Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i...

100
lean Venue yatuttre tRImer bittijnett 'pap lope en rumi 4ituaffeje en ww uen NIG ft Litt be murfc ond rue !Ulm sellroMPt eiritft m o totijo uttrop glr000pt $13rn fat oot in Da hcnuinben wd ntitm flan eft ramie nen Ole murfe fel die Den =Motu= imeacrandie (Innen aano mad) ou Oceti Cotooen)t van :nitwit* LEUVENSE STUDIEN EN TEKSTUITGAVEN Tghevecht van Minnen NAAR DE ANTWERPSE POSTINKUNABEL VAN 1516 UITGEGEVEN DOOR ROBRECHT LIEVENS UITGEVERI J NAUWELAERTS LEUVEN

Transcript of Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i...

Page 1: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

lean Venue yatuttre tRImer bittijnett'pap lope en rumi 4ituaffeje en ww uenNIG ft Litt be murfc ond rue !Ulm sellroMPteiritft m o totijo uttrop glr000pt

$13rn fat oot in Da hcnuinben wdntitmflan eft ramie nen Ole murfe feldie Den =Motu= imeacrandie (Innenaano mad) ou Oceti Cotooen)t van :nitwit*

LEUVENSE STUDIENEN TEKSTUITGAVEN

Tghevecht van MinnenNAAR DE ANTWERPSE POSTINKUNABEL VAN 1516

UITGEGEVEN

DOOR

ROBRECHT LIEVENS

UITGEVERI J NAUWELAERTS

LEUVEN

Page 2: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 3: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 4: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 5: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

TGHEVECHT VAN MINNEN

Page 6: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

LEUVENSE STUDItN EN TEKSTUITGAVEN

XVI

TGHEVECHT VAN MINNEN

Page 7: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

TGHEVECHT VAN MINNEN

NAAR DE ANTWERPSE POSTINKUNABEL VAN 1516

UITGEGEVEN

DOOR

ROBRECHT LIEVENS

UITGEGEVEN MET DE STEUN VAN HET

MINISTERIE VAN NATIONALE OPVOEDING EN CULTUUR

LEUVEN

UITGEVERIJ NAUWELAERTS

1964

Page 8: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

VOOR JAN EN LUCIENNE

DIT DIVERTIMENTO.

Page 9: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

INHOUD

VERANTIVO ORDING . 9

INLEIDING . 11

1. De postinkunabel 11

2. De houtsneden 13

3. Het drukkersmerk . . 17

4. De inhoud . 21

5. De eenheid . 27

6. De rijmschema's 30

7. Het auteurschap 33

8. Wijze van uitgeven . 39

9. Litteratuurlijst en gebruikte afkortingen . 41

TEKSTUITGAVE 43

TEKSTVERKLARING 77

7

Page 10: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 11: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

VERANTWOORDING

Onder de onontgonnen schatten, waarvoor Wouter Nijhoff inde Feuilles provisoires van zijn Bibliographie de la typographicneerlandaise des annees 1500 a 1540 de aandacht van de b i-bliograf en vroeg, beyond zich in de achtste of levering uit1903 onder nr 460 een postinkunabel, die begin juni gedruktwas bij Jan van Doesborch in Antwerpen: Van Venus Ianckersende haer bedrijuen. Enigszins omgewerkt werd deze beschrij-ving opgenomen onder nr 2115 van de Nederlandsche bibliogra-phic van 1500 tot 1540 door Wouter Nijhoff en M. E. Kronen-berg, in het eerste deel (1923), met een kleine aanvulling in hetderde deel (derde stuk, 1961). Er is van dit werk een druk be-kend, waarvan slechts een eksemplaar bewaard is, dat berustin de Bayerische Staatsbibliothek van Munchen.

De wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben delit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich met de inhoudbeziggehouden, hoewel toch juist de produktie van de rederij-kers en de volksboeken de laatste tijd zeer veel belangstellinghebben ondervonden.

In het voorjaar van 1957, tijdens een lezing voor de Zuid-nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Ge-schiedenis te Brussel, heb ik deze postinkunabel als letterkundigkunstwerk geintroduceerd en heb ik geprobeerd om hem te si-tueren in de geschiedenis van onze letterkunde 1 . Deze mede-deling verscheen in Leuvense Bijdragen XLVI (1956/57) 97-120.

Bij die gelegenheid (p. 98) noemde ik onze tekst een van debeste werkjes uit onze beginnende zestiende eeuw. Deze waar-

1 Zie Handelingen Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letter-kunde en Geschiedenis XI (1957) 181-182.

9

Page 12: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

dering ontving van meer bevoegde zijde ,steun 2 . Hoewel ik ermij van bewust ben dat de hedendaagse ontdekker en uitgevergemakkelijk geneigd is om zijn tekst te overschatten, toch ver-wacht ik dat de kritiek een gunstig oordeel zal uitspreken overhet letterkundig gehalte van Tghevecht van Minnen. Ons ver-haal bezit m.i. zoveel eenvoud en uiterlijke bekoorlijkheid,dat de lezer het gemis aan diepte niet eens mist.

Gezien de zeldzaamheid van deze druk en de waarde vanzijn inhoud, leek mij een uitgave alleszins verantwoord. Op hetaanbod om mijn werk in de Leuvense Studien en Tekstuitgavenop te nemen, ben ik dan ook gaarne ingegaan.

Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar Prof. Dr E. Rom.-bauts en Dr L. Roose, die mijn inleiding en kommentaar in ma-nuskript hebben willen lezen; hun aantekeningen zijn dit werkzeer ten goede gekomen. In de tweede plaats heeft de direktievan de Bayerische Staatsbibliothek in Munchen mij ten zeersteaan zich verplicht door deze kostbare inkunabel gedurende ge-ruime tijd te mijner beschikking te stellen en door mij toestem-ming tot publikatie te verlenen. Last but not least voel ik mijerkentelijk jegens mijn vriend A. van Brantegem, met wie ikover dit onderwerp enkele vruchtbare gesprekken heb gevoerd.

2 Prof. K. HEEROMA in TNTL 76, 56.

10

Page 13: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

INLEIDING

1. De postinkunabel

Het boekje werd blijkens het explicit begin juni 1516 gedruktbij Jan van Doesborch in Antwerpen. R. Proctor, die in 1894een monografie aan deze drukker heeft gewijd, vermeldt hetniet; evenmin brengt P. Bergmans het ter sprake bij de behan-deling van de Antwerpenaar in het twaalfde deel van zijn Ana-lectes belgiques [1896]. — Jan van Doesborch begon zijn werk-zaamheid in de metropool kort na 1501 en bleef er tot rond1530; nadien associeerde hij zich met Jan Berntsz in Utrecht,maar wanneer precies hun samenwerking began is nog niet uit-gemaakt3.

