4-11)De modellen laten een verschuiving van beroepsbevolking in de landbouw naar beroepsbevolking in de industrie zien:

1. Surplus van arbeiders in de landbouw > steeds minder arbeiders in de landbouw > leidt nog niet tot een daling v/d output door het hoge surplus. De industrie betaalt iets meer dan het minimum loon om arbeiders naar de industrie te trekken.

2. Als de industrie blijft groeien put het de surplus v/d landbouw uit > output v/d landbouw daalt > industrie moet hogere lonen betalen om de steeds hoger wordende prijs van voedsel van z’n arbeiders te compenseren.

3. Steeds hoger marginaal product van arbeid tot op het punt dat het marginaal product van arbeid het minimaal loon overschrijdt. (dit loon is er om toch een bron van inkomsten te hebben ondanks het lage marginaal product)

4. Steeds meer mensen werken in de industrie > was er eerst loon dat gelijk was over ’n periode, langzaam stijgt dit loon. (dit komt omdat de prijzen van voedsel stijgen doordat er steeds minder landbouwproducten zijn)

Het neoklassieke tweesector model(zie figuur 4-12)Dit model verschilt met het vorige model op 2 manieren: het MPL v/d landbouw is nooit 0 en er is geen geïnstitutionaliseerd minimumloon dus lonen zijn altijd gelijk aan MPL.

21

Page 22: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Bij het neoklassieke model zijn er geen afnemende meeropbrengsten bij de groei v/d beroepsbevolking (bv in de landbouw). Het marginaal product wordt dus ook nooit nul. Bevolkingsgroei is dus absoluut geen probleem in dit model.

Als de industrie arbeiders wil wegtrekken v/d landbouw, zal het een loon moeten aanbieden dat iets hoger is dan het MPL v/d landbouw.

Omdat het MPL niet nul is, kan de industrie dus ook geen arbeiders wegtrekken zonder dat dit invloed heeft op de output van de landbouw

Dit betekend dus als er een toename van industriële productie plaatsvindt, er tevens een daling van de landbouwproductie plaatsvindt.

Een groot verschil met het vorige model is dus dat er een balans moet zijn tussen landbouw en industrie.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Theorieën van economische groei.

Groei is gebaseerd op 2 processen: het ververven van activa; kapitaal, arbeid en land. En het meer productief maken van deze activa.Dit hoofdstuk legt de nadruk op deze twee processen en hoe deze moeten zorgen voor economische groei.Het basis groei model.

Het basis model bestaat uit vijf vergelijkingen te weten:1. Een complexe productie functie.2. Een vergelijking om het spaarniveau vast te stellen.3. De spaar-investering identiteit.4. Een verklaring in de relatie tussen nieuwe investeringen in kapitaal.5. Een expressie voor de groeisnelheid van de beroepsbevolking.

1.) De meest basis productie functie zie er als volgt uit:Y=F(K,L) waarbij Y de totale output is en F de totale input, onderverdeeld in kapitaal K en arbeid L. F is een functie van K en L.Dit gaat dus over vergelijking 1. Vergelijkingen 2 tot en met 4 laten zien hoe de functie, en waardoor, van K en L kan veranderen.2.) De vergelijking om het spaarniveau vast te stellen ziet er als volgt uit:S=s*Y waarbij S de totale waarde van sparingen is en s het gemiddelde spaar percentage en Y zoals in iedere economische vergelijking de totale output en dus totale inkomen is.3.) In dit basis model waar geen internationale handel is moet de totale waarde van de sparingen gelijk zijn aan de totale waarde van investering (immers al het gespaarde geld word geïnvesteerd) en de vergelijking ziet er dus als volgt uit: S=I4.) de verandering in kapitaal worden als volgt in een vergelijking omgezet:∆K=I-(d*K) hierin is ∆K de verandering in kapitaal en d de mate van waardevermindering van het kapitaal en K houd het ‘oude’ kapitaal in. I zorgt dus voor een toename in kapitaal en d*K zorgt voor een afname in kapitaal en samen vormen zij de verandering in kapitaal.5.) de beroepsbevolking groeit in deze simpele modellen met dezelfde snelheid als de bevolking en de vergelijking voor de verandering van de beroepsbevolking ziet er dan dus als volgt uit: ∆L= n*L waarbij ∆L de verandering in de beroepsbevolking is en n de groeisnelheid van de bevolking en L de huidige beroepsbevolking.

Vergelijkingen 2,3 en 4 samen geven de volgende vergelijking voor de verandering in kapitaal:∆K=sY-d*K

Het Harrod-Domar groeimodel.

22

Page 23: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Isoquants: combinaties van inputs die gelijke hoeveelheden output produceren.Als deze isoquants een L vorm hebben in een grafiek dan is er sprake van een vaste coëfficiënt productie functie. De ratio tussen kapitaal en arbeid bijv. 100.000:1 blijft hetzelfde bij verschillende hoeveel heden output. Bij deze productie functie moeten dus zowel arbeid als kapitaal vergroot worden om de output te vergroten, als men slechts een van beide vergroot zal de output niet stijgen.

De kapitaaloutput ratio en het Harrod-Domar kader.Het Harrod-Domar model onderzoekt de relatie tussen groei en kapitaal benodigdheden. In het model word aangenomen dat output een lineaire functie is van kapitaal en van kapitaal alleen. Het ziet er als volgt uit:Y=1/v*K of Y=K/v v is constant en opgebouwd uit v=K/Y (de kapitaaloutput ratio, die de productiviteit van kapitaal of investeringen meet.) Hoe hoger v hoe meer kapitaal nodig is om een bepaalde output te halen. In landen met kapitaal intensieve economieën zal v dus hoger zijn dan in landen met arbeidsintensieve economieën.

Veranderingen in output ten opzichte van veranderingen in kapitaal kunne als volgt geschreven worden: ∆Y=∆K/v

De groeisnelheid van de output krijg je door de toename in output te delen door de totale output. Als we beide zijden delen door Y dan krijgen we: g=∆Y/Y=∆K/Yv

Als we nu de rechterkant van de kapitaal veranderingsvergelijking vervangen door ∆K krijgen we: g=(s/v)-d dus de verwachte groeisnelheid van een economie is de totale sparingen gedeeld door de kapitaal-output ratio min de waarde daling van het kapitaal.

Kracht en sterkte van het Harrod-Domar kader.

De kracht van het Harrod-Domar model is de eenvoud, het zijn simpele vergelijkingen waarmee je toch, mits er geen gekke dingen gebeuren, een redelijk betrouwbare schatting van groei voor landen kan maken. Verder laat het model zien dat sparen essentieel is voor economische groei. En dat is ook meteen een zwakte van het model, de nadruk word gelegd op sparen, maar de investeringen moeten ook goed ingezet worden, productief zijn. Een ander belangrijk nadeel is dat alle ratio’s (bijv. kapitaal-output) constant worden gehouden. Dit gebeurd alleen als al sectoren even snel groeien, iets dan nooit voorkomt.Verder is er bij deze modellen geen substitutie mogelijk tussen arbeid en kapitaal, iets dat normaal binnen een bedrijf natuurlijk wel tot op zekere hoogte mogelijk is. En de laatste zwakte van het model is dat het geen rekening houd met technologische verandering.Over het algemeen is het model te simpel, hij kan goed gebruikt worden voor landen van jaar tot jaar, maar over langere perioden werkt hij gewoon niet.Er is dus een beter model voor groei >>> het Solow model.

Het solow (neoklassieke)groeimodel.

In tegenstelling tot het Harrod-Domar model werkt het Solow model niet met vaste ratio’s maar met een neoklassieke productie functie, die meer flexibiliteit met zich meebrengt.

De basisvergelijkingen van het Solow model.

In het Solow model is et het handigst om alles om te zetten eenheid per werkende, je krijgt dan het volgende model: Y/L=F(K/L,1)de productiefunctie word simpelweg geschreven als: y=f(k) het model gaat uit van verminderende meeropbrengsten van kapitaal, toename in kapitaal zal eerst de output doen groeien met dat kapitaal maar op een gegeven ogenblik zal dit proportioneel afnemen, teveel kapitaal en te weinig arbeid.

23

Page 24: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Deze eerste vergelijking laat zien dat kapitaal per werkende fundamenteel is in het groeiproces. Een tweede vergelijking laat zien hoe veranderingen in het kapitaal per werkende tot stand komen.Kapitaal is afhankelijk van sparingen, de groeisnelheid van de beroepsbevolking en de waardevermindering van kapitaal: ∆k=sy-(n+d)kDit is een hele belangrijke vergelijking die bepaald word door drie aspecten:

1. ∆k is heeft een positieve relatie met het spaargeld per werkende. En aangezien s het spaarniveau is en y het inkomen per werkende is sy gelijk aan het spaargeld per werkende. Als het spaargeld per werkende groeit zal de investeringen per werken ook groeien en de hoeveelheid kapitaal per werkende dus ook.

2. ∆k heeft een negatieve relatieve met de populatie groei, zoals de term –nk al laat zien. Als de bevolking groeit groeit ook de beroepsbevolking er zijn dus meer werkende, en als het totale kapitaal hetzelfde blijft zal het kapitaal per werkende afnemen.

3. Waardevermindering erodeert het kapitaal, ieder jaar daalt de hoeveelheid kapitaal per werkende met –dk.

Het proces waarmee de overheid het kapitaal per werkende toe laat nemen heet: kapitaal verdieping (capital deepening)Het proces waarmee de overheid de hoeveelheid kapitaal per werkende gelijk houd, en dus alleen de groei van de beroepsbevolking en de waardevermindering compenseert heet kapitaal verwijding.Ook in het Solow model speelt sparen dus een cruciale rol. Maar in tegenstelling tot het Harrod-Domar model is de relatie tussen sparen en groei niet lineair.

Het Solow diagram.

Zie boek bladzijde 122

Veranderingen in het spaarniveau en bevolkingsgroei ratio in het Solow model.Een hoger spaarniveau zorgt voor meer investeringen, meer kapitaal per werkende en een permanent hoger inkomen per werkende. Hoe meer er gespaard wordt hoe hoger de levensstandaard. De toename in inkomen is echter wel kleiner dan in het Harrod-Domar model, omdat het Solow model verminderde meeropbrengsten in zich heeft.Als de bevolking groeit zal de lijn die het kapitaalevenwicht aangeeft verschuiven naar links waardoor er minder kapitaal per werkende is en dus minder output en inkomen per werkende.

Het Solowmodel beschrijft 2 redenen waarom groeiratio’s van landen verschillen: Landen met hetzelfde inkomens level kunnen verschillende groei doormaken doordat de een, een

hogere evenwichtstoestand voor het inkomen heeft dan de ander. Landen met dezelfde evenwichtstoestand kunnen andere groei doormaken doordat ze zich op

verschillende punten van de transitie naar evenwicht bevinden.

Technologische verandering in het Solow model.

In alle voorgaande modellen is een belangrijk aspect van groei achterwegen gelaten. Technologische verandering. Technologische verandering verklaart waarom landen, ondanks dat ze in een economisch evenwicht zaten, en dus geen verdere groei konden realiseren, toch groei hebben laten zien. Technologische veranderingen zorgen ervoor dat de output per werkende toeneemt. In een vergelijking ziet het er als volgt uit:Y=F(K,T*L)Toename in T ( technologische verandering) kunnen worden verklaart door, nieuwe uitvindingen en processen aan de ene kant, en een verbeterd menselijk kapitaal aan de andere kant ( betere gezondheidszorg, dus fittere werkende etc.)De effectiviteit van arbeid word ook welgeschreven als: T*LVerandering in T schrijven we als de Griekse letter theta dus : ∆T/T=Ө

24

Page 25: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Om technologische verandering te laten zien in het Solow model moeten we deze iets aanpassen. In plaats van Y enk te delen door L delen we ze nu door (T*L) dus,Output per effectieve werkende is ye=Y/(T*L) enKapitaal per effectieve werkende is ke=K/(T*L)De productie functie word dus met deze veranderingen: ye=f(ke)De kapitaal vergelijking veranderd in: ∆ke=sye-(n+d+Ө)ke

Krachten en zwakheden van het Solow kader.

Het Solow model komt door de verminderende meeropbrengsten veel dichter in de buurt van reële cijfers dan het Harrod-domar model. Een ander groot voordeel van het Solow model is dat het technologische veranderingen in zich heeft. Een punt van kritiek op het model is dat het zich maar op een sector richt en dus geen inzicht geeft in de rol van het verkrijgen van kapitaal binnen verschillende sectoren van de economie. Een ander punt is dat ook dit model, zoals met alle modellen een aantal dingen versimpeld, te weten, spaarniveau, groei van de beroepsbevolking, vaardigheid level van de beroepsbevolking en de mate van technologische verandering. Hierdoor krijgen we geen inzicht in wat deze dingen veroorzaakt.Vandaar dat het laatste deel van dit hoofdstuk gaat over vergelijkingen tussen 2 sectoren van de economie.

Solow voorbij: nieuwe benaderingen van groei.

Waar het Solow model het spaarniveau, groei van de beroepsbevolking, vaardigheid level van de beroepsbevolking en de mate van technologische verandering, constant houd gaan nieuwe modellen verder op deze aspecten in. Waar worden ze door bepaald?De nieuwe modellen hebben verder in tegenstelling tot het Solow model de aanneming dat economieën stijgende winst van schaal hebben in plaats van constante. Naarmate productie factoren toenemen zal de output steeds sneller toenemen.Maar hoe kan dit?Dit komt doordat investeringen in bijv. onderwijs kunnen leiden tot spin-offs in vele sectoren, waardoor ze allemaal hun graantje meepikken van de investeringen in onderwijs. Dit principe heet positieve uiterlijkheid (positive externality).

2 sector modellen.

Twee sector modellen kunne verklaren waarom er soms verschuivingen in de beroepsbevolking plaatsvinden van de ene sector naar de andere. Zoals bij ontwikkeling van landbouw naar industrie.

Het arbeidssurplus model.

Het bekendste 2 sectorenmodel komt van de econoom David Ricardo. In dit model neemt Ricardo 2 dingen aan: Landbouw is onderhevig aan verminderende meeropbrengsten. Ricardo formuleerde het concept van arbeidssurplus, sommige sectoren hebben een teveel aan

werkende die in andere sectoren gebruikt zouden kunnen worden om de economie effectiever te maken.

Arbeidssurplus heet een grote relatie met bijv. rurale werkloosheid. Verborgen werkloosheid komt in veel ontwikkelingslanden voor en houd in dat iedereen wel werk heeft op het platteland bijv. maar dat ze allemaal parttime werken en dus niet hun volle potentie benutten.

25

Page 26: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Hoofdstuk 5Staten en Markten

Washington consensus: een agenda die ervoor moest zorgen dat landen minder dingen van bovenaf probeerde te regelen en de markt het werkt lieten doen. Gefocust op neoklassieke en vrije markt economieën. Veel ontwikkelingslanden werden eerst van bovenaf geregeerd, het waren centraal geplande economieën. Men kwam er echter achter dat het niet werkten om alles van boven af te regelen en groei bleef uit.In dit hoofdstuk worden de langdurige discussies onderzocht over de rol van markten en staten in ontwikkeling.

Markten en marktmislukkingen.

Markten zijn beter dan administratieve interventie door de staat in het regelen/ordenen van economische activiteiten. Aldus voordelen van markten:

Efficiëntie: Markten in staat zijn producten toe te wijzen aan consumenten gebaseerd op de individuele wensen van deze consumenten. Marktwerking streeft naar maximale output van de beschikbare input.

Flexibiliteit: Markten zijn flexibeler dan overheden, veranderingen in productie etc. kunnen door markten veel beter opgevangen worden dan door overheden, waarbij die veranderingen vaak veel tijd kosten om vast te stellen.

Competitie: Markten zorgen voor competitie, dit zorgt ervoor dat producenten zo effectief mogelijk willen produceren, en de kosten zoveel mogelijk laag willen houden.

Verdeling van economische macht: Afhankelijkheid van markten zorgt voor een betere verspreiding van economische macht. Beslissingen worden niet centraal genomen, maar door degene die het ook echt aangaat.

Marktfalen: Imperfecte competitie; markten werken monopolie in de hand, door economies of scale, het steeds

minder kosten maken per eenheid product naarmate je meer produceert (met name in ontwikkelingslanden nog het geval) leidt ertoe dat al grote bedrijven steeds goedkoper kunnen produceren waardoor ze nog groter worden.

Externe economieën: wordt geen aandacht aan besteed. Dit zijn de voordelen van projecten voor de mensen die niet direct bedoeld waren om voordeel te hebben van het project, denk bijv. aan een weg bedoeld voor sneller vervoer van producten uit een haven. Ook de werknemer die in de haven woont en daarbuiten werkt heeft hier profijt van omdat hij nu sneller op zijn werk is. Hij hoeft hier echter niet voor te betalen. Doordat niet iedereen betaald voor de vruchten die ze plukken van het project is het voor bedrijven niet heel logisch om zo’n weg neer te leggen, omdat er weinig winst uit te halen valt. Overheden daarentegen leggen zulke wegen juist wel aan.

Externe diseconomieën: wordt geen aandacht aan besteed. Dit zijn problemen die een bedrijf veroorzaakt maar daar niet direct voor aangewezen kan worden, denk aan milieuvervuiling. Het is niet zeker wel deel van de vervuiling een bedrijf voor zijn rekening neemt en dus kunnen de kosten ervoor niet op het bedrijf verhaald worden.Ook hulpbronnen op publieke grond vormen een probleem, wie krijgt het recht om de hulpbronnen te gebruiken. Overheden kunnen dit soort dingen wel van bovenaf regelen.

Kindindustrieën Niet ontwikkelde instituties: micro krediet pogingen, social banking? Sommige industrieën zijn in

beginsel niet winstgevend maar wel belangrijk voor een economie, deze hebben dus om te beginnen een subsidie nodig van een overheid, alleen marktwerking werkt niet.

Herverdeling tussen inkomensklassen: Arme mensen hebben weinig invloed op wat ze krijgen. In ontwikkelingslanden in tegenstelling tot ‘ontwikkelde’ landen kunnen mensen niet door middel van marktwerking producten kiezen, en dus hebben ze weinig invloed op wat ze kunnen krijgen.

Markten voor arbeid, geld, en buitenlandse handel kunnen zich niet snel genoeg aanpassen om een balans in vraag en aanbod te garanderen als condities veranderen. Macro-economische

26

Page 27: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

onevenwichtigheid is een kenmerk van alle moderne economieën. Dit kan alleen met overheid ingrijpen veranderd worden.

Niet alle doelen van ’n samenleving kunnen behaald worden m.b.v. markteconomie. Samenlevingen leggen doelen op een markt economie die niet gehaald kunnen worden door enkel marktwerking. Hierbij moet je denken aan sociale uitkeringen voor zwakkere etc. deze komen alleen tot stand door een overheid die ze oplegt.

Markt pessimisten en markt optimisten.

Marktpessimisme vind zijn oorsprong in de grote depressie van 1930.Markten leidden volgens pessimisten tot willekeurige uitkomsten, het word dus een chaos (Karl Marx).3 ideeën uit die tijd gaven het beeld dat de economie van bovenaf geleid moest worden nog meer aanzien:

The big push, de grote duw. “let’s all invest together” Om markten voor industriële output te maken moeten andere markten net zo snel groeien als de industriële markt zodat mensen het geld hebben om producten uit de industriële sector af te nemen. Dit gaat via marktwerking haast niet en dus is overheidsingrijpen nodig.

De relatieve prijzen van primaire goederen stegen haast niet dus konden producten van primaire producenten op weinig winst rekenen. De enige manier om dit wel te realiseren was om de producenten te beschermen via allerlei regels en heffingen. Ook hier was een overheid dus nodig.

Surplus arbeid; om efficiëntie te bereiken moesten landen zo snel mogelijk overstappen naar industrie. De snelste manier om dit te realiseren was d.m.v. overheidsinterventie.

In 1970 begon het markt pessimisme te veranderen, en markt optimisme kwam op. Men kwam met het idee dat export van producten tot grote economische groei leid. Voorbeelden van landen waar dit ook het geval was zijn: Hong Kong, Singapore, Zuid Korea en Thailand.

Het uitvoeren van markt hervormingen.

Hervormingen: hoeveel, welke periode en wat is de rol v/d WB en het IMF hierin?Landen moesten veranderingen maken om economische groei mogelijk te maken. Voor de middelen om deze veranderingen te realiseren stapten ze naar het IMF en de Wereldbank.Deze gaven financiële steun bestaande uit 2 componenten: stabilisatie en structurele verandering.Stabilisatie houd in dat de buitenlandse betalingen werden gecorrigeerd, overheidsuitgaves positief moesten zijn en dat de geldeenheid stabiel moest worden. Aldus: inflatie controleren door balans tussen buitenlandse betalingen, budget, geldaanbod, etc. Structurele verandering: verandering v/d structuur v/d economie! houd veel meer in en omvat o.a. dat de economie meer markt georiënteerd moest worden, er meer goederen geproduceerd moesten worden die verhandelbaar waren en dat de effectiviteit en flexibiliteit van de economie moest groeien.

Stabilisatie van de macro- economie.

Macro-economische stabiliteit is nodig om economische groei te promoten.Om macro-economische stabiliteit te realiseren in ontwikkelingslanden zijn programma’s opgesteld die de volgende remedies bevatten:

Een verkleining van de overheidsschuld door enerzijds de belastingen te verhogen en anderzijds de overheidsuitgaven te verkleinen.

Restricties op centrale bank krediet aan de overheid en commerciële banken. Om de groei van de geld voorraad te stimuleren.

Aanpassing van de wisselkoers. Door devaluatie of drijven Verwijderen van prijs controles zodat markten de vervormingen in relatieve prijzen kunnen

verminderen. Het introduceren van maximale loonstijgingen zodat de lonen niet te snel stijgen en dus de kosten

daarmee ook.

27

Page 28: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

IMF voorziet in lonen om de transitie naar stabilisatie te volbrengen (Ease the pain) Moet er ‘pijnvolle’ medicijnen worden gegeven om nog meer ‘pijnlijke’ uitkomsten te voorkomen? Social investments, food subsidies, employment effects (close down loss-making public enterprises).

Structurele verandering/aanpassing.Een cruciale stap bij structurele verandering is om zoveel mogelijk goederen via het marktsysteem aan te bieden. Dit gebeurt o.a. door quota’s en restricties op te heffen, stimuleer handel, markten en competitie.

Aanpassen van prijzen.Het aanpassen van prijzen tot een juist niveau is een van de belangrijkste dingen om producten hun hoogst gewaardeerde gebruik te geven. Prijzen moeten via een marktsysteem bepaald worden waar schaarse goederen een hoge prijs hebben en goederen die er in overvloed zijn een lage prijs.Het aanpassen van prijzen gebeurt echter te vaak vanuit politiek oogpunt en niet vanuit economische oogpunt.

Competitie waarborgen.Competitie zorgt ervoor dat bedrijven zo effectief mogelijk produceren. Structurele verandering op dit gebied is erop gebaseerd om competitie in markten te introduceren waar eerder geen competitie was. Promoot handel, ontmantel binnenlandse monopolies.

PrivatiseringStaatsbedrijven hebben de neiging om niet efficiënt te produceren waardoor er hogere kosten zijn dan nodig door het privatiseren van staatsbedrijven moeten ze ineens concurreren met andere bedrijven, ze moeten dus in veel efficiënter werken. Dit komt de groei van de economie ten goede. Landhervorming in de landbouw? Dit leidt weer tot morele aspecten en verdelingsproblemen.

Het maken van markt ondersteunende instituties.Creëer marktondersteunende instituties. Zoals de wet maar ook sociaal kapitaal en vertrouwen. Flea markt economie: Eigendomsrechten moeten goed vastgelegd worden, zodat er niemand anders recht op kan claimen en dat degene die de beslissingen maakt bekend is. Eigendomsrechten moeten, goed gedefinieerd zijn, exclusief, veilig en uitvoerbaar zijn.

Het timen van marktverbeterende veranderingen.

Over het feit dat hervormingen nodig zijn om groei mogelijk te maken is men het over het algemeen wel eens. Over wanneer en hoe snel deze hervormingen plaats moeten vinden echter niet.Een aantal economen zijn van mening dat die aan het begin van een nieuwe regeringsperiode moet gebeuren zodat eventuele tegenslagen op conto van de vorige regering gegooid kunnen worden.Shock therapy houdt in dat alle veranderingen ineens gebeuren, dit zorgt voor een schokgolf door de economie, maar zorgt er wel voor dat alles in een keer naar de goede kant veranderd is zodat een verse start gemaakt kan worden. Als men een voor een de bedrijven gaat privatiseren is de markt pas over lang tijd helemaal privé.Echter: kunnen mensen zich aanpassen?, is er weerstand?,

Geloofwaardigheid van hervormingen. Om geloofwaardigheid van de hervormingen te realiseren moeten alle aspecten van de hervormingen kloppen. Is er een aspect dat niet klopt dan is de geloofwaardigheid weg. If people anticipate that the reform may be abandoned, it will fail. People will continue investing in protected industries. Zo worden veel structurele veranderingsprogramma’s in goede intentie door economisten opgezet maar zijn de resultaten teleurstellend. Gedeeltelijk omdat bij hervorming niet naar de gevolgen voor de mensen wordt gekeken, gedeeltelijk omdat IMF en WB de institutionele kant van dingen onderschatten en daarbij teveel op markten focussen. Of duurt het herstel langer dan verwacht?

28

Page 29: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

De Washington consensus.

Hervormingen naar een markt gebaseerde economie zijn niet uniform voor alle landen omdat ze gewoon teveel verschillen. Er zijn echter een aantal stappen die cruciaal zijn. De stappen zijn voor de hervorming van Zuid Amerikaanse landen opgenomen in de Washington consensus. De tien stappen zijn als volgt:

-Fiscale discipline, overheidstekorten mogen niet groter zijn dan 1 a 2 procent.- Herverdelen van publieke uitgaven, van het leger bijv. naar onderwijs.- Belastingshervormingen.- Liberalisatie van rente tarieven, de hoogte van rente moet door de markt bepaald worden in plaats

van door de overheid.- Competitieve wisselkoersen, wisselkoersen moeten ook door marktwerking tot stand komen.- Handels liberalisatie, eliminatie van restricties( qouta’s etc.) en een verschuiving naar lage prijzen

voor geïmporteerde goederen.- Liberalisatie van buitenlandse investeringen, restricties op investeringen vanuit het buitenland

moeten worden weggehaald, zodat nieuw kapitaal aangetrokken kan worden.- Privatisering, zodat de efficiëntie toeneemt binnen de economie.- Deregulering, overheidsregels moeten zoveel mogelijk afgeschaft worden.- Het veiligstellen van eigendomsrechten.

Hoewel de consensus bedoeld was voor Zuid-Amerika is deze in de loop van de tijd, in ieder geval deels, overgenomen door alle ontwikkelende landen.Wat echter naar vormen kwam was dat alleen economische hervorming niet genoeg waren om landen te laten groeien, ook politieke hervormingen waren nodig.

Hoofdstuk 6 Ongelijkheid en armoede door Leontien Jansen

-Een belangrijke oorzaak van armoede is het lage niveau van totale productie en GDP van een land.Maar (uiteraard) is armoede veel complexer en spelen er veel andere factoren mee.

Meten van ongelijkheid-Bij meten van ongelijkheid wordt gekeken naar inkomen en consumptie beter naar consumptie te kijken, bij families met boerderij + consumptie is stabieler dan inkomen.Ook verdeling van welzijn (onderwijs, zorgvoorzieningen e.d. maar ook bezit land) belangrijke factor.

-Frequency distribution simpele manier om verdeling weer te geven van inkomen, in percentages.(zie figuur 6.1)Belangrijk hierbij: rijkste 5 procent niet weergegeven omdat te grote uitschieter naar rechts. Opvallend: IQ wel verdeeld via een normale verdeling, inkomen en consumptie niet.Wel normaal verdeeld als je overal log van neemt (handig voor verband misschien)

-Size distribution makkelijker manier dan bovenstaande om mate van ongelijkheid te onderzoeken. Bevolking in 5 groepen ingedeeld (op volgorde van hoogte van inkomen) met daarachter percentage van totale inkomen dat de groep verdiend. (zie tabel 6.1) armste 20% verdiend 9% totale inkomen.Verrassend genoeg: Bangladesh meest gelijke verdeling (meer dan Mexico en VS) minder hoge uitschieters naar boven, grote groep verdiend allemaal weinig, scheelt minder.

-Lorenz Curve ongelijkheid in een grafiek aflezen. Hoe sterker de lijn naar beneden, weg van de 45graden lijn, (dus groter opp.) grotere ongelijkheid

Gini getal: A

A+B. Hoe groter het Gini getal, hoe grotere ongelijkheid.

Waarde ligt tussen 1 en 0, waarbij 1 perfecte ongelijkheid is. -Kritiek Gini getaldoordat frequentie verdeling in 1 getal weergegeven gaat veel informatie verloren over de distributie.

29

Page 30: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

En het Gini getal is veel gevoeliger voor grote ongelijkheid verschillen in rijkste deel van de bevolking dan in het armste deel; landen waarbij de grootte v/d armste groep even groot is, kunnen toch verschillen in Gini getal omdat ze de rijke groepen verschillen in inkomen.

Patronen van ongelijkheid-Tabel 6.2 (blz 198-199) geeft gini-getallen landen. Op 2 manieren gemeten: consumptie(minder wisselend) en inkomen.

Groei en ongelijkheid-Kuznets: een van eerste economen die onderzoek deed naar de relatie tussen ongelijkheid en groei.Volgens hem ongelijkheid eerst groter bij overgang van land van landbouw naar industriële economie. Hiervoor iedereen in landbouw: inkomen redelijk gelijk. Achteraf, als meer focus van landbouw op industrie komt te liggen neemt ongelijkheid ook weer af weinig empirisch bewijs.

-Lewis (nobelprijs economie)Surplus arbeid modelmodel voor groeiende ongelijkheid gevolgd door omslagpunt en uiteindelijk afname ongelijkheid. 2-sectoren model waarvan 1 moderne, industriele sector eerst oneindig aanbod arbeid. Loon nog laag door elasticiteit van aanbod. Als aanbod niet meer elastisch (geen oneindig aanbod meer) lonen omhoog en ongelijkheid daalt. -Volgens Lewis ongelijkheid nodig voor groei. Door erg rijken, investeringen groei economie.

Over verandering ongelijkheid door groei economie geen eenzijdige theorie met bewijs.-Inkomen minder belangrijk voor een duidelijke invloed op ongelijkheid dan bepaalde omstandigheden die verschillen per land. (complex concept, ongelijkheid)

Wat veroorzaakt ongelijkheid nog meer?-Ongelijkheid van inkomensverdeling is het resultaat van de complexe verhouding tussen de geschiedenis en politiek, bezit van natuurlijke hulpbronnen, marktwerking en beleid van een land-In Oost-Europa en centraal Azië jarenlang landbezit door staat weinig ophoping bezit burgers. Door invloed markt groei in ongelijkheid. Soms ondanks/doordanks, economische groei.-Vooral mineralen en olie zorgen voor grote ongelijkheid inkomen.-Verbouwen van rijst in Oost-Azië doordat goed geschikt voor familie, zorgt voor kleinere ongelijkheid.

