THUISFRONT: DE DAGELIJKSE STRIJD IN EVERGEM TIJDENS WO 1 tentoonstelling in... · THUISFRONT: DE...
Transcript of THUISFRONT: DE DAGELIJKSE STRIJD IN EVERGEM TIJDENS WO 1 tentoonstelling in... · THUISFRONT: DE...
THUISFRONT: DE DAGELIJKSE STRIJD IN EVERGEM
TIJDENS WO 1
Eigenlijk vind ik de tittel van de tentoonstelling slecht gekozen. Evergem heeft weinig van de Grote
oorlog meegemaakt. Het zwaartepunt la g op Rieme, (Kuhlmann fabriek), Ertvelde (Een van de
belangrijkste Kommandantur’s) en Sleidinge. In Evergem zijn enkel Duitse soldaten ingekwartierd. Ja,
er was voedselschaarste, smokkel en dies meer.
Tevens heeft men nogal veel ruimte voorzien voor de bende “Van Hoe en Verstuyft” Deze bende was
pas heel wat later actief in onze contreien en heeft op zich niets direct met de oorlog te maken !
Evergem heeft enkel een vervolgverhaal omtrent “Het Klasken van 14” doch dit zijn brieven van
Evergemse soldaten die aan de IJzer zaten.
BEKENDMAKING VAN DE OORLOG
THUISFRONT
Het Duitse leger viel op 4 augustus 1914 België binnen. Het onwrikbare optreden van Koning Albert I
en het verzet van het Belgische leger verijdelde de verhoopte korte doortocht naar Frankrijk. En zo
mondde het conflict uit tot een aanslepende loopgravenoorlog die 4 jaar zou duren. De westhoek
was het grote strijdtoneel, maar ook de rest van bezet België werd niet gespaard.
Het land werd opgedeeld in verschillende gebieden. Het grootste deel van Oost – Vlaanderen werd
“Etappengebiet” Dergelijk was een plek waar Duitse troepen kwamen uitrusten, gewonden werden
er verzorgd en de bevoorrading werd opgehaald. Het “Ettappengebiet” werd onderverdeeld in
“Kommandaturen”. Ook in Ertvelde werd een “Kommandantur” geïnstalleerd. Naast Ertvelde,
Evergem, Kluizen en Sleidinge behoorden ook Assenede, Boekhoute, Desteldonk, Mendonk,
Oostakker, Oosteeklo, Sint – Kruis – Winkel , Wachtebeke, Zaffelare en Zelzate tot deze
“Kommandantur”.
Het betekende een hele ommezwaai in het dagelijkse leven van de plaatselijke bevolking. Via talloze
reglementen en verorderingenprobeerde de bezetter greep te krijgen op België en zijn inwoners.
Men kon het zo gek niet bedenken , of de Duitsers hadden er wel een “regeltje” voor. Maar de
inwoners lieten zich niet zo maar klein krijgen. Elk op hun eigen manier probeerden ze de oorlog het
hoofd te bieden. Door smokkelen en te verkopen op de zwarte markt, door een bijverdienste te
zoeken, door de censuur te slim af te zijn en dies meer.
FOTO VAN ERTVELDSE NOTABELEN SAMEN MET DE DUITSERS
ONZE STEEK WAS VOORAL EEN “ ETAPPEN” GEBIED
VERVOLG ETAPPEN GEBIED MET POSTRESTRICTIES
COMMUNICATIE EN CENSUUR
Op bevel van de Duitse bezetter moesten alle fotografietoestellen en fotomateriaal ingeleverd
worden. Enkel beroepsfotografen, met een legimitatiebewijs, mochten fotografiemateriaal bezitten.
De Duitsers wilden het beeld dat de Belgen van Duitsland en van de oorlog hadden, controleren. Om
onafhankelijk nieuws vanuit het buitenland, nieuws over de geallieerden en negatieve informatie
over de Duitsers tegen te houden, was censuur noodzakelijk. Geen enkel communicatiemiddel
ontsnapte aan de Duitse censuur, tot doodsprentjes toe. Ook theater- en filmvoorstellingen en
voordrachten moesten aan de “zensurstelle” voorgelegd worden.
De bevolking leed het meest onder de censuur op de brieven. Het postverkeer was aan strenge
regels onderworpen en verliep erg stroef. Informatie uitwisselen met familie elders in het land was
moeilijk. Alle binnenlandse post en post naar Duitsland moest in een open omslag afgeleverd worden
op de “Kommandantur”. De inhoud ervan werd gecontroleerd door de “postüberwachtungsstelle”.
Brieven mochten geen politieke en militaire berichten bevatten. Ook werden er dikwijls passages in
een brief onleesbaar gemaakt.
Vanaf januari 1916 was er zelfs alleen nog briefwisseling toegelaten voor de handel en de nijverheid
en dringende familiezaken. Er kwamen ook regels over hoe lang een brief maximaal mocht zijn.
Dwangarbeiders in Duitsland mochten wekelijks één postkaart versturen en ontvangen.
Nieuws van en naar het front versturen kon bijna enkel langs clandestiene weg. Gespecialiseerde
organisaties smokkelden post tussen bezet België en het front. Koeriers brachten de brieven naar de
Nederlandse grens. Vanuit Nederland werd de post naar Groot-Brittanniê verscheept, om vervolgens
via Frankrijk het front te bereiken. Post van de frontsoldaten naar huis legde de omgekeerde weg af.
Brieven smokkelen was gevaarlijk. Brieven, postkaarten en andere gedrukte of schriftelijke
mededelingen mochten de Belgisch – Nederlandse grens niet over.
Zelfs het roepen van boodschappen over de grens was verboden. De Evergemnaar August Vlaemynck
werd betrapt op postsmokkel en belande in de gevangenis.
Doch heel wat briefwisseling werd (tegen betaling) door “passanten” toch de grens met Nederland
binnengesmokkeld, omgekeerd ging het veelal op dezelfde wijze.
BRIEF VAN DE ERTVELDSE “KOMMANDANTUR”
DUIVEN HOUDEN TIJDENS DE EESTE WERELDOORLOG
Aan het front zorgen de bombardementen er geregeld voor dat de telefoon en de telegraaf buiten
gebruik raakten. Om toch informatie te kunnen uitwisselen tussen de loopgraven en het
hoofdkwartier in de achterhoede, werden daarom honden en duiven ingezet. Duiven, die een
kokertje of buideltje aangebonden kregen, waren dankzij hun snelheid , oriëntatievaardigheden en
uithoudingsvermogen geschikte boodschappers.