Deze druk van 1516 bevat 20 bladen in quarto, metende198 X 137 mm. en als volgt samengesteld: een ternio (fol. 1-6),een binio (fol. 7-10), een ternio (fol. 11-16) en weer een binio(fol. 17-20). — Gothische letter, 28 a 29 regels per bladzijde.Versierd met een aantal houtsneden, waarover wij beneden p. 13meer in extenso zullen handelen. Reklamen ontbreken; slechtshier en daar signaturen 4, zodat ik bij de uitgave de voorkeurheb gegeven aan de moderne potloodfoliering.

VOOr- en achteraan bevinden zich nog twee papieren schut-bladen, waarvan resp. het eerste en het laatste tegen de een-voudige, gele met bruin gespikkelde band zijn geplakt. Aan debuitenkant draagt het een, geel etiket: Rar. 1601; daaronder ziteen dito met: P.o. rel. 40 980. Aan de binnenkant een gedruktetiket met onder het Beierse wapen: Bibliotheca Regia Mona-censis.

3 Zie M. E. KRONENBERG in Het Boek 24 (1936-37) p. 228 en 34 (1961) p. 221-228.

4 N1. blz. 3: Ailj; 7: Bi; 8: Bij; 11: Cl; 12: Cij; 13: Ciij; 17: Di. — De mo-derne potloodfoliering plaatsen wij in onze tekstuitgave in de marge vande regel, waarmee een nieuwe bladzijde begint.

11

Page 14: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Waar onze tekst berustte voor de Bayerische Staatsbibliothekhem verwierf, is niet bekend. Wel schreef een Duitser uit de16de eeuw met inkt op het titelblad: Der .9. tracktat; dit cijfer 9is verbeterd uit een A (--- 7) en bevindt zich nogmaals in derechterbovenhoek van dezelfde bladzijde. Dergelijke aanteke-ningen nu komen ook voor in enkele andere postinkunabels.Het enige eksemplaar van de Historie van Sanderijn ende Lans-loot (N. - K. 1093 [ ± 1520] ), ,dat in hetzelfde depot wordt be-waard, heeft vooraan de geschreven notitie der 3. tractat 5. De-zelfde biblioteek bezit de oudst bekende druk van Mariken vanNieumeghen (N. - K. 1089 [ ± 1518]), ook een uniek eksemplaaren met de aantekening Der 4 tractat, niet gereproduceerd in defacsimile-editie van Leendertz, maar duidelijk te zien bij Ver-hofstede en bij Debaene. Zo zijn wij aardig op weg om eenhele serie opnieuw samen te stellen; wij hebben nu al de num-mers 3, 4 en 9, en er is nog meer in dit verband. Overdiep 7 ver-meldt in zijn uitgave van de Historie vanden vier Heemskin-deren (N. - K. 3162 [1508]), dat op het titelblad van het enigeeksemplaar in de U. B. te Munchen bijgeschreven staat: der3 tractat.

Deze aantekeningen kunnen afkomstig zijn van een onbe-kende bibliofiel, die zich mocht verheugen in het bezit van eenkostbare verzameling rariora en unica. Zij kunnen ook — zoalsMej. M. E. Kronenberg mij suggereerde — aanwijzingen zijnvoor een binder, die de boekjes in een verzamelband moest bin-den of die een versleten verzamelband uiteen moest halen enzorgen dat hij hem op de juiste plaatsen splitste. Zo zou er danniets bijzonder zijn in het feit dat der 3 tractat tweemaal voor-komt; het tweede zal dan op een andere verzamelband betrek-king hebben gehad. Hoe het ook zij, vast staat dat deze postin-kunabeltjes reeds vroeg bij elkaar hebben behoord.

5 Brief van Bibliotheksrat Dr Sinogowitz (9-V-1957).6 [P. LEENDERTZ Jr.], Die waerachtige ende Een seer wonderlijcke historie

van Mariken van nieumeghen. 's-Gravenhage 1904.A. VERHOFSTEDE e.a., Mariken van nieumeghen. Antwerpen 19512, p. 7.L. DEBAENE, De Nederlandse volksboeken. Antwerpen 1951, p. 259.

' G. OVERDIEP, De historie van den vier heemskinderen. Groningen -DenHaag 1931, p.214.

12

Page 15: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

2. De houtsneden

Het is een bekend feit dat voor dit soort boekjes geen specialehoutsneden werden vervaardigd. De uitgever nam er genoegenmee uit zijn reeds meermaals gebruikte voorraad enkele pren-ten te kiezen die in de tekst min of meer van toepassing waren.De lezer had er dus geen bezwaren tegen houtsneden te ont-moeten die reeds voor andere uitgaven hadden gediend. Hijnam ook geen aanstoot aan het feit dat de minnaar in Tghe-vecht van minnen niet minder dan acht verschillende fysiono-mieen vertoont 8.

Aan de «Meester van Jan van Doesborch», die ook onze tekstheeft verlucht, heeft A. J. J. Delen enkele bladzijden gewijd vanzijn Histoire de la gravure dans les anciens Pays-Bas & dansles provinces beiges des origines jusqu'd la fin du XVIII' siècleII (Paris 1934) p. 22-25. Dat deze bladzijden uitblinken door hel-derheid of overtuigingskracht kan men bezwaarlijk zeggen.Daarom zal het zijn nut hebben om hier — als kleine bijdragetot het werk van de Meester — een overzicht te geven van dehoutsneden, die in Tghevecht voorkomen. De voorstelling hoefik alleen maar aan te duiden en niet in detail te beschrijvenomdat het mogelijk bleek ze alle in deze uitgaven op te nemen.Alleen de dubbele, die echter nooit tweemaal in hetzelfde veldruks voorkomen 9 , heb ik laten vallen, natuurlijk met de no-dige verwijzing. Sams kan ik in dit lijstje andere werken noe-men waar dezelfde houtsneden voorkomen, maar op volledig-heid maken deze toevallige referenties allerminst aanspraak.

fol. lr links vier vrouwen met pijlen; rechts een jonge mandie door vier pijlen belaagd wordt: een vliegt over, de anderetreffen zijn oog, zijn hart en zijn geldbeurs. Op deze twee titel-houtsneden komen wij zo dadelijk terug.