Waarom ongelijkheid belangrijk is-grootte van ongelijkheid+ inkomensniveau bepaalt mate van armoede.-Als economie groeit en ongelijkheid blijft gelijk inkomen armen net zo toegenomen als bij de rest.-Eerder genoemd dat ongelijkheid kan zorgen voor economische groei, maar bij hoge ongelijkheid kunnen veel belangrijke investeringen door armen niet gedaan worden, alleen door rijken en voor wat gunstig is voor hen (bijv. uni ipv school). Ze hebben grote invloed op overheid en beleid, wat kan leiden tot minder economische groei. -Ook zorgt ongelijkheid voor politieke onstabiliteit (oorlog) minder investeringen-Contra-beweging populistisch groepen voor herverdeling land etc.

Meten van ongelijkheid-belangrijk verschil tussen armoede en ongelijkheid. In VS voor armste deel kleiner percentage van totaal inkomen, maar absoluut meer dan groter percentage voor armste deel in Bangladesh.

Armoede grenzen-Armoedegrens alleen over materiele (wat kunnen kopen en bezitten) niet over gezondheid en opleiding of toegang tot schoon drinkwater. Toegang tot publieke goederen is een belangrijke dimensie van armoede en het overgaan van armoede op de volgende generatie. (zegt meer dan hedendaags consumptieniveau)Een andere belangrijke dimensie is de kwetsbaarheid voor rampen.-Armoedegrens is sociaal geconstrueerd zegt iets over minimum aantal calorieën kunnen krijgen, maar niet hoe, cultuur hierbij belangrijk.-Specifieke armoede grenzen per land (ipv alleen 1 dollar lijn), vaak zelfs meerderen per land.

30

Page 31: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

-Absolute armoede beter te meten met 1 universele armoede grens, die 1 doel heeft. Verschillende grenzen per land nemen verschillende dingen mee: alleen kunnen betalen min. Hoeveelheid voedsel of ook basis onderwijs.

1 dollar per dag-1990 1 dollar armoede lijn ingevoerd door WereldBank. Onderzoek gedaan naar armoede en gekeken naar alle aparte armoedegrens-Om armoede door de tijd te bekijken van belang armoedelijn aan te passen aan prijsveranderingen. Hierbij zou gekeken moeten worden naar prijzen van producten die armen kopen, maar hier wordt naar algemene prijzen gekeken.-kritiek armoede lijn van 1 dollar per dag: 10 cent meer wel rijk? Harde grens. Maar maatregelen om extreem armen uit armoede te halen, helpen ook de armen net boven de grens.-Verschillende manieren om mate armoede vast te stellen:

Tellen hoeveel onder de armoede grens Headcount indexpercentage van mensen onder armoede grens (delen door totale bevolking) Poverty gap extra maat van armoede, hoe zwaar. Mensen onder armoedegrens, maar ook belangrijk

hoever van armoedegrens. Berekenen: PG = (PL – MC) / PL x HIPG = Poverty Gap PL = Poverty Line MC = Mean consumption per capita of all individuals below the poverty line HI = Headcount Index

Hoeveel armoede is er?

-Afname armoede zeer onregelmatig. Vooral grote afname in Oost-Azië en met name China.-In Sub-Sahara Afrika met groei bevolking ook groei armoede.China’s succes in het verminderen van armoede heel bijzonder en laat zien wat eventueel ook mogelijk voor andere delen in de wereld.

Verschillende meningen omvang absolute armoede-universele armoede grens van 1 dollar per dag te weinig verband met land-specifieke armoedegrenzen.-armoede grens kan ook worden bijgesteld tot 2 dollar per dag wel grotere absolute armoede (meer mensen vallen onder de grens)-Schattingen van WereldBank zouden veel te hoog zijn. Oa door soms wel soms niet meten met inkomen/consumptie, soms andere. Inkomen uiteraard hoger dan consumptie, maar minder stabiel.

Wie zijn de armen?-Rurale armoede groter dan in de stad door gebrek aan mogelijkheden. Minder mogelijkheden inkomen verdienen, minder zorg, onderwijs etc.Armoede wordt ook mede veroorzaakt door verschil in ras.

Zijn vrouwen armer dan mannen?-Moeilijk om vast te stellen, niet heel duidelijk hoe inkomen en consumptie verdeeld binnen huishouden. -Vrouwen wel duidelijk benadeeld op veel gebieden: minder rechten, minder onderwijs, minder inkomen etc.

Maatregelen verminderen armoede-WereldBank 2 maatregelen: 1) meer markt-orientatie aanmoedigenmeer economische ‘openheid’ voor handel, investeringen, infrastructuur.2) verbeteren zorg en onderwijs armen toename productiviteit3) Sociale opvangnetten maken voor minder validen (oud, te jong, ziek etc.)-Kritiek op beleidsmakers teveel gericht op groei (kwantiteit ipv kwaliteit), groei zorgt niet voor meer banen, alleen voordeel rijken, nog steeds geen democratie, uitputting hulpbronnen.

‘Groei goed voor armen’-Figuur 6.7 positieve regressie-lijn 1.2 gemiddeld groei van inkomen armen met zelfde niveau als groei GDP. Meer dan de helft van inkomens armen groeit sneller dan gem. inkomens.

31

Page 32: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

-Immiserizing growth daling gem. inkomens armen terwijl wel groei economie. -Wel veel uitzondering maar toch in het algemeen zorgt economische groei voor voordeel armen.

Soms is groei niet genoeg-Soms groei in ongelijkheid door groei economie zo’n groot effect dat voordelen van groei in GDP voor armen ongedaan worden gemaakt. (ongelijkheid belangrijker)-belangrijk tabel 6.7 relatief niet absoluut, veel lagere uitschieters. -Door verschil in verdeling van inkomen kan groei niet zorgen voor minder armoede. -Bij absolute groei inkomen: inkomen van armen kan wel sneller groeien maar doordat het maar een kleine beginwaarde is, zal de kloof tussen arm en rijk alsnog groter worden (rijken miss kleine groei maar veel grotere beginwaarde)

Pro-armen groei-focus op armoede van belang voor ontwikkeling-maatregel: combinatie van snellere groei met mogelijkheden voor armen om mee te doen met groei.

The Washington Consensus-kritiek op beleid van Washington Consensus bescherming rijke landen bekeken of idd zo is-2 maatregelen consensus, eerste is macroeconomische stabiliteit en open voor marktgroei: overheid uitgaven vaak alleen voordelig voor rijken.-Door steeds weer tekorten: inflatie (geld vragen en krijgen) wat de armeren het nadeligst beinvloed.o.a. doordat prijzen van basisgoederen omhoog gaan. -Andere maatregel Consensus: vrije marktwerking en open economie (minder handelsbarrieres) meer buitenlandse investeerders die vaak negatieve gevolgen meebrengen voor armen. (dupe)-Maar open economie ook positief: comparative advantage bepaald goed, hierin specialisatie (ongeschoolde arbeid dus goed voor die groep) Handel kan dus erg goed zijn voor groei. -Handelshervorming voor 1 positief, voor ander negatieve groei.

Verbeteren van mogelijkheden voor armen-verbeteren van marktwerking alleen handig als armen er ook gebruik van kunnen maken.-verbeteren gezondheid en onderwijs productiever-groei rurale economie zorgt ook voor groei in economie in de stad. -grote groei economieën Oost-Azië door landherverdeling in verleden. Echter kan dit ook leiden tot negatieve gevolgen.-Meer beleid nodig dan alleen toename land of ander bezit voor armen om er voordeel uit te kunnen halen.

Inkomensoverdrachten en opvangnetten-Bepaalde situaties kunnen niet door marktwerking alleen opgelost: ingrijpen overheid nodig.-Moeilijk maatregelen nemen om armen te helpen, maar niet ook mensen met hoger inkomen te helpen. (door voedselprijzen aan te passen bijv.)-Sociale opvangnetten kijkt naar het feit dat armoede tijdelijk is. Als inkomen daalt hulp zorgen voor manier van inkomen verwerven.

Globale ongelijkheid en ‘het einde van armoede’-Verschil inkomen tussen landen is groter dan binnen landen zelf. Daardoor oplossing hiervoor ook tussen landen samen misschien wel globale oplossing.-Belangrijk: niet iedereen in een arm land arm, niet iedereen in rijk land rijk verschillende manieren hierna kijken. -International inequality vergelijken van gemiddelde inkomens in verschillende landen. -Andere manier hierna kijken(weighted) gem. inkomen van land delen door bevolking-Global inequality vergeleken inkomen/consumptie zonder naar afkomst te kijken.

32

Page 33: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

-Figuur 6.8 wel of niet gedeeld door gem. inkomen land tegenovergestelde lijn. De inkomensongelijkheid van alle individuen los van waar ze vandaan komen neemt toe, maar de ongelijkheid binnen landen neemt gem. af. -1 oplossing voor ongelijkheid: langzamere groei rijke landen, maar beïnvloedt groei armere landen ook nadelig. -Concentratie inkomens minder economisch efficiënt.-Voordeel voor rijken toch betere verdeling inkomen: kleiner gezondheidsrisico: als armen niets kunnen doen tegen ziekte, verspreiding: kan ook grenzen over naar rijkeren. Ook morele verplichting voor hulp.

Rijke landen essentiële rol in zorgen voor afname armoede.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Hoofdstuk 6

Ongelijkheid en armoede.

Inkomens zijn nooit gelijk verdeeld over een bevolking, je zal altijd rijke en arme mensen hebben. Maar waar wordt deze ongelijkheid door verklaart, hoe word hij gemeten, en wat is nu precies armoede? Dat zijn de vragen waar we in dit hoofdstuk antwoord op krijgen.

Ongelijkheid meten.Ongelijkheid wordt gemeten aan de hand van het inkomen per huishouden. Een betere methode zou echter zijn om consumptie per huishouden te meten omdat dit in landen waar men veel voor eigen gebruik produceert een beter beeld geeft van wel of niet armoede.Je kan verschillende soorten ongelijkheid onderzoeken; tussen gezinnen, tussen leden van de gezinnen tussen landen etc.Bij het meten van ongelijkheid kan je verschillende methodes gebruiken:De lorenzcurve laat in een oogopslag zien hoe de verdelen van welvaart in een land is. Hoe verder de cuve van de diagonaal ligt hoe ongelijk de verdeling.Het gini getal zegt iets over de verdeling van welvaart door de top 20% van de bevolking te vergelijken met de laagste 20%. Het getal dat eruit komt ligt tussen de 0 en 1, hoe hoger het getal hoe meer ongelijkheid.

Patronen van ongelijkheid.

Groei en ongelijkheid.Kuznets was een van de eerste economen die erover sprak dat groei eerst de ongelijkheid bevorderd en later zal doen laten afnemen. Volgens andere economen is ongelijkheid niet alleen een gevolg van groei het is zelfs de reden van groei. Naarmate steeds meer mensen de stap van landbouw naar industrie maken en dus hogere lonen krijgen willen steeds meer mensen dat. De landbouw verliest dus zijn surplus aan werkende, dat komt de efficiëntie van de landbouw te goede en de industrie groeit. Algehele groei is dus het gevolg.Beide vindingen zijn vandaag de dag achterhaald en hebben niet meer de waarde die ze hadden, ze worden echter nog wel gebruikt.Er is geen vaste regel die zegt dat groei ongelijkheid bevorderd of juist tegenwerkt. De verschillen die landen laten zien laten zich niet ordenen en dus is niet te zeggen of groei nou ongelijkheid veroorzaakt.

Wat kan ongelijkheid nog meer veroorzaken?Andere aspecten die worden toegewezen als verklaring voor ongelijkheid zijn geschiedenis en politiek.Al met al kan worden gesteld dat ongelijkheid word veroorzaakt door complexe interacties tussen geschiedenis, politiek, middel schenkingen, marktkrachten en overheidsbeleid.

Waarom ongelijkheid belangrijk is.

33

Page 34: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Omdat om groei te realiseren armoede moet verdwijnen en armoede een onderdeel van ongelijkheid is is het logisch dat ongelijkheid binnen de economie een belangrijk aspect is.

Meten van armoede.

Armoede is niet hetzelfde als ongelijkheid!Armode is moeilijk te definiëren maar er zijn een aantal middelen. Een van de middelen om te zien hoe groot percentage van de bevolking in armoede leeft is het stellen van armoede grenzen. Deze worden gedefinieerd als een bepaalde hoeveelheid inkomen per dag.Armoede is multidimensionaal, het omvat niet alleen geld maar veel meer aspecten.Armoedelijnen worden gevormd aan de hand van een consumptiemand. Deze bevat alle basisbehoefte die mensen nodig hebben en zet deze om in een bepaalde hoeveelheid geld. Kunnen mensen die mand betalen zijn ze niet arm, kunnen ze de mand niet betalen dan zijn ze arm.Ieder land houd zijn eigen armoedegrenzen erop na, maar deze zijn moeilijk te vergelijken. Vandaar dat er een internationale armoedegrens is opgesteld van $1 of $2 per dag.

$1 per dag.De eigenlijke hoeveelheid is tegenwoordig vastgesteld op $1,08 per dag, dit komt door prijsinflatie correcties. De omvang van armoede kan op verschillende vastgesteld worden. De simpelste is gewoon te kijken hoeveel mensen er onder de armoedegrens leven, een andere is de bepalen van het aantal aanwezigen index, de ratio tussen het aantal armen en de totale bevolking. Het armoedegat gaat nog wat verder en laat zien hoe arm mensen onder de armoedegrens werkelijk zijn. De afstand tot de armoedegrens is het gat. Het armoedegat wordt als volgt berekend: PG=((PL-MC)/PL)*HIPG is het armoedegat, PL de armoedegrens, MC de gemiddelde consumptie van iedereen onder de armoedegrens en HI is het totaal aantal aanwezigen onder de armoedegrens.

Hoeveel armoede is er?

Absolute armoede in de wereld is de laatste decennia gedaald, van 1.48 biljoen naar 1.09 biljoen. De $1 grens word door sommige deskundigen bekritiseerd omdat deze te scherp zou zijn. Vandaar ook dat bijv. de Wereldbank een $2 grens aanhoud. Onder de $2 grens vallen 2,7 biljoen mensen.

Wie zijn de armen?

Overal het algemeen kan gesteld worden dat armoede op het platteland groter is dan in de stad. Dit komt omdat er in de stad veel meer mogelijkheden zijn om geld te verdienen. Verder is onderscheid te maken naar ras en etniciteit. Maar ook naar sekse.Zijn vrouwen armer dan mannen?Over het algemeen kan gesteld worden dat vrouwen armer zijn dan mannen. Ze hebben minder mogelijkheden om geld te verdienen, en vaak ook minder opleidingsmogelijkheden. Vrouwen verdienen ook minder voor hetzelfde werk. Vrouwen werken over het algemeen wel veel meer dan mannen, maar dat is onbetaald huishoudelijk werk.

Strategieën om armoede te verminderen.

Strategieën om armoede te verminderen hebben 2 elementen: het promoten van marktgeoriënteerde economische groei en directe zorg en opleiding voor de armen.

Verder moest het sociale stelsel uitbereid worden om diegene die niet van de groei konden profiteren te helpen.Economische groei speelt een belangrijke rol in het bestrijden van armoede er zijn echter situaties waarin er wel groei is maar geen verbetering in armoede, deze zijn:

werkloos, de economie groeit maar creëert geen nieuwe banen

34

Page 35: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

wreedheid, de vruchten van de economische groei worden vooral door de elite geplukt. Stemloos, groei gaat niet gepaard met meer democratie. Wortelloos, mensen verliezen hun culturele identiteit. Toekomstloos, de huidige generatie gebruikt alle hulpbronnen die toekomstige generaties nodig

hebben.Zolang het BBP maar sneller groeit dan de bevolking zullen echter wel alle sectoren profiteren van de groei, dus ook de armste mensen.

Groei is goed voor de armen. Soms is groei niet genoeg.Niet in alle gevallen profiteren de armen van groei, soms groeit de economie enorm maar blijft het aantal armen gelijk. Gelijkheid in een samenleving is ook een belangrijke voorwaarde om snel zoveel mogelijk armen van onder de armoedegrens vandaan te halen.

Pro-armoede groei.Pro-armoede groei kan op twee manieren worden gedefinieerd: Absoluut > de groei van het inkomen van de armen onder de armoedegrens en Relatief > groei is pro-armoede als de inkomens van de armen zich sneller ontwikkelen dan die van de populatie in z’n geheel.

De Washington consensus en de armen.

Kritieken op de Washington consensus zijn dat deze alleen maar de rijke helpt. De armen zouden door de marktwerking te veel betalen voor goederen en te weinig verdienen. Maar is dit waar?

Verbeteren van kansen voor de armen.Zie boek.

Inkomensverdelingen en veiligheidsnetten.Zie boek.

Globale ongelijkheid en ‘het einde van armoede’

In 2003 consumeerde de top 15% van de wereld bevolking 56 % van het totale aanbod. De overige 85 % moest het dus doen met de overige 44%. Dit laat zien hoe ongelijk rijkdom in de wereld is verdeeld.Er zijn 3 manieren opgesteld om ongelijkheid op de wereld in beeld te brengen.

1. Het vergelijken van gemiddelde inkomens tussen landen.2. Het vergelijken van gemiddelde inkomens van landen vermenigvuldigt met de grote van de bevolking.3. Het vergelijken van gemiddelde inkomens van personen binnen landen.

Hierbij komen echter niet individuen aan bod en dus is het niet een ideale manier van vergelijken omdat dingen over het hoofd gezien kunnen worden.Over het algemeen kan gesteld worden dat er twee partijen zijn die armoede de wereld uit moeten helpen, de arme landen en de rijke landen. Met name de rijke landen kunnen wel wat meer hun best doen.

Hoofdstuk 7 Populatie.

Een korte geschiedenis van wereld populatie.

35

Page 36: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Lange tijd zijn de bevolkingsaantallen op de wereld nagenoeg gelijk gebleven. Rond het jaar nul was de totale populatie op de wereld ongeveer 230 miljoen.In 1804 werd voor het eerst de 1 biljoen grens overschreden. Dat had dus meer dan 10.000 jaar geduurd. In de daarop volgende decennia begon de populatie echter veel sneller te groeien en tegenwoordig komen er iedere 12 tot 14 jaar een biljoen mensen bij. Vandaag de dag leven er 6,5 biljoen mensen op aarde.

De demografische transitie.Demografische transitie, is het veranderen van een samenleving d.m.v. geboorte en sterfte.Ruw geboortecijfer, aantal levende geboorte per jaar per 1000 mensen.Ruw sterftecijfer, het aantal doden per jaar per 1000 mensen.De natuurlijke toename is het verschil tussen deze twee ratio’s.De demografische transitie kent 4 stadia:

1. Een hoog geboorte- en sterftecijfer, populatie groei is er nauwelijks.2. Een hoog geboortecijfer en een dalend sterftecijfer, enorme toename van de populatie.3. Een sterker dalend geboortecijfer dan sterftecijfer, populatiegroei neemt af.4. Een laag geboorte- en sterftecijfer. Er is nauwelijks nog populatiegroei.

Het totale geboortecijfer is het gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw van een bepaalde leeftijdsklasse in haar leven zal krijgen. Het totale geboortecijfer op de wereld is weer aan het dalen dus zijn er steeds minder zorgen om overbevolking.

De demografische situatie vandaag de dag.Zo’n 85% van de wereldbevolking leeft in laag en middeninkomens landen en 15% in hoge inkomenslanden. In de hoge inkomenslanden is een verandering aan de gang die voor grote problemen kan zorgen. Doordat de bevolking in veel van deze landen niet of nauwelijks groeit is vergrijzing aan de orde. Vrouwen krijgen niet genoeg kinderen ( 2,1 per vrouw) om de populatie op peil te houden. Hierdoor komen er steeds meer ouderen, die door een steeds kleiner wordende beroepsbevolking verzorgt moeten worden. In Afrika bijv. liggen deze cijfers heel anders en is een bevolkingsgroei van 2,1 procent aan de orde van de dag.

De demografische toekomst.Als de wereldbevolking blijft groeien zoals hij nu doet zullen er in 2050 12 biljoen mensen op aarde rondlopen en in 2100 24 biljoen. Dit zal echter niet het geval zijn omdat de groei nu al aan het afnemen is.Populatie momentum, doordat de wereldbevolking vandaag de dag uit meer kinderen dan volwassenen bestaat en die kinderen binnenkort ook kinderen zullen/willen krijgen zal de bevolkingsgroei op aarde nog wel even aanhouden. Over het algemeen kan wel gesteld worden dat de wereldbevolking de komende 50 jaar zal blijven groeien, hoe snel weten we niet, maar dat er groei zal zijn is een feit.

Oorzaken van populatiegroei.

Thomas Malthus, populatie pessimist.Malthus is waarschijnlijk de belangrijkste demografische onderzoeker die ooit geleefd heeft. Hij bedacht dat een populatie zou blijven groeien tot er niet genoeg voedsel meer voorradig was. Hierdoor zouden de voedselprijzen stijgen en honger op de wereld toenemen. Door deze honger zouden mensen sterven zodat de aarde zijn natuurlijke balans terug kreeg.

Waarom geboortecijfers afnemen? 2 soorten demografische verandering hebben invloed op het ruwe geboortecijfer.Een toename in het aantal reproductieve mensen in een samenleving (tussen de 15 en de 45) zorgt voor een toename in geboortes.Ten tweede heeft het aantal kinderen dat vrouwen gemiddeld krijgen ook invloed op het geboortecijfer.

36

Page 37: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Maar wat beïnvloed de mate waarin mensen kinderen krijgen? Er zijn 3 antwoorden op te geven: 1. Mensen willen niet zozeer kinderen, ze willen seks. Ze weten echter niet hoe ze moeten voorkomen dat

er kinderen ontstaan uit die seks. Anticonceptie middelen zijn hier het toverwoord.2. De samenleving verwacht dat mensen kinderen krijgen, er wordt raar naar je gekeken als je geen

kinderen hebt.3. Kinderen zorgen voor inkomen, met name in ontwikkelingslanden is hebben van kinderen een soort

garantie dat je in de toekomst geen honger zal leiden.Het krijgen van kinderen uit economisch oogpunt heeft verschillende belangrijke implicaties:

1. Vruchtbaarheid moet hoger zijn als kinderen bijdragen aan het gezinsinkomen dan wanneer dit niet het geval is.

2. Het terugbrengen van kindersterfte zal een vermindering in geboortecijfers met zich meebrengen omdat er minder ‘pogingen’ nodig zijn om het gewenste aantal kinderen te krijgen.

3. Het introduceren zal een sociaal stelsel zal geboortecijfers ook doen afnemen omdat ouders minder afhankelijk zijn van kinderen voor hun oude dag voorziening.

4. Geboortecijfers zullen dalen als er betere werkmogelijkheden zijn voor vrouwen buitenshuis.5. Geboortecijfers zullen stijgen als het inkomen hoger is omdat de kosten van een kind dan makkelijker

gedragen kunnen worden.

Populatiegroei en economische ontwikkeling.

Het lijkt erop dat hoe meer mensen in een samenleving hoe minder snel deze samenleving zich ontwikkeld.Het blijkt echter dat er geen directe relatie bestaat tussen populatie groei en de output per hoofd van de bevolking.

Populatie en accumulatie.Populatie pessimisten zien groei van de bevolking als slecht voor economische ontwikkeling om drie redenen:

1. Lage populatie groei zorgt voor een minder grote arbeidsmarkt later, daardoor is er minder geld nodig om het kapitaal per werker op peil te houden en kan het geld zelfs geïnvesteerd worden om het kapitaal per werkende toe te laten nemen.

2. Hoe minder kinderen hoe minder geld er nodig is voor scholing, gezondheidszorg etc. dit geld kan dan weer gebruikt worden om fysiek kapitaal te laten toenemen.

3. Lage populatie groei zorgt voor een lagere afhankelijkheidsratio, het aantal niet werkende mensen t.o.v het aantal werkende mensen. dit zorgt ervoor dat consumptie afneemt en sparingen toe.

Deze drie veronderstellingen zijn echter vandaag de dag achterhaald omdat gebleken is dat educatie juist goed is om het menselijk kapitaal te laten toenemen, omdat de output per werkende vaak haast niet afneemt met populatie groei, en sparingen vaak geen relatie laten zien met bevolkingsgroei.

Populatie en productiviteit.Populatie groei kan effect hebben op de productiviteit.Maltus dacht dat groei van de wereldbevolking zou leidden tot minder voedsel p.p. hij had echter niet voorzien dat technologische ontwikkelingen ervoor zouden zorgen dat er meer voedsel p.p. beschikbaar is. Neo-Malthusianen zijn echter nog steeds van mening dat er een limiet is aan de hoeveelheid mensen die de aarde aan kan. Populatie optimisten echter zijn van mening dat populatie groei economische groei met zich meebrengt. Ook weer om 3 redenen:

1. Een grote populatie kan de voordelen van schaalvergroting hebben.2. Populatie druk zou technologische verandering bevorderen.3. Hoe meer mensen hoe meer uitblinkers er tussen zitten, mensen die heel goed zijn voor de economie.

Ook deze theorie is niet volledig en kan op alle drie de punten aangevallen worden.Populatie en marktfalen.Er is ook nog een derde school wat betreft populatie en ontwikkeling, de zogenaamde populatie revisionisten. Deze stroming plaatst zichzelf in het midden van beide ander stromen en zegt dat het per situatie verschillend is

37

Page 38: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

of populatie groei voor ontwikkeling zorgt. Ze hebben het over marktfalen, wanneer de kosten en baten van het reproductieve gedrag van individuen niet volledig door de individuen gedragen wordt. Dit zorgt ervoor dat er meer of minder geld besteed moet worden dan dat er door de individuen samen opgebracht wordt. Dit komt doordat eigendomsrechten niet goed zijn vastgesteld. En omdat overheidsfaciliteiten niet snel genoeg meegroeien met de bevolking, hierdoor neemt welvaart af.

Populatiebeleid.

Hoewel het dus niet zeker is welke invloed populatie groei op ontwikkeling heeft zijn de meeste ontwikkelingslanden en donoren van mening dat lage populatie groei het best is. De groei van de bevolking kan verminderd worden door ofwel de geboortecijfers te laten dalen of de sterfte cijfers toe te laten nemen. Hoewel niemand de sterftecijfers toe wil laten nemen is de langzame aanpak van hiv en aids een teken aan de wand dat dit toch min of meer gebruikt wordt. Maar over het algemeen zullen dus de geboortecijfers moeten dalen om populatie groei te beperken.Door vrouwen later kinderen te laten krijgen wordt bevolkingsgroei uitgesteld, dit kan door vrouwen beter opleidingen te geven of betere kansen op de arbeidsmarkt.

Gezinsplanning.Onder gezinsplanning vallen allerlei informatie vormen met betrekking tot voortplanting. Het bekendste voorbeeld zijn anticonceptie middelen.Ook valt onder gezinsplanning voorlichting over hoeveel kinderen men moet nemenGezinsplanning is echter wel duur, is het de hoge prijs wel waard of moet het geld in de economie gepompt worden om zo economische groei te realiseren die vanzelf weer resulteert in minder populatiegroei?

Autoritaire benaderingen.Dit zijn door de overheid oplegde manieren van geboortebeperking. Denk bijv. aan de 1 child policy van China.

-----------------------------------------------------------------------------------------------

In Ch.2: economische groei vanaf 1820, explosieve groei vanaf 1950. Demografische groei loopt hier redelijk parallel aan. De wereldbevolking begon met groeien rond de tijd van de IR volgens het model van de demografische transitie. Eerst ging het sterftecijfer naar beneden, vervolgens volgde het geboortecijfer. Populatum momentum: zelfs wanneer iedereen voor één nakomeling zal zorgen (dus twee kinderen per stel), blijft de bevolking voorlopig groeien, omdat er in de huidige demografische samenstelling van de maatschappij veel meer vruchtbare mensen zijn dan ouderen.

Thomas Malthus: de bevolking zal blijven groeien zolang er genoeg eten is (ook de man van de Malthusiaanse spanningen). Bevolking past zich aan de carrying capacity van de wereld aan. Malthus vergat echter rekening te houden met technologische ontwikkeling.

Malthus was een pessimist ten aanzien van de groeiende wereldbevolking. De toename van het aantal mensen op de wereld zou slecht zijn voor de economie, omdat:1. Bij een hoge populatie is er minder geld beschikbaar per werker en voor investeringen;2. Meer kinderen betekent meer geld naar scholen en zorg, minder over voor investeringen;3. Een hoge populatiegroei betekent een hoog afhankelijkheidsratio (niet-werkenden afhankelijk van werkenden, denk aan de afhankelijkheid van kinderen van hun ouders).Deze redenen worden tegenwoordig als ‘achterhaald’ gezien.

Anderzijds zijn er ook mensen die denken dat een toename van het aantal wereldburgers juist goed is voor de economie. Deze ‘optimisten’ hebben daar de volgende argumenten voor:1. Met meer mensen kan je vaker gebruik maken van de voordelen van schaalvergroting;2. Populatiedruk bevordert technologische ontwikkeling;3. Meer mensen zou meer vaardigheden / talent moeten betekenen.

38

Page 39: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Tot slot is er een derde groep te onderscheiden. De populatie revisionisten zijn wat gematigder en zitten met hun mening tussen de pessimisten en optimisten in. Zij gaan er van uit dat het per situatie verschilt of meer mensen een voordeel zijn of niet.

Al zijn de werkelijke effecten van de bevolkingsgroei op de economie moeilijk aan te wijzen, men gaat er van uit dat een afname van de groei een positieve ontwikkeling zou zijn. Het beleid is hier dan ook op gericht. Dit moet gebeuren door de groei te reduceren of de sterfte te laten toenemen (wat natuurlijk niemand wil, maar stiekem wel heel goed zou zijn). Veel voorkomende manieren van beleid met als doel de reductie van de bevolkingsgroei, zijn: 1. Gezinsplanning – vb. voorlichting, het uitdelen van condooms, ed.;2. Autoritaire benaderingen – vb. de 1-kind politiek;3. Indirect – vb. een sociaal stelsel maakt dat mensen op oudere leeftijd niet afhankelijk zijn van hun kinderen.

Hoofdstuk 8 Educatie.Schultz noemde het verkrijgen van vaardigheden en kennis, investeringen in menselijk kapitaal.Menselijk kapitaal bestaat uit verschillende categorieën:

Formele educatie, op de basisschool, middelbare school en het hoger beroepsonderwijs. Gezondheidszorg. Praktijk training.

Trends en patronen.

