Themaboek pdf

28
Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 0 Bij al het praktisch onderzoek in de komende acht themalessen werken jullie in 2tallen. Iedere activiteit werk je met een andere partner. Het schriftelijk werk dat je maakt is individueel. Zorg zelf voor een “snelhechter” waar al het gemaakte werk in verzameld wordt. (doe er alvast wat leeg gelinieerd papier in!) Beoordeling: Je rapportcijfer voor dit thema bestaat uit 3 onderdelen: 1. Beoordeling van je werkmap, en werkhouding in de lessen: (weging 2x) 2. Verslag van tuinkers onderzoek: (weging 2x) 3. PowerPoint van zeewateronderzoek : (weging 2x) Inhoudsopgave: Les1 Onderzoeken en experimenteren: Helikopter Technisch onderzoek; Ontdek door slim onderzoekwerk hoe een papieren helikopter zo lang mogelijk in de lucht kan blijven. leestekst: wat is wetenschappelijk onderzoek Blz 2 Les2 Biologisch onderzoek: Onderzoek bedenken en opzetten over het kiemen van tuinkers zaadjes Blz 6 Les3 Verslag schrijven over tuinkers: Inclusief: verwerking zelfgemaakte foto’s, Excel tabellen en diagram Blz14 Les4 Egg bungeejump: Hoe maak je een “wetenschappelijke” voorspelling hoe lang een bungee elastiek moet zijn. Blz16 Les5 Meten van tijd: Een secondeklok maken door een slinger of veer te onderzoeken. Slingertijd meten, grafiek maken, exacte lengte voorspellen Blz18 Les6 Energiewaarde van voedsel: Hoeveel warmte komt er vrij bij het verbranden van een pinda Blz21 Les7 Zoutgehalte van zeewater: Filtreren, brander gebruik, indampen, wegen, concentratie uitrekenen Blz23 Les8 Verslag schrijven zeewateronderzoek, Inleveren als PowerPoint bestand inclusief: zelfgemaakte foto’s, Excel tabellen en grafieken Blz26 Les9 Reserve; Uitloopmogelijkheid voor een gemiste les en het afmaken/inleveren van zeewateronderzoek. Inleiding

Transcript of Themaboek pdf

Page 1: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 0

   

Bij  al  het  praktisch  onderzoek  in  de  komende  acht  themalessen  werken  jullie  in  2-­‐tallen.  Iedere  activiteit  werk  je  met  een  andere  partner.  Het  schriftelijk  werk  dat  je  maakt  is  individueel.  Zorg  zelf  voor  een  “snelhechter”  waar  al  het  gemaakte  werk  in  verzameld  wordt.    (doe  er  alvast  wat  leeg  gelinieerd  papier  in!)      Beoordeling:  Je  rapportcijfer  voor  dit  thema  bestaat  uit  3  onderdelen:  

1. Beoordeling  van  je  werkmap,  en  werkhouding  in  de  lessen:   (weging  2x)  2. Verslag  van  tuinkers  onderzoek:             (weging  2x)  3. PowerPoint  van  zeewateronderzoek  :         (weging  2x)  

 Inhoudsopgave:  

Les-­‐1  Onderzoeken  en  experimenteren:    Helikopter  Technisch  onderzoek;  Ontdek  door  slim  onderzoekwerk  hoe  een  papieren  helikopter  zo  lang  mogelijk  in  de  lucht  kan  blijven.  leestekst:  wat  is  wetenschappelijk  onderzoek  

Blz  -­‐  2  

Les-­‐2   Biologisch  onderzoek:    Onderzoek  bedenken  en  opzetten  over  het  kiemen  van  tuinkers  zaadjes   Blz  -­‐  6  

Les-­‐3   Verslag  schrijven  over  tuinkers:    Inclusief:  verwerking  zelfgemaakte  foto’s,  Excel  tabellen  en  diagram   Blz-­‐14  

Les-­‐4   Egg  bungeejump:  Hoe  maak  je  een  “wetenschappelijke”  voorspelling  hoe  lang  een  bungee  elastiek  moet  zijn.   Blz-­‐16  

Les-­‐5  Meten  van  tijd:  Een  secondeklok  maken  door  een  slinger  of  veer  te  onderzoeken.  Slingertijd  meten,  grafiek  maken,  exacte  lengte  voorspellen  

Blz-­‐18  

Les-­‐6   Energiewaarde  van  voedsel:  Hoeveel  warmte  komt  er  vrij  bij  het  verbranden  van  een  pinda   Blz-­‐21  

Les-­‐7   Zoutgehalte  van  zeewater:    Filtreren,  brander  gebruik,  indampen,  wegen,  concentratie  uitrekenen   Blz-­‐23  

Les-­‐8  Verslag  schrijven  zeewateronderzoek,    Inleveren  als  PowerPoint  bestand  inclusief:  zelfgemaakte  foto’s,  Excel  tabellen  en  grafieken  

Blz-­‐26  

Les-­‐9   Reserve;  Uitloopmogelijkheid  voor  een  gemiste  les  en  het  afmaken/inleveren  van  zeewateronderzoek.    

     

     

Inleiding

Page 2: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 1

   

Page 3: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 2

 Start  activiteit:  Maak  de  beste  helikopter    Door  slim  knippen  en  vouwen  van  een  stukje  papier  kan  je  een  helikoptertje  maken.    Om  het  best  vliegende  helikoptertje  te  maken  moet  je  onderzoeken  wat  de  beste  maten  zijn  voor  de  helikopter  onderdelen:      

• Hoe  groot  maak  je  de  helikopter?  • Lange  of  korte  vleugels?  • Brede  of  smalle  vleugels?  • Hoe  zwaar  is  de  ideale  paperclip  ballast?  

                   

In  de  natuur  bestaan  ook  helikopters,  bekend  zijn  de  zaden  van  esdoorn.    De  vorm  van  de  prachtige  esdoorn  zaadjes  lijkt    “van  zelf”  tot  stand  gekomen.  Dat  heeft  miljoenen  jaren  gekost.  Zo’n  geleidelijke  ontwikkeling  noemen  we  evolutie,  daar  heb  je  vast  wel  van  gehoord.  Evolutie  gaat  erg  langzaam  omdat  de  geleidelijke  veranderingen  door  puur  toeval  tot  stand  komen.    Er  is  geen  plan  in  de  natuur;  de  meeste  toeval  veranderingen  laten  het  zaadje  juist  slechter  vliegen  en  gaan  weer  verloren.  Het  kost  dus  vele  missers  voordat  er  een  verbetering  tussen  zit  waar  volgende  generatie  esdoorn  bomen  van  profiteren.  Bedrijven  en  onderzoekers  hebben  geen  tijd  voor  evolutie  per  toeval.  Jullie  zijn  in  dit  thema  “junior-­‐wetenschappers”  Je  gaat  de  best  mogelijke  helikopter  maken,  niet  door  willekeurig  “proberen”  zoals  evolutie…  maar  met  een  slim  “onderzoek  programma”  om  in  45  minuten  tot  een  betere  helikopter  te  komen.    OPDRACHT:  In  het  lokaal  vind  je  beschrijvingen  en  materiaal  voor  een  paar  simpele  papieren  helikopters.  Kies  er  eentje  uit,  (of  creëer  een  geheel  eigen  model!)  maak  de  helikopter  en  probeer  hem  uit  door  van  2  meter  hoogt  te  laten  vallen.  Bedenk  nu  hoe  je  een  serie  helikopters  kan  maken  waarbij  je  telkens  één  onderdeel  verandert.  In  de  eerste  stappen  kunnen  de  veranderingen  vrij  groot  zijn.  Zodra  je  in  de  buurt  van  de  “optimale”  helikopter  komt  gaan  de  aanpassingen  steeds  kleiner  worden.    Spelregels:  

1. Noteer  je  onderzoekplan  op  papier.  2. Noteer  de  meetgegevens:  afmetingen  +  aantal  seconden  vliegtijd  vanaf  2  meter  hoogte.  3. Bewaar  alle  uitgeprobeerde  helikopter  …  geef  ze  serie  nummers!  4. De  winnaars  zijn  degene  die  de  langst  vliegende  helikopters  gemaakt  hebben,  en  

kunnen  aantonen  hoe  de  ontwikkeling  is  geweest.  

Les-1 Onderzoeken en experimenteren

Page 4: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 3

      Wetenschappelijke  kennis  is  het  geordend  geheel  van  theorieën,  regels,  en  wetmatigheden  waarmee  we  onze  wereld  kunnen  verklaren.  De  wetenschap  wil  werkelijk  alles  kunnen  verklaren,  van  het  ontstaan  van  het  heelal,  het  leven  op  aarde  tot  en  met  de  oorzaken  van  de  klimaatcrisis.  Al  die  kennis  is  opgedeeld  in  vakgebieden,  denk  aan;  aardrijkskunde,  natuurkunde,  biologie,  economie  geschiedenis  enzovoort.  Je  zou  het  misschien  niet  verwachten,  maar  ook  in  talenstudies  is  onderzoek  van  groot  belang.    

Wetenschappelijk  onderzoek  is  nooit  ‘af’.      Elk  onderzoek  of  elke  ontdekking  opent  weer  nieuwe  mogelijkheden.  De  uitkomst  van  een  experiment  roept  meestal  weer  vragen  op  voor  nieuwe  onderzoeken.    Jullie  zitten  op  gymnasiumNOVUM,  dat  is  een  VWO  school.  De  afkorting  VWO  betekent;    

V.....................  W......................  O..........................  

Kortom  de  kans  is  groot  dat  je  in  de  toekomst  na  het  NOVUM  zelf  op  een  universiteit  terecht  komt  waar  je  zelf  aan  wetenschappelijk  onderzoek  gaat  werken.    

Elk  vakgebied  heeft  uitgebreide  regels  waaraan  wetenschappers  zich  moeten  houden  bij  het  doen  van  onderzoek  (anders  worden  ze  niet  serieus  genomen  door  de  vakgenoten).  Maar  wat  de  specifieke  vakregels  ook  zijn,  wetenschappelijk  onderzoek  volgt  een  schema  dat  er  zo  uit  ziet:  

 

Een bekende uitspraak is:

‘Hoe meer we weten,

hoe beter we weten wat we nog

niet weten’.