8 Dergelijke metamorfosen ondergaat ook de acteur in het Dal sonder we-

derkeeren (ed. P. de Keyser) p. 68 en 142.') Nl. fol. 3 en 8v, 6 en 19v, 16v en 19, 4 en 19.

13

Page 16: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

fol. lv keizerlijk wapen met aan drie zijden randen; erbovenCum privilegio.fol. 3r links een jongeman met puntschoenen; deze figuur komtovereen met een houtsnede uit Peeter van Provencen [c. 1517 1—afgebeeld bij Nijhoff, L'art typographique, Anvers-VorstermanXXXII nr 201 (NK 3171) — en met een dito uit de Refreinen-bundel van Jan van Doesborch [1528-301 fol. 152v links en177v ook links; rechts een vrouw met een pijl, die eveneensvoorkomt op fol. 8v; verder in de Refreinenbundel [1528-301fol. 57r figuur rechts, en in Van Brabant die excellente Cronike[1530] fol. Qq ij v (= 95v) (NK 654).fol. 3v links een vrouw die met de vinger wijst; zie ook de Refreinenbundel [1528-30] fol. 65v rechtse figuur en fol. 102r link•se figuur; rechts een man met een stok in de linkerhand en meteen zwaard aan de zijde; dezelfde figuur als in de Refreinen-bundel [1528-30] fol. 109r rechts, en niet fol. 36v rechts zoalsKruyskamp ten onrechte beweert in Opstellen... F. K. H. Koss-mann p. 124.fol. 4r vrouw zittend in een bos met een meisje op haar schoot;zie ook beneden fol. 19r rechts en de Refreinenbundel [1528-30] fol. 68v.fol. 4v een vrouw legt de hand op de schouder van een man:zie ook de Refreinenbundel [1528-30] fol. 21r.fol. 5v twee vrouwen met in het midden een neerzittende man;v6Or hem op de grand een muts en een pak; zie ook de Refrei-nenbundel [1528-301 fol. 96r, alwaar de opschriften uit de ban-derollen verwijderd zijn.fol. 6r smekende minnaar, ook beneden fol. 19v figuur linksen zie de Refreinenbundel [1528-30] fol. 60r links. Deze figuuris gelsoleerd uit of nagetekend naar het middelste personage uiteen tafereel, dat volledig voorkomt in The fifteen tokens [Ant-werpen c. 1505] en afgebeeld werd bij Nijhoff, L'art typographi-que, Anvers — Jan van Doesborch IV nr 7; de linkerhelft vandit blok (twee personages) komt voor in de Refreinenbundelop fol. 24v.fol. 7v een hellebaardier; zie de Refreinenbundel [1528-30]op fol. 200r links.

14

Page 17: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

fol. 8v dezelfde vrouw met pijl als boven bij fol. 3r rechts.fol. 13v een man met gekruiste armen.fol. 16v gebaarde man met geheven linkerhand, ook benedenop fol. 19r links en in Van Brabant die excellente Cronike [1530]op fol. 3 iiij v (= 308v).fol. 17v zittende vrouw met opgeheven handen, ook in Refrei-nenbundel [1528-30] fol. 201v rechts.fol. 18r staande vrouw met muts, de gevouwen handen ophef-fend.fol. 19r links, gebaarde man zoais boven fol. 16v; rechts, zit-tende vrouw met kind zoals boven fol. 4r.fol. 19v een kompositie van drie houtsneden; in het middeneen kruisbeeld; links de smekende minnaar van fol. 6r; rechtseen peigrim met een stok in de linkerhand en een uitgestokenrechterhand, ook voorkomend in Colijn Cailleu's Dal sonderwederkeeren, ed. P. de Keyser p. 68.fol. 20v het drukkersmerk van Van Doesborch, zoals bij W.Nijhoff, L'art typographique Van Doesborch IV nr 8, doch zon-der de omlijsting; vergelijk b.v. ook de Refreinenbundel [1528-30] fol. 216v, waar evenwel het Griekse onderschrift ontbreekt,en Colijn Caillieu's Dal sonder wederkeeren, ed. P. de Keyserp, 144.

Ik heb daarnet beloofd op de twee naast elkaar geplaatstetitelhoutsneden nog even terug te komen. Volgens Dr C. Kruys-kamp " nl. vertegenwoordigen zij zeker geen oorspronkelijkestaat; hij meent daarom een oudere uitgave of een (buiten-lands ?) voorbeeld te moeten aannemen.a) Wanneer de heer K. met de mogelijkheid rekening houdt datde verluchting van onze inkunabel (en bijgevolg ook de tekst) uiteen bui ten' ands voorbeeld zou overgenomen zijn,dan lijkt dit niet helemaal in overeenstemming met wat hij eer-der heeft gezegd. Immers twee bladzijden vroeger vond hij dat

1° Opstellen... F. K. H. Kossmann, p. 125.

15

Page 18: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

de stijl, waarin het onderwerp behandeld is, een typischNederlands karakter draagt. Dat zal dus wel geen import zijn.b) Hoe de beer K. zich een gepostuleerde eerste editievoorstelt, zegt hij niet. Meer mogelijkheden idan de twee vol-gende zie ik niet:

1. Ofwel was dit ook teen in quart o. Het originele blokvan de titelhoutsnede break dan precies in het midden en vol-gens een rechte lijn. De twee stukken werden dan in de uitgavevan 1516 naast elkaar geplaatst. Dit acht ik uitgesloten, temeerdaar het landschap (de achtergrond) in de twee gedeelten nietaansluit en de ruimte tussen de schietende vrouwen en hunidoelwit onmogelijk klein is.

2. Deze bedenkingen zouden goeddeels opgeheven wordenwanneer wij veronderstellen dat tussen de twee houtsneden vande titelbladzijde het middenstuk uit het oorspronkelijkeblok was weggenomen. Maar dan zou de veronderstelde eerstedruk een i n - f olio zijn geweest, wat gezien de kleine omvangvan de tekst wel zeer onwaarschijnlijk lijkt.

