Thesis 2005542

download Thesis 2005542

of 52

description

geen beschrijving

Transcript of Thesis 2005542

  • Departement Handelswetenschappen en BedrijfskundeGegradueerde in BedrijfsbeheerOptie rechtspraktijk

    Het voorlopig bewind

    CAMPUS Geel

    Tamara Vermaelen

    Academiejaar 2004-2005

  • De houder van dit diploma is gerechtigd tot het voeren van de titel van Bachelor

    2

  • Woord vooraf

    Stilaan komt er een einde aan mijn opleiding Bedrijfsmanagement optie recht. Met veel goede moed ben ik eraan begonnen en wilde dan ook dit eindwerk tot een goed einde brengen.

    De stage waaraan dit eindwerk vooraf ging was een heel leerrijke ervaring, niet alleen op niveau van de opleiding, maar zeker op het gebied van communicatievaardigheden en de kennismaking met de juridische wereld.

    Graag zou ik nog een dankwoordje richten tot Kristien Deconinck; Vrederechter van het Vredegerecht Leuven 3de kanton, Celina Van Der Borght; Hoofdgriffier van het Vredegerecht Leuven 3de kanton en tevens mijn stagebegeleidster, Carina Janssens; Griffier van het Vredegerecht Leuven 3de kanton en Francisca De Queker, Adjunct-griffier van het Vredegerecht Leuven 3de kanton. Omdat ze mij mijn vragen over het onderwerp van mijn eindwerk lieten stellen en mij steeds de nodige hulp bieden.Verder bedank ik alle personeelsleden van het Vredegerecht Leuven 3de kanton, die mij opgevangen hebben, wegwijs hebben gemaakt op het Vredegerecht en ervoor gezorgd hebben dat ik een heel fijne stage achter de rug heb

    Ook het docentenkorps en in het bijzonder mijn eindwerkbegeleidster mevrouw Keldermans wil ik bedanken voor de steun en de hulp die ik heb gekregen.

    De steun die ik tijdens mijn opleiding van mijn ouders, mijn broer heb gekregen zijn van onschatbare waarde, want zonder hen zou alles veel moeilijker verlopen zijn. Hiervoor nogmaals bedankt.

    3

  • Samenvatting

    Het onderwerp van mijn eindwerk is het voorlopig bewind, hierbij neem ik de wet van 18 juli 1991, de wetswijziging van 3 mei 2003, het K.B. van 21 september 2004 en het K.B. van 15 december 2004 onder de loep.

    Door de wet van 18 juli 1991, betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren, werd er een totaal nieuw beschermingsstatuut ingevoerd. De wetswijziging van 3 mei 2003 kent aan de wet van het voorlopige bewind enkele fundamentele wijzigingen zoals de gelijkschakeling tussen wettelijke/feitelijke samenwonende partners en echtgenoten, de invoering van een tegensprekelijke procedure tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder, de keuze van een bewindvoerder zelf aan te stellen, grotere controle op de bewindvoerder,

    Dit eindwerk bestaat uit zes hoofdstukken. De eerste vijf hoofdstukken vertellen wat meer over het toepassingsgebied van het voorlopig bewind, de aanstelling van de voorlopige bewindvoerder, de werking van het voorlopig bewind, het mandaat en als laatste wordt de vertrouwenspersoon nader besproken. Het zesde hoofdstuk bevat een toelichting van een praktisch voorbeeld en de nodige documenten, verwerkt met fictieve gegevens.

    4

  • Inhoudsopgave

    Inhoudsopgave............................................................................................................................5Alfabetische lijst van de gebruikte afkortingen..........................................................................8Inleiding......................................................................................................................................91Het voorlopig bewind.................................................................................................101.1.1De te beschermen persoon moet meerderjarig zijn..............................................101.1.2De te beschermen persoon moet in de onmogelijkheid verkeren om zijn goederen te beheren omwille van zijn gezondheidstoestand...........................................................101.1.3De te beschermen persoon mag geen wettelijke vertegenwoordiger hebben......112Aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder........................................................121.1Materile en territoriale bevoegdheid.....................................................................121.2Titularissen .............................................................................................................122.1.1De te beschermen persoon...................................................................................122.1.2Elke belanghebbende...........................................................................................142.1.3De procureur des Konings....................................................................................142.1.4De vrederechter....................................................................................................141.3Procedure.................................................................................................................142.1.5Verzoekschrift......................................................................................................142.1.5.1Algemeen..........................................................................................................142.1.5.2Vermeldingen....................................................................................................152.1.6Geneeskundige verklaring....................................................................................162.1.7Behandeling van het verzoek...............................................................................172.1.7.1De verschijning art. 488bis, b, 7 B.W............................................................172.1.7.2Keuze van de voorlopige bewindvoerder..........................................................172.1.8Uitspraak..............................................................................................................182.1.9Bekendmaking......................................................................................................192.1.10Dossier................................................................................................................191.4Rechtsmiddelen.......................................................................................................202.1.11Derdenverzet .....................................................................................................202.1.12Hoger beroep......................................................................................................202.1.13Cassatie..............................................................................................................201.5Gevolgen van de aanstelling van de voorlopige bewindvoerder voor de beschermde persoon.........................................................................................................................202.1.14Einde van de lastgeving.....................................................................................202.1.15Handelingsonbekwaamheid...............................................................................212.1.15.1Handelingsonbekwaamheid van de beschermde persoon...............................212.1.15.2Sanctie.............................................................................................................212.1.15.3Schadevergoeding...........................................................................................223Werking van het voorlopig bewind............................................................................231.6Algemene bevoegdheid...........................................................................................231.7Praktische taken......................................................................................................243.1.1Aanvangsverslag art. 488bis, c, 2 B.W.............................................................243.1.2Jaarlijks verslag art. 488bis, c, 3 B.W...............................................................253.1.3Eindverslag art. 488bis, c, 3 B.W......................................................................251.8Machtigingen...........................................................................................................263.1.4Algemeen ............................................................................................................26

    5

  • 3.1.5Bijzondere machtigingen.....................................................................................263.1.5.1De beschermde persoon in rechte vertegenwoordigen als eiser........................263.1.5.2De roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vervreemden.............................................................................................................283.1.5.3Leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling.........................................................................................................293.1.5.4Berusten in een vordering betreffende onroerende rechten..............................293.1.5.5Een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving verwerpen............293.1.5.6Een schenking of een legaat aanvaarden...........................................................303.1.5.7Een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten..........................303.1.5.8Een dading aangaan...........................................................................................303.1.5.9Een onroerend goed aankopen..........................................................................303.1.6Procedure tot machtiging.....................................................................................303.1.7Sanctie..................................................................................................................311.9Voortzetting van een handelszaak art. 488bis, f, 3, 3 lid B.W...........................311.10De woning en het huisraad van de beschermde persoon art. 488bis, f, 4 B.W..311.11Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen art. 488bis, f, 4, laatste lid B.W.321.12Verkoop van roerende en onroerende goederen art. 488bis, g B.W.....................321.13Giften art. 488bis, h, 2 B.W...............................................................................333.1.8Schenking.............................................................................................................333.1.9Testament.............................................................................................................341.14Huwelijkscontract art. 488bis, h, 3 B.W............................................................354Het mandaat...............................................................................................................371.15Begin.....................................................................................................................371.16Wijziging...............................................................................................................371.17Einde.....................................................................................................................371.18Bezoldiging art. 488bis, h, 1 B.W......................................................................385De vertrouwenspersoon..............................................................................................391.19Begrip....................................................................................................................391.20Aanwijzing............................................................................................................391.21Bevoegdheden.......................................................................................................391.22Ontslag..................................................................................................................406Bespreking dossier.....................................................................................................411.23Situatie...................................................................................................................411.24Dossier 1: Geneesheer-deskundige.......................................................................416.1.1Neerlegging verzoekschrift en getuigschrift van woonplaats..............................416.1.2Beschikking..........................................................................................................426.1.3Kennisgeving aan verzoeker................................................................................426.1.4Brief .....................................................................................................................436.1.5Kennisgeving aan deskundige..............................................................................436.1.6Verslag.................................................................................................................431.25Dossier 2: Aanstelling voorlopige bewindvoerder................................................446.1.7Verzoekschrift aanstelling voorlopige bewindvoerder........................................446.1.8Beschikking dagbepaling.....................................................................................456.1.9Oproeping partijen...............................................................................................456.1.10Processen-verbaal...............................................................................................45

    6

  • 6.1.11Vonnis................................................................................................................466.1.12Kennisgeving......................................................................................................466.1.13Brieven ..............................................................................................................476.1.14Aanvangsverslag................................................................................................476.1.15Diverse brieven..................................................................................................471.26Dossier 3: Machtiging...........................................................................................476.1.16Neerlegging verzoekschrift ...............................................................................476.1.17Beschikking........................................................................................................486.1.18Kennisgeving......................................................................................................48Besluit.......................................................................................................................................49Bijlagen.....................................................................................................................................50Literatuurlijst.............................................................................................................................50

    7

  • Alfabetische lijst van de gebruikte afkortingen

    B.W. Burgerlijk Wetboek

    CRV Centraal Register van Verklaringen

    Ger.W. Gerechtelijk Wetboek

    KB Koninklijk Besluit

    MMSE Mini Mental State Examination

    OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn

    Org.Wet Orgaantransplantatiewet

    UZ universitair ziekenhuis

    VZW vereniging zonder winstoogmerk

    W.B.N Wet Bescherming Nationaliteit

    W. Succ. Wet Successierechten

    8

  • Inleiding

    De wet van 18 juli 1991 betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren voerde een totaal nieuw beschermingsstatuut in, op basis van een in 1969 neergelegd wetsontwerp. Deze wet werd bijna gelijktijdig doorgevoerd met de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, maar deze twee beschermingsstatuten staan geheel onafhankelijk tegenover elkaar.