Lees deze tekst: Wat is wetenschappelijk onderzoek

Page 5: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 4

Natuurwetenschappelijk  onderzoek  in  10-­‐stappen  START   Waarnemingen:  

• Er  valt  je  iets  op,  je  vraagt  je  af  hoe  het  zit....  zoek  het  eens  uit.  • Je  hebt  een  idee,  en  wil  weten  hoe  het  zo  goed  mogelijk  uitgevoerd  kan    

worden  (denk  aan  geneesmiddelen  of  nieuwe  producten)  VOOR-­‐BEREIDING    

 

1  -­‐  Onderzoeksvraag:  • Vat  je  nieuwsgierigheid  samen  in  één  vraag.  In  die  ene  slimme  vraag  maak  

je  duidelijk  wat    het  belangrijkste  is  dat  je  te  weten  wil  komen  in  je  onderzoek.  

2  -­‐  Hypothese:  • Denk  vooruit,  wat  verwacht  je  te  kunnen  ontdekken  met  je  onderzoek.  • De  hypothese  werkt  als  een  voorspelling;  wat  je  verwacht  dat  er  in  het  

onderzoek  gaat  gebeuren,  of  wat  je  zou  kunnen  ontdekken.  3  -­‐  Tijdpad  en  logboek:  

• Schat  hoeveel  tijd  je  voor  het  hele  onderzoek  nodig  hebt.  • Verdeel  gelijkmatig  over  de  beschikbare  tijd.  • Hou  in  een  logboek  bij  hoe  het  onderzoek  verloopt.  

4  -­‐  Informatie  zoeken:  • Zoek  in  diverse  bronnen  wat  er  al  bekend  is  over  het  onderwerp  dat  je  gaat  

onderzoeken  (naslagboeken-­‐websites-­‐artikelen-­‐film/video-­‐etc...).  • Hou  een  bronnenlijst  bij.  

UIT-­‐VOERING    

 

5  -­‐  Werkplan:  • Beschrijf  welke  materialen  en  apparatuur  je  nodig  hebt.  • Beschrijf  welke  proefopstelling  je  gaat  maken  (maak  een  tekening).  • Maak  een  meetplan  (wat  moet  er  allemaal  gemeten  worden).  • Maak  een  taakverdeling  (bij  groepswerk).  

6  -­‐  Meten  en  Noteren:    • Alle  waarnemingen  overzichtelijk  bijhouden  • Noteer  de  omstandigheden  waarbij  je  werkt  zodat  een  vervolgonderzoek  

onder  gelijkwaardige  omstandigheden  kan  worden  gehouden.  7  -­‐  Blijf  eerlijk:    

• Zorg  dat  er  niets  gebeurt  dat  de  uitkomst  van  het  onderzoek  kan  veranderen/beïnvloeden  en  controleer  dat  ook.  (b.v.  ‘blanco-­‐proef’)  

• Noteer  wat  je  ziet,  dus  niet  wat  je  graag  zou  willen  zien!  UIT-­‐WERKEN    

 

8  -­‐  Resultaat  verwerken:  • Maak  je  meetresultaten  overzichtelijk  in  tabelvorm  • Moet  er  gerekend  worden  aan  de  getallen,  maak  dan  duidelijk  welke  

theorie  je  gebruikt  (noteer  de  formules)  • Grafieken,  of  diagrammen  maken  het  resultaat  vaak  overzichtelijk.  

9  –  Conclusie  +  Discussie:  Hier  komt  het  antwoord  op  die  ‘slimme-­‐onderzoekvraag’  die  je  bij  punt-­‐1  had  gesteld.  Beschrijf  of  de  voorspelling  (punt-­‐2;  hypothese)  is  uitgekomen.  Vaak  is  de  conclusie  dat  je  geen  simpel  onderzoek-­‐antwoord  kan  geven,  er  blijven  nog  vragen  over  of  er  zijn  nieuwe  vragen  bijgekomen.  Dat  wil  niet  zeggen  dat  je  onderzoek  is  mislukt;  je  kunt  in  de  conclusie  beschrijven  wat  je  eigenlijk  aan  het  onderzoek  zou  willen  veranderen.  

10  -­‐  Presentatie:  Maak  je  ‘ontdekking’  openbaar;    In  het  onderzoekverslag  beschrijf  je  punt  1  t/m  9.  Het  verslag  wordt  zo  duidelijk  dat  andere  leerlingen  er  makkelijk  mee  verder  kunnen  werken  om  jouw  onderzoek  over  te  doen,  of  uit  te  breiden.  

Page 6: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 5

 Afsluiting  van  les  1  

In  dit  ‘onderzoekthema’  gaan  we  voor  de  verschillende  BETA  vakken  ervaren  hoe  het  bedenken  en  uitvoeren  van  een  onderzoek  in  z’n  werk  gaat.  We  gaan  daarbij  steeds  weer  uit  van  het  schema  op  blz-­‐3  of  4.  Toch  zijn  sommige  stappen  uit  het  onderzoekschema  net  wat  belangrijker    bij  het  ene  vak  dan  bij  het  andere.  In  de  komende  lessen  gaan  we  daarom  een  paar  verschillende  onderzoeken  doen  waardoor  alle  stappen  uit  het  schema  aan  bod  komen.  Aan  het  eind  van  dit  thema  gaan  we  er  vanuit  dat  jullie  helemaal  vertrouwd  zijn  met  de  10-­‐stappen  van  een  goed  wetenschappelijk  onderzoek  

 Biologie;     Onder  welke  omstandigheden  kunnen  zaadjes  van  tuinkers  

ontkiemen.  Voor  biologen  is  de  ‘controle-­‐groep’  van  groot  belang.  Goed  in  de  gaten  houden  welke  factoren  een  rol  spelen  bij  veranderingen.  

Technologie:   Kan  je  zelf  nauwkeurige  meetinstrumenten  maken.  Hoe  kun  je  het  verloop  van  tijd  meten.  Hoe  is  de  seconde  bedacht?  

Natuurkunde;     Uitrekking  van  elastiek:  Doordat  de  uitvinders  van  ‘Bungee-­‐  Jumpen’  in  Nieuw  Zeeland  precies  konden  voorspellen  hoe  lang  hun  elastiek  moest  zijn  is  het  een  populaire  activiteit  geworden.  Ze  laten  dappere  toeristen  van  een  brug  een  ravijn  in  springen  waarbij  het  elastiek  precies  de  lengte  heeft  om  luttele  centimeters  boven  de  rivier  tot  stilstand  te  komen  en  weer  omhoog  te  veren.  Natuurkundigen  gebruiken  vaak  grafieken  om  meetresultaten  te  controleren.  Komen  de  gegevens  mooi  op  een  voorspelbare  lijn  uit,  dan  is  het  een  betrouwbaar  onderzoek  geweest.  

Voedselonderzoek:   Energiewaarde  van  een  pinda  bepalen.  Goed  leren  waarnemen,           nauwkeurig  werken,  nadenken  over  het  meetresultaat....  

 kan  de  uitkomst  kloppen  of  zien  we  iets  over  het  hoofd?  Eindonderzoek:   Wat  is  het  zoutgehalte  van  het  water  in  de  Noordzee  

Hier  komen  meerdere  Beta-­‐vakken  samen  en    doorlopen  we  alle  10  stappen  van  het  Natuurwetenschappelijk  onderzoek.  

 

OPDRACHT-­‐3  Waarom  en  hoe  doe  je  onderzoek?  Er  zijn  verschillende  redenen  waarom  men  onderzoek  doet.  Hieronder  staan  een  paar  voorbeelden  van  onderzoeken.  Beschrijf  in  je  werkmap  welk  vakgebied  het  betreft,  en  geef  je  mening  waarom  je  denkt  dat  deze  onderzoeken  uitgevoerd  worden  en  of  jijzelf  het  onderzoek  van  belang  acht.  (belangrijk  voor  je  zelf  of  is  er  maatschappelijk  belang?)    Onderzoek  naar  gletsjers  op  Antarctica  Botsproeven  doen  met  auto’s  Deodorant  testen  op  geur  Onderzoek  naar  (schadelijke)  straling  van  mobiele  telefoons  Nasa  marsrobot  bestudeert  gesteenten  en  mineralen  op  mars.  Elektronica  fabrikant  die  3-­‐D  televisie  probeert  uit  te  vinden      

Page 7: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 6

Onderzoek  in  Biologie;  Hoe  doe  je  onderzoek  Heb  jij  je  wel  eens  afgevraagd  waar  de  vlinders  blijven  in  de  winter?  Of  waardoor  veel  bomen  hun  bladeren  laten  vallen  aan  het  eind  van  de  herfst,  terwijl  bij  sommige  bomen  de  bladeren  wel  de  hele  winter  blijven  zitten?  Antwoorden  op  dit  soort  vragen  kun  je  vinden  in  boeken  of  Internet.  Je  maakt  dan  gebruik  van  onderzoek  dat  anderen  al  hebben  gedaan.    

Je  kunt  natuurlijk  ook  zelf  onderzoek  doen!    Om  onderzoek  te  doen  moet  je  goed  kunnen  waarnemen.    Waarnemen  wil  niet  alleen  zeggen  dat  je  goed  kunt  kijken,    maar  ook  dat  je  let  op  de  juiste  zaken  en  dat  je  een  onderzoek    op  een  juiste  manier  hebt  opgezet.  