VOORBEELD VAN EEN KOKERTJE VOOR DUIVEN (AL OF NIET VERZEGELD) Eigen verzameling
Ook in bezet België was de postduif een mogelijk- en door de Duitsers gevreesd-
communicatiemiddel. Reeds in het begin van de oorlog werden de duivenmelkers verplicht om hun
dieren aan te geven.
In 1915 werden het vervoer van duiven en duivenwedstrijden streng verboden. Geen enkele duif
mocht nog uitvliegen. ( Noot: Sommige duivenmelkers hielden toch nog een paar duiven, meestal
nazaten van hun oorspronkelijk hok. De oudere (wedstrijdduiven) hadden veelal een stempel aan
de onderzijde van hun vleugels, met de naam en adres van de eigenaar. Op de duivenjongen werd
geen stempel meer aangebracht. Tevens was het zo, dat men angstvallig duivers van duivinnen
gescheiden hield, op die wijze voorkwam de duivenmelker het “kirren” van de duivers !)
Op 2 mei 1915 gaven de Duitsers het bevel om alle duiven in Oost- en West- Vlaanderen te doden.
Een dag eerder was er immers een duif onderschept met een bericht over Duitse troepenbewe -
gingen. In het “operationsgebied”, net achter het front, startte hierop een ware klopjacht op duiven.
In het “etappengebied” werd het bevel versoepeld? De helft van de duiven mocht blijven leven, maar
hun vlerken moesten afgeknipt worden, zodat ze niet meer konden vliegen.
Uiteindelijk verboden de Duitsers het houden van Duiven volledig. Ze moesten in een centrale
hangaar worden verzameld, onder bewaking van de Duitsers. De Evergemse duivenmelkers moesten
van de “kommandantur” overgebracht worden naar de duivenkooi van Ertvelde. De gemeente moest
daarvoor een wagen voor ca. 500 duiven voorzien en drie mannen om de duiven te vangen. Het
gevangenzetten liep echter niet zo vlot. De duivenmelkers mochten daarom ook hun eigen dieren
doden. Wie betrapt werd met duiven, riskeerde een gevangenisstraf.
Na de oorlog werd de rol van de duif vereeuwigd in verschillende monumenten, zoals het monument
van de oorlogsduif te Brussel.
HET EVERGEMS “YZERBLAD”
De frontsoldaten snakten naar nieuws over hun geboortestreek en contact met lotgenoten uit
hetzelfde dorp. Om aan die behoeften tegemoet te komen ontstonden vanaf het einde van 1914 de
frontkrantjes. De blaadjes spraken de soldaten moed in, verzamelden nieuws van het thuisfront en
riepen op tot zedelijkheid en het vervullen van de christelijke plichten. De krantjes wierpen zich ook
op als verdediger van de Vlaamse taal en gewoonten.
Een frontkrant oprichten en in stand houden was een moeilijke onderneming. Veel redacties
verbleven aan het front, in de loopgraven of in een dorp in de buurt. Naast het tekort aan papier,
was een van de moeilijkste zaken het financieren van het blad. Sommige blaadjes kregen steun van
een weldoener of van verenigingen uit de eigen streek. Anderen waren op abonnementsgelden en
giften aangewezen. Via de frontblaadjes werden omhalingen gedaan voor liefdadigheidswerken,
zoals het aankopen van zerken, het drukken van doodsprentjes en het zenden van pakketjes naar
krijgsgevangen dorpsgenoten.
De Belgische burgerlijke en militaire overheid achter het front was in het begin niet gekant tegen
loopgravenpers, omdat die het moreel van de soldaten opkrikte. Uit schrik voor het (ongewild)
bezorgen van informatie aan de vijand, moesteen de frontblaadjes vanaf 1916 hun artikels wel aan
een censuurdienst voorleggen. Militaire informatie, kritiek op de regering en het leger, pacifistische
of defaitistische uitlatingen en té Vlaamsgezinde thema’s (zoals zelfbestuur) werden geweerd.
(Noot: Ook kritiek op de eenzijdige Franse bevelen van heel wat sergeanten, officieren leidde tot
heel wat wrevel.)
Het Evergems Yzerblad verscheen zes keer tussen Pasen 1917 en juni 1918. Bezielers waren de
broers Jozef en Emiel Steyaert en Richard Geirnaert. Drukkerij Alexis de Carne uit Stavele drukte één
nummer, de andere edities werden handgeschreven en “gepolykopieerd. Het Evergemse blaadje
werd evenwel goed in het oog gehouden. Omwille van het flamingantisme beschouwde de Belgische
legeroverheid de krant als potentieel gevaarlijk.
OORLOGSCORESPONDENTIE
(L.B) Postkaart van Camiel De Smet
Camiel De Smet uit Sleidinge was 27 bij het uitbreken van de oorlog. Zijn eenheid werd in augustus
en september 1914 ingezet in de gevechten bij Tienen, Leuven, Mechelen en Antwerpen. In zijn
brieven en postkaarten, gericht aan zijn geliefde Zulma, hoopte hij op een snelle terugkeer naar huis.
Hij sneuvelde op 2 oktober 1914 bij Duffel. Hij liet niet alleen Zulma maar ook een zoontje Robert
achter.
“Wetteren, donderdagmorgen 10 september 1914
Zulma,
Ik ben hier in Wetteren tegen Gent sedert gisteravond, ik weet niet voor hoelang. Misschien
kunnen wij nog naar Gent en dan naar de Weegsche zulle, met mij is alles goed tot nu toe, wat
zwart stof en ’t is alles. De complimenten aan allen. De beste groeten van uwen moedigen
oorlogsman”
Brief van Prosper Joseph Buysse
Prosper Joseph Buysse uit Kluizen verbleef de hele oorlog aan het front. In zijn nieuwjaarsbrieven
probeerde hij positief te blijven en wenste hij zijn familie het allerbeste toe. In zijn brief van 27 juni
1916 sloeg de schrik hem echter om het hart. Het werd een afscheidsbrief “Vergeet mij niet”.
Gelukkig was Joseph al weer thuis, toen deze brief na de oorlog werd afgeleverd.