Om deze dubbele reden acht ik voor het postuleren van eenvroegere druk geen enkele grond aanwezig. Wat is er dan welmet die rare titelplaat gebeurd ? M.i. is er maar een bevredi-gende oplossing. Van Doesborch bezat in zijn voorraad een blokwaarop o.a. vier vrouwen met een boog voorkwamen; dit ge-deelte heeft hij uit het geheel losgemaakt. De Venusjanker metde vier pijlen zouden dan speciaal voor deze uitgave zijn ge-sneden. Dat andersom de inleidende tekst niet geschrevenwerd ter illustratie van de (weinig geslaagde) titelhoutsnede, ligtvoor de hand, temeer daar een detail uit het verhaal—haer ghe-

schut (t.w. van Onghestadicheyt in de geldbeurs van de jongeman)... En hielt gheen stadt — niet met de tekening konkor-deert. Het lijkt mij aannemelijker dat de graveur over eenkleinigheid in de tekst heeft heengelezen, dan dat de dichterzo flagrant zou zijn afgeweken van de elementaire gegevensvan een te beschrijven middelmatige houtsnede.

Met de mogelijkheid van een vroegere druk hoeven wij in hetvervolg dus geen rekening meer te houden. Van Doesborch heefteenvoudig meer zijn profijt beoogd dan een gave titelbladzijde

16

Page 19: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

3. Het drukkersmerk

Sinds 1508 gebruikte Jan van Doesborch een eigen drukkers-merk, dat oak in onze postinkunabel is afgebeeld: Aventure ophaar troon gezeten tussen twee muzikanten, geluk en ongeluk.Prof. P. de Keyser heeft daaraan een interessante studie gewijdin Gentsche bijdragen tot de kunstgeschiedenis I (1943) 45-57.De Gentse emeritus-hoogleraar is er in geslaagd de oorsprongen de betekenis van deze voorstelling te achterhalen. Van Does-borch werd nl. getroffen door een passage en een illustratie uitVan den drie blinde danssen [1482], bewerkt naar La danseaux aveugles van Pierre Michault. Vrou Aventure zit daar ophaar troon als heerseres over de mensen; zij is geblinddoekt —want zij kent geen aanzien des persoons — en de ene helft vanhaar gezicht is wit, de andere zwart ten teken van haar wispel-turigheid. Zij geeft een bal en de muzikanten Ongeluk (met ge-scheurde kleren) en Geluk spelen ten dans.

Dit vignet nu met Vrou Aventure koos de Antwerpse typo-graaf als drukkersmerk en omringde het aanvankelijk met eenlijst van bloempotten en van spelende putti; onderaan plaatstehij een legende in pseudo-Griekse letters. In 1516 echter werdhet blok van zijn versierende lijsten ontdaan, zodat wij in Tghe-vecht alleen het vignet aantreffen en het raadselachtige onder-schrift: yVOODWOLUTOV. J. Petit heeft zich in zijn uitgave van Le

pas de la mort (Brussel 1869) p. LX vrolijk gemaakt over degeforceerde pogingen van M. Hultman am tot een verklaringvan deze Griekse letters te komen. Wel is het ,duidelijk dat VanDoesborch met deze spreuk geen «monument d'erudition» heeftopgericht, maar of hij uit oorzake daarvan «un brevet d'igno-rance» verdient, betwijfel ik. Zijn bedoeling was natuurlijk amde beroemde inskriptie, die het fronton van de tempel in Del-phoi sierde, yvthth aEavrOv, weer te geven. Dat hij hierbij foutenbeging, valt niet te loachenen. Tach moet men goed voor ogenhouden dat hij zich niet rechtstreeks richtte naar de tempel vanApollo maar naar de geleerdheid van zijn tijd.

De wijsheid van het pytisch orakel heeft de middeleeuwen

17

Page 20: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

door de geesten geboeid ", al gaven zij er, zoals Abelard [1079-1142] in zijn Ethica seu liber dictus scito te ipsum (PL 178, 633-678), een christelijke verklaring aan. Het schrijn, waarin dezeGriekse spreuk van hand tot hand werd overgeleverd, was waar-schijnlijk de elfde satire van de als schoolboek gebruikte Juve-nalis:

E coelo idescendit rv601, aearcOv,Figendum et memori tractandum pectore, siveConjugium quxras, vel sacri in parte senatusEsse velis...

«Ken uzelf» daalde neer uit de hemel;Prent het diep in uw geest, wanneergij een vrouw zoekt of in de senaat probeert te komen.

Allerwegen vangen wij echo's op van deze plaats uit de Ro-meinse dichter. Zo schrijft b.v. John of Salisbury [c. 1115-1180]in zijn Policraticus (ed. Webb p. 175): «Oraculum Apollinis estet descendisse de celo creditur: Noti seliton, id est Scito teip-sum.» Duidelijker is de referentie in de Gesta romanorum [XIII-XIV] : «Commentator Juvenalis super illud Juvenalis de celonothi solitus dicit, quod oraculum Appolinis fuit nothi solitusi.e. nosci teipsum...» (ed. H. Oesterley p. 661). Onze MeesterDirc van Delf, hofpredikant van Albrecht van Beieren in DenHaag [ ± 1400], zegt in zijn Tafel van den Kersten Ghelove (ed.Daniels III 496): «Die poeten segghen, dat die beste const, dieye vanden hemel neder quam, dat was: nothozolitos, dat is:mensch bekenne di selven. Ende dese const hebben si dicwijlontfanghen, die reysen ende trecken over berghen ende overmeer, want hem veel lidens wedervaert. Hadden si thuus ghe-bleven, si souden recht als otteren ende mollen gheweest heb-ben.» Op een andere plaats brengt hij deze sententie met nogmeer nadruk te pas (III 273): «Die poeten segghen, dat daer eenwoort is, dat hiet: notozolitos, dat bedudet: bekenne di selven.Ende als Boetius sett, so is dat woort menighen gheesten in-gheestet. In welken woorden leit alte groten const ende philo-

11 Zie B. BISCHOFF, Das griechische Element in der abendldndischen Bildungdes Mittelalters, in Byzantinische Zeitschrift 44 (1951) p. 54-55. ID., The studyof foreign languages in the middle ages, in Speculum 36 1961), p. 216.

18

Page 21: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

sophien, want niement en mach een waer philosophus werden,hi en moet eerst hem selven leren kennen, ende dat vercrijchthi best mit versinnen sijnre broesscher naturen.» Arnold Gheyl-oven van Rotterdam, een der geleerdste Nederlanders uit deXV" eeuw ", geeft in 1423 zijn moralistisch en juridisch hand-boek de titel mee: Gnotosolitos sive speculum conscientiae, enhij leidt het aldus in: «Presens hoc speculum conscientie quadgnotosolitos dicitur. hominem sui. et dei consequenter docenscognitionem...» ". In hs. Trier, Stadtbibliothek nr 1975 [a° 1471 ?]ontmoeten wij waarschijnlijk een kort excerpt hieruit op fol.340-341: «In nomine J. Chr. incipit gnotosolitos i. e. cognitio sui.Hoc proverbium lapsum est de celo gnotosolitos et scriptum intemplo.»