Onderzoek  vroeger.    De  theorie  van  de  'generatio  spontanea'  is  een  theorie  die  tot  in  de  negentiende  eeuw  als  waar  aangenomen  werd.  Verschillende  experimenten,  die  het  tegendeel  probeerden  te  bewijzen,  slaagden  niet.  Men  ging  er  in  de  klassieke  tijd  en  in  de  middeleeuwen  en  zelfs  nog  een  tijd  daarna  van  uit  dat  levende  wezens  uit  het  niets  konden  ontstaan.  Dit  kon  echter  alleen  als  de  omstandigheden  gunstig  waren,  dat  houdt  in  dat  er  bijvoorbeeld  levenskracht  en  lucht  aanwezig  waren.  De  levenskracht  zorgt  ervoor  dat  er  leven  ontstaat  als  de  omstandigheden  dat  toelaten  en  komt  in  alles  voor.  In  dode  organismen  en  levenloze  materie  sluimert  die  echter.  Men  dacht  dus  dat  er  bijvoorbeeld  bomen  waren  die  ganzen  lieten  ontstaan.  Sommige  wetenschappers  gingen  zelfs  zover  dat  ze  recepten  opstelden  om  bepaalde  organismen  te  laten  ontstaan:  er  was  namelijk  een  recept  om  muizen  te  creëren  door  middel  van  vuil  wasgoed  en  graan.      Een  van  de  eerste  onderzoekers  die  twijfelden  aan  deze  theorie  was  de  Italiaan  Redi  (1626-­‐1698).  Hij  bedacht  dat  de  maden  in  rottend  vlees  misschien  ontstaan  waren  uit  de  eieren  van  vliegen.  Hij  voerde  experimenten  uit  en  toonde  aan  dat  uit  rottend  vlees  in  een  afgesloten  pot  geen  maden  ontstaan.                            

Les 2. Biologisch onderzoek

Page 8: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 7

 

   Louis  Pasteur  (een  beroemd  bioloog  die  leefde  van  1822  –  1895)    Pasteur  raakte  bij  de  discussie  over  de  "Generatio  Spontanea"  betrokken.  Ondanks  de  experimenten  van  Redi  geloofde  men  tot  aan  de  ontdekking  van  Louis  Pasteur  in  1860,  dat  bacteriën  vanzelf  ontstonden.  Het  onderzoek  van  Louis  Pasteur  toonde  aan,  dat  "niet-­‐leven"  geen  leven  kan  genereren,  maar  alleen  levende  wezens  leven  kunnen  voortbrengen.  Hij  deed  een  experiment  waarbij  hij  iets  verwarmde  en  na  verhitting  was  er  geen  sprake  meer  van  de  Generatio  spontanea,  immers  door  verhitting  worden  de  bacteriën  gedood.  

Hieronder  volgt  een  stukje  uit  het  dagboek  van  Pasteur:    

‘[…]  ik  sta  op  het  punt  geheimen  te  doorgronden  en  de  sluier  die  ze  bedekt  wordt  almaar  dunner.  De  nachten  zijn  me  te  lang,  maar  ik  klaag  niet.  Het  voorbereiden  van  mijn  colleges  kost  me  geen  moeite  en  ik  kan  mij  vaak  vijf  dagen  per  week  helemaal  aan  het  laboratoriumwerk  wijden.  Madame  Pasteur  berispt  me  dikwijls,  maar  ik  stel  haar  gerust  door  te  zeggen  dat  ik  haar  naar  roem  zal  leiden’  (Louis  Pasteur,  1851)  

Pasteur  had  echter  een  rivaal,  Pouchet  die  meende  te  hebben  aangetoond  dat  primitieve  levende  organismen  spontaan  ontstaan  in  niet  levende  organisme  mengsels.  Pasteur  daagde  Pouchet  uit  om  een  openbare  demonstratie  te  geven,  in  het  bijzijn  van  de  pers  en  van  de  commissie  van  de  Franse  Academie.  Pasteur  wilde  laten  zien  dat  microben  (o.a.  bacteriën)  pas  beginnen  te  groeien  in  ontsmette  oplossingen,  nadat  deze  aan  de  buitenlucht  zijn  blootgesteld.  Pouchet  zelf  echter  werkte  niet  met  bouillon,  maar  met  een  aftreksel  van  hooi.  Het  is  de  vraag  of  gesteriliseerde  hooi-­‐oplossing  hetzelfde  resultaat  oplevert  als  gesteriliseerde  bouillon    Louis  Pasteur  leverde  het  bewijs  dat  de  'generatio  spontanea'  niet  klopte.  Hij  toonde  aan  dat  bedorven  voedsel  geen  micro-­‐organismen  voorbrengt,  maar  dat  rotting  wordt  veroorzaakt  door  micro-­‐organismen  uit  de  lucht.      

                           

De  opstelling  warmee  Louis  Pasteur  onderzoek  deed  naar  micro-­‐organismen.    

Page 9: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 8

systematisch  onderzoek:  Een  verschil  tussen  Pouchet  (en  vele  wetenschappers  uit  de  middeleeuwen)  en  Louis  Pasteur  is  dat  Louis  Pasteur  systematisch  onderzoek  deed.    Onderzoekers  van  deze  tijd  doen  onderzoek  altijd  volgens  een  bepaalde  methode,  een  stappenplan  (systematisch  =  volgens  een  vast  systeem).      

Fasen  van  een  natuurwetenschappelijk  onderzoek  bij  biologie:    

1. Waarnemingen.  Er  wordt  een  natuurverschijnsel  waargenomen  dat  in  aanmerking  komt  voor  verder  onderzoek.  Redi  bijvoorbeeld  nam  waar  dat  in  rottend  vlees  al  snel  maden  te  zien  zijn.    

2. Onderzoeksvraag:  de  onderzoeker  bedenkt  een  vraag  bij  het  waargenomen  verschijnsel  die  door  het  onderzoek  beantwoord  moet  gaan  worden.  Zoals  bij  Redi:  Ontstaan  maden  spontaan  uit  rottend  vlees  of  ontstaan  ze  uit  de  eieren  van  vliegen?  

3. Hypothese  (oftewel,  wat  denk  je  dat  er  gaat  gebeuren?)  In  deze  fase  wordt  er  geprobeerd  een  logische  verklaring  voor  het  probleem  te  geven.  In  het  voorbeeld  van  Redi  is  de  hypothese:  maden  in  rottend  vlees  ontstaan  uit  de  eieren  van  vliegen.    

4. Materiaal  en  methode:  De  onderzoeker  schrijft  op  welke  materialen  nodig  zijn  voor  het  onderzoek  en  gaat  vervolgens  een  experiment  bedenken  om  te  kijken  of  de  hypothese  klopt.  Er  wordt  gewerkt  met  een  experimenteergroep  en  een  controlegroep.  Bij  de  experimenteergroep  is  er  sprake  van  een  bepaalde  invloed.  In  het  onderzoek  van  Redi  zijn  dit  de  vliegen.  De  experimenteergroep  bestaat  hier  uit  twee  potten  met  vlees  (zie  het  plaatje).  Bij  de  controlegroep  is  deze  invloed  er  niet,  daar  zijn  de  potten  gesloten  door  een  deksel.  Bij  een  experiment  mag  maar  één  invloed,  oftewel  factor,  veranderd  worden.  Alle  andere  omstandigheden  moeten  bij  de  experimenteergroep  en  bij  de  controlegroep  gelijk  zijn.  Beide  groepen  moeten  groot  genoeg  zijn.    Het  is  belangrijk  dat  je  heel  nauwkeurig  je  materialen  en  de  methode  noteert.  Aan  de  hand  van  jouw  beschrijving  moet  iemand  het  onderzoek  exact  na  kunnen  doen.  Deze  informatie  gebruik  je  ook  voor  je  verslag.  

5. De  resultaten:  De  onderzoeker  verwerkt  de  waarnemingen  van  het  experiment.  Meestal  gebeurt  dat  in  de  vorm  van  tabellen  en  grafieken,  maar  soms  geef  je  ook  een  beschrijving  van  de  resultaten.  De  resultaten  verwerk  je  in  je  verslag.  

6. Conclusie  en  discussie:  De  onderzoeker  kijkt  hier  of  de  resultaten  de  hypothese  bevestigen  of  niet.  Je  geeft  antwoord  op  je  onderzoeksvraag.  Daarna  bedenk  je  wat  er  goed  ging  en  wat  er  misschien  verbeterd  zou  kunnen  worden  aan  het  onderzoek.  Dat  beschrijf  je  in  de  discussie.  Misschien  heb  je  ideeën  voor  een  vervolgonderzoek.  

     

Page 10: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 9

 Het  wordt  tijd  om  zelf  wat  onderzoek  te  gaan  doen.      OPDRACHT:    Zelf  een  onderzoek  opzetten  en  uitvoeren.                      Ontkiemen  van  tuinkerszaadjes  Je  gaat  een  onderzoek  doen  naar  het  ontkiemen  van  tuinkerszaadjes.  Tuinkers  is  een  plantje  dat  je  kunt  eten.  Het  is  rijk  aan  vitaminen  (vooral  C)  en  mineralen  (calcium  en  ijzer)  op  het  moment  dat  ze  een  frisgroene  kleur  hebben.  In  de  proef  wordt  gebruik  gemaakt  van  tuinkerszaad,  omdat  dit  zaad  onder  normale  omstandigheden  snel  ontkiemt.  Het  is  belangrijk  dat  je  de  opdrachten  in  deze  map  opschrijft.  Dit  telt  mee  voor  je  map  cijfer.  Daarnaast  schrijf  je  een  verslag,  daarvoor  krijg  je  een  apart  cijfer.      Samen  met  je  partner  doorloop  je  de  volgende  onderzoeksstappen.      Stap-­‐1  Onderzoekvraag.    Je  begint  met  het  bedenken  van  een  onderzoeksvraag.  Hiervoor  ga  je  eerst  kiezen  voor  een  factor  die  van  invloed  zou  kunnen  zijn  op  het  kiemen  van  zaden.  (gebruik  de  broninformatie  over  tuinkers  op  blz  12-­‐14)  Wij  gaan  de  invloed  onderzoeken  van....  :  

1. licht  2. water  3. temperatuur  4. voedingsbodem  5. iets  anders?  (in  overleg  met  de  docent)  

   Noteer  in  je  werkmap:  Wij  kiezen  de  factor:  …    Een  goede  vraag  formuleren;  Wanneer  gekozen  wordt  voor  de  factor  licht,  zou  een  voorbeeld  van  een  onderzoeksvraag  zijn:  “Kiemen  tuinkerszaadjes  beter  in  het  licht  of  in  het  donker?”.      Wat  bedoelen  we  precies  met  ‘beter’  als  we  vragen  ‘ontkiemen  de  zaadjes  beter  in  het  donker’.  We  moeten  daarom  vooraf  bedenken  wáár  we  op  moeten  gaan  letten.  