    Door de wet van 18 juli 1991 werd een leegte opgevuld bij de bescherming van de goederen van meerderjarige geestesgestoorden. Vroeger werd een beroep gedaan op beginsels uit het gemene recht, voor zover deze personen niet onder een specifiek beschermingsstatuut kon worden geplaatst. Een oplossing voor problemen van geestelijke stoornis kon gevonden worden door de aanduiding van een lasthebber in een helder moment, zaakwaarneming, sterkmaking, nietigverklaring van de gestelde rechtshandeling op grond van bewezen wilsgebrek Enkel bij collocering, sekwestrering en internering voorzag de wet in de aanduiding van een voorlopige bewindvoerder die de personen kon vertegenwoordigen voor bepaalde rechtshandelingen. De rechtspraak had verder voor de anderen, die niet meer in staat waren hun vermogen te beheren, een uitweg gevonden door de toepassing van de gerechtelijke bewindvoerder.

    Het ingevoerde beschermingsstatuut van het voorlopige bewind kent een algemene draagwijdte.

    De wet van 3 mei 2003 kent enkele fundamentele wijzigingen met betrekking tot het statuut van het voorlopig bewind:

    - de wettelijke en feitelijke samenwonende partners worden gelijkgesteld met echtgenoten,

    - de procedure tot toevoeging van een voorlopige bewindvoerder werd tegensprekelijk gemaakt,

    - de invoering van een indicatieve bewindvoerder,- de opwaardering van de bezoldiging van de voorlopige bewindvoerder,

    maar: de controle op de bewindvoering kent een toename, door:een opwaardering van de functie van vertrouwenspersoon

    - een verduidelijking van de (on)bekwaamheid van de beschermde persoon op het gebied van giften en huwelijkscontracten,

    - de actualisering aan de lijst van machtingsbehoevende handelingen.

    9

  • 1 Het voorlopig bewind

    1.1 Begrip

    Volgens artikel 488bis B.W. kan een meerderjarige die geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand niet in staat is, zijn goederen te beheren en zonder wettelijke vertegenwoordiger, een voorlopige bewindvoerder toegewezen krijgen.

    Deze voorlopige bewindvoerder krijgt als opdracht de goederen van de beschermde persoon die onder het beschermingsstatuut staat te beheren.

    Door deze vage omschrijving kent het beschermingsstatuut een ruim toepassingsgebied.

    1.2 Toepassingsgebied

    1.1.1 De te beschermen persoon moet meerderjarig zijn

    Een voorlopige bewindvoerder kan enkel aangesteld worden als de te beschermen persoon meerderjarig is; volgens art. 488bis B.W. heeft men bij een 18-jarige leeftijd de meerderjarigheid bereikt. Door deze leeftijd sluit men alle minderjarigen uit. Een afzonderlijke regeling voor de minderjarigen is ook niet nodig omdat het beheer van hun goederen onder het ouderlijke gezag of de voogdij valt. Ook de verlengd minderjarigen worden uitgesloten, zij worden immers gelijkgeschakeld aan de minderjarigen en worden bijgestaan door een wettelijke vertegenwoordiger.

    1.1.2 De te beschermen persoon moet in de onmogelijkheid verkeren om zijn goederen te beheren omwille van zijn gezondheidstoestand

    De gehele, gedeeltelijke, onomkeerbare, langdurige of tijdelijke onmogelijkheid om goederen te beheren kan leiden tot de toepassing van het voorlopig bewind. Deze onmogelijkheid om goederen te beheren moet voortvloeien uit de gezondheidstoestand van de betrokkene (art. 488bis, a B.W.) en niet uit zijn fysieke verwijdering of zijn gevangenschap.

    Volgende personen kunnen onder het beschermingsstatuut worden geplaatst:- geesteszieken, ongeacht of er al een vrijheidsbeperkende maatregel toegepast is;- demente en seniele bejaarden;- psychische of mentaal gehandicapten, dus zowel personen met ernstige geestelijke

    achterlijkheid, als de lichte debielen;- verkwisters, bij ernstig spilzuchtig gedrag- comateuze patinten;- personen die lijden aan gehele verlamming;- personen, die door hun fysieke gezondheidstoestand niet in staat zijn hun

    vermogen te beheren, al hebben deze mensen geen verzwakking van hun

    10

  • geestesvermogen vb chronisch alcoholiekers, hoogbejaarden die de energie missen om hun vermogen te beheren.

    1.1.3 De te beschermen persoon mag geen wettelijke vertegenwoordiger hebben

    Er kan geen voorlopige bewindvoerder aangesteld worden als er al een wettelijke vertegenwoordiger werd toegewezen. Dit is het geval bij de verlengde minderjarigen (art. 487bis B.W.), onbekwaamverklaarden (art. 489 B.W.). De aanstelling van een gerechtelijk raadsman valt niet onder de toepassing van een wettelijke vertegenwoordiger, de raadsman kent een beperkte bevoegdheid.

    11

  • 2 Aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder

    1.1 Materile en territoriale bevoegdheid

    De bevoegde rechter over de materie voorlopig bewind is de vrederechter. Zoals vermeldt in art. 594, 16 Ger.W. De vrederechter doet op verzoekschrift uitspraak over elk verzoek dat tot hem is gericht met toepassing van de artikelen 488bis a tot k van het Burgerlijk Wetboek.

    Art. 488bis, b, 1 B.W. vermeldt de territoriale bevoegdheid; de vrederechter van de verblijfplaats of bij gebreke aan een verblijfplaats is de vrederechter van de woonplaats bevoegd tenzij de vrederechter beslist om het dossier over te laten aan de vrederechter van het kanton van de nieuwe hoofdverblijfplaats.

    Onder woonplaats verstaan we de plaats waar de persoon op de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijfplaats.De verblijfplaats is iedere andere vestiging zoals de plaats waar de persoon kantoor houdt of een handels- of nijverheidszaak drijft.

    Verder kan de vrederechter de te beschermen persoon ook buiten zijn kanton bezoeken en voor notarile akten met bijstand van de vrederechter kan deze zich in het gehele ambtgebied van de notaris verplaatsen (art. 623 Ger.W.).

    Bijvoorbeeld: een comapatint verblijft in het UZ Gasthuisberg te Leuven, zijn verblijfplaats is Oostende. De vrederechter van het 3de kanton te Leuven is bevoegd, omdat Gasthuisberg binnen haar kanton valt. Stel dat de patint van UZ Gasthuisberg wordt overgebracht naar UZ Pellenberg voor revalidatie, in dit geval kan de vrederechter van het 3de kanton beslissen het dossier over te zenden (art. 660 Ger.W.) naar de vrederechter van de nieuwe verblijfplaats, of de partijen kunnen vragen om het dossier te behouden bij de reeds bevoegde vrederechter van het 3de kanton.

    Als de vrederechter ambtshalve een middel inroept waaruit blijkt dat hij niet bevoegd is, wordt de zaak verwezen naar de arrondissementsrechtbank. Deze rechtbank zal dan over het middel een beslissing nemen (art. 640 Ger.W.).

    1.2 Titularissen

    De titularissen of verzoekers van een vordering tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder kunnen zijn:

    2.1.1 De te beschermen persoon

    De te beschermen persoon kan zelf een verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder indienen bij de bevoegde vrederechter.

    12

  • Voor verkwisters en drugsgebruikers is dit een manier bij uitstek om zelf met de vlag te zwaaien om hulp te vragen, zodat een voorlopige bewindvoerder hun goederen kan beheren, zij zijn in dit geval er tijdelijk niet voor in staat.

    Door de wijziging van 3 mei 2003 en de inwerkingtreding van KB van 21 september 2004 werd er een nieuw en innovatief element ingevoegd in de wet namelijk de wilsverklaring tot aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder.

    Eenieder heeft voortaan de mogelijkheid om een wilsverklaring af te leggen met hierin een persoon die tot zijn of haar voorkeur behoort. Deze persoon kan worden aangesteld tot voorlopige bewindvoerder mocht de persoon zelf niet meer in staat zijn om zijn eigen goederen te beheren. Op deze wilsverklaring maakt men gebruik van de algemene toepassingsvereisten en bekwaamheidsvereisten.

    Een wilsverklaring kan gebeuren bij notarile akte of in een proces-verbaal voor de vrederechter van zijn verblijfplaats en bijkomstig van de woonplaats. De vrederechter kan zich op verzoek naar de betrokkene verplaatsen. Ook de persoon die de verklaring heeft afgelegd moet dit proces-verbaal medeondertekenen.

    De griffier van het vredegerecht of de notaris van de plaats waar de verklaring is afgelegd, moet elke verklaring binnen de 15 dagen nadat ze is afgelegd, in het centraal Register van verklaringen laten opnemen. Deze aanvraag tot opname moet per gewone brief, per fax of elektronisch bericht verstuurd worden aan de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koninklijke Federatie moet de aanvraag registeren binnen de 15 dagen na ontvangst. De registratie gebeurt op naam van de persoon die de verklaring heeft afgelegd. De Federatie levert een getuigschrift van opname af aan de griffier of aan de notaris en aan de betrokkene als deze hierom vraagt. De persoon, die een verklaring heeft afgelegd, moet 10 euro betalen na opname in het centraal Register.

    De aanvraag tot registratie moet de volgende gegevens bevatten:- als de aanvraag gebeurt door de griffier: het kanton van het vredegerecht, de datum van

    het proces-verbaal, het nummer in het repertorium van de akten van de rechter;- als de aanvraag gebeurt door de notaris: de naam en voornamen van de notaris,

    eventueel de naam van de vennootschap van de notarissen, het adres van het notariskantoor, de datum en het repertoriumnummer van de authentieke akte;

    - over de aanvrager: naam en voornamen, geslacht, datum en plaats van geboorte, verblijf- of woonplaats, identificatienummer in het rijksregister;

    - het feit dat het om een verklaring gaat betreffende de voorkeur van de aanvrager over de aan te wijzen voorlopige bewindvoerder als hijzelf niet meer in staat zou zijn om zijn goederen te beheren;

    - datum en verzending van het formulier.De opname in het centraal Register blijft behouden tot op de dag dat de aanvrager de leeftijd van 120 jaar zou bereikt hebben, tenzij de verklaring voor die dag is herroepen.