Hoe de diverse varianten ook mochten luiden, uit al dezevoorbeelden blijkt dat de vorm. met -1- tot een vast begrip wasgeworden. Hoe kunnen wij deze -1- nu verklaren ? Bij de hoofd-letter alpha in rmei EEAYTON vergaten de kopiisten wel eenshet tongetje — b.v. in het tiende-eeuwse JuvenalishandschriftLeiden UB Voss. Lat. 4 0 18 fol. 49 14 — wat vanzelfsprekend totde interpretatie seluton aanleiding gaf. Van Doesborch staatdus met zijn lambda helemaal in de geleerde traditie van zijntijd.

Afgezien van de eigenaardige vorm van de nu — die wijtrouwens in drukken uit dezelfde tijd ontmoeten " — heeft VanDoesborch alleen de fout begaan On te snijden waar men CrE ofGo mocht verwachten. Wie hem op grond hiervan een 'brevetd'ignorance' toekent, beoordeelt hem en zijn tijd veel te streng.

12 Zie Marc DYKMANS, Obituaire du monastere de Groenendael dans la foretde Soignes. Brussel 1940, p. 238.

13 Ik geef de tekst volgens de inkunabel die in 1476 door de BrusselseBroeclers van het Gemene Leven werd gedrukt (GW 2512) en lange tijddoorging voor het oudste in Brussel gedrukte boek. In dit opzicht werd hetechter voorbijgestreefd door Gersonis Opuscula, dat uit 1475 zou dateren.

14 Hs. Leiden UB Voss. Lat. 2° 64 laat voor het woord een vrije ruimteopen. Ook in de Juvenalis, die circa 1500 in Zwolle van de pers kwam(Campbell 1056) is het Grieks niet ingevuld.

11 Vergelijk b.v. de Satiren van Juvenalis die in 1515 bij Joh. Clein inLyon verschenen, op de aangehaalde passage. Zie ook Victor Scholderer,Greek painting Types 1465-1927. London 1927, fats. 2 uit 1465.

19

Page 22: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Het enige wat wij hem zouden kunnen verwij ten is te pron-ken met een devies dat hij niet helemaal begreep. Maar dat iseen karakterfout en daar hoeven wij ons gelukkig niet mee inte laten. Later, bij zijn uitgave van Den groten herbarius uit1532, laat hij ons trouwens een drukkersmerk zien dat volledigaangepast is aan de nieuwe smaak: hetzelfde motief (fortunamet geluk en ongeluk) maar nu in volmaakte renaissance-stipen daaronder een werkelijk verbeterde editie van het Griekseanderschrift ".

16 M. E. KRONENBERG, Een onbekend drukkersmerk van Jan van Doesborch,in Het Boek 24 (1936-37), p. 225; het betreft hier Den groten Herbarius van1532. Een afbeelding van dit vernieuwde drukkersmerk kan men ook vin-den in de kataloog: Oude drukken uit de Nederlanden. Boeken uit de collec-

tie Arenberg thans in de verzameling Lessing J. Rosenwald. Tentoonstelling

Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum 29 augustus tot 9 oktober

1960 — Brussel, Albert 1-Bibliotheek 21 oktober tot 31 december 1960. DenHaag, fig. 16.

20

Page 23: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

4. De inhoud

V. 1-8: Het werkje begint met een uitvoerige titel van achtverzen die de inhoud resumeren. De laatste regel geeft duidelijkde eigenlijke titel aan 17:

Dus mach dit heeten Tghevecht van minnen.

Omdat het vissop van S. Doris verder in het verhaal niet meervoorkomt en ook niet de uitdrukking «die mutse onder die kinneknopen» (wel echter «-spannen») en omdat er elders geen spra-ke is van «hem wasschen en wrijven», ben ik geneigd dezeverzen als een blikvanger van de uitgever te beschouwen: eenlevendig resume met helemaal vooraan het zo evokatieve neo-logisme venusiancker. De eerste goede indruk van het vluch-tige oog wordt bovendien nog verhoogd door twee houtsneden,die de nu volgende proloog illustreren:

INden Meye,...Ghinc ic mi vermeyen buten alle gehuchten,Daer ic wonder — so mi dochte — sach te dier tijt.

Een evasie dus uit de werkelijkheid, deze keer niet in een Broommaar in een meiwandeling naar een irreeel landschap «butenalle gehuchten», als Natureingang zeker niet vrij van procedeen enigszins te vergelijken met de aanvang van b.v. de X Esels 18

en van Die Stove door Jan van den Dale ".Wat ziet onze wandelaar daar ? Een angstige iongelinck staat

in een crijt, omringd door vier vrouwen — allegorische per-

17 Vergelijk b.v. de Mnl. roman van de Roos (ed. Eelco Verwijs) v. 33:Die Rose seggic idat heten sal

18 «Als ic op een tijt my ghinck vermeyden buyten int velt door bosschenen foreesten bij de rivieren, daer mijn hert verconforteerde overmitds dielocht, der wateren, ende vanden soeten rueck der cruyden...». A. VAN ELS-

LANDER, Het volksboek Vanden ,X, Esels. Antwerpen 1946, p. 3.19 Inden mey als den dau alle vruchten verfroyt

En het sonneken heeft den vorst ghedoytLest leden vol vremder ymaginacienWat swaermoedich van gheeste de sinnen verstroytMids een fantasiken / mi dunct so noyt

21

Page 24: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

sonages — die hem met pijlen bestoken en als het ware eenspel van sinnen opvoeren. De schrijver begrijpt pas na een tijdjedat hij toevallig getuige is van een «ghevecht van minnen Sijn-de een exempel der amoreuser sinnen». De eerste vrouw, Minne,raakt de jonge man in de ogen en slaat hem met blindheid.De tweede, Ghestadichede, treft zijn hart. Onghestadicheyt, dederde vrouw, mikt naar de geldbeugel in zijn linkerhand maarde pip blijft niet vastzitten. De vierde, Jalozije de alderfelste inqualen, probeert ook de arme sukkel to raken maar haar pijlenvliegen gelukkig over.

