Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

54
1 Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

description

Dit is mijn afstudeeronderzoek. Het gaat over de vraag of tijdschriftenmakers iets kunnen doen om het lezen van tijdschriften gemakkelijker te maken voor dyslectici

Transcript of Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

Page 1: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

1

Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

Page 2: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

2

Page 3: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

3

AfstudeeronderzoekInge Beekmans, Fontys Hogeschool voor de Journalistiek (FHJ)

Studentnummer: 2151559 PCN: 229070 Afstudeerrichting: Tijdschrift

Page 4: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

4

inhoud

0 101: cover

03: openingspagina

04: inhoudsopgave

06: hoofdvraag en deelvragen

08: verantwoording, waarom doe ik dit onderzoek?

10: inleiding op het onderzoek

13: inleiding op het onderwerp van dit hoofdstuk; dyslexie.

14: definities: wat is dyslexie?

16: dyslectici: informatie over het aantal Nederlanders dat aan

dyslexie lijdt.

18: Christian Boer over zijn lettertype voor dyslectici.

20: Rob Berkel over het ontstaan van het schrift en het ontstaan

van leesproblemen.

hoofdstukken:

Page 5: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

5

2 3 422: inleiding op het onderwerp van dit hoofdstuk; de enquête.

24: De uitslag van het tweede gedeelte van de enquête, aangevuld met enkele conclusies.

28: De uitslag van het eerste gedeelte van de enquête, aangevuld met enkele conclusies.

31: een algemene conclusie wat de enquête betreft.

32: uitleg over de teksten die ik in mijn enquête gebruikt heb.

34: uitleg over de verder uitvoering van de enquête, inclusief informatie over de stellingen.

37: reacties van geënquêteerden en andere dyslectici.

39: inleiding op het onderwerp van dit hoofdstuk: typografie.

40: lettertypes die speciaal voor mensen met dyslexie gemaakt

werden.

42: literatuur: boeken over typografie en leesbaarheid.

44: Linda; want waarom is Linda zo leesbaar en zijn sommige

andere tijdschriften dat niet?

46: de andere tijdschriften met elkaar vergeleken.

49: inleiding op de onderwerpen van dit hoofdstuk: conclusie en

aanbevelingen.

50: CONCLUSIE

52: AANBEVELINGEN, gericht aan tijdschriftenmakers, redacteuren,

vormgevers en onderzoekers

54: einde

Page 6: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

6

vragen

Hoofdvraag: Wat kunnen tijdschriftenmakers doen om het lezen van tijdschriften gemakkelijker te maken voor dyslectici?

Het belangrijkste doel van dit onderzoek is erachter komen of en hoe de leesbaarheid van tijdschriften verbeterd kan worden voor mensen met dyslexie. Omdat dit het einddoel van dit onderzoek is, leest u over het antwoord op deze vraag vooral in hoofdstuk 4: conclusie en aanbevelingen. Door deze vraag te beantwoorden, bewijs ik echter niet wat de journalistiek en dyslectici opschieten met een verbeterde leesbaarheid van tijdschriften. Daarom heb ik nog antwoorden op een aantal deelvragen nodig om mijn onderzoek compleet te maken en tot een goede conclusie te komen.

Deelvraag 01: Lezen dyslectici op dit moment geen of minder tijdschriften, omdat zij tijdschriften als gevolg van de gekozen tekstopmaak niet goed kunnen lezen?

Deze vraag moet gesteld worden. Het zou namelijk zo kunnen zijn dat dyslectici ondanks hun leesproblemen evenveel tijdschriften lezen als mensen zonder leesproblemen. Het beter leesbaar maken van tijdschriften zou in dat geval het leesgemak van dyslectici vergroten, maar zou tijdschriften geen nieuwe lezers opleveren. Oplages zouden niet hoger worden, journalisten zouden geen extra publiek bereiken en tijdschriftenmakers zouden geen extra winst maken. Deze dingen moeten wel gebeuren, want anders kost het aanpassen van de opmaak een hoop moeite en levert het niets op. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heb ik veertig dyslectici naar hun behoeftes wat het lezen van tijdschriften betreft gevraagd. Hun antwoorden en daarmee ook het antwoord op deelvraag 01 zijn te vinden in Hoofdstuk 2 onder het kopje ‘uitslag 02’.

‘Reading is important, because if you can read, you can learn anything about everything and everything about anything’

Page 7: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

7

anything

Deelvraag 02: Willen dyslectici meer tijdschriften gaan lezen als tijdschriften gemakkelijker te lezen zijn?

Het zou zo kunnen zijn dat uit de antwoorden op de enquête blijkt dat dyslectici weinig tot geen tijdschriften lezen. Vervolgens is de vraag: waarom? Misschien

willen dyslectici bijvoorbeeld niet lezen, omdat zij jarenlang ontmoedigd zijn. In dat geval zou het niet uitmaken hoe leesbaar een tijdschrift is, dyslectici zullen het nooit

kopen. Dan heeft het aanpassen van de opmaak van tijdschriften geen zin. Net zoals deelvraag 01 wordt deze vraag beantwoord in hoofdstuk 2 aan de hand van

de antwoorden die dyslectici gaven tijdens het invullen van de enquête.

Deelvraag 03: Zijn sommige teksten leesbaarder dan andere teksten?

Tijdschriftenmakers kunnen hun teksten alleen aanpassen aan mensen met leesproblemen als mensen met leesproblemen sommige dingen beter kunnen

lezen dan andere dingen. Als mensen met dyslexie alle teksten even slecht kunnen lezen, betekent dit dat opmaak voor dyslectici geen invloed heeft op de leesbaarheid

van een tekst. Tijdens de enquête beoordeelden veertig dyslectici tien teksten op leesbaarheid. In hoofdstuk 2 staan de uitslagen van deze beoordelingen. In

hoofdstuk 3 kunt u vervolgens lezen waarom sommige teksten beter scoorden dan andere teksten.

‘Reading is important, because if you can read, you can learn anything about everything and everything about anything’

Page 8: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

8

verantwoording

Al sinds mijn middelbareschooltijd houd ik me bezig met vormgeving. Zo ging ik naar de kunstacademie en maakte ik grafische onderdelen voor websites in Adobe Photoshop. Ik was dan ook dolgelukkig toen ik tijdens mijn derde jaar beeldredacteur mocht zijn tijdens de productie van ALFA Magazine, een tijdschrift dat in de mediumperiode op de Fontys Hogeschool voor Journalistiek geproduceerd werd. Vanaf dat moment begon ik me te verdiepen in de manier waarop een tijdschrift opgemaakt wordt, wat voor rol lettertypes in dit proces spelen en in de vraag of er een perfect lettertype bestaat. Is er een font dat iedereen graag wil lezen en mensen direct aantrekt? Natuurlijk kwam ik er tijdens de productie van ALFA Magazine, Het Dorpenboek en andere opdrachten achter dat dat niet het geval is. De perfecte letter is afhankelijk van de doelgroep die de tekst gaat lezen.

Wat duidelijk mag zijn, is dat ik na begon te denken over een zekere wetenschap achter het maken van tijdschriften. Ik vroeg me af of er voor iedere doelgroep een bepaalde succesformule is. Heeft iedere groep

lezers een bestaande voorkeur voor een bepaald lettertype en een bepaalde opmaak? Kan ik een tijdschrift voor een bepaalde doelgroep zo aantrekkelijk maken dat iedereen die binnen die doelgroep valt niets anders kan doen dan op slag verliefd worden en het tijdschrift kopen? Bestaat er zoiets als ‘het perfecte tijdschrift’? Toevallig las ik in de periode dat ik over deze vragen begon na te denken een artikel over Christian Boer, een grafisch vormgever die een lettertype ontwikkelde dat mensen met dyslexie gemakkelijker zouden kunnen lezen. Het lettertype dat hij maakte was naar mijn mening niet erg aantrekkelijk. De vorm was overduidelijk anders dan die van de meeste andere lettertypes. Ik zelf vond dit erg afleidend. Omdat dit lettertype zo opvallend was, vermoedde ik dat er geen grote Nederlandse tijdschriften waren die dit lettertype gebruikten. Om mijn vermoedens te bevestigen, bekeek ik een hoop publieksbladen. Ik kon inderdaad geen tijdschriften vinden die het lettertype van Christian Boer of een ander ‘speciaal’ lettertype hanteerden.

Vervolgens begon ik me af te vragen of de grote Nederlandse publieksbladen op een andere manier rekening houden

met dyslectici. Misschien gebruiken tijdschriften extra wit op hun pagina’s of een ander speciaal lettertype om het lezen gemakkelijker te maken? Op dat moment besloot ik dat ik wou weten of tijdschriftenmakers iets kunnen doen om het lezen van tijdschriften voor mensen met dyslexie te vereenvoudigen. Ik wil de overige lezers van publieksbladen echter niet uit het oog verliezen. Volgens Christian Boer is het lettertype dat hij ontworpen heeft beter te lezen voor mensen met dyslexie. Ik zelf vind zijn lettertype echter lastig te lezen. Houden tijdschriften misschien geen rekening met dyslectici, omdat dit andere lezers kan afschrikken?

Als toekomstig journalist en vormgever wil ik weten of tijdschriftenmakers meer kunnen doen om het mensen met dyslexie gemakkelijker te maken. Ik wil weten of dyslectici op dit moment geen tijdschriften lezen, omdat tijdschriften slecht leesbaar zijn en ik wil weten wat tijdschriftenmakers kunnen veranderen om de situatie te verbeteren. Of kunnen tijdschriftenmakers hier niets aan doen?

Hoeveel Nederlanders dyslexie hebben, is niet helemaal duidelijk. De schattingen lopen uiteen van ruim 800.000 mensen tot anderhalf miljoen

‘Een wetenschap

achter bladen-maken?’

‘Teksten, speciaal voor

dyslectici’‘Veel dyslectici in Nederland’

Vanwaar dit onderzoek?

Page 9: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

9

mensen. Het verschil is gigantisch, maar dat maakt voor mijn onderzoek niet uit. Het enige wat voor mij telt, is dat het aantal mensen met dyslexie enorm is. Het zou daarom zo kunnen zijn dat er veel potentiële lezers zijn die zich tot de inhoud van een tijdschrift aangetrokken voelen, maar door de vorm van het blad afhaken. Als dit zo is, zouden tijdschriften er misschien goed aan doen om in hun vormgeving rekening te gaan houden met mensen met leesproblemen.

Tijdens mijn onderzoek wil ik erachter komen of de tien grootste publieksbladen van Nederland dat doen. Als tijdschriften dit niet doen, wil ik erachter komen of ze hierdoor lezers mislopen. Is dit het geval, dan kunnen tijdschriften misschien meer winst maken door hun tekstopmaak aan te passen. Hoeveel extra winst valt vanzelfsprekend niet te voorspellen, omdat er geen exacte cijfers van het aantal mensen met dyslexie zijn. Er bestaan schattingen van het aantal mensen met een dyslexieverklaring. Er is echter een periode van een aantal jaar geweest waarin dyslexieverklaring te gemakkelijk verstrekt werden. Daarnaast werd de diagnose ‘dyslexie’ vroeger, in de tijd dat mijn ouders naar

school gingen, bijna nooit gesteld. Dit zijn twee van de redenen dat de financiële voordelen van het rekening houden met dyslectici moeilijk in te schatten zijn.

Natuurlijk vergeet ik niet dat het binnen de journalistiek niet alleen om winst maken draait. Journalisten hebben een maatschappelijke functie. Tijdschriften draaien niet alleen om het vermaken van de lezer, maar willen hun lezers ook informeren. Een deel van de informatie die lezers via tijdschriften tot zich kunnen nemen, kan van belang zijn in hun dagelijks leven. Als een journalist bijvoorbeeld in een blad voor jonge ouders schrijft over de gevaren van basisscholieren op internet laten, probeert de journalist vaders en moeders zover te krijgen hun kinderen te beschermen. Daarom willen de schrijver van dit artikel en de uitgever van het tijdschrift vanzelfsprekend dat zoveel mogelijk ouders het artikel kunnen lezen. Als mensen dit artikel niet lezen vanwege de tekstopmaak is dat eeuwig zonde. Daarom lijkt het me belangrijk dat ik vaststel of dit soms gebeurt zodat de journalistiek hier iets aan kan doen en haar taak zo goed mogelijk kan uitvoeren.

Ik wil tijdschriften qua vorm zo toegankelijk mogelijk maken.

Tekstopmaak zou altijd ondergeschikt moeten zijn aan de inhoud. Ik wil dat geen enkele lezer zich laat afschrikken door een tekst vanwege de letters die de vormgever gebruikt heeft. Ik wil dat ik met de artikelen die ik schrijf zo veel mogelijk mensen kan bereiken en dat tijdschriften geen winst mislopen, omdat mensen hun lettertypes lastig te lezen vinden.

Concreet hoop ik aan het einde van mijn onderzoek te kunnen zeggen welke tijdschriften moeilijk te lezen zijn voor mensen met dyslexie en welke tijdschriften gemakkelijk. Ik hoop dat de tijdschriften die moeilijk te lezen zijn in de toekomst iets willen veranderen aan hun opmaak zodat mensen met leesproblemen niet langer ‘buitengesloten’ worden. Bovendien hoop ik dat de tijdschriften die gemakkelijk te lezen blijken te zijn mij willen vertellen hoe zij hebben gekozen voor de tekstopmaak van hun tijdschrift. Zo kunnen de minder succesvolle tijdschriften misschien iets leren van de tijdschriften die volgens mijn onderzoek beter presteren.

Ik ben al vele jaren geïnteresseerd in vormgeving en zou daarom naast journalist ook graag vormgever willen worden. Ik hoop dat ik over een aantal jaar tijdschriften kan gaan opmaken en dan weet hoe ik mijn tijdschrift toegankelijk kan maken voor iedereen, ook voor mensen met leesproblemen.

‘Een groter publiek

bereiken’

‘Journalistiek en vormgeving’

Page 10: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

10

inleiding

Wij Nederlanders leven in een informatiemaatschappij. Het maken, verspreiden, gebruiken en manipuleren van informatie is iets waar we dagelijks mee bezig zijn. Social media en andere internetplatformen

zorgen ervoor dat iedereen aan dit proces kan deelnemen. Internationale moderne media, openbare bibliotheken en andere vormen van

informatieverspreiding zorgen ervoor dat de hoeveelheid kennis die een individu kan verzamelen bijna onbeperkt is. De belangrijkste en meest

beperkende grens die nog bestaat, zit in het individu zelf. Een mens moet informatie willen verzamelen, maar een mens moet bovenal fysiek en

mentaal in staat zijn om dit te kunnen doen.

Als de tijdschriftenwereld geen rekening houdt met dyslectici kan deze groep Nederlanders misschien geen tijdschriften lezen, omdat de

tekstopmaak van tijdschriften dat onmogelijk maakt. Tijdschriftenmakers zorgen er misschien onbewust voor dat mensen met dyslexie niet in staat

zijn evenveel informatie uit bladen te halen als andere Nederlanders die geen leesproblemen hebben. Persoonlijk vind ik dat als dyslectici hier

behoefte aan hebben tijdschriftenmakers moeten doen wat binnen hun mogelijkheden ligt om tijdschriften leesbaarder te maken voor mensen

met dyslexie.