    13

  • 2.1.2 Elke belanghebbende

    Elke persoon kan een verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder indienen, de wet bepaalt niet of het gaat om natuurlijke personen of rechtspersonen. Dit wil zeggen dat zowel een buur, een familielid, een kennis als de sociale dienst van het OCMW gedefinieerd kan worden als belanghebbende.

    Het belang van de verzoeker mag niet louter materieel zijn, het verzoekschrift zou dan ongegrond verklaard worden. Als het materile aspect in het belang zou zijn van de te beschermen persoon zou dit wel aanvaard worden.

    2.1.3 De procureur des Konings

    De procureur des Konings kan altijd optreden en een verzoekschrift indienen als hij dit nodig acht. Dit is onder andere het geval bij delicate situaties waar de te beschermen persoon en de feitelijke verzoeker een hevige ruzie hebben. De feitelijke verzoeker wil geen verzoekschrift indienen omdat hij volgens de te beschermen persoon misschien een persoonlijk materieel belang heeft.

    Verder kan de procureur ook optreden als er meldingen binnenkomen van bijvoorbeeld wijkagenten, waarbij men vermoedt dat een beschermingsstatuut wel van toepassing zou kunnen zijn, maar er zijn geen belanghebbenden om dit statuut aan te vragen.

    2.1.4 De vrederechter

    De vrederechter kan ambtshalve tot een verzoek tot toevoeging van een voorlopige bewindvoerder overgaan. (art. 488bis, b, 6, 1 lid B.W.). Dit kan uitsluitend als de vrederechter door de Wet Persoon Geesteszieke gevat is van een verzoek tot opneming observatie of verpleging in een gezin of bij indiening van een omstandig verslag tot verder verblijf in een gezin of in een instelling.

    1.3 Procedure

    2.1.5 Verzoekschrift

    2.1.5.1 Algemeen

    Door de wet van 3 mei 2003 werd de procedure grondig gewijzigd, van een eenzijdig verzoekschrift naar een verzoekschrift op tegenspraak. Vroeger kreeg de verdediging geen inzage in het verzoekschrift, men werd enkel opgeroepen om gehoord te worden maar niet als partij in het geding. Men kreeg geen kennisgeving van de beschikkingen. De te beschermen persoon moest uitdrukkelijk verklaren tussen te komen in het geding en werd ook niet bijgestaan door een advocaat.De wijziging werd doorgevoerd om de rechten van de verdediging beter te waarborgen.

    14

  • De procedure wordt ingeleid door een verzoekschrift op tegenspraak (art. 488bis, b, 5 B.W.). Enkel de toevoeging of de aanstelling van de voorlopige bewindvoerder loopt voortaan tegensprekelijk en niet de nagevolgde procedures bij het voorlopig bewind zoals het verkrijgen van een bijzondere machtiging.

    2.1.5.2 Vermeldingen

    Zoals eerder vermeldt wordt de vordering tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder aanhangig gemaakt met een verzoekschrift (bijlage 1). Hier onderscheidt men verschillende onderdelen.

    Het verzoekschrift bevat enkele verplichte vermeldingen, die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven en worden opgesomd in art. 488bis, b, 5, 1 lid B.W.

    - de dag, de maand en het jaar;- de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad

    van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon. Met betrekkingen worden zowel priv als professionele betrekkingen bedoeld;

    - het voorwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan; - de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en in

    voorkomend geval van zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt;

    - de aanwijzing van de rechter die van het verzoek kennis moet nemen.

    Daarnaast bevat het verzoekschrift een aantal facultatieve vermeldingen die slechts zoveel als mogelijk moeten worden opgenomen (art. 488bis, b, 5, 3 lid B.W.)

    - de geboorteplaats en de datum van de te beschermen persoon;- de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;- de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de

    dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad. Dit betekent dat bij aanwezigheid van familieleden van de eerste graad de familieleden van de tweede graad niet moeten vermeld worden.

    Bij het verzoekschrift moet een attest van verblijfplaats of bij ontstentenis van woonplaats gevoegd worden.

    Verder kunnen er op het verzoekschrift nog suggesties vermeld staan, betreffende de keuze van de aan te stellen voorlopige bewindvoerder, alsook betreffende de aard en de omvang van diens bevoegdheden. Beiden categorien van suggesties binden de vrederechter niet, hij is slechts gehouden tot de voorkeurregeling betreffende familiale bewindvoering.

    Bij ontstentenis van vermeldingen, die niet op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven of ondertekening door de verzoeker of zijn advocaat en attest van verblijfplaats, kan de vrederechter een aanvulling vragen binnen de 8 dagen(art. 488bis, b, 5, 4 lid B.W.). Dit attest mag niet ouder zijn dan 15 dagen.

    De bepaling van het attest van verblijfplaats werd ingevoegd om de territoriale bevoegdheid van de vrederechter te verifiren en een waarborg te bieden, zodat de gerechtsbrief toekomt aan de te beschermen persoon.

    15

  • 2.1.6 Geneeskundige verklaring

    Op straffe van niet-ontvankelijkheid, behoudens in spoedeisende situaties, moet er een omstandig geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift worden gevoegd (art. 488bis, b, 6 B.W.). De geneeskundige verklaring mag niet ouder zijn dan 15 dagen en beschrijft de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon (bijlage 2).

    De verklaring mag niet opgesteld worden door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker. En de geneesheer mag niet verbonden zijn aan de instelling waar de te beschermen persoon verblijft.

    De wet legt enkele bijkomstig vermeldingen op, deze zijn echter niet op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven. De verklaring moet ten eerste vermelden of de te beschermen persoon nog in staat is zich te verplaatsen en of dat raadzaam is, gelet op de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon. Zo zou het verplaatsen van de demente persoon tot verdere desorintatie kunnen leiden. Ten tweede vermeldt de omstandige geneeskundige verklaring of de te beschermen persoon nog kennis kan nemen van de rekenschap van het beheer. Hier kan de geneesheer eigenlijk geen juridisch oordeel vellen, dit komt toe aan de vrederechter. Maar de geneesheer kan wel het vermogen beschrijven die dergelijke kennisneming (on)mogelijk kan maken.

    Door de gewone vermelding van de te beschermen persoon is niet in staat zijn goederen te beheren wordt het verzoekschrift ongegrond en onontvankelijk verklaard. In het geneeskundig verslag moet een goede motivering staan, of de te beschermen persoon niet in staat zou zijn om zijn goederen te beheren moet de vrederechter beslissen.

    In spoedeisende gevallen wordt er vaak geen medische verklaring bijgevoegd. De vrederechter gaat in dit geval na of het aangevoerde motief gerechtvaardigd is. Is het motief niet gerechtvaardigd, dan is het verzoekschrift niet ontvankelijk. Is het motief wel gerechtvaardigd, krijgt de verzoeker van de vordering nog 8 dagen de tijd om een omstandig geneeskundige verklaring te bezorgen. De procedure wordt hier dan met 8 dagen verlengd.

    Dikwijls kan men na 8 dagen nog geen verklaring voorleggen aan de vrederechter. Toch kan men dit probleem oplossen, de vrederechter kan het verzoekschrift toch nog gegrond en ontvankelijk verklaren wegens overmacht, zelfs zonder aanstelling van een geneesheer-deskundige. Of de vrederechter kan een deskundige aanstellen (art. 488bis, b, 7, 1lid B.W.) zoals men zou doen in geval dat de te beschermen persoon blijft weigeren zich te laten onderzoeken.

    16

  • 2.1.7 Behandeling van het verzoek

    Door het tegensprekelijk karakter van de procedure tot aanstelling van de voorlopige bewindvoerder moet de termijn van de dagvaarding van 8 dagen tussen de betekening van de gerechtsbrief en de zitting gerespecteerd worden. In spoedeisende gevallen kan de vrederechter deze termijn verkorten of zelfs laten doorgaan op dezelfde dag. Daarvoor moet een eenzijdig verzoekschrift door de gerechtsdeurwaarder of de advocaat worden ingediend (art. 707 Ger.W.).

    Verder wint de vrederechter nog nuttige informatie in door het aanstellen van een geneesheer-deskundige. De geneesheer geeft advies over de gezondheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de te beschermen persoon.

    2.1.7.1 De verschijning art. 488bis, b, 7 B.W.

    De te beschermen persoon en de personen waarmee hij samenleeft - zowel de echtgenoot, wettelijk of feitelijk samenwonenden als de ouders, broers en zussen - die vermeld staan in het verzoekschrift worden door de griffier opgeroepen met gerechtsbrief. Deze worden door de vrederechter gehoord in de raadkamer en worden partijen in het geding tenzij hiertegen verzet wordt aangetekend. De te beschermen persoon heeft het recht een vertrouwenspersoon en een advocaat aan te stellen. Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift toegevoegd van het verzoekschrift of de eventuele reeds afgelegde wilsverklaring.

    De andere familieleden, die vermeld zijn in het verzoekschrift, worden ook per gerechtsbrief op de hoogte gebracht van het ingediende verzoekschrift en van de zitting in de raadkamer met vermelding van de plaats en het tijdstip waar de te beschermen persoon zal worden verhoord. Zij worden geen partij, maar kunnen persoonlijk verschijnen en vragen om gehoord te worden of kunnen schriftelijk opmerkingen aan de vrederechter meedelen n dag voor de zitting.

    Andere personen, die de vrederechter geschikt acht om hem in te lichten, kan hij ook aanhoren. Zij krijgen een oproeping per gerechtsbrief, maar er wordt geen afschrift van het verzoekschrift toegevoegd omwille van de privacy schending. De vrederechter mag zich zelfs buiten zijn kanton begeven naar de verblijfplaats van de te beschermen persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Van zijn bezoek wordt er later een proces-verbaal opgemaakt.

    2.1.7.2 Keuze van de voorlopige bewindvoerder

    De vrederechter moet bij het maken van de keuze rekening houden met de afgelegde wilsverklaring tot aanstelling van de voorlopige bewindvoerder of bij ontstentenis gaat de voorkeur van de wetgever volgens art. 488bis, c, 1, 2lid B.W. uit naar de volgende personen: de ouders van de te beschermen persoon, de echtgenoot / wettelijk / feitelijk samenwonende partner, een lid van de naaste familie, een vertrouwens-persoon van de te beschermen persoon of een derde bijvoorbeeld advocaat, notaris, plaatsvervangend vrederechter, buurvrouw, vriendin.

