TIJD VAN MONNIKEN EN RIDDERS TIJD VAN VAN ......gewichtjes hangen, houden het perkament strak...

11
60 Het leven in de middeleeuwen Minimum 1. Hoeveel standen waren er in de middeleeuwen? 1. Drie. 2. Wat was de eerste stand? 2. De geestelijkheid. 3. Wat was de tweede stand? 3. De adel. 4. Wat was de derde stand? 4. De burgers en de boeren. 5. Waar woonden de monniken en de nonnen? 5. In kloosters. 6. Wie was het hoofd van een klooster? 6. De abt. 7. Waarom schreven monniken boeken over? 7. Boeken werden nog niet gedrukt. 8. Wat is kenmerkend voor de romaanse bouwstijl? 8. Lage ramen met ronde bogen. 9. Wat is kenmerkend voor de gotische bouwstijl? 9. Hoge ramen met spitse bogen. 10. Wat was het belangrijkste woonvertrek in een kasteel? 10. De ridderzaal. 11. Welk gevaarlijk spel was een echt feest? 11. Een steekspel of toernooi. 12. Wat was de zoon van een edelman geweest voor hij tot ridder werd geslagen? 12. Eerst page, daarna schildknaap. 13. Hoe heetten de inwoners van een stad? 13. Poorters of burgers. 1500 500 800 1100 1400 TIJD VAN VAN STEDEN EN STATEN 600 1200 700 900 1000 1400 TIJD VAN MONNIKEN EN RIDDERS middeleeuwen Steden en Staten

Transcript of TIJD VAN MONNIKEN EN RIDDERS TIJD VAN VAN ......gewichtjes hangen, houden het perkament strak...

60

Het leven in de middeleeuwen

Minimum

1. Hoeveel standen waren er in de middeleeuwen? 1. Drie.

2. Wat was de eerste stand? 2. De geestelijkheid.

3. Wat was de tweede stand? 3. De adel.

4. Wat was de derde stand? 4. De burgers en de boeren.

5. Waar woonden de monniken en de nonnen? 5. In kloosters.

6. Wie was het hoofd van een klooster? 6. De abt.

7. Waarom schreven monniken boeken over? 7. Boeken werden nog niet gedrukt.

8. Wat is kenmerkend voor de romaanse bouwstijl? 8. Lage ramen met ronde bogen.

9. Wat is kenmerkend voor de gotische bouwstijl? 9. Hoge ramen met spitse bogen.

10. Wat was het belangrijkste woonvertrek in een kasteel?

10. De ridderzaal.

11. Welk gevaarlijk spel was een echt feest? 11. Een steekspel of toernooi.

12. Wat was de zoon van een edelman geweest voor hij tot ridder werd geslagen?

12. Eerst page, daarna schildknaap.

13. Hoe heetten de inwoners van een stad? 13. Poorters of burgers.

1500500 800 1100 1400

TIJD VAN VAN STEDEN EN STATEN

600 1200700 900 1000 1400

TIJD VAN MONNIKEN EN RIDDERS

middeleeuwen

Steden en Staten

61

Ho

ofd

stu

k 9

H

et le

ven

in d

e m

idd

elee

uw

en

14. Wie zorgden voor de rechtspraak in de stad? 14. De schout en de schepenen.

15. Wie waren de soldaten van de stad? 15. De schutters.

16. Hoe leerden de ambachtslieden van een gilde hun vak?

16. Eerst als leerjongen, daarna als gezel en na het slagen van de meesterproef mocht hij zich meester noemen.

17. Waardoor braken er vaak besmettelijke ziekten uit in de stad?

17. Doordat het vuilnis op straat bleef liggen.

Basis

Jaartallen

500 tot 1500: middeleeuwen

1. Standen in de middeleeuwen. De drie standen worden ook wel genoemd: bidders, vechters en werkers.

Welk woord hoort bij de eerste stand?

Welk woord hoort bij de tweede stand?