Voorraad: hoeveelheid geschoolde in een populatie.Stroom: veranderingen in die voorraden als gevolg van inschrijvingspatronen. Voorraden en stromen.Gross enrollment rates: refereren aan het totaal aantal kinderen dat naar school gaat in een bepaalde categorie gedeeld door het totale aantal kinderen in de categorie met een leeftijd dat ook oorspronkelijk toe behoort. Hoge Gross enrollment rates zijn zowel positief (veel kinderen die naar school gaan in die categorie) als negatief (veel mogelijke zittenblijvers). Net enrollment rates: refereren aan het totaal aantal kinderen van een bepaalde leeftijdscategorie dat naar school gaat binnen de categorie waar ze bijhoren, te oude of jonge kinderen worden dus niet meegeteld.Grade survival rates: geven aan hoeveel kinderen daadwerkelijk een klas halen.De afgelopen jaren in er een stijging in alle drie de ratio’s te zien, en daarmee neemt het menselijk kapitaal op de wereld dus toe.

Jongens versus meisjes.Het verschil in jaren opleiding tussen meisjes en jongens is de afgelopen decennia ( met name vanaf de jaren 80) erg afgenomen. Er komt een steeds gelijke verdeling van educatie onder jongens en meisjes.

Scholing versus educatie.Educatie is belangrijker dan scholing. Dat wil zeggen dat het daadwerkelijk iets leren belangrijker is dan in de schoolbanken zitten en naar een docent luisteren, en er vervolgens niets mee doen.Over het algemeen kan gezegd worden dat de scholing in ontwikkelingslanden wel verbeterd, door allemaal problemen( slechte leraren, veel afwezigheid etc.) is het met de educatie echter nog lang niet zo goed gesteld, kinderen in ontwikkelingslanden leren nog steeds aanzienlijk minder dan kinderen in bijv. OECD landen. De kwantiteit van scholing is al toegenomen, nu de kwaliteit nog.

De voordelen van educatie.

39

Page 40: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Mensen met een hoger opleidingsniveau verdienen meer dan mensen die minder opleiding hebben.

Educatie als investeringEducatie moet gezien worden als een investering. Je krijgt er meer uit terug dan je erin gestopt hebt. Het is echter wel zo dat de overweging om een kind naar school te sturen zwaar is. Het naar school sturen van een kind kost veel geld, zowel aan directe kosten, bijv. uniformen,boeken etc. en indirecte kosten, het missen van een inkomen doordat het kind op school zit en niet werkt.Mensen maken dus een afweging of de kosten die men nu moet maken om een kind naar school te sturen de toename in kapitaal in de toekomst rechtvaardigen. Geld dat in de toekomst verdient wordt is echter minder waard dan geld dat nu verdient word, je moet dus omrekenen. Dit gebeurt d.m.v. de present value (PV) van alle kosten en baten.

PV B = ∑t=1

n Bt

(1+i )t met PV B gelijk aan de som van de huidige waarde van alle private winsten, met Bt gelijk

aan winsten in een jaar ‘t’ en met ‘i’ de interest rate (de opportunity cost van kapitaal van het huishouden).

PV C = ∑t=1

n C t

(1+i )t met PV C gelijk aan de som van de huidige waarde van alle private kosten, met C t de

kosten inclusief de ‘foregone’ winsten in jaar ‘t’.

∑t=1

n Bt−Ct

(1+r )t = 0 is de belangrijkste formule!

Educatie is niet alleen een private investering maar ook sociale. Door een hoger opgeleidde samenleving neemt ook de sociale welvaart in een samenleving toe, betere gezondheid, minder criminaliteit etc.Bij het berekenen van interne winstpercentages dat scholing met zich meebrengt moet wel op een aantal aannemingen gelet worden:

Je kan niet weten wat iemand in de toekomst zal gaan verdienen, er worden daarom gemiddelde genomen binnen bepaalde leeftijdscategorieën en opleidingsniveau.

Omdat in veel ontwikkelingslanden mensen niet voor loon maar voor producten werken, hebben deze mensen niet hetzelfde inkomen als mensen die wel voor loon werken. Er wordt dus maar een fractie van de beroepsbevolking meegenomen in de berekeningen.

Over het algemeen kan gesteld worden dat de winstpercentages van educatie erg hoog zijn, educatie loont dus.De winstpercentages voor lager onderwijs zijn het hoogst omdat het misgelopen loon en daarmee de kosten van educatie nog niet zo hoog zijn. Hoger beroepsonderwijs laat echter een hoger winstpercentage zien dan middelbaar onderwijs, een verklaring hiervoor is dat studenten in hoger beroepsonderwijs vaak naast hun studie werken en dus de kosten van het niet werken minder zijn.

Controversies en puzzels.Er is nogal wat controversie over of deze manieren van het kijken naar educatie wel goed zijn. Vaak zijn de gegevens niet optimaal waardoor grote verschillen in de winstpercentages van educatie worden waargenomen. Ook worden vaak niet alle kosten om kinderen naar school te sturen meegerekend, denk bijv. aan uniformen etc., waardoor de winstpercentages, door te lage kosten, veel te hoog uitvallen.

Scholing productiever maken.

Vaak is het helemaal niet zo dat de scholing slecht is, maar dat de arbeidsmarkt niet toereikend is om de geschoolde arbeiders banen te geven. Er is dus geen groei, maar dat komt niet omdat de bevolking slecht opgeleid is.

40

Page 41: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Dit onderschrijft dat educatie niet dé manier om economische groei te realiseren is maar een manier, die van andere factoren afhankelijk is om ook daadwerkelijk succesvol te zijn.

Onderinvestering.Onderinvesteringen zijn het grootste probleem waardoor educatie niet effectief genoeg is. Onderinvestering kan betekenen dat er gewoonweg te weinig geld geïnvesteerd word of dat het geld niet goed geïnvesteerd word >Misallocatie.

Misallocatie. Misallocatie in het onderwijs slaat op het verkeerd verdelen van geld door de overheid over de verschillende onderwijs niveaus( primaire, secundaire, tertiaire).Omdat tertiair onderwijs veel kosten vereist, zijn de private opbrengsten lager dan de sociale opbrengsten. Bij primair onderwijs zijn deze hoger dan de sociale opbrengsten waardoor geargumenteerd wordt dat aan tertiaire onderwijs dus de minste aandacht geschonken moet worden. Dit stuit echter op nogal wat weerstand omdat:

Naast opbrengsten op financieel niveau zijn er allerlei opbrengsten van hogere opleiding die men niet meeneemt in berekeningen. De opbrengsten zouden dus wel eens veel hoger uit kunnen vallen.

Moderniseren staat vaak centraal en om dit te bereiken zul je nu eenmaal ook dingen moeten hebben die geavanceerde landen hebben zoals hoger onderwijs, universiteiten.

Vaak komen de hoger opgeleiden toch al uit gezinnen die hoog op de sociale ladder staan en die de kosten die een overheid draagt voor het onderwijs best zelf zouden kunnen betalen waardoor de kosten voor de overheid uiteindelijk toch meevallen.

Scholen verbeteren.Ook binnen scholen wordt het budget vaak niet goed gebruikt of hebben de docenten geen verantwoordelijkheidsgevoel .

Reduceren van de kosten om naar school te gaan.Veel kinderen in lage- inkomens landen ( zo’n 1 op de 5) gaan helemaal niet naar school. Dit komt mede doordat er geen school in de beurt is (aanbodzijde) maar vaker omdat men de kinderen niet naar school laat gaan omdat dit te duur is (vraagzijde).Vandaar dat veel overheden school ( in ieder geval de basisschool) gratis hebben gemaakt.Sommige landen betalen gezinnen zelfs als hun kinderen naar school gaan ( Brazilië bijv. )

Niet efficiënt gebruik van hulpbronnen.Maar waar moet het geld nu voor gebruikt worden in de scholen, leraren boeken , gebouwen?In het begin ging het er vooral om zoveel mogelijk scholen op te zetten om daarmee zoveel mogelijk kinderen les te kunnen geven. Op deze scholen waren de omstandigheden echter slecht en de aandacht verschoof van kwantiteit van scholen naar kwaliteit van scholen.

Het gaat om meer dan geld.Volgens veel experts is er naast meer geld, vooral een ander schoolsysteem nodig om echte verbeteringen te zien in scholing. Een probleem blijft dat veel leraren in lage inkomenslanden gewoon niet aanwezig zijn op school. Ze voelen zich te weinig verantwoordelijk voor de leerlingen. Dit komt mede omdat ze haast niet ontslagen worden als ze het slecht doen, er zijn haast geen leraren dus ontslaan is onmogelijk.De controle moet decentraal gemaakt worden zodat deze beter gedaan kan worden.

Wat wel blijkt is dat er geen wondermiddel is om educatie te verbeteren, er moet lokaal gekeken worden wat nodig is om educatie te verbeteren.

41

Page 42: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Hoofdstuk 9 GezondheidEen van de beste indicatoren voor de gezondheidsstatus van een land is de zogenaamde under-five mortality rate. Dit houd de waarschijnlijkheid in dat een kind geboren in een bepaald jaar zal sterven voor het zijn vijfde levensjaar bereikt.

Wat is gezondheid?

Volgens de definitie van de WHO is gezondheid een staat van complete mentale, fysiek en social welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziektes.Er zijn echter verschillende meetstaven om gezondheid van een samenleving te meten:

Mortality, aantal doden in een samenleving. Morbidity, de aanwezigheid van ziektes. Levensverwachting, wat is de gemiddelde leeftijd waarop een inwoner van een land sterft. Gezondheid aangepaste levensverwachting, bij mensen met een handicap wordt de

levensverwachting verminderd met de jaren waarin ze leven met een handicap; de jaren met handicap worden niet meegerekend. (HALE; health adjusted life expectancy)

Veranderingen in globale gezondheid.Tot 1800 was de gemiddelde levensverwachting op aarde zo’n 30 jaar. Nu ligt deze op gemiddeld 67 jaar. Afrika heeft echter door hiv/aids in sommige gevallen een daling van de levensverwachting doorgemaakt.

De epidemiologische verandering.Dit is de verandering in ziekte patronen. De verandering is opgedeeld in drie delen:

1. De tijd van de pest en honger, een tijd met veel epidemieën en honger.2. De tijd van steeds minder voorkomende pandemieën (epidemie op wereld schaal), honger wordt

minder waardoor sterftecijfers dalen.3. De tijd van degeneratieve (steeds minder functioneren organismen) en chronische menselijke ziektes

zoals hartfalen, longziektes, diabetes, kanker, etc. Vaak ontstaan uit handelingen zoals roken, drank, etc.

De determinanten van verbeterde gezondheid.

De oorzaken van verbeterde gezondheid en een hogere levensverwachting zijn de volgende: Verbeterde landbouw en voedseldistributie zorgde voor minder honger in Europa. Hogere inkomens zorgden ervoor dat mensen betere huizen konden bouwen, en beter voedsel konden

consumeren. Ontdekkingen in gezondheidszorg van bepaalde ziektes zorgde voor een betere bestrijding van die

ziektes. Verbeterde drinkwatervoorzieningen etc. door de overheid. Onderwijs.

Gezondheid, inkomen en groei.

Het is duidelijk dat er een verband bestaat tussen inkomen, economische groei en gezondheid. Over het algemeen kan gesteld worden dat hoe hoger het inkomen hoe beter de gezondheid. En hoe beter de gezondheid hoe hoger het inkomen.

Hoger inkomen verbeterd gezondheid.Als inkomens hoger liggen hebben mensen meer geld te besteden. Dit resulteert in beter voedsel, onderdak etc.

42

Page 43: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Ook de overheid kan meer besteden aan ziekenhuizen, wegen naar die ziekenhuizen, doktoren etc.Ook de verdeling van inkomens speelt hierbij een belangrijke rol.

Betere gezondheid en daarmee een hogere levensverwachting leidt tot een snellere economische groei. Gemiddeld genomen is iedere 10 % toename in levensverwachting goed voor een toename van 0,3-0,4 % in economische groei.Betere gezondheid zorgt dus voor hogere levensverwachtingen. Het beïnvloed echter ook de 2 fundamentele oorzaken van economische groei: productiviteit en investeringen.

Gezondheid en productiviteit.Gezonde werknemers zijn in staat beter, sneller werk te leveren. Ook werken ze vaker omdat ze minder vaak ziek zijn.

Gezondheid en investeringen.Omdat mensen langer leven zijn ze eerder geneigd om investeringen voor de toekomst te doen.En zieke mensen moeten vaak veel geld betalen voor gezondheidszorg en dat geld word dus niet geïnvesteerd.

Drie kritieke ziektes.

Hoewel de meeste mensen vandaag de dag sterven aan niet overdraagbare ziektes zoals kanker, overgewicht, hart en vaatziekten zijn er enkele overdraagbare ziektes die voor grote gezondheidsproblemen zorgen.

HIV/AIDS.40 miljoen mensen leefden met aids in 2005, en 3 miljoen mensen stierven dat jaar aan de gevolgen van aids.

Malaria.Zo’n 40 % van de wereldbevolking loopt het risico op malaria. Malaria eist jaarlijks 1,25 miljoen doden en zo’n 500 miljoen mensen raken jaarlijks ernstig ziek door malaria. Lees box 9-5 op pagina 347-348!In veel westerse landen is malaria uitgeroeid door middel van DDT. Dit middel is echter verboden vandaag de dag, en ontwikkelingslanden moeten andere middelen zoeken. DDT word nog wel gebruikt maar niet op zo intensieve manier als vroeger in het westen, omdat dit zeer schadelijk is voor de natuur.

Tuberculose. Tuberculose eist 2 miljoen levens per jaar. Ongeveer de helft van alle sterfgevallen is ook besmet met hiv/aids. TB is een bacterie die in de luchtwegen gaat zitten en zorgt voor moeilijke ademhaling.De beste behandeling voor TB is DOTS ( directly observed treatment system). Waarbij patiënten een aantal maanden medicijnen slikken en regelmatig op controle moeten in het ziekenhuis.

Wat werkt? Enkele successen in globale gezondheid.

Verhinderen van HIV/AIDS in Thailand.

Controleren van tuberculose in China.

Vernietigen van de pokken.

Vernietigen van polio in Latijns Amerika.

Voorkomen van doden door diarree gerelateerde ziektes,

Geleerde lessen.

43

Page 44: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

wat blijkt uit deze voorbeelden is dat er niet echt een succesmodel bestaat voor wat betreft het bestrijden van ziektes en gezondheidsproblemen. Wat er echter wel uit naar voren komt is dat het belangrijk is dat degene die verantwoordelijk zijn voor de volksgezondheid, de bestuurders, zich ook daadwerkelijk verantwoordelijk moeten voelen.

Gezondheid uitdagingen.

De wereld staat aan het begin van decennia waarin verschillende ziektes bestreden moeten worden. Wat voor veel mensen de prioriteit heeft is het bestrijden van infectie ziekten. Dit omdat deze ziekten vooral kinderen raken en een van de MDG’s is om kindersterfte terug te dringen.Het zijn echter niet alleen de ontwikkelingslanden die de strijd aan moeten gaan ook de zogenaamde hoge inkomenslanden hebben een aantal issues die ze aan moeten pakken: onveilige seks, hoge bloeddruk, tabaksconsumptie, alcohol consumptie, onveilig drinkwater, sanitaire voorzieningen, ijzer tekorten, hoge cholesterol, obesitas en fysieke inactiviteit.

Al met al staat de wereld nog een hoop te wachten op gezondheidsgebied, maar uitgaande van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren zullen ziektes bestreden worden en nieuwe ziektes ontstaan.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

H9 HEALTH

Er zijn verschillende leeftijdsverdelingen van sterfte (kinder, bejaarden etc)Under five moratility rate: Aantal kinderen dat de eerste vijf jaren overleefd. Dit is een goede indicator van gezondheidsomstandigheden in een land. (het zegt namelijk wat over voeding, verloskundigen, sanitair en medische verzorging. Stunting en underweight: groei-onderontwikkeling en ondergewichtEr is een relatie tussen lage inkomens en gezondheid, maar deze verklaren niet alles.

WHAT IS HEALTHWHO verstaat onder health het totale pakket van mentale, fysieke en sociale welzijn.Mortality meet het aantal doden in een populatieMorbidity meet het aantal ziektesLife expectancy is gebasseerd van data over mortality. Dit verschilt per demografische subgroep. Mensen worden vaak ouder dan deze expectancy omdat ze de kritieke eerste 5 jaar al hebben overleefd. Technologische ontwikkeling en nieuwe ziektes beinvloeden deze ook.Life expectancy = Health + Mortality + MorbidityHALE: Health-adjusted life expectancy is de levensverwachting van het aantal gezonde jaren. Verschilt per land.

Transitions in Global Healthoveral in de wereld is de levensverwachting gegroeid, vooral in LI-landen (low income). Deze wordt tegenwoordig sterk bedreigd door de komst van AIDS. In rijke landen vormen hartkwalen en ‘stroke’ en ongelukken een grote bedreiging (alcohol, roken, slecht eten etc)

The Epidemiologic TransitionDeze transitie kent 3 fase’s: de fase van epidemieën en hongersnood, de fase van het terugwijken van pandemieën en de fase van degeneratieve en door-mensen-gemaakte ziektes. Tijdens de 2e fase nam het aantal sterfgevallen sterk af. Toen mensen langer begonnen te leven, nam het aantal hart-

44

Page 45: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

envaatziekten toe.In de 20e eeuw was er grote overgang in gezondheidsproblemen en doodsoorzaken: Van besmettelijke ziekten naar noncommunicable ziekten. Deze heeft het sterkst plaats gevonden in rijke landen. Er zijn altijd uitzonderingen: Bv China is nog altijd een MI (middle-income) land, maar de noncommunicable ziekte- en sterftegevallen is sterk gegroeid. Arme landen zitten nog in fase 1

DETERMINANTS OF IMPROVED HEALTHDe verbeterde levensverwachting komt door verschillende factoren. Verbetering van de voedselvoorziening leidt tot de verdwijning van hongersnood. Stijgende inkomens leiden tot betere voedsel en woonvoorzieningen. Publieke gezondheidsmaatregelen (schoon water, sanitair en voedselregulatie) heeft geleid tot daling van kindersterfte. Niet iedereen heeft toegang tot schoon drinkwater, terwijl er al sinds 1850 bekend is dat bv cholera op deze manier verspreid wordt. Medische technologie zorgde voor het beheersen van besmettelijke ziekten. Ook educatie speelt een belangrijke rol (kennis) (free ride op innovaties uit de rijke landen)

HEALTH, INCOME AND GROTWHEr is een sterke positieve relatie tussen betere gezondheid en economische groei. Gezondheid heeft ook een relatie met armoede. Maar wat leidt tot wat? Hogere inkomens en vermindering van armoede kunnen leiden tot betere gezondheid. Maar verbeterde gezondheid kan ook leiden tot sterkere economische groei. Het is een vitreuze cirkel. Achteruit kan ook: verlaging van inkomen kan gezondheid doen afzwakken en nieuwe ziektes leiden tot een daling van het inkomen.

Health and productivityGezonde mensen hebben meer energie en zijn meer alert dus productiever. Gezondheid heeft ook invloed op educatie, wat weer invloed heeft op het toekomstige inkomen. Robert Fogel vond een sterk verband tussen voeding, lichaamsomvang en arbeidsproductiviteit.

Health and InvestmentWanneer mensen denken dat ze een langer leven hebben, hebben ze een grotere neiging om te investeren. Mensen met gezondheidsproblemen moeten hier meer geld aan uitgeven, waardoor ze minder over hebben om te sparen. HIV/AIDS epidemie in Afrika is dus zowel een publieke gezondheidsuitdaging als een macro-economisch probleem. Vermindering van ziekten kan helpen tot duurzame stijging van de hoeveelheid bruikbare assetten, inclusief land.

THREE CRITICAL DISEASESDe processen van industrialisatie, urbanisatie en modernisering hebben grote invloed gehad op de algemene gezondheid (vervuiling, alcohol/tabak, dieetverschuiving)De drie beruchtste ziekten in ontwikkelingslanden zijn HIV/AIDS, malaria en tuberculose.HIV/AIDS werd zwaar onderschat en is daardoor zeer uit de hand gelopen. Inmiddels worden positieve gevolgen van het bestrijden zichtbaar. (dit verhaal kennen we verder wel toch ;))Mensen die in gebieden leven waar veel malaria voorkomt, zijn minder geneigd stappen te ondernemen. Veel landen boeken inmiddels vooruitgang in het bestrijden. Bijvoorbeeld slaapnetten. Wat de meeste effectieve methode is, is een lastige vraag. Als ze gratis worden weggegeven, kunnen mensen er te laks mee omgaan. Maar als ze te veel moeten betalen, willen ze het niet. Kleine bijdrage is het meest effectief.Van Tuberculose werd aangenomen dat hij overwonnen was, maar in recente jaren is duidelijk geworden dat het terug gekomen is. Vaak hebben mensen geen symptomen. De helft van de mensen die hieraan sterven had een verzwakt immuunsysteem door HIV/AIDS.

45

Page 46: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

WHAT WORKS? SOME SUCCESSES IN GLOBAL HEALTHpreventing HIV/AIDS n Thailand. Controlling Tuberculosis in China. Eradicating Smallpox. Eliminating Polio in Latin America. Preventing Deaths from Diarrheal Disease (diaree is 1 van de grootse doodsoorzaken onder kinderen).Er is geen simpel recept om gezondheidsbedreigingen tegen te gaan. Ook is er geen simpele verklaring voor het falen van pogingen om de gezondheid te verbeteren. Succes komt voor in zowel rijke als arme landen. Wat belangrijk is, is een sterke leiderschap en program champions. Verder is een combinatie van technologische oplossingen en een betaalbaar opleveringssysteem nodig.

HEALTH CHALLENGESDe uitdaging in deze eeuw is om de strijd tegen communicable diseases voort te zetten, terwijl er tegelijk strategieën worden ontwikkelt om de opkomende noncommunicable diseases te verslaan.Sommige vinden dat de focus moet liggen op het bestrijden van besmettelijke ziekten, maar er zijn meer dreigingen. Een rapport uit 2002 liet zien dat ondergewicht bij kinderen, onveilige sex, hoge bloeddruk, tabak en alcohol consumptie, onveilig water, sanitair, hygiene, ijzertekort, rook van solide brandstoffen, hoog cholesterol en overgewicht en fysieke inactiveit verantwoordelijk zijn voor meer dan 1/3 voor de doden wereldwijd. Arme landen hebben hier ook mee te maken, door de epidemische transitie. Om levensverwachting te verbeteren moet de dubble burden van ziekten worden aangepakt. Dit betekent dat naast niet-infectie (chronische) ziektes en infectie ziektes, lage en middel inkomenslanden ook nog met hun achterstand in armoede etc. te maken hebben.

Lessen uit het verleden: In de 14e eeuw is de halve bevolking omgekomen door de Black Death, gevolg: hoge lonen en vrouwen aan het werk. Vergelijking met aids?

Medische voorzieningen: moeten ze gratis aangeboden worden of zal er dan niet zorgvuldig genoeg mee omgegaan worden? Oplossing: kleine bijdrage?Er is weinig onderzoek naar tropische ziekten. Medisch onderzoek is vooral privaat onderzoek.

Hoofdstuk 10 Sparen en hulpbron mobilisatie.

Om inkomen te generen is het nodig om eerst wat van het huidige inkomen te investeren.Men moet dus bereid zijn minder te consumeren om zo geld te kunnen investeren.Kapitaal fundamentalisme, het idee dat kapitaal de drijvende factor achter de economie is.Binnen landen is het noodzakelijk dat een aanzienlijk deel van het BNP gebruikt wordt voor investeringen, wil het land economische groei behouden.

Sparen en investeren over de wereld.

Spaarniveaus zijn heel verschillend tussen landen er zijn echter wel een aantal trends die over de hele wereld waargenomen kunnen worden:

Spaarniveaus zijn over de hele wereld toegenomen, met name door buitenlandse sparingen. Binnenlandse spaarniveaus zijn iets gedaald. Spaarniveaus zijn in middel en hoge- inkomenslanden hoger dan in laag-inkomenslanden. Maar er is

ook tussen laag-inkomenslanden veel variatie. Er is een relatie tussen spaarniveaus en economische groei.

46

Totaal sparen

Binnenlands sparen

OverheidssparenPrivaat

binnenlands sparen

Corporaal sparen

Huishoudelijk sparen

Buitenlands sparen

Officieel Buitenlands

sparen

Giften

Leningen

Privaat buitenlands

sparen

"Equity finance"

Portfolio Investment

Foreign Direct Investment

Debt Finance

Page 47: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Binnenlandse sparingen zijn sparingen die van individuen, huishoudens,de overheid of bedrijven komen.Buitenlandse sparingen zijn sparingen die door het buitenland gemaakt zijn dat gebruikt wordt om lokale investeringen te financieren. Het lijkt erop dat er een trend te zien is in spaarniveaus. Zo lijkt er zich een omgekeerde u voor te doen, lage inkomenslanden hebben lage spaarniveaus, middel inkomenslanden hoge, en hoge inkomenslanden weer lage. Dat laatste komt met name omdat in deze landen het aantal gepensioneerde toeneemt, deze investeren hun geld niet meer, maar consumeren alleen.Over het algemeen kan wel gesteld worden dat hoge spaarniveaus goed zijn voor economische groei, en zo blijkt economische groei is ook goed voor de spaarniveaus.

Een spaar taxonomie.

Binnenlandse sparingen kunnen worden opgedeeld in 2 delen: Private binnenlandse sparingen Overheid ( of publieke sector) sparingen, nadat van de ontvangen belasting overheidsconsumptie en

publieke investeringen zijn afgetrokken. Is de opbrengst lager dan de consumptie en investeringen tezamen, dan is er sprake van een budgettekort. Overheidsconsumptie zijn alle huidige uitgaven (voedsel subsidies, politie, beleidssalarissen, brandstoffen, leger, onderhouding van wegen en bruggen en rentes op de nationale schulden) plus militaire uitgaven. Overheidsinvesteringen zijn in wegenbouw, bruggen, scholen en ander fysieke infrastructuur.

Private binnenlandse sparingen komen van 2 bronnen: Corporale sparingen, het corporale inkomen, de opbrengst uit bedrijfsondernemingen nadat

winstaandelen zijn betaald aan aandeelhouders. Huishouden sparingen, het huishoudelijk inkomen dat niet geconsumeerd word.

Private sparingen zijn meestal goed voor zo’n 75% van de totale sparingen in ontwikkelingslanden.

Buitenlandse sparingen komen voor in 2 vormen: Officiële buitenlandse sparingen bestaande uit giften of leningen van landen of internationale

overheidsorganisaties. Deze leningen zijn ‘zachte’ leningen wat betekent dat ze op voorwaardes worden gegeven en ze lagere rentevoeten hebben en langere terugbetalingperiodes dan wordt voorzien in private internationale kapitaalmarkten.

Private buitenlandse sparingen bestaande uit Debt finance en Equity finance.

Debt Finance is extern commercieel lenen van geld, dus tegen betaling en exportkrediet.

Equity finance bestaat weer uit directe buitenlandse investeringen (FDI) en portfolio investeringen.(aandelen). FDI houden in dat buitenlanders een deel van het bezit van een binnenlands bedrijf overnemen. Portfolio investeringen houden in dat buitenlanders aandelen kopen op de binnenlandse markt.

Er is een positief “resource gap” als landen meer investeren dan ze binnenlands sparen waardoor ze sparen van buitenaf moeten trekken. Er is een negatief “resource gap” als landen geld over hebben en functioneren als uitleners.

Huishoudens sparingen en consumptie.

Individuen en huishoudens sparen om 2 redenen: Ze willen hoger toekomstig inkomen generen. Een buffer om eventuele toekomstige daling in inkomen op te vangen.

47

Page 48: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

.

Alle theorieën m.b.t. huishoudens sparingen proberen 3 patronen te verklaren:1. Binnen een land op een bepaald moment sparen hoger inkomens huishoudens meer dan lage inkomens

huishoudens.2. Binnen een land over een langere periode blijken spaarniveaus van huishoudens redelijk constant.3. Huishoud sparingen verschillen binnen een land nogal, ondanks weinig verschil in inkomen.

De keyniaanse absolute-inkomen hypothese.Het idee achter deze hypothese is vrij simpel, naarmate inkomen stijgt zal sparen toenemen en consumptie afnemen.Er is echter wel wat kritiek op de hypothese, Keynes gaat uit van een vaste spaarquote, het blijkt echter dat met name op de langer termijn die spaarquote veranderd.Disposable income: totaal inkomen – belastingen (dus netto).Hoe hoger het disposable income, des te hoger het percentage dat gespaard wordt en des te lager het percentage dat geconsumeerd wordt.

C=C+ (1−s) Yd

C= private consumptieYd= disposable incomeCmeteenstreepjeerboven = autonomous consumtion: het geld dat je altijd uitgeeft, ook als het inkomen daalt (door leningen o.i.d.)s = marginale propensity to save from disposable income (0<s<1). → (1-s) = marginal propensity to consume. Dit is volgens de hypothese een vast getal en er zal dus altijd een vast gedeelte van het disposable inkomen gespaard/geconsumeerd worden.

equivalent:S=−C+sYd

S = waarde van private savingss is vaststaand voor elke euro extra Yd. Consumptie is nooit negatief, sparen wel.Verschil tussen marginal en average saving rate:Als Yd = 1000, C = 100 en marginal saving rate s = 0,25, dan is total savings S = -100 + 0.25 x 1000 = 150. Average saving rate is 15%. Als inkomen stijgt tot 2000, dan stijgen de S met 250: -100 + 0.25 x 2000 = 400. Average saving rate is dan 20 %.Omdat s dus een vast getal is, hangt het af van de grootte van het disposable inkomen hoe groot consumptie en sparen is.

Zie figuur 10.4: de 45-graden lijn geeft alle punten aan waarop consumptie exact gelijk zou zijn aan disposable inkomen. Hoe verder de consumptielijn daalt, hoe hoger het sparen is en punt C , het minimale consumptieniveau is ook afgebeeld.

De relatieve-inkomen hypothese.Deze hypothese focust op de lange termijn en gaat er van uit dat wanneer inkomen stijgt de spaarquote minder snel groeit en consumptie sneller groeit dan wat de Keynesiaanse hypothese suggereert. C1=(C+bCh )+ (1−s ) Y d

C1 = consumptie in periode 1Ch = vorige hoge level van consumptieb = is weer een constante, een vaste hoeveelheid van het vorige hoge level van consumptie. Ongeacht het huidige niveau van inkomen wordt dit vastgehouden met 0<b<1.Verschil met vorige hypothese: deze houdt rekening met het feit dat mensen snel hun mate van consumptie opschroeven als hun inkomen hoger wordt, maar dat ze dit consumptiepatroon niet snel veranderen als ze minder te besteden krijgen.Omdat C groter is, zal S dus kleiner zijn en dus minder snel groeien.