De schrijver maakt zich terecht bezorgd over de jonge mandie er zo erg aan toe is, maar daar wordt zijn gepeins onder-broken door beurtelingse toespraken van de vier vrouwen diehet nu, na een bloedige oorlog, met de overredingskracht vanhun woord zullen proberen.

v. 63-83: Toespraak van Minne, die zich beroemt op haarmacht.

v. 84-103: Ghestadichede pleit voor het houden van maat.v. 104-123: Onghestadicheyt spoort aan tot een hedonistisch

genieten van het leven.v. 124-143: Jalosie stelt hem de vraag waarom hij zonder

wederliefde zou beminnen.v. 144-163: Nadat de vrouwen hun standpunt hebben bepaald,

nemen Wijsheit ende Proper natura het woord, twee allegori-sche figuren die nog niet eerder ten tonele waren gevoerd maardie blijkbaar altijd aanwezig worden geacht. Merkwaardiger-

My dinc en quelde vrempt van nacienGincgick met thoot vol speculacienSpaceren...

G. DEGROOTE, Jan van den Dale. Gekende werken. Antwerpen 1944, p. 147.—Voor een vroegere periode vergelijke men ook b.v. de aanvangsverzen vanVenus Boem met vii Coninghinnen door Jan Dille, gepubliceerd in Vader-landsch Museum, 1 (1855), p. 308:

Eens meyes daghes, inder dagherade,alse loef, gras, boem ende bladespringhen uut...quamic daert soe rikelijc wasvan menegher sueter vrocht;die voghelen songhen in die locht...

22

Page 25: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

wijze mengen zij zich niet in het boven besproken groepje,maar treden zij op ongeveer als een koor in het klassieke dra-ma, buiten de handeling blijvend maar kommentaar gevendop de gebeurtenissen. Zij richten zich tot «eerbaer herte», waar-mee blijkens de aanhef — «O ghi iongers, eerbaer herten zijn-de in viguere» — vooral de jonge mannen uit het publiek be-doeld zijn. Dezen worden gewaarschuwd tegen «der minnenlast», want dan is het uit met de levensvreugde.

v. 164-196: Intussen heeft de minnaar zijn spraak teruggevon-den en hij repliceert dat al die goede raad weinig kan batenvoor iemand die werkelijk verliefd is. De oorzaak van al zijnverdriet is een onbeantwoorde liefde.

v. 197-224: Minne waarschuwt dan weer dat men een mo-ment van vreugde met honderd smarten moet bekopen en datde liefde zich nooit laat afdwingen.

v. 225-286: De minnaar wordt niet overtuigd, maar klaagtzijn nood in een kunstig opgebouwd refrein «Dat strael derminnen heeft lief den verwecsele mi doen gewinnen» op de stok«Och oft is mochte daer mijn herte dochte». Dit refrein ken-nen wij reeds als nr 78 uit de bundel van Jan van Doesborch[1528-30]. Sterk ontroeren kan ons dit niet meer, maar het valtop dat de inhoud ervan met het voorafgaande en met het vol-gende volkomen harmonieert.

v. 287-723: Na deze lyrische minneklacht, die naar konstruktieen naar inhoud wel enigszins aan de rationele kant bleef, be-gint Minne over het dwaze gedrag van de venusiancker eenlang verhaal dat zij, zoals Wijsheit ende Proper natura tevoren,vertelt aan een denkbeeldig publiek van jonge mensen. De«lose gesellekens» ontkomen aan de smart, maar «die loyaleminnaers» niet; zij breken hun hoof d, zeggen verkeerde dingenen lopen verloren, twijfelen en despereren en krijgen dan weerdoor een kleinigheid hoop. Neem nu eens een konkreet gevalvan een venusiancker. Jaloerse gedachten kwellen hem. Hijneemt zich voor er gedaan mee to maken, maar 's anderendaagsstaat hij weer voor haar deur en zij speelt verstoppertje al heeftzij hem bemerkt. Hij gaat ontmoedigd naar huis maar is nogniet binnen of keert bij zijn geliefde terug. Zij is in haar huisgaren aan het haspelen en bekijkt hem met «geckenden ghe-

23

Page 26: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

late». Bij het vallen van de avond keert hij nogmaals terug enik citeer deze psychologisch fijne passage:

Als men die dueren sluyt dat wilt hi horen,want hise wel kent an haer sluyten.Alle avont gaet hi darwaerts als die verloren,Om te luysteren door een gat van buytenAl mach men met hem guyten.

Hij legt zich ter ruste maar kan onmogelijk de slaap vinden;hij kleedt zich weer aan, klaagt steen en been en ijsbeert totde morgen door de kamer. In de kerk mist hij het rendez-vousniet; daar hij nog op is en aangekleed, heeft hij het niet moei-lijk om op tijd te komen. Levendig, bijna guitig wordt dezekerkscêne met allerlei kleine, rake trekjes geschetst. Aan wiegeen tijd zou hebben om het geheel te lezen, kan ik deze verzen445-534 van harte aanbevelen.

Na de mis daagt er een konkurrent op «schoon van statueren»en onze minnaar voelt zich verworpen. Onder de spoorslag derjaloersheid breekt hij los in een hevige klacht. Het is het refrein«0 Herte splijt in duyzent quartieren» op de stok «Non fortsemocht icse noch eens dienen te passe», dat Jan van Doesborchin zijn bundel heeft overgenomen onder nr 77 20 . Het mag eengeslaagd refrein heten, ondanks het maakwerk dat men hieren daar voelt.

Zo besteedt hij tot de middag zijn tijd. Aan tafel kan hij na-tuurlijk niet eten. Na veel exuberant misbaar komt onvermij-delijk de inzinking. Dan springt hij weer op en neemt het be-sluit zijn liefste «al zijn meenen» te vertellen. Maar onverwachtkomt een van haar kennissen hen storen en zijn opzet mislukt.Later keert hij voor de zoveelste maal terug en zo besluit hijer eindelijk toe zijn hart uit te storten. Troost kan zij hem echterniet schenken, ook niet als zij dat zou willen. Minne besluitdan haar lang en in de grond zedekundig relaas met een strafewaarin alles nog even wordt samengevat in het perspektief

20 Eenzelfde wanhoop verwoordt Colijn van Rijssele met gelijkaardige mo-tieven (Conn' alfs ghedrochte...) in zijn Spiegel der Minnen (ed. M. W. Im-mink 1913, v.5267 vlgg.); vgl. ook Van Doesborch nr 24.