(Bron: collectie fam. Buysse)
(Noot: Nog meer info omtrent Leopold Vereecke kan u terugvinden op mijn oorlogspagina’s onder
Ertvelde – Rieme; Het groot oorlogsarchief van de familie Martens Vereecke (Deel 1 WO 1)
POLYKOPIEREN
Sommige frontbladen werden gedrukt, maar de meeste blaadjes werden aan het front
gepolykopieerd. In een bakje van 33 bij 26 Cm goot men speciale gelatine, waarop men een blad
legde, beschreven met kalkeerinkt. Hierna kon men een groot aantal afdrukken maken. De gelatine
kon nadien hergebruikt worden.
Het was een tijdrovend procedé, maar vaak de enige mogelijkheid. In de meeste eenheden was dan
ook een polykopieermachine te vinden.
KUHLMANN: DE MARMELADE FABRIEK VOOR DE DUITSERS
De Kuhlmann fabriek werd bij het begin van de oorlog opgeëist om dienst te doen als opslagplaats
voor goederen en als marmelade fabriek (Bron: collectie Luc Markey)
De Kuhlmannfabriek in Rieme produceerde sinds 1912 chemische meststoffen. Meteen aan het begin
van de oorlog sloot de bezetter de fabriek. Door de gunstige ligging aan het kanaal, het uitgebreide
spoorwegnet op het terrein en het 3,8 hectare grote opbouw was het immers een heel aantrekkelijke
site. De Duitsers brachten er een opslagplaats voor opgeëiste goederen en een marmeladefabriek in
onder.
In de fabriek werd confituur gemaakt. Stephania (Steefke) werd net als andere vrouwen uit Rieme
opgevorderd om het fruit te sorteren en schoon te maken. Na het sorteren en kuisen werd het fruit
gekookt tot marmelade. Dit gebeurde door marmeladestokers zoals Jan en Henri , twee broers.
Zij schepten kolen op het vuur om de ketels warm te houden. Hierna werd de marmelade in vaatjes
gegoten (Noot: Zie ook mijn aanvullingen bij het bedrijf Kuhlmann) die bestemd waren voor de
Duitse soldaten aan het front en in bezet België.
Ondanks de strenge controle, slaagden de kokers en stokers erin om regelmatig suiker te verdonker -
manen. Die verkochten ze voor veel geld op de zwarkte markt, waardoor ze de bijnaam “suikerbaron-
nen” kregen. Ze konden zich immers schaarse en dure goederen permitteren, zoals sigaren of dure
kledij. Soms ging het ook mis. Jan Bollen werd na een geschil met de Duitse leiding naar een straf -
kamp in Sedan (Frankrijk) gestuurd.
Tijdens het eindoffencief werd de fabriek zwaar getroffen. Bij de aftocht op 2- en 3 november 1918
vernietigden de Duitsers alle voorraadmagazijnen, spoorwegen en laadbruggen. Na de oorlog en de
nodige herstellingswerken werd er opnieuw zwavelzuur en superfosfaat geproduceerd.
INBESLAGNAME VAN ALLE KOPERWERK
OPEISINGEN VAN GOEDEREN
De Duitsers gebruikten het “Etappengebied” om hun eigen leger zo veel mogelijk te bevoorraden. De
inwoners werden daardoor voortdurend slachtoffer van opeisingen.
In een eerste fase moesten de gemeenten de gevraagde goederen inventariseren, vervolgens moest
de opeising door de gemeente bekend gemaakt worden en moesten de goederen opgeleverd wor -
den. Wie zijn goederen binnenbracht, kreeg hiervoor een door de Duitsers vastgestelde prijs. Wie
niet gehoorzaamde, liep het risico gestraft te worden. Wanneer de Duitsers de goederen zelf
moesten opsporen, werden ze zonder vergoeding in beslag genomen.
Naast luxegoederen, zoals wijn, werd ook basisvoedsel in beslag genomen. Landbouwers waren
verplicht een groot deel van hun oogst te verkopen aan de Duitsers: gerst, rogge, tarwe,… Van de
aardappeloogsten mochten ze enkel houden wat ze met hun gezin consumeerden. De rest werd
herverdeeld onder de inwoners en de Duitsers. Ook de veestapel en de zuivelproductie werd gecon -
troleerd. Op het achterhouden van dieren en het slachten zonder toestemming stonden zware
straffen. De gemeente Evergem leverde tijdens de bezettingsperiode in totaal 3699 runderen, 1507
zwijnen en 2070 kippen aan de Kommandantur.
Vanaf januari moesten de landbouwers dagelijks 7 liter melk per koe aan de gemeentelijke melkerij
leveren.
Ook wol, schoenen, vlas, veldvruchten, rubber, lastdieren, lavabo’s, fietsen, motorrijwielen en
koetsen stonden op het Duitse verlanglijstje. Net zoals koper, nikkel en tin en alle kabels en elektri-
sche leidingen. Brouwerijen moesten hun ketels en andere koperen en metalen opgeven, zoals
kranen, waterbakken, buizen en emmers. In Sleidinge werden in september 1917 alle brandweerhel -
men in beslag genomen. Op 10 augustus 1918 moest Evergem melden hoeveel grote klokken er in de
gemeente aanwezig waren, zoals die van de scholen en pastorijen.
De opeisingen werden niet altijd even goed nageleefd. De inwoners probeerden immers goederen
achter te houden. Zo Kreeg “Steefken” Bollen voor haar achttiende verjaardag van Jozef Bollen een
zilveren ketting, een voor die tijd heel duur geschenk dat Jozef zich kon permitteren door het ver-
kopen van suiker (uit de marmeladefabriek) op de zwarte markt.
TOEVOEGING DOOR PATRICK RYCKAERT; NIET IN DE TENTOONSTELLING TERUG TE VINDEN.
‘De voorgaande teksten zijn weergegeven zoals ze in de archieven terug te vinden zijn. Doch in
werkelijkheid werd er nogal wat gesjoemeld . Regelmatig hield men, en dan nog liefst bij nacht en
ontij zogenaamde “noodslachtingen” Een paar hoeves in de Pachtgoederen waren door hun
afgelegen ligging hier zeer bekend door insiders. De dieren werden in het bos geslacht en het vlees
werd reeds dezelfde nacht nog naar Gent gebracht om daaraan woekerprijzen verkocht te worden.