• Aantal  zaadjes  dat  tot  ontwikkeling  komt  (  ...percentage  van  de  zaadjes  dat  kiemt)  • De  snelheid  waar  mee  het  gebeurd  (na  hoeveel  dagen  zie  je  de  eerste  kiemen  

verschijnen)  • Kwaliteit;  is  er  verschil  in  lengte  of  dikte  van  de  kiemen  

• Andere  ...    Bedenk  nu    je  onderzoekvraag  en  noteer  in  je  werkmap….  

       

Gewoon water geven

Page 11: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 10

Stap-­‐2.  Hypothese  Je  stelt  een  hypothese  op,  dus  wat  je  verwacht  dat  er  uit  het  onderzoek  zal  komen.  Je  bedenkt  dus  een  voorlopig  antwoord  op  de  vraag.  Als  je  wetenschappelijk  onderzoek  doet,  stel  je  een  hypothese  op  aan  de  hand  van  literatuur  over  onderzoeken  die  al  gedaan  zijn  op  dit  gebied.  Verderop  staat  informatie  over  tuinkers.  Hier  kan  je  mogelijk  wat  inspiratie  vinden  die  je  kan  helpen  bij  het  formuleren  van  de  hypothese.      

 Beschrijf  je  eigen  hypothese  en  noteer  deze  in  een  goed  lopende  zin  in  je  werkmap…      Stap-­‐3.  Materiaal  en  methode  Voor  het  onderzoek  maak  je  gebruik  maken  van  de  volgende  materialen:  

1. tuinkerszaadjes  2. bekertjes  3. watten  4. water  

Maar  misschien  heb  je  meer  materialen  nodig  voor  je  eigen  onderzoek.  Noteer  nauwkeurig  wat  je  allemaal  nodig  hebt.    

Noteer  de  benodigde  materialen…        Stap-­‐4  Experiment  beschrijven  Je  gaat  nu  een  experiment  bedenken  om  de  hypothese  te  toetsen.    Vergeet  de  blancoproef  niet!  (een  proef  zonder  de  te  onderzoeken  factor  te  veranderen).  Deze  is  nodig  om  aan  te  tonen  dat  de  onderzochte  factor  de  oorzaak  is  van  het  resultaat  van  het  experiment.      

Geef  een  uitgebreide  beschrijving  van  de  opzet  van  je  tuinkers  experiment…        Als  je  docent  akkoord  is  met  de  opzet,  mag  je  het  onderzoek  gaan  uitvoeren.    In  de  komende  week  ga  je  elke  dag  de  resultaten  bekijken.  (dat  betekent  dat  je  dagelijks  een  vast  tijdstip  kiest  om  waarnemingen  te  doen,  bijvoorbeeld  altijd  om  8:15  uur  voor  de  lessen  beginnen,  of  altijd  in  de  1e  pauze.  Bedenk  zelf  wat  het  handigst  is.)    Je  krijgt  een  invul-­‐tabel  die  je  in  de  werkmap  kunt  verwerken.  Noteer  hierin  je  dagelijkse  waarnemingen  van  dag-­‐1  tot  en  met  dag-­‐7.  (aantallen,  kleurveranderingen,  lengte  van  de  kiemen  enzovoort…).  Erg  handig  voor  je  verslag  is  het  dagelijks  maken  van  foto’s.  Dat  maakt  het  beschrijven  van  de  verschillen  en  veranderingen  erg  makkelijk.    Volgende  week  gaan  we  alle  resultaten  van  elkaar  vergelijken  en  dan  kan  een  conclusie  getrokken  worden.  Vergeet  dus  niet  om  je  tabel  met  waarnemingen  mee  te  nemen!!!!      

Page 12: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 11

 

 Gebruik  deze  bronteksten  voor  het  bedenken  van  je  proef  en  schrijven  van  het  verslag    Bron-­‐1  Tuinkers  (Lepidium  sativum)  is  een  plant  uit  de  kruisbloemenfamilie  (Brassicaceae).  De  plant  wordt  tot  40  cm  hoog.  Tuinkers  wordt  ook  wel  sterrekers  of  bitterkers  genoemd  en  is  afkomstig  uit  Noord-­‐Afrika.  De  smaak  van  tuinkers  varieert  van  pittig  tot  scherp.  Er  bestaat  een  fijne  en  een  grove  soort.    Teelt  en  gebruik  Tuinkers  wordt  in  bakjes  verkocht,  waarbij  de  kers  zich  nog  op  een  voedingsbodem  bevindt.  De  tuinkers  wordt  gegeten  als  het  nog  pas  een  paar  dagen  oud  is,  en  alleen  bestaat  uit  een  steeltje  en  wat  kleine  blaadjes.  Tuinkers  wordt  net  als  andere  kers-­‐soorten  voornamelijk  rauw  gebruikt  in  salades  en  als  garnering  van  broodjes  en  koude  voorgerechten.  Een  traditioneel  gerecht  in  Nederland  is  beschuit  bestreken  met  boter,  bestrooid  met  suiker  en  daaroverheen  tuinkers  (of  net  andersom).  Soms  wordt  daarna  nog  wat  citroensap  toegevoegd.  Tuinkers  verliest  zijn  smaak  als  de  plant  gedroogd  wordt  en  kan  daarom  alleen  vers  gegeten  worden.  Tuinkers  geeft  wortelen  een  kruidachtige  smaak.  De  groene  steeltjes  zijn  rijk  aan  vitaminen  en  mineralen  zoals  calcium  en  ijzer.  Tuinkers  kan  zo'n  elf  tot  veertien  dagen  na  het  zaaien  gegeten  worden.  De  steeltjes  zijn  dan  zo'n  5-­‐8  cm  lang  en  ze  zien  er  erg  smakelijk  uit.  Tuinkers  ontkiemt  na  een  week.  Tuinkers  kan  in  de  buitenlucht  worden  gekweekt,  maar  onder  glas  worden  betere  resultaten  bereikt,  aangezien  de  planten  snel  moeten  groeien.  De  tuinkers  kan  worden  gekweekt  op  alles  wat  vocht  vasthoudt,  bijvoorbeeld  op  een  prop  watten  of  een  lapje.  Voor  kinderen  wordt  op  het  lapje  wel  de  eerste  letter  van  de  voornaam  aangebracht.  (wikipedia)          Bron-­‐2  Tuinkers  wordt  ook  wel  sterrekers  of  bitterkers  genoemd  en  is  afkomstig  uit  Noord-­‐Afrika.  Er  bestaat  een  fijne  en  een  grove  soort.  Gezien  de  sterke  smaak,  is  het  niet  verbazingwekkend  dat  de  plant  familie  is  van  mosterd.  Doordat  tuinkers  gemakkelijk  binnen  te  telen  is,  is  het  jaarrond  beschikbaar.      Algemene  productinformatie  Tuinkers  is  een  zaailing  met  kleine  blaadjes  en  dunne  stengels.  Tuinkers  heeft  een  scherpe  smaak.      Schoonmaken  en  bewaren  Consument:  Tuinkers  in  bakjes  met  een  voedingsbodem  zijn  ongeveer  een  week  in  de  koelkast  houdbaar.  De  voedingsbodem  moet  wel  vochtig  gehouden  worden.  (Informatie  van  de  site  van  de  greenery.)  