24

Page 27: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

van de eeuwigheid, sub specie aeternitatis. Van onbeantwoordelief de is geen enkel goed te verwachten: veel smarten en daar-enboven het verspelen van de eeuwige zaligheid. Minne heeftniet alleen de beangstigde jongeling willen onderrichten diedoor vier vrouwen zo wreed met pijlen werd bestookt, maar onsalien een spiegel voorgehouden van onze verliefde dwaasheid.

v. 724-761: Aan dit tafereel dat zich afspeelt Inden Mey, steltDactoer het op prijs nog jets toe te voegen. Dactoer «dat is»volgens Van den drie Blinde Danssen" «den ghenen die twercghemaect heeft» en hij treedt ook als personage op o.a. in Cail-lieu's Dal sonder wederkeren, in de X Esels en in Den campvander Doot van Jan Pertcheval n. Hij wil ons behoeden voorde verkeerde konklusie als zouden alleen jonge mannen zichaan deze dwaasheden bezondigen: ook de meisjes zijn hier nietvrij van. Dactoer eindigt dan met een oproep tot voorzichtigheidaan alle «Venus scolierkens vrouwen en mans» om niet te kwis-tig met hun jonge krachten om te springen, opdat ze later opleeftijd niet het gelag zouden moeten betalen.

v. 762-844: Tenslotte wordt dan «dat meesken vermutst metsueten accoorden» zelf ten tonele gevoerd. Zij repliceert op dewoorden van Dactoer dat men eenmaal verliefd moeilijk tegende natuur kan ingaan. Haast ongemerkt gaat haar klacht overin het ref rein «Och god dye alle herten kent» op de stok «Ic ensal voor u gheen ander kiesen», als de twee vorige refreinendoor Van Doesborch in zijn bundel overgenomen ".

v. 845-887: Het gehele boekje wordt dan besloten met «Een

21 W. SCHUIJT, Pierre Michault. Van den drie Blinde Danssen. Amsterdam-Antwerpen 1955, p. 5.

22 P. DE KEYSER, Colijn Caillieu's Dal sonder wederkeeren of Pas der doot.Antwerpen-Paris-'s-Gravenhage 1936, b.v. p. 69 en 73.A. VAN ELSLANDER, Het volksboek Vanden ,X, Esels. Antwerpen 1946, p. 43(de druk van 1580 heeft «Den Drucker oft Auctoor»).G. DEGROOTE, Jan Pertcheval's Den Camp vander doot. Antwerpen-Amsterdam1948, b.v. p. 7.

23 Het is typisch dat de drie refreinen, die door Van Doesborch werdenovergenomen, in zijn bundel idicht bij mekaar zijn blijven staan als nr 77,

78 en 80. — Over het voorkomen van refreinen in volksboeken zie L. De-baene, Nieuwe varianten van refreinen uit de bundels van Jan van Does-borch en Jan van Styevoort, in TNTL 65 (1948).

25

Page 28: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

remedie ende raet tegen die mutse», een veertigtal verzen ineen totaal afwijkend rijmschema, dat op mij de indruk maakteen later toevoegsel te zijn, wel niet van elders overgenomenmaar toch in bepaalde opzichten een breuk vertonend met alhet voorafgaande. De eerste raad is zijn verliefdheid te ver-smoren met veel vrouwen en plezier volgens de leer van Ovi-dius; de venusjanker die wij leerden kennen, was in zijn spelzo onschuldig en zo weinig geraffineerd, dat wij zijn optredenmoeilijk Ovidiaans kunnen noemen. Een tweede remedie is hetgeestelijk wederstaan van de mutse; wacht u voor dit venijnigserpent maar, en zo eindigt dit boekje in verheven toon, zoekuw troost bij de lijdende Christus.

Het zal wel zijn nut hebben om tot slot nog even het geheelte overlopen en «de generale lijn» goed in het oog te houdenzonder ons in details te verliezen. Wandeling van de auteur enontmoeting met vier vrouwen die een jonge man met pijlen be-stoken, hun beurtelingse toespraken, onverwacht optreden vanWijsheyt ende proper natura die zich in het algemeen tot «eer-baer herte» richten. Antwoord van de minnaar, aandringen vanMinne, klacht van de minnaar. Minne probeert het dan met eenlang verhaal over het dwaze gedrag van venusianckers, aan dehand van een konkreet geval waarin zij die minnaar en «zijn»meisje sprekend laat optreden. Op zijn beurt komt verder Dac-toer aan het woord: de vrouwen zijn in zake dwaze verliefd-heid geen slag beter dan de mannen; wederwoord, klacht enstandvastig besluit van het «vermutste» meisje. Tenslotte, welals toegift, tvveeerlei remedie tegen verliefdheid.

26

Page 29: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

5. De eenheid

Wanneer wij Tghevecht van Minnen zo vluchtig overzien,maakt het nogal een heterogene indruk. Toch lijkt mij de groe-pering rand een tema veel te geslaagd en de eenheid logischgenoeg om aan een samenvoeging en schikking van disparateelementen te geloven. Wel zijn er een paar kleine inkonse-kwenties, die echter daaraan geen afbreuk doen. Na de misbidt de minnaar dat de nacht zou verdwijnen, terwijl hij nettevoren bij het uitgaan der kerk zijn geliefde met de ogen hadgevolgd tot zij uit het gezicht verdwenen was. Een paar keerstaat er `schrijven' (r. 797) of gezen' (r. 285), waar gezien despreeksituatie een synoniem van `zeggen' beter op zijn plaatszou geweest zijn. Kontradikties kunnen wij dat moeilijk noe-men. Overigens zijn de overgangen tussen de verschillende de-len op uitstekende wijze aangebracht.