Ongewoon was dit niet, want in de steden was praktisch niets te vinden !
Ook de firma LLN De Meyer (Louis, Leopold en Napoleon De Meyer) beschikte over een niet gering
machinepark. Zij hadden er niets beters op gevonden dan zoveel mogelijk machines om
wegenwerken e.d uit te voeren, in te graven onder de grond. Vandaar dat zij na de oorlog, en de
nodige herstellingen aan het machinepark, bij de eerste waren, die aangezocht werden om mee te
helpen aan de heropbouw. (Ze hebben daar een niet onaardige “cent” aan verdiend.)
Tevens werd langs de spoorlijn “55” op regelmatige tijdstippen dieren in convooi gesmokkeld. Een
paar man ging voorop, sommigen kropen in de toen nog hoge seinmasten, om met vooraf
afgesproken, gedempte lichtsignalen de groep te verwittigen wanneer “de kust” veilig was. Aan de
achterzijde van het station van Rieme (dat verkeerdelijk de naam Ertvelde draagt) hing aan de
spoorzijde een noodbel, die gebruikt werd door machinisten, wanneer er ’s nachts een onverwachte
trein de lijn 55 diende te gebruiken, aldus de stationschef konden wakker maken om zowel de
slagbomen, de nodige wissels te trekken en de seinen te bedienen. Deze bel werd ook door de
smokkelaars even kort gebruikt om de chef ervan te verwittigen in zijn bed te blijven en zich niet met
het “speciale transport “ te bemoeien. Wie het station wat beter kent weet dat de slaapkamer van de
stationschef langs de spoorzijde gelegen was. Tevens sprongen de vensters van de slaapkamer iet
wat naar buiten toe, zodat de chef bijna de treinen enerzijds tot aan het begin van de Pachtgoe-
deren- en anderzijds tot aan Klein Rusland kon volgen. De chef heeft menigmaal in alle stilte naar de
goed georganiseerde smokkelaars kunnen kijken, zonder enig risico. (Neergeschreven a.d.h.v. de
overleveringen van de stationschef (Heronimus Claeys, zijn dochter Arlette en schoonzoon Roelof
“Rolf” Meuleman) . Einde toevoeging. ‘
Op 16 maart 1916 was de gemeente Evergem verplicht om 50 runderen te leveren in het depot te
Rieme. Dergelijke opeisingen waren dagelijkse kost. (Bron: gemeentearchief Evergem )
Niet enkel de Kuhlmann fabriek werd opgeëist omwille van zijn goede ligging en uitgebreid spoor-
wegnet. Het houtbedrijf Usine d’Evergem was hetzelfde lot beschoren ook daar werden alle spoor-
wegen en wagens in beslag genomen door de Duitsers (Bron: gemeentearchief Evergem)
Oorlogsdocument, uitgevaardigd door de Kommandantur
ARBEID EN WERKLOOSHEID
De oorlog legde een groot deel van de industriële productie stil. De Usines d’Evergem werd in ge-
bruik genomen door het Duitse leger. Het bedrijf Van Acker en Braun lag volledig stil. De Centrales
Electriques de Flandres (De oude Ebes in Langerbrugge) moest de helft van haar personeel op straat
zetten.
In Sleidinge sloot de weverij Calcutta net als meerdere schrijnwerkerijen, smidsen en wagenmakers.
Vanaf februari 1917 mochten grote industrieën alleen nog met Duitse toestemming produceren. Wie
weigerde, werd gesloten. De fabrieken werden ontmanteld of onder Duits gezag geplaatst.
De gemeenten probeerden via openbare werken werkgelegenheid te verschaffen (cfr. Uitgebreide
werken aan de Averije vaart.) Ook kwamen er werkloosheidsuitkeringen en voedselbedelingen,
tevens werden volkstuintjes ingericht. Plaatselijke notabelen bepaalden (Noot: samen met de niet te
on-derschatten invloed van de Clerus) wie er in aanmerking kwam voor een uitkering of voor voed-
sel- kleding-, of kolenbonnen. Ze hielden rekening met het arbeidsverleden van de aanvrager, de
gezinslast en de financiële reserves van het gezin (Noot: en of er al of niet regelmatig naar de kerk
werd gegaan.)
De Duitsers probeerden Belgische werklozen ertoe te brengen om vrijwillig arbeid in de oorlogsindu-
strie in Duitsland te aanvaarden. Inwoners uit het gebied van de Kommandatur Ertvelde konden zich
hiervoor melden op het gemeentehuis van Zelzate.
De Duitsers beloofden een mooi loon en steun voor de achterblijvende families, maar de sociale druk
om niet te gaan was groot. Slechts 8 van de gehoopte 170 vrijwilligers in Kommandantur Ertvelde
hapten toe. In 1916 gingen de Duitsers over tot het opeisen van arbeiders. De jacht op de werklozen
was geopend.
Gemeenten en comités probeerden de wegvoering van hun burgers te vermijden en weigerden om
lijsten met werklozen door te geven. Maar ze konden de opeisingen niet voorkomen. Op 1 december
1916 zag Sleidinge 30 jongemannen vertrekken !
De dwangarbeiders werden naar kampen in Duitsland of naar de frontstreek gebracht. Ook voor
werken in België konden mannen opgeëist worden. Evergem moest bijvoorbeeld arbeidskrachten
leveren voor werken aan het Kanaal Gent – Terneuzen.
Abeidskaart van Jozef Bollen
Het volgende staat erop vermeld: Werkzaam in de Marmeladefabriek.
(Bron: collectie Gerard Bauwens)
Lijst van bedrijven uit Sleidinge die vanaf 12 juli 1917 door de Duitse bezetter werden gesloten.
(Bron: gemeentearchief Evergem)
SLUITING VAN HERBERGEN
Herbergen, cafés en drankhuizen speelden een belangrijke rol in het sociale leven in het begin van de
twintigste eeuw. In Ertvelde, een dorp met ongeveer 3500 inwoners, waren er in 1914 ca. 160
herbergen (Rieme telde er 24) De uitbating hiervan was vaak een bijverdienste. (Om nog maar te
zwijgen over de talrijke huizen, waar achter “gesloten deuren” drank werd geschonken.)