    De vrederechter is niet gehouden aan deze volgorde en mag de voorkeur geven aan de partner in plaats van de moeder of de vader.

    17

  • Er is een maatregel opgenomen om het voorlopig bewind te personaliseren en zo meer betrokkenheid te creren, maar het belang van de te beschermen persoon primeert. Dus ondanks de wens om het bewind te personaliseren en een familiale bewindvoerder aan te stellen, kan de vrederechter er toch voor opteren om een professionele bewindvoerder aan te stellen. Gelet op de omvang of de complexiteit van het vermogen, de tijd en de kennis dat voor het beheer nodig is of door familiale spanningen is een professionele bewindvoerder toch soms aangewezen.

    De voorlopige bewindvoerder mag niet gekozen worden uit de bestuurs- en personeelsleden van de instelling waar de te beschermen persoon verblijft.

    2.1.8 Uitspraak

    De vrederechter wijst een voorlopige bewindvoerder aan bij vonnis, waarbij deze rekening houdt met de aard en de samenstelling van de goederen, de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon en de gezinstoestand (art. 488bis, c, 1, 1lid B.W.).

    Verder beslist de vrederechter voor een volledige bewindvoering of kan de handelingen of categorien van handelingen aanwijzen die de beschermde persoon enkel kan stellen met bijstand van een voorlopige bewindvoerder. Bijvoorbeeld de beschermde persoon krijgt elke maand een leefloon ter beschikking. Als de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder niet omschreven zijn is de bewindvoering volledig.

    In het vonnis kan ook vermeld zijn dat er een familiale bewindvoerder aangesteld is voor het dagelijkse beheer of bijstand en een professionele bewindvoerder voor vertegenwoordiging in verdergaande handelingen.

    Indien de vrederechter moet oordelen over het beheer van de goederen van een geesteszieke moet de aanstelling van een voorlopige bewindvoerder in een ander vonnis gebeuren dan de aanstelling van een persoon die instaat voor de geesteszieke, met als toepassing de Wet Persoon Geesteszieke.De uitspraak van de aanstelling wordt door de vrederechter gedaan in openbare zitting en niet in de raadkamer. Binnen de 3 dagen na uitspraak van de aanstelling wordt de voorlopige bewindvoerder in kennis gesteld door de griffier per gerechtsbrief. De voorlopige bewindvoerder moet binnen de 8 dagen schriftelijk melden of hij/zij al dan niet de aanstelling aanvaard. Bij niet-aanvaarding duidt de vrederechter ambtshalve een andere bewindvoerder aan. Aanvaardt de bewindvoerder zijn aanstelling dan wordt er een afschrift van het vonnis meegedeeld aan de procureur des Konings.

    Binnen de 3 dagen na de aanvaarding wordt de verzoeker, de tussenkomende partijen, de beschermde persoon en de vertrouwenspersoon per gerechtsbrief op de hoogte gebracht. De beschermde persoon wordt in kennis gesteld door een brief verzonden aan zijn woonplaats of aan zijn verblijfplaats. Een niet ondertekend afschrift wordt per gewone brief aan de advocaten van de partijen verzonden.

    18

  • De beslissing tot toevoeging van een voorlopige bewindvoerder is niet van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad, hiervoor moet uitdrukkelijk gevraagd worden op grond van art. 1398 Ger.W.

    2.1.9 Bekendmaking

    Elke beslissing tot aanwijzing of wijziging van een bewindvoerder wordt door de griffier per aangetekend brief naar het Belgisch Staatsblad gestuurd voor de bekendmaking ervan. Deze brief wordt verstuurd op de dag dat men de aanvaarding van de voorlopige bewindvoerder ontvangt. De griffier vraagt de publicatie aan (art. 488bis, e, 1, 1lid B.W.), alsook de vermelding van de datum waarop de termijn van 15 dagen aanvangt. Met als bijlage een uittrekstel uit de minuten toegevoegd. Door de publicatie in het Belgisch Staatsblad wordt de vordering tegenstelbaar aan derden.

    Als de opdracht van de voorlopige bewindvoerder beperkt is, kan de vrederechter afwijken van de publicatie in het Belgisch Staatsblad en enkel de door hem aangewezen belanghebbenden in kennis stellen.

    De griffier moet binnen de 15 dagen de beslissing betekenen aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon. De burgemeester moet deze beslissing laten betekenen in het bevolkingsregister. Een uittreksel met de vermelding van de naam, het adres en de staat van de bekwaamheid moet worden verstrekt aan de beschermde persoon zelf en aan elke belanghebbende.

    Verder moet de griffier de Kansspelcommissie op de hoogte brengen van elk verzoekschrift tot plaatsing onder voorlopig bewind en bij uitspraak moet de griffier een afschrift van de beslissing overmaken.

    2.1.10 Dossier

    Voortaan wordt door de griffier een bewindsdossier bijgehouden. Dit is een dossier op naam van de beschermde persoon en bevat:

    - een afschrift van het oorspronkelijk vonnis tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder;

    - de naam en het adres van de door de beschermde persoon aangewezen vertrouwenspersoon;

    - de naam en het adres van de andere persoon of instelling die door de vrederechter werd aangewezen met toepassing van de bepalingen van art. 488bis, c, 3 B.W.;

    - een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van de artikelen 488bis, d B.W. tot 488bis, h B.W.;

    - de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het voorlopige bewind;

    - het door de voorlopige bewindvoerder bij toepassing van art. 488bis, c, 2 B.W. opgestelde schriftelijk verslag over de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon;

    - het jaarlijks schriftelijk verslag van de bewindvoerder;- het schriftelijk verslag van de bewindvoerder bij het einde van zijn mandaat;- de wilsverklaring van de bewindvoerder betreffende zijn opvolging.

    19

  • 1.4 Rechtsmiddelen

    2.1.11 Derdenverzet

    Iedere persoon die niet is opgeroepen of is tussengekomen in een zaak, waarvan men dit toch had moeten zijn en niet akkoord gaat met de beslissing van de vrederechter, kan derdenverzet doen (art. 1122 Ger.W.).

    Dit verzet moet gebeuren binnen de maand nadat het vonnis betekend werd aan de verzoekende partij. Het verzet wordt ingeleid met een dagvaarding aan alle partijen, voor de rechter die de uitspraak heeft gedaan.

    2.1.12 Hoger beroep

    Elke persoon die partij was in het geding kan in hoger beroep gaan bij de rechtbank van eerste aanleg tegen elk aspect van de beslissing.

    Het hoger beroep moet binnen de maand na kennisgeving ingesteld worden door middel van een verzoekschrift, waarvan de bepalingen moeten voldoen aan deze van het eenzijdig verzoekschrift (art. 1026 Ger.W.). Het verzoekschrift moet neergelegd worden op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.

    2.1.13 Cassatie

    De partijen, die gehoord of tussengekomen zijn kunnen in cassatie gaan binnen de 3 maanden na de betekening van de beslissing of vanaf de dag van kennisgeving ervan (art. 1073 Ger.W.).

    Toch kan men enkel in cassatie gaan, als men vermoedt dat er procedurefouten gemaakt zijn. Als de vordering bij cassatie ongegrond verklaard is, zijn er geen veranderingen aan de situatie. Als het instellen gegrond is, zal de zaak verwezen worden naar een andere vrederechter, die opnieuw uitspraak moet doen over de zaak.

    1.5 Gevolgen van de aanstelling van de voorlopige bewindvoerder voor de beschermde persoon

    2.1.14 Einde van de lastgeving

    Art. 1984, 1 lid B.W. bepaalt: Lastgeving of volmacht is een handeling, waarbij een persoon aan een ander de macht geeft om iets voor de lastgever en in zijn naam te doen.

    Mensen ondervinden vaak dat ze moeilijkheden hebben met het beheer van hun goederen. Ze geven dan aan een andere persoon een volmacht om dit in hun plaats te doen. De lasthebber is dan gelast om bepaalde delen van zijn vermogen te beheren.

    20

  • Wanneer er een verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder is ingediend, waarbij later in de procedure de aangestelde voorlopige bewindvoerder zijn opdracht aanvaardt, zal er op dat ogenblik een einde komen aan de lastgeving, als de opdracht van de lasthebber en de voorlopige bewindvoerder over dezelfde goederen gaat (art. 2006 B.W.).

    2.1.15 Handelingsonbekwaamheid

    2.1.15.1 Handelingsonbekwaamheid van de beschermde persoon

    Door de aanstelling van een voorlopige bewindvoerder wordt de beschermde persoon automatische handelingsonbekwaam. Deze handelingsonbekwaamheid betreft enkel de vermogensrechterlijke handelingen en niet de niet-vermogensrechtelijke handelingen zoals het huwelijk.

    Afhankelijk van het vonnis opgemaakt door de bevoegde vrederechter om de voorlopige bewindvoerder een vertegenwoordigingsbevoegdheid en/of een bijstandsregime toe te kennen, valt de beschermde persoon onder een volledige handelingsonbekwaamheid of een beperkte handelingsonbekwaamheid.Bij een volledige handelingsonbekwaamheid kan de beschermde persoon geen enkele rechtshandeling meer stellen, een beperkte handelingsonbekwaamheid houdt in dat de beschermde persoon zelf maar niet zelfstandig rechtshandelingen kan stellen.

    In geval van een algemene opdracht van de voorlopige bewindvoerder, slaat de handelingsonbekwaamheid van de beschermde persoon op alle rechtshandelingen, die bij vertegenwoordiging respectievelijk met bijstand kunnen worden gesteld. Krijgt de bewindvoerder een beperkte opdracht, dan is de handelingsonbekwaamheid enkel van toepassing op de rechtshandelingen waarvoor de bewindvoerder bevoegdheid heeft gekregen; de beschermde persoon blijft handelingsbekwaam voor de andere vermogensrechterlijke rechtshandelingen.