De tijdschriftenwereld draait echter niet alleen om het verspreiden van informatie, maar ook om het maken van winst. Als een tijdschrift door een grotere groep mensen gelezen kan worden, omdat dat tijdschrift

voor meer mensen leesbaar is, kan dit misschien meer lezers en meer winst opleveren. Het aanpassen van de vormgeving van een tijdschrift kan echter ook veel geld kosten. Er zullen extra vormgevers ingehuurd

moeten worden en de drukkosten kunnen misschien stijgen. Bovendien haken bestaande lezers misschien af vanwege de nieuwe tekstopmaak.

Dit onderzoek gaat niet in op de vraag of het winstgevend is voor één individueel tijdschrift om meer rekening te houden met dyslectici. Dit

onderzoek draait om de vraag of tijdschriftenmakers iets kunnen doen om hun bladen aantrekkelijker te maken voor mensen die aan dyslexie lijden.

Daarnaast geeft dit onderzoek een aantal adviezen over de richting waarin zij kunnen denken als zij overwegen iets aan de leesbaarheid te doen.

Hoe verstandig het maken van aanpassingen voor een tijdschrift is, zullen tijdschriften echter zelf moeten overwegen. Sommige tijdschriften zullen meer behoefte hebben aan aanpassingen dan anderen. De aanpassingen die een tijdschrift kan maken om de leesbaarheid te vergroten, verschillen bovendien per tijdschrift. Vandaar dat ik in dit onderzoek geen individuele tijdschriften vormgeefadviezen zal geven. Hiervan is kennis van typografie

en vormgeving namelijk niet genoeg. Iemand die hier advies over geeft moet ook in staat zijn de economische impact te beoordelen en moet de

doelgroep goed kennen.

Algemene inleiding op dit onderzoek

Page 11: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

11

Page 12: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

12

Dyslexiehoofdstuk 1

Page 13: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

13

Dyslexie (uit het Grieks δυς- dys- ("beperkt") en λέξις lexis ("woord"), dus beperkt lezen)

inleiding

In dit hoofdstuk leest u over dyslexie en dat wat wél over dit leesprobleem bekend is. Waar hebben dyslectici precies last van en hoe uiten die problemen zich in de praktijk? Waarom hebben sommige Nederlanders dyslexie, maar de meeste andere Nederlanders niet? Hoe worden dyslectici behandeld voor hun leesproblemen? Wat wordt er op dit moment al in Nederland gedaan om dyslectici te helpen en zijn er ooit onderzoeken gedaan die op mijn onderzoek aansluiten? Komen er steeds meer dyslectici bij of neemt het aantal dyslectici juist af? Hoe wordt de diagnose ‘dyslexie’ gesteld?

Nog belangrijker voor dit onderzoek is echter de vraag hoeveel dyslectici er eigenlijk zijn. Hoeveel mensen kunnen tijdschriftenmakers misschien bereiken als zij hun tijdschriften

beter leesbaar maken voor mensen met een leesprobleem? Oftewel: Hoeveel potentiële lezers lopen tijdschriftenmakers op dit moment mis? Daarnaast moet ook bepaald worden of mensen uit alle verschillende bevolkingsgroepen door dyslexie getroffen kunnen worden. Als mensen met een hoge opleiding nooit dyslexie hebben, hoeven tijdschriften die zich op lezers met HBO niveau of hoger richten geen rekening met dyslectici te houden. Tijdschriften die vanwege hun inhoud toch nooit door dyslectici gelezen zullen worden, hoeven vanzelfsprekend niet de moeite te nemen aanpassingen in de vormgeving te maken. Het is daarom belangrijk om te weten of er in de doelgroepen van alle Nederlandse tijdschriften dyslectici te vinden zijn of slechts in een paar doelgroepen.

Daarnaast leest u in dit hoofdstuk ook over het ontstaan van ons alfabet, de geschiedenis van dyslexie en dyslexie in andere landen. In sommige landen, zoals China, bestaat dyslexie namelijk helemaal niet. De Chinese situatie kan misschien verklaren waarom er zoveel Nederlanders aan dyslexie lijden. De reden dat er in China geen dyslectici zijn, kan Nederlandse onderzoekers helpen met het vinden van een oplossing voor leesproblemen. Ook de tijdschriftenwereld en de vormgeefwereld kunnen misschien iets van China leren.

Over dyslexie is een hoop onbekend. Wel wordt er door veel wetenschappers bijvoorbeeld aangenomen dat het erfelijk is. Hoe dyslexie precies ontstaat en waarom het in zoveel verschillende vormen voorkomt, is echter onduidelijk. Toch is het zo goed mogelijk begrijpen van dyslexie noodzakelijk om iets voor dyslectici te kunnen doen. Kortom: Wat is dyslexie?

Page 14: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

14

definities

Officieel wordt dyslexie in Nederland aangeduid als: "Een hardnekkig probleem met het aanleren

en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau."

Bron: Steunpunt dyslexie

Door definities zoals die hierboven is het moeilijk om vast te stellen wie dyslexie heeft en wie andere lees- en spellingproblemen heeft. Daarom zijn er door veel verschillende organisaties richtlijnen opgesteld waar iemand met dyslexie aan moet voldoen. Tot op heden is echter niet duidelijk wat dyslexie veroorzaakt en wat er het beste aan dyslexie gedaan kan worden. De meningen over wat dyslexie precies is lopen dan ook uiteen. Onderstaande tekst komt uit “Diagnose en behandeling van dyslexie” van de Stichting Dyslexie Nederland.

De definitie staat in het teken van beschrijving en onderkenning (classificatie) van de stoornis. Daarmee wordt niets gezegd over mogelijke oorzaken, noch over (onderwijs)belemmeringen die ermee kunnen samenhangen.- De definitie heeft uitsluitend betrekking op de stoornis zoals die zich manifesteert op vaardigheidsniveau. Objectief waarneembaar gedrag in lezen en spelling staat centraal.- Dyslexie is een stoornis in het lezen of in het spellen op woordniveau, of in beide.- Voor een stoornis in overwegend de spelling wordt geen aparte term gebruikt. Wel wordt, indien nodig, een nadere specificatie gegeven.- Dyslexie is een hardnekkig fenomeen dat verbonden is met individugebonden factoren. Lees- en spellingproblemen die primair het gevolg zijn van depriverende omgevingsfactoren worden niet als stoornis geclassificeerd.- Dyslexie kan zich niet alleen manifesteren in de periode van het aanleren van lezen op woordniveau en spellen, maar ook op latere leeftijd.

In de brochure van de SDN staat dat gegeven de inhoud van de dyslexieverklaring, deze alleen kan worden afgegeven door professionals die gekwalificeerd zijn voor het uitvoeren van psychodiagnostisch onderzoek en beschikken over specialistische kennis op het gebied van leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen die daarmee samen kunnen gaan.

Daartoe is een academische graad in klinische (kinder- of jeugd-) psychologie of orthopedagogiek vereist, alsmede een erkende bekwaamheidsregistratie in de psychodiagnostiek, minimaal (op het niveau van) de BIG-registratie Gezondheidszorgpsycholoog. De K&J-registratie van het NIP en de registratie orthopedagoog-generalist (of diagnostiek) van de NVO voldoen hieraan.

Attentionele dyslexie: men heeft geen moeite om een losstaande letter te benoemen maar wanneer er meerdere letters staan kan men de letter niet meer benoemen, ook al is deze onderstreept of dikgedrukt. Dit verschijnsel kan ook optreden bij losse woorden. Neglect: mensen lezen enkel de eerste of laatste helft van een woord en lijken de andere helft te 'negeren'. Letter-voor-letter lezen: men kan een woord alleen lezen wanneer men de letters een voor een spelt. Diepe dyslexie: men leest seman-tisch gerelateerde woorden in plaats van het woord zelf (bijvoorbeeld appel in plaats van peer) en heeft met name moeite met functiewoorden zoals lid-woorden en aanwijzende voornaam-woorden. Men heeft extreem veel moeite met fantasiewoorden en het schrijven is dikwijls ook aangedaan, evenals het verbale korte termijn geheugen. Fonologische dyslexie: men kan non-woorden niet lezen 'Surface' dyslexie: men kan woorden niet direct herkennen maar begrijpt deze door het woord hardop te lezen. Men heeft moeite met on-regelmatige werkwoorden.

Om een dyslexieverklaring te krijgen, moeten mensen aan deze kenmerken voldoen. Daarnaast moet ook de persoon die de diagnose dyslexie stelt aan bepaalde eisen voldoen. Onderstaande tekst is ook van Stichting Dyslexie Nederland.

Tijdens mijn onderzoek sprak ik met tientallen dyslectici over hun leesproblemen en over hun diagnose. Zij vertelden me dat er nog veel onduidelijk is over dyslexie en dat er veel verschillende soorten dyslexie bestaan. Zo zijn er mensen die alleen last van dyslexie hebben bij het lezen van vreemde talen en zijn er mensen die zoveel last hebben van hun dyslexie dat ze zelfs met gesproken taal moeite hebben. Zij vinden het onder andere lastig om klanken en lettergrepen in hun hoofd samen te voegen tot één woord. Dit probleem treedt vooral bij lange woorden en samengevoegde woorden op.

Veel stichtingen en andere instituten die zich inzetten voor mensen met een vorm van dyslexie herkennen zes verschillende types. Deze zes groepen zijn bedacht door Max Coltheart, een Australische wetenschapper die veel belangrijke prijzen won voor zijn onderzoek naar dyslexie. Zo won hij onder andere een Eureka award. Hieronder staan de zes groepen waar dyslectici volgens de Australische professor onder kunnen vallen.

Page 15: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

15

Een andere definitie voor dyslexie kan gevonden worden op de website van Pravoo, een orthopedische praktijk.

Bovenstaande definitie is heel belangrijk voor dit onderzoek om een aantal redenen. Dyslexie is namelijk een aangeboren neurologische aandoening. Dit betekent dat dyslexie niet veroorzaakt kan worden door bijvoorbeeld slecht onderwijs, ouders die hun kinderen niet voldoende voorlezen of bijvoorbeeld het opgroeien in een gezin waar geen volwassenen aanwezig zijn die de Nederlandse taal beheersen. Logisch gevolg hiervan is dat mensen, zoals ook in de bron te lezen is, niet van hun dyslexie af kunnen komen. Dyslexie is een blijvende aandoening, extra lees- en schrijfles zal er nooit voor kunnen zorgen dat de dyslexie verdwijnt.

Dit is belangrijk voor het onderzoek, omdat dit betekent dat dyslexie niet aan een bepaalde leeftijd gebonden is. Kinderen kunnen niet over hun dyslexie

Dyslexie is een subgroepbepaalde, blijvend ernstige, neurologisch gefundeerde stoornis die zich manifesteert in problemen bij het lezen t.a.v. het technisch lezen en/of het leesbegrip, waarbij er geen sprake is van enigerlei verwaarlozing.Subgroepbepaald wil zeggen dat het label dyslexie gehanteerd moet worden gerelateerd aan bepaalde subgroepen. Dat betekent dat we er vanuit gaan dat er ook in het MLK-onderwijs kinderen met dyslexie voor kunnen komen. Binnen die populatie zijn er ook kinderen die relatief aanzienlijk slechter lezen en het basiscurriculum niet kunnen volgen. Ook in de categorie spraakgebrekkigen zijn er kinderen die relatief slechter lezen, dan men van die kinderen verwacht. Leesproblemen of -vertragingen kunnen niet altijd verklaard worden vanuit zwakbegaafdheid of spraakproblemen. Het bovenstaande betekent dat we ons uitspreken voor een relatieve definiëring.Er is pas sprake van dyslexie als het gaat om blijvend ernstige leesproblemen. Dat betekent dat duidelijk moet zijn wat men onder ernstig verstaat.

heen groeien en zullen daarom nog steeds dyslexie hebben als ze bejaard zijn. Tijdschriften die zich op bejaarden richten, zouden in hun vormgeving daarom ook rekening kunnen houden met dyslectici. Het is volgens bovenstaande tekst en de andere bronnen namelijk heel waarschijnlijk dat er ook bejaarden dyslexie bestaan.

Hoe de leesproblemen in de hersenen precies ontstaan, is onbekend. Veel wetenschappers zijn van mening dat dyslexie erfelijk is. Ouders met dyslexie hebben namelijk een grote kans dat hun kind ook dyslexie heeft. Toch krijgen ook mensen zonder dyslexie soms kinderen met leesproblemen. Omdat er zoveel onduidelijk is over het ontstaan van de aandoening is het lastig om een geneesmiddel of behandelmethode te vinden. Veel behandelmethodes en hulpmiddelen zijn op dit moment nog experimenteel. Enkele jaren geleden is er bijvoorbeeld een peperdure bril op de markt gekomen die dyslexie zou moeten opheffen. Op het Dyslexieforum Nederland waren de reacties op de bril heel verschillend. Sommige mensen vonden het geldklopperij en hadden geen enkel voordeel als zij de bril droegen. Andere mensen gaven aan dat zij wel degelijk een verbetering merkten. Of dyslexie in de toekomst genezen kan worden en of er ooit een goede behandelmethode komt, valt niet te zeggen. De omschrijving van dat wat gedaan kan worden om mensen met dyslexie te helpen, is daarom behoorlijk vaag. Onderstaande tekst is te lezen op de website van Steunpunt Dyslexie.

Behandeling van dyslexie is gericht op het vergroten van de leesvaardigheid, het opheffen of verminderen van de beperking, het omgaan met de beperking en het voorkomen van nadelige gevolgen ervan.In de praktijk komt dit neer op het:- zo snel mogelijk bereiken van een zo hoog mogelijk niveau van technisch lezen (woordherkenning) en spellen (schriftbeeldvorming)- kunnen omgaan met een laag niveau van technisch lezen door compensatie en gebruik van

Uit bestaande omschrijvingen van dyslexie en onderzoeken naar dyslexie kan ik niet afleiden wat voor teksten voor dyslectici goed leesbaar zijn en wat voor teksten slecht leesbaar zijn. Om die reden is het extra belangrijk een groep dyslectici zelf naar hun mening over de leesbaarheid van tijdschriftteksten te vragen. Omdat dyslexie een neurologische aandoening is, zijn dyslectici niet in staat zich aan te passen aan de rest van de wereld door bijvoorbeeld meer met lezen te oefenen. De enige manier om dyslectici meer tijdschriften te laten lezen, als zij dat zouden willen, is door tijdschriften aan dyslectici aan te passen. Of dit mogelijk is en of dyslectici hier behoefte aan hebben, hoop ik tijdens dit onderzoek te ontdekken.

hulpmiddelen- voorkomen van intellectuele achter-stand in verhouding tot de individuelemogelijkheden van het kind- voorkomen of verminderen van emotionele en sociale gevolgen

Er zijn binnen de dyslexiecentra verschillende behandelvormen. Een effectieve behandeling richt zich altijd op de taak zelf (de orthodidactische benadering) of de onderliggende processen (de psycholinguïstische benadering). Bij de orthodidactische benadering staat het leren lezen of spellen centraal. De psycholinguïs-tische benadering gaat ervan uit dat de lees- en spellingsproblemen ontstaan door onvoldoende beheers-ing van de basisprocessen van lezen en spellen. De behandeling richt zich op deze processen om het lezen en spellen blijvend te verbeteren.