Tijdens de oorlog wilde de bezetter evenwel het aantal cafés en het cafébezoek beperken. De
combinatie van alcohol en het samenkomen van een groep mensen op één plaats, vormde immers
een bedreiging voor de openbare orde.
Om het cafébezoek te controleren, werden strenge voorschriften uitgevaardigd: strengere normen
voor de veiligheid, beperkte openingsuren, verplichte logementsboeken …
Op 21 juli 1915 kreeg de gemeente Sleidinge het bericht dat alle herbergen om 10 uur ’s avonds
moesten sluiten. Burgers mochten dan enkel op straat lopen in hun eigen wijk. Vanaf april 1916
werden de regels strikter. Wie een herberg, drankinrichting of koffiehuis wou openhouden, moest
hiervoor uitdrukkelijke toestemming krijgen van de “Kommandantur”. Daarenboven werden de
plaatselijke bevolking en Duitse militairen van elkaar gescheiden: sommige cafés werden voor
Belgen, andere enkel voor de Duitsers toegankelijk.
Lijst van de herbergen in Ertvelde die op bevel van de Duitsers werd opgemaakt goor de gemeente.
Het ontbreken van de vereiste hoogte was een veel voorkomende reden tot sluiting. (Bron:
gemeentearchief Evergem)
Op 10 september 1916 kreeg de gemeente Ertvelde de opdracht een lijst op te stellen van te sluiten
drankhuizen. Cafés waar er mogelijk “ontucht” plaats vond, moesten zeker sluiten. Er waren ook
eisen qua afmeting, inrichting, verluchting, sanitaire voorzieningen en hygiëne. Dit was om de
mensen te viseren die café hielden in hun woonkamer. Van de 161 drankhuizen waren er 70 in regel.
De overige moesten volgens de voorschriften gesloten worden, maar kregen nog de kans de
vastgestelde gebreken aan te pakken. Uiteindelijk werden er 38 effectief gesloten. Dit was
onvoldoende voor de bezetter, waardoor er bijkomende voorschriften en sluitingen volgden. Al wie
naast café houden ook nog een winkel openhield, moest dicht. Op 20 februari 1917 sloten daarom
nog eens 24 drankhuizen.
Verschillende herbergen moesten deze aanplakbrief op een zichtbare plaats uithangen. Duitse solda-
ten mochten deze herbergen niet binnen.
(Bron: gemeentearchief Evergem)
VOEDING
Niet de militaire gebeurtenissen, maar het dagelijks brood, en hoe eraan te geraken, vormde de
hoofdbekommernis van de meeste mensen.
De eetgewoonten van de bevolking veranderden noodgedwongen drastisch, zelfs bij de burgerij. Het
dieet werd karig en eenzijdig. Voedsel dat voor de oorlog gewoon was, werd een luxeproduct dat
enkel nog tegen exorbitante prijzen te krijgen was. Koffie, boter en vlees werden van het menu
geschrapt.
De voorraad van gewassen zoals tarwe, rogge en gerst slonk, door het gebrek aan meststoffen,
landbouwwerktuigen en mislukte oogsten. Zelfs aardappelen werden een gegeerd product.
De Belgen aten vooral brood, maïs, erwten, rijst, soep en aardappelen. Wie geluk had, kreeg wat
Amerikaans spek te eten.
Traditionele recepten werden vervangen door oorlogsrecepten. In 1915 werden de Sleidingnaren
verplicht om de grasperken van kastelen en hoven in gebruik te nemen als landbouwgrond.
Ook Doornzele Dries werd bekeken als mogelijk terrein voor het aanplanten van aardappelen en
groenten.
Vanaf de winter van 1917 werd de voedselschaarste nijpend. Het officieel rantsoen dat was
vastgesteld op 1200 Kcal per dag werd zelden of nooit gehaald.
Men moest overleven op de helft, of nog minder, van wat men voor de oorlog kon eten. Mensen
vielen flauw op straat, de bevolking verzwakte en epidemieën kwamen steeds frequenter voor.
In het godshuis in Evergem brak er in februari 1917 difterie uit, in mei de kroep. Op het einde van de
oorlog maakte de Spaanse griep nog vele slachtoffers. (markant feit: ook na de 2de
WO brak de
Spaanse griep weer uit. O.a mijn moeder werd een van de slachtoffers, bijna moest het trouwfeest
uitgesteld worden.)
Mensen deden er alles aan om aan voedsel te geraken. Ze stonden uren in de wachtrij voor een kom
soep, diefstallen kwamen steeds vaker voor en alle producten die nog enigszins konden dienen,
werden verzameld.
Met de kaart kon de vrouw van Kamiel Braems uit Wippelgem dagelijks een halve liter melk
afhalen in de melkerij van Evergem. Deze kaarten werden gegeven aan zwangere vrouwen, zieken,
… (Bron: gemeentearchief Evergem)
In deze huisjes op de hoek van de huidige Fortune De Kokerlaan en het Hoeksken deelden
vrijwilligers schoolsoep uit aan de verarmde bevolking. (Bron: collectie Achiel De Vos)
Recept voor “oorlogscake
SOLDATEN IN HUIS
De Belgen kwamen de Duitsers niet alleen op straat tegen, maar ook in hun eigen woning. Wie ervan
verdacht werd opgeëiste goederen achter te houden, riskeerde een huiszoeking .
En waar moesten al die officieren en soldaten slapen ? In het “etappengebied” moest er bovendien
onderdak gevonden worden voor de troepen (en hun paarden) die na hun verblijf aan het front
enkele weken kwamen uitrusten in het achterland. De inkwartiering gebeurde in golven en was
afhankelijk van de gebeurtenissen aan het front en de troepenbewegingen.
Schoolgebouwen, hotels, kloosters en openbare lokalen werden ingericht als “soldatenheim”. De
inrichting van deze lokalen kostte de gemeenten een pak geld. Zo werd in Sleidinge in 1918 de Villa
Rosa in de Weststraat, die met zijn toren een strategisch uitzicht bood op de spoorlijn, als “Soldaten-
heim” in gebruik genomen. De kosten voor het herstellen en bemeubelen van de villa gingen van het
gemeentebudget. De weverij Acker & Braun in Evergem werd in 1918 ingericht als badplaats voor de
Duitsers. In Sleidinge klaagden de Duitsers bij de burgemeester over het gebrek aan stro, planken-
vloer en verlichting in de slaaplokalen in het schoolgebouw.