48

Page 49: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Zie figuur 10.5: de consumptiecurven C2000, C2002, etc. zijn zeer vlak wat aantoont dat consumenten hun consumptie patroon niet snel veranderen. De punten LMNP tonen de consumptie over langere tijd aan en de stijging toont aan dat deze stijgt.

De permanente-inkomen hypothese.Inkomen bestaat uit 2 componenten: permanent inkomen en voorbijgaand inkomen.Permanent inkomen bestaat uit de opbrengsten van vergaarde rijkdom over tijd, zowel fysiek als menselijk kapitaal.Voorbijgaand inkomen bestaat uit onverwacht, niet terugkomend inkomen, zoals bonussen, relatieve prijs veranderingen, winnen van de loterij etc.Men gaat ervan uit dat huishouden een klein vast percentage sparen van terugkomend inkomen en spaarpercentages alleen groot worden indien er een plotselinge toename is van inkomen; dan wordt een groot deel van dit extra inkomen gespendeerd aan sparen.Ook worden de sparingen van deze plotselinge toenames gebruikt om klappen op te vangen als het vaste inkomen veranderd > smoothening.

S=−C+spYp+stYtYp = permanent disposable incomeYt = transitory disposable incomesp = marginal propensity to save from Ypst = marginal propensity to save from Yt0<sp<st<1 → als er relatief meer gespaard wordt uit Yt dan uit Yp

Dus hangt af van verwachtingen van de toekomst.

De levenscyclus hypothese.Deze hypothese gaat ervan uit dat sparingen en consumptie sterk vernaderen in de loop van een mensenleven. Er wordt vanuit gegaan dat jonge volwassenen weinig sparen, door laag inkomen en kinderen. En dat spaarniveaus toenemen naarmate men ouder wordt. Als men dan weer met pensioen gaat dan dalen de spaarniveaus weer.Hangt ook af van verwachtingen van de toekomst. Franco Modigliani.Jonge mensen sparen minder omdat ze verwachten later meer te verdienen → age dependency

Demografisch transitiemodel:1. hoge geboorte- en sterftecijfers, lage bevolkingsgroei → geen sparen2. hoge geboorte- en lage sterftecijfers, hoge bevolkingsgroei → negatief sparen (te veel uitgeven aan kinderen etc.)3. lage geboorte- en sterftecijfers, lage bevolkingsgroei → veel sparenSparen verschilt per fase transitiemodel en levensfase.

Dus de Keyniaanse absoluut inkomen hypothese stelt dat consumptie daalt en sparen stijgt naarmate inkomen groter wordt. De relatief inkomen hypothese stelt dat sparen minder snel stijgt en consumptie sneller stijgt naarmate inkomen groter wordt. De permanente inkomenhypothese stelt dat sparen vooral afhankelijk is van inkomen dat plotseling is, voorbijgaand inkomen. En de levenscyclus hypothese stelt dat sparen afhankelijk is van leeftijd.

Zwakte van alle vier de hypotheses: inkomen is niet het enige waar sparen van afhangt. Ook:– demografische structuur– locatie (ruraal vs. urbaan → ruraal spaart meer: minder 'vaste' lonen, minder vast aan formele financiële instellingen, geen gestructureerde sparingen zoals verzekeringen)– structuur en kwaliteit van financiële markten (hangt af van o.a. Rentevoet en betrouwbaarheid van financiële instanties)

Corporate savings (dus door bedrijf) zijn vrij klein in ontwikkelingslanden omdat er relatief weinig corporaties zijn.Government savings: interessant omdat beleid er veel invloed op heeft door bijvoorbeeld opbrengsten te

49

Page 50: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

verhogen (belasting) en consumptie te verlagen.

Groei en sparingen: wat veroorzaakt wat?Het is niet duidelijk vast te stellen of economische groei er nu voor zorgt dat de sparingen toenemen of dat een toe name in sparingen leidt tot economische groei. Wat wel blijkt dat in veel Aziatische landen eerst de groei kwam om vervolgens enorm hoge spaarniveaus te zien.

Andere determinanten van private sparingen.Het blijkt dat mensen in rurale gebieden de neiging hebben meer te sparen dan mensen in urbane gebieden. Hoe hoger de proportie rurale mensen hoe hoger de landelijke spaarquote dus is. Ook van belang voor spaarniveaus is de toestand van de financiële markten. Welke rentevoet is er, en hoe sterk zijn de financiële instituten. Hoe raar het ook klinkt, hoe beter de financiële stelsels ( hypotheken, pensioenen etc.) hoe lager de spaarquote. Dit komt omdat men dan d.m.v. sparingen hun eigen toekomst veilig moet stellen.

Bedrijfsparingen.

Over het algemeen kan gezegd worden dat de Bedrijfsparingen maar een heel klein deel, vaak minder dan 5%, van de totale sparingen zijn.

Overheid sparingen.

Overheid sparingen treden op als de inkomsten van de overheid groter zijn dan de uitgaven van de overheid. Overheid sparingen is over het algemeen kleiner dan private sparingen.Om sparingen dus toe te laten nemen moeten de inkomsten van de overheid stijgen of de uitgaven afnemen. Meestal kiest men ervoor de inkomsten toe te laten nemen.

Buitenlandse sparingen.

Buitenlandse investeringen kunnen economische groei bevorderen, dit hoeft echter niet zo te zijn.

De meeste buitenlandse officiële sparingen zijn buitenlandse hulp op basis van voorwaarden in de voor van giften of leningen.Die hulp kan weer bilateraal zijn of multilateraal. Ook kan hulp twee vormen aannemen: technische hulp en financiële hulp.

Private buitenlandse sparingen bestaan uit vier elementen:1. Buitenlandse directe investeringen.2. Portfolio investeringen.3. Commerciële bank leningen.4. Export kredieten.

Over het algemeen kan gesteld worden dat de lage inkomenslanden buitenlandse investeringen ontvangen en dat de zogenaamde hoge-inkomenslanden investeringen maken.

De vraag of verhoging van de belasting zal leiden tot verhoging van het binnenlands sparen leidt tot weer 3 nieuwe vragen:

In hoeverre kan de overheid de belasting verhogen?Overheidsparen is belangrijk voor groei omdat de overheid in dingen investeert die groei kunnen promoten zoals infrastructuur. Te lage belasting leidt tot te weinig geld voor investeringen maar te hoge belasting kan er weer voor zorgen dat private ondernemers worden ondermijdt wat weer leidt tot lagere economische groei. Ook kunnen in veel arme landen de belastingen niet zomaar worden verhoogd.

Zal een toename in de belasting zorgen voor een toename in overheidsparen?

50

Page 51: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Belasting kan ook worden uitgegeven aan overheidsconsumptie, of aan andere onnodige dingen. Corruptie speelt hier ook ’n rol bij indien geld ‘’verdwijnt”.

Zal een toename in het overheidsparen ook leiden tot een toename in binnenlandsparen?Aangezien binnenlandsparen ook afhankelijk is van privaat sparen, zou indien privaat sparen afneemt, de hele belastingverhoging geen enkel nut hebben. Dit kan gebeuren indien er te hoge belasting wordt gevraagd waardoor individuen hun eigen sparen verlagen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------

Hoofdstuk 10: Saving and Resource Mobilization

Vaak betekend meer geld willen meer sparen (dan kan je investeren). Kan ook d.m.v. Lening o.i.d. Alleen als landen sparen en investeringen op een goede verhouding met GDP kunnen houden kunnen ze goede groei behouden op lange termijn. Hoe kan één land meer sparen dan het andere?

Saving and investment around the world.

Sparen verschilt in veel landen en verschilt ook sterk tussen lage, middel en hoge inkomen landen. Over het algemeen zijn investering ratio voor lage inkomen landen (LIL) gestegen, ook voor laag- middel inkomen landen steeg, hoog- middel inkomen landen bleef ongeveer gelijk en hoog- inkomen (HIL) daalde licht. Sparen komt van twee bronnen: binnenlands en buitenlands. Buitenlands kan lenen of hulp zijn. Soms wordt buitenlands ook wel als inkomen gat genoemd, hoewel het niet altijd een gat hoeft te zijn. Niet alle middel/lage inkomen landen hebben gestegen investering ratio. Lage inkomen landen hoge buitenlands sparen door hulp van rijke landen. LIL sparen veel minder dan MIL en die weer minder dan HIL hoewel dat gat wel minder groot is als het eerste. Daarnaast in LIL grote verschillen in sparen. HIL sparen naar verhouding ook niet zo veel omdat veel spaargeld opgaat aan gepensioneerden die hun sparen niet meer vergroten. De manier waarop sparen en groei correleren is niet duidelijk (de ene of andere kant uit). Ook niet duidelijk waarom sommige landen met sparen wel en andere minder succesvol zijn.

A saving taxonomy.

Al het sparen moet uiteindelijk van persoonlijke of buitenlands sparen komen. Je kan het opdelen in privé en overheid (doen vaak ook buitenlands) sparen. Privé weer onder verdelen in bedrijf en huis houden sparen. Privé sparen geld meestal voor ¾ van totale sparen. Overheid is alles wat de overheid binnen haalt en uitgeeft behalve fysieke dingen als wegen en scholen (= investering). Overheidsbedrijven tellen ook mee, hoewel die kosten vaak zo laag houden dat ze geld kosten i.p.v. opleveren. Buitenland sparen komt voor in officiële zin (hulp d.m.v. leningen/giften van andere landen/instellingen) en privé (bedrijven die eigenaar zijn van bedrijf in ander land). Zie figuur 10-3

Household saving and consumption.

Om je tegen tegenslag te beschermen moet je sparen. Je spaart alleen maar als je gelooft dat het de garantie voor een (betere) toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese': sparen direct afhankelijk van het 'overige' inkomen. Hoe hoger overig inkomen, hoe meer gespaard. Hoe meer je verdient, je blijft altijd een vast % sparen en dat vergroot dus. Sparen kan negatief zijn als een land meer moet consumeren dan het verdient. Ze sparen dan dus helemaal niet, maar lenen. Er is verschil tussen marginale spaar ratio (datgene dat je per $ spaart) en de gemiddelde spaar ratio (datgene dat je daadwerkelijk spaart (is lager omdat je eerst negatief spaart in de grafiek) = figuur 10-4. heeft alleen

51

Page 52: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

weinig empirisch bewijs, omdat sparen vaak niet zo marginaal vast staat als hier gesteld. 'Relatieve-inkomen hypothese': (Duesenberry) als inkomen stijgt, stijgt sparen minder hard en consumptie harder. Komt omdat inkomen en consumptie ook gebaseerd zijn op vroeger inkomen en consumptie. Als inkomen stijgt zullen ze eerst hun sparen vergroten en dan langzaam hun consumptie ook. Dus op lange termijn meer consumptie erbij dan sparen erbij. 'permanent- inkomen hypothese': bestaat uit permanent inkomen (dat wat huishouden als permanent ziet (verkregen rijkdom, fysiek en mens kapitaal)) en transitory inkomen (onverwacht/niet terugkomend inkomen als prijsstijgingen, bonus loon). Friedman geloofde dat mensen hun inkomen redelijk goed kunnen voorspellen. Sparen komt dan dus van het transitory inkomen. Over het algemeen blijkt wel dat mensen gemiddeld meer van transitory inkomen sparen dan van permanent inkomen. Permanente veranderingen in inkomen hebben naar verhouding dus weinig verandering op sparen. 'leven-cyclus hypothese': spaar ratio is laag tijdens jonge jaren (hoge kosten (kinderen) laag inkomen), hoog tijdens middel jaren (hoog loon, geen kids), en negatief na pensioen (sparen op maken). Je ziet het ook bij hoge geboorte en lage sterfte dat eerst veel kinderen betalen, dan sparen en daarna lang pensioen. Daar is spaar ratio dus erg laag.

Sparen en groei zijn positief aan elkaar gelinkt. Maar welk veroorzaakt welk? Inkomen is ook niet de enige bepalende factor bij sparen. Wat zou kunnen is: demografische structuur, locatie (stad / platteland), (afwezigheid/goed/slecht functioneren van) financiële markt voor pensioen/lening.

Corporate saving.

Corporatief sparen is in ontw. Landen relatief klein. Probleem is dat recht en instituties voor corporaties vaak slecht geregeld zijn in ontw. Landen. Over het algemeen moet sparen van de huishoudens komen en vaan kleine (familie) bedrijfjes in het land opgezet.

Government saving.

Overheid sparen komt als belasting hoger is dan uitgaven. Bijna nergens is overheid sparen hoger dan privé sparen. Overheid sparen is echter wel belangrijk in groei, omdat overheid dingen als infrastructuur kan bouwen die belangrijk zijn voor groei, maar privé sparen nooit zal doen. Sparen vergroten kan door belasting verhogen, maar te lage belasting geeft te weinig geld voor school enz. en teveel zorgt voor slecht ondernemerschap. Daarnaast leidt meer belasting niet meteen tot hoger sparen. Ligt eraan wat overheid met het geld doet. Als ze alles uitgeven sparen ze niet. En ligt er ook aan waaraan ze uitgeven (auto's of vaccinaties). Daarnaast verhoogt overheid sparen niet binnenlands sparen altijd. Want overheid + privé sparen = binnenlands sparen. Dus ligt eraan hoe privé sparen reageert op anders overheid sparen. Ricardian equivalene: verhoogt overheid sparen heeft een evenwicht met verminderd privé sparen, waardoor binnenlands sparen onveranderd blijft. Bewijs levert maar gedeeltelijk dat hypothese klopt. Verhoogt overheid sparen betekend niet precies evenveel verminderd privé sparen. Daarnaast kan hoger overheid sparen voor meer schuld aflossen zorgen, wat betekend minder kosten voor overheid en dus langzaam verhoogt sparen/uitgaven.

Buitenland sparen.

Buitenland sparen kan ontwikkeling helpen (VS) maar hoeft niet (Japan). Buitenland sparen kan d.m.v. Hulp (giften, zachte leningen, bilaterale (overheid-overheid) hulp, multilaterale (overheid- organisatie) hulp, technische/financiële/goederen hulp). Kan ook d.m.v. Bedrijven (direct in bedrijf investeren, portfolio (aandelen) investeren, lening commerciële bank, goedkoper importeren van industrie landen). 1990 veel privé (bedrijven) investeringen maar door financiële minder. Ook vroeger veel hulp, maar nu bijna meer geld kwijt aan afbetalen oude lening dan nieuwe krijgen. Bedrijven zaten ook vooral in MIL en niet in LIL. Een kleine groep landen nu exporteert juist kapitaal stromen.

52

Page 53: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Zo heeft China grote aandelen in VS en hebben veel landen geld op Europese banken bijvoorbeeld staan. Zetten daar hun geld, geeft garantie om daar lening te krijgen. Dus i.p.v. eerst geld van rijke landen naar arme landen zie je nu in klein gedeelte van landen het omgekeerde.

------------------------------------------------------------------------------------------------------

Capital Fundamentalism: kapitaalformatie is de allerbelangrijkste determinant van (economische) groei en ontwikkelingDomestic Saving: sparen door individuen, huishoudens, de overheid en corporatiesForeign Saving: sparen door buitenland dat wordt gebruikt om lokale investeringen te financieren (leningen, noodhulp, etc.)Resource gap: hoeveelheid foreign saving (investering – domestic saving) nodig

Geen duidelijke relatie tussen sparen en inkomensgrootte, noch tussen sparen en (economische) groei.

Sp: private domestic savingSg: government saving

Corporate saving: retained earnings of corporate enterprisesHousehold saving: deel van huishoudensinkomen (= loon en unincorporated enterprises) dat niet wordt geconsumeerdOfficial foreign saving: ontwikkelingshulpPrivate foreign saving: made up of debt finance (external commercial borrowing) and equity financeDirect foreign investment: foreign equity finance (when foreigners take a direct ownership share in a domestic firm)Portfolio investment: when foreigners purchase equities through the domestic stock market

Drie patronen in household saving:1. hoge inkomens sparen in verhouding meer dan lage inkomens2. household saving rations zijn op lange termijn vrij constant, maar constanter in industriële dan in ontwikkelingslanden.3. Tussen landen bestaan grote verschillen in de verhouding van inkomen en sparen.

Keynesiaanse absolute-inkomen hypothese:Er bestaat een simpele relatie tussen inkomen, sparen en consumptie.Disposable income: totaal inkomen – belastingen (dus netto).Hoe hoger het disposable income, des te hoger het percentage dat gespaard wordt en des te lager het percentage dat geconsumeerd wordt.

C=Cmeteenstreepjeerboven + (1-s)Yd

C= private consumptieYd= disposable incomeCmeteenstreepjeerboven = autonomous consumtion: het geld dat je altijd uitgeeft, ook als het inkomen daalt (door leningen o.i.d.)s = marginale propensity to save from disposable income (0<s<1)→ (1-s) = marginal propensity to consume

53

Page 54: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

equivalent:S = – Cmeteenstreepjeerboven + s Yd

S = waarde van private savings

s is vaststaand voor elke euro extra Yd. Consumptie is nooit negatief, sparen wel.Verschil tussen marginal en average saving rate:Als Yd = 1000, C = 100 en marginal saving rate s = 0,25, dan is total savings S = -100 + 0.25 x 1000 = 150. Average saving rate is 15%. Als inkomen stijgt tot 2000, dan stijgen de S met 250: -100 + 0.25 x 2000 = 400. Average saving rate is dan 20 %.

Keynesiaanse absolute-inkomen hypothese is alleen soms op de lange termijn nuttig → in het echt geen fixed marginal propensity to save.

Relative-Income hypothesisDuesenberry hypothese: C1 = (Cmeteenstreepjeerboven + bCh) + (1-s)YdC1 = consumptie in periode 1Ch = vorige hoge level van consumptieb = constante, aandeel van vorige hoge level van consumptie dat wordt vastgehouden ongeacht het huidige level van inkomen, met 0<b<1Verschil met vorige hypothese: deze houdt rekening met het feit dat mensen snel hun mate van consumptie opschroeven als hun inkomen hoger wordt, maar dat ze dit consumptiepatroon niet snel veranderen als ze minder te besteden krijgen.

Consumptiecurves zijn vrij plat → consumenten veranderen hun patroon niet snel.

Permanent-inkomen hypotheseMilton Friedmantwee componenten inkomen:permanent-inkomen: opbrengst van verkregen welvaart, inclusief zowel fysiek als humaan capitaltransitory income: onverwacht, niet-opnieuw inkomen, zoals prijsdalingen, loterij, bonussen etc.Friedman verwacht dat de meeste sparingen uit het transitory inkomen komen.

S = – Cmeteenstreepjeerboven + spYp + stYtYp = permanent disposable incomeYt = transitory disposable incomesp = marginal propensity to save from Ypst = marginal propensity to save from Yt0<sp<st<1 → als er relatief meer gespaard wordt uit Yt dan uit Yp

Dus hangt af van verwachtingen van de toekomst.

Life-cycle hypotheseHangt ook af van verwachtingen van de toekomst. Franco Modigliani.Jonge mensen sparen minder omdat ze verwachten later meer te verdienen → age dependencyDemografisch transitiemodel:4. hoge geboorte- en sterftecijfers, lage bevolkingsgroei → geen sparen

54

Page 55: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

5. hoge geboorte- en lage sterftecijfers, hoge bevolkingsgroei → negatief sparen (te veel uitgeven aan kinderen etc.)6. lage geboorte- en sterftecijfers, lage bevolkingsgroei → veel sparenSparen verschilt per fase transitiemodel en levensfase.

Zwakte van allevier de hypotheses: inkomen is niet het enige waar sparen van afhangt. Ook:– demografische structuur– locatie (ruraal vs urbaan → ruraal spaart meer: minder 'vaste' lonen, minder vast aan formele financiële instellingen, geen gestructureerde sparingen zoals verzekeringen)– structuur en kwaliteit van financiële markten (hangt af van o.a. Rentevoet en betrouwbaarheid van financiële instanties)Corporate savings (dus door bedrijf) zijn vrij klein in ontwikkelingslanden omdat er relatief weinig corporaties zijn.

Government savins: interessant omdat beleid er veel invloed op heeft door bijvoorbeeld opbrengsten te verhogen (belasting) en consumptie te verlagen.Vragen hierover:1. Tot op welke hoogte kan de overheid de belasting opvoeren?2. Zal dezel belastingverhoging leiden tot hogere sparingen?3. Zullen hogere overheidssparingen leiden tot hogere domestic saving?

Hoofdstuk 11 Investment, productivity, and growth

Investeringen kunnen tot winstverhoging leiden. Het heeft alleen zin wanneer de extra winst hoger is dan de kosten van de investering. Wat beïnvloed de keuze om te investeren? Hoe kunnen ontwikkelingslanden worden aangemoedigd om te gaan investeren?Winst (profitability) is een goede indicator (hoeveel extra levert het op)Ontwikkelingslanden hebben weinig mogelijkheden om te investeren. (bv slechte wegen). Dit kan komen doordat er geen fonds zijn, of omdat resultaten tegenvallen.Het Solow model stelt dat: nieuwe investeringen in low-income-countries, de potentie hebben om zeer productief te zijn. Maar dit is niet altijd het geval.

TYPES OF INVESTMENTDe meest voorkomende is Public investment. Investeringen waarvoor de voordelen niet opwegen tegen de hoge kosten, voor 1 bedrijf, maar die voor de samenleving wel grote voordelen kan opleveren, zoals de aanleg van een weg. Daarom wachten bedrijven tot iemand anders het doet, zodat ze gratis mee kunnen profiteren: positive externality of the investment.Oplossing: kosten verdelen.Er is een centrale rol voor de regering, zoals in het bouwen van scholen en aanleggen van wegen. Maar deze moeten niet te fancy (te duur) worden. Daarom moet er onderzoek worden gedaan naar de daadwerkelijke voordelen (net present value moet groter zijn dan 0. Benefit – cost = >0)

Private investment. Deze zijn groter en uitgebreider en er wordt meer geld geïnvesteerd.

Effective use of capitalEr is een sterke positieve relatie tussen economische groei en investering.Stijgende investeringen --> snelle groei --> meer investeringen --> nog snellere groei.Wanneer de inhoud van de investering stijgt, dan daalt de marginale productiviteit. Tenzij het beleid veranderd of wanneer er nieuwe technologie wordt geïntroduceerd. Dit is een uitdaging voor de regering om hier goed mee om te gaan.

55

Page 56: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Prijs van basic macro-economie heeft ook invloed op de groei (Exchange rates, interest rate, wage rates)

COST AND BENEFIT ANALYSISEen investeerder rekent in vier stappen:1. Netto geld stroom voorspellen (het verschil meten tussen de opbrengst van de verkoop van het product en de kosten van de investering in het product).2. Aanpassen van de schatting van de kosten en baten, aan de hand van of deze snel of laat zullen plaatsvinden (1000 $ vandaag of volgend jaar).discount rate: Het verminderen van de waarde van de toekomstige inkomsten

P = F/(1 + i) t (P = present value, F = value in the future, i = discount rate, t = time in years)(Let op: project schattingen worden gedaan aan de hand van constante prijzen, dus de discount rate is a real rate of interest)

Als je 1000 euro krijgt en moet kiezen tussen nu krijgen en over 1 jaar krijgen, zou je het nu willen. Het geld dat je pas over 1 jaar krijgt is namelijk minder waard, bv gelijk aan nu 960 euro. Dit kun je berekenen door de bovenstaande formule. Dit komt doordat je, als je het geld pas over 1 jaar krijgt, de rente erover mist. En dus om de huidige waarde te berekenen trek je deze verloren rente af.

Net Present Value: NPV = Ʃ(Bt – Ct)/ (1 + i) t NPV = 0 dan zijn er geen kosten of baten. Dan heet de discount rate de Internal Rate of return (IRR)3. Dan moeten de risico’s overwogen worden. NPV kan misleidend zijn, daarom worden er meerdere NPV’s gemaakt op basis van de beste en de slechtste scenario’s.

Stel je besluit geld ergens in te investeren. Je hebt dus de keuze om te houden of de mogelijke winst over 1 jaar te krijgen. Houdt je het geld nu, dan is de huidige waarde lager omdat je de mogelijkheid op winst misloopt. Is echter de NPV 0, dan heeft het geen zin om te investeren omdat de winst die je in de toekomst mogelijk krijgt wordt opgeslokt door de kosten.

4. Vergelijken met andere projecten (welke het meeste zal opleveren)

Opportunity costsDit zijn de voordelen die de goederen en diensten die gebruikt worden in de investering, kunnen opleveren in andere projecten (de alternatieve kosten)marginal revenue product: vermindering van net output. Dit is de output die je misloopt omdat je met een ander project bezig bent (bijvoorbeeld de output die een boer van zijn boederij mist, als hij helpt om een snelweg te bouwen)

Shadow pricesShadow prices (ook wel economic opportunity costs) zijn de prijzen na aftrek van de ‘opportunity’ kosten. Dus wandelen is ineens niet meer kosteloos: men had in die tijd iets anders kunnen verdienen.

Commercial project appraisal: Wanneer een bedrijf een investering doet die gebaseerd is op marktprijzen en gefocust op winst.Economic project appraisal: is een schatting die wordt gedaan omdat de marktprijzen niet alles reflecteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de shadow prices Deze zijn niet makkelijk te schatten omdat het gedrag van de economie onvoorspelbaar is en prijzen en lonen tussen landen kunnen verschillen.

56

Page 57: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Welfare weightDeze worden gebruikt om ook sociale doelen te gebruiken bij publieke sector-projecten (bv armoede bestrijding). Dan worden Welfare weights gebruikt in het aanpassen van de shadow prices.: Social project appraisal. Dit is dus niet objectief

ENCOURAGING PRODUCTIVE PRIVATE INVESTMENTprivate is groter dan public, dus een drijfveer voor het creëren van banen. Dit kan gestimuleerd worden door bijvoorbeeld kostenverlaging.

Factoren die meespelen in investeringsbeslissingen:- macro-economische en politieke stabiliteit- infrastructuur (water, wegen, elektriciteitsprijzen)- handelsbeleid en economische openheid- kwaliteit van instituties en governance (belangrijk)(er is bewijs voor een positieve relatie hiermee)- kosten van het doen van zaken (regels betreft het aannemen en ontslaan van medewerkers, certificaten etc)Er is bewijs dat er veel hogere kosten (administratie kosten en bureaucratische procedures) zijn in arme landen. Dit verhoogt kosten en verlaagt investeringen.Dit kan een gevolg zijn van te veel regeringsbemoeienis, maar ook van te weinig. (rechtbanken worden overburned, police departments understaffed)

FOREING DIRECT INVESTMENTinvesteringen worden vaak gedaan door lokale burgers (grootschalig en kleinschalig). Sinds de jaren 90 is er een sterke groei geweest van investering door buitenlandse bedrijven in middle-income landen. (FDI). In low-income landen is dit minder. Crossborder investeringen komen in 2 typen:- foreign direct investment (FDI): lange termijn investering waarin een buitenlandse entity een groot aandeel (en controle)aanneemt. (vaak meer dan 10%)Protfolio equity: kleiner aandeel. Vaak door direct aankoop of door voorraad uitwisseling.In de jaren 60 en 70 was er veel tegenstand tegen FDI in ontwikkelingslanden (ervaringen uit de koloniale tijd en door achterbaks gedrag). Door groei in communicatie en technologie veranderde dit.FDI’s hebben voordelen (overdragen van technologie en vaardigheden) en nadelen (belasting, verlies van controle. FDI’s die gemaakte manufactured products leveren hebben een positieve relatie met de economische groei. FDI’s die primairy products leveren hebben geen duidelijke relatie

FDI patters and productshet merendeel van de FDI’s in ontwikkelingslanden is begonnen door Multinational corporation (MNCs) (ook wel transnational corporations (TNCs) genoemd). Deze beheersen de assets van ondernemingen die niet in het thuisland zijn, waarin buitenlandse operatie centraal zijn voor winst. Ze zijn zeer divers (grote, locatie etc). merendeel zit in geïndustrialiseerde landen, maar het aantal in ontwikkelingslanden groeit. Het grootste gedeelte van de multinational investment is met andere rijke landen, maar ook hierin groeit het aandeel van ontwikkelingslanden.FDI doelt op een brede range van activiteiten die ruwweg zijn onder te verdelen in:1. Natural resource-based activities. (petroleum, mineralen) Grote rol van regering.2. Manufacturing and services aimed at the domestic market in the host country (incl consumer goods, zoals bewerkt voedsel). Deels bescherm voor competitie (door bv belasting)3. Arbeid intensieve activiteiten, voor export op de wereldmarkt, (elektronica, textiel). Deze is efficiënt en competitief. Gevoelig voor productie kosten en politieke instabiliteit.

57

Page 58: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Benefits and drawback of FDI FDI is een bron van kapitaal die toevoegt aan de totale investering. FDI is relatief klein, maar groeit sterk. Dit varieert per land, maar groeit vooral in olie-landen. FDI is relatief stabiel doordat: FDI is aangetrokken by resource endownment of door long-term fundamental economic strengths,

ontwikkelingen die niet snel veranderen. Omdat FDI maar ’n kleine bron van investering is, draagt het niet heel veel bij aan de arbeidsmarkt. Maar

het hangt af per activiteit; FDI die focust op resource-based activity creëert weinig banen ; FDI die focust op labour intensive activity creëert veel banen (maar lage lonen tegen hard werken, al valt dit mee vergeleken domestic firms (gemiddeld))

Een ander voordeel van FDI is dat het kan helpen met specialisatie in producten. FDI heeft sterke links in de globale markt. (bv een bedrijf maakt geen hele auto, maar een onderdeel.

FDI geven toegang tot de wereld markt. FDI dragen technologie en vaardigheden over. Dit kan leiden tot positive externalities: Spillovers. (lokale

bedrijven kijken deze technologie en vaardigheden bij ze af (dit zijn horizontale spillovers)). Dit kan door het trainen van werkers en managers.

Dit kan echter ook leiden tot negatieve spillovers: activiteiten die tot milieu problemen leiden worden ook overgenomen. Verticale spillover: wanneer kopers en verkopers ‘afkijken’. Deze is meer gewenst dan horizontale spillovers.

FDI in hoog beschermde gebieden kunnen leiden tot verliezen d.m.v. oude cijfers en hoge belastingen. Grootste probleem van FDI is het verlies van controle (door de oorspronkelijke eigenaar(s)

FDI and GrowthFDI is niet per definitie goed of slecht, dit varieert. Het hangt van het doel en de context af.Domestic markt: vaak nadeligNatural resource-based: gemixte resultatenmanufactured exports, labour: positiefProtected industies leiden tot veel hinder

Policies toward FDIOntwikkelingslanden die FDI willen aantrekken en maximum voordeel willen maken gebruik van een combinatie van 3 strategieën:1. Verbeteren van de omgeving (infrastructuur, verminderen van red tape en de kwaliteit van arbeid verbeteren2. Specifieke beleid introduceren om FDI aan te trekken, zoals export-processing zones, import-bescherming of belastingvakanties (deze laatste is veel besproken: alleen marginaal effect op multinational investment en het kan een bedrijf niet winstgevend maken). Deze stappen kunnen gevaarlijk zijn: Andere MNCs zullen ook dezelfde voordelen willen waardoor er een grote druk op de regering komt. 3. Bepaalde eisen stellen. Maar, deze kunnen FDI juist ontmoedigen. Voorbeelden zijn joint ventures, domestic content requirements en production requirements (bv de beste technologie eisen).