Informatie over tuinkers

Page 13: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 12

Bron-­‐3  Tuinkers  kan  je  het  ganse  jaar  door  kweken.  Van  tuinkers  wordt  eigenlijk  de  kiemplant  opgegeten,  vóór  de  echte  blaadjes  zich  vormen.  Vandaar  ook  de  korte  teeltduur.  Tuinkers  heeft  een  licht  pikante  smaak,  het  is  een  groente  die  je  ook  onder  de  noemer  kruiden  zou  kunnen  indelen.  Omdat  de  kiemplantjes  zich  ontwikkelen  uit  het  voedsel  dat  als  reserve  opgeslagen  zit  in  het  zaad  kan  men  tuinkers  gemakkelijk  kweken,  zonder  grond,  op  een  substraat  zoals  watten  of  een  stuk  keukenrolpapier.  Belangrijk  is  dat  het  papier  steeds  doorlopend  vochtig  gehouden  wordt.  Bij  het  water  geven  wordt  vermeden  de  plantjes  nat  te  maken.  De  ideale  temperatuur  voor  tuinkers  is  20-­‐22°C.  8  Tot  10  dagen  na  het  zaaien  kan  er  geoogst  worden.  Zelf  gekweekt  komt  tuinkers  aldus  supervers  op  het  bord.  Het  is  dus  heel  eenvoudig  om  binnenshuis,  het  ganse  jaar  door  tuinkers  te  kweken.      Bron-­‐4.  Voorbeeld  van  de  kieming  van  tweezaadlobbige  zaden  wordt  de  boon  tijdens  de  kieming  gevolgd.  Het  zaad  wordt  omgeven  door  de  zaadhuid.  In  het  zaad  zit  al  een  compleet  plantje  (kiem)  met  worteltje  en  pluimpje.  Het  pluimpje  bestaat  uit  een  stengeltje,  kiemlobben  en  blaadjes.  Het  zaad  van  de  boon  bestaat  voor  het  grootste  deel  uit  de  twee  kiemlobben  met  daarin  het  reservevoedsel.  Bij  sommige  tweezaadlobbigen  zijn  de  kiemlobben  klein  en  zit  er  nog  veel  reserve  voedsel  in  het  endosperm.  Het  reservevoedsel  bestaat  vooral  uit  eiwitten,  vetten  en  koolhydraten  onder  andere  zetmeel.  Tijdens  de  kieming  wordt  het  reservevoedsel  uit  de  zaadlobben  en  het  endosperm  verbruikt  en  het  zetmeel  omgezet  in  glucose.  De  kieming  begint  met  de  opname  van  water,  imbibitie  genoemd.  Hierdoor  zwellen  de  kiemlobben  op.  Het  worteltje  komt  door  de  kiemopening  (mikropyle)  (op  de  foto  zit  in  het  midden  de  ovale  navel;  boven  de  navel  zit  de  kiemopening  en  onder  de  navel  de  plaats  waar  de  vaatbundel  eindigt,  chalaza  genoemd)  naar  buiten  en  groeit  naar  beneden,  met  de  zwaartekracht  (positieve  gravitropie  genoemd)  mee  (op  de  foto  met  het  kiemworteltje  is  de  boon  ter  vergelijking  met  de  eerder  gemaakte  foto  een  kwartslag  gedraaid).  De  kiemwortel  groeit,  afhankelijk  van  de  plantensoort,  meer  of  minder  uit  tot  een  hoofdwortel.  Aan  de  hoofdwortel  worden  de  zijwortels  gevormd.  Het  stengelstuk  onder  de  zaadlobben  groeit  naar  boven,  tegen  de  zwaartekracht  in  (negatieve  gravitropie  genoemd).  Hoe  dieper  de  boon  in  de  grond  zit  des  te  langer  wordt  het  stengelstuk.  Dit  wordt  etiolementsgroei  genoemd.  Of  een  plant  de  zwaartekracht  wel  of  niet  nodig  heeft  voor  zijn  ontwikkeling  is  in  april  2004  door  astronaut  André  Kuipers  op  zijn  vlucht  in  de  ruimte  aan  raketslazaadjes  (Rucola  of  Eruca  sativa)  onderzocht.  Op  26  april  2004  is  bekend  geworden  dat  de  kiemplantjes  alle  kanten  opgroeiden,  dus  de  zwaartekracht  nodig  hebben  voor  het  bepalen  van  de  groeirichting.  Door  de  sterke  groei  ontstaat  er  een  bocht  in  de  stengel.  Dit  gebogen  stengeldeel,  poortje  genoemd,  groeit  boven  de  grond  uit.  Vervolgens  strekken  onder  invloed  van  het  licht  (fototropie  genoemd)  de  cellen  aan  de  binnenkant  van  het  poortje  meer  dan  aan  de  buitenkant,  waardoor  de  beide  zaadlobben  en  het  pluimpje  uit  de  zaadhuid  getrokken  worden.  Bij  de  ontplooing  van  het  pluimpje  ontvouwen  de  eerste  twee  ware  bladeren  zich.  Deze  bladeren  zijn  ééntallig.  Later  gevormde  bladeren  zijn  bij  de  boon  drietallig.  Tijdens  de  eerste  ontwikkeling  wordt  al  het  reservevoedsel  uit  de  kiemlobben  gehaald,  die  daardoor  verschrompelen  en  tenslotte  afvallen.  Bij  tweezaadlobbigen  kunnen  afhankelijk  van  de  soort  de  kiemlobben  boven  de  grond  komen,  zoals  bij  de  boon,  of  in  de  grond  blijven  zitten,  zoals  bij  de  erwt  en  de  tuinboon.    

Page 14: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 13

   

Voorbeelden  van  de  verschillende  stadia  bij  het  kiemen  van  bonen    (pronkboon,  tuinboon,  snijboon  etc...)                                                                              Bronnen:  

http://nl.wikipedia.org/wiki/Louis_Pasteur  http://nl.wikipedia.org/wiki/Tuinkers  http://www.vriendenvanhetplatteland.nl  http://www.zadengids.be/index.php?menu=149  http://nl.wikipedia.org/wiki/Kieming  

 

Page 15: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 14

     

                                             1.  De  verwerking  van  de  resultaten:  Voordat  je  de  resultaten  van  je  onderzoek  gaat  verwerken  ga  je  ze  eerst  bestuderen.  Het  is  de  bedoeling  dat  je  dit  heel  nauwkeurig  doet  en  een  heel  precieze  beschrijving  geeft  van  wat  je  ziet.  Je  hoeft  nog  geen  conclusies  te  trekken!  Later  ga  je  dit  verwerken  in  je  verslag.    

Geef  in  je  werkmap  een  handgeschreven  precieze  beschrijving  van  de  resultaten  van  je  onderzoek…      2.  Tabellen  en  Grafieken    Nadat  je  de  resultaten  goed  bekeken  en  beschreven  hebt,  kun  je  ze  gaan  verwerken.  Dit  kun  je  doen  door  gebruik  te  maken  van  bijvoorbeeld  tabellen  of  grafieken.      Een  voorbeeld:  De  toename  in  gewicht  van  een  Jack  Russell  (hond)  gedurende  de  eerste  6  maanden  van  haar  leven  is  als  volgt:  maand  1,  450  gram;  maand  2,  600  gram;  maand  3,  1200  gram;  maand  4,  2000  gram;  maand  5,  2500  gram;  maand  6,  5000  gram.    Deze  gegevens  kan  je  weergeven  in  een  tabel  en  staafdiagram.  Vul  de  tabel  verder  in:      maand   gewicht  1   450  gram                            Nu  is  het  de  bedoeling  dat  je  van  de  resultaten  van  je  eigen  onderzoek  een  tabel  +  grafiek  maakt.  (kiem  aantallen  –  kiemlengte  –  anders….  )                    

0  

1000  

2000  

3000  

4000  

5000  

6000  

1   2   3   4   5   6  

Les 3. Verwerking van de resultaten; Het Verslag en hoe schrijf je een

Page 16: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 15

 

 Het  verslag  maak  je  in  word  en  bestaat  uit  minimaal  4  bladzijden  met  5  aparte  hoofdstukjes.    

1e  bladzijde:      Titelblad     -­‐  Titel  (die  slaat  op  het  experiment)         -­‐  je  naam  +  klas         -­‐  eventueel  relevante  afbeelding           (zelfgemaakte  foto’s  van  de  kiemende  sterrenkers)      

2e  bladzijde:      1.  Inleiding     -­‐  relevante  achtergrondinformatie  over  het  onderwerp         -­‐  wat  was  je  onderzoeksvraag         -­‐  wat  was  je  hypothese  (wat  verwachtte  je)  en  waarom?    2.  Materiaal  &  Methode  

-­‐  welke  spullen  heb  je  gebruikt?  Maak  een  lijstje.  -­‐  hoe  heb  je  de  proef  uitgevoerd?    -­‐  welke  omstandigheden  heersten  tijdens  de  proef?  -­‐  hoe  lang  duurde  de  proef?  

 3e  bladzijde:  

 3.  Resultaten     -­‐  wat  heb  je  gezien  of  gemeten?         -­‐  zijn  er  onverwachte/extra  waarnemingen?         -­‐  kan  je  de  resultaten  laten  zien,  tekeningen  of  foto’s         -­‐  maak  een  tabel  en  grafiek  van  de  totale  proef.    

4e  bladzijde:    4.  Conclusie     -­‐  bevestigen  de  resultaten  de  hypothese?  

-­‐  wat  is  het  antwoord  op  de  vraagstelling?         -­‐  heb  je  nog  meer  dingen  geleerd?    5.  Discussie     -­‐  wat  kan  er  aan  het  experiment  worden  verbeterd?         -­‐  heb  je  nog  ideeën  voor  een  vervolgexperiment?    

Het  verslag  afdrukken  en  inleveren  bij  de  biologiedocent.  Uiterlijke  inleverdatum  is  bij  aanvang  van  les-­‐4.  

Tips  voor  extra  goed  verslag:  een  inhoud  opgave,  pagina  nummers,  titels  tussenkopjes  en  paragrafen  in  gelijkvormige  lettertypen,  tabellen  en  figuen  nummeren  en  bijschriften  geven,  volledige  bronvermelding  

(NOOIT  google  als  bronvermelding  gebruiken.)    

Afsluiting les 3; Hoe schrijf je een verslag bij biologie.

Page 17: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 16

Het  probleem:      Een  bungee  jumper  wil  een  zo  spectaculair  mogelijke  duik  in  de  diepte  maken.  Dan  moet  het  elastiek  waar  de  jumper  aan  hangt  precies  de  goede  lengte  hebben.  Iets  te  lang  en  de  jumper  breekt  zijn/haar  nek.  Iets  te  kort  en  de  jump  is  niet  ‘stoer’  genoeg.  Jullie  gaan  onderzoeken  wat  de  elastieklengte  moet  zijn.  Lees  eerst  de  hele  tekst  voordat  je  aan  de  slag  gaat.    Onderzoekvraag:    Wat  is  de  ideale  lengte  van  het  elastiek  waaraan  we  een  ongekookt  ei  van  2  meter  hoogte  kunnen  laten  bungeejumpen?    Hypothese:  Door  een  aantal  metingen  te  verrichten  van  een  vallend  ei  aan  elastieken  van  verschillende  lengte  kan  je  een  voorspelling  maken  wat  de  juiste  lengte  van  het  elastiek  is  voor  grotere  hoogte.    Materiaal:  Elastiekjes,  maatlint,  ei,  zakjes+zand,  weegschaal    Werkwijze:  In  het  lokaal  kan  je  een  ei  laten  ‘bungeejumpen’  van  tafelhoogte.  Je  meet  zo  nauwkeurig  mogelijk  hoever  het  ei  omlaag  valt  door  achtereenvolgens  steeds  meer  aan  elkaar  geknoopte  elastiekjes  te  gebruiken.  Tips  voor  de  uitvoering  staan  op  de  volgende  bladzijde    Meten  en  Noteren:  De  vallengte  (of  daalafstand)  is  het  hoogteverschil  tussen  de  tafelblad  en  het  laagste  punt  dat  het  ei  bereikt.  (dus  niet  de  hoogte  waarop  het  ei  blijft  hangen  nadat  hij  weer  stil  hangt)    Verwerken  van  meetresultaten:  Je  krijgt  een  tabel  waarop  je  de    meetgegevens  kunt  invullen,  hier  een  voorbeeld.    (voorbeeld  getallen)  

Aantal  elastiekjes  

Val-­‐hoogte  in  cm  

1   18  2   29  3   36  4   46  5   56  6   67  

Les 4; Natuurkunde onderzoek: Bungeejump

Zo knoop je 2 elastiekjes aan elkaar

Page 18: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 17

   Maken  van  de  grafiek:  De  grafiek  maak  je  op  de  computer  met  het  programma  Excel  (er  is  een  Excel  gebruiksaanwijzing  beschikbaar)    Conclusie:  Lees  uit  de  grafiek  af  wat  volgens  jullie  het  juiste  aantal  elastieken  is.  Hou  dit  aantal  ‘geheim’  voor  de  andere  groepen;  aan  het  eind  van  de  les  gaan  we  de  eieren  laten  ‘bungeejumpen’  van  2  meter.  Met  een  High-­‐Spee  filmcamera  bekijken  we  wie  het  ei  het  dichtst  bij  de  grond  kan  laten  komen.  