Welk woord hoort bij de derde stand?

62

2. Kloostergeloften. Een monnik beloofde zich levenslang aan de kloosterregels te houden. Een van de regels was dat je niet

mocht trouwen. Hieronder staan nog drie kloosterregels. Nummer de regels. De regel die je het moeilijkst vindt, krijgt

nummer 1. Die je het gemakkelijkst vindt, krijgt nummer 3.

Je mag niet reizen of verhuizen. Je moet altijd in het klooster blijven.

Je moet de abt altijd gehoorzamen. Ook als hij foute of oneerlijke beslissingen neemt.

Je mag geen eigen spullen hebben. Je moet in armoede leven.

3. De librije of bibliotheek van het klooster. Zet de goede nummers voor de zinnen.

3

2

1

78

9

10

11

4 5

6

63

Ho

ofd

stu

k 9

H

et le

ven

in d

e m

idd

elee

uw

en

In de schrijfzaal draagt een monnik een kostbaar boek weg.

Een monnik zit te schrijven bij het open raam om meer licht te hebben. Hij schrijft met een ganzenveer op perkament.

Een monnik houdt een blad perkament in de hand en bekijkt een hoofdletterversiering.

Op de lessenaar ligt een blad perkament met versierde hoofdletters. Twee koorden waaraan gewichtjes hangen, houden het perkament strak gespannen.

Het boek op de lessenaar wordt opengehouden door een koperen plaatje aan een koord met een gewicht.

Uit de ronde opening van de lessenaar hangt een strook perkament.

Op de kist staat een vergrootglas.

Op het tafeltje staat een schenkkan in de vorm van een leeuw.

In de kast worden de waardevolle boeken bewaard.

Door de doorgang kom je in het laboratorium. Daar worden geneesmiddelen bereid uit de geneeskrachtige kruiden die in de kloostertuin groeien.

Op het tafeltje ligt een oud handschrift in de vorm van een boekrol. 4. Welke wapens werden in de

middeleeuwen gebruikt? Zet er een kring omheen.

1. handboog 2. zwaard 3. voetboog 4. pistool 5. morgenster 6. lans 7. mitrailleur 8. geweer

1

23

4

5 6

7

8

64

5. Een stad in de middeleeuwen. Zet de goede nummers voor de zinnen.

De man met de zilveren band met bellen is de schout.

Het gebouw met de bogen is de waag.

Een boer heeft zijn tarwe naar de markt gebracht om het te laten keuren.

Bij deze man kan geld gewisseld worden.

Een voorname vrouw deelt brood uit aan een paar bedelaars.

De keurmeester keurt de tarwe.

De pelgrim wacht op een aalmoes.

Het stadhuis heeft aan de zijkant een toren.

3

2

1 7

8

9

10

4

5

6

11

12

13

14 15

65

Ho

ofd

stu

k 9

H

et le

ven

in d

e m

idd

elee

uw

en

De edelman heeft een valk op de hand.

De kwakzalver probeert zijn middeltjes tegen allerlei kwalen te verkopen.

De schandpaal wordt gebruikt om schuldigen te straffen.

De straat is bestraat met keien.

Het varken met de bel hoort bij het klooster.

Sommige huizen zijn gedeeltelijk van steen en gedeeltelijk van hout.

Uit het straatje komt een ossenwagen.

6. In elke regel staat een woord dat er niet bij hoort. Zet daar een streep onder. keurmeester – waag – wonderdokter leerjongen – gezel – page schout – burgers – rakkers steden – privileges – herendiensten ambachtslieden – poorters – gilde zwarte dood – gilde – pest heerlijke rechten – privileges – molendwang boeren – poorters – burgers schutters – rakkers - soldaten

7. Bekijk de strip en maak de opdrachten. Welke diensten moeten deze mensen

verrichten?

Waarom?