Dus: FDI heeft sterk variërende resultaten. Belangrijk is het aantrekkelijk maken voor zowel Host als Foreign investment!

Hoofdstuk 12 Fiscaal beleid

Overheidsinkomsten: Alle inkomsten die de overheid ontvangt uit belasting en niet belasting. Overheidsuitgaven: Alle uitgaven die de overheid doet, onder andere aan het leger, rente, subsidies etc.

Maar ook zogenaamde ontwikkelingsuitgaven behoren tot de overheidsuitgaven, dit zijn bijv. uitgaven aan wegen, kanalen etc.

Het overheidsbudget: generale overwegingen.

58

Page 59: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Publieke goederen: goederen en diensten die: 1. Niet rivaliserende consumptie met zich meebrengen, het feit dat iemand het gebruikt weerhoud

niemand anders ervan om het te gebruiken.2. Niet uitsluitbaarheid, niemand kan verboden worden het goed te gebruiken.

En die niet door de markt geproduceerd kunnen worden.

Overheidsuitgaven.

De wet van expanderende staats activiteit van Wagner is erop gebaseerd dat naarmate inkomen p.p. toeneemt dat de grootte van de publieke sector binnen een land ook toeneemt. (arme landen hebben kleinere publieke sectoren dan rijke landen met de publieke sector gemeten als de ratio van overheidsuitgaven tot GDP). Er zijn nogal wat verschillen tussen hoge en lage inkomenslanden met betrekking tot de overheidsuitgave als deel van het BBP.

Huidige en terugkomende uitgaven.Huidige uitgaven zijn ook terugkomende uitgaven , uitgaven die jaarlijks terugkomen zolang de overheid zich met het ‘project’ bemoeid. Dit in tegenstelling tot kapitaal uitgaven, dit zijn uitgaven die op een gegeven moment ophouden, bijv. wanneer een brug af is.Overheidsuitgaven zijn onder te verdelen in vijf categorieën:

1. Compensatie voor de werknemers. ( lonen en salarissen).2. Het gebruik van goederen en diensten.3. Rente betalingen over de overheidsschuld.4. Subsidies, giften, en andere sociale uitkeringen aan individuen, internationale organisaties, buitenlandse

overheden en producenten. 5. Overige uitgaven zoals het dekken van tekorten van overheidsondernemingen en naar

suboverheidssystemen zoals regeringen, provincies, etc.

Terugkomende uitgaven worden ook wel bestempelt als zijnde overheidsconsumptie.

Belastingbeleid en publieke sparingen.

Belastbare belasting capaciteit werd bepaald d.m.v. een index die opgebouwd is uit inkomen per hoofd van de bevolking, mineralen en olie exporten, en het aandeel van buitenlandse handel in het BBP.Er zijn een aantal belasting manieren om publieke sparingen toe te laten nemen en overheidstekorten te verminderen:

1. Periodieken toenames in tarief in huidige belastingen.2. Meer vormen van belastingen toepassen en efficiënter bronnen van inkomen benutten.3. Een betere belasting administratie, zodat belastingontduiking tegen kan worden gegaan.4. Enorme hervorming van het gehele belastingstelsel met nieuwe regels en tarieven.

Import en exportregels dalen, in het algemeen, als inkomen stijgt. Binnenlands inkomensbelasting neigt tot stijging met toegenomen inkomens. Enkele redenen voor deze variaties:

1. Belasting op internationale handel.Import belasting is nog steeds een van de hoofdmiddelen in lage inkomenslanden om belasting te innen.Het is echter niet verstandig om import belasting te veel toe te laten nemen. Dit zou er onder meer voor zorgen dat er veel meer smokkel plaats vind. Verder is het zo dat je eigenlijk alleen luxe goederen hoger kan belasten, maar vanwege de hoge prijselasticiteit van de vraag van die goederen zal er simpelweg veel minder van verkocht worden als deze producten duurder worden.Export belasting word beschouwd als belasting waarmee je eigenlijk het buitenland de belasting laat betalen, vandaar ook dat ontwikkelingslanden haast de enige landen zijn die export belasting invoeren.

59

Page 60: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Persoonlijke en bedrijfsinkomensbelastingen.Persoonlijke belasting is in veel ontwikkelingslanden een heel klein deel van het totale belastingstelsel. Terwijl in hoge-inkomenslanden persoonlijke belasting wel 50 % van de totale belasting kan zijn. Verder is het in veel ontwikkelingslanden zo dat de elite het grootste deel van de persoonlijke belasting voor zijn rekening neemt.

Verkoop en accijnsbelasting. dit is belasting die geheven word op binnenlandse goederen.Verkoopbelasting is belasting die geheven word op alle consumptie goederen, met uitzondering van specifieke producten zoals eten , landbouw input en medicijnen. Accijnsbelasting is belasting over bepaalde consumptie goederen zoals tabak, alcohol, gokken en benzine.Omdat het nogal veel werk is deze belastingen te innen van bedrijven zijn er verschillende vormen bedacht die het makkelijker zouden moeten maken.BTW (belasting toegevoegde waarde) De belasting wordt geheven op de verwachte marktwaarde die aan een product wordt gegeven in elke stap van het productie- of distributieproces. Uiteindelijk wordt de btw betaald door de consument en door niet-btw-plichtige organisaties.Excess burden ( bovenmatige last) , Luxe goederen hebben een grotere elasticiteit dan basisgoederen en hebben dan ook een kleinere excess burden. (In-elastische vraag is dat bij een verandering van de prijs, de vraag weinig veranderd, Elastisch is juist dat bij een verandering van de prijs, de vraag enorm toe/afneemt). In-elastische producten hebben dus weinig excess burden, Elastische producten een grote excess burden. Is het private welzijnsverlies hoger dan de toegenomen hoeveelheid overheidsopbrengsten uit belastingen, dan spreekt men van een excess burden.Bij een belasting komt de prijs van een product hoger te liggen, hierdoor neemt de vraag naar dit product af. Is het product elastisch, dus veranderd de vraag sterk bij een verandering in de prijs, dan zal er dus een sterk winstverlies zijn dus een grote excess burden. Een in-elastisch product zal dan een klein winstverlies hebben bij oplegging van belasting, dus een kleine excess burden en een grotere belasting opleveren. .

2. Nieuwe bronnen van belastingsopbrengsten.Als verhoging van bestaande belastingen niet werkt, wordt het tijd om te kijken welke belastingen nog geheven kunnen worden. Met name in ontwikkelingslanden worden andere belastingsoorten niet toegepast, of inefficiënt.

3. Veranderingen in belastingsadministratie.Een ander belangrijk middel om belastingsopbrengsten groter te maken is het verbeteren van de belastingsadministratie. Belastingsontduiking is in veel ontwikkelingslanden een probleem en d.m.v. betere administratie kan dit probleem verholpen worden.

4. Fundamentele belastingshervormingen.Dit is de meest ingewikkelde vorm, maar wel de meest succesvolle. Het gaat er hierbij om het volledige belastingsstelsel om te gooien. Nieuwe belastingswetten en regels zijn noodzakelijk. Meestal echter word hier pas aan begonnen als er al een financiële crisis is in een land. Eer het nieuwe wetten en regels zijn is er vaak behoorlijk wat tijd overheen gegaan maar tegenwoordig gebeurd dit steeds sneller. Fundamentele belastinghervorming leidt tot enorme technische, informatie en politieke moeilijkheden. Kenmerken belastinghervorming:

- Verlagen van de hoogste belastingen gevolg door het verbreden van de inkomensbelasting bv: incentives verminderen. Dit wordt gedaan om twee redenen: hoge inkomensbelastingen leiden tot onmogelijk administratief werk. Bij hoge belasting komt het o.a. vaak voor dat mensen belasting vermijden. Veel geld naar het buitenland als de belasting van een land heel hoog is?, etc., etc.

- De steeds groter wordende acceptatie van BTW door landen.

Belasting en private investeringen.

Belasting en private sparingen.

60

Page 61: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

De capaciteit om te sparen hangt heel erg samen met belasting. Hoewel het niet vanzelfsprekend is dat meer belasting automatisch leid tot minder sparen is het wel zo dat als men relatief weinig consumeert van het inkomen, over het algemeen sparingen dalen naarmate belastingen hoger worden. De prikkel om te sparen hangt ook erg samen met de hoogte van belastingen. Met name inkomensbelasting heeft een grote invloed op de prikkel om te sparen. Het lijkt erop dat consumptie belasting beter is om de prikkel tot sparen te behouden.Directe consumptie belasting ( waarbij huishoudens naast hun jaarlijkse inkomens belasting een jaarlijkse consumptie belasting betalen, ze moeten aangeven hoeveel ze in dat jaar geconsumeerd hebben) is een heel goed middel om sparingen te promoten. Men wil dit liever dan inkomengebaseerde belasting. Het prikkelt mensen om minder te consumeren omdat hierover veel belasting betaald moet worden. Minder consumeren leidt tot meer sparen. Omdat gezinnen die onder het subsistance level consumeren niet betalen en gezinnen erboven wel is hij ook eerlijk. Als ervan uitgegaan dat nationale spaarpercentages reageren op de ‘after taxrate of return’ van sparen, zorgen zware belastingen op inkomen ervoor dat het volume van privaat sparen, beschikbaar voor investering, verkleint.Zo kunnen sociale zekerheidssystemen zorgen voor een verminderde private en totale sparing als dit wordt gebaseerd op pay-as-you-go: individuen betalen belasting over hun inkomen, wat ervoor zorgt dat privaat sparen voor investering afneemt. Dit geld wordt niet geïnvesteerd maar gebruikt om de kosten te dekken van de nu al gepensioneerden. Omdat het publiek sparen niet toeneemt zal dit leiden tot een afname van de totale nationale spaarratio. Deze sociale zekerheidssystemen kunnen binnenlandsparen verhogen indien ze functioneren als pensioenfondsen die investeren in projecten met een adequaat sociaal marginaal rate of return. In tegenstelling tot bij het pay-as-you-go systeem, betalen mensen belasting over hun inkomen aan de overheid die dit geld gebruikt om in “assets” te investeren dat een “return” zal opleveren. De huidige gepensioneerden worden dan betaald van deze returns en dus niet van de betalingen van de beroepsbevolking. Een Pay-as-you-go systeem zal nooit voordeel opbrengen voor de mensen die al gepensioneerd zijn voordat het systeem ingezet wordt.

Belasting en kapitaal mobiliteit.Als landen hele hoge kapitaal belastingen heffen komt het vaak voor dat er een grote stroom van kapitaal naar het buitenland gaat waar een minder hoge belasting op kapitaal word geheven. Dit is weer afhankelijk van de after-tax returns. Er is ook sprake van belasting dat wordt gebruikt om investering aan te trekken zoals “tax heavens” en “tax credits”.

Inkomensdistributie.

Het belangrijkste doel van belasting heffen is verdelen van welvaart onder de bevolking.Fiscale gelijkheid staat aan het hart van deze overtuiging. Progressieve belastingen die hoger zijn voor de welvarendere burgers dan de armen en uitgaven die gericht zijn op het bevoordelen van de minder bevoordeelden, worden gezien als meer gelijkmakend dan regressieve belastingen en uitgaven

Belasting en gelijkheid.De mogelijkheid om te betalen staat centraal. Het is duidelijk dat mensen met een hoger inkomen beter in staat zijn belasting te betalen. Er wordt echter wel gezegd dat het beter is te kijken naar wat men consumeert dan wat men verdiend.

Persoonlijke inkomensbelasting.Dit is de belangrijkste vorm van welvaartsverdeling. Het is echter wel zo dat mensen (met name degene in hoge inkomensgroepen) niet blij zijn met deze vorm van belasting. Ze reageren er dan ook op drie manieren op:

1. Ze ontlopen belasting door inkomen te verbergen.2. Ze ontlopen belasting door inkomen bijv. in zogenaamde belastingshemels te plaatsen ( Zwitserland

bijv.)3. Ze kopen belastingsmensen om, die een beetje sjoemelen met de cijfertjes.

Een andere vorm van welvaartsverdeling is het heffen van belastingen op luxe goederen.

61

Page 62: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Belasting op luxe goederen.Door de moeilijkheden die inkomensbelasting met zich meebrengt om welvaartsverdeling te realiseren hebben veel landen de belasting op luxe goederen als middel voor welvaartsverdeling.Ook belasting importgoederen valt hieronder. Deze zijn vaak vrij hoog zodat de binnenlandse productie van goederen niet in gevaar komt, dit noemt met ook wel import substitutie: tarieven heffen op producten die geïmporteerd zijn. Deze geïmporteerde producten zijn dan duurder dan binnenlandsgeproduceerde producten.Er zijn bedrijven die misbruik hiervan maken en tarieven heffen op luxegoederen. De overheid loopt dan het geld mis. Dit kan voorkomen worden door hogere tarieven op luxe goederen te laten vallen onder verkoopbelasting op zowel import en mogelijke binnenlandsontwikkelde producten.

Collectief inkomen en eigendomsbelasting: het weerslag probleem.In veel landen liggen de eigendomsrechten van bijv. land in handen van een kleine elite. Als je deze rechten dus belast zorg je voor een welvaartsverdeling.Er is echter een weerslag probleem. Degene die het meeste leiden onder belasting zijn meestal niet degene die het meest betalen. Zo is er bij het heffen van eigendomsbelasting meestal de neiging van eigenaren om de belasting door te spelen naar de consumenten die producten van de eigenaar afnemen. Uiteindelijk worden alle belasting betaald door mensen en niet door bedrijven!Op de korte termijn is het heffen van hoge eigendomsbelasting wel degelijk goed voor welvaartsdistributie, de kapitaaleigenaren zijn de klos, maar omdat landen vaak niet gesloten zijn, zal uiteindelijk kapitaal naar het buitenland gaan zodat men minder belasting hoeft te betalen over ’t eigendom. Hierdoor neemt het kapitaal per werkende af en daarmee de productiviteit, producten worden duurder en de heffing komt op de schouders van de ‘gewone’ man die meer betaald voor dezelfde producten.

Gelimiteerde effecten van het herverdelingsbeleid.Het blijkt dat door alle bovengenoemde moeilijkheden het herverdelingsbeleid weinig zin heeft en dat iedereen even zwaar belast wordt door belasting. Hoge inkomens betalen wel meer belasting maar een kleiner deel van hun inkomen dan lage inkomens. Er moet dus gelet worden op ongelijkheid van inkomen bij ’t toepassen van belasting.

Uitgaven en gelijkheid.Uitgaven van de overheid gaan vanuit het herverdelingsbeginsel vooral naar de lage inkomens.Hierbij moet je denken aan subsidies, investeringen in bijv. scholen etc.

Economische efficiëntie en het budget.

Bronnen van inefficiëntie.Elke belasting levert inefficiëntie op: excess burden. Punt is om te kijken of deze excess burden groter of kleiner is dan de contributie aan ander beleidsdoelen zoals inkomensherverdeling. Aan de uitgave kant van het budget is er een middel, sociale kosten-baten analyse, om efficiëntie te vergroten.Aan de inkomsten kant is dit echter veel moeilijker.Een van de belangrijke inefficiënties van belasting zijn hoge kosten van administratie. Daarnaast zijn vakantiebelasting, importregels voor luxe artikelen en progressieve belastingpercentages in een corporatie goede voorbeelden van inefficiëntie. Bij corporaties leidt dit tot fragmentatie (kosten delen) en inefficiëntie in business ondernemingen.

Neutraliteit en efficiëntie: lessen uit ervaring.Efficiëntie in belasting kan het best gerealiseerd worden door een neutrale belasting. Neutrale belasting gaat ervan uit dat er algemeen hoogtes van belasting zijn voor iedereen, en elk product hetzelfde is.Neurale belasting is nooit efficiënt, het is echter wel efficiënt omdat het lage administratie kosten met zich meebrengt.Een efficiënt belastingstelsel is een stelsel waarin de excess burden van de belasting zo klein mogelijk is.

62

Page 63: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Hoe meer belasting er geheven wordt op producten met elastische vraag hoe groter de excess burden. Belasting moet dus geheven worden op producten met een inelastische vraag.(zie figuur 12-2) Belasting heffen zorgt ervoor dat zowel de consumenten als de producenten worden benadeeld. (t staat voor belasting)Consumenten: Zij moeten een veel hogere prijs betalen: P2 i.p.v. P1. Reactie hierop is dat er veel minder vraag naar het product is: Q2 > Q1Producenten: De vraag daalt met een hogere prijs, maar zij krijgen deze hogere prijs echter niet (dit is voor de overheid). Ze kunnen dus minder aanbieden maar hebben wel dezelfde productiekosten (P1)

H12: Fiscal Policy

Het is een overheidsinstrument toepasbaar op alle sectoren van een economie. Ze kunnen op een postive en negatieve manier een belangrijke rol spelen in de mobilizatie van binnenlandse besparingen. Verder heeft het een groot effect op de inkomensverdeling, werkgelegenheid, efficientie en economische stabiliteit. De fiscal policy zijn de uitgaven (expenditures: o.a. lonen ambtenaren, investeren in infrastructuur etc) en ontvangsten(revenues: belasting maar ook winst van overheidsbedrijven) van de overheid.

waarom een fiscal policy?-public goods,niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend (wegen etc.)-(her)verdeling inkomen

Uitgaven:Hangt per land af (bijv. demografische factoren en politieke ideologie), hoe verhoudingen liggen qua uitgaven. vaak lijken MEDC’s op elkaar en LEDC’s op elkaarSoorten:-recurrent expenditures: ieder jaar:a. ambtenarenloon (niet aangetoond bewijs dat corruptie erger is in LECDs), b. gebruik van goederen en diensten (incl. Military),c. rente+terugbetalen op leningen, d. subsidies op o.a. voedsel of gezondheide. SOE (state owned enterprises, vaak monopoly production. Tegenovergestelde van privatisering)

63

Page 64: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

-capital expenditures: eenmalig (een brug): a. geldtransfer van overheid naar provinciesb. gebruik van goederen en diensten

OntvangstenBelasting:Taxable capacity= inkomen p.p.+ grondstoffen export+ %buitenlandse handel v. GDP. Hoe hoger, des te meer capacity, op deze factoren kan namelijk makkelijk belasting over worden geheffen.Opties tot verhogen inkomsten belasting: periodieke verhoging van bestaande belastingen, nieuwe belastingen, verbeterde belastinginning (bijv. administratie), fundamentele verandering (allessss)SOORTEN:~Internationale handelsbelasting: import duties (probleem: smokkel, zwarte markt, meer de armen meer benadeeld bij belasting op broodnodige producten)export je laat het buitenland de belasting betalen, vandaar ook dat ontwikkelingslanden haast de enige landen zijn die export belasting invoeren.~BTW (VAT): (goed, verantwoordelijkheid ligt bij de producer en de consument, moeilijk te ontwijken, lage administratie kosten)~inkomensbelasting (probleem: dure administratie, veel belastingontwijkingen, in LEDC alleen elite betaalt)

SOE (state owned enterprises, vaak monopoly productie. Tegenovergestelde van privatisering)Sparen (private investment):De capaciteit om te sparen (voor de burgers) hangt heel erg samen met belasting. Als men relatief weinig consumeert van het inkomen, dalen sparingen naarmate belastingen hoger worden.Directe consumptie belasting: prikkels mensen minder te consumeren, dus te sparen. Omdat gezinnen die onder het subsitance level consumeren niet betalen en gezinnen erboven wel is hij ook eerlijk. Sociale belasting: de huidige generatie betaalt de pensioenen van de nu pensioen gerechtigde, dus sparen zij niet maar geven het geld min of meer weg om de consumptie van deze groep te financieren. Als je echter iedereen zijn eigen pensioensbelasting laat betalen, kan je het geld dat zich in de loop van de jaren opbouwt investeren in projecten die winst opleveren. Van deze winst kan vervolgens het pensioen betaald worden en het belastingsgeld blijft geld generen via investeringen.Belasting kan ook capitalflows bevorderen.

Inkomensdistributie-progressive taxes (hoe rijker, hoe meer je betaalt): gebaseerd op de mogelijkheid of je het kan betalen, qua inkomen en consumptie.SOORTEN ~Inkomensbelasting probleem: moeilijk in praktijk te brengen (belastingontduiking/verandering van gedrag/corruptie/white collar crime)~Luxury goods= op luxe goederen (dus niet basis behoefte) meer% belasting, of een bepaald % op alle goederen. probleem: het komt niet vanzelf: veel administratie. Alternatief: customs duties, dus alleen op geïmporteerde goederen waardoor er import substitutie komt en je de lokale markt stimuleert.~Nog een probleem: bij het belasten van eigendomsrechten (van bijv. land) zullen de rijken moeten betalen, wat zorgt voor een welvaartsverdeling. Alleen zullen vaak de rijken (of bedrijven) de belasting weer door laten gelden naar hun geproduceerde goederen of lagere lonen aan de arbeiders waardoor uiteindelijk de armen weer betalen. Er is dus een weerslag probleem (incidence problem):

64

Page 65: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Degene die het meeste leiden onder belasting zijn meestal niet degene die het meest betalen. ~Subsidies

NB VERSCHIL Tariffs for luxury taxation en duties on luxury goods??

Economische Efficientie:Hier gaat het er om dat iedere vorm van belasting de markt, namelijk de keuzes die consumenten maken, beïnvloed. Essentie: denk aan de twee tabellen met elastisch en non-elastische goederen. De excess burden (het deel waar er consumer loss+producer loss is, het driehoekje met een zelfgetrokkenvertikalelijn tussen demandcurve, en te twee ‘prijs’ curves) is bij elastische goederen (luxe artikels) groot en andersom.Keuzes die je maakt als overheid: zo efficiënt (dus zo laag mogelijke excess burden, d.m.v.) belasting, of streven naar inkomensdistributie, dus rijken meer benadelen dan armen, of neutrale belasting zelfde %belasting voor ieder product. Administratie is hierbij een factor die ook beïnvloed aangezien verschillende belastingen veel kosten mee brengen. Dan is neutrale belasting soms efficiënter.

Hoofdstuk 13 Financieel beleid

Een financieel systeem bestaat uit een variëteit van verbonden financiële instituties zowel formeel als informeel.Financieel beleid omvat alle maatregelen die beïnvloeden groei, nut, efficiëntie en diversificatie van het financieel systeem. Een synoniem hiervoor is monetair beleid: het gebruik van monetaire instrumenten om instabiliteit te reduceren die worden veroorzaakt door fluctuaties in zowel interne of externe markten. In ontwikkelingslanden heeft de term financieel beleid een bredere uitkomst: monetair is deel van financieel systeem maar er zijn tevens maatregelen die de groei van sparen stimuleren in de vorm van financiële assets, geld en kapitaal markten ontwikkelen en krediet verdelen onder verschillende economische sectors. Wat tevens erg belangrijk is, is de regulerende en supervisor systemen die kapitaalmarkten overzien.

Het financieel systeem voorziet 4 diensten die essentieel zijn voor het ‘smoothen’ v/d economie:1. Geld2. Financiële bemiddeling3. Overbrengen en verdeling van risico’s over de hele economie4. Beleidsinstrumenten voor de stabilisatie v/d economie.

Geld

Rekeneenheid (units of accounts)Is een standaard monetaire meeteenheid voor het meten van de waarde/kosten van goederen, diensten of activa.Deposit: deposito: bewaring van geld.

M1 = C + DM1: (Narrow money) Omvat de in omloop zijnde bankbiljetten en munten en tegoeden die onmiddellijk in

contanten (chartaal geld) kunnen worden omgewisseld of die kunnen worden gebruikt voor girale betalingen.

C: De munteenheid (valuta), currencyD: Giraal geld (tegoeden in de vorm van een betaalrekening)

M2 = M1 + TM3: (Broad money) bestaan uit deposito’s (het in bewaring geven van geld) met een looptijd tot en met twee

jaar en deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden. T: Tijd deposit en giraal geld

65

Page 66: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

M3 = M2 + OM3: (Total liquid liabilities) Brede geldhoeveelheid die bestaat uit chartaal en giraal geld, deposito’s en

substituten van deposito’s. Deposito’s met een looptijd tot en met twee jaar en deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden. Substituten van deposito’s zijn aandelen/participaties in geldmarktfondsen, schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar en repo’s (repurchase agreements).

O: Schulden van gespecialiseerde instituties

Geldaanbod is de som van alle liquide bezitten in een financieel systeem. Financiële markten bestaan niet alleen uit liquid maar ook uit niet liquid bezit (langetermijn investeringen die commerciële banken niet altijd kunnen voorzien)Als inkomen groeit wordt minder liquid financieel bezit belangrijker > primaire zekerheden zoals voorraden, borgsommen en andere financiële claimen op tastbaar (fysiek) bezit die getransformeerd kunnen worden in munteenheden met een klein verliesrisico voor de bezithouder en zijn dus minder liquid.Liabilities: giraal geld en time deposits zijn aanspreekpunten voor commerciële banken.Financial assets: giraal geld en time deposits zijn bezit van de personen die ze houden. Liquid bezit is een bron van economische groei: de ratio van M2 in GDP reflecteert zowel economische groei als veranderend beleid. (natuurlijk niet áltijd geldend)De financiële ratio: de ratio van het netto financiële bezit tot GDP. (Dit kan lager en hoger zijn dan GDP waarbij rijkere landen vaker een hoger netto financieel bezit hebben)

Financiële bemiddelingen

Het verkrijgen van sparingen van een veelheid van spaarders en deze verbinden met veel kleiner maar aanzienlijke hoeveelheid van investeerders. In de eerste stages van economische ontwikkeling bevinden deze bemiddelingsactiviteiten zich vooral in commerciële banken, later ontstaan nieuwe vormen van financiële bemiddelaars en wordt de bemiddelingsfunctie verdeeld zoals investeringsbanken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en aandeelmarkten. Flow-of-funds accounts: meten financiële bemiddeling door het tonen van het gebruik van financiën door verschillende economische sectoren tegelijkertijd met bronnen van sparen door sectoren.

Transformatie en distributie van risico

Economische activiteiten kunnen verschillen in het nemen van risico. Individuen zijn risicoafkerig: het marginale verlies van een dollar is belangrijker dan de marginale winst van een dollar. Risico’s moeten verdeeld worden, zo niet > risico groter > investeerders vragen grotere ‘returns’ / risicovolle activiteiten worden niet onder ondernomen. Een perfect functionerend financieel systeem reduceert alle risico’s tot 0, behalve de risico’s die niet beïnvloedbaar zijn zoals grote rampen en recessies in de wereldeconomie.

Stabilisatie

Alle economieën ervaren cyclische veranderingen in productie, werkgelegenheid en prijzen. Overheden proberen m.b.v. beleid dat geldaanbod beïnvloed, deze fluctuaties te compenseren. Financieel beleid focust hierbij juist veel op de inflatie. Echter, met de economische crisis is het financieel systeem zelf een grote bron van instabiliteit. Dus werd er niet alleen maar gefocust op of het aanbod te snel groei of te langzaam, maar ook op de integriteit en stabiliteit van banken en andere financiële instituten om zo een recessie te voorkomen dat wordt veroorzaakt door financiële paniek.

Prijsinflatie: Een voortdurende stijging in het totale prijsniveau werd eerst als irritant gevonden maar werd getolereerd. Chronische inflatie: meer dan drie jaar durende inflatie van ongeveer 25-60 procent.Acute inflatie: meer dan 50% inflatie voor minimaal 3 jaar. (ziekte voor economische ontwikkeling)Hyperinflatie: is destructief! voor economische processen. Het in toom houden v/d inflatie zou stimuleren tot lange termijn groei.Oorzaken van inflatie in inflatieperiodes:

- Door het lenen van geld van een centrale bank om budgettekorten in ‘t GDP te financieren.- Massale expansie van krediet aan de private sector.

66

Page 67: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

- Politieke conflicten of burgeroorlogen verergeren fiscale en monetaire oorzaken van inflatie.

Forced-saving strategie: Inflatie als belasting: een alternatieve manier van zekerstellen van bronnen voor de staat. De geldvoorraad wordt op een snel tempo vergroot wat resulteert in de toename van het prijsniveau. Waarbij mensen bereid zijn even grote beleggingen te doen ondanks dat de waarde van deze beleggingen daalt. Dan werkt inflatie as een belasting op geldbeleggingen. Zo is 15 procent inflatie gelijk aan 13 procent huidige belasting op de munteenheid. Mensen neigen echter dit tot 0 te brengen maar mensen zullen altijd ‘hold geld balance. Zoektocht naar ideale inflatie voor ontwikkelende samenlevingen: de hoogte die belastinginzamelingen maximaliseert, zowel conventionele belastingen als inflatiehoogtes.Men weet dat door deze inflatiebelasting de private investeringen afnemen maar is overtuigt dat de overheidstendens om te sparen die v/d private sector overschrijdt. En de overheid investeert in echt bezit dat net zo productief is als de vervanging v/d private investering: forced-saving strategieën zullen nooit totale investering verminderen. Twee assumpties dat forced-saving strategie economisch welzijn verbeterd in ontwikkelende landen:

- Conventionele belasting (alle belasting behalve inflatiebelasting) reageert heel snel op groei v/d inflatie > de opbrengst van het conventionele belastingsysteem m.b.t. de nominale inkomensgroei is groter dan 1.

- Efficiëntieverliezen door het gebruik van conventionele belasting zijn groter dan efficiëntieverliezen bij inflatiebelasting.

Echter, in de realiteit zijn aan bovenstaande suggesties niet te voldoen. Overheidsmobilisatie van bronnen door inflatie is een gevaarlijke strategie: Inflaties moeten genoeg hoog gehouden worden om substantiële inflatiebelasting op te brengen maar ook weer niet te hoog want dan gaan eigenaren van liquid bezit deze omzetten naar tastbaar bezit om de belasting te ontlopen.

Inflatie als stimulatie tot investering

Meer geld in het land > waarde van het geld wordt minder > je kan minder kopen met hetzelfde geld > producenten kunnen met het geld dat ze hebben minder producten inkopen en zullen dus meer moeten betalen om dezelfde hoeveelheid producten te kunnen inkopen > ze verhogen de prijzen voor de consumenten > inflatie > het geld op de bank wordt dus ook minder waard en mensen neigen om het geld eraf te halen en om te zetten in bezit voordat het helemaal niks/weinig waard is > de rentevoet moet dan stijgen en dan dus gelijk staan aan het de waardevermindering van het geld zodat mensen meer geld op hun rekening hebben staan en de verhouding gelijk wordt.