    2.1.15.2 Sanctie

    Wanneer de beschermde persoon rechtshandelingen uitvoert waarvoor hij handelingsonbekwaam is en die nog zou verrichten nadat hij een voorlopige bewindvoerder heeft aangesteld gekregen, zijn deze handelingen onderheven aan een nietigheid rechtens. Dit wil zeggen dat de vrederechter niet kan weigeren de nietigheid uit te spreken wanneer ze gevorderd wordt, ook al zou de rechtshandeling door de beschermde persoon in een heldere periode of als hij/zij op dat ogenblik voldoende feitelijk bekwaam was, genomen zijn. De nietigheid is retroactief toepasselijk op de rechtshandeling gesteld door de beschermde persoon tijdens de procedure tot instelling van het voorlopig bewind.

    Het gaat om een betrekkelijke nietigheid; de nietigheid kan enkel ingeroepen worden door de beschermde persoon zelf of zijn voorlopige bewindvoerder. Of door de erfgenamen na het overlijden van de beschermde persoon.

    21

  • Op deze vordering tot nietigverklaring (art. 488bis, j B.W.) staat een bijzondere verjaringstermijn, die afwijkt van de verjaringstermijn van het gemene recht:- de vordering verjaart na 5 jaar in tegenstelling tot de 10-jarige verjaringstermijn in het

    gemene recht (art. 1304, 1 lid B.W.)- het vertrekpunt van de termijn is het tijdstip waarop de beschermde persoon kennis heeft

    gekregen van de betwiste handeling, al is het statuut van het voorlopig bewind nog van toepassing op deze persoon, of het vertrekpunt van de termijn is het tijdstip van de betekening aan de persoon na afloop van het voorlopig bewind

    De termijn loopt tegen de erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis hebben gekregen van de betwiste rechtshandeling of vanaf de betekening van de rechtshandeling na het overlijden van de beschermde persoon.

    2.1.15.3 Schadevergoeding

    Na verloop van de verjaringstermijn, als de vordering tot nietigverklaring niet meer kan ingesteld worden, kan de beschermde persoon of zijn erfgenamen nog een schadevergoeding vorderen van de medecontractant voor de geleden schade(art. 488bis j, 5 lid B.W.).De beschermde persoon of zijn erfgenamen moeten kunnen bewijzen dat de medecontractant ter kwader trouw is geweest. Deze vordering verjaart na verloop van 10 jaar (art. 2262bis 1, 1 lid B.W.).

    22

  • 3 Werking van het voorlopig bewind

    1.6 Algemene bevoegdheid

    Volgens de wetswijziging van 3 mei 2003 en de bepalingen van art. 488bis, f, 1, 1 lid B.W. heeft de voorlopige bewindvoerder de taak de goederen van de beschermde persoon te beheren als een goed huisvader of hij moet de beschermde persoon in zijn beheer bijstand geven. Verder moet de voorlopige bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen overleg plegen met de beschermde persoon of vertrouwenspersoon. Bij ontstentenis van een vertrouwenspersoon moet de voorlopige bewindvoerder eventueel een andere persoon of instelling op de hoogte brengen van zijn handelingen (art. 488bis, c, 3, 4 lid B.W.).

    De vrederechter bepaalt zelf de omvang van de bevoegdheden van de bewindvoerder, met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en de gezondheidstoestand van de beschermde persoon. Ingeval de vrederechter niets bepaalt, beschikt de voorlopige bewindvoerder over een algemene beheers- en vertegenwoordigingsopdracht met betrekking tot de goederen van de te beschermen persoon.

    Door het uitgebreide toepassingsgebied van het voorlopig bewind kan de vrederechter echter de omvang van de bevoegdheden beperken.Als de vrederechter opteert voor het bijstandsregime, kan hij de handelingen of categorien van handelingen bepalen waarbij de beschermde persoon deze enkel kan stellen mits bijstand van zijn voorlopige bewindvoerder (art. 488bis, f, 2, 2 lid B.W.). Wijst de vrederechter geen handelingen aan dan is bijstand verplicht voor alle rechtshandelingen die de goederen van de beschermde persoon omvatten.

    Zo kan de vrederechter de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de voorlopige bewindvoerder en de daaruit voortvloeiende handelingsonbekwaamheid van de te beschermen persoon aanpassen in functie van het niet kunnen beheren van zijn goederen. Bijvoorbeeld: een licht debiele persoon kan hij de mogelijkheid bieden om bepaalde eenvoudige rechtshandelingen te laten stellen, de bevoegdheid van zijn bewindvoerder beperkt zich dan tot de verreikende rechtshandelingen

    De voorlopige bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door n of meerdere personen, deze treden allen onder de verantwoordelijkheid van de voorlopige bewindvoerder op. Dit is bijvoorbeeld als de hoeveelheid van de te beheren goederen van de te beschermen persoon immens groot zijn. In de loop van bewindvoering kan de vrederechter, zelfs ambtshalve, de bevoegdheden van de bewindvoerder wijzigingen (art. 488bis, d, 1 lid B.W.). Een voorbeeld hiervan is als de voorlopige bewindvoerder overleden is of als hij de nodige staten in verband met het patrimonium niet neerlegt.

    23

  • Overigens moet de voorlopige bewindvoerder de kosten van onderhoud en behandeling betalen die ten last zijn van de beschermde persoon, de bewindvoerder stelt de sommen ter beschikking die nodig zijn voor verbetering van het lot van de beschermde persoon na overleg met hem of zijn vertrouwenspersoon.

    De toepassing van de sociale wetgeving vorderen in het belang van de beschermde persoon valt ook onder een van zijn bevoegdheden.

    Een belangrijk punt als waarborg om bewijsproblemen bij faillissement en insolvabiliteit van de bewindvoerder te vermijden, is de afscheiding van het bewindvermogen. Dit wil zeggen dat de gelden en de goederen van de beschermde persoon volledig en duidelijk afgescheiden moeten worden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder (art. 488bis, f, 6 B.W.). De goederen en de rekening met gelden moeten ook allemaal en altijd op naam van de beschermde persoon staan. De rekening krijgt na aanstelling van een voorlopige bewindvoerder een bijzonder statuut zodat ze enkel kan worden gebruikt door de handtekening van de voorlopige bewindvoerder. Bij overlijden van de beschermde persoon zal dan de rekening geblokkeerd worden (art. 97 W. Succ).

    Zoals eerder vermeld valt het beheer van goederen van de beschermde persoon onder de toepassing van het voorlopige bewind. Ten aanzien van zijn persoon heeft de bewindvoerder geen bevoegdheid, tenzij deze die hem uitdrukkelijk is toegewezen door de wet, namelijk:

    - het verweer in een echtscheidingsprocedure op grond van feitelijke scheiding wegens geestesstoornis (art. 232, 2lid B.W.);

    - vertegenwoordiging als eiser of verweerder in afstammingsgeschillen (art. 331sexies B.W.);

    - vertegenwoordiging inzake rechtshandelingen betreffende de Belgische nationaliteit (art. 7, 2lid W.B.N.);

    - vertegenwoordiging inzake verzet tijdens het leven van de beschermde persoon tegen het wegnemen van organen (art. 10, 2, 4lid Org.Wet);

    1.7 Praktische taken

    De voorlopige bewindvoerder moet rekening en verantwoording aan de vrederechter afleggen. Dit wil zeggen dat de bewindvoerder bij zijn aanvaarding een aanvangsverslag moet indienen, elk jaar moet hij een jaarlijks verslag neerleggen en bij het einde van zijn mandaat moet de bewindvoerder een eindverslag inleveren.

    3.1.1 Aanvangsverslag art. 488bis, c, 2 B.W.

    De bewindvoerder is verplicht uiterlijk n maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing een aanvangsverslag (bijlage 3) op te stellen met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon. De verplichting legt dus de nadruk op het inkomen van de beschermde persoon zodat de bewindvoerder weet binnen welke grenzen hij zijn beheer zal uitoefenen, met andere woorden aan de hand van het aanvangsverslag weet de voorlopige bewindvoerder of het om een kleinschalig of grootschalig beheer gaat.

    De bewindvoerder moet zijn verslag overmaken aan de vrederechter, de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon.

    24

  • De vrederechter kan de bewindvoerder wel ontslaan in zijn verplichting om een verslag door te sturen aan de beschermde persoon, als deze niet in staat is er kennis van te nemen.

    3.1.2 Jaarlijks verslag art. 488bis, c, 3 B.W.

    Jaarlijks moet de voorlopige bewindvoerder een rekenschap afleggen met een schriftelijk verslag over zijn beheer. Dit verslag (bijlage 4) moet een minimaal aan verplichte gegevens bevatten:

    - de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder;- de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en in

    voorkomend geval van zijn vertrouwenspersoon;- een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een

    overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode;

    - de data waarop de voorlopige bewindvoerder in de loop van het jaar persoonlijk contact heeft gehad met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon;

    - de materile levensvoorwaarden en de leefsituatie van de beschermde persoon evenals de wijze waarop de voorlopige bewindvoerder daarop heeft ingespeeld.

    Door deze verplichte vermeldingen kan de vrederechter een beter inzicht verwerven in het beheer en kan men een betere controle uitoefenen. De vrederechter kan aan de hand van de lijst van de contacten tussen de bewindvoerder en de beschermde persoon of zijn vertrouwenspersoon een oordeel vormen over het gepersonaliseerd karakter van de uitoefening van de bewindvoerder.

    Ook hier moet de voorlopige bewindvoerder een verslag sturen aan de vrederechter, de beschermde persoon en de vertrouwenspersoon. En kan er een vrijstelling verleend worden, indien de beschermde persoon niet in staat is kennis te nemen van het verslag.

    De wet bepaalt geen sanctie op laattijdige verslagen maar het kan wel een reden zijn voor de vrederechter om voortaan geen bijkomende bewinden meer toe te vertrouwen aan dezelfde bewindvoerder, de vrederechter kan hem zelfs in extreme gevallen ontslaan uit zijn functie.