Page 16: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

16

dyslectici

Na het lezen van de vorige twee pagina’s zal het waarschijnlijk niemand verbazen dat het onbekend is hoeveel Nederlanders dyslexie hebben. Hier zijn echter wel schattingen van. Volgens de meeste bronnen heeft 1 op de 20 Nederlanders een vorm van dyslexie. Onderstaande tekst is terug te vinden op het merendeel van de websites over dyslexie. Volgens deze tekst zouden er ongeveer 840.000 mensen met dyslexie in Nederland wonen.

3,8%6%

10%

“Volgens wetenschappers heeft 5 tot 7 procent van de bevolking dyslexie. Makkelijker gezegd 5 op de 100 mensen/kinderen hebben dyslexie.”

“Volgens wetenschappers heeft 5 tot 7 procent van de bevolking dyslexie. Makkelijker gezegd 5 op de 100 mensen/kinderen hebben dyslexie. “

“In de brochure van de SDN staat vermeld, dat er sprake is van dyslexie bij een significante achterstand in het lezen en/of spellen. In het PDDB staat vermeld dat er sprake is van dyslexie bij de zwakste 10% lezers of de zwakste 10% spellers èn zwakste 16% lezers.”

“3,8 procent van de Nederlandse kinderen heeft dyslexie.“

CBS, 2008

Dyslexieweb

Stichting Dyslexie Nederland

Page 17: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

17

Met de omschrijvingen en cijfers op de pagina hiernaast is het nog steeds onduidelijk hoeveel Nederlanders dyslexie hebben. Daarom ga ik er voor mijn onderzoek van uit dat tussen de 4 en 10 procent van de Nederlandse bevolking aan dit leesprobleem lijdt. Dit houdt in dat mijn onderzoek zich op 640.000 tot 1.680.000 mensen richt. Het verschil tussen deze twee cijfers is uiteraard enorm. Ik denk echter dat zelfs als de laagste schatting de meest accurate schatting blijkt te zijn er zoveel dyslectici in Nederland wonen dat het voor tijdschriftenmakers de moeite waard is rekening te houden met deze groep. In dat geval moet er echter wel eerst vastgesteld worden of mensen met dyslexie behoefte hebben aan het lezen van tijdschriften en of tijdschriftenmakers iets kunnen doen om hun leeservaring prettiger te maken.

Of dyslexie vooral in bepaalde bevolkingsgroepen voorkomt, is helaas nog nooit onderzocht. De enige informatie die ik over de achtergronden van dyslectici kon vinden, werd verstrekt door het CBS. In hetzelfde rapport waarin te vinden is dat 3,8 procent van de Nederlandse schoolkinderen dyslexie heeft, staat ook dat 2,5 procent van de dyslectische kinderen vrouwelijk is en vijf procent van de dyslectische kinderen mannelijk. Ervan uitgaande dat dyslexie niet genezen kan worden, denk ik dat er meer mannelijke dyslectici zijn dan vrouwelijke. Dit betekent dat het vooral voor bladen die zich op mannen richten relevant is om rekening te houden met dyslectische lezers. Het aantal vrouwelijke dyslectici is vanzelfsprekend natuurlijk ook redelijk groot. Als 2,5 procent van alle vrouwen een vorm van dyslexie heeft, betekent dat dat meer dan tweehonderdduizend Nederlandse vrouwen dyslexie hebben. Helaas zijn er geen andere onderzoeken die de bevindingen van het CBS bevestigen.

5%2,5%

Meisjes Jongens

Page 18: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

18

Page 19: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

19

Ik ben niet de eerste die op het idee komt om onderzoek te doen naar een manier om tijdschriften en teksten leesbaarder te maken voor dyslectici. Christian Boer

is een jonge vormgever die een paar jaar geleden het Dyslexie Typeface ontwierp. Omdat hij zelf dyslexie heeft, houdt hij zich ook nu nog veel bezig met het

leesbaarder maken van teksten. Het tijdschrift van Stichting Woortblind wordt in het lettertype dat hij ontwierp gedrukt.

Volgens Christian Boer hebben dyslectici een aantal verschillende problemen tijdens het lezen. Het eerste grote probleem waar dyslectici tegenaan lopen, is het omdraaien en spiegelen van letters. Daarom heeft hij de letters van het lettertype Dyslexie dikker aan de onderkant gemaakt.

Een ander probleem is dat voor mensen met dyslexie letters heel erg op elkaar lijken. Zo zijn de e, o en c voor hen bijna hetzelfde. Om de verschillen tussen deze letters groter te maken, maakte hij de openingen van de e en c groter. Hierdoor lijken beide letters minder rond te worden en worden ze volgens Christian Boer minder gemakkelijk verward met de o. Hij maakte soortgelijke aanpassingen bij andere letters. Zo werden de stokjes van veel letters bijvoorbeeld langer. Dit maakt het verschil tussen een n en een u duidelijker.

Er zijn twee onderzoeken gedaan naar dit lettertype. Volgens Christian Boer bewijzen beide onderzoeken dat dyslectici dankzij zijn lettertype beter kunnen lezen. De conclusie van één van beide onderzoeken is echter dat er niets geconcludeerd kan worden zonder verder onderzoek. De reacties op het lettertype die in dit onderzoek genoteerd werden, waren namelijk behoorlijk tegenstrijdig. Sommige mensen hadden wel baat bij het lettertype van Christian Boer, anderen niet. Het tweede onderzoek werd uitgevoerd door het vormgeefbureau van Christian Boer en concludeerde dat mensen dankzij het lettertype Dyslexie vele malen beter kunnen lezen. Wat opvallend aan dit onderzoek is, is dat er op sommige enquêtevragen slechts door één geënquêteerde antwoord gegeven is. Daarom vind ik ook dit

onderzoek naar het lettertype van Christian Boer niet betrouwbaar.

Christian Boer heeft zelf dyslexie, heeft vormgeving en typografie gestudeerd en doet al jaren onderzoek naar de impact van vormgeving op de leesbaarheid van teksten. Ondanks het feit dat de effectiviteit van het lettertype Dyslexie naar mijn mening nog niet bewezen is, heeft hij wel veel verstand van dit onderwerp. Christian Boer was dan ook een van de eerste mensen die ik mijn enquête liet invullen. ‘Ik weet niet of dit wel een goede enquête is’, laat hij mij meteen weten. ‘Dyslectici zijn beelddenkers, dus ik kan je nu alvast voorspellen dat de strip het van de andere teksten gaat winnen. Dit is geen eerlijke strijd. De strip heeft zeer zeker mijn voorkeur.’

Hij kreeg gelijk. Donald Duck kreeg uiteindelijk de meeste punten. De precieze uitslag is te vinden in het volgende hoofdstuk.

Toen het onderzoek net gestart was, vroeg Stichting Woortblind mij waarom ik niet ook het lettertype van Christian Boer onderzocht. Het antwoord op deze vraag is vrij eenvoudig. Tijdschriften die niet alleen voor dyslectici bedoeld zijn, moeten leesbaar zijn voor iedereen. Lettertypes zoals dat van Christian Boer zijn misschien beter te lezen voor mensen met dyslexie, maar zijn waarschijnlijk te extreem voor normale mensen.

Het doel van mijn onderzoek is erachter komen welke tijdschriften leesbaarder zijn voor dyslectici en waarom. Ik probeer geen perfect lettertype voor dyslectici te vinden. Dit is eerder een taak voor een grafisch vormgever, zoals Christian Boer.

Christian Boer

Page 20: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

20

Ontstaan

‘Stel, we zien vandaag een poes in deze ruimte zitten en we weten dat er morgen andere mensen in deze ruimte zijn. We willen ze vertellen dat wij een poes hebben gezien en dat zij die misschien ook kunnen zien, maar we spreken niet dezelfde taal en we kunnen niet schrijven. Hoe lossen we dit probleem op?’ Vraagt Rob Berkel, vormgever en oud directeur van het Scryption, een museum over het schrift. ‘Het is heel simpel. We maken een tekening van een poes en een tekening van deze ruimte. Iedereen die die tekeningen ziet, begrijpt dat er een poes in deze kamer was. Dit is hoe schrift ontstaat.’

De vroegste vorm van schrift is een plaatjes- of beeldschrift. Ieder plaatje binnen dit schrift staat symbool voor een ding of voor een actie. Zo betekent een plaatje van een poes bijvoorbeeld ‘poes’ en betekent een plaatje van een grafsteen ‘dood’. Als je in dit beeldschrift een plaatje van een poes met daarnaast een plaatje van een grafsteen ziet, weet je dat de poes overleden is. ‘Een schrift dat zo werkt zorgt helaas tegenwoordig voor grote problemen’, vertelt Rob Berkel. ‘Stel je voor dat ieder woord dat we kennen een eigen tekentje moet hebben en we die allemaal uit ons hoofd moeten leren. Dit is een probleem dat de Chinezen hebben. Niemand kent alle Chinese tekens.’

Omdat schriften die uit tekeningetjes bestaan problemen opleveren, zijn een aantal schriften door geëvolueerd naar lettergreepschriften en alfabetten. Ons schrift, het Latijnse schrift, is hier een voorbeeld van. De tekens die wij als letters gebruiken, zijn ontleent aan een beeldjesschrift. De letter ‘A’ stond vroeger andersom en was het teken voor het woord ‘koe’. De mensen die dit

teken voor het woord koe gebruikten, spraken het woord koe uit als ‘äleph’. Toen hun beeldjesschrift een alfabet werd, besloten zij dat het tekentje dat zij voor het woord koe gebruikten vanaf nu gebruikt zou worden voor de A-klank. Om verwarring te voorkomen, draaiden zij het tekentje, dat toen ineens ‘aa’ betekende, een kwartslag.

Een alfabet in plaats van een beeldjesschrift gebruiken, heeft echter ook een aantal nadelen. Het is voor veel mensen erg moeilijk om een teken dat abstract is te verbinden aan een geluid. Er is geen logische, voor de hand liggende vorm die bij een bepaald geluid lijkt te passen. Alfabettekens zijn dan ook niet logisch. Dit is waar vermoedelijk veel leesproblemen zoals dyslexie ontstaan. Waar kinderen die in China leren lezen vooral een erg goed geheugen nodig hebben, moeten Nederlandse kinderen in staat zijn om abstracte dingen te verbinden met klanken die geen fysieke vorm hebben. Wat is gemakkelijker om te leren begrijpen; dat een rondje met snorharen en twee puntige oren ‘poes’ betekent, of dat een samenvoeging van de vier abstracte tekens p, o, e en s ‘poes’ betekent?

Dyslectici zijn minder in staat om abstracte tekens te verbinden aan de klanken waar die abstracte tekens bij horen, om vervolgens die klanken op de juiste manier samen te voegen tot het woord waar de abstracte tekens voor staan. Er is in heel China niemand met dyslexie. Aan de andere kant zijn er ook landen waar juist meer mensen met dyslexie dan in Nederland zijn. Het schrift en het gemak waarmee schrifttekens aan de realiteit verbonden kunnen worden, bepalen misschien het aantal dyslectici.

Het schrift, het alfabet en

leesproblemen

Page 21: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

21

Page 22: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

22

De enquêtehoofdstuk 1

Page 23: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

23

inleiding

Met mijn onderzoek wil ik erachter komen of tijdschriftenmakers iets kunnen doen om de leeservaring voor mensen met dyslexie prettiger te maken. Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek is een enquête. Op 21 januari 2013 zette ik de eerste enquête online. Deze enquête was gericht aan mensen met dyslexie en was heel belangrijk om een paar verschillende redenen. In de eerste plaats wou ik er achter komen of dyslectici sommige tijdschriften beter kunnen lezen dan andere tijdschriften. Dit zou namelijk betekenen dat er verbetering in de tekstopmaak van tijdschriften mogelijk is.

In de tweede plaats wou ik erachter komen of mensen met dyslexie de behoefte hebben tijdschriften te lezen. Ik vreesde dat mensen met leesproblemen hun hele leven zo

ontmoedigd zijn dat zij het lezen van lange teksten volledig hebben opgegeven. Dit zou betekenen dat zelfs grote verbeteringen in de leesbaarheid mensen met dyslexie niet zouden kunnen verleiden tijdschriften te gaan lezen. In dat geval is het maken van aanpassingen in de vormgeving zinloos.

Om onderzoek te doen naar de leesbaarheid van teksten en de behoefte aan leesbare teksten legde ik de dyslectici een aantal stellingen en tien voorbeeldteksten voor. De tien voorbeeldteksten kwamen uit de tien Nederlandse tijdschriften die volgens Mediafacts in 2011 de hoogste omzet draaiden.

Bijna drie maanden nadat de eerste enquête van start ging, zette ik een tweede enquête online. De vragen

Tachtig mensen vulden een enquête in. Veertig van die mensen hadden dyslexie. De overige veertig hadden geen leesproblemen. Willen mensen met dyslexie dat tijdschriften gemakkelijker te lezen zijn? Kunnen zij sommige teksten beter lezen dan andere teksten? Hebben zij hele andere behoeftes en voorkeuren dan mensen die geen moeite hebben met lezen?

‘Als teksten in tijdschriften gemakkelijker te lezen zijn, wil ik (misschien)

meer lezen.’

waren exact hetzelfde. Wat veranderde, was dat ik deze keer mensen zonder leesproblemen vroeg de enquête in te vullen. Omdat ik de mensen met dyslexie had gevraagd een aantal teksten op hun leesbaarheid te beoordelen, wilde ik graag weten of mensen zonder dyslexie diezelfde teksten hogere cijfers zouden geven. Ook wilde ik de behoefte tot het lezen van tijdschriften van de ene groep vergelijken met de behoefte van de andere groep.

Op 4 mei 2013 liep ook de tweede enquête ten einde. In dit hoofdstuk leest u over de resultaten, de enquêtevragen, de verspreidingsmethodes en interviews en gesprekken over de uitslag. ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||

Page 24: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

24

uitslag

De twee enquêtes die ik heb afgenomen, vormen een belangrijk deel van mijn onderzoek. De eerste enquête werd ingevuld door veertig dyslectici, de tweede enquête werd ingevuld door veertig mensen zonder leesproblemen.