Er werden ook Duitse soldaten ingekwartierd bij de mensen thuis. Officieren werden gewoonlijk
ondergebracht in de betere huizen. Zowel burgemeester Paul Vermeersch als zijn vader, notaris
Vermeersch, moesten onderdak geven aan Duitse officieren. Ook leraar Rotterman, dokter Schelfaut,
drukker Wauters en schepen Vandevoorde kregen officieren ingekwartierd. In Evergem werd het
kasteel van mevrouw Feyerick op het Vurstje ingericht als “soldatenheim” .
Bij Ursula en haar gezin waren gedurende de hele oorlog soldaten ingekwartierd. Ursula waste soms
tegen betaling hun kleding. Door de inkwartieringen maakte de bevolking op een andere manier
kennis met de Duitsers: gewone mensen, die soms bang, beschaamd of bedroefd waren, met
heimwee en honger.
(Eigen aanvulling, naar de overleveringen van mijn grootmoeder)
“ In het huis van mijn grootmoeder Marie Louise Van speybroeck haar ouders , die in de
Rybroeckstraat in Evergem een huisje met annex winkeltje hadden was een vriendin van mijn
grootmoeder blijven slapen.
’S Nachts kwamen er twee Duitsers aankloppen om ingekwartierd te worden. De vriendin moest in
een andere (kleinere) kamer gaan slapen. ’S Morgens ging mijn grootmoeder (die nergens van af
wist) haar vriendin gaan wekken. Ze sloeg op haar vriendin haar achterwerk, maar schrok enorm toen
ze een vreemde man zich uit het bed oprichtte. Nog groter was haar verwondering toen ook een
tweede man, slaapdronken zich rechtzette. Mijn grootmoeder was binnen de kortste keren beneden
en vertelde haar wedervaren . Moeder, bang voor de reactie van de Duitsers gaf mijn grootmoeder
een flinke uitbrander. Wanneer de Duitsers beneden kwamen moesten ze hartelijk lachen met het
gebeurde voorval.
Indien je het getroffen had met de Duitse soldaten gebeurde het soms dat zij bepaalde goederen en
etenswaren meedeelden met de bewoners waar zij ingekwartierd waren. (Einde aanvulling) “
Families uit Ertvelde bij wie Duitse soldaten werden ingekwartierd, kregen hiervoor een
vergoeding van 2 frank per dag van de gemeente (Bron: gemeentearchief Evergem)
Inkwarieringsbevel
VLUCHTELINGEN
In het begin van de oorlog kwam er in België een grote vluchtelingenstroom op gang. Mensen waren
op de vlucht voor de gevechten in eigen streek of in paniek geslagen door de verhalen over moord-
en brandpartijen van de Duitsers.
Eind augustus kwamen er duizenden mensen toe in Gent. Ze werden enkele dagen opgevangen en
daarna verspreid over de omliggende gemeenten, die door het provinciebestuur verplicht werden de
vluchtelingen op te vangen. In september werden er ongeveer 700 mensen verdeeld over Ertvelde,
Evergem en Sleidinge. Waar mogelijk kregen ze onderdak bij mensen thuis. Een deel van hen bleef
niet lang. De volgende maand kwamen er nog enkele honderden mensen toe. Ook later in de oorlog
sloegen er nog mensen om een of andere reden op de vlucht. Op stootkarren, in kinderwagens en op
de fiets verlieten de mensen hun dorp. De meesten keerden na enkele dagen terug naar huis. Het
grootst aantal vluchtelingen dat tegelijkertijd bij Ursula verbleef was 17.
Tijdens het eind-offencief bereikte het aantal vluchtelingen opnieuw een piek. Sleidinge werd
overrompeld door vluchtelingen uit Zomergem, Nevele en landegem, een aantal dagen later zouden
inwoners van Evergem en Kluizen vluchten richting Waarschoot. Het einde van de oorlog loste het
vluchtelingenprobleem nog niet meteen op. Velen bleven berooid en zonder bezittingen achter.
Lijst van de vluchtelingen in Ertvelde
HULP- EN VOEDINGSCOMITE
België was in 1914 voor zijn voedselbevoorrading voor een groot deel afhankelijk van import. Het
handelsembargo van de geallieerden tegen Duitsland bracht daarom de voedselvoorziening in
gevaar.
Door de oorlogssituatie daalden bovendien de landbouwopbrengsten en België had ook geen
voedselvoorraden aangelegd.
Om levensmiddelen te bekomen, moest men importeren uit het buitenland.
In Brussel werd eind augustus 1914 het Brusselse Centraal Hulp- en Voedingscomité opgericht, dat
uitgroeide tot het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. In samenwerking met de Amerikaanse
Commission for Relief in Belgium zorgde dit comité ervoor dat levensmiddelen het land binnen
kwamen en verdeeld werden.
Het comité zorgde voor de verdeling van voedsel, maar ook voor financiële steun aan werklozen,
vrouwen van soldaten en vluchtelingen.
De provinciale afdelingen verdeelden het budget en hielden toezicht op de regionale niveaus. De
regionale comités waren distributiecentra waar ca. 4000 lokale comités de voorraad voor hun
gemeente haalden.
De comités van Ertvelde Evergem en Sleidinge behoorden tot het gewest Ertvelde en het Provinciaal
Comité van Oost – Vlaanderen. In de lokale comités hadden de plaatselijke politici en notabelen het
voor het zeggen. Zij beslisten wie er steun kreeg en gingen hierbij moraliserend te werk: Café houden
mocht niet en vrouwen die te familiair met de Duitsers omgingen, werden uitgesloten. (Noot:
Vriendjespolitiek tierde hier welig !)
De gemeenten moesten een deel van de financiële lasten van de steun en voedselbedelingen zelf
dragen en moesten hiervoor meestal geld lenen. Zo leende Ertvelde 227000 frank bij notabelen om
extra kosten tijdens de oorlog te kunnen dragen.
De lokale comités probeerden ook voedsel op te kopen van landbouwers in de eigen gemeente, om
dit te herverdelen. (Noot: de plaatselijke landbouwers waren hier zeker niet rouwig om, velen had -
den reeds heel wat op de zwarte markt verdiend. En nu gold het principe van vraag en aanbod !)