Tip-­‐1  Er  staat  een  doos  met  materialen  klaar  in  het  lokaal.  Jullie  krijgen  slechts  één  oefenei.  Als  dit  stuk  gaat  dan  heb  je  een  probleem.  Je  kunt  dus  de  experimenten  uitvoeren  met  een  ‘nep-­‐ei’  dat  dezelfde  massa  heeft.  Er  zijn  kleine  zakjes  en  zand  beschikbaar  om  de  ‘nep-­‐eieren’  te  maken  voor  jullie  valproeven.      Tip-­‐2  Je  zult  merken  dat  het  lastig  is  om  nauwkeurig  op  de  liniaal  af  te  lezen  wat  het  ‘laagste’  punt  is  van  het  vallende  ei.  Als  wetenschappers  een  probleem  hebben  met  nauwkeurig  meten  dan  kiezen  ze  ervoor  om  elke  meting  meerdere  keren  te  herhalen.  Het  gemiddelde  van  drie  metingen  is  altijd  nauwkeuriger  dan  een  enkele  meting.    Tabel  voor  meetgegevens:  Aantal  elastiekjes   Meting-­‐1    

Val-­‐hoogte  in  cm  Meting-­‐2    Val-­‐hoogte  in  cm  

Meting-­‐3    Val-­‐hoogte  in  cm  

gemiddelde    Val-­‐hoogte  in  cm  

                       

    Maak  een  print  van  de  tabel  en  excelgrafiek  en  doe  deze  in  je  werkmap.    Beantwoord  de  volgende  vragen.    

1. Mijn  voorspelling  van  het  aantal  elastiekjes  klopte  wel  /  niet.    2. Als  de  voorspelling  niet  klopte  bedenk  daarvoor  verklaringen  (minstens  1).  

 

y  =  9,6x  +  8,4  

0  50  100  150  200  250  300  350  

0   10   20   30   40  

vallengte  cm  

aantal  elasaeken  

Bungee  Jump  

Tips voor uitvoering van ‘bungeejump’ metingen

Page 19: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 18

Wat  is  een  klok?    Voordat  het  mechanische  uurwerk  er  was,  had  de  mens  de  beschikking  over  elementaire  klokken.  Naast  kalenders  werden  gebruikt:  de  waterklok,  de  zandloper,  kaarsen  of  olielampen  (met  een  aantal  strepen  erop)  en  de  zonnewijzer.  Aan  elk  van  deze  elementaire  tijdmeters  kleefde  een  nadeel:  water  kan  bevriezen,  een  zandloper  moet  constant  in  de  gaten  gehouden  worden,  kaarsen  of  olielampen  kunnen  uitgeblazen  worden,  en  een  zonnewijzer  werkt  alleen  als  er  zon  is.  

Horologische  revolutie  Op  wetenschappelijk  niveau  stond  de  klok  gelijk  aan  de  ontdekking  van  Amerika  of  de  uitvinding  van  de  drukpers.  Tussen  1660  en  1760  had  de  'horologische  revolutie'  plaats.  Dit  is  de  periode  waarin  de  uurwerktechnologie  met  sprongen  vooruit  ging,  en  klokken  en  horloges  beter  en  talrijker  werden.  Christiaan  Huygens  (inwoner  van  Voorburg)  verkreeg  in  1657  het  patent  op  het  slingeruurwerk.  

Aan  het  einde  van  de  zeventiende  eeuw  beleefden  de  uurwerken  hun  toppunt  van  waardering.  Een  klok  werd  vergeleken  met  het  goddelijke.  Hij  stond  voor  harmonie  in  het  leven,  voor  de  eeuwigheid  en  matiging.  Een  klok  had  het  prestige  van  een  gotische  kathedraal,  was  bijna  heilig.  De  invloed  op  het  leven  van  de  mensen  was  nog  groter.  Zeker  toen  de  uniformering  van  de  tijd  een  feit  was.  

In  de  achttiende  eeuw  werd  het  uurwerk  nog  verder  verbeterd.  Dit  was  nodig,  omdat  er  op  zee  behoefte  was  aan  goede  en  nauwkeurige  klokken  voor  het  bepalen  van  de  positie  op  zee.  Afstanden  tot  de  Noord-­‐  en  Zuidpool  (de  breedte)  waren  goed  te  bepalen  aan  de  hand  van  de  poolster  of  de  zon.  Voor  de  lengtebepalingen  (hoe  ver  is  het  schip  naar  het  oosten  of  westen  gevaren)  was  zo'n  herkenningspunt  er  niet.  Aan  de  hand  van  zeer  nauwkeurige  klokken  kon  de  tijd  van  de  thuishaven  bepaald  worden.  Door  die  te  vergelijken  met  de  uit  de  zonnestand  verkregen  plaatselijke  tijd  kon  het  tijdsverschil,  en  daarmee  het  lengteverschil,  met  de  thuishaven  bepaald  worden.  Hierdoor  konden  eilanden  makkelijker  teruggevonden  worden.    

Het  kloppend  hart  in  de  klok  van  Huygens  was  de  slinger.    Christiaan  Huygens  maakte  een  slinger  die  regelmatig  in  één  seconde  heen  en  weer  slingert.  Hoe  dat  gelukt  is  ga  je  in  deze  les  proberen  na  te  doen.      

Les 5; Wie maakt de nauwkeurigste klok

Page 20: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 19

Wat  ga  je  doen?  

Eerst  ga  je  de  slinger  even  uitproberen,  er  is  namelijk  iets  bijzonders  aan  de  hand.  Vervolgens  ga  je  onderzoeken  hoe  lang  de  slinger  moet  zijn  die  precies  60  keer  per  minuut  heen  en  weer  slingert  (heen  en  weer  terug  naar  de  beginstand  is  één  slingerbeweging).    Wat  heb  je  nodig?      

• Laboratorium  statief  • Garen  of  vislijn  • Massablokjes  (blokjes  van  50  gram  per  stuk)  • Elektronische  stopwatch  

 Slinger  uitproberen:  Er  is  iets  apart  aan  de  hand:  

a) De  slingertijd  is  NIET  afhankelijk  van  de  massa:  een  zwaar  of  licht  blokje  aan  het  touwtje  slingert  even  snel.  

b) De  slingertijd  is  NIET  afhankelijk  van  de  “uitwijking”:  heel  ver  of  heel  weinig  heen  en  weer  laten  slingeren  blijkt  vrijwel  geen  verschil  uit  te  maken  in  slingertijd  

Voor  je  met  “de  echte”  proef  gaat  beginnen  mag  je  eerst  eens  bekijken  of  regel  a)  en  b)  inderdaad  waar  zijn      Uitvoering  van  het  onderzoek:  

1. De  langste  slinger  is  120cm;  neem  een  stuk  van  het  touw  van  de  rol  (ongeveer  1.50  m)  en  knoop  een  ringetje  aan  het  uiteinde,  en  een  massablokje  aan  het  andere  uiteinde,  probeer  zo  precies  mogelijk  een  lengte  van  120  cm  te  maken,  het  gaat  om  de  lengte  gemeten  van  het  MIDDEN  van  het  massablokje  TOT  en  MET  het  ringetje.  

2. Hang  het  ringetje  aan  het  statief.    

3. Geef  de  slinger  een  uitwijking  van  10cm  en  laat  de  slinger  10  keer  slingeren.  Neem  de  tijd  op.    

4. Zet  je  gegevens  in  de  tabel  (gemeten  tijd  delen  door  10).  

5. Maak  nu  het  touw  telkens  10  cm  korter  (telkens  een  stukje  touw  er  af  knippen  en  weer  het  ringetje  vastknopen,  goed  nameten).  En  meet  weer  de  tijd  voor  10  slingeringen.  

6. Ga  zo  door  tot  de  slinger  te  kort  is  om  nog  zinvolle  metingen  te  krijgen  

7. Zet  je  gegevens  in  de  tabel  en  maak  van  de  gegevens  een  grafiek.  Benoem  de  x-­‐  en  de  y-­‐as.  

 Bepaling  van  de  lengte  voor  een  seconde  slinger.  

Teken  een  vloeiende  lijn  door  alle  meetpunten.  Je  kunt  nu  uit  de  grafiek  aflezen  welke  lengte  hoort  bij  de  slingertijd  van  1  seconde.  Om  te  controleren  of  je  nauwkeurig  gemeten  hebt  kan  je  secondeslinger  maken  en  aan  de  docent  laten  zien  of  hij  inderdaad  60  keer  in  één  minuut  heen  en  weer  gaat.  Noteer  in  je  werkmap:  Onze  secondeslinger  is  …  cm  lang  en  slingert  in  één  minuut  ….  keer.  

Page 21: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 20

       

 Verdieping  

Er  is  in  de  klas  materiaal  aanwezig  om  nog  op  andere  manieren  seconden  ‘te  tellen’.  Indien  er  nog  voldoende  lestijd  over  is  ga  je  proberen  om  met  behulp  van  een  veer  en  massablokjes  een  ‘seconde’  triller  te  maken.  Hang  een  spiraalveer  aan  het  statief  en  probeer  deze  met  een  trillingtijd  van  1  seconde  te  laten  trillen  (op  en  neer  bewegen).  Bedenk  zelf  hoe  je  de  resultaten  van  dit  experiment  noteert.  Vraag  papier  bij  de  docent,  en  lever  je  resultaat  in.  

   

Page 22: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 21

Dat  een  pinda  vet  is,  wist  je  waarschijnlijk  al.  Dat  komt  doordat  er  veel  olie  in  zit.  Oliën  zijn  vloeibare  vetten.  Door  die  vetten  bevatten  pinda’s  veel  energie.  Hoeveel  energie  kun  je  aan  de  hand  van  onderstaand  proefje  meten.  Als  echte  onderzoeker  voer  je  de  proef  3  keer  uit  (of  2  keer  als  er  te  weinig  tijd  is).    