    3.1.3 Eindverslag art. 488bis, c, 3 B.W.

    Binnen de 30 dagen na het einde van zijn mandaat moet de bewindvoerder een eindverslag overzenden naar de vrederechter en niet naar de nieuwe bewindvoerder of aan de erfgenamen. In het verslag moet dezelfde inhoud staan als deze van de jaarverslagen.

    In geval van overlijden van de beschermde persoon legt de bewindvoerder zijn eindverslag neer bij griffie binnen de 30 dagen. De erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris belast met de aangifte en verdeling van de nalatenschap kunnen het verslag op de griffie komen inkijken.

    25

  • 1.8 Machtigingen

    3.1.4 Algemeen

    Binnen zijn bevoegdheid kan de voorlopige bewindvoerder de goederen beheren en de beschermde persoon vertegenwoordigen zonder, in beginsel, aan enige bijzondere vormvereiste te voldoen.

    Voor bepaalde belangrijke rechtshandelingen en alle rechtshandelingen waarbij de voorlopige bewindvoerder persoonlijke belangen heeft die in strijd zijn met die van de beschermde persoon, kan de voorlopige bewindvoerder enkel optreden mits een bijzondere machtiging van de vrederechter.

    Ook hier is de territoriale bevoegde rechter de vrederechter van de verblijfplaats of bij gebreke daarvan, van de woonplaats van de beschermde persoon (art. 628, 3lid Ger.W).

    Verandert de beschermde persoon in de loop van de bewindvoering van woonplaats, blijft de vrederechter die de voorlopige bewindvoerder aangesteld heeft bevoegd voor het verlenen van een bijzondere machtiging als het dossier hangende is, dit wil zeggen als de voorlopige bewindvoerder reeds de machtiging heeft aangevraagd. De vrederechter zal zich dan ook buiten zijn kanton moeten verplaatsen (art. 623 Ger.W.).

    3.1.5 Bijzondere machtigingen

    Voor de volgende rechtshandelingen moet de voorlopige bewindvoerder een bijzondere machtiging van de vrederechter bekomen (art. 488bis, f, 3, 2lid B.W.).

    3.1.5.1 De beschermde persoon in rechte vertegenwoordigen als eiser

    Wanneer de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in rechte wil vertegenwoordigen als eiser, moet deze hiervoor een machtiging verkrijgen bij de bevoegde vrederechter. De voorlopige bewindvoerder gaat hierbij in de plaats van de beschermde persoon optreden als eiser in een rechtspleging of handeling, als deze handeling betrekking heeft op de goederen van de beschermde persoon.

    Art. 488bis, f, 3, 1 lid B.W. bepaald dat de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen en procedures kan vertegenwoordigen als verweerder zonder hiervoor een bijzondere machtiging te vragen aan de vrederechter.

    Voor bepaalde handelingen, waarbij de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in rechte vertegenwoordigt als eiser, is er ook geen machtiging van de vrederechter nodig:

    26

  • a) Art. 1150 Ger.W.

    Art. 1150 Ger.W. bepaalt de indiening van een verzoekschrift tot verzegeling. Als de eiser een persoon is die onder de toepassing van art. 488bis B.W.valt, en waartoe een voorlopige bewindvoerder is toegekend, moet de bewindvoerder van de beschermde persoon het verzoekschrift indienen. Als de beschermde persoon geen voorlopige bewindvoerder heeft of als die niet aanwezig is, dan mag het verzoekschrift tot verzegeling ingediend worden door n van zijn bloedverwanten.

    Dit artikel bevat geen verwijzing naar een ander artikel of bevat ook geen vermelding waaruit men zou kunnen afleiden dat er een machtiging zou moeten bekomen worden, dus moet men voor deze handeling geen bijzondere machtiging van de vrederechter hebben voor men het verzoekschrift tot verzegeling zou kunnen indienen.

    b) Art. 1180, 1 lid Ger.W.

    Art. 1180, 1lid Ger.W.: De boedelbeschrijving wordt opgemaakt in tegenwoordigheid van diegene die als algemene rechthebbenden of als rechthebbenden ten algemene titel aanspraak maken op de eigendom of het vruchtgebruik van het gemeenschappelijke vermogen, de nalatenschap of de onverdeeldheid.

    De voorlopige bewindvoerder heeft voor de aanwezigheid bij het opmaken van een boedelbeschrijving geen bijzondere machtiging nodig van de vrederechter.

    c) Art. 1187, 2 lid Ger.W.

    Als een onroerend goed in mede-eigendom toebehoort aan een beschermde persoon - waaraan een voorlopige bewindvoerder is toegekend - en aan andere bekwame mede-eigenaars moeten de bekwame mede-eigenaars zich wenden bij verzoekschrift aan de bevoegde vrederechter indien zij dat onroerend goed willen verkopen.

    De beschermde persoon en de andere mede-eigenaars moeten worden gehoord of opgeroepen worden bij gerechtsbrief en ter kennis worden gebracht minstens 5 dagen voor de dag van de zitting.

    Ook voor deze handeling, het verhoor, heeft de bewindvoerder geen bijzondere machtiging nodig van de vrederechter.

    d) Art. 1206, 2 lid Ger.W.

    Dit artikel regelt de minnelijke verdeling van onverdeelde goederen. Indien er onbekwamen bij de verdeling betrokken zijn, moeten zij vertegenwoordigd worden door de voorlopige bewindvoerder.

    De minnelijke verdeling gebeurt door de notaris mits goedkeuring van de vrederechter en zijn voorzitterschap.

    Al moet de voorlopige bewindvoerder van de beschermde persoon aanwezig zijn bij de verdeling, toch heeft hij hier geen machtiging voor nodig.

    27

  • e) Huurcontracten en bewoning zonder akte of bewijs

    De bewindvoerder heeft geen bijzondere machtiging van de vrederechter meer nodig voor de vertegenwoordiging als eiser in een rechtspleging met betrekking tot een huurcontract en bewoning zonder titel of bewijs (bezetting ter bede). Dit slaat op alle huur -en bewoningsgeschillen, maar enkel als de beschermde persoon niet meer in dat goed woont, en de rechtspleging inzake de handelshuur.

    De uitzondering geldt voor alle huurgeschillen met als gevolg dat ook geschillen met een groot bedrag zonder machtiging aan de rechter worden voorgelegd.

    f) Sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon

    Om de sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon te vorderen als vertegenwoordiging in rechte als eiser heeft de bewindvoerder sinds de wetswijziging van 3 mei 2003 geen bijzondere machtiging van de vrederechter meer nodig. Dit omdat de vorderingen een bewarend karakter hebben. Deze vordering tot sociale wetgeving behoort vanaf de nieuwe wet tot een van de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder. De beschermde persoon kan zich niet buiten de bewindvoering om laten vertegenwoordigen door een advocaat. Omdat het een persoonsrechtelijke en geen vermogensrechtelijke vordering zou betreffen.

    g) Burgerlijke partijstelling

    Ook bij de vertegenwoordiging van de rechtshandeling van de burgerlijke partijstelling heeft de voorlopige bewindvoerder geen machtiging van de vrederechter meer nodig.

    3.1.5.2 De roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vervreemden

    Als de voorlopige bewindvoerder een roerend of een onroerend goed wil vervreemden kan hij dit enkel doen mits een bijzondere machtiging van de vrederechter.

    Onroerende goederen worden openbaar verkocht in aanwezigheid van de voorlopige bewindvoerder en op deze verkoopdag is de vrederechter van het kanton waar de goederen zich bevinden aanwezig.

    De voorlopige bewindvoerder kan de vrederechter verzoeken om hem te machtigen om de onroerende goederen uit de hand te verkopen. Dit wordt enkel toegestaan als het belang van de beschermde persoon dit vereist. De vrederechter moet zijn machtiging uitdrukkelijk motiveren met de reden waarom de verkoop uit de hand in het belang van de beschermde persoon is.

    Deze verkoop moet gebeuren overeenkomstig een ontwerpakte door de notaris ontworpen en door de vrederechter aanvaardt.

    Voor de verkoop van roerende goederen is geen openbare verkoop vereist en mag dus ook onderhands gebeuren. In bepaalde gevallen zal de vrederechter wel een openbare verkoop bevelen als de roerende goederen van hoge waarde zijn.

    28

  • 3.1.5.3 Leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling

    De voorlopige bewindvoerder moet voor het aangaan van leningen, toestaan van hypotheken, toestemming geven tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling, een bijzondere machtiging van de vrederechter verkrijgen.

    De vrederechter moet in de eerste plaats oordelen of deze handelingen in het belang zijn van de beschermde persoon bijvoorbeeld wanneer de persoon in geldnood zit.

    De limitatieve opsomming in de wet zal juist moeten worden genterpreteerd.Het ontslag van ambtshalve inschrijving moet met een doorhaling worden gelijkgesteld, dus vereist een machtiging. Onder een lening moet men eveneens een kredietopening, kaskrediet, leasing verstaan. De kwijting zal hier ook moeten worden toegepast; werd de schuld voldaan, dan zal de bewindvoerder zonder machtiging kwijting kunnen verlenen, omdat de rechtshandeling niet is opgenomen in de limitatieve lijst. De kwijting wordt in dit geval niet gelijkgeschakeld met een vervreemding, er werd niets vervreemd enkel een erkenning van een voldoening van een schuld. Zou de schuld nog niet voldaan zijn, kan er ook geen kwijting verleend worden, het zou dan in principe neerkomen op een kwijtschelding van een schuld zonder tegenprestatie.

    De handeling om niet valt onder de verboden handelingen die nooit onder de bevoegdheden van een bewindvoering van een andermans vermogen mag vallen.

    3.1.5.4 Berusten in een vordering betreffende onroerende rechten

    Als de voorlopige bewindvoerder wil berusten in een vordering betreffende onroerende rechten moet hij hiervoor een bijzondere machtiging bekomen bij de vrederechter.

    Een voorbeeld van een onroerend recht is eigendomsrecht; vier personen bezitten samen het eigendomrecht over een onroerend goed bijvoorbeeld een huisZe beslissen het huis te verkopen, maar n van de vier personen staat onder het beschermingsstatuut van het voorlopig bewind. Als de bewindvoerder hierin wil berusten, moet hij een bijzondere machtiging vragen aan de vrederechter.Berusten in een vordering wil zeggen dat de voorlopige bewindvoerder akkoord gaat met de anderen om het onroerend goed, het huis, te verkopen.