De enquête bestond uit twee delen. De uitslag van het tweede deel van de enquête is hiernaast te zien. De geënquêteerde kreeg afbeeldingen te zien van teksten uit de tien grootste publieksbladen van Nederland. Ik heb de tien grootste publieksbladen van Nederland geselecteerd op basis van omzetcijfers over het jaar 2011 die de website mediafacts in 2012 publiceerde. Meer informatie over die gegevens staat op pagina 32. De geënquêteerden werd gevraagd de teksten op leesbaarheid te beoordelen. Ze konden de teksten een rapportcijfer van 0 tot 5 geven. Iedereen die de enquête invulde, wist dat ze de tekst niet hoefden te beoordelen op inhoudelijke begrijpelijkheid, maar slechts op het gemak waarmee ze de woorden konden lezen. De teksten werden dus puur op vorm beoordeeld. De geënquêteerden wisten niet uit welke tijdschriften de teksten kwamen, met uitzondering van een tekst uit de Donald Duck en een tekst uit Elsevier. De Donald Duck is een tijdschrift dat in stripvorm geschreven is en daardoor direct herkenbaar is als Donald Duck.

In de grafiek hiernaast is te zien hoeveel punten alle tijdschriften uiteindelijk ontvingen. De groene balken staan voor de punten die de dyslectici gaven, de roze balken staan voor de punten die de mensen zonder dyslexie gaven. Dankzij deze eerste grafiek heb ik een aantal belangrijke conclusies kunnen trekken.

De geënquêteerden begrepen dat zij de tekst niet op inhoudelijke leesbaarheid moesten

beoordeelden, maar op de vorm. In allebei de groepen waarbij ik de enquête heb afgenomen

zaten mensen met een hoge opleiding en mensen met een lage opleiding. Als de mensen

de teksten bijvoorbeeld onbewust toch op begrijpelijkheid hadden beoordeeld, hadden de uitslagen van beiden enquêtes dicht bij elkaar gelegen. Dat is echter niet het geval. Alle teksten krijgen van lezers met dyslexie

beduidend lagere cijfers dan van lezers zonder dyslexie. Omdat de dyslectici niet dommer

waren dan de lezers zonder dyslexie weet ik dat het de opmaak van de tekst was die ervoor zorgde dat zij de tekst slechter beoordeelden.

Conclusie 1

De mensen met dyslexie kunnen de tijdschriften veel minder goed lezen dan de mensen zonder

dyslexie. Dit had ik vanzelfsprekend al verwacht, omdat dit is waar dyslexie om draait: het

minder goed kunnen lezen dan andere mensen. Toch vond ik dat ik, voor de volledigheid van het onderzoek, moest bewijzen dat dyslectici ook de tijdschriftenteksten die ik gebruikt heb

minder goed konden lezen.

Conclusie 2

120

160

137

171

112

152

Page 25: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

25

Allebei de groepen konden sommige teksten beter lezen dan andere teksten. Dit betekent dat

er voor zowel de mensen met dyslexie als de mensen zonder dyslexie verbeteringen mogelijk

zijn. Er zijn namelijk tijdschriften die wél goed door dyslectici gelezen kunnen worden.

Tijdschriften die niet goed leesbaar zijn, zouden qua vormgeving meer richting tijdschriften

als Plus, Linda en Veronica Magazine kunnen verschuiven.

Conclusie 3

139

152

165

112

161

145

97100

155

129

172

145

164

Page 26: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

26

Mensen zonder dyslexie waren sneller geneigd om alle teksten

vier of vijf punten te geven. Hieruit blijkt dat zij, omdat zij

geen leesproblemen hebben, alle teksten ongeveer even goed kunnen

lezen, met hier en daar een klein verschil. De mensen met dyslexie

gaven sommige teksten echter nul punten en andere teksten

vijf punten. Gevolg hiervan is dat het verschil in punten tussen het slechtst scorende tijdschrift en het best scorende tijdschrift bij de dyslectici zeventig punten is.

Het verschil in punten tussen het slechtst scorende tijdschrift en

het best scorende tijdschrift bij de mensen zonder dyslexie is slechts 33 punten. Tekstopmaak heeft op dyslectische lezers waarschijnlijk een grotere impact dan op andere

lezers.

De veertig mensen met dyslexie gaven de Donald Duck de meeste punten (152). De veertig mensen

zonder dyslexie gaven Plus de meeste punten (172). Dit betekent

dat mensen met dyslexie misschien andere dingen prettig vinden lezen

dan mensen zonder dyslexie. Dit bemoeilijkt de situatie. Een

tijdschriftenmaker moet namelijk geen aanpassingen maken die de normale, niet dyslectische lezer onprettig vindt om het mensen met dyslexie gemakkelijker te

maken. Dit zou hem meer lezers kunnen kosten dan opleveren. Plus, het tijdschrift dat onder

lezers zonder dyslexie het beste scoort, krijgt van dyslectici juist

vrij lage cijfers. In totaal behaalde het tijdschrift slechts 120 punten, ruim minder dan de Donald Duck

en vele malen lager dan het aantal punten dat niet dyslectische

geënquêteerden gaven. De enquête levert hier een nieuwe vraag op: kunnen tijdschriftenmakers hun

bladen aantrekkelijker maken voor dyslectici zonder andere lezers te

verliezen?

Conclusie 4

De mensen met dyslexie gaven de Donald Duck de meeste punten en de mensen zonder dyslexie gaven Plus de meeste punten.

Als alle punten bij elkaar opgeteld worden, steekt de Donald Duck

met 317 punten nog steeds met kop en schouders boven

de rest van de tijdschriften uit. De stripvorm is echter een vorm die andere tijdschriften niet over

zouden kunnen nemen. Sommige onderwerpen lenen zich niet om met zoveel beeld uitgedrukt te

worden. Bovendien zou de schrijver fors minder woorden kunnen gebruiken als hij een deel van

zijn pagina aan striptekeningen moet afstaan. Ondanks het feit

dat de Donald Duck overtuigend gewonnen heeft, kan ik de Donald

Duck dus niet gebruiken om slechter scorende tijdschriften een advies te geven. Wat ik wel kan concluderen, is dat mensen met dyslexie veel baat hebben

bij afbeeldingen die een verhaal aanvullen. Aan het gebruiken van

vormen die de inhoud van een tekst versterken, wordt later een heel

hoofdstuk gewijd.

Op de tweede en de derde plaats staan Linda en Veronica Magazine. Linda kreeg van de

dyslectici voldoende punten om vlak achter de Donald Duck te eindigen. De mensen zonder

dyslexie gaven Linda 164 punten. Dit is slechts 8 punten lager dan

Plus, het tijdschrift dat de meeste punten kreeg. Veronica Magazine

kreeg van de mensen zonder

leesproblemen 171 punten, slechts één punt minder dan Plus. De dyslectici

gaven Veronica Magazine 137 punten, daarmee eindige Veronica Magazine voor de dyslectici op de derde plaats.

Waarom vinden mensen Linda en Veronica Magazine gemakkelijker

lezen dan andere tijdschriften? Welke vormgeefelementen hebben deze bladen met elkaar gemeen die de

goede leesbaarheid zouden kunnen verklaren? Slecht scorende tijdschriften

zouden wat leesbaarheid betreft misschien een voorbeeld kunnen

nemen aan deze tijdschriften, omdat beiden zowel dyslectische lezers als mensen zonder dyslexie aanspreken.

De tijdschriften die het slechtst gescoord hebben zijn Elsevier en Privé.

Elsevier heeft van allebei de groepen het minste aantal punten gekregen.

Waarom geeft iedereen Elsevier zulke lage cijfers? Om hier achter te komen moet de tekst van Elsevier vergeleken worden met de teksten

van Linda en Veronica Magazine. Wat zijn de verschillen tussen de best

scorende tijdschriften en de slechtst scorende tijdschriften? En Wat zijn de overeenkomsten tussen Elsevier

en Privé? Zijn de vormgeefelementen die deze tijdschriften met elkaar

gemeen hebben de reden dat beiden zo slecht scoren? Of hebben mensen Elsevier misschien toch op de inhoud

beoordeeld? De teksten van dit tijdschrift zijn inhoudelijk natuurlijk vele malen moeilijker dan de teksten van de

Donald Duck.

Dit zijn vragen die meer nodig hebben dan slechts de uitslag van een enquête om beantwoord te worden. Daarom ga ik in een later hoofdstuk in gesprek met vormgevers en mensen die de enquête

hebben ingevuld. Waarom vinden zij het prettig om Linda en Veronica Magazine te lezen en vervelend om

Elsevier en Privé te lezen?

Conclusie 4 brengt mij bij de grafiek die op de pagina hiernaast te zien is. Hier zijn de punten die de tijdschriften tijdens de eerste

enquête ontvingen opgeteld bij de punten die tijdschriften tijdens de

tweede enquête ontvingen.

Page 27: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

27

Donald Duck: 317 punten

Linda: 309 punten

Veronica Magazine: 308 punten

Plus: 301 punten

Libelle: 280 punten

Voetbal International: 273 punten

Troskompas: 255 punten

Privé: 242 punten

Elsevier: 221 punten

Margriet: 264 punten

Enquête 1 + enquête 2

Page 28: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

28

uitslag 2

‘Ik lees geen tijdschriften, omdat tijdschriften

moeilijk te lezen zijn.’

Zoals ik al eerder beschreef, bestond de enquête uit twee onderdelen. De uitslag van het tweede deel van de enquête heb ik op de voorgaande pagina’s behandeld. Het eerste gedeelte van de enquête komt nu aan bod.

ik lees (soms) tijdschriften:

34 dyslectici:

eens

Het eerste gedeelte van de enquête is minder belangrijk voor de uiteindelijke conclusie, maar wel belangrijk voor dit onderzoek. Voordat de geënquêteerden de teksten beoordeelden, gaven ze hun mening over een aantal stellingen. De stellingen beantwoorden de vraag of mensen met dyslexie behoefte hebben aan tijdschriften die beter leesbaar zijn. Bewijzen welke teksten beter leesbaar zijn dan andere teksten is natuurlijk belangrijk om tijdschriften toegankelijker te maken voor mensen met leesproblemen. Als mensen met leesproblemen echter niet van plan zijn ooit een tijdschrift te lezen, hoeven tijdschriftenmakers niet de moeite te nemen om rekening te houden met dyslectici.

Hiernaast is de uitslag van de eerste stelling te zien. De stelling was ‘Ik lees (soms) tijdschriften’. 34 dyslectici waren het met deze stelling eens. Dit betekent dat zes dyslectici nooit tijdschriften lezen. De groep mensen zonder leesproblemen kreeg dezelfde stelling voorgelegd. Van hen waren 38 mensen het met de stelling eens. Dat betekent dat er volgens mijn onderzoek meer mensen met dyslexie zijn die geen tijdschriften lezen. In theorie zouden alle mensen die geen tijdschriften lezen, ook die zonder dyslexie, dat in de toekomst wel kunnen gaan doen als zij zich tot een tijdschrift aangetrokken voelen. Omdat het aantal dyslectici dat geen tijdschriften leest groter is, zouden tijdschriftenmakers misschien iets kunnen doen om het lezen van hun tijdschriften voor deze groep aantrekkelijker te maken.

Page 29: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

29

oneens34 dyslectici:

Links staat de uitslag van de stelling ‘Ik lees geen tijdschriften, omdat tijdschriften (vaak) moeilijk te lezen zijn.’ 36 mensen met dyslexie waren het niet

met de stelling eens. Drie van de zes dyslectici die het met de vorige stelling ‘eens’ waren,

zijn het ‘oneens’ met deze stelling. Ook drie andere dyslectici, die bij de vorige stelling

aangaven soms tijdschriften te lezen, zeggen bij deze stelling dat zij geen

tijdschriften lezen, omdat tijdschriften moeilijk te lezen zijn. Dit betekent dat er minimaal drie mensen aan de enquête meededen die geen tijdschriften lezen vanwege de leesbaarheid. Omdat dit voor hun de reden is dat zij geen tijdschriften lezen, betekent dat automatisch dat als tijdschriften wél leesbaarder zouden zijn, zij

misschien wél tijdschriften zouden lezen.

Hoe het met de drie andere dyslectici die het met de stelling eens waren zit,

is mij onduidelijk. Ik denk dat het hier om mensen gaat die soms een tijdschrift lezen.

De reden dat zij niet vaker een tijdschrift lezen, zou misschien kunnen zijn dat zij moeite hebben

met het lezen van tijdschriften. Het blijft hier echter bij giswerk. Toch is de conclusie die ik dankzij deze stelling kan trekken heel belangrijk. Er zijn naar mijn mening namelijk mensen die puur en alleen dankzij de opmaak van teksten geen tijdschriften lezen.

De derde stelling was ‘Sommige tijdschriften kan ik beter lezen dan andere tijdschriften’. Vier mensen met dyslexie waren het niet met deze stelling eens, de overige 36 dyslectici gaven aan dat ze het met de stelling ‘eens’ waren. Wat mij betreft bewijst de uitslag van het tweede gedeelte van het onderzoek dat mensen met leesproblemen sommige teksten wel degelijk beter kunnen lezen dan andere teksten. Dat er uitzonderingen zijn, is natuurlijk mogelijk. Ik denk alleen dat ik vanwege het feit dat 36 mensen het met deze stelling eens waren en vanwege de uitslag van het tweede deel van de enquête mag constateren dat dyslectici normaal gesproken sommige teksten beter kunnen lezen dan anderen.

Ook mensen zonder leesproblemen gaven aan sommige teksten beter te

kunnen lezen. Maar liefst 25 ‘normale lezers’ waren het met de stelling eens. Er zijn minder mensen zonder dyslexie die bepaalde teksten beter kunnen lezen dan andere teksten dan mensen met dyslexie die sommige teksten beter kunnen lezen. Toch denk ik dat ik kan constateren dat tekstopmaak voor heel veel mensen een belangrijke rol speelt. Tekstopmaak heeft op meer dan de helft van de mensen zonder leesproblemen en op bijna alle mensen met leesproblemen invloed. Tekstopmaak is dus iets wat voor het grootste gedeelte van lezers en potentiele lezers belangrijk is. Daarom zouden alle tijdschriften er goed aan doen extra onderzoek te doen naar leesbaarheid en zouden tijdschriften die slecht beoordeeld worden misschien kunnen kijken hoe zij hun leesbaarheid kunnen verbeteren.

Page 30: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

30

14 eens

25 eens36 oneens

15 oneens

De laatste stelling is misschien wel de belangrijkste stelling. ‘Als teksten in tijdschriften gemakkelijker te lezen zijn, wil ik (misschien) meer lezen’. Van de mensen met dyslexie zijn 25 mensen het met deze stelling eens. Dat betekent dat tijdschriftenmakers aan bijna twee derde van de Nederlandse dyslectici meer tijdschriften zouden kunnen verkopen. Tijdschriftenmakers kunnen misschien honderdduizenden mensen extra aantrekken. Journalisten zouden in theorie hun publiek kunnen vergroten als vormgevers hun teksten aantrekkelijker zouden maken voor mensen met leesproblemen. Bovendien zouden tijdschriftenmakers meer geld kunnen verdienen als zij de mensen die door hun leesproblemen op dit moment geen tijdschriften lezen aan weten te trekken.