Bv: een bakker kon eerst 10 kg deeg kopen voor 10 euro maar na de waardevermindering van geld kan hij slechts 5 kg deeg kopen voor 10 euro. Om toch dezelfde hoeveelheid koekjes te kunnen bakken moet hij ineens 20 euro betalen voor 10 kg deeg. Hij zal dan de prijs van zijn koekjes ook verdubbelen > inflatie. Inflatie zou leiden tot herverdeling van arbeid en kapitaal uit de traditionele sectoren naar de moderne sectoren met een groot ontwikkelingspotentieel. Moderne inflatie was dus gewild. Onder de volgende condities kan voortdurende inflatie ontwikkeling beïnvloeden:

- Een succesvol beleid van inflatie hangt af van mensen die het beleid niet snappen > ze passen zich niet aan de toekomstige inflatie.

- Inflatie verhoogt de risico’s van alle ondernemingsbeslissingen; onzekere toekomst en returns. Dus inflatie neigt de investering v/d private sector in langetermijn projecten te reduceren, deze zijn dan ook nog de type investeringen die de meeste invloed hebben op totale inkomensgroei.

- Als de nominale rentevoet niet zo snel kan/mag stijgen als men verwacht met een bepaalde hoogte van inflatie, zal dit de investeringen door de private sector in het financiële systeem beperken. Want: stel je gaat een lening aan en je moet hier rente over betalen, dan zou door inflatie en de waardevermindering van het geld, indien de rente hetzelfde blijft, minder rente in de toekomst hoeven te betalen (de reële waarde van de rente) en wat dus leidt tot minder inwaarts geldstroom in het financiële systeem. Als je slim bent dan zul je dus de rente verhogen waardoor de reële waarde van de rente in tijden van inflatie gelijk is aan de nominale waarde van de rente als er geen inflatie is)

Aldus: inflatie is dus geen bewuste keuze maar een gevolg van niet slim overheidsbeleid.

67

Page 68: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Nominale interest rate: van leningen is de vastgestelde hoogte tussen lener en uitlener op het moment van het opstellen van de lening. Het is een vaste hoogte ongeacht de status van de inflatie.Omdat kosten worden meegenomen bij een bemiddeling tussen spaarders en investeerders, moeten de nominale leentarieven hoger zijn dan de nominale depositotarieven, anders opereren financiële bemiddelaars op een verlies. Zo draagt de munteenheid een nominale interest rate van 0. Nominale interest rates zijn afhankelijk van maximum ceilings, opgezet door de overheid: er kan dan een maximale nominale interest rate op leningen worden gezet door regels.

Real interest rate: is de nominale interest rate maar dan aangepast aan de inflatiehoogte, ingeschat door het publiek (nominale rentevoet – inflatie = reëele rentevoet)

- Als inflatie en de interest rates laag zijn (lager dan 10%) dan geld r = i – p Waarbij i = nominal interest rate, p = inflatie en r = real interest rate. Het gaat dan om zo’n klein bedrag en zo’n kleine verandering in de waarde van het geld dat het bijna

geen verschil uitmaakt. - Met normale inflatie en interest rates dan geld: r = (1 + i) / (1 + p) – 1 - Wanneer conventionele inkomensbelastingen worden verzameld op interestinkomen moet de belasting

(t) ook worden afgetrokken van de nominale interest rate. (dus als er op inkomen naast inflatiebelasting ook conventionele belasting wordt ingezet) dan geld:

rn = i (1−t )−p

1+ pDe real interest rate is noodzakelijk in het bepalen van de mate waarin het financieel systeem in staat is sparingen te mobiliseren en verdelen voor ontwikkelingsfinanciën. > dit betekend niet dat hogere real interest rate ertoe leiden dat huishoudens grotere proporties van hun inkomen sparen, dit zou beteken dat de interest elasticiteit van sparen groter dan nul is. Maar, omdat sparen en consumptie beslissingen reageren op de real rate of interest, zijn de effecten van financieel beleid op inkomen groei enorm. Het effect van financieel beleid op economische groei:

- Invloeden van real interest rate op consumptie-spaar beslissingen: interest elasticiteit van sparen (ε sr)- De invloeden van real interest rates op beslissingen over het gebruik van sparen waaronder de kanalen

waarin de sparingen vloeien. Elasticiteit van de vraag voor liquid bezit m.b.t. de real interest rate (ε lr)- Als beide elasticiteiten 0 zijn, dan speelt financieel beleid een minimale rol in het ontwikkelingsproces,

met hoge elasticiteit zou er mogelijk wel invloed kunnen zijn.- Is ε sr klein of 0, maar ε lr is positief en groot, dan kan financieel beleid een significante impact hebben

op spaarmobilisatie door het financieel beleid: hogere real rates zullen een grotere proportie van sparen worden gevoerd door het financieel systeem: grote vraag naar liquid bezit. Dit is dus zeker. Maar de vraag is in welke mate hogere real interest rates sparingen kunnen stimuleren en leiden tot een hogere ratio van nationaal sparen tot GNP. Het draait dus om ε sr

Hoger liquid = meer geld in het financieel systeem!

L/P = d + d(1)Y - d(2)g + d(3)r

L/P = de hoeveelheid vraag naar liquid bezit (in economieën waarbij de nominale interest rate niet toe is gestaan zich aan te passen aan verwachte hoogte van inflatie > geldt voor veel ontwikkelingslanden)d = constanteY = het reële inkomen g = reële return op niet-financieel bezitr = de reële interest rate op deposits

d(2) is negatief:> Alles wat je hebt kan op verschillende manieren worden opgeslagen, liquid bezit is niet de enige opslagplaats voor binnenlandsparen > Er is dus een soort concurrentie tussen het financieel systeem (bestaande uit liquid bezit) en niet financiële systemen > Hogere returns van niet-financieel bezit leidt ertoe dat mensen liquid bezit omschrijven naar niet-liquid bezit > afname van L/P > vandaar dat d2 negatief is.

d(1) en d(3) zijn positief:> bij een hoger totaal inkomen willen meer mensen geld steken in het financieel systeem.

68

Page 69: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

> bij een hoger reëel interest rate willen meer mensen geld steken in het financieel systeem omdat ze er meer voor ‘beloond’ worden.

Is de r negatief, dan is de inflatiebelasting hoger dan de interest rate (r = i – p) > mensen willen minder liquid bezit.

Financial deepening: promoot groei in de reële afmeting van het financieel systeem zodat de groei van financieel bezit groter wordt dan inkomensgroei. Shadow finance: de reële afmeting van het financieel systeem krimpt > de ratio van liquid bezit tot GDP groei langzaam/groeit helemaal niet. In ontwikkelingslanden is dit echter niet: het deel van liquid bezit tot GDP groeit juist.Groeit de reële afmeting van het financieel systeem, dan wordt de capaciteit voor bemiddeling groter: het verzamelen van sparingen van diverse private sectoren en het leiden van deze sparingen in productieve investeringen. > de vraag voor financiële bemiddeling stijgt omdat sparen niet altijd leidt tot investeringsmogelijkheden!

Chapter 14: Foreign Aid

Buitenlandse hulp bestaat uit financiële stromen, technische ondersteuning en goederen en diensten die worden gegeven van de inwoners van het ene land aan de inwoners van het andere land.

DAC: development assistance committee

Aan welke 2 criteria moet buitenlandse hulp voldoen, om de naam te verkrijgen? (DAC)- Het moet worden ontworpen om economische ontwikkeling te promoten en welzijn als zijn hoofddoel.

(hulp voor militairen of niet-ontwikkelingsdoelen worden hierbij uitgesloten)- Het moet als gift of als gesubsidieerde lening worden gegeven. (concessionele bijstand)

Leningen op markttermen of bijna markttermen is niet-concessionele bijstand. (en dus geen buitenlandse hulp)

3 vormen van hulpstromen van de DAC-groepen:- ODA (official development assistance: hulp gegeven door donoroverheden (officieel) aan lage en

middeninkomens landen.- OA (official assistance): hulp voorzien door overheden aan rijkere landen waarbij het per capita

inkomen hoger is dan 9000 dollar- Private voluntary assistance: giften van niet overheidsorganisaties, religieuze groepen, goede doelen,

stichtingen en private ondernemingen.

Bilaterale assistentie: hulp van het ene land naar het andere.Multilaterale hulp: bronnen van vele donors worden verzameld en vanuit daar wordt hulp geboden. Ze kunnen grotere hoeveelheden van hulp voorzien met lagere bureaucratische kosten (donoren hoeven niet hun pogingen in elk land te herhalen) en minder politieke bindingen (beslissingen over fondsen kunnen niet makkelijk worden gedreven door politieke bezorgdheden van een donor.

Wereldbank:IMF: Internationaal monetair fonds: het eerste doel was om een internationaal systeem van stabiele nationale munteenheden te herstellen als deel van nieuwe wereldhandel na WO II, nu is het vooral gericht op lage en middelinkomenslanden waarbij z’n voornaamste doel het tijdelijk financieren aan landen die significante balansproblemen van betalingen hebben door een sterke daling in de exportprijzen, een stijging in de importprijzen en financiële crisis die leidden tot significante internationale kapitaalvluchten en andere shocks. Regionale ontwikkelingsbanken: voorzien, net zoals de WB, financiën op concessionele of niet concessionele termen (financieringsvoorwaarden die zachter zijn dan commerciële voorwaardes), afhankelijk van het inkomen v/d lener.

Het verschil tussen hulp als een deel van GDP en hulp per hoofd v/d bevolking, reflecteert vaak het lage GDP in landen. Dus een hoge hulp tot GDP ratio kan een enorme hoeveelheid hulp indiceren maar kan ook resulteren van een laag GDP.

69

Page 70: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Motivaties voor hulp- Buitenlands beleid en politieke allianties: buitenlands beleid en politieke relaties zijn de

hoofddeterminanten van hulpstromen. Veel donors voorzien significante hulp aan hun vorige kolonies als een middel om politieke invloed te behouden. Dus als je vroeger een kolonie was, is de kans op hulp groter.

- Inkomensniveaus en armoede: Inkomensniveaus en armoede beïnvloeden beide de hoeveelheid hulp donors geven en de mate van z’n concessies. Als inkomen van arme landen stijgt, veranderd de compositie van hun kapitaal instromen.

- Grootte van het land: donoren geven veel meer geld aan kleine landen dan aan grotere landen. Voor politieke redenen willen donoren zoveel mogelijk landen beïnvloeden wat leid tot een onevenredig hoeveel hulp dat gaat naar kleine landen.

- Commerciële banden: bilaterale hulp wordt gezien als een manier om economische rente van specifieke firma’s of sectoren in het donorland te steunen.

- Democratie: donoren neigen hun hulp te vergroten aan landen die democratisch worden.

Buitenlandse hulp is ontwikkeld om 4 economische en ontwikkelingsdoelen:1. Economische groei stimuleren door infrastructuur te bouwen, productieve sectoren te steunen of nieuwe

ideeën en technologieën te introduceren.2. Om andere ontwikkelingsdoelen te promoten zoals vergroten van educatie, gezondheid, milieu of

politieke systemen.3. Om een minimale consumptie van voedsel en andere producten te steunen, vooral in landen met

situaties als natuurrampen.4. Bijdragen aan het stabiliseren van een economie bij economische schokken

De vraag is hoe/of hulp bijdraagt aan deze doelen…

Onder welke omstandigheden hulp wel of niet werkt en wat voor stappen er genomen kunnen worden om hulp meer effectief te maken:Standpunt 1: Ondanks niet altijd succesvol, heeft hulp een positieve impact op economische groei en

ontwikkeling. Door nieuwe investering te financieren, vooral in publieke goederen, kan het groei bevorderen. Het Solowmodel en het Harrod-Domar sluiten hier op aan. Hulp draagt bij aan de totale hoeveelheid sparen > investering > kapitaalvoorraad > economische groei. Arme landen kunnen niet genoeg sparen, in het ergste geval zitten ze vast in een poverty trap: hun inkomen is te laag om te sparen voor het opstarten van het proces van duurzame groei. Hulp kan ook bijdragen aan groei van kennis, transport van ideeën, technologie en goede praktijken van het ene land naar het andere. Veel studies hebben deze relatie met groei bevestigd mits de impact van andere factoren op groei worden gecontroleerd. Het kan positieve impact hebben op andere ontwikkelingsdoelen die groei indirect beïnvloeden zoals educatie, gezondheid of het milieu. Tevens kan het noodzakelijke bijstand of humanitaire verlichting geven of bijdragen aan het bereiken van macro-economische stabiliteit. Hulp is hierbij een reactie op lage groei dus hulp is niet geassocieerd met negatieve groei.

Standpunt 2: Hulp heeft weinig tot geen effect op groei en kan zelfs groei ondermijnen. Het ondermijnt incentives voor private sector activiteit. Grote hulpstromen kunnen inflatie prikkelen en een verandering v/d wisselkoers veroorzaken wat uiteindelijk leidt tot het verminderen van het profijt van alle handelsgoederen. Ook kan hulp de grootte v/d overheid vergroten en gerelateerde diensten die hulpprojecten steunen, waardoor werkers en investering worden weggetrokken van productieve activiteiten die belangrijke motors waren voor groei: Dutch disease. De waarde van de munt stijgt door pas ontdekte hulpbronnen.

Ontdekken van natuurlijke hulpbronnen: dit zijn niet verhandelbare goederen en door de plotselinge hoeveelheid winst neemt de waarde van het product en van het geld af. Hierdoor stijgen de prijzen, ook van verhandelbare goederen zoals bijvoorbeeld rijst waardoor de wisselkoers stijgt. Rijst in het buitenland zal hierdoor goedkoper zijn dan rijst in het land zelf. 1 euro / 1 rupees (1 euro is 1 rupees waard) 2 euro / 1 rupees (1 euro is nog maar ½ rupees waard) Voor het buitenland zal de rijst in dat land dus duurder worden waardoor de export van dat land zal afnemen.Voor het land zelf zal het goedkoper zijn om rijst te importeren waardoor de import van dat land zal toenemen.

Binnenkrijgen van grote geldstromen: de waarde van het geld neemt af door de ineens grote hoeveelheid geld. Daarna volgt hetzelfde proces als bij het ontdekken van natuurlijke hulpbronnen.

70

Page 71: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Hulp kan ook een kleiner effect op groei hebben doordat ’t een omgekeerde impact heeft op sparen en investering, hulp is een vorm van buitenland sparen. Twee redenen waarom een dollar van hulp bij zou dragen aan een dollar tot investering. A) niet alle hulp wordt voorzien als investeringsgoederen, b) zelfs al is hulp een directe investering, de impact zou minder kunnen zijn door een reductie in privaat sparen of overheidsparen.

(zie figuur 14 – 6)De linkergrafiek geeft een land aan zonder import. Eerst is er een equilibrium met P(0)

en Q(0). Voedselaanbod verschuift het equilibrium naar Q(2) en P(1). Voor consumenten is het voordelig: de prijs is gedaald en er is meer aanbod. Voor de producenten is het nadelig: zij kunnen minder aanbieden Q(1) door de verlaagde prijs. Het verschil tussen Q(1) en Q(2) is de voedselhulp.De rechtergrafiek geeft een land aan met import. Er is een vaste prijs: de wereldmarktprijs. Hierbij is er aanbod Q(3) en vraag Q(4) > een tekort dus die wordt aangevuld met import. Is er voedselhulp, dan verschuift Q(3) naar Q(5). De import wordt aanzienlijk kleiner (nu het verschil tussen Q(5) en Q(4)). Producenten geven nog steeds hetzelfde aanbod bij dezelfde prijs en worden dus niet benadeeld. En consumenten krijgen meer aanbod, ook bij dezelfde prijs: bevoordeeld.(zie figuur 14 – 7)Verhouding tussen investering van goederen en consumptie van goederen. Eerst was het equilibrium bij C(1) consumptie van goederen en I(1) investering van goederen. Als donoren hulp geven die moet worden gebruikt voor investering, verschuift de lijn naar rechtsboven. Bij de hoeveelheid investering is geen equilibrium > verplaatsing naar het equilibrium: investering daalt iets en consumptie stijgt iets. Dit betekend dus dat niet alle hulp die bedoeld is voor investering, ook daadwerkelijk voor investering wordt gebruikt. Integendeel: het word voor ’n deel gebruikt voor consumptie. Hoe groot het percentage van consumptie van de investeringshulp is, hangt af van BE. Dit proces komt doordat bij het geven van hulp voor investering, binnenlands sparen daalt iets > iets meer consumptie.Hulp is ‘fungible’ als er zo’n substituties zoals hierboven zijn en het activiteiten financiert die eerst niet zo bedoeld waren. Deze substitutie kan goed of slecht zijn, afhankelijk van hoe geld wordt gespendeerd. Flypaper effect: dat hulp zorgt voor toename in overheidsuitgaven i.p.v. dat het resulteert in belastingverlichting.Hulpstromen kunnen overheidsopbrengsten verlagen > overheid durft belasting niet meer te verhogen.Hulpstromen kunnen overheidsopbrengsten verhogen > als donoren leningen uitgeven, dan weten overheden dat ze opbrengsten moeten hebben om de leningen terug te betalen. Privaat sparen kan ook beïnvloed worden door hulpstromen > daling in privaat sparen, ze kunnen interest rates verlagen > minder sparen > op langere termijn grotere neiging om te consumeren dan te sparen…

Tevens kan gesteld worden dat hulp z’n effect verliest op lange termijn omdat prijzen, instituties en verwachtingen zich aanpassen op dat niveau waarbij ontvangers afhankelijk worden van hulp. Twee situaties die op deze afhankelijkheid kunnen volgen: hoe groter de hoeveelheid hulp, hoe groter het risico in snelle afname in hulp en grote hulpstromen geven donoren macht over de ontvangers waardoor ontvangers in staat zijn tot vele eisen van de donor. Dus hulpstromen kunnen publieke berekenbaar verzwakken en kan de ontwikkeling van de samenleving verstoren als overheden meer reageren op doneren dan op de eigen bevolking.Als ontvangers meer afhankelijker worden van hulp, dan is het proces van afname van hulp als er ontwikkeling is, heel moeilijk. Hulp programma’s kunnen instituties verzwakken die de samenleving nodig heeft voor ontwikkeling, die de vraag naar hulp zouden kunnen verlagen. Zo kunnen sommige hulporganisaties zichzelf voorzien van de meest bekwame arbeiders terwijl de rest v/d economie wordt voorzien van minder bekwame arbeiders. De donor kan ook afhankelijk worden: ze zouden steeds minder hulp moeten bieden aan de ontvanger maar organisaties willen steeds groter worden > afhankelijkheid van het andere land.

Standpunt 3: Hulp heeft een conditionele relatie met groei, groei stimuleren onder specifieke omstandigheden zoals in landen met goed beleid of instituties. Ook al is er een positieve relatie gevonden, hulp werk niet voor alle landen zo. Het boek erkent dat hulp groei wel/niet heeft

71

Page 72: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

gestimuleerd in sommige landen onder zekere omstandigheden en tracht dit verschil te begrijpen.

Karakteristieken van het ontvangerland: de impact van hulp hangt af v/d kwaliteit van instituties en beleid van het ontvangerland. Dit heeft ertoe geleid dat donoren vaak zorgvuldig hun ontvangerland kiezen.Soorten hulp:

Eerste hulp en humanitaire hulp: negatief geassocieerd met groei omdat het snel stijgt als groei daalt.

Hulp dat misschien groei beïnvloedt alleen op langere termijn: gezondheid, educatie, etc.

Hulp dat direct groei kan beïnvloeden (bouwen van wegen, landbouwsteun, etc.)Verschillen in donorpraktijken beïnvloeden de effectiviteit van hulp. Zo is multilaterale hulp effectiever dan bilaterale omdat het minder bepaald word door politieke factoren. Hulp gebonden aan de verkoop van goederen en diensten of gebruikt voor financiële conferenties, is minder effectief. Grote hulp bureaucratieën zijn minder efficiënt door de grote administratieve kosten. Donoren met effectiever monitoren is effectiever.

Principal agent probleem: ‘principals’ in een private onderneming, of publieke administratie (belastingbetalers) kunnen niet alle beslissingen maken en geven daarom verantwoordelijkheden aan ‘agents’ om het werk te doen. Principals hebben het probleem dat ze via contracten agents moeten aansturen en agents hebben ’t probleem dat er conflicten komen over welke v/d vele doelen v/d principals gerealiseerd moeten worden. Dit maakt het heel moeilijk om incentives zoals salaris en bonussen aan te passen aan uitvoering.

Conditionaliteit is een hoofdkenmerk maar tevens een groot probleem in hulp: ontvangerlanden moeten specifiek beleid accepteren als voorwaarden voor fondsen. Deze voorwaardes kunnen een sterke link hebben met het hoofddoel van fondsen maar soms zijn de voorwaardes niet te rechtvaardigen. Het teveel toepassen van voorwaardes is een groot probleem maar tevens het te weinig toepassen van voorwaardes. Donoren geloven dat breed gebaseerde condities belangrijk zijn voor groei en ontwikkeling en zonder deze hulp nutteloos is. Tevens is niet altijd duidelijk welke condities goed zijn om duurzame groei en ontwikkeling te stimuleren maar ook werken condities niet altijd: besef voor dit kan lang duren.

Verbeteren van hulpeffectiviteit:- Landselectie: donoren moeten selectief zijn, gebaseerd op dat hulp het beste werkt in landen met goed

beleid en instituties. - Ontvangersparticipatie: ‘participatory approach’ > dat groepen in een ontvangerland samenwerken

met donorlanden omdat veel programma’s en beleid anders niet goed werken. Projecten zijn dan beter ontworpen en aangepast aan de context, ontvangerslanden krijgen dan meer ‘macht’ over de activiteiten en de implementatie en een groter deel in het succes.

- Harmonie en coördinatie: Ontvangers kunnen overweldigd worden door donoreisen, veel ontvanger landen hebben een gelimiteerd aantal van bekwame technoteurs, kortom: aanpassen!

- Management gebaseerd op resultaten: helpt donoren hun fondsen te verdelen naar programma’s die werken, problemen kunnen in hun vroege fase worden gedetecteerd door constante controle en donoren en ontvangers kunnen beter leren welke benaderingen wel/niet werken.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Ontwikkelingshulp: meestal gericht op economische of welvaartgroei, maar kan ook gericht zijn op het nastreven van idealen (als bijvoorbeeld het milieu of vrouwenrechten). Hulp wordt gegeven als subsidie en moet het ontvangende land of gebied helpen stabiliseren.

Er zijn diverse redenen om hulp te bieden. Een aantal voorbeelden:

- Vanwege oude koloniale banden;

- Politieke verantwoordelijkheden;

72

Page 73: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

- Altruïsme;

- Om een land of gebied na een oorlog weer overeind te helpen;

- Om migratie tegen te gaan;

- In geval van nood;

- Vanwege strategische redenen;

- ed.

De effecten van ontwikkelingshulp of samenwerking zijn onduidelijk. Deze zouden positief kunnen zijn, omdat meer geld leidt tot allerlei mogelijkheden om te investeren. Maar het zou ook negatief kunnen zijn, omdat het leidt tot afhankelijkheid.

Vermoeden: + voor onderwijs en zorg, -/+ voor economische groei en - voor instituties.

Er zijn drie perspectieven op hulp, groei en ontwikkeling te onderscheiden:

1. Niet altijd succesvol, maar door de bank genomen heeft het wel een positief effect.

Zie Solow model, het werkt goed om uit een poverty trap te komen. Er is wel sprake van afnemende meeropbrengsten. Verder positieve bijwerkingen, onder andere op het gebied van onderwijs, democratie, milieu, en dergelijke.

2. Weinig effect, mogelijk zelfs slecht.

Hulp stimuleert corruptie. Het geld komt niet terecht waarvoor het bedoeld was, maar word deels ook aan andere dingen uitgegeven. Fungible. Je maakt anderen afhankelijk wanneer je hulp aanbiedt. Voedselhulp kan wel positief zijn, maar enkel bij landen die verbonden zijn met de wereldmarkt.

3. Hangt af van de omstandigheden.

Welk land biedt hulp? Welk land ontvangt hulp? Wat voor hulp wordt aangeboden, en hoe? Hoe wordt dit ontvangen en wat wordt er mee gedaan? Etc, etc.

Hoe verder met hulp..? Veel experimenten. Steeds meer gericht op samenwerking. Harmonisering: grote projecten, participatie. Moeten we ons gaan richten op vraag in plaats van op aanbod? Hulp wordt steeds meer resultaatgericht.

In de toekomst mogelijk op zoek gaan naar empirisch bewijsresultaat.

Hoofdstuk 15 Buitenlandse schuld en financiële crisis

73

Page 74: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Vanuit een nationaal perspectief zorgt lenen ervoor dat een land meer kan investeren dan het spaart en meer kan importeren dan het exporteert. Onder deze omstandigheden kan buitenlands lenen zowel groei en ontwikkeling steunen als het creëert aantrekkelijke returns voor de lener. Voordelen lenen: het brengt minder complexiteit met zich mee dan FDI en het kan een grote stabiliserende rol spelen bij het balanceren van betalingshocks. Nadelen: schulden moeten worden betaal, zelfs als het project slecht gaan, korttermijn schulden kunnen snel switchen van snelle inflow naar snelle outflow > duiken in de wisselkoers, hele hoge interest rates en chaos creëren in banken, private ondernemingen en overheidsbudget. Zo kan lenen voor investering niet altijd goed uitpakken > bouwen van bruggen brengt geen return op.De duurzaamheid van de schuld van een land (of een land kan blijven lenen) hangt af van:

- Hoeveel het bezit (schuldenvoorraad in NPV (schuld – subsidie en giften) en de hoeveelheid betalingen in een jaar). Debt service: de hoeveelheid voor principiële en interest betalingen in een jaar.

- Hoeveel capaciteit er nodig is voor de gevraagde betalingen. 3 maatstaven: GDP, export (external transfer problem : de uitdaging om genoeg buitenlandse handel te genereren voor buitenlandse kreditoren) en belastingopbrengsten (internal transfer problem: de uitdaging voor de overheid om genoeg opbrengsten van huishouden en firma’s te ontvangen zodat de schulden betaald kunnen worden)

De meest voorkomende schulden duurzaamheidindicatoren:- Schuld/GDP: vergelijkt totale schuld met de totale capaciteit v/d economie om bronnen te generen

voor terugbetaling. Beter nog is de NPV schuld/GDP. - Debt/export: vergelijkt de totale schuld met de capaciteit om buitenlandse handel te genereren voor

terugbetaling. - Debt/revenu: vooral relevant als de overheid de grootste schuldenaar is en er bezorgdheden zijn

over de mogelijkheid belastingopbrengsten te generen om leningen terug te betalen. - Debt service/export: de hoeveelheid schuld in een enkel jaar t.o.v. beschikbare exportverdiensten

voor terugbetaling. - Debt service/revenu: de mogelijkheid v/d overheid om belastingopbrengsten te generen voor

betalingen in een enkel jaar. - Korttermijn buitenlandse schuld/buitenlandse handel reserves: de grootte v/d schuld die

volgend jaar terugbetaald moet worden t.o.v. beschikbare hoeveelheid buitenlandse handel reserves.

2 manieren waarop landen schuldproblemen kunnen aanpakken:- Insolvency: de netto waarde van terugbetaling van openstaande schulden kunnen niet betaald

worden door toekomstige verdiensten.- Illiquidity: huidige schuldobligaties kunnen niet betaald worden met huidig cash, ook al heeft het

de netto aarde om schulden in de lange termijn te betalen. Debt/export ratio:

- ∆D = iD + M – XWaarbij M – X buitenlandsparen is en dat dit buitenlandsparen gelijk is aan lenen. De toename van schuld (∆D) is dus gelijk aan de interest rate van de al opgebouwde schuld (iD)

- Langetermijn schuld/export ratio: D/X > de verhouding van de schuld t.o.v. de export:D/X = a / (gx−¿ i) We gaan er bij de lange termijn van uit dat export en import op dezelfde exponentiële wijze

groeien: gx. > (gx - i) x DX

= a Waarbij a de ratio is van de huidige tekorten tot export: M – X /

XDebt/GDP ratio:

- ∆D = iD + I – Sd = iD + vY – sY = iD + (v – s)YWaarbij het verschil tussen investering en binnenlandsparen gelijk is aan buitenlandsparen. Om dit om te schrijven naar totaal inkomen wordt vY (investeringsdeel van inkomen) en sY (spaardeel van inkomen) gebruikt.

- De langetermijn equilibrium ratio debt/GDP:D/Y = (v – s) / (gY−¿ i) Waarbij v – s het deel buitenlandsparen van het totale inkomen Y is.

Deze ratio’s hebben met elkaar gemeen het g, ,.−¿ i gedeelte.

74

Page 75: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Debt overhang: als een land een schuld blijft terugbetalen, maar deze terugbetaling (debt service) zon negatieve invloed op groei heeft dat de mogelijkheid om de lening terug te betalen steeds kleiner wordt. Dus als de debt service groei, de negatieve impact wordt groter en als de debt service groot genoeg is, kan de totale impact op groei negatief zijn ondanks de stromen van financiële financiering: stijging belasting om schuld terug te betalen > individuen en private ondernemingen reduceren investering > steeds hogere schulden > enorme economische hervormingen verlagen de schuld > burgers dragen de kosten > mogelijk lagere economische performance.Tevens kunnen corrupte overheden illegale schulden krijgen.

Oorzaken van de crisis:1. Internationale economische schokken: enorme stijging in olieprijzen > importwaardes en

handelstekorten werden meteen verhoogd voor olie importeerteers over de hele wereld, vertraagde globale economische groei en creëerde huidige volatiliteit (hele grote geld en kapitaalstromen vanuit het buitenland naar het land) > hoge inflatie en stijging in interest rates > leners bestaande uit ontwikkelingslanden kregen te maken met een enorme extra last op originele leningen door deze stijging in interest rates. Tegelijkertijd had de US economie een combinatie van langzame groei en hoger wordende prijzen > de dollar werd van de goud standaard afgehaald > scherpe waardevermindering van de dollar en een toename in volatiliteit.

2. Binnenlands economisch beleid: tijdens deze schokken droeg niet iedere schuldenaar even grote lasten> sommige landen dachten dat de hoge olieprijzen van korte duur waren: even hoge vraag waarbij velen dachten het tekort te kunnen lenen. Tegelijkertijd probeerden overheden de hoge importprijzen te compenseren met een extra hoge wisselkoers > ontmoedigen export groei en zorgt voor capital flight: steeds meer kapitaalstromen naar het buitenland omdat bedrijven niet meer wilden exporteren.

3. Onbeschaamde banklening: de buitenlandse banken hebben ook schuld aan slechte leningsbeslissingen: banken geloofden dat, omdat leningen soeverein zijn (bevestigd met een contract of bevestigd door overheden) ze zich niet druk hoefden te maken over de risico’s van faillissement. Hoe meer ze er in betrokken raakte, leek verder uitlenen de enige goede manier om schuldenaars liquid te maken om eerdere leningen af te betalen.