    3.1.5.5 Een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving verwerpen

    Een nalatenschap aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving wordt in het art. 488bis, f B.W. niet meer vermeld, ook al kunnen onbekwaamverklaarden en minderjarigen volgens art. 776 B.W. nalatenschappen uitsluitend aanvaarden onder voorrecht van een boedelbeschrijving.

    Het is een regel die als algemeen rechtsbeginsel moet worden gekwalificeerd en op alle beschermingsstatuten van toepassing is. Voor de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving moet er dus geen bijzondere machtiging verkregen worden bij de vrederechter.

    29

  • Om een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving te verwerpen is er nog wel een machtigingsvereiste.

    3.1.5.6 Een schenking of een legaat aanvaarden

    Bij een schenking of een legaat zijn er opbrengsten dus winsten maar ook dikwijls lasten. Daarom moet men bij de vrederechter voor de aanvaarding van een schenking of legaat een bijzondere machtiging vragen.

    3.1.5.7 Een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten

    De voorlopige bewindvoerder heeft voor het afsluiten van een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst of een huurovereenkomst voor een duur groter dan9 jaar en de hernieuwing van een handelshuurovereenkomst een bijzondere machtiging nodig, dit zowel in de hoedanigheid van de verhuurder en de huurder.

    Voor de andere huurovereenkomsten wordt er in de wet niets vermeldt, met als gevolg dat hier geen machtiging nodig is.

    3.1.5.8 Een dading aangaan

    Een dading is een contract, waarbij de partijen een geschil dat zich heeft voorgedaan of zich gaat voordoen wil voorkomen, een dading moet schriftelijk opgemaakt worden (art. 2044 B.W.).

    Wil men een dading aangaan, om een geschil op te lossen of te voorkomen, of dit geschil een roerend of een onroerend recht betreft, is een bijzondere machtiging nodig.

    3.1.5.9 Een onroerend goed aankopen

    De wet van 1991 kende al een vereiste bijzondere machtiging voor de verkoop van onroerende goederen door de vrederechter. Door de nieuwe wet van 2003 is er ook een machtigingsvereiste voor de aankopen van onroerende goederen.

    3.1.6 Procedure tot machtiging

    De machtiging wordt door de voorlopige bewindvoerder aan de vrederechter gevraagd door middel van een eenvoudig verzoekschrift. Dit is een verzoekschrift zonder enige vormvereisten, dit in tegenstelling aan een eenzijdig verzoekschrift dat moet voldoen aan de voorwaarden vermeldt in art. 1026 e.v. Ger.W.. In de praktijk wordt er een brief geschreven aan de vrederechter met daarin de vraag tot machtiging, men vindt vaak inspiratie bij het eenzijdig verzoekschrift hiervoor.

    Na de aanvraag tot machtiging wint de vrederechter alle nodige informatie in. Hij kan hiervoor de mening vragen van de beschermde persoon en alle anderen die de vrederechter nodig acht hem of haar in te lichten, maar hij is daar niet toe verplicht. De personen worden dan opgeroepen bij gewone brief of gerechtsbrief.

    30

  • 3.1.7 Sanctie

    Wanneer de voorlopige bewindvoerder geen bijzondere machtiging aangevraagd heeft en dus geen machtiging heeft gekregen van de vrederechter, dan is de rechtshandeling door de bewindvoerder in naam van de beschermde persoon nietig. De nietigheid is betrekkelijk en rechtens. De nietigheid kan enkel ingeroepen worden door de voorlopige bewindvoerder of door de beschermde persoon. En verjaart na 5 jaar (art. 488bis, j B.W.).

    1.9 Voortzetting van een handelszaak art. 488bis, f, 3, 3 lid B.W.

    Als de vrederechter het nuttig acht, kan de handelszaak van de beschermde persoon worden voortgezet door zijn voorlopige bewindvoerder, onder de voorgeschreven voorwaarden van de vrederechter.

    De voortzetting van een handelszaak is niet opgenomen in de lijst van de handelingen waarvan een bijzondere machtiging moet gevraagd worden door de voorlopige bewindvoerder aan de vrederechter, maar de regel bepaald wel dat de toestemming van de vrederechter noodzakelijk is. De machtiging kan worden gevraagd in het verzoekschrift tot aanstelling van de voorlopige bewindvoerder of tijdens de bewindvoering door indiening van een eenvoudig verzoekschrift.

    Als de voorlopige bewindvoerder niet over de nodige kennis beschikt om een handelszaak uit te baten of de tijdsinvestering van de uitbating is niet verenigbaar met de professionele activiteiten kan er een bijzondere bewindvoerder aangesteld worden.

    Op verzoek van de bewindvoerder of ambtshalve verwijst de vrederechter de zaak naar de bevoegde rechtbank van koophandel. De bijzondere bewindvoerder wordt dan ook aangewezen door de rechtbank van koophandel op verzoek van de vrederechter. De bijzondere bewindvoerder staat onder het toezicht van de voorlopige bewindvoerder.

    Deze regeling geldt enkel als de handelszaak niet onder vennootschapsvorm wordt uitgebaat. Is er wel sprake van een vennootschapsvorm, dan kan de bewindvoerder alleen de aandelen besturen.

    1.10 De woning en het huisraad van de beschermde persoon art. 488bis, f, 4 B.W.

    Om de gebruikelijke omgeving van de beschermde persoon te vrijwaren, die tijdelijk in het ziekenhuis of een andere instelling voor langere duur is opgenomen en zolang men niet definitief uitgemaakt heeft dat de beschermde persoon niet zou terugkeren, moet men de woning en het huisraad van de beschermde persoon zo lang mogelijk ter beschikking stellen van de beschermde persoon zelf.

    Enkel als het in bijzonder bij langdurige opname of verblijf noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon, kan de vrederechter een machtiging verlenen om over de rechten die daarmee verband houden te beschikken.

    31

  • De machtiging kan gaan om de beschikking over de eigendomsrechten, door verkoop of verdeling, als de eigendomsrechten in onverdeeldheid aan de beschermde persoon en aan derden toebehoren. Andere zijn een opzegging van de huur indien de woning wordt gehuurd door de beschermde persoon, een verzaking aan of een omzetting van het vruchtgebruik.

    Wanneer men een machtiging om een specifiek recht vraagt aan de vrederechter, moet deze op een bijzondere wijze worden gemotiveerd, zodat hieruit blijkt dat de voorwaarden waaraan een machtiging kan verleend worden, vervuld waren.

    1.11 Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen art. 488bis, f, 4, laatste lid B.W.

    De wet van 1991 verleende een grote bescherming aan de souvenirs en de persoonlijke voorwerpen van de beschermde persoon, omwille van menselijke redenen. Zij mochten niet worden vervreemd en de voorlopige bewindvoerder moest de voorwerpen ter beschikking houden van de beschermde persoon.

    Nu, door de nieuwe wet van 3 mei 2003, kunnen souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen volgens art. 488bis, f, 4, laatste lid B.W. toch vervreemd worden als dit strikt nodig is. Het artikel bepaalt echter niet uitdrukkelijk dat hiervoor een machtiging moet worden gevraagd zoals bij de woning en het huisraad van de beschermde persoon.

    1.12 Verkoop van roerende en onroerende goederen art. 488bis, g B.W.

    Vroeger door de wet van 1991 was een specifieke eigen regeling voorzien voor de verkoop van onroerende en roerende goederen die afweek van de gemeenschappelijke regeling in het Gerechtelijk Wetboek.Deze aparte regeling is afgeschaft en in art. 488bis, g B.W. staat nu een verwijzing naar de artikelen 1186 tot 1204bis Ger.W. voor de regeling voor de verkoop van roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon.

    De verkoop van roerende en onroerende goederen gebeurt bij openbare verkoop door de notaris in het bijzijn van de vrederechter.Uitzonderlijk kan de vrederechter een verkoop uit de hand toestaan, enkel als de voorlopige bewindvoerder een ontwerpakte kan voorleggen, waarover de vrederechter eerst een oordeel velt. Keurt hij ze goed, mag de onderhandse verkoop doorgaan bij de notaris. Omdat de vrederechter in dit geval al een oordeel heeft kunnen maken, hoeft hij/zij niet meer aanwezig te zijn bij de onderhandse verkoop.

    32

  • 1.13 Giften art. 488bis, h, 2 B.W

    3.1.8 Schenking

    Door de invoering van een specifieke regeling kan de beschermde persoon mits machtiging van de vrederechter een schenking doen. Het toepassingsgebied van de regeling is algemeen en betreft zowel de beschermde personen die onder algemeen bewind staan als de beschermde personen die onder gedeeltelijk bewind staan.

    Het verzoek tot machtiging moet worden ingediend door de beschermde persoon zelf en niet door zijn voorlopige bewindvoerder. De aanvraag gebeurt door een eenzijdig verzoekschrift, waarop de bepalingen van de artikelen 1026 tot 1034 Ger.W. van toepassing zijn.

    Het verzoekschrift moet, op straffe van nietigheid, vermelden:- de dag, de maand en het jaar,- de identiteit, het beroep en de woonplaats van de verzoeker en in voorkomend geval de

    identiteit, woonplaats en de hoedanigheid van de bewindvoerder,- het onderwerp en in het kort de gronden van de vordering,- de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen,- de handtekening van de verzoekerIn tegenstelling tot art. 1026, laatste lid Ger.W. moet hier de verzoeker het verzoekschrift ondertekenen en niet de advocaat van de partij.

    Bij het verzoekschrift moet, op straffe van onontvankelijkheid, een omstandige geneeskundige verklaring bijgevoegd worden, deze geneeskundige verklaring mag hoogstens 15 dagen oud zijn en vermeldt de gezondheidstoestand van de beschermde persoon.