Het aantal mensen zonder leesproblemen dat het met deze stelling eens is, is vanzelfsprekend beduidend lager. 14 van de geënquêteerden geven aan meer tijdschriften te willen lezen als teksten gemakkelijker te lezen zijn. Ondanks het feit dat dit aantal fors lager is dan bij de dyslectici zouden tijdschriftenmakers er goed aan doen naar de wensen van deze groep te kijken. Dat in totaal 39 van de tachtig geënquêteerden zeggen meer tijdschriften te willen kopen als deze beter leesbaar zijn, betekent dat tijdschriftenmakers op dit moment misschien een hoop potentiele lezers mislopen, omdat sommige teksten voor sommige mensen moeilijk te lezen zijn.

dyslectici:

niet dyslectici:

Als teksten gemak-

kelijker te lezen zijn, wil ik meer

lezen

Page 31: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

31

Conclusie 1

De resultaten van de enquête spreken voor zich. Mensen met dyslexie kunnen sommige teksten veel beter lezen dan andere teksten. Gelukkig kunnen mensen zonder leesproblemen dezelfde teksten vaak ook beter lezen.

Dit betekent dat tijdschriftenmakers waarschijnlijk aanpassingen aan hun blad zouden kunnen maken die het

tijdschrift aantrekkelijker maken voor dyslectici zonder vaste lezers te verliezen. Misschien krijgen zij er dankzij

deze aanpassingen zelfs ook lezers zonder leesproblemen bij.

Een forse meerderheid van de dyslectische lezers heeft behoefte aan veranderingen. Zo geeft bijna twee derde van de dyslectici aan meer tijdschriften te willen lezen als de

leesbaarheid vergroot wordt. Journalisten zouden in theorie een groter publiek kunnen bereiken als vormgevers meer rekening houden met de leesproblemen van het publiek.

Hierdoor kan de journalist zijn taak beter vervullen en kan de bladenmaker meer geld verdienen.

Als toekomstig journalist wil ik dat mensen artikelen lezen om hun inhoud. Dat mensen puur en alleen door de vorm van een stuk niet eens willen beginnen met lezen, vind ik

eeuwig zonde.

Page 32: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

32

teksten

De tien teksten die de geënquêteerden moesten beoordelen, zijn geselecteerd op basis van hun omzetcijfers uit het jaar 2011. Deze cijfers werden in 2012 op de website mediafacts gepubliceerd. Hiernaast staan ook de oplagecijfers van de tijdschriften vermeld. Die cijfers speelden echter geen rol in het selectieproces.

Van de tien teksten hiernaast zijn er slechts twee duidelijk herkenbaar. De tekst uit Donald Duck is herkenbaar door de striptekening. De tekst uit Elsevier is herkenbaar door het woord ‘Elsevier’. Ik heb ervoor gekozen deze tekst uit Elsevier ondanks de naam te gebruiken, omdat ik het onderwerp van de tekst en het taalgebruik vrij eenvoudig vond. Bovendien had ik niet het idee dat er mensen zijn die een bepaalde wrok jegens Elsevier koesteren en dit tijdschrift daarom een laag cijfer zouden geven.

Verder zitten er een aantal teksten bij die voor mensen die bekend zijn met tijdschriften herkenbaar zijn, zoals de tekst uit Linda. Sommige tijdschriften hebben een erg kenmerkende vormgeving. Ik heb ervoor gekozen niet zelf nieuwe tekstjes te typen in lettertypes die op de lettertypes van de tien tijdschriften lijken, omdat ik niet denk dat ik de vormgeving van ieder tijdschrift exact na kan maken. Bovendien heeft ook de kleur van de letters en de kleur van het papier, regelafstand en al het andere dat op de pagina gebeurt impact op de leesbaarheid. Dit alles is onmogelijk te reproduceren. Vandaar dat ik de geënquêteerden tien originele teksten liet zien die naar mijn mening een goed beeld gaven van de gewoonlijke opmaak van de tien tijdschriften.

Hiernaast zijn de tien grootste publieksbladen van Nederland te zien. Dit is niet het formaat waarin de geënquêteerden ze te zien kregen. De originele enquête is nog steeds online te vinden op www.ingebeekmans.blogspot.nl. Voor een realistisch weergave van de enquête kan het beste op deze pagina gekeken worden. 1 2 3 4

Libelle, omzet: 80,8 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011: 431.989

Veronica Magazine,

omzet: 70,1 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011: 810.378

Margriet, omzet: 46,9 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011: 250.053

Elsevier, omzet: 38,0 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011: 133.556

Page 33: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

33

5 6 7 8 9 10

Donald Duck, omzet: 32,2 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011:301.025

Voetbal International, omzet: 23,6 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011:156.069

Privé, omzet: 22,1 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011:178.280

Troskompas, omzet: 22,1 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011:383.378

Plus, omzet: 21,9 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011:277.025

Linda, omzet: 20,6 miljoen euro

totaal verspreide

oplage 2011:190.125

Page 34: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

34

uitvoering

Ik lees (soms) tijdschriften.

Ik lees geen tijdschriften, omdat tijdschriften (vaak)

moeilijk te lezen zijn.

Sommige tijdschriften kan ik gemakkelijker lezen dan andere

tijdschriften.

Als teksten in tijdschriften gemakkelijker te lezen zijn, wil

ik (misschien) meer lezen.

Ik begon in eerste instantie dus met zes stellingen. Vier van de zes stellingen waren, zoals ik al eerder beschreef, bedoeld om vast te stellen hoeveel behoefte dyslectici hebben aan tijdschriften die beter leesbaar zijn. De andere twee stellingen ondersteunden de teksten die de dyslectici moesten beoordelen. De twee stellingen die ik heb moeten schrappen, waren namelijk als volgt: ‘Kijk naar de teksten onderaan deze pagina en kies hieronder het nummer van de tekst die u het gemakkelijkste kunt lezen’ en ‘kijk naar de teksten onderaan deze pagina en kies hieronder het nummer van de tekst die u het slechtst leesbaar vindt’. De antwoorden die mensen op deze vragen gaven, hadden mij dus samen met de beoordelingen van de teksten moeten helpen met het vinden van het meest leesbare tijdschrift.

Helaas hadden de tachtig mensen die aan de enquête deelnamen de mogelijkheid meer dan één tekst als beste en als slechtste te verkiezen. Het grootste gedeelte van de geënquêteerden gaf meerdere teksten als beste en meerdere teksten als slechtste op. De resultaten waren hierdoor helaas niet bruikbaar voor mijn onderzoek. Gelukkig waren de resultaten van de andere vier stellingen overduidelijk. Over de uitslagen heeft u op de voorgaande pagina’s kunnen lezen.

Op de pagina hiernaast zijn de vier stellingen te zien die ik voor de uitslag van mijn onderzoek gebruikt heb. In de originele enquête stonden zes stellingen. De reacties op twee van deze zes stellingen bleken achteraf onbruikbaar. Vandaar dat alleen de resultaten van de vier stellingen hiernaast aan bod zijn gekomen.

De stellingen

Page 35: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

35

Zoals ik eerder al aangaf, was het doel van de stellingen erachter komen of dyslectici behoefte hebben aan beter leesbare tijdschriften. De reden dat ik ervoor gekozen heb dit gedeelte van mijn onderzoek in enquêtevorm te doen, is dat het mij belangrijk leek een grote groep dyslectici bij mijn onderzoek te betrekken. Het leek mij beter om in eerste instantie een hoop mensen met leesproblemen om hun mening te vragen en vervolgens een kwalitatief onderzoek uit te voeren om hun mening te verklaren. De enquête is dus het fundament en de leidraad voor de rest van het onderzoek. Ik heb ervoor gekozen om veertig mensen de enquête in te laten vullen, omdat het rond het moment dat de 35e enquête ingevuld werd duidelijk begon te worden dat de Donald Duck de meeste punten zou krijgen. De verschillen tussen de punten die de tijdschriften ontvangen hadden, waren zo groot geworden dat de kans dat er nog veel wisselingen aan de top en in de bodem zouden plaatsvinden zeer klein was. Daarom besloot ik dat veertig ingevulde enquêtes voldoende waren voor een bruikbare, betrouwbare uitslag. De veertig enquêtes die ik daarna door mensen zonder dyslexie heb laten invullen, waren nodig als vergelijkingsmateriaal.

Al vroeg heb ik contact gezocht met Maria Aalten, de site admin van het Nederlandse dyslexieforum, en Christian Boer, een Nederlandse vormgeving met dyslexie die een lettertype voor dyslectici ontwierp. Beiden waren enthousiast over de enquête en het doel van het onderzoek. Maria van Aalten liet me de enquête via het Nederlandse dyslexieforum verspreiden en schreef een aantal keer over het onderzoek op de twitter van het forum. Dit zorgde ervoor dat de enquête en het onderzoek direct een hoop aandacht kregen. Veel dyslectici vulden de enquête in en een aantal

anderen gaven mij advies over plekken waar ik de enquête kon verspreiden en gingen met me in gesprek over lettertypes en tekstopmaak die zij prettig vonden. De adviezen waar ik iets mee kon, volgde ik op. Zo kwam ik bij Stichting Woortblind terecht. Dit is een vereniging die mensen met dyslexie op allerlei manieren probeert te ondersteunen. Ook deze stichting heeft mij geholpen met advies en is met mij in gesprek gegaan over de enquête. Zij hebben mij aan een aantal mensen die de enquête in konden vullen geholpen en zijn mijn onderzoek van een afstandje blijven volgen. Mogelijk wordt er later dit jaar in het tijdschrift van de stichting een artikel over dit onderzoek gepubliceerd.

Vanzelfsprekend heb ik de enquête ook via social media gepromoot. Ik heb veel dyslectici die ik kende en die ik via via heb leren kennen persoonlijk benaderd en ze het doel van mijn onderzoek uitgelegd. Dit heeft erg veel opgeleverd. Omdat ik zoveel dyslectici die de enquête invulden persoonlijk sprak, kreeg ik nog meer ideeën over manieren waarop tijdschriften toegankelijker zouden kunnen worden voor dyslexie. De geënquêteerden hadden namelijk soms de behoefte om de antwoorden die zij tijdens het invullen van de enquête gaven toe te lichten. Deze toelichtingen had ik niet perse nodig voor dit onderzoek, maar hebben het onderzoeken wel gemakkelijker gemaakt. Een aantal van hun reacties komen later in dit hoofdstuk aan bod.

Aan het begin van dit onderzoek vroeg ik me af of ik een minimumleeftijd aan de enquête kandidaten moest stellen. Vervolgens bedacht ik mezelf dat ik mijn eerste tijdschriftenabonnement kreeg toen ik zes jaar oud was en besloot ik dat een minimumleeftijd niet nodig was. Tijdschriften zijn er namelijk voor iedereen die kan

De verspreiding

De mensen

lezen en dyslexie openbaart zich op zijn vroegst op het moment dat kinderen leren lezen. Bovendien kan de enquête alleen ingevuld worden door mensen die in staat zijn om te lezen. Iedereen die dyslexie had en in staat was de enquête in te vullen, mocht de enquête daarom invullen. Wie er voor een tijdschrift betaalt, maakt voor de uitgever van het tijdschrift namelijk niet uit, zolang er maar voor het tijdschrift betaald wordt. Als een kind aan zijn vader of moeder om een tijdschriftabonnement vraagt, verdient de tijdschriftenmaker hier evenveel geld aan als wanneer iemand zelf een tijdschriftenabonnement afsluit en betaalt.

Een andere vraag die ik mezelf van tevoren heb gesteld, is welke dyslectici de enquête mochten invullen. Er zijn een hele hoop verschillende vormen van dyslexie. Bovendien heeft niet iedereen even veel last van zijn dyslexie. Het leek me op dit moment echter verstandig om iedereen die van zichzelf weet dat hij of zij dyslexie heeft aan het onderzoek mee te laten doen. Dyslexie is er in vele vormen en maten, vandaar dat het me logisch leek om al deze vormen en maten bij mijn onderzoek te betrekken. Ik wou niet slechts naar mensen met zware vormen van dyslexie kijken. Dit is een breed onderzoek, bedoelt om de leesbaarheid van tijdschriften voor álle dyslectici te vergroten, niet alleen voor mensen met bepaalde vormen van dyslexie.

In eerste instantie besloot ik niet te gaan selecteren op opleidingsniveau. Dyslectici hebben dankzij hun leesproblemen vaak meer moeite met het behalen van een diploma dan mensen zonder leesproblemen. Daarom leek het me wat dit onderzoek betreft oneerlijk en niet relevant om mensen naar hun opleidingsniveau te vragen. Ondanks het feit dat ik niet naar opleidingsniveaus gevraagd heb, denk ik dat het aantal hoogopgeleide dyslectici ongeveer even groot was als het aantal hoogopgeleide mensen zonder dyslexie dat de enquête ingevuld heeft. Dit weet ik, omdat ik zoveel van de geënquêteerden persoonlijk gesproken heb.

Page 36: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

36

Page 37: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

37

In de eerste plaats waren mensen blij dat er aandacht werd besteed aan het verbeteren van de leesbaarheid voor dyslectici. ‘Ik heb héél veel moeite met lezen’, vertelt Annette Heinerman, een Tilburgse huisartsassistente. ‘Ik heb gewoon een handicap. Maar omdat mensen dat aan de buitenkant niet kunnen zien, houden ze er geen rekening mee’, zegt ze. ‘Het zou een verademing zijn als tijdschriften en andere media rekening zouden houden met dyslectici. Sommige teksten kan ik namelijk wel degelijk beter lezen dan andere teksten. Ik kom teksten die prettig lezen alleen nauwelijks tegen.’

Veel anderen dyslectici hadden soortgelijke reacties. ‘Sommige teksten lezen veel fijner dan anderen’, zegt Michelle de Wit, student kunstzinnige therapie. ‘Zodra de ruimte tussen de regels en de woorden ietsje groter wordt, merk ik meteen dat ik de tekst veel gemakkelijker kan lezen. Ik zou dus zekerweten meer tijdschriften lezen als ze teksten anders opgemaakt zouden worden. Een tijdschrift lezen, kost me op dit moment gewoon te veel tijd.’

Er waren echter ook een aantal kritische reacties. ‘Ik heb bij mezelf gemerkt dat veel oefenen met lezen

ervoor zorgt dat ik minder last heb van mijn dyslexie’, vertelt docent Nederlands, Karin Klootwijk. ‘Ik vind dus niet dat teksten aangepast moeten worden op mensen met dyslexie. De wereld hoeft zich niet aan te passen aan dyslectici, dyslectici moeten zich aanpassen aan de wereld. Mensen met dyslexie moeten nou eenmaal iets meer moeite doen, maar dat is niet erg. Iedereen heeft wel ergens moeite mee.’

Natuurlijk heeft ze voor een gedeelte gelijk. Zolang niet alle teksten op dyslectici aangepast worden, moeten mensen met dyslexie ook normale teksten leren lezen. Als ze wennen aan prettige tekstopmaken, kunnen zij brieven van de gemeente en andere formele teksten misschien moeilijker lezen. Toch denk ik dat het beter leesbaar maken van tijdschriftteksten een goed idee is. In de eerste plaats worden journalistieke producties toegankelijker voor iedereen die qua interesses binnen de doelgroep van dat product valt. Daarnaast heeft dit verhaal vanzelfsprekend ook een financieel aspect. Het leesbaarder maken van tijdschriften is niet iets wat tijdschriftenmakers puur en alleen zouden doen om dyslectici te plezieren. Tijdschriftenmakers zouden de tekstopmaak van hun

Zodra de enquête en het onderzoek van start gingen, stroomden de reacties binnen. Mensen wilden helpen door te vertellen over hun ervaringen met tekstopmaak of zochten contact om hun mening te geven over tijdschriften en artikelen in

tijdschriften en me over dyslexie te vertellen.