Current account deficit: Het verschil tussen import en export: M - XImpact op de leners: toen de banken erachter kwamen dat leners zich niet konden meten aan hun obligaties, stopten de commerciële banken abrupt met het maken van nieuwe leningen. De impact was groot: landen trachtte wanbetaling > banken eisten onmiddellijke betaling > landen moesten een surplus van export leveren (hogere resource balans) en sparen moest hoger zijn dan investering > economische groei daalde abrupt > veel overheden vonden het moeilijk belasting te heffen en uitgaven te reduceren (dit zou leiden tot een positief hoger binnenlandsparen) > daarom gebruik van inflatie om onmiddellijke betaling te bekostigen > nog meer destabilisatie van de economie.

Schulden herstructurering en reorganisatie:- Opnieuw plannen: nieuwe leningen maken om de oude terug te betalen- Opnieuw financieren: de originele leningen blijven staan maar dan met langere terugbetaalperiodes

en mogelijk lagere interest rates.- Reductie: schuld wordt gedeeltelijk/geheel kwijtgescholden- Inkoop: schuldenaar koop leningen van de kreditor voor een percentage van de waarde v/d schuld.

(dus de kreditor krijgt nú het geld maar krijgt er wel minder voor terug)- Schuldvermogen omwisselen: kreditoren geven vermogen in een onderneming in ruil voor de

eliminering van de schuld?

Baker plan: strategie waarbij nieuwe financiën aan schuldenaars werden gegeven onder de voorwaarde dat ze significante economische hervormingen doorvoerden om hun economieën te stabiliseren en hun current account deficits te verlagen. Zo ook stabilisatie en structurele aanpassingsprogramma’s, gevormd door de IMF en WB: devalueren v/d munteenheid (of depreciatie) om importen te reduceren en exporten te stimuleren, overheidsuitgaven te korten, belastingen te verhogen, groei in het geld aanbod verminderen en verliesmakende staatsondernemingen sluiten.Brady plan: reactie op de bakerplan: de commerciële banken moeten ook de verliezen dragen. Deze strategie bestaat uit het herbespreken van de schulden met verschillende opties zoals de waarde v/d schuld verlagen, de interest rate verlagen, nieuwe leningvoorziening en andere vormen van herstructurering. Het hoofddoel van dit programma was de erkenning door internationale ondernemingen en kredietbanken dat bij het continueren van

75

Page 76: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

de volle terugbetaling, ze de kracht v/d economieën onderschatten en uiteindelijk minder terugbetaling krijgen dan ze dachten.

Argumenten voor de schuldenverlichting bij de armste landen door de Paris Club:- Variant van schulden overhang: schulden waren zo groot dat ze groei en ontwikkeling

tegenhielden, voornamelijk door het storen van private sector incentives maar ook door te storen in de mogelijkheid v/d overheid om te investeren in kritieke investeringen in gezondheid, educatie en infrastructuur.

- De kredietoverheden en instituties hadden niet zoveel van hun financiën moeten geven als loon aan de ’s werelds armste landen omdat ze hadden kunnen leren van ’t verleden dat groeistimulatie om leningen terug te betalen een enorme uitdaging is.

- Kredietmensen leenden geld uit aan dictators voor hun politieke steun, zelfs als deze dictators het geld verprutste.

De meeste landen hadden geen wanbetaling: als schuldbetalingen groeiden, leenden kredietmensen hun nieuw geld zodat ze de oude leningen konden betalen: defensive lending. Om in aanmerking te komen voor kwijtschelding/verlaging van schulden, moeten ze Poverty reduction strategy papers opstellen: waarin gedetailleerd hun plannen voor groei, ontwikkeling en armoedereductie in staan. Hierna bereiken ze het beslissingspunt waar wordt besloten of ze schulden kwijtschelding krijgen. Hierna moeten ze bewijzen dat het economische beleid wordt doorgevoerd waarna ze het ‘completion’ punt bereiken waarbij daadwerkelijk hun schuld wordt kwijtgescholden.

Korttermijn kapitaal stromen: een hoofdreden dat er zoveel kapitaal in staat was de landen te verlaten was vanwege korttermijn structuren: een groot deel van de leningen in de crisislanden zou binnen een paar weken of maanden terugbetaald worden: korttermijn leningen.

Als gevolg van de crisis trekken bedrijven zich terug, eisen banken geld op en begint er een hele rationele paniek bij kredietmensen. Het omgekeerde van het ontstaan van de hele crisis vindt dan plaats.

Rationele paniek bij kredietmensen: Maar zodra er een probleem is, verlenen kredietmensen meteen geen krediet meer en eisen ze terugbetaling. Economieën worden kwetsbaar bij plotselinge terugtrekking van internationaal kapitaal: er is niet genoeg geld meer om de buitenlandse leningen terug te betalen. Hierdoor zijn economieën kwetsbaar in crisissen. Tevens zullen de burgers ook hun geld omzetten in dollars i.p.v. de binnenlandse munteenheid > hogere druk op de wisselkoers. In internationale context zijn er 2 condities voor zo’n soort paniek:

- Hoog niveau van kort termijn buitenlandse liabilities in relatie met buitenlands bezit. (buitenlands bezit wordt omgezet naar buitenlandse liabilities: de in geld uitgedrukte waarde van alle bezittingen van een onderneming) Kredietmensen weten dat er niet genoeg buitenlands bezit is om alle kredietmensen terug te betalen.

- Kredietmensen beginnen te geloven dat andere kredietmensen terugbetaling gaan eisen waardoor totale paniek ontstaat. Aldus; niet de laatste in de rij te zijn.

-

Als een paniek is uitgebroken versterkt het zichzelf door:- Als buitenlandse kredietmensen terugbetaling vragen, dan is er dus steeds minder geld beschikbaar

in het land wat leidt tot een waardevermeerdering van het geld. Er volgt dan depreciatie van de wisselkoers en burgers proberen hun financieel bezit van lokaal naar buitenlandse munteenheid om te zetten > nog meer druk op de wisselkoers.

- De depreciaties doen kwaad aan de balans van banken corporaties die hebben geleend in buitenlandse munteenheid.

- Als wisselkoersen dalen in een land, gaan kredietmensen geloven dat hetzelfde gebeurd in omringende landen > trekken ook van andere opkomende markten hun fondsen terug.

4 basis opties om paniek te stoppen:- Overheden kunnen proberen de buitenlandse kredietmensen en burgers te stoppen met het

terugtrekken van fondsen en fondsen blijven geven- Overheden kunnen proberen het aanbod van buitenlandse handel te vergroten door te lenen van

officiële bronnen zoals de WB en het IMF.

76

Page 77: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

- Overheden kunnen proberen de plotselinge vraag naar terugbetaling door kredietmensen te stoppen door herstructurering van buitenlandse schulden zodat ze over langere tijd terugbetaald zullen worden.

- De overheid doet niets en laat de paniek voortduren totdat alle kredietmensen weg zijn, buitenlandse handelsreserves zijn uitgeput, schulden wanbetaald worden en de economie in diepe recessie is. Uiteindelijk zullen investeerders terugkomen om gebruik te maken van lage prijzen, de buitenlandse handelsmarkt zal zich langzaam gaan stabiliseren (met een enorme depreciatie v/d wisselkoers) en de economie zal heel langzaam zich gaan herstellen.

Moral hazard: het risico dat een contract of afspraak het gedrag van de geïnteresseerde partij zal veranderen. (in verkeerde zin)

Hoofdstuk 16 Landbouw

Understanding the nature of agriculture is fundamental to understanding development. Agriculture simply is an industry. Four characteristics of agriculture are: 1.) In a country at an early developing stage 60-70 percent or more of the total workforce are in agriculture, in developed economies this percentage is less than 10. 2.) Agricultural activities have existed for thousands of years. Because of this long history the rural economy often is described as tradition bound. 3.) In agriculture there is the crucial importance of land as a factor of production. Closely related to the central role of land is the influence of weather. 4.) Agriculture is the only sector that produces food.Agriculture’s role in economic development is central because most of the people in poor countries make their living from the land. Most developing countries must rely on their own agricultural sectors to produce the food consumed by their people. In developing countries 70 percent or more of the population is in agriculture, the rural sector is virtually the only source of increased labour power for the urban sector. The agricultural sector can also be a major source of capital for modern economic growth. The farming population of a developing country, in some cases at least, is an important market for the output of the modern urban sector. If a large rural market exists, industries can continue to grow after they have saturated urban demand for their product without turning to foreign markets until they are better able to compete.One important aspect of agriculture’s role in development is the degree to which a country wishes to achieve food self-sufficiency. This can take on several different meanings. The most common view is that food is a basic or strategic food, like military weapons. There is an issue of a dwindling world food surplus, and with that cannot be dealt so easily. The real issue is not whether the world is running out of surplus –it is- but whether yields on existing arable land can be raised fast enough to meet the needs of an increasing population with rising per capita incomes. Although there is some biological limit to the capacity of the earth to produce food, the real danger of a long-term food crisis arises from economic reasons, internal social and economic barriers to technical progress in agriculture. Closely related to the desire for food self-sufficiency is the view that a general nationwide shortage of food is the main cause of devastating famines. Famine is far more a problem of distribution than of food production. Market forces alone often are not adequate to the task of relieving a famine, governments and nongovernment organizations, therefore, must play a central role such as this, but sometimes governments fail to do so. Once the attention of the government, nongovernment organizations, and the international communities focuses on the problem, many mechanisms can be used to end starvation. The distribution problem must be dealt with first. Increasing agricultural production, whether to a self-sufficient level or not, also is desirable, but raising production contributes to al long-term solution.

Land tenure and land-tenure relations refer to the way people own land and how they rent it to others to use if they choose not to cultivate it themselves. The patterns of land-tenure are diverse. Some patterns are: large-scale modern farming or ranching, plantation agriculture, latifundios, family farms or independent peasant proprietors, tenancy, sharecropping, absentee landlords, communal farming, collectivized agriculture. The kind of land-tenure system existing in any given country or region has an important bearing on economic development for several reasons. First, prevailing land-tenure arrangements have a major influence on the welfare of the farm family. A second important impact of land-tenure system is on the prevailing degree of political stability. Land-tenure systems also have a major impact on agricultural productivity. An individual proprietor who has well-defined, exclusive, and secure rights to land knows that increased effort or skill that leads to a rise in output also improves income. This result does not necessarily follow if the land is owned by someone else and property rights for the farmer are not well defined and secure. If there is no incentive to invest in improvements or even to maintain existing

77

Page 78: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

irrigation and drainage systems, this is called an incentive problem. At farms with large numbers of hired labours, one way to solve this is piece-rate basis, which is to pay worker on the basis of the bushels of cotton or tea leaves they pick. In case of communal farming there is the problem of public good or free-rider. This is that people don’t have incentives because the benefits of individual improvement efforts accrue to everyone who uses the land, not mainly to the individual. At the end, all we can conclude that the question of the ideal type of rural land-tenure systems has not been completely resolved.

The reform of land-tenure systems can assume many different forms, starting with the least radical: reform of rent contracts, rent reduction, land to the tiller with compensation, land to the tiller without compensation. The main motive for undertaking land reform usually is political, not economic. There are two types of politics that lead to reform. In the first type of land reform to keep unrest from blowing up in a revolution, bills are passed to reduce the burden on the peasantry and give them a stake in continued stability. In the second type, land reform takes place after a revolution supported by the rural poor, and the main purpose is then to consolidate support for the revolution among the rural poor and eliminate the economic base of one of the classes, the landlord, most opposed to revolution. The impact of land reform on agricultural productivity depends on what kind of system is being reformed as well as the content of the reform measures. Land reform has the greatest impact on productivity where the previous system was one of small peasant farms. Land reform has a major impact on the distribution of income in rural areas only if land is taken from landlords without compensation or at least without anything close to compensation. The best-known successful land reforms commonly have involved little or no compensation for confiscated assets of landlords.

Given existing technology, traditional farmers get the most output they can from available inputs or they get a given level of output with the smallest possible use of inputs. The central characteristic of traditional technology is that it changes very slowly over time; traditional agricultural techniques have evolved slowly over time. Change in traditional agriculture involved much more than responses to fluctuations in relative prices. Long before the advent of modern science and its application to farming, fundamental advances in all aspects of agricultural technology took place. One of the most fundamental changes was the conversion of society from groups of hunters and gathers of wild plants to groups of settled farmers, which used the slash-and-burn agriculture (trees are slashed and fire is used to clear the land). This kind of agriculture often is referred to as a form of shifting cultivation or forest-fallow cultivation. This system requires a large amount of land to support a small number of people. The elimination of fallow did not occur automatically or easily. But once fallow was eliminated, increases in agricultural production could be obtained either by increasing yields on annually cropped land or expanding onto previously uncultivated land. Traditional agriculture was capable of achieving high levels of productivity per unit of land. Traditional agriculture can be modernized in two ways. The first is technological: specific inputs and techniques can be combined to produce higher agricultural production. The second approach to modernization concerns the mobilization of agricultural inputs and techniques in developing countries. The difference between the two strategies involves basically different technologies. These different technologies often are called the mechanical package and the biological package. In the mechanical package, tractors, combines, and other forms of machinery are used primarily to substitutes for labour that has left the farm for the cities. In the biological package, yields are raised through the use of improved plant varieties such as hybrid corn or the new varieties of rice. Because of the dramatic effect on yields of some of these new varieties, the phenomenon often is referred to as the Green Revolution. The basic production functions that describe these two packages are fundamentally different (figure 16.4 and figure 16.5).

Although the technology of increasing agricultural output is well understood, the ways in which the relevant inputs can be mobilized are both complex and much less well understood. Rural Public Works Projects: Mobilization of labour to create rural capital, which means roads, irrigation systems, and other parts of the rural infrastructure. The complexity of successfully sharing the benefits is such that rural public works, though possible, are not the universal solution to the problem of rural development that some once thought them to be. Rural banking and Micro Credit: Farmers like all other producers need capital and most farmers cannot acquire all the capital they need from their personal savings. A farmer usually has only two sources of credit: members of the family and the local moneylender. The main reasons why urban commercial banks do not move in and take over from the moneylenders is because they lack of the knowledge and skills necessary to operate efficiently in rural areas. Potential substitutes are (1) Grameen Bank model, (2) a model based on the BRI and also (3) the frequently not very successful approach to create rural credit cooperatives. Extension Services: These institutions provide the key link between the research laboratories or experimental farms and the rural population that ultimately must adopt what the laboratories develop. The key to the effectiveness of the extension worker is contact and trust, which at the same time are the heart of the failure of extension services in many developing countries. Some extension workers are government clerks living in town and just as averse to getting their hands dirty as their colleagues in the tax collection bureau of the post office. At

78

Page 79: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

the other end of the spectrum are extension workers who are well trained and live in the villages and work closely with the farmers when new techniques are being introduced. To a large degree, farmers learn from their neighbours. The Development of Rural Markets: In rural areas of developing countries, the existence of an effectively operating market cannot be taking for granted. The key to an increasing role for the market is specialization, and specialization depends on economics of scale, low-cost transport, and acceptable risk. Governments can take measures to reduce transportation costs and risks and thereby develop more efficient markets. But governments also can, and often do, take measures that inhibit the development of rural marketing. The real cause is the high cost of transportation and a generally rudimentary system of distribution and marketing.

Most governments in both industrialized and developing countries intervene in agricultural markets to set prices for both the rural producer and the urban consumer. Prices have a profound impact on agricultural production because most farmers, even in very poor countries, are interested in raising their income. If the price of cotton rises relative to, say, corn, farmers will grow more cotton even in very traditional societies. The most important price relationship from the standpoint of agricultural production is that between farm output and purchased inputs, notably chemical fertilizer. As studies of rice production in Asia have shown, a clear relationship lies between the rice yield per acre in a country and the rice-fertilizer price ratio.

One of the most persistent problems facing planners and politicians in the developing world is the conflict between urban consumers and rural producers over appropriate agricultural prices. Even governments indifferent to the welfare of their poorer urban residents cannot ignore the political impact of major increases in food prices. As developing country representatives regularly point out, why should they be expected to liberalize their import trade when the richest countries in the world are restricting trade in the very products where the developing countries have comparative advantage. Where both urban and rural residents have considerable political influence, governments sometimes have tried to maintain both low urban food prices and high farm purchase prices. One common way to subsidize grain marketing is for the government to absorb the often substantial costs of moving grain from the farm to the urban retail market. If the subsidy goes to farmers, the result can be either a rise in grain storage or exports. If the subsidy goes to urban consumers, on the other hand, the excess demand leads to a rise in imports. Another way of subsidizing urban consumers or rural consumers, however, has a less obvious effect on government budget but a profound effect on the economy, the use of an overvalued exchange rate. Although this method of subsidizing the urban consumers does not show up as an expenditure item in the government budget or a loss for the grain marketing board, it has a large negative impact on domestic agricultural production. An undervalued rate, of course, has a positive impact on farm output.Agricultural price policies have a profound effect on both agricultural production and the standard of living, and even the basic health, of the poorer segments of a country’s people. If these people are in a position of influence, the political barriers to effective price policy can be formidable. ‘

Hoofdstuk 17 Primaire export

Export karakteristieken ontwikkelingslanden: ze exporteren producten gebaseerd op hun eigen opbrengsten van de basisfactoren van productie. Ontwikkelingslanden importeren producten die in een lijn liggen met schaarse factoren van productie in hun eigen land zoals hoog opgeleide arbeiders. Ze zijn afhankelijk van slechts een paar commodities voor export verdiensten. Grote landen neigen minder te exporteren van hun totale productie dan kleinere landen omdat er een grotere binnenlandse markt is waar ze hun goederen kunnen verkopen. Tevens is ’t zo dat als inkomen per capita groeit, de gemiddelde exportbijdrage aan GDP lijkt te stijgen.Theorie van comparatief voordeel:

- Elk land kan z’n welzijn verhogen door handel omdat de wereldmarkt een mogelijkheid voorziet om goederen te kopen met relatief lage prijzen

- Hoe kleiner het land, hoe groter de potentie om winst van handel- Een land verkrijgt de meeste winst door commodities te exporteren die worden geproduceerd door

intensief gebruik van factoren van productie, goederen waarbij de productie relatief schaarse factoren van productie heeft.

Hoofdpunt: beiden landen kunnen winst hebben van handel wanneer de relatieve prijzen van commodities in elk land verschillen als handel er niet is. Is er handel, dan verplaatsen de prijzen van deze goederen tot ze hetzelfde

79

Page 80: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

zijn in beide landen: de wereldprijs. Dat kleine landen meer profiteren van handel komt doordat de relatieve prijzen meer verschuiven en daarom de winsten van handel groter zijn.(zie figuur 17-1):Is er wel handel, dan wordt op punt B geproduceerd met veel meer export dan import > de consumptielijn verschuift naar boven omdat meer computers geconsumeerd kunnen worden door de handel. Hoewel elk land voordeel van handel in het totaal kan krijgen betekent dit niet dat elk individu binnen elk land voordeel heeft. Primaire export als een motor voor groei:

- Factoren van productie worden efficiënter, nuttiger. Zo kan land dat eerst niet gebruikt werd, nu gebruik worden voor productie voor de export. (zie figuur 17-1): van punt D kan naar punt B gegaan worden door de handel.Vent for surplus: een land heeft de capaciteit om meer te produceren dan het kan verkopen op de binnenlandse markt waarbij handel dus een oplossing biedt

- Uitgebreide factor kapitaal: om de totale factoropbrengsten te intensifieerden en efficiënter te gebruiken, expansie van primaire productexport kan leiden tot de accumulatie van toegevoegde factoren van productie, vooral arbeid en kapitaal.

- Linkage effect: de mogelijke stimulerende productie in andere gerelateerde sectoren = meer breed gebaseerde economische groei. Backward linkage: de groei van 1 industrie (textiel) stimuleert de binnenlandse productie van een upstream input (katoen) dus binnen een productieketen.

Forward linkage: stimulatie van industrie verderop in de productieketen als de productiekosten van deze industrie lager zijn dan import.

Consumption linkages: ontwikkelen indirect als hoger inkomen verdiend van primaire exportproducten leidt tot vraag voor een breed spectrum van consumptie goederen. Bv: als door grotere export, de beroepsbevolking hogere lonen krijgt en toegenomen vraagt focust op massageproduceerde goederen.

Human capital linkages: primaire export stimuleert menselijk kapitaal door het ontwikkelen van lokale ondernemers en slimme arbeiders.

Fiscal linkage: er wordt belasting geheven over primaire exportproducten, de overheid gebruikt de opbrengsten om ontwikkeling in andere sectoren te financieren.

Landen met substantiële primaire exportproducten hebben veel langzamer gegroeid dan landen met geen bronnen.

Obstakels voor primaire exportgeleide groei:- Engels Law: als het inkomen van voedselimporteurs groei, de proportie van hun inkomen

gespendeerd aan voedsel daalt omdat vraag voor voedsel minder snel groeit dan inkomen. - Technologische veranderingen werken tegen consumptie van rauwe materialen op 2 manieren;

minder rauw materiaal is nodig in het productieproces omdat nieuwe technologieën en verbeterde machines firma’s helpen afval te reduceren en nieuwe technologieën zorgen voor substitutie van rauwe materialen naar synthetisch materiaal.Maar aan de andere kant helpen nieuwe technologieën ook voor toename van vraag naar rauwe materialen; uitvinding van trainrails > meer vraag naar ijzer en staal.Met langzamere groei in industriële landen, de impact van Engels Law en materiaalsparende innovaties lijkt het dus onrealistisch dat hoge inkomenslanden genoeg zullen importeren van rauwe materialen om een snelle ontwikkeling van primaire exportproducten te stimuleren

- Dalende handelstermen: de prijzen van gefabriceerde producten stijgen wat dus betekend dat arme landen (die gefabriceerde producten importeert en primaire producten exporteert) meer primaire producten moet exporteren. Export pessimisme: met daling in relatieve prijzen, zwakke groei in vraag voor primaire producten in hoge inkomenslanden lijkt het erop dat landen met primaire exportproducten zullen achterliggen in het ontwikkelingsproces. Netto ruilmiddel T n is een ratio tussen de gemiddelde prijs van de export van een land (Pe) tot de gemiddelde prijs van zijn import Pm

Tn: Netto ruilmiddel. Inkomen termen van handel: T i meet koopkracht van export door een index van exportopbrengsten te vergelijken met een index van import prijzen: T i = Pe Q e / Pm = T nQeHet basisidee is dat als exportopbrengsten sneller stijgen dan import prijzen, het exporterend land de capaciteit heeft meer goederen te importeren en uiteindelijk beter af is.

80

Page 81: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Enkele factorale termen van handel: Ze: stijging in productiviteit. T S meet factor inkomen relatief tot factor inputs en import prijzen. T S = (Pe / Pm)Ze = T n Ze

- Ineffectieve linkages- Rent seeking en corruptie: grote en relatief snelverdiende profijten kunnen gemaakt worden weinig

die controle verkrijgen over natuurlijk bronnen. Zo kan een boom van bronnen leiden tot inefficiëntie.

- De ‘Dutch disease’: booming praire export kan falen in het stimuleren van ontwikkeling doordat veel kapitaalinstromen, ontdekking van nieuwe hulpbronnen, etc. leidt inflatie, dalende export van fabrieksproducten, lagere inkomensgroei en groeiende werkeloosheid: Hoe export booms de reële wisselkoers beïnvloeden:

Depreciatie: de wisselkoers stijgt > meer rupees voor dezelfde dollar oftewel minder dollars voor dezelfde rupees! > nadelig voor exporteurs want die hebben hogere productiekosten maar krijgen er nog steeds 1 dollar voor terug.> voordelig voor importeurs want die hoeven dan minder dollars te betalen voor hetzelfde product, in het binnenland is een product duurder geworden> export daalt, import stijgt. Appreciatie: de wisselkoers daalt > minder rupees voor dezelfde dollar oftewel meer dollars voor dezelfde rupees!> voordelig voor exporteurs want die hebben lagere productiekosten maar krijgen er nog steeds 1 dollar voor terug.> nadelig voor importeurs want die moeten dan meer dollars te betalen voor hetzelfde product, in het binnenland is een product goedkoper geworden> export stijgt, import daalt.

Bij export booms is er depreciatie, de prijs stijgt van verhandelbare goederen en de wisselkoers stijgt wat dus nadelig is voor de export!Reële wisselkoers:RER = (E0 x PT ) / PN

Waarbij E0 de officiële (nominale) wisselkoers is, PT een index is voor de prijzen van verhandelbare goederen, uitgedrukt in buitenlandse munteenheid en PN een index van binnenlandse prijs van niet-verhandelbare goederen. Doordat E0 x PT plaatsvindt, veranderd dit in de binnenlandse munteenheid! Dus uiteindelijk is de RER een binnenlandse munteenheid index van handelsprijzen! (dus eigenlijk > PN

verhandelbare goederen / PNniet-verhandelbare goederen)

Een toename van RER betekend dus een toename van de prijs van verhandelbare goederen in de binnenlandse markt door waardevermindering van het geld, een depreciatie. Dus een toename van RER is een reële depreciatie.Een afname van RER is een reële appreciatie

Een boom in export kan leiden tot een scherpe appreciatie v/d RER (omgekeerde van Dutch Disease) op 2 manieren:

1. Meer exportopbrengsten > meer buitenlandse munteenheid > de waarde van de buitenlandse munteenheid daalt > de prijs van de buitenlandse producten stijgt > wisselkoers daalt (E0) > afname RER > appreciatie RER

2. Meer exportopbrengsten > hoger inkomen > meer vraag > hogere import > geld gaat naar het buitenland > minder geld binnenland > prijzen stijgen van niet-verhandelbare goederen: PN stijgt!

Hoe de gedaalde reële wisselkoers dan andere industrieën beïnvloedt:De binnenlandse prijzen stijgen (inflatie van PN) > PN is dan groter dan PT wat betekend dat de inputkosten (dat gefinancieert wordt door de niet-verhandelbare goederen) groter zijn de opbrengst op de wereldmarkt > exporteurs worden benadeeld > minder export > ook andere industrieën boksen tegen deze verhoogde prijzen van niet-verhandelbare producten > ze kunnen hun prijs niet verhogen want ze zijn op de wereldmarkt > competitie leidt ertoe dat ze dus wel hogere inputkosten moeten betalen maar geen hogere prijs kunnen vragen en dat

81

Page 82: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

ze dus minder opbrengst hebben: profit squeeze > dus de boom in primaire export en niet-verhandelbare goederen leidt tot een depressie in andere handelsindustrieën.

Hoofdstuk 18 Industrie>concept ontwikkeling en industrialisatie vaak behandeld als gelijktijdig. Sinds +/- industriële revolutie is dan ook dominant criterium ontwikkeling de stijging/capita inkomen door grotendeels industrie.

industrie as a leading sector-hoger aandeel GDP industrie geassocieerd met hogere inkomen/persoon. Maar tussen 10.000 $ en 20.000 $ daalt weer. (zie fig. 18.1). Geavanceerde economieën maken dan de transitie naar diensteneconomie.-Staten grotere markt sneller in staat wider range industrie op te bouwen. Zo kunnen ze profiteren van scale economies. dus verwachting: grote landen sneller industrieën dan kleine.-in kleine landen stijgt inkomen wel sneller.-natuurlijk grote verschillen in door o.a.: verschillende ‘endowments’, talenten. Strategie. Locatie en historische oorzaken>cross-country patronen laten zien waarde toevoegen manufacturing sneller zou moeten groeien dan GDP in typisch ontwikkelingsland.linkages-als industrie meer tot eco ontw. zou moeten leiden zouden er meer backward linkages moeten zijn. Houdt in dat meer geïnvesteerd wordt in voorgaande stages productie. forward linkages: ontw. indus leidt tot investeringen volgende stage industrie.Index voor. Hoge index geeft aan dat expansie industrie productie andere sectoren economie al stimuleren.-Bij industrialisatie wel van belang de industrie aan te passen aan de mogelijkheden van het land en klein, simpel te beginnen met bijv. kledingindustrie.-forward linkage als geproduceert worden onder wereldprijs.

Lbj=∑ aij > The direct backward linkage for any industry j. a ij is het Leontief (input-output coefficient)

Ltj=∑ rij > Total backward linkages. Niet alleen de directe maar ook indirecte links met de j industrie.

Lfi=∑ X ij /Z i > direct forward linkages met Lfi de forward linkageindex voor de j-industrie. X ij de ouput van de i-industrie dat gekocht wordt aan de j-industrie, Ziis de productie van product i voor zowel intermediair als eindgebruik.

urbanisatie-sinds industriële revolutie lopen urbanisatie en industrialisatie synchroon. Wat zorgt voor die processen?: externe economies >kostenefficiëntie, infrastructuur, economieën van agglomeratie, voorkeur hoge piefen voor de stad.-urbanisatie heeft wel zijn kosten: vies, krottenwijken. Maar omdat elke nieuwe migrant algemene levensomstandigheden stad verslechterd vele pogingen migratie te stoppen. Kan het beste gedaan worden door rurale ontwikkeling. -decentralisatie industrie: Komt met kosten en voordelen. Of die tegenover elkaar wegstreepbaar zijn hangt van situatie af.

investment choices in industry-gevarieerdheid productietechnieken belangrijkchoice of technique-in veel gevallen scheelt nieuwe apparatuur energie en materiële input en lagere productiekosten.-in veel ontw. landen zou het efficiënt zijn voor output en employment meer labour-intensieve industrieën te hebben, maar veel zijn kapitaalintensief.-verklaring vele verschillende technologieën: bedrijven kunnen zo verschillende factor prices hebben EN er kan een bias tegenover moderne prut bestaan zonder naar profability en andere ec. aspecten te kijken. Staatseigendom bedrijven produceren vaak op deze onefficiënte manier. economies of scale>cruciaal in beslissingen over alternatieve economieën.-economies of scale: grote bedrijven kunnen meer kostenefficiënt produceren.-long-run average cost: potentiële unit kosten van output wanneer plant size variabel is.