66

Extra

1. Monnikenwerk. Wat betekent de uitdrukking ‘monnikenwerk’?

Hoe heet de ruimte in het klooster waar de monniken boeken overschrijven?

2. Romaanse bouwstijl. Beschrijf twee belangrijke kenmerken van de romaanse bouwstijl. Denk daarbij aan de vorm van muren

en ramen.

3. Gebrandschilderde ramen. Sommige gotische kerken hebben prachtige gebrandschilderde ramen. Ken je een of meer kerken met zulke ramen? In welke plaats staan ze?

koor

middenschip

dwarsschip

zijschip

toren

67

Ho

ofd

stu

k 9

H

et le

ven

in d

e m

idd

elee

uw

en

5. Schilderij Herendiensten. Bekijk de afbeelding en beantwoord de vragen. Van wie is het land om het kasteel?

Welke personen moeten het land bewerken?

Waaraan is te zien dat de boer arm is?

Beschrijf in eigen woorden de tegenstelling tussen de landheer en de horige boeren.

6. Pieter Bruegel schilderde in het jaar 1559 dit schilderij.

In het schilderij zijn wel meer dan 100 spreekwoorden verstopt.

Schrijf er 5 op en zoek de betekenis op in je woordenboek.

1.

2.

3.

4.

5.

68

7. Gregoriaanse muziek. Paus Gregorius de Grote (± 540-604) regelde in de middeleeuwen hoe er in de kerk gezongen moest

worden. Hieronder zie je een oude afbeelding van hem.

a Waaraan kun je zien dat deze man een geestelijke is?

b Wat voor soort vogel zit er op zijn schouder? Wat is de betekenis van die vogel in de Bijbel (denk aan de doop van de Heere Jezus)?

Gregoriaanse liederen zijn altijd in het Latijn geschreven. Het Latijn is de kerktaal in de middeleeuwen. In alle landen waar je een kerkdienst bijwoonde hoorde je preken, bidden en zingen in het Latijn.

c Waarom zou dat voor veel mensen lastig zijn geweest?

69

Ho

ofd

stu

k 9

H

et le

ven

in d

e m

idd

elee

uw

en

Paus Gregorius vond het zingen in coupletten niet eerbiedig. Hij wilde laten zingen zoals men dacht dat er in de synagogen vroeger werd gezongen. Dat noem je ‘reciteren’. Het Gregoriaanse zingen lijkt een beetje op het ‘reciteren’.

d Wie bedacht het zingen in coupletten / verzen? Kijk terug bij hoofdstuk 3 van je geschiedenisboek.

We gaan nu luisteren naar een Gregoriaans lied. Hieronder staat de tekst en de melodie.

e Wat valt je op als je muzieknotatie vergelijkt met ons notenschrift?

f Onderstreep woorden die je herkent.

De melodieën van onze psalmen zijn ongeveer 900 jaar na het Gregoriaans gemaakt, rond het 1550. Bij het maken van de melodieën van onze psalmen zijn ook stukjes Gregoriaans gebruikt. Luister nu nog een keer naar het Gregoriaanse lied. De beginregels van dit lied zijn gebruikt bij het maken van de melodie van Psalm 80.

g Welke melodieregels uit Psalm 80 lijken heel veel op dit lied?

e) Watvaltjeopalsjemuzieknotatievergelijktmetonsnotenschrift?________________________________________________________________________________________________________________________________________________

f) Onderstreepwoordendiejeherkent.

Demelodieënvanonzepsalmenzijnongeveer900jaarnahetGregoriaansgemaakt,rondhet1550.BijhetmakenvandemelodieënvanonzepsalmenzijnookstukjesGregoriaansgebruikt.LuisternunogeenkeernaarhetGregoriaanselied.Debeginregelsvanditliedzijngebruiktbijhetmakenvandemelodievanpsalm80.g) Welkemelodieregelsuitpsalm80lijkenheelveelopditlied?

____________________________________________________________________________________________________________________________________________

Aantekeningen

70