Reacties

bladen aanpassen om een groter publiek te bereiken en dus meer geld te verdienen.

Het aanpassen van teksten aan mensen met dyslexie wordt door de opmerkingen van de docent Nederlands bijna een ethisch vraagstuk. Is het verantwoord om de teksten van tijdschriften gemakkelijker te lezen te maken als dat misschien betekent dat dyslectici andere teksten uiteindelijk minder goed kunnen lezen? Hoe lang het duurt voordat iemand zo gewend is aan een bepaalde manier van tekstopmaak dat hij een andere tekstopmaak minder goed kan lezen, is echter nog nooit onderzocht. Of het aanpassen schadelijk zou kunnen zijn en hoe groot die schade zou kunnen worden, is dus niet duidelijk.

Page 38: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

38

Typografie en vormgeving

hoofdstuk 3

Page 39: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

39

“Typography is what language looks

like.”

inleiding

Met typografie wordt al honderden jaren geëxperimenteerd. Typografen en vormgevers legden vroeger in hun experimenten vaak de nadruk op innovatie of schoonheid. Er wordt tegenwoordig echter steeds meer geëxperimenteerd met het leesbaar maken van teksten.

Voor dit onderzoek las ik een aantal boeken en onderzoeksrapporten over typografie, vormgeving en het leesbaar maken van teksten. Helaas is er tot nu toe vrij weinig bruikbaar onderzoek gedaan naar teksten die gemakkelijker gelezen kunnen worden door mensen met dyslexie. Wel zijn er in het buitenland een paar typografen geweest die, net zoals Christian Boer, besloten een lettertype voor dyslectici te ontwerpen. Lijken de letters van de buitenlandse vormgevers op de letters van Christian Boer? Als dat zo is, kan misschien bekeken worden wat deze letters met elkaar gemeen hebben en welke factoren een letter die leesbaar is voor dyslectici moet bezitten.

Aan de andere kant kunnen ook onderzoeken die zich niet slechts op dyslectici, maar op alle lezers, focussen aan dit onderzoek bijdragen. Het is in de eerste plaats belangrijk om te ontdekken of dyslectici en

andere lezers geen tegengestelde belangen hebben. Kunnen teksten die leesbaarder zijn voor dyslectici ook goed gelezen worden door andere lezers? Daarnaast hebben ook de algemenere boeken en rapporten hun eigen theorieën over leesbare teksten. Wetende dat dyslexie misschien een probleem is dat veroorzaakt wordt door de abstractheid van onze alfabettekens kan er ook via andere wegen naar een oplossing gezocht worden. Wat als de vorm van een letter beter bij de klank van een letter gaat passen zodat de hersenen van dyslectici de link tussen beiden gemakkelijker kunnen leggen? Veel moderne typografen denken dat dit een mogelijkheid is en dat dit voor alle mensen, ook dyslectici, teksten leesbaarder kan maken.

Dyslectici geven zelf aan dat regelafstand en de afstand tussen woorden voor hun gevoel al een groot verschil maakt. Wat voor effect

hebben het vergroten van de afstand tussen woorden en de afstand tussen regels op een tekst? Kunnen mensen zonder dyslexie teksten ook beter lezen als afstanden worden vergroot of lezen zij teksten die op deze manier zijn aangepast juist slechter? Wat voor impact zouden dit soort aanpassingen op journalistieke producten in tijdschriften hebben? Zouden aanpassingen redacteuren dwingen kortere teksten te leveren? In dit hoofdstuk leest u over onderzoeken naar typografie en leesbaarheid.

Page 40: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

40

lettertypes

Naast het Dyslexie lettertype werden er nog meer fonts speciaal voor dyslectici ontworpen. De bekendste voorbeelden hiervan zijn OpenDyslexic en Sylexiad. Hieronder zijn de letters van het Dyslexie font van Christian Boer naast de letters van OpenDyslexic te zien.

OpenDyslexic

Dyslexie

Page 41: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

41

Op het eerste gezicht hebben beide lettertypes inderdaad dingen met elkaar gemeen. Zo hebben de letters van OpenDyslexic een dikkere onderkant, net zoals de letters van Dyslexie. De maker van OpenDyslexic, de Amerikaan Abelardo Gonzalez, vertelt op zijn website dat hij de letters aan de onderkant verzwaard heeft zodat dyslectici ze minder gemakkelijk kunnen draaien. Dit is precies dezelfde reden die Christian Boer voor het dikker maken van de onderkanten van letters geeft. Ook staan sommige letters van beide lettertypes in dezelfde hoek gekanteld. Dit is duidelijk te zien bij de letter J.

Er zijn ook verschillen tussen de fonts voor dyslexie. Zo heeft Christian Boer er duidelijk voor gekozen om sommige letterstokjes langer te maken en kiest Abelardo Gonzalez hier niet voor. Ook is het lettertype van de Amerikaanse vormgever beduidend dikker dan het lettertype Dyslexie. Bovendien heeft Christian Boer voor een compleet andere letter Q gekozen dan Abelardo Gonzalez.

Helaas is er over het lettertype van Abelardo Gonzalez nog minder bekend dan over het lettertype van Christian Boer. Er is slechts één keer een test met OpenDyslexic uitgevoerd. Het volgende citaat is van een docent die besloot om OpenDyslexic te gaan gebruiken voor zijn dyslectische leerlingen om te kijken of zij hier profijt van hadden. Hierover schrijft hij op examiner.com het volgende:

Vanzelfsprekend kan dit niet beschouwd worden als een betrouwbaar onderzoek. Het is echter de enige test die ooit is uitgevoerd. Daarom beschouw ik ook OpenDyslexic als een lettertype waarvan niet bewezen is dat het een positief of negatief effect heeft op dyslexie. Omdat beide lettertypes qua vorm veel gelijkenissen hebben en bij tests dezelfde gemengde gevoelens oproepen, wantrouw ik deze fonts enigszins. Geen van beide vormgevers geeft toe elkaars lettertypes als inspiratie of iets dergelijks gebruikt te hebben bij het ontwikkelen van hun eigen font. Bewijzen of zij dit wel of niet gedaan hebben, is zo goed als onmogelijk. Toch denk ik dat er een kans bestaat dat één van beiden door de ander beïnvloed werd.

Het lettertype van de Nederlandse vormgever Christian Boer kwam ongeveer vier jaar eerder uit dan OpenDyslexic. Het lijkt daarom voor de hand te liggen dat de maker van dit laatste lettertype zich inderdaad door het Dyslexie letterype heeft laten beïnvloeden. Als dit niet het geval is, maakt dit beide onderzoeken betrouwbaarder, omdat zij los van elkaar tot dezelfde conclusies komen. Mocht in de

toekomst echter blijken dat een van beiden het onderzoek van de andere vormgever als uitgangspunt heeft genomen, maakt dit beide onderzoeken juist minder betrouwbaar.

Een ander lettertype dat de moeite van het bestuderen waard is, is Sylexiad, een lettertype dat op dit moment ontwikkeld wordt door een kunstdocent uit Engeland. Robbert Hillier is al sinds 2001 bezig met onderzoek doen naar dyslectici en lettertypes die dyslectici goed kunnen lezen. Hij heeft sindsdien een paar fonts ontworpen en getest op mensen met dyslexie. Elk nieuwe lettertype dat hij ontwierp kreeg een betere beoordeling van de dyslectici. De reacties van die dyslectici gebruikt hij vervolgens steeds om een nog beter lettertype te ontwerpen. Ondanks het feit dat zijn laatste lettertype volgens zijn eigen onderzoek redelijk goed ontvangen werd, is de kunstdocent nog steeds niet tevreden. Op dit moment ontwerp hij de volgende versie van zijn lettertype voor dyslectici. Door zijn onderzoek en de verbeteringen die hij iedere keer maakt, hoopt hij in de toekomst een perfect font voor mensen met dyslexie te kunnen presenteren.

Of de onderzoeksresultaten van Robbert Hillier kloppen, is nog nooit door iemand anders onderzocht. Wat wel opvallend is, is dat zijn lettertype er heel anders uit ziet dan de lettertypes van Christian Boer en Abelardo Gonzalez. De Engelse kunstdocent spreekt namelijk, net zoals de dyslectici die ik gesproken heb, vooral over de ruimtes tussen woorden en regels. Wat dat betreft past de theorie van Robbert Hillier dus beter bij de reacties die ik tijdens mijn onderzoek van dyslectici kreeg. Omdat de letters die hij ontwierp nooit door iemand anders dan hemzelf onderzocht zijn, valt helaas niet met zekerheid te zeggen of zijn theorie beter of slechter is dan die van de andere twee vormgevers.

De Amerikaan en Nederlander leggen minder nadruk op woord- en regelafstand, maar noemen beiden echter wel in hun onderzoeken en omschrijvingen. Daarom denk ik dat afstanden inderdaad een rol spelen in de leesbaarheid van teksten.

First of all, it was interesting to see that the more time the students spent with the new dyslexia font, the less they liked it. I would not have expected that. (Bron: Examiner.com)

My findings indicate that for the majority of dyslexic readers tested, the typographic characteristics of generous inter-word spacing allied to the light weight and slightly condensed form of the Sylexiad fonts were significant. The investigation also indicates that for subjects with reading difficulties such as dyslexia, it is the combination of spacing, weight and form that is often more important than individual letterform design. More controversially, my research questions the importance of word shape as a useful recognition model for dyslexic readers. (Bron: Robsfonts)

Page 42: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

42

literatuur

De eerste bruikbare bron die ik wil behandelen is de tekstwijzer, een boek over tekstopmaak voor grafische vormgevers. Dit boek heeft een heel hoofdstuk dat speciaal gewijd is aan tekstopmaak voor boeken en tijdschriften. Onder het kopje ‘leesbaarheid’ (pagina 145, paragraaf 4.3) staat onder andere het volgende:

Deze tekst komt uit een van de basis handboeken voor typografen. Het boek werd in 1982 voor het eerste gedrukt en wordt nu nog steeds veel gebruikt. Als wat hierboven staat klopt en leesbaarheid puur van smaak afhankelijk is, is het vinden van een lettertype dat de leesbaarheid voor dyslectici vergroot onmogelijk, behalve als er een lettertype bestaat dat zo perfect is dat iedereen het mooi vindt. Gelukkig worden er later in hetzelfde hoofdstuk nog een aantal andere onderzoeksconclusies besproken.

Er zijn een hoop boeken over dyslexie geschreven. Uit deze boeken blijkt echter hetzelfde als uit online bronnen. Er is een

hele hoop onduidelijk over dyslexie. Boeken geven vage omschrijvingen van mogelijke

behandelingen, maar geven geen concrete tips wat tekstopmaak betreft. Boeken over typografie en vormgeving zijn echter wel heel expliciet als het over leesbare teksten gaat. Zij richten zich

helaas niet op leesbaarheid voor dyslectici. Toch denk ik dat de informatie in boeken over

typografie bruikbaar is voor dit onderzoek.

Wat heeft het onderzoek tot nu toe opgeleverd? Voor de leesbaarheid schijnt het gebruik van het ene dan wel het andere lettertype niet veel verschil te maken. Uiteraard spreken we hier over de normale drukletters, de tientallen extremiteiten van het ‘wrijfletterwezen’ en het ‘headline-gebeuren’ laten we hier buiten beschouwing. Wel zijn er onderzoekers die op basis van onderzoek beweren dat een lezer een tekst die gezet is in een type dat die lezer esthetisch bevalt, beter en gemakkelijker leest dan een tekst in een letter die hem niet zo ligt. Als dat zo is, kan de discussie over schreefloos of níet beter gestaakt worden, er zou dan een heel sterk per individu wisselende optimale leesbaarheid zijn. Schreefloos of niet is dan alleen een kwestie van smaak en daar valt zoals we weten niet over te twisten.

Page 43: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

43

Er worden een aantal dingen genoemd die voor tijdschriftenmakers niet direct van belang zijn. Zo denk ik bijvoorbeeld niet dat er redacteuren zijn die hun verhalen volledig in hoofdletters gedrukt willen zien. Waar ik voor dit onderzoek wel iets aan heb, is de laatste regel. Dat hier gezegd wordt dat grotere regelafstand bij brede regels de leesbaarheid bevordert, bevestigt wat sommige dyslectici mij verteld hebben. De tijdschriften die het best en het slechtst scoorden bij de enquête kunnen bovendien aan bovenstaande regels getoetst worden.

Een ander boek dat interessant is voor mijn onderzoek is een boek genaamd ‘The typohraphic experiment’. Op het eerste gezicht lijkt een boek over experimentele typografie juist ongeschikt om leesbare tekstopmaak te vinden. Het tegendeel is echter waar. Direct in het begin legt de schrijver van het boek uit dat ‘vreemde lettertypes’ al lang niet meer als ‘experimenteel’ beschouwd worden. Vroeger was het inderdaad zo dat experimentele

letters vooral erg extreem en erg vernieuwend moesten zijn. Omdat er decennialang op deze manier naar typografie gekeken werd, zijn alle mogelijke gekke lettertypes al gemaakt. Er zijn lettertypes gemaakt met make up artikelen, naakte vrouwenlichamen, penissen en nog veel meer. Dit soort lettertypes komen niet voort uit experimenten, omdat ze niet vernieuwen zijn en omdat de vormgeefwereld niets aan dergelijke experimenten heeft.

Wat binnen de wereld van design en typografie tegenwoordig wél als experimenteel beschouwd wordt, is het ontwikkelen van leesbaardere lettertypes en tekstopmaken. Volgens de schrijver van het boek is het doel van experimenteren namelijk altijd vooruitgang boeken op het gebied waar het experiment zich in afspeelt. Iets waar volgens de schrijver nog veel vooruitgang in geboekt kan worden, is de leesbaarheid van teksten. In het boek komen een hoop typografen aan het woord die stuk voor stuk hun mening geven over experimentele typografie en leesbare typografie. Eén van de theorieën die in het boek veel voorkomt, gaat over het dichter bij elkaar brengen van vorm en inhoud. De volgende tekst illustreert dit idee het beste:

Interessant aan het bovenstaande idee is dat het perfect aansluit bij het verhaal van Rob Berkel over het ontstaan van ons alfabet en de problemen die ons alfabet veroorzaakt.