Doordat de “Kommandantur Ertvelde “ zo dicht bij de grens lag, kon het ook rekenen op voedsel-
steun uit Nederland (Noot: ook hier stuitte men op het gezegde “Als een Hollander u niet heeft
bedrogen, was hij ofwel doodziek of stervende !)
Vanaf 1916 zond de Nederlandse dienst “Hollandsch Brood” wekelijks meerdere zendingen brood
naar België. Evergem stond in voor de bedeling van het Hollands brood in de “Kommandantur”
Ertvelde. (Noot: Ook daar kon men spreken van enige vorm van favoritisme !)
Het Voedingscomiteit van Evergem leverde roggemeel aan de bakkers. Ze gaven hierbij instructies
hoe de bakkers dit meel moesten verwerken tot brood. Wie zich hier niet aan hield, riskeerde een
rechterlijke vervolging.
(Noot: Ook de bakkers waren niet vies om een tweede soort brood te bakken voor de gegoede
burgerij, of voor diegenen die zich het betere brood konden permitteren. Dit brood werd dan
“onder de toonbank verkocht”. Bakkers die zich hier niet wilden aan wagen, leverden dan de
ingrediënten aan de betere klasse, die dan thuis ,door hun personeel zelf brood lieten bakken.)
Verdeellijst van het “Hollands brood”
Met deze bonnen kon men eetwaren kopen in de magazijnen van het Voedingscomiteit van
Evergem. Deze bonnen werden ook noodgeld genoemd.(Bron: collectie Achiel De Vos)
Vrouwen hielpen bij de voedselbedelingen van het lokale comité van Evergem. Meestal waren dit
vrouwen uit de betere klasse. (bron: collectie Achiel De Vos)
DE VLAAMSE HOGESCHOOL
Bij het uitbreken van de oorlog besliste de Gentse universiteit om de lessen niet meteen te
hervatten. Ook het jaar daarop bleven de deuren dicht. Vele studenten zaten aan het front. Het
wetenschappelijk onderzoek werd belemmerd door censuur.
Bij heel wat Vlaamsgezinden leefde de wens tot vernederlandsing van de universiteit. Vlak voor de
oorlog waren er al stappen gezet in die richting. Het waarmaken van die wens was een belangrijk
onderdeel van de “Flamenpolitiek”. Hiermee probeerde de bezetter de Vlaamsgezinden voor zich te
winnen en de annexatie van België bij Duitsland voor te bereiden. Gouverneur-generaal von Bissing
begon in 1915 de vernederlandsing voor te bereiden. Een van de moeilijkheden was de samenstelling
van het professorenkorps. In 1915 bleken slechts acht van hen bereid om les te geven aan de
Vlaamse Hogeschool. Ook Paul Vermeersch liet weten dat hij “niet in staat was” om zijn vakken in
het Nederlands te doceren. De professoren Paul Fredericq en Henri Pirenne, die hun collega’s
aanspoorden niet mee te werken, werden in 1916 gedeporteerd. Dit had een averechts effect en
sterkte het korps in zijn weigering.
Paul Vermeersch liet net zoals vele andere profs weten dat hij niet in staat was in het Nederlands
te doceren, 14 februari 1916 (Bron: collectie Universiteitsarchief Gent)
In oktober 1916 werd de Vlaamse Hogeschool toch geopend, met een alternatief lerarenkops, van
onder andere Nederlandse professoren. In het academiejaar 1916 – 1917 waren er 138 studenten, in
het volgende academiejaar al 402. De stijging in 1917 is te verklaren doordat de “rekwisitiestuden-
ten” zo probeerden een opeising voor arbeid in Duitsland te ontlopen.
Na de oorlog verschenen de professoren (meestal bij verstek) voor de krijgsraad of voor het
assisenhof voor collaboratie. De straffen liepen van de doodstraf tot enkele jaren hechtenis . (Noot:
dit tot heftig ongenoegen van de Nederlandse profs)
Ex-studenten konden zich een tijd lang nergens meer inschrijven.
Brief aan de familie Vermeersch bij het overlijden van Paul Vermeersch in 1953 waarin dank wordt
betuigd voor zijn optreden als burgemeester tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Bron: collectie fam.
Vermeersch)
SMOKKEL EN ZWARTE MARKT
De schaarste van levensmiddelen en vele andere producten zorgde voor een bloeiende zwarte
markt. In de “Kommandantur” Ertvelde vierde de smokkel hoogtij. Producten werden vanuit
Nederland over de grens gesmokkeld, voor eigen gebruik of om door te verkopen op de zwarte
markt. Sommige boeren slaagden erin een deel van hun opbrengst verborgen te houden voor de
bezetter en door te verkopen. Enkelen maakten zo grote winsten, anderen konden hiermee net het
hoofd boven water houden. Het nabije Gent, waar de nood aan levensmiddelen nog groter was dan
in de plattelandsgebieden, vormde een ideale afzetmarkt.
Smokkelen en zwarte handel waren verboden en gevaarlijk. De regels voor handel en het vervoer van
goederen waren streng. Heel wat goederen moesten ter beschikking gesteld worden van de “Kom-
mandantur” of verplicht verkocht worden aan aangeduide handelaars. Iedereen die zich verplaatste
liep voortdurend het risico gecontroleerd te worden. De Duitsers stimuleerden verklikkingen via be-
loningen.
Om de smokkelwaar te vervoeren, waren de mensen erg vindingrijk. Ursula uit Sleidinge beschrijft
hoe ze boter bij de boeren van Lembeke en Oosteeklo haalde en naar Gent vervoerde. “We deden de
boter in kleine zakjes, maakten deze vast aan een riem die wij rond het middel bonden, de zwarte
rok erover en weg waren wij.”
Ook informatie werd gesmokkeld. Ernest en zijn zonen namen tijdens hun krantenronde
boodschappen mee. Ze brachten ook eten naar de stad. Uit Gent brachten ze stremsel mee om kaas
te maken, poeders en pillen voor de dokters, knoopjes en lint voor de kleermakers, … Om de Duitse
militairen aan de controleposten te paaien, brachten ze voor hen Duitse kranten mee. Op den duur
was de “zeitungsmann “ goed bekend bij de Duitsers. De soldaten riepen van ver al “Eine Zeitung für
uns ?” waarop het trio zonder controle verder mocht.