Je  hebt  nodig:    • Prepareernaald.  • Maatcilinder  &  water.  • Statief  met  dubbelwandig  blikje.  • Thermometer.  • Waxinelichtje.  • Lucifers.  • Pinda’s  (gedopt).  • Weegschaal.  

 Werkwijze.    

• Pel  de  pinda  en  verwijder  het  vliesje.  

• Weeg  de  pinda  nauwkeurig  (op  0,01  gram)  en  schrijf  de  massa  in  de  tabel.  (je  krijgt  een  invulblad  voor  in  je  werkmap)  

• Prik  een  pinda  vast  aan  de  prepareernaald.  Dit  gaat  soms  lastig.  Je  hebt  misschien  meer  dan  één  pinda  nodig  voor  dit  lukt.  

• Vul  het  blikje  met  50  mL.  water.  (Probeer  zo  nauwkeurig  mogelijk  te  meten).    

• Meet  de  temperatuur  van  het  water  en  noteer  dit  in  de  tabel.  

• Steek  het  waxinelichtje  aan.  

• Houd  de  pinda  in  de  vlam  van  het  waxinelichtje.  Zorg  ervoor  dat  de  pinda  zoveel  mogelijk  in  het  blauwe  gedeelte  van  de  vlam  zit.  Het  blauwe  deel  van  de  vlam  is  het  heetst.  Haal  de  pinda  uit  de  vlam  als  hij  zelf  brandt  en  dat  kan  vrij  snel  zijn,  controleer  dat  af  en  toe.  De  pinda  zal  dan  gewoon  doorbranden.  

• Verwarm  de  onderkant  van  het  blikje  met  de  brandende  pinda.  Houdt  de  brandende  pinda  dicht  bij  de  onderkant  van  het  blik  precies  zo  dat  het  puntje  van  de  vlam  nog  net  het  blikje  raakt.      

Fig: de proefopstelling • Er wordt een dubbel blikje

gebruikt om het verlies van warmte naar de omgeving te beperken.

•Het middelste blikje is gevuld met 50 mL kraanwater.

•Meet de temperatuur aan begin en eind van de proef

•De pinda zit op een naald geprikt.

•Houd de naald met brandende pinda vlak onder het middelste blikje.

Les 6; Energie in een pinda (en andere voedingsmiddelen)

Page 23: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 22

• Als  de  pinda  is  uitgebrand,  roer  dan  met  de  thermometer  nog  even  voorzichtig  om,  zodat  het  water  goed  gemengd  wordt.  Meet  de  temperatuur  van  het  water  opnieuw  en  noteer  dit  in  de  tabel.  

• Giet  het  water  uit  het  blikje  weg,  spoel  de  maatbeker  om  en  meet  opnieuw  50  mL  water  af.  

• Herhaal  de  proef,  maar  wissel  de  taken  met  je  partner  af.  Als  je  tijd  genoeg  hebt  voer  je  de  proef  3  keer  uit.  

• Met  de  gegevens  die  je  hebt  verzameld,  kun  je  nu  berekenen  hoeveel  energie  er  in  een  pinda  zit.    Vul  verder  de  tabel  volledig  in.    

         

Eenheid  van  energie;  calorie  of  joule  De  hoeveelheid  energie  in  voeding  werd  vroeger  uitgedrukt  in  calorieën:  In  voeding  werd  meestal  gesproken  over  kilocalorieën:     1  kcal  =  1000  cal  Wetenschappers  gebruiken  (bijna)  nooit  meer  deze  ouderwetse  eenheid  kilocalorie.    

Tegenwoordig  is  de  SI-­‐eenheid  voor  energie  de  joule.    Ook  voor  joule  geldt  kilo  is  x  1000       dus:  1  kilojoule  =  1000  joule.    Er  geldt:  1  calorie  =  4,2  joule     dus  een  calorie  is  4,2  x  meer  energie  dan  een  joule  Voor  de  laatste  kolom  in  de  tabel  kan  je  als  volgt  omrekenen:      ...  aantal  kilojoule  =  (  ...  aantal  calorieën  x  4,2  )  :  1000  

 Conclusies:  

Deze  proef  klopt  niet  helemaal  omdat  niet  alle  energie  van  de  brandende  pinda  in  het  water  terecht  zal  komen.  We  gaan  nu  eens  bekijken  wat  dat  voor  invloed  heeft  op  het  eindresultaat.  Op  voedingsmiddelen  wordt  normaal  gesproken  de  hoeveelheid  energie  aangegeven  per  100  gram.  Op  Calvé  pindakaas  zit  het  etiket  zoals  op  de  afbeelding.  Pindakaas  is  in  principe  niets  anders  dan  vermalen  pinda’s.  Als  de  Calvé  fabriek  jullie  meetgegevens  zou  gebruiken,  wat  zou  er  dan  aan  energie  op  het  etiket  gedrukt  moeten  worden?  Op  de  achterkant  van  de  meettabel  staat  de  uitleg  voor  de  berekening        

 1  calorie  is  de  energie  die  nodig  is  

om  1  mL  water  met  1°C  te  verwarmen.  

 De  rekensom  wordt  dan:  

 Aantal  mL  water  x  

temperatuurverschil  =  aantal  calorieën.  

 ....  mL    x      ...  °C    =  ...  cal  

 

Page 24: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 23

                                                                                               

Les 7 Zeewater onderzoek Je  gaat  in  deze  les  onderzoeken  hoeveel  zout  er  in  1  liter  zeewater  zit.  Hoe?  ….  Door  een  klein  beetje  zeewater  te  verwarmen  zal  het  water  verdampen,  het  zout  blijft  achter  als  witte  korreltjes.  

Als  je  heel  precies  werkt,  dan  kan  je  een  nauwkeurig  resultaat  vinden:  Zeewater  uit  de  Noordzee  bevat  .  ?  .  gram  zout  per  liter  De  onderzoekvraag  is:  Hoe  nauwkeurig  kan  het  zoutgehalte  gemeten  worden.  

Veilig werken in het practicumlokaal

- Geen voedsel in dit lokaal

- Vermijd loshangende kleding of lange haren (er wordt met branders gewerkt!)

- Nooit wilde bewegingen maken in het practicumlokaal, en zeker nooit rennen door het lokaal.

- Gebruik de veiligheidsbril zodra je met het practicum begint.

- Voorzichtig zijn met practicum materiaal;

o glas is breekbaar

o brander is heet

Taakverdeling: Je werkt in 2-tallen

Voorbereiding: Lees de tekst: “werken met vloeistoffen”

Uitvoering: Je voert de proef 2x uit.

Het blijkt namelijk dat er bijna altijd verschillen ontstaan. Door de proef 2 keer uit te voeren kunnen we ontdekken hoe betrouwbaar de uitkomst is.

Noteren: Schrijf op wat je ziet gebeuren, maak ook foto’s, die heb je nodig voor het verslag.

Page 25: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 24

Bron-­‐1  OPLOSSEN  Versgezette  koffie  is  een  mengsel  van  water  en  allerlei  opgeloste  stoffen.  Zo’n  mengsel  noem  je  een  oplossing.  Een  oplossing  is  een  vloeistof  met  daarin  één  of  meer  opgeloste  stoffen.  Koffie,  Red  Bull  en  Sisi  zijn  voorbeelden  van  oplossingen.  Als  je  koffie  of  thee  zet,  gebruik  je  water  als  oplosmiddel.  Het  (hete)  water  is  in  staat  om  allerlei  geur-­‐  en  smaakstoffen  uit  de  koffiebonen  en  theeblaadjes  op  te  lossen.  Hetzelfde  gebeurd  als  je  een  klontje  suiker  toevoegt,  na  het  roeren  lijkt  de  suiker  te  verdwijnen,  de  suiker  lost  op.    Bron-­‐2  FILTREREN  Bij  het  koffie  zetten  vermeng  je  water  met  gemalen  koffiebonen.  Er  zijn  dan  ook  allerlei  stoffen  die  niet  oplossen.  De  deeltjes  ‘zweven’  door  de  vloeistof  die  wil  je  niet  in  de  koffie  hebben.  In  sommige  landen  schenken  ze  deze  ‘koffieprut’  in  het  kopje  koffie.  Als  je  even  wacht  zinken  de  zwevende  deeltjes  naar  de  bodem,  en  kan  je  de  koffie  voorzichtig  opdrinken.  (maar  NIET  het  laatste  slokje!)  Veel  prettiger  is  het  om  de  koffie  te  filtreren.  Bij  het  koffie  zetten  laat  men  de  versgezette  koffie  langzaam  door  een  papieren  filter  druppelen.  Het  filtreerpapier  laat  wel  alle  OPGELOSTE  stoffen  door,  maar  NIET  de  zwevende  stukjes  koffieprut.  De  vloeistof  met  opgeloste  stoffen  noemt  een  scheikundige:  het  FILTRAAT  De  prut  die  in  het  filtreer  papier  achterblijft  heet:  het  RESIDU      Bron-­‐3  SUSPENSIES  Oplossingen  zijn  altijd  helder.  Dat  wil  zeggen  er  kunnen  lichtstralen  doorheen  schijnen.  De  oplossing  kan  wel  een  kleur  hebben,  soms  zelf  een  hele  donkere  kleur  (denk  maar  weer  aan  koffie)  Zodra  er  zwevende  deeltjes  in  de  vloeistof  zitten,  dan  wordt  het  TROEBEL.    Zo’n  troebel  mengsel  van  vloeistof  en  deeltjes  heet  een  SUSPENSIE.    Voorbeelden  zijn:  melk,    sinaasappelsap  en  water  uit  de  Waddenzee.    Bron-­‐4  CONCENTRATIE  Je  kunt  niet  zomaar  willekeurig  veel  stoffen  in  een  vloeistof  oplossen.  Er  is  een  maximum.  Zo  is  de  maximale  hoeveelheid  keukenzout  in  water  ongeveer  350  gram  in  een  liter.  We  zeggen  dan  de  maximum  concentratie  is  350  g/L.  De  vloeistof  is  dan  VERZADIGD  met  zout.  Het  maximum  is  afhankelijk  van  de  temperatuur,  hoe  kouder  de  vloeistof  hoe  minder  er  kan  oplossen.    De  concentratie  is  het  AANTAL  gram  vaste  stof  opgelost  in  één  liter  vloeistof    Bron-­‐5  ZEEWATER;  oplossing  en  suspensie  Zeewater  bevat  doorgaans  zowel  opgeloste  stoffen  als  zwevende  deeltjes.  De  zoutconcentratie  is  voor  veel  plekken  op  aarde  verschillend.  Er  zijn  ook  verschillende  soorten  zout,  voor  het  schrijven  van  het  onderzoekverslag  ga  je  later  zelf  meer  informatie  verzamelen;      

Wat  is  zeezout?   Wat  is  de  concentratie  van  zout  in  zeewater  uit  diverse  zeeën?   Waarom  is  zeewater  zouter  in  de  tropen  dan  aan  de  polen?  