Mensen met dyslexie zijn minder goed in staat de abstracte lettertekens te verbinden met klanken. Wij spreken de letter ‘A’ uit als ‘aa’, omdat wij weten dat een omgekeerd pijltje met een streepje erin symbool staat voor deze klank. De inhoud, of de klank van ‘a’, heeft echter niets te maken met de vorm ‘a’ en dat is erg verwarrend. Typografen experimenteren daarom met manieren om de vormen van letters meer bij hun klank te laten passen. Dit kan bijvoorbeeld door letters dikker te maken dan andere letters. Bij de woorden ‘ping’ en ‘pong’ zorgt de ‘o’ in het woord ‘pong’ ervoor dat pong dikgedrukt moet zijn. De ‘o’ is nou eenmaal in de gedachten van veel lezers een wat ronde, dikke letter. Door de ‘o’ nog iets dikker en ronder te maken, zou de vorm dichter naar de inhoud kunnen verschuiven. Hetzelfde geld voor scherpe letters zoals de letter ‘k’. Die letter zou bijvoorbeeld nog puntiger gemaakt kunnen worden.

Niet alleen letters zouden anders opgemaakt kunnen worden. Ook losse woorden, zoals het woord ‘pong’ zouden er net iets anders uit kunnen zien dan de woorden om het woord pong heen. Zo past niet één letter beter bij zijn inhoud, maar past een hele groep letters beter bij hun inhoud. Met het op deze manier vormgeven van teksten wordt op dit moment dus een hoop geëxperimenteerd. De eerste resultaten van onderzoeken naar deze manier van tekst opmaken zijn positief, zoals de historicus in het boek ook aangaf. Of deze manier van vormgeven in de praktijk mogelijk is, zal in de toekomst moeten blijken. Ik kan me voorstellen dat het vormgeefproces hierdoor vele malen tijdrovender wordt. Bovendien zou de tijdschriftenwereld vormgevers moeten vinden die evenveel verstand hebben van tekstinhoud als van tekstvorm.

Toch hebben diverse onderzoeken een aantal feiten opgeleverd:-Tekst geheel in hoofdletters is minder goed leesbaar dan tekst in onderkast (kapitalen kosten trouwens tussen de 40% en 50% meer ruimte)-Romein en vet zijn beter leesbaar dan cursief.-Zwarte letters op wit zijn beter leesbaar dan wit op zwart;-De zogenaamde vrije regelval heeft geen invloed op de leesbaarheid.-Lettergrootten van 9 tot 12 punten hebben ongeveer een gelijke leesbaarheid. Bij grotere soorten vermindert de lees-efficiency;-De lengte van de regel is afhankelijk van de lettergrootte., het beste voldoen tien tot twaalf woorden of een letteraantal van tussen de zestig en zeventig.-Te korte of te lange regels reduceren het vermogen tot opnemen van het gelezene.-Bij brede regels kan wat meer interlinie (regelafstand) de leesbaarheid bevorderen.

‘Art historian E. H. Gombrich provides a simple analogy using the words ‘ping’ and ‘pong’. According to decorum, pong would obviously, have to be printed in heavy type and ‘ping’ in normal. Any other treatment, Gombrich suggests, will result in ambiguity and in turn obscure the intended meaning. Simply put, by adding extra layers of typographic information, our reading of words is transformed into something other than its original meaning.’

Page 44: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

44

Linda

Het is tijd om terug te gaan naar de tijdschriften die ik in de enquête aan bod liet komen. Met alle informatie over dyslexie en vormgeving die ik verzameld heb, moet het namelijk mogelijk zijn om te verklaren waarom Linda zoveel beter scoort dan andere tijdschriften. Waarom de Donald Duck nog meer punten dan de Linda kreeg, zal ik niet uigebreid uitleggen, omdat de vormgeefstijl van de Donald Duck voor andere tijdschriften niet na te doen valt. Het moge duidelijk zijn dat de Donald Duck het best scoorde, omdat dyslectici plaatjes prettiger vinden lezen dan echte tekst. De Donald Duck bestaat voor het grootste gedeelte uit beeld.

Het plaatje hiernaast is een uitvergrote versie van de tekst die dyslectici te zien kregen toen zij de enquête invulden. Het eerste wat aan deze tekst opvalt, is de regelafstand. Ter vergelijking staat er een uitvergrote versie van de Elseviertekst onder de tekst uit Linda. De letters die Elsevier en Linda gebruiken, zijn ongeveer even groot. De lijn die ik tussen de regels van Linda heb gezet, is zestien punten breed. De lijn die ik tussen de regels van Elsevier gezet heb, is acht punten breed. Zoals ik al schreef, zijn dit uitvergrote versies van de teksten. Hoe groot de precieze regelafstand is, valt niet te zeggen. Wat wel duidelijk is, is dat de regelafstand die Linda hanteert ongeveer twee keer zo groot is als die van Elsevier.

De afstand tussen de woorden is bij Linda ook enigszins groter. Bij deze versies van de teksten past er bij Linda een lijn van negen punten breed tussen twee woorden. Bij Elsevier past er een lijn van zeven punten breed tussen twee woorden. Het verschil tussen woordafstanden is dus kleiner dan het verschil tussen regelafstanden. Toch moet geconstateerd worden dat de woorden in Elsevier vele malen dichter op elkaar staan dan de woorden in Linda. Eén van de gevolgen hiervan lijkt te zijn dat Linda beter leesbaar is voor mensen met dyslexie. Een ander belangrijk gevolg is ook dat er minder woorden op een pagina passen. Voor sommige tijdschriften, zoals Elsevier, zou het aanpassen van de vormgeving op mensen met dyslexie misschien een probleem kunnen zijn, omdat zij hun artikelen dan fors in moeten korten. De kracht van Elsevier zijn de inhoudelijk sterke verhalen. Als Elsevier gedwongen zou worden regelafstanden en woordafstanden te vergroten, zou dit misschien afdoen aan de inhoud.

Page 45: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

45

Een ander groot verschil wat het gebruik van ‘ruimte’ betreft, is natuurlijk de witruimte die op de pagina van Linda te zien is. Natuurlijk is de tekst die op de linker pagina en in de enquête te zien is slechts één voorbeeld van een tekst die Linda gepubliceerd heeft. Deze tekst is echter een goed voorbeeld van een gemiddelde tekst uit Linda. Linda is een tijdschrift dat erom bekend staat niet bang te zijn een halve pagina leeg te laten. Linda maakt veel meer gebruik van witruimte dan veel andere tijdschriften. Het wit dat in deze tekst te zien is, is dus geen incident, maar iets wat altijd in Linda gebeurt. Elsevier is precies het tegenovergesteld en daarom kan ook de tekst van Elsevier gezien worden als een goed voorbeeld van de gemiddelde Elsevier opmaak. Elsevier wil namelijk iedere millimeter van iedere pagina gebruiken. Een artikel is zo lang als de pagina toestaat. Witruimte komt in Elsevier eigenlijk niet voor. Of witruimte teksten leesbaarder maakt, weet ik niet. Geen van de dyslectici die ik gesproken heb, heeft hier iets over gezegd. Wat ik me echter kan voorstellen, is dat een volledig gevulde pagina een ontmoedigende effect heeft. Elsevier geeft direct het gevoel van ‘heel veel moeilijke tekst’, terwijl Linda heel ruimtelijk overkomt.

Een ander groot verschil is dat Elsevier een schreefletter gebruikt en Linda een schreefloze letter. Belangrijk om hierbij te vertellen is dat Linda er vaak voor kiest de platte tekst in een schreefloze letter te publiceren, maar voor de rest juist veel schreefletters gebruikt. Dit is ook te zien in de tekst die de enquête kandidaten te zien kregen. Zoals in de tekstwijzer al gezegd werd, is er nooit bewezen of schreefloze letters beter te lezen zijn dan letters met een schreef. Vandaar dat er aan de hand van dit verschil helaas geen echte conclusies getrokken kunnen worden. Toch vermoed ik dat het verschil tussen schreefletters en schreefloze letters wel degelijk een rol speelt in de leesbaarheid van een pagina. De pagina van Linda voelt voor mij persoonlijk namelijk vele malen minder kriebelig dan de tekst van Elsevier.

Dit brengt mij meteen bij het laatste grote verschil. De letters van Elsevier zijn dikker dan de letters van Linda. Meestal lijkt het alsof dikker gedrukte tekst duidelijker is, maar in het geval van deze tijdschriften is dat niet het geval. De ruimtes binnen de letters van Elsevier zijn namelijk veel minder groot dan de ruimtes binnen de letters van Linda. Dit is goed te zien in het bovenste gedeelte van de letter ‘e’. Voor mensen die een ‘e’ gemakkelijk als een ‘o’ of een ‘c’ gaan zien, is de opening in de ‘e’ van Linda waarschijnlijk duidelijker, omdat hij groter is. Aan de andere kant is de onderkant van de ‘e’ van Linda redelijk hoog en is de opening daar juist kleiner. Gelukkig lijkt de ‘e’ van Linda niet op de ‘o’ van Linda en zal er daardoor miner gemakkelijk verwarring ontstaan.

Wat zegt Linda? De

reactie

Anna Westerink studeert communicatiewetenschappen in Amsterdam,

loopt stage bij Linda en beantwoordt de telefoon van de redactie. ‘Wij houden zeer zeker rekening met de leesbaarheid en dat

doen we inderdaad door middel van opmaak en lettertypes’, vertelt ze mij. ‘Met mensen

met dyslexie in het bijzonder houden wij geen rekening, maar we besteden heel veel aandacht aan het maken van een tijdschrift

dat iedereen goed kan lezen.’

Verder mag zij helaas niets over de opmaak vertellen. ‘We krijgen heel vaak vragen over

onze opmaak, bijvoorbeeld over het papier dat we gebruiken en dat soort dingen. Linda kiest

ervoor om op die vragen geen antwoord te geven, je begrijpt vast wel waarom. Er wordt door onze vormgevers heel goed nagedacht over leesbaarheid en aantrekkelijke opmaak. Wat onze overwegingen precies zijn, hoeven anderen niet te weten. We vinden het wel erg leuk dat de Linda qua leesbaarheid zo goed

beoordeeld is.’

Page 46: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

46

1: Veronica Magazine

3: Privé

2: Elsevier

4: Linda

Page 47: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

47

Er kan niets geconcludeerd worden door slechts het best scorende tijdschrift, Donald Duck niet meegerekend, te vergelijken met het slechtst scorende tijdschrift. Daarom moeten ook Veronica Magazine, Elsevier en Privé met elkaar en met Linda vergeleken worden. Op de pagina hiernaast staan van links naar rechts en van boven naar beneden de tekst uit Veronica Magazine, de tekst uit Elsevier, de tekst uit Privé en de tekst uit Linda. Linda en Elsevier scoorden bij de dyslectici na de Donald Duck het best. Elsevier en Privé scoorden het slechtst.

Veronica Magazine Elsevier Privé Linda

Net als bij Linda en Elsevier op de vorige pagina worden ook op deze pagina regelafstanden en de afstanden tussen woorden met elkaar vergeleken. Belangrijk is dat, omdat er hier vier teksten met elkaar vergeleken worden in plaats van twee, de teksten kleiner zijn afgebeeld dan op de vorige pagina. De regelafstanden en afstanden tussen de woorden bij Linda en Elsevier zullen op deze bladzijdes dan ook kleiner lijken. De reden hiervoor is dus dat de teksten uit Elsevier en Linda op de vorige bladzijde relatief groter waren.

Hieronder is te zien hoeveel punten de lijnen, die door de teksten op de pagina hiernaast lopen, breed zijn. Wat

duidelijk mag zijn, is dat Linda met gemak de grootste afstand tussen de regels en tussen de woorden heeft. Op de tweede plaats qua afstanden staat Veronica Magazine. Ondanks het feit dat de afstanden bij dit tijdschrift fors minder zijn dan bij Linda zijn ze nog steeds een stuk groter dan bij Privé en Elsevier. Opvallend genoeg staat Elsevier wat afstanden betreft op de derde plaats. Dyslectici vinden dat Elsevier het slechtst leesbaar is terwijl Elsevier niet de kleinste afstanden heeft. Hieruit moet ik concluderen dat leesbaarheid niet alleen bepaald wordt door regelafstand en de afstand tussen woorden. Op de laatste plaats qua afstanden staat Privé.

Van deze vier tijdschriften gebruikt alleen Elsevier een schreefletter. De letters van Linda, Privé en Veronica Magazine zijn alle drie schreefloos en vrij rond. Vooral de lettertypes van Veronica Magazine en Privé lijken enigszins op elkaar. Het grootste verschil wat deze lettertypes met elkaar hebben is echter de ruimte die letters, woorden en regels krijgen. Want niet alleen de regelafstand en de afstand tussen de woorden is groter bij Veronica Magazine, ook de afstand tussen de letters is groter dan bij Privé. Dit is precies wat Privé en Elsevier met elkaar gemeen hebben. De regelafstand, afstand tussen de woorden en afstand tussen de letters is kleiner dan bij Veronica Magazine en Linda. Het enige grote verschil tussen Elsevier en Privé is het soort lettertype dat zij gebruiken. Het lettertype van Elsevier is een kleine schreefletter.

Het lettertype van Privé is vrij fors en schreefloos. Omdat dit het enige grote verschil tussen beiden is, is dit waarschijnlijk de reden dat Elsevier, ondanks het feit dat de afstanden van Elsevier iets groter zijn dan die van Privé, toch slechter scoort. Een schreefletter is voor dyslectici misschien toch moeilijker te lezen dan een schreefloze letter. Dit idee wordt versterkt door het feit dat de twee tijdschriften die qua score met kop en schouders boven de rest uitsteken allebei een schreefloze letter gebruiken.

Van de tien tijdschriften die in de enquête te zien waren, hadden er slechts drie een schreefloze letter. Twee tijdschriften met een schreefloze letter eindigden qua punten op de tweede en derde plaats, na Donald Duck. Het andere tijdschrift dat een schreefloze letter gebruikte, Privé, eindigde op de negende plaats. Dit tijdschrift hanteerde echter ook de kleinste regel- woord- en letterafstanden van alle tien de tijdschriften.

4

10

3

8

2,5

7

5

15

Page 48: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

48

Conclusieen aanbevelingen

hoofdstuk 4

Page 49: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

49

Wat nu?

inleiding

In dit onderzoek spelen drie factoren een belangrijke rol: dyslectici, tijdschriften en typografie, daarom heb ik naar deze drie gebieden onderzoek gedaan. Nu is het belangrijk om de opgedane kennis over deze drie gebieden te bundelen in één bruikbaar idee voor tijdschriftenmakers. Mijn doel is namelijk het leesbaarder maken van tijdschriften voor dyslectici zonder andere lezers te verliezen. De bruikbaarheid van mijn onderzoeksresultaten staat dan ook voorop.

Daarom is het in dit hoofdstuk heel belangrijk te kijken naar mijn eigen bevindingen uit de enquête en gesprekken en de bevindingen van anderen. Welke teksten zijn volgens mensen met verstand van dyslexie, typografen, tijdschriftenmakers en dyslectici goed leesbaar? Maar bovenal: wat voor impact hebben dergelijke teksten op de tijdschriftenwereld? Zoals ik al schreef is het belangrijk dat tijdschriften hun bestaande lezers niet verliezen. Er moet ook op andere dingen gelet worden. Zo is het belangrijk dat een tijdschrift zijn identiteit niet verliest door plotseling in stripvorm te gaan publiceren of artikelen met de helft in te korten.