82

Page 83: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

-Minimum efficient scale (MES): ‘plant’ groot genoeg zodat niet meer geprofiteerd van nog groter kan worden. MES alleen van belang als we relatief met andere landen kennen.>MAAR grootte maar 1 aspect van efficiëntie. Eerder genoemde aspecten net zo van belang.-virtuous circle-economische integratie ontwikkelingslanden zal groei ook kunnen helpen.small-scale industry-in vele industrieën kunnen kleine en middelgrote industrieën gewoon competitief met grote zijn, zeker in ontwikkelingslanden. Vaak zelfs gesteld ontwikkelingslanden kleine schaal industrie zou moeten aanmoedigen (zoals Gandhi deed). Kleine schaal creëert meer werk, brengt economie naar rurale gebieden en moedigt ondernemingstalent aan.-als land ontwikkelt wel standaard trend tot grotere industrieën. -kleine schaal industrieën. die blijven bestaan in meer ontwikkelde landen vaak even kapitaalintensief en bezitten hoge mate specialisatie. -subsidie bedrijven miss goed voor gelijkheid, maar minder voor efficiëntie. -grote schaal zelfvoorzienend, kleine hangend aan economies van agglomeratie.-kleine schaal bedrijven kunnen uitgroeien tot grotere. -Overheden zouden sowieso discriminerend beleid tegen kleine schaal weghalen om ze te helpen. industry and development goals-industrialisatie niet panacea voor onderontwikkeling. , meer productiviteit wel goede oplossing, mogelijkheden creëren voor efficiënte import substitutie. -industrie alleen niet in staat voldoende banen te creëren voor groeiende werkkracht. Daarom rurale ontw. ook van belang. Ook voor voedselvoorziening. -Discussie vaak over autarkie en zelfvoorzienigheid -Altijd kosten industrialisatie meten in termen van andere doelen die gehaald moeten worden.

Hoofdstuk 19 Handel en ontwikkeling

List of important Concepts

Chapter 1 (and others)Purchasing Power Parity: Koopkracht methode. De prijzen in verschillende landen gelijk stellen, maar door de wisselkoers krijg je voor het één meer waarde voor je geld (Voro hetzelfde geld brengt de taxi je niet overal even ver)

83

Page 84: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Economic growth versus Economic Development: Groei: stijging reeele nationale inkoemen per hoofd bevolking (capita). Ontwikkeling: verbetering van levensomstandigheden. Economische groei is wel belangrijk in ontwikkeling maar het is niet allesWashington consensus: Richtlijnen, bedoelt om de ontwikkeling in de door-crisis-geknakte ontwikkelingslanden te helpen. Tien richtlijnen: http://nl.wikipedia.org/wiki/Washington_Consensus

Chapter 2 (and others)Measures:GNP, GNI: GDP: bbp, bruto-binnenlandseproduct. Meet alles in Nederland. Dus WEL van buitenlanders in Nederland. Maar NIET van Nederlanders in het buitenland.Real GDP: Door inflatie gecorrigeerdNEW: Net Economic Welfare. Meet ook milieuvervuiling, criminaliteit etc. etc.Advantages of backwardness: Wanneer een land relatief armer is, kan het sneller groeien (Gerschenkron), omdat ze bestaande technology kunen overnemen. (Echter, groot deel van de ontwikkelende wereld bleef achter.Human development index: meet gezonheid, kennis en levensstandaard (Kritiek: ze wegen niet perse even zwaar)Millennium Development Goals: Doelstellingen. Het boek was hier nogal pessimistisch over, terwijl dat inmiddels wel mee valt.

Chapter 3 (and others)Factor Accumulation: Manier voor economische groei: vergroten van kapitaal en/of arbeiders.Productivity Growth: Manier voor economische groei: Vergroten van output door effecientie of technologie.Total Factor Productivity: Meet de contributie van effecientie, technologie e.a. op productiviteit. gY = a + wLgL + wKgK (a is de onbekende, is de TFP, vangt tevens alle ruis op. Hij is groot voor ontwikkelde landen)Diminishing returns: 1 extra K levert in verhouding minder extra op. Afnemende meeropbrengsten. Engel’s Law: Wanneer het inkomen stijgt, daalt het percentage wat aan eten wordt uitgegeven. Landbouw groeit niet zo hard, omdat mensen op een gegeven moment verzadigt zijn.

Chapter 4 (and others)Growth modelsBasis: Y = KL ΔY = ΔK * ΔL = (sY0-(dk)) * nL met I = S = sYProductiviteit wordt niet gemeten

Harrod-Domar: Toevoeging: ICOR = COR = (Icremental) Capital Out Ratop = v (constant)v = K\Y g = s/v – d ΔY = s\(K/Y) – dkKritiekL investeren kunnen in dit model niet mislukken, ratio’s staan vast, dit model is waardeloos op langer termijn. Er kan geen substitutie plaats vinden tussen K en L en er wordt geen rekening gehouden met technologie.

84

Page 85: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Solow: (neoklassieke model) Economie gaat naar steady state.

Technologische aanpassing in Solow:

Teta staat voor technologische vooruitgang (op meerdere vlakken). Deze verklaart waarom economie in rijke landen kan blijven stijgen zonder dat K en L veranderen (verklaart verschil tussen rijke en arme landen)

Endogenous)Two-sector models (labor-surplus, neoclassical)Steady-stateElasticity: meet de ‘responsiveness’ waarmee de ene variabele verandert, wanneer een andere variabele veranderd (hoe de ene variabele opd e andere reageerd)

Chapter 5 (and others)External economies: voordelen van een project die anderen hebben, die niet aan dit project hebben mee gewerkt.Market/export pessimism: daling van prijzen en vraag van goederen waardoor (ontwikkelings)landen langzaam of niet zullen groeienImport substitution: ingrijpen om locale producenten te beschermenStructural adjustment: Gebeurd wanneer een economie weer stabiel is en worden vaak als voorwaarden gesteld wanneer een land geld wilt lenen. Voorbeelden zijn: Prijs aanpassingen,

85

Page 86: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Competitie (wel gevaar voor kleine bedrijven), Privatisering, creëren van markt-supportende institutiesRent seeking: manier om economische rente te verkijgen door de politieke en sociale omgeving te manipuleren (ipv nieuwe rijkdom te creeeren). Dit doen ze om aandacht af te leiden van de waarlijke ontwikkeling.

Chapter 6 (and others)Lorentzcurve: Verband cummilatieve inkomen van bevolking. Een manier om ongelijkheid te meten.Gini coefficient: Getal tussen 0 en 1. (0 = perfecte gelijkheid)

lijn is een 45 graden lijn.Kuznets Curve: theorie dat de ongelijkheid groeit tijdens de industrilisatie van een land, door de transitie van landbouw naar industrie. Na verloop van tijd stabiliseert zich dit.Headcount Index: ratio mensen onder de poverty line (vaan mensen die leven van minder dan 1 of 2 dollar per dag)Absolute poverty: armoede op basis van armoede. Maar: armoede is multidimensioneelPoverty Gap: Hoever mensen on de poverty lijn zittenImmiserizing growth: Wanneer arme mensen een daling zien van hun inkomen, terwijl de totale economie van hun land stijgtPro-poor growth: niet zo’n duidelijke term, die de situatie beschrijft waar groei in inkomen sneller zou moeten groeien onder de lag inkomens, dan onder de middeninkomens. Hypothetische benadering.

Chapter 7 (and others)Bosurup versus Malthus: Boserup: Ze is anti-malthusiaans. Ze vindt dat landbouwmethodes afhangen van de grootte van de bevolking en niet andersom. In tijden van bevolkingsdruk, zullen mensen manieren vinden om hun productie aan te passen. Malthusiaanse spanningen zouden juist de technologische ontwikkeling kunnen aanwakkeren. numbers, with more mouths to feed, people put more labour and more intense effort into feeding themselves, and find ways to get more food production out of the land. They cultivate the land more intensively, they add extra manure, extra fertiliser, extra water and improve their crops. They invent their way out of the Malthusian crisis. Indeed, the Malthusian trap may even drive the development of technology. (door Anne Schuurmans)

Chapter 8 (and others)Internal rate of return: r in: (Bt – Ct)/(1 + r)t = 0Net present value: Present value: PVb = Bt / (1 + i)t en PVc = Ct / (1 + i)t

Chapter 9 (and others)Life expectancy: is gebasseerd van data over mortality. Dit verschilt per demografische subgroep. Mensen worden vaak ouder dan deze expectancy omdat ze de kritieke eerste 5 jaar al hebben overleefd. Technologische ontwikkeling en nieuwe ziektes beinvloeden deze ook.Life expectancy = Health + Mortality + Morbidity

86

Page 87: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Demographic transition: Daling in het aantal sterfte gevallen en in het aantal geboortes

Chapter 10 (and others)Capital fundamentalism: Daar gelooft niemand meer in, tegenwoordig (al blijft kapitaal accumilatie een rol spelen in ontwikkelingstheorien)Resource gap: De hoeveelheid buitenlandse savings (= investeringen – binnenlandse savings)Income hypothesesKeynes absolute income: sparen direct afhankelijk van ‘overrig inkomen’. C = C+ + (1-s)Yd

relative income: Gewend aan bepaald consumptive niveau. Inkomen onhoog, dan eerst sparingen omhoog, dan cuitgaven. C1 = (C++bCh) + (1-s)Yd

permanent income: inkomen bestaat uit permanent inkomen en tijdelijk inkomen. Van tijdelijke inkomen wordt relatief meer gespaard. S = -C+ + spYp + stYt lifecycle model): Laag spaarratio bij oude en jongeren. Hoog spaarratio tijdens de middenjaren. Ricardian equivalence: Verhoging in publieke sparen leidt tot een daling in het private sparen

Chapter 11 (and others)Shadow prices: Shadow prices (ook wel economic opportunity costs) is het totaal aan opportunity costs (Dit zijn de voordelen die de goederen en diensten die gebruikt worden in de investering, kunnen opleveren in andere projecten (de alternatieve kosten)) voor de hele economie.Discounting: discount rate: Het verminderen van de waarde van de toekomstige inkomsten. Wat vind je belangrijker: 100 dollar nu, of 100 dollar over 10 jaar?Foreign Direct Investment: lange termijn investering waarin een buitenlandse entity een groot

87

Page 88: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

aandeel (en controle)aanneemt. (vaak meer dan 10%) Economieen van landen raken vervlochten. Ze worden vooral in de middeninkomen landen gedaan. Specialization:

Chapter 12 (and others)Capital mobility: Kapitaal is zeer mobile over international grenzenRamsey rule: Ook wel de inverse elasticity rule. Effeciente belastingheffing houdt in date r verschillende tax rates op verschillende goederen moeten komen, met lage tax rates op elastische goederen en hoge op inelastische goederen.

Chapter 13 (and others)Financial systems: is de variatie van samenhangende financiële instituties (formeel en informeel)Inflation (chronic, acute, hyper): is een langdurige stijging van de totale prijslevel. In mildere vorm is dit tolerabel, maar hyperinflation kan vernietigend zijn. Sommige dachten dat gematigde inflatie de groei kon stimuleren. Anderen dachten dat ontwikkeling samenging met een wisselwerking tussen inflatie en werkeloosheidInflation Episodeschronic inflation: (prijsstijging tussen 25-50% per jaar, voor minstens 3 jaar), gebeurde veel in ontwikkelingslanden.Acute inflation (prijsstijging van 50% per jaar, voor minstens 3 jaar), was veelvoorkomend in postwarperioden. Het ene land kan hier beter tegen dan het andere.Runaway (hyper)inflation (Stijging >200%) had wel altijd vernietigende effecten. (overzich landen p.481)Drie oorzaken voor het ontstaan van inflatie: (1)budget tekorten werden gefinancieerd door te lenen van de centrale bank. (2) Grote toename van kredieten naar de private sector. (3)Politieke tweedracht of burgeroorlogen (Ex-SU-landen). Olie(stijgingen) heeft ook invloed op inflatie. Vaak worden budgettekorten gefinancierd door te lenen i.p.v schulden terug te dringen.Nominal interest rate versus real interest rate: Nominal interest rate: de afgesproken verhouding tussen lener en leningsverstrekker op de tijd van het maken van de lening. Banken e.a. hebben vaak een maximum.Real interest rate: de nominale interest rate, aangepast aan de inflatie.

De relatie tussen deze 2 is r = (1 + i)/(1+P) – 1 Bij lage inflatie (onder 10 %) geldt: r = i – p rn = (1 + i(1 – t))/(1 + p)) – 1 = (i (1 – t) – p) / (1+p)

Financial deepening: om groei te promoten in het financiële systeem, de groei van financiële assets, die net een stap sneller gaat dan de groei van inkomen. (positieve reëel rente is belangrijk)shallow finance: de verhouding tussen liquid assets tot GDP groeit amper en daalt. De omvang van het financiële systeem krimptFixed versus floating exchange rates: Fixed-exchange-rate: een kand probeert om zn munteenheid in een bepaalde relatie te houden met de waarde van een ander (bv de dollar) Dan is de munt pegged to the dollar.Freely Floating rates: dan laten de autoriteiten de waarde van de munteenheid bepalen door marktkrachten.

Chapter 14 (and others)Aid: veel visies (van ‘een process waar de armen in rijke landen, geven aan de rijken in arme landen’ tot ‘een belangrijk ingredient om armoede te bestrijden en groei te stimuleren’

88

Page 89: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Foreign Aid: Financiele stroom, technische assistentie en producten, die door de bewoner van het ene land, gegeven worden aan de bewoner van het andere land.Marshall plan: Een Post-WWII plan, voor Europese reconstructive. Deze wordt nu gezien als één van de meest hooggeachte hulp=programma’s ever. (Early 1947, Everett Dirksen)Concessional assistance: De giften en subsidies die bedoeld zijn om economische groeie te stimuleren, (niet commercieel gestuurd)Multilateral aid: Pooled de verschillende bronnen van donoren samen.Green revolution: Een door hulp-gefinancieerd onderzoek in de jaren 60 en 70, over nieuwe variaties van zaden, mest en pesticides om de agricultuur in Azië te transformeren. Absorptive capacity: Kan ervoor zorgen dat hulp een kleinere impact op groei heeft, terwijl het wel goed gebruikt word.Fungibility: Wanneer niet alle hulp word de bedoelt manier wordt gebruikt. (maar deels wordt geconsumeerd) Principal agent (problem): Bazen van projecten kunnen niet alles alleen doen, daar schakelen ze principle agents voor in.

wikipediaPublic good Publieke goederen. Public goods Problem = free rider problemIncentive: Stimulans. Het is belangrijk om landen te stimuleren om de hulp goed te gebruiken, en niet te veel het land dat de hulp ontvangt, te domineren.

Chapter 15 (and others)Insolvency: gebrek aan netwaarde om schulden te betalen uit toekomstig inkomenIlliquidity: gebrek om schulden gelijk terug te betalen, terwijl het dit wel op langer termijn zou kunnenDebt overhang: Wanneer het goedkoper is (voor beide partijen) om een deel van de schuld weg te schelden, omdat de schuld de groei zo beperkt, dat toekomstige betalingen in gevaar komen.Baker plan: nieuwe financiën toezeggen, in ruil voor grote hervormingen in de economie. Dit heeft als doel de economie te stabiliseren, zodat het land kan groeien en de schulden kan afbetalen.Brady plan: Banken gaan overleggen met de regeringen van de schuldenlanden om te onderhandelen over de schuldenaanpak aan de hand van herstructureringen (bv nieuwe leningen of de interest rate verlagen)Poverty reduction strategy papers: In de HIPC moeten landen deze maken om schulden verlaging te krijgen, hierin beschrijven ze hun plannen voor groei, ontwikkeling en armoedevermindering. Moral hazard: Het risico dat partijen hun gedrag veranderen nadat de afpraken of contracten zijn gesloten, en ze dus geen gevaar meer lopen.

Chapter 16 (and others)Free-rider: Gevaar bij gemeenschappelijk land: iedereen wil mee profieteren maar niemand wil er wat voor doen.Land-tenure relations: De manier waarop mensen land bezitten en hoe ze het aan anderen verhuren, wanneer ze het niet zelf willen bewerken (alles wat te maken heeft met de relatie tussen mens en land)

89

Page 90: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Mechanical package: Tractoren, en anderen vormen van machinerie, die worden gebruikt als substituut voor arbeid (die het platteland heeft verlaten voor de stad.biological package: Hierin wordt de oogst verhoogd, door gebruik van verbeterde plantenvariatie (bv hybride mais). (Groene revolutie, maar de variaties werken alleen onder bepaalde voorwaarden=>RSO vorig jaar)Incentive: Landrechten kunnen een stimulans tot investeren zijn. (bij communaal land krijg je dat free-rider probleem). De manier waarop land verdeeld is en door wie het bewerkt wordt heeft invloed op de manier hoe mensen werken. (je werkt minder hard als je niks van de opbrengesten ziet)

Chapter 17 & 18(and others)Comparative advantage: wanneer een land een product relatief goedkoper kan produceren, dan handelsparners (zelfs wanneer één speler alles voordeliger kan produceren dan de andere speler)Primary export led growth: Groei door middel van rauwe producten?Linkagesforward: Primary goederen goedkoper maken, voor input in andere industrieën.backward: Wanneer groei van de ene industrie (bv textile), de groei van een binnenlandse industrie, die als input voor de eerste industrie dient (katoen)consumption: Wanneer hoge inkomens (verdient aan primaire productexport), leidt tot een verhoging van de vraag naar verschillende consumptie goederen.Infrastructier: Bv betere wegen leiden tot lagere kosten en openen nieuwe mogelijkheden voor andere industrieënHuman capital: Door ontwikkeling in van lokale ondernemingen en geschoolde arbeiders, gestimuleerd door primaire exportEn als laatste Fiscal linkages: Overheid kan grote delen van economische rente vangen end e winst gebruiken om financiele ontwikkeling in andere sectoren te stimuleren (bv health)Terms of trade (net barter: Tn = Average export price / Average import price = Px /Pm income : Income terms of trade = Income effect of price changes = Ti = Export prices*Exports/Import prices = PxQx /Pm single factor : Ts = factor income relatice to factor input and import proces (Px /Pm)Zx RER = (nominal exchange rate*index of tradables (=world prices))/index of domestic non tradables Dutch disease: http://nl.wikipedia.org/wiki/Hollandse_ziekte_(economie)

Chapter 19 (and others)Economies of scale: hoe groter de fabriek, hoe productieverOutward orientations: het produceren voor de globale markt. (bedoeld om producenten in staat te stellen om te concureren).Import substitution: Strategy voor industrilalisatie (gebruikt door bijna elk land), met als doel de industrie binnen een land te doen groeien, zonder concurrentie van andere landen.Quota: hoeveelheidslimieten, van importTarrification: Stellen van tarrieven: import belasting aan de grens

90

Page 91: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Vragen over totaalsamenvatting

Hoofdstuk 1

Tot welke 5 grote veranderingen heeft economische groei geleid? En wat houden deze in? Wat is economische globalisatie? Wat is economische groei? Wat is economische ontwikkeling? En welke 4 indicatoren van ontwikkeling zijn er? Wat is moderne economische groei? Wat houdt de koopkrachtpariteit methode in? Welke grote verschillen zijn er tussen nu en vroeger? Wat houdt de Washington Consensus in? Welke 4 kwalificaties heeft de Wereldbank om landen in te delen? Op welke 5 verschillen zou je landen ook kunnen indelen? (op basis van aspecten in de geschiedenis)

Hoofdstuk 2

Hoe bereken je de koopkrachtpariteit? Waar is de toegevoegde waarde aan gelijk? Welke twee indicatoren van economische ontwikkeling zijn er? Wat is het BNP? Wat is het BBP? Welke twee problemen zijn er met het BBP? Wat is het Net economic Welfare? Waarom wordt de koopkrachtpariteit gebruikt? Wat is ontwikkeling? Waarom is economische groei geen voorwaarde voor het verbeteren van de levensstandaard? (3

redenen) Wanneer begon de moderne economische groei zoals wij die kennen? En wanneer begon deze snelle groei ook andere landen te karakteriseren? Wat wordt bedoeld met “the advantage of backwardness”? Welke bronnen voor capaciteitsdeprivatie moeten volgens Sen worden opgevangen voor economische

ontwikkeling? (5 bronnen) Wat staat er centraal bij de HDI? Waar bestaat de kritiek op de HDI uit? Wat zijn de Millennium Development Goals en welke 8 doelen staan centraal? Waarom is er geen link tussen BBP en human development? En waarom is er geen link tussen economische groei en de MDG’s? Is er een link tussen groei en ontwikkeling? Is economische groei wenselijk? De vraag is als een toename in inkomen niet voor meer blijheid zorgt, waarom zouden we het

dan willen?

Hoofdstuk 3

91

Page 92: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Waardoor wordt de totale output van een land en dus zijn inkomen door bepaald? Waar wordt productiviteitsgroei door bepaald? Wat zijn afnemende meeropbrengsten? Hoe veranderd de productiefunctie bij factor accumulatie en hoe bij productiviteitsgroei? Van welke drie kernideeën gaan de meeste economische modellen uit bij het proces van

kapitaalaccumulatie? Volgens het Solowmodel zou economische groei beïnvloedt kunnen worden door 3 factoren, welke 3

zijn dit? Waar bestaat de formule uit? Wat is TFP? Wat is W(k)? Wat is g(k)? Wat is a? Wat zijn de beperkingen van het Solow model? (2 beperkingen) Wanneer is er negatieve TFP groei? Waarom is voor ontwikkelende landen kapitaalaccumulatie de hoofdoorzaak voor groei? Wat is het cross-country empirisch groei onderzoek? Welke 5 karakteristieken van landen zijn volgens dit onderzoek voorwaarden voor een snellere

economische groei? Welke 3 assumpties kunnen worden gesteld indien landen gelijk zijn aan enkele factoren (ceteris

paribus) omtrent de afnemende meeropbrengsten? Waar gaat het convergentiedebat over? Wat bedoelen ze met een conditionele convergentie? Tot welke 4 structurele veranderingen leidt groei op lange termijn? Welke twee redenen zijn er voor de val van bijdrage van de landbouw in productie? Hoe dragen “economies of scale” bij aan de groei v/d bijdrage v/d industrie aan de totale output? Welk land heeft in tegenstelling tot de andere Afrikaanse landen een enorme economische groei

doorgemaakt?

Hoofdstuk 4 Theorieën van economische groei

Welke 6 formules staan centraal in het basis groeimodel? Wat voor soort functie kenmerkt het Harrod Domar groeimodel? Wat zijn isoquants? Wat zijn constante returns to scale? Wat is de formule van de kapitaaloutputratio? Vanwege welke 2 redenen kan de kapitaaloutputratio variëren tussen landen? Wat heeft efficiëntie met de kapitaaloutputratio te maken? Wat is de ICOR? Welke drie formules zijn er binnen het Harrod Domar groeimodel om groei te berekenen? Wat staat er centraal in het Harrod Domar groeimodel? Welke 4 soorten kritiek zijn er op het Harrod Domar groeimodel? Wat is het verschil tussen het Harrod Domar groeimodel en het neoklassieke Solow groeimodel? Teken zowel een Harrod Domar groeimodel als een Neoklassiek Solow groeimodel. Wat is de productiefunctie van het Solow model? Wat voor formule is er om kapitaalverandering te berekenen in het Solow model? Wat is “capital deepening”? Wat is “capital widening”? Wat is het stationair punt? Teken een Basis Solow Groeimodel Diagram. Leg conditionele convergentie van inkomens tussen landen uit m.b.v. Basis Solow Groeimodel

Diagram. Wat gebeurd er met het Basis Solow Groeimodel Diagram als een arbeider meer gaat sparen? Wat gebeurd er met het Basis Solow Groeimodel Diagram als het groeipercentage van de bevolking

toeneemt? Op welke twee manieren kan economische groei tussen landen verschillen volgens het Solow

Groeimodel? Hoe kan er toch groei zijn wanneer landen in een stationair punt zitten? Hoe wordt technologische verandering verwerkt in de productiefunctie van het Solow model? Hoe wordt technologische verandering verwerkt in de formule van kapitaalverandering van het Solow

model?

92

Page 93: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Op wat voor manier is het Solow model beter dan het Harod Domar Model? En wat zijn 2 nadelen? Wat zijn 2 sectormodellen? Teken het tweesector arbeidssurplusmodel van Ricardo. Welke 4 ontwikkelingen zijn er in het tweesector arbeidssurplusmodel? Teken het neoklassiek tweesector model. Wat is kenmerkend aan dit model? Waarom is bevolkingsgroei geen probleem voor dit model?

Hoofdstuk 5 Staten en markten

Wat is de Washington Consensus? Welke 4 voordelen hebben markten t.o.v. regulering door staat? Welke 8 redenen voor marktfalen zijn er? Welke 3 redenen waren er volgens de marktpessimisten voor het ‘van bovenaf sturen’ van de

economie? Waarom stapten landen naar de WB en het IMF? Op welke 2 manieren gaven de WB en het IMF steun? En wat houden deze twee manieren in? Wat is shock therapie? Welke 10 stappen voor hervorming zijn er opgenomen in de Washington Consensus?

Hoofdstuk 6 Ongelijkheid en armoede

Hoe wordt ongelijkheid gemeten en hoe zou ’t beter gemeten kunnen worden? Teken een Lorenzcurve. Hoe toon je met een Lorenzcurve ongelijkheid aan? Wat is het Gini getal, wat zegt het over ongelijkheid en hoe bereken je het? Wat voor uitspraak doet Kuznet over ongelijkheid? Hoe zou ongelijkheid de reden voor groei kunnen zijn? Er kan niet gezegd worden dat groei ongelijkheid veroorzaakt maar waarom is ongelijkheid dan wel nog

belangrijk binnen de economie? Wat is het verschil tussen het meten van armoede internationaal en nationaal? Op welke 3 manieren kan de omvang van armoede berekend worden? Hoe bereken je deze manieren? Zijn vrouwen armer dan mannen? Welke twee elementen hebben strategieën om armoede te reduceren? In welke 5 (slechte) situaties kunnen mensen zich bevinden die geen verbetering in de armoede ervaren

terwijl er wel economische groei plaatsvindt? Wat is pro-armoede groei? Welke 3 manieren zijn er opgesteld om ongelijkheid op de wereld in kaart te brengen?

Hoofdstuk 7 Populatie

Wat is de demografische transitie en uit welke stadia bestaat het? Wat is het ruwe geboortecijfer? Wat is het ruwe sterftecijfer? Wat is de natuurlijke toename? Wat is het totale geboortecijfer? Wat is het populatiemomentum? Wat voor idee had Malthus over de populatie? Welke twee demografische veranderingen hebben invloed op het ruwe geboortecijfer? Maar wat beïnvloedt de mate waarin mensen kinderen krijgen? (3 antwoorden) Welke 5 implicaties zijn er over het krijgen van kinderen vanuit een economisch oogpunt? Welke 3 argumenten hebben populatiepessimisten over populatiegroei als slechte invloed op

economische ontwikkeling? Wat zijn de 3 argumenten van populatieoptimisten over populatiegroei als goede invloed op

economische ontwikkeling? Wat voor standpunt hebben de populatierevisionisten? Het boek is van mening dat lage bevolkingsgroei de oplossing is. Via welke 3 veelvoorkomende

manieren van beleid wordt dit gerealiseerd?

93

Page 94: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Hoofdstuk 8 Educatie

Uit welke 3 categorieën bestaat volgens Schultz humaan kapitaal? Wat zijn Gross Enrollment Rates? Wat zijn Net Enrollment Rates? Wat zijn Grade Survival Rates? Wat is het verschil tussen scholing en educatie? Schrijf de 3 formules op voor ’t berekenen van de toekomstige kosten, baten en ‘Present Value’. Wat zijn de sociale ‘returns’ van onderwijs? Hoe kan het dat het winstpercentage voor lager onderwijs hoger is dan middelbaar onderwijs? En hoe kan het winstpercentage voor hoger beroepsonderwijs hoger zijn dan middelbaar onderwijs? Wat is de grootste oorzaak voor dat educatie niet effectief genoeg is? Waarom zou de overheid aan tertiair onderwijs de minste “financiële” aandacht moeten schenken? Welke 3 argumenten trachten dit te weerleggen?

Hoofdstuk 9 Gezondheid

Wat is de “under five mortality rate”? Wat is volgens de WTO de definitie van gezondheid? Wat is mortaliteit? Wat is morbiditeit? Wat is de levensverwachting? Wat is de gezondheidaangepaste levensverwachting? Wat is de epidemiologische verandering? Welke 5 oorzaken van verbeterde gezondheid en levensverwachting zijn er? Wat voor verband bestaat er tussen productiviteit en gezondheid? Wat voor verband bestaat er tussen investeringen en gezondheid? Wat zijn de drie meest kritieke ziektes in de wereld? Wat wordt bedoeld met de “double burden”? Waar ligt volgens het boek de prioriteit in het bestrijden van ziektes?

Hoofdstuk 10 Sparen en Hulpbron Mobilisatie

Wat is het kapitaal fundamentalisme? Welke 4 globale trends zijn er waargenomen wat betreft sparen? Teken de gehele structuur van sparen. En wat houden de verschillende soorten sparen in? Waar bestaat overheidsconsumptie uit? En waar bestaat overheidsinvestering uit? Wat houdt het “resource gap” in? Wat is precies het verschil tussen “debt finance” en officiële leningen? Vanwege welke 2 redenen sparen huishoudens en individuen? Welke 3 patronen proberen de huishoud spaartheorieën te verklaren? Welke 4 hypotheses trachten deze patronen te verklaren? Wat is “disposable income”? Schrijf de formules op van alle 4 de hypothesen. Wat voor mening hebben de verschillende hypothesen over consumptie en sparen? Wat voor grafieken hebben de Keynesiaanse absoluut inkomen hypothese en de relatief inkomen

hypothese? Is er een duidelijke relatie tussen groei en sparen? Wat voor relatie hebben financiële instituten met sparen? Wat voor 3 centrale vragen moeten er gesteld worden om te kijken of verhoging van de belasting ook

daadwerkelijk leidt tot verhoging van het binnenlandsparen?

Hoofdstuk 11 Investering, Productiviteit en Groei

Wat zijn publieke investeringen? Wat voor relatie is er tussen investering en economische groei? Wat is de kosten en baten analyse? Uit welke 4 stappen bestaat deze?

94

Page 95: toekomst zeker stelt. 'Keynesiaanse absoluut-inkomen hypothese'

Leg uit wat de huidige waarde is en de netto huidige waarde. Wat zijn shadow prijzen? Wat wordt bedoelt met “commercial project appraisal”? Wat wordt bedoelt met “economic project appraisal”? Wat wordt bedoeld met “social project appraisal”? Welke 5 factoren spelen mee in investeringsbeslissingen? Welke twee types van “cross-border” investeringen zijn er? In welke 3 soorten kun je FDI indelen? Noem 4 voordelen van FDI. Welke 3 strategieën kunnen landen toepassen om FDI aan te trekken en er maximaal voordeel uit te

halen?

Hoofdstuk 12 Fiscaal beleid

Aan welke 2 voorwaarden moet een publiek goed voldoen? Wat wordt bedoeld met de wet van de expanderende staatsactiviteit? In welke 5 categorieën zijn huidige overheidsuitgaven (overheidsconsumptie) te verdelen? Wat is de belastbare belasting capaciteit? Welke 4 manieren zijn er om publieke sparingen te laten toenemen en overheidstekorten te verlagen? Welke soorten belasting zijn? (7 soorten) Wat zijn twee kenmerken van belastinghervoming? Wat is directe consumptie belasting? Wat is het pay-as-you go principe?

95