   

Leestekst; werken met vloeistoffen

Page 26: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 25

     Practicum werkblad: Zoutconcentratie van zeewater

Doel van het practicum: Zeewater bestaat uit meerdere bestanddelen. Sommige stoffen zijn opgelost: voornamelijk zout Sommige deeltjes zweven in het water: zand, zeeklei, algen In deze proef ga je eerst helder zeewater maken, Daarna ga je het zeewater verhitten zodat het water verdampt en het zout achterblijft. Door nauwkeurig de hoeveelheid water te meten en zout te wegen kan je de zoutconcentratie uitrekenen.

Benodigdheden:

1. Bekerglas met ‘vers’ Noordzee water

2. Trechter 3. Filtreerpapier 4. Erlenmeyer 5. Maatcilinder 6. Balans (weegschaal) 7. Indampschaaltje van

porselein 8. Brander 9. Driepoot en gaasje 10.Veiligheidsbril 11.Lucifers 12.Digitale camera

1. Houd je bij de uitvoering precies aan de instructies.

2. Werk zo nauwkeurig mogelijk. 3. Werk veilig (veiligheidsbril tijdens verdampen). 4. Houd je werktafel netjes tijdens het werk en na

afloop. 5. Verdeel het werk eerlijk tussen de twee

partners. 6. Maak foto’s voor het verslag

Instructies: 1. Zet de veiligheidsbril op.

2. Vul een bekerglaasje halfvol met zeewater.

3. Zet een trechter met gevouwen filtreerpapier (zie figuur…) in de Erlenmeyer.

4. Filtreer het zeewater.

5. Meet de massa van een schoon en droog indampschaaltje (weegschaal staat voorin de klas noteer de massa met 2 cijfers achter de komma).

6. Vul het indampschaaltje met exact 10 mL gefilterd zeewater (gebruik de smalle maatcilinder).

7. Steek de brander aan en zorg voor een kleine geruisloze en vrijwel kleurloze vlam.

8. Schuif de brander onder de driepoot waar het indampschaaltje op staat.

9. Blijf goed opletten, zodra de vloeistof gaat spetteren de brander een paar seconden opzij schuiven (trek aan de gasslang).

10. Zorg dat ook het laatste restje water verdampt door de brander telkens kort onder het schaaltje te schuiven en weer weg te halen als het schaaltje te heet dreigt te worden.

11. Weeg het schaaltje met het droge overblijfsel.

12. Herhaal de instructies vanaf punt 5 voor een 2e keer indampen (meting-2).

erle

nmey

er

Page 27: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 26

   

 Onderzoek  doen  heeft  natuurlijk  alleen    maar  zin  als  wetenschappers  na  afloop  van  het  onderzoek  “iets”  doen  met  de  resultaten.  Er  is  keuze  uit  verschillende  manieren  om  resultaten  van  wetenschappelijk  werk  aan  de    rest  van  de  wereld    bekend  te  maken.  Hier  wat  voorbeelden.    

• Verslag  of  meetrapport:  Na  een  onderzoek  opdracht  wordt  er  vaak  een  verslag  of  meetrapport  geschreven.  Men  stuurt  het  rapport  op,  de  onderzoeker  wordt  betaald,  of  beloond  met  een  mooi  cijfer  en  klaar.  

• Artikel  in  krant  of  tijdschrift:  De  onderzoeker  heeft  ‘iets  bijzonders’  ontdekt  en  wil  dat  de  resultaten  bij  zoveel  mogelijk  vakgenoten  of  bij  het  grote  publiek  bekend  worden.  Tijdschrift  redacties  zijn  erg  kritisch.  Alleen  vernieuwend  en  betrouwbaar  onderzoek  komt  daarvoor  in  aanmerking.    

• Website:  Het  is  niet  altijd  makkelijk  om  je  onderzoek  resultaten  in  een  tijdschrift  te  krijgen.  Door  zelf  een  website  te  creëren    bepaal  je  helemaal  zelf  hoe  de  onderzoek  resultaten  bekend  gemaakt  worden.  

• Presentatie:  Onderzoekers  komen  elkaar  vaak  tegen  op  conferenties.  Ontdekkingen  en  nieuwe  inzichten  worden  gepresenteerd  voor  een  zaal  vol  vakgenoten.  Een  PowerPoint  presentatie  is  daarbij  een  veel  gebruikt  hulpmiddel.    

Een  verslag  hebben  jullie  geschreven  voor  het  onderzoek  van  tuinkerskiemen.  Voor  het  zoutgehalte  onderzoek  gaan  we  een  PowerPoint  presentatie  gebruiken.  De  PowerPoint  bevat  vrijwel  dezelfde  indeling  als  een  geschreven  verslag.  Een  pagina  heet  nu  een  ‘dia’,  op  de  volgende  bladzijde  staat  een  overzicht  van  de  inhoud  per  dia.      

Les 8 Afsluiting van onderzoek thema; Verslaglegging

Page 28: Themaboek pdf

Gymnasiumnovum leerjaar-2 Thema Onderzoek Biologie-Natuurkunde-Technologie Blz 27

 Er  komt  geen  ‘life’  presentatie,  dus  je  PowerPoint  moet  alle  gegevens  bevatten  en  ‘automatisch’  afspelen.  Daarmee  wordt  bedoeld  dat  de  animaties  van  onderdelen  en  de  overgangen  tussen  de  dia’s  zijn  voorgeprogrammeerd.  (zoek  uit  hoe  dat  werkt  in  powerpoint)    Dia-­‐1   Voorpagina  

Titel,  Naam  –  klas  –  datum  enzovoort...    Dia-­‐2   De  onderzoekvraag:    

Terwijl  we  gezamenlijk  het  zoutgehalte  van  zeewater  onderzocht  hebben  is  het  onderliggende  leerdoel:      Ontdekken  hoe  je  nauwkeurig  en  betrouwbaar  onderzoek  kunt  doen.  Daarom  zijn  er  nu  twee  onderzoekvragen:  

1. Wat  is  de  zoutconcentratie  van  zeewater.  2. Hoe  nauwkeurig  is  onze  onderzoek  methode.  

 Dia-­‐3  Achtergrondinformatie  

• Schrijf  naar  eigen  inzicht  over  zout  in  zeewater,  gebruik  de  tekst  en  vragen  op  blz  24.  • Bespreek  op  welke  manieren  de  zoutconcentratie  gemeten  zou  kunnen  worden  • Bedenk  een  ‘hypothese’  voor  de  beide  onderzoekvragen  

 Dia-­‐4  Onderzoekmethode  

• Leg  uit  hoe  het  onderzoek  gedaan  is.    • Welke  omstandigheden  heersten  tijdens  de  proef?  • Lijstje  van  gebruikte  spullen  en  proefopstelling  • Tekening  of  afbeelding  van  proefopstelling  

 Dia-­‐5  Jouw  resultaten  vergelijken  met  de  anderen  

• Verzamel  alle  gegevens  in  een  tabel  in  programma  EXCEL  • Maak  een  spreidinggrafiek  van  alle  gegevens  • Zet  een  trendlijn  in  de  grafiek  • Bekijk  of  er  ‘uitschieters  zijn  • Verwijder  ernstige  ‘uitschieters’  uit  de  tabel.  • Bereken  het  gemiddelde  van  alle  gevonden  zoutconcentraties  • Kopieer  de  grafiek  en  tabel  naar  de  presentatie  

 dia-­‐6  Conclusie    

Er  komen  3  verschillende  zoutconcentraties  in  het  verslag  voor.  (1-­‐zelfgevonden,  2-­‐  klasgemiddelde,  3  –  ‘officiële’  concentratie  volgens  bronmateriaal)  Probeer  de  verschillen  te  verklaren  Bereken  de  nauwkeurigheid  (hoeveel  procent  wijken  we  af  van  de  officiële  zoutconcentratie)  Laat  zien;  wat  heb  je  geleerd?  Zijn  er  vervolgvragen?  Denk  daar  zelf  over  na!  

 Laatste  dia,  Bronvermelding    Beoordeling  van  je  werk.  Iedereen  maakt  zijn  eigen  PowerPoint.  Je  mag  ook  meer  dia’s  gebruiken  dan  hierboven  vermeld.  Druk  de  presentatie  af  als  z.g.  hand-­‐out,  daarmee  komen  alle  dia’s  op  één  A-­‐4-­‐tje  terecht.    De  handout  komt  in  je  werkmap.    De  powerpoint  draait  ‘automatisch’,  er  komt  geen  ‘life’  presentatie.  

Lever  het  PowerPointbestand  digitaal  in.  Dat  doe  je  via  FRONTER.    

1. Kies  uit  ‘alle  ruimtes’  de  ruimte:  thema  ONDERZOEK  klas  2    

2. Ga  naar  de  inlevermap  3. kies:  bestand  uploaden  en  

blader  naar  je  eigen  bestand  4. Je  mag  er  zelf  commentaar  bij  

zetten  (zelfevaluatie)  Na  een  paar  dagen  kan  je  hier  de  

beoordeling  vinden  

Achter de computer: De PowerPoint presentatie