In dit hoofdstuk zet ik voor u uiteen wat ik naar aanleiding van mijn onderzoek concludeer en welke aanbevelingen ik de tijdschriftenwereld zou willen doen.

Page 50: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

50

conclusie

Uit de enquête bleek dat Donald Duck door dyslectici het best beoordeeld wordt. De reden hiervoor was volgens Christian Boer simpel: Dyslectici zijn beelddenkers. Zodra een verhaal in beelden wordt uitgelegd in plaats van met tekst wordt het verhaal meteen vele malen leesbaarder. Voor dyslectici zou het daarom het beste zijn als alle journalistieke producties vanaf nu zoveel mogelijk door middel van plaatjes gemaakt worden. Dit is echter iets wat naar mijn mening geen goed idee is. Een foto zegt misschien meer dan duizend woorden, maar zelfs duizend woorden zijn soms niet voldoende om een goed verhaal te vertellen. Een journalist heeft feiten en citaten nodig om een verhaal op te bouwen. Een foto is vanzelfsprekend een beeld dat door sommige mensen als ‘feit’ beschouwd wordt, maar is ook deels open voor interpretatie. Met een artikel stuurt de journalist de lezer in

de goede richting. Belangrijke figuren komen aan het woord, achtergronden worden toegelicht. Het maken van een lange journalistieke productie met niets dan afbeeldingen is misschien niet onmogelijk, maar wel bijna. Vandaar dat ik tijdschriften niet wil aanraden hun teksten te schrappen en vanaf nu slechts met illustraties en foto’s te werken. Wat ik tijdschriftenmakers echter wel wil aanraden is om meer met infographics te werken. Dit is een combinatie van tekst en beeld die door dyslectici waarschijnlijk als overzichtelijker dan een tekst ervaren wordt. Boeken als ‘the typographic experiment’ menen zelfs dat ook voor gewone mensen het gebruik van infographics wenselijk is. Vorm en inhoud moeten voor de leesbaarheid namelijk dichter naar elkaar toe worden geschoven. Een infographic is een illustratie die vorm geeft aan inhoud en beiden daarom met elkaar verenigt. Werken in stripvorm zou ik geen enkel tijdschrift, behalve de Donald Duck, aanraden.

Het tijdschrift dat na de Donald Duck het hoogste scoorde, is echter wel een goed voorbeeld voor andere bladen. Linda stak wat de dyslectici betrof ver boven de andere tijdschriften uit. Het meest kenmerkende aan Linda

is de regelafstand. Die is twee keer zo groot als die van sommige andere tijdschriften en mag daarom gerust als ‘extreem’ bestempeld worden. Enkele dyslectici vertelden mij tijdens mijn onderzoek dat zij het idee hebben dat ruimte tussen regels en woorden naar hun gevoel veel invloed heeft op de leesbaarheid. Wat mij betreft heeft Linda in deze enquête bewezen dat hun gevoel juist was. Grote regelafstand zorgt ervoor dat dyslectici teksten gemakkelijker kunnen lezen. Omdat er nog een hoop onduidelijk is over dyslexie is het moeilijk om precies vast te stellen waarom teksten met grotere regelafstand beter te lezen zijn. Ik denk zelf dat de voornaamste reden is dat letters en woorden van regels die onder en boven elkaar staan minder gemakkelijk in elkaar overlopen. Er is sprake van een duidelijke scheiding tussen regels in plaats van één grote tekstberg. Een andere reden om te denken dat regelafstand impact heeft op de leesbaarheid is dat het tijdschrift dat qua punten op de derde plaats kwam ook een grotere regelafstand had dan andere, laag scorende tijdschriften.

Het verschil tussen schreefletters en schreefloze letters is volgens boeken over typografie nog nooit helemaal goed bewezen. Toch denk ik dat

Wat duidelijk mag zijn, is dat ik niet ontdekt heb hoe dyslexie werkt, hoe dyslectici genezen kunnen worden en wat het perfecte lettertype voor dyslectici is. Ik heb ook geen perfect font voor dyslectici ontworpen en ik zou ook niet weten hoe iets dergelijks eruit zou moeten zien. Dit is, als tijdschriftstudent, ook niet mijn doel. Met dit onderzoek en met mijn conclusie wil ik bestaande tijdschriften laten weten hoe zij door kleine, of grotere, aanpassingen in hun vormgeving een groep mensen kunnen aanspreken die qua interesses bij hun tijdschrift past, maar door de vorm van hun tijdschrift buitengesloten wordt.

‘Linda, “extreme”

regelafstanden’‘Schreefletter, of schreefloze

letter?’

‘Waarschijnlijk heeft regelafstand veel invloed op de leesbaarheid van een tekst’

Page 51: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

51

schreefloze letters in een bepaalde mate beter te lezen zijn dan letters met een schreef. Van de tien teksten die ik aan dyslectici liet zien, waren drie teksten schreefloos. Twee van deze drie schreefloze teksten kwamen in de top drie terecht. Zij waren na de Donald Duck het best beoordeeld en staken qua punten met kop en schouders boven de rest uit. Toch heeft regelafstand een grotere invloed dan de kwestie schreef/schreefloos. De derde schreefloze tekst kreeg namelijk bijna de minste punten. Deze tekst had van de tien teksten echter ook de kleinste regelafstand. Daarom denk ik dat een grote regelafstand en een schreefloze letter de leesbaarheid van een tekst voor dyslectici bevorderen. Is de letter schreefloos, maar de regelafstand extreem klein, dan doet dit het voordeel dat de dyslectische lezers dankzij de schreefloze letter hebben te niet.

Lettertypes hoeven voor dyslectici niet per se aangepast te worden. In de eerste plaats zijn er dyslectici die dit niet willen, omdat zij bang zijn dat zij aan de aanpassingen wennen en andere teksten daardoor minder goed kunnen lezen. Met de gevoelens van dyslectici hoeft een tijdschriftenmaker natuurlijk geen rekening te houden. Hij moet zich echter wel bekommeren om de wensen van zijn vaste lezers. De drie lettertypes die speciaal voor dyslectici gemaakt zijn, zijn voor mensen zonder dyslexie minder goed te lezen. Bovendien is er naar mijn mening nooit voldoende bewezen dat dyslectici veel beter kunnen lezen dankzij deze lettertypes. Linda

en Veronica Magazine krijgen erg hoge punten van de mensen die mijn enquête invulden. Zij hebben, als ik naar hun scores kijk en naar hun verhalen luister, geen behoefte aan speciale lettertypes. Zij willen slechts dat tijdschriften niet iedere millimeter van iedere pagina vol met tekst zetten.

Het is natuurlijk belangrijk om niet alleen naar de behoefte van dyslectische lezers, maar ook naar de behoeftes van de gewone lezers te kijken. Gewone lezers hebben een veel hogere grens wat leesbaarheid betreft. Sommige teksten die dyslectici met moeite lezen, lezen zij met gemak. Ook met de teksten die dyslectici vrij goed kunnen lezen, hebben gewone lezers geen enkel probleem. Elsevier kreeg ook van de lezers zonder dyslexie de laagste score. Zij gaven Elsevier 139 van de 200 punten. Daarmee heeft Elsevier een vrij lage score behaald, maar geen onvoldoende. Dyslectici en mensen zonder dyslexie vinden ongeveer dezelfde teksten slecht en ongeveer dezelfde teksten goed. Dyslectici geven echter extremere cijfers, omdat tekstopmaak voor hen veel meer invloed heeft op leesbaarheid. Als alle tijdschriften hun teksten iets meer zouden opmaken zoals Linda en Veronica Magazine dat doen, zouden mensen zonder dyslexie daar geen moeite mee hebben. Zij gaven beide tijdschriften namelijk

redelijk hoge punten.

De allerbelangrijkste vraag blijft natuurlijk of dyslectici hier wel behoefte aan hebben. Aan het begin van mijn onderzoek gaf ik al aan dat ik me kan voorstellen dat mensen die wat lezen betreft hun hele leven zijn ontmoedigd liever geen journalistieke teksten gaan lezen. Dit vermoeden was voor een gedeelte juist, maar voor een nog groter gedeelte onjuist. Bijna twee derde van de geënquêteerde dyslectici geeft aan meer tijdschriften te willen kopen en lezen als tijdschriften leesbaarder zijn. Dit betekent dat tijdschriften zich, als zij hun opmaak aanpassen, op minimaal driehonderdduizend nieuwe potentiële lezers kunnen gaan richten, mits deze potentiele lezers qua interesses bij het tijdschrift aansluiten. Het doel van een tijdschrift is het verspreiden van zoveel mogelijk belangrijke informatie en winst maken. 34 van de veertig dyslectici willen meer tijdschriften lezen als tijdschriften gemakkelijker te lezen zijn. Tijdschriftenmakers lopen op dit moment een heleboel potentiele lezers mis die puur en alleen dankzij de vorm van het tijdschrift afhaken. Het is zonde om minder publiek te bereiken en minder geld te verdienen terwijl de opmaak van teksten bij sommige tijdschriften misschien gemakkelijk aan te passen is.

‘En de “gewone lezers” dan?’

‘Waarschijnlijk heeft regelafstand veel invloed op de leesbaarheid van een tekst’

Page 52: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

52

Experimenteer met regelafstand. Een grote regelafstand betekent minder woorden. Kijk of redacteuren het

met minder woorden kunnen doen, of kijk of het mogelijk is bladzijdes aan het magazine toe te voegen. De vraag is dan natuurlijk of deze extra

kosten terugverdiend worden, omdat het tijdschrift dankzij de grote regelafstand nieuwe lezers aantrekt. De regelafstanden van de teksten in dit

onderzoeksverslag zijn 1,2 punten groter dan normaal. Ik kan daarom uit eigen ervaring zeggen dat het vergroten van regelafstanden erg veel ruimte kost en

het opmaken van een tekst vele malen moeilijker maakt.

Experimenteer ook met woordafstand. Een grotere afstand tussen woorden heeft veel invloed op lezers met

leesproblemen. Het vergroten van de woordafstand kost minder ruimte dan het vergroten van de regelafstand. Hier moet een balans in gevonden worden.

Gebruik infographics. Dyslectici zijn beelddenkers, maar ze kunnen ook prima goed opgemaakte

teksten lezen. Toch doe je mensen met leesproblemen een groot plezier door sommige ingewikkeldere verhalen deels in beeld uit te drukken. Een

infographic hoeft de tekst niet te vervangen, maar kan de tekst ondersteunen.

Kijk of het kiezen van een nieuw lettertype een mogelijkheid is. Een schreefloze letter is enigszins beter te lezen dan een letter met schreef. Regelafstand heeft een veel grote impact op leesbaarheid. Toch is het voor

optimale leesbaarheid de moeite waard om een betere letter te kiezen. Schreefloos is echter niet het enige criteria waar een leesbare letter aan moet voldoen. De openingen in de letters en het verschil tussen de ene letter en de

andere letter zijn misschien nog wel belangrijker.

Vooral tijdschriften die slecht gescoord hebben of een tekstopmaak hebben die op die van de slecht scorende tijdschriften lijkt, zouden kritisch

naar hun eigen vormgeving moeten kijken. Dyslexie kan zowel mensen met een hoge intelligentie als mensen met een lage intelligentie treffen. Er zijn binnen elke doelgroep mensen met dyslexie.

Kijk naar de mogelijkheden voor digitale media.Het vergroten van regelafstanden en dergelijken is misschien moeilijk voor gedrukte tijdschriften, omdat dit te veel ruimte kost. Digitale tijdschriften

hebben in principe onbeperkte ruimte. Misschien kunnen zij zich vooral op mensen met leesproblemen richten.

Houdt experimenten van typografen in de gaten, Er worden op dit moment in snel tempo nieuwe dingen ontdekt. Vooral de experimenten die zich bezig houden met het dichter bij elkaar brengen van

vorm en inhoud lijken mij veelbelovend.

Er zijn volgens het CBS gemiddeld meer jongens dan meisjes die dyslexie hebben. Daarom zouden vooral mannenbladen er goed aan doen rekening te

houden met lezers met dyslexie.

Geachte tijdschriftenmakers

en redacteuren,

Page 53: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

53

aanbevelingen

Ik vraag om een uitgebreidere versie van mijn onderzoek. Dyslectici zouden minimaal drie teksten per tijdschrift te zien moeten krijgen

van minimaal vijftig tijdschriften. Pas dan valt met zekerheid te zeggen of Linda echt het meest leesbare tijdschrift is dat niet in stripvorm gedrukt wordt. Ik heb mijn best gedaan ‘gemiddelde’ teksten te selecteren voor dit onderzoek die een soort van ambassadeurs konden zijn voor hun tijdschriften. Toch kan het altijd gebeuren dat een tekst gezien kan worden als ‘incident’ en daarom geen goed beeld geeft van de rest van het tijdschrift. Ik hoop echter dat mijn

onderzoeksresultaten in de toekomst voldoende zijn om een vele malen uitgebreider onderzoek in gang te zetten.

Betrek bij nieuwe onderzoeken ook de lettertypes die speciaal voor dyslectici gemaakt zijn.

Deze lettertypes zouden naar mijn mening nooit gebruikt moeten worden om een tijdschrift in te drukken. De onderzoeken die aan de ontwikkeling van deze

lettertypes vooraf gingen, zouden echter wel bruikbaar kunnen zijn voor de tijdschriftenwereld en typografen indien bewezen wordt dat de lettertypes het

gewenste effect hebben. Als dat zo is zouden tijdschriften enige elementen van deze fonts over kunnen nemen, zoals de langere stokken of de grotere

openingen.

Ik vraag om varianten op mijn onderzoek. Mensen met een economische achtergrond zouden kunnen kijken of, als

tijdschriften door grotere afstanden dikker zouden worden, hogere printkosten terugverdiend zouden kunnen worden. Levert een grote leesbaarheid meer op

dan het kost? Journalisten willen een zo groot mogelijk publiek informeren, terwijl uitgevers zo veel mogelijk geld willen verdienen. Er is meer onderzoek

naar financiële voor- en nadelen nodig. Maar ook een onderzoek met ethische uitgangspunten zou bijvoorbeeld erg welkom zijn. Is het ethisch verantwoord

om journalistieke producten niet aan te passen op mensen met leesproblemen als daarmee een complete groep Nederlanders buiten wordt gesloten?

Ga vooral door met de zoektocht naar leesbaardere lettertypes en tekstopmaken.

Misschien hebben mensen inderdaad verschillende voorkeuren wat leesbare lettertypes betreft. Misschien is er inderdaad weinig verschil in leesbaarheid

tussen schreefletters en schreefloze letters. Om hier iets over te kunnen zeggen, zou hier meer onderzoek naar gedaan moeten worden. Ook zouden letterypes die speciaal voor dyslectici ontworpen werden beter onderzocht

moeten worden.

Geachte vormgevers en onderzoekers,

Page 54: Tijdschriften voor iedereen, ook voor dyslectici

54