    Verder moet in deze omstandige geneeskundige verklaring staan of de beschermde persoon zich al dan niet kan verplaatsen en of dit in zijn/haar situatie geoorloofd is, verder de vermelding of de beschermde persoon nog kennis kan nemen van de rekenschap van het beheer (art. 488bis, b, 6 B.W.).De geneeskundige verklaring mag niet opgesteld worden door een bloed- of aanverwant van de beschermde persoon en mag geen arts zijn van de instelling of het verblijf waarin de beschermde persoon op dat moment verblijft.

    De vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen om over de gezondheidstoestand van de beschermde persoon een advies uit te brengen, wint de nodige informatie in en kan eenieder uitnodigen tot een verhoor in de raadkamer die hij geschikt vindt om in te lichten per gerechtsbrief. De vrederechter moet de voorlopige bewindvoerder oproepen in geval van een machtiging tot schenking.

    Nadat de vrederechter over alle informatie beschikt zoals de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, het bedrag van de schenking oordeelt hij over de wilsgeschiktheid van de verzoeker. Dit wil zeggen; is de beschermde persoon gezond van geest en kan hij een geldige toestemming geven. Hierbij onderzoekt de vrederechter of de beschermde persoon de rechtshandeling begrijpt. De beschermde persoon moet verstaan dat een schenking een handeling om niet is, een onherroepelijk karakter kent en moet een zicht hebben op de invloed op zijn vermogen en de rechten van de erfgenamen.

    33

  • Wanneer de vrederechter machtigt zal dit in concreto zijn, hij zal het bedrag van de schenking kunnen plafonneren zodat hij er zeker van is dat de beschermde persoon zichzelf of zijn onderhoudsgerechtigden niet zal kunnen schaden. Verder kan de vrederechter ook een termijn opleggen waarna de machtiging vervalt. Doordat de schenking niet verplicht notarieel moet worden vastgelegd, is deze termijn een garantie voor de wilsbeschikking van de beschermde persoon.

    Als de schenking bij notarile akte gebeurt, is de machtiging door de vrederechter geen vrijbrief. De notaris dient de wilsgeschiktheid van de schenker te verifiren op het ogenblik van de akte.

    Zodra de machtiging door de vrederechter verleend is, kan de beschermde persoon een schenking doen, hij schenkt zelf zonder bijstand van zijn voorlopige bewindvoerder. De voorlopige bewindvoerder mag volgens de wet op het voorlopig bewind niet schenken.

    Art. 488bis, h, 2, 2 lid B.W. bepaalt dat de vrederechter de machtiging tot schenking mag weigeren indien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden door de schenking behoeftig zouden worden. Om te bepalen of een persoon behoeftig dreigt te worden moet de vrederechter op de hoogte zijn van het bedrag van de schenking. Verder kan de inhoud van de schenking een aanwijzing geven met betrekking tot de gezondheid van geest.

    Als de beschermde persoon een schenking heeft gedaan zonder de vereiste machtiging van de vrederechter, dan is de schenking rechtens en relatief nietig (art. 488bis, i B.W.). Enkel door de voorlopige bewindvoerder en door de beschermde persoon kan de nietigheid worden ingeroepen. Na het overlijden van de beschermde persoon kan de vordering ingesteld worden door de erfgenamen, algemene rechtsverkrijgenden en rechtsverkrijgenden onder algemene titel en verjaart na verloop van 5 jaar vanaf het moment waarop zij kennis hebben genomen van de betwiste handeling.

    De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen, na de verjaring van 5 jaar, een schadevergoeding vorderen van een medecontractant die ter kwader trouw is, deze vordering verjaart na 10 jaar. De nietigheid van de schenking kan ook gevorderd worden door toepassing van het gemene recht overeenkomstig art. 901 B.W. als men het bewijs kan leveren dat de schenker op dat ogenblik niet gezond van geest was.

    3.1.9 Testament

    De beschermde persoon kan een testament maken, door het indienen van een eenvoudig verzoekschrift tot machtiging. Ook hier moet bij het verzoekschrift een omstandige geneeskundige verklaring bijgevoegd zijn, waarin de gezondheidstoestand wordt beschreven. De verklaring mag hoogstens 15 dagen oud zijn. De vrederechter wint de nodige informatie in en kan een geneesheer-deskundige aanstellen.

    In tegenstelling met de procedure tot machtiging voor een schenking, is de vrederechter hier niet verplicht om de voorlopige bewindvoerder op te roepen voor verhoor. Nochtans is de bewindvoerder, door zijn contacten met de beschermde persoon, van nut om de vrederechter in te lichten.

    34

  • De vrederechter moet over de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon oordelen. De beschermde persoon moet de draagwijdte van de rechtshandeling begrijpen, hij moet weten dat een testament pas uitwerking heeft bij zijn overlijden en dat het op elk moment herroepbaar is. Hij moet de legatarissen kunnen aanduiden en de gevolgen beseffen voor de erfgenamen.

    Om met kennis van zaken te kunnen oordelen, moet de rechter de inhoud van het testament kennen. Moet de vrederechter kennis nemen van een ontwerp van een testament, wordt ook de machtiging beperkt tot het ontwerp.De vrederechter zal dan ook een machtiging verlenen met betrekking tot een testament in concreto. Toch is een machtiging geen vrijbrief, als het testament opgemaakt is bij notarile akte, de notaris moet de akte nog verifiren.

    1.14 Huwelijkscontract art. 488bis, h, 3 B.W.

    Art. 488bis, 3, 1lid B.W.: De beschermde persoon is bekwaam om een huwelijkscontract aan te gaan en zijn huwelijksvermogenstelsel te wijzigen met bijstand van de voorlopige bewindvoerder, na machtiging door de vrederechter op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp.

    Dit betekent dat de beschermde persoon zonder enige machtiging in het huwelijk kan treden, indien hij geen huwelijkscontract sluit en dus volgens de wet onder het wettelijke stelsel trouwt. Enkel als hij een huwelijkscontract afsluit is er een machtiging van de vrederechter nodig, ook voor elke afwijking van het wettelijk stelsel is er een machtiging nodig. Door de voorlopige bewindvoerder moet een eenvoudig verzoekschrift ingediend worden (art. 488bis, h, 3, 3 lid B.W.).

    De vrederechter verleent zijn machtiging in concreto op voorlegging van een notarieel ontwerp. De controle van de vrederechter is echter beperkt; hij kan zich niet uitspreken over de keuze van stelsel, hij mag geen voorkeur uiten voor een gemeenschapsstelsel of voor een stelsel van scheiding van goederen. De vrederechter mag enkel nagaan of de belangen van de beschermde persoon niet worden geschaad. Hij mag zich niet in de plaats stellen van de verzorgingsgedachte van de beschermde persoon, een ongelijke verdeling kan de beschermde persoon niet schaden omdat de verdeling uitwerking heeft na het overlijden van de beschermde persoon.

    Zou het huwelijkscontract een schenking inhouden, dan moet de procedure van art. 488bis, h, 2 B.W. worden gevolgd. Dit houdt in dat de beschermde persoon een eenzijdig verzoekschrift moet indienen bij de vrederechter. Het eenzijdig verzoekschrift van de beschermde persoon tot machtiging voor een schenking moet samengevoegd worden bij het eenvoudig verzoekschrift tot machtiging voor huwelijkscontract van de voorlopige bewindvoerder. De vrederechter zal de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon beoordelen. De controle van de vrederechter is hier ruimer, omdat hij de machtiging kan weigeren als de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden door de schenking behoeftig dreigen te worden. Deze regel is van toepassing op schenkingen tussen echtgenoten, voor tegenwoordige en toekomstige goederen.

    35

  • Als het huwelijkscontract een rechtshandeling onder bezwarende titel bevat, moet er geen bijzondere machtiging volgens art. 488bis f, 3 B.W. gevraagd worden.

    Ook hier is een verkregen machtiging van de vrederechter geen vrijbrief, de notaris moet de wilsgeschiktheid vaststellen op het ogenblik van het verlijden van het huwelijkscontract, zo nodig moet de beschermde persoon een medisch attest voorleggen.

    De vrederechter kan in bijzondere gevallen de voorlopige bewindvoerder machtigen om alleen laten op te treden (art. 488bis, h, 3, 2 lid B.W.). Dit wil niet zeggen dat de voorlopige bewindvoerder alleen een huwelijkscontract kan afsluiten en de beschermde persoon vertegenwoordigt en deze niet zelf bij de notaris verschijnt. Een voorbeeld van een bijzonder geval waarin de voorlopige bewindvoerder alleen mag optreden is als de beschermde persoon materieel niet in staat is op te tekenen, toch is hij intellectueel nog in staat zijn wil te uiten. De beschermde persoon geeft ook in dit voorbeeld zelf zijn toestemming met bijstand van zijn bewindvoerder.

    36

  • 4 Het mandaat

    1.15 Begin

    Na het vonnis waarin de vrederechter de voorlopige bewindvoerder aanstelt, moet de bewindvoerder nog zijn opdracht aanvaarden. Dit gebeurt door een brief te sturen naar de vrederechter met daarin de vermelding dat hij of zij de opdracht aanvaardt.

    1.16 Wijziging

    Ook al wordt de voorlopige bewindvoerder voor onbepaalde duur aangesteld, toch kan de vrederechter te allen tijde de aangestelde bewindvoerder vervangen door een andere. Het verzoek kan uitgaan van de beschermde persoon, de voorlopige bewindvoerder, elke belanghebbende, ambtshalve door de vrederechter en de procureur des Konings.

    Verder kan de vrederechter ook de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder wijzigingen. Voorbeeld is de onverenigbaarheid van de benoeming tot voorlopige bewindvoerder en de uitvoering van zijn opdracht

    1.17 Einde

    De wet bepaalt dat de vordering tot ontslag bij eenzijdig verzoekschrift door de verzoeker of zijn advocaat moet worden ingediend. De vrederechter kan iedereen aanhoren die hij geschikt acht om in te lichten. De voorlopige bewindvoerder moet gehoord of ingelicht worden. Deze oproeping is niet bepaald door de wet, ze is dus niet verplicht per gerechtsbrief. Hij wordt door de oproeping geen partij in het geding