Door de grote schaarste aan aardappelen was het verboden om ze uit te voeren naar andere
gemeenten en ze daar te verhandelen. Zo probeerde men de oogst binnen de gemeente te houden
en te verdelen onder de lokale bevolking. (Bron: gemeentearchief Evergem)
BEPERKT VERKEER VAN PERSONEN
Voor de oorlog was het leven van de inwoners van Evergem, Ertvelde en Sleidinge voor een groot
deel op Gent gericht. Dat werd tijdens de oorlog heel wat moeilijker.
De Duitsers beperkten het verkeer van mensen zo veel mogelijk. Daardoor werd het leven veel
plaatselijker. Als je je buiten de eigen “Kommandantur” wilde begeven, had je een “Passierschein” of
Reispas nodig. Binnen de gemeente moest je altijd je “personalausweis” bij hebben. Wie zich met
paard, fiets of gemotoriseerd voertuig wilde verplaatsen, had hiervoor een extra toestemming nodig.
Uitzonderingen werden gemaakt voor dokters, vroedvrouwen en geestelijken.
De vader van Maurice Van Lauwe moest een reispas aanvragen om de krant “Het Volk” te kunnen
ronddragen. Wie naar Gent ging, moest zich daar aanmelden bij het “Meldeamt” van de
“Etappenkommandantur” en zijn papieren voorleggen.
Wie zich niet aan de regels hield, liep het risico op een gevangenisstraf, zware geldboetes en zelfs
deportatie. De regels veranderden ook voortdurend. Maria Van der Jeught uit Evergem werd betrapt
op reizen zonder pas en werd vijf dagen opgesloten in de gevangenis van Ertvelde.
De inwoners van de “Kommandantur Ertvelde” moesten hun reispas afhalen in het “Pasbüro” in de
pastorijstraat in Ertvelde. Voor de mensen van Sleidinge, Zelzate, Boekhoute, Evergem, … betekende
dat een lange extra verplaatsing.
Margriet uit Sleidinge vertelt: Mijn vader is op één dag eens te voet naar de “Kommandatur” te
Ertvelde een “passeerbewijs “ gaan halen voor mijn zieke zus. Te voet naar Ertvelde, terug naar
Slenne, ’t kind in een laken en weer te voet naar Evergem, laarzen gekocht van een Duitse soldaat, en
zo naar de kliniek in Gent.
De bezetter ontnam de bevolking haar bewegingsvrijheid ook op andere manieren. Er was een
samenscholingsverbod, en de avondklok en de verplichte verduistering werden ingevoerd.
Het “Pasbüro” van de “Kommandantur Ertvelde” was gevestigd in de Pastorijstraat. De Duitsers
hadden de woning van de ongehuwde Marie Desmet opgeëist om er het bureau te vestigen. (Bron:
collectie Gerard Bauwens)
Voorbeeld van een “Personalausweis” uitgeschreven te Ertvelde
DE PERS TIJDENS WO 1
Vanaf 15 oktober 1914 schortte de bezetter de publicatie van alle Belgische dagbladen op. Eind
oktober werd dit verbod ingetrokken en mochten de kranten onder strenge censuur opnieuw
verschijnen. De meeste kranten vonden de opgelegde regels onaanvaardbaar en verschenen niet.
Anderen deden dit wel, met uiteenlopende motieven. Er werden nieuwe, Vlaamsgezinde kranten
opgericht. Die probeerden via de Duitsers Vlaamse eisen te laten inwilligen. De socialistische
“Vooruit” en het katholieke “Het Volk” kozen voor continuïteit. Ze verschenen liever onder censuur,
dan helemaal niet. Ze wilden de bevolking toch een beetje informeren en het moreel van hun lezers
opkrikken.
Alle drukwerk moest voor controle afgeleverd worden aan de “Zensurstelle”. Pas na hun goedkeu-
ring, kon de krant ter perse gaan. Indien de censuur met een artikel niet akkoord ging, werd het uit
de editie geschrapt. In het begin lieten kranten de geschrapte plaatsen open. Zo konden de lezers
zien dat er berichten waren verwijderd. Later werd dit verboden. Soms kon een editie door de stren-
ge censuur helemaal niet verschijnen. Toch had de gecensureerde pers succes. Het was immers een
van de weinige bronnen van informatie en verspreidde officiële inlichtingen over bevoorrading en
nieuwe reglementeringen.
Naast de gecensureerde pers ontwikkelde zich een clandestiene pers, die objectievere informatie
over de oorlog probeerde te verspreiden. Deze blaadjes reproduceerden vooral wat de geallieerde
pers schreef en probeerden de vinger aan de pols te houden van wat in het bezette land leefde. Er
verschenen 77 clandestiene tittels. De meesten waren een kort leven beschoren, door materiële
moeilijkheden, repressie en oorlogsmoeheid. Enkelen slaagden er echter in gedurende de hele
oorlogsperiode te verschijnen. Een van de populairste bladen was “La Libre Belgique”. Van de ca.
12000 journalisten die voor de clandestiene pers werkten, werden er 1650 gedeporteerd naar
Duitsland.
Het katholieke dagblad “Het Volk” bracht naast algemene berichten ook plaatselijk nieuws over Gent
en omstreken, waaronder Sleidinge. Na een korte onderbreking, rolde het dagblad, onder censuur,
vanaf 28 oktober 1914 weer van de persen. De krant was antisocialistisch en – tussen de regels door-
vaderlandslievend. Naarmate de oorlog vorderde, werd het blad stoutmoediger: “Het Volk” nam een
Belgicistisch standpunt in over de Vlaamse kwestie en men nam geallieerde berichtgeving over
Duitse verliezen op. Daarnaast stonden in het blad ook heel wat fait-divers, rouwberichten en
plaatselijk nieuws.
De grootste moeilijkheid waarmee het dagblad te kampen had, was papierschaarste.
Overname van de tentoonstelling “Thuisfront” met aanvullingen uit eigen collectie en
overleveringen van vrienden en familieleden. Om te eindigen nog één (retorische) vraag: in de
schepenenzaal van het Ertveldse gemeentehuis, hing tegen de linkerwand de oorkonde en het
zegel van de bevrijding van de gemeente Ertvelde. Noch de oorkonde, noch het zegel zijn daar nog
terug te vinden ! WAAR BEVINDEN ZE ZICH NU ?? (ON4CKZ 20 juli 2014)