Meest alle losse regels of disticha, die niet tot het eigenlijkerijmwerk behoren en alleen dienen om een nieuwe fase of eenandere spreker in te leiden, kunnen als overbodig worden be-schouwd. Wellicht heeft de drukker zelf ze uit typografischeoverwegingen ingevoerd, hetzij als bladvulling, hetzij boven eenhoutsnede bij het keren der bladzilde. Van r. 1-8 hebben wijboven p. 21 reeds gezegd dat zij misschien van de uitgever stam-men. R. 144 dient alleen om de opengebleven ruimte op bl. 5 renigermate te vullen. Op bl. 3 r ligt de zaak enigszins anders.Reeds in de laatste regel (n1.63) van de vorige strofe was hetoptreden van Minne aangekondigd; 'outer als tekst bekeken zijnde r. 64-65 niet alleen overbodig maar zelfs zinstorend, dochals aanhef van een nieuwe biz. en ter verduidelijking van detwee houtsneden zijn ze weer goed te verklaren. Een dergelijkgeval doet zich voor in r. 552 -554. De Minnaer wordt ingeleiddoor r. 552 en voor een goed begrip van de inhoud is r. 553feitelijk overbodig, maar de drukker liet andere redenen gelden.En r. 318-319 ? Ofwel dienen ze om bl. 9 r vol te maken zodatop bl. 9 v de nieuwe strofe kan beginnen, ofwel — en dit lijktmij waarschijnlijker — zijn ze een anticipatiefout van de zet-ter (vgl. r. 347-348). R. 288-291 staan gedrukt naast een hout-

27

Page 30: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

.suede die nogal smal uitvalt en geven de indruk hun bestaaneerder aan de opmaker te danken dan aan de ,dichter. — Inal deze gevallen is echter niets met zekerheid uit te maken.Nog zo weinig weten wij over de verhouding tussen kopij endruk

Anderzijds stellen wij vast dat hier en daar — b.v. r. 84, 197,225, 287 — een korte aanduiding van de volgende spreker dooreen losse' regel onontbeerlijk is voor een vlot verstaan van detekst. Het is typisch ook hoe ons werkje aanvankelijk in de ik-vorm begint, wat spoedig plaats maakt voor een bijna volledigedramatisering van het gebeuren. Steeds weer treden de perso-nages sprekend op en ook in het lange verhaal van Minne overhet mane gedrag van 'de venusjanker worden herhaaldeiijkgesprekken ingelast. Tegenwoordig zou de kritiek dit wellichtals een zwakheid in de kompositie beschouwen, maar ik geloofdat wij op dit punt over de rederijkers, voor wie het gespr o-k e n woord een zo inherent deel uitmaakte van hun kunst enbij wie het toneel zo in het bloed zat, een mild oordeel moltenuitspreken.

Op deze plaats wil ik tenslotte enkele verbindende elementennoemen, die tussen de verschillende delen bruggen .slaan en deinnerlijke eenheid van het werk komen bevestigen. Het prach-tige, hooggestemde refrein van het vermutste meisje (r. 788 vlgg.)wordt ingeleid door twee niet minder geinspireerde en op hetrijmschema aaabbbec gebouwde strofen. Deze twee huitains vanhet meisje worden op hun beurt door een distichon aangekon-digd (r. 762-3) en het merkwaardige is nu dat dit eerste huitain,niet naar de vorm maar naar de betekenis, reeds in het disti-chon een aanvang neemt. Dit lijkt mij wel een proef op desom dat dit hele stuk uit een vorm is gegoten. — Verder wil ikin dit verband nog het volgende aanstippen. De stapelvormliefs lief liefde treffen wij zowel in r. 44 als in 134 aan. Inr. 195 `Och oft ic mochte daer therte dochte' wordt reeds destok aangekondigd van het refrein dat bij r. 227 begint; in r. 294

24 Zie Gedrukt in Nederland. Vijf eeuwen letter, beeld & band. Tentoon-stelling georganiseerd door de werkgevers- en werknemersorganisaties in hetgrafische bedrijf in samenwerking met het Rijksmuseum. Amsterdam 11 ju-ni-11 september 1960, vooral p. 34-39.

28

Page 31: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

klinkt de `strael van minnen', waarmee hetzelfde refrein aan-vangt, nog na. De gedachte van r. 554 '0 Herte splijt in duyzentquartieren', de inzet van een ander refrein, was reeds in v. 541uitgedrukt en woordelijk (althans gedeeltelijk) wordt er aanherinnerd in r. 794. 'last Ialosie gheboot' in r. 608 wijst ver naarvoren terug, naar de toespraak van dit allegorische personagein r. 124-143.

Deze eenheid van Tghevecht zal dadelijk ook blijken uit eenonderzoek van de rijmschema's, die met lichte varianten tottwee hoofdkategorieen zijn to herleiden (nl. aabaabbcc enababbcbcc), zodat het werk in vergelijking met zijn soortgeno-ten uit ,de eerste helft van de zestiende eeuw zeker de indrukmaakt van een gave eenheid.

29

Page 32: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

6. De rijmschema's

Wij geven nu een overzicht van de metrische opbouw vanTghevecht van minnen". Korte tussenvoegsels zoals Minne ofMinne seyt of andere dergelijke aankondigingen soms in devorm van een distichon laat ik buiten beschouwing omdat zefeitelijk buiten de grote metrische schemata van het werk staan.

v. 1-8 : inhoudsopgave 4 X aa (2)

v. 9-163: prolong 6 X aabaabbcc (9)

toespraken van Minne, Ghestadichede, Onghesta-dicheyt, Jalosie, Wijsheyt ende Proper natura

telkens 2 X aabaabbcc (9)

v. 165-196: klacht van de Minnaer

v. 198-224: vermaan van Minne

4 X abaabbc—c (8)

2

3 X ababbcbc —c

(9)2

v. 227-286: ref rein van de Minnaer, bovendien voorzien vanzeer kunstvolle binnenrijmen:

b3 X aab

b_aab bcbccdcd (16)2 2

korte prince aab —b

aab—b

bcbc (12)2 2

v. 292-723: het lange verhaal van Minne over de venusjanker:

(3+23+13) X ababbcbc(9)2

dit schema wordt alleen onderbroken door

25 Hierbij wordt van enkele tekens gebruik gemaakt. Het breukteken(b.v. a/) beduidt dat het een half vers betreft; na het schema staat het aan-tal regels tussen ronde haken: b.v. aa (2).

30

Page 33: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

a) v. 320-346 de monoloog van de jongeling aabaabbc _c (9)

abbabaac —c

(9)2

aabaabbc c (9)2

b) v. 554-606 een refrein van dezelfde

3 X aaa b—aaa b—bbbbcc (14)2 2

+ korte prince aaa b—2aaa

b—2

bbcc (12)

v. 725-761: Dactoer

v. 764-787: het vermutste meisje

v. 788-844: haar refrein

{

ababbc dccdee (12)ababbc bcdede (12)ababbc bccdcdd (13)

aaabbbcc (8)aabaabbb (8)abababcc (8)

6 X ababbcbc (8)-1- gelijke prince.

v. 846-886: remedie tegen de mutse 9 X abab (4)+ 1 X abbcc (5)

met dien verstande dat de laatste regel van eenkwatrijn met de eerste van het volgende steeds eengepaard rijm vormt.

Wanneer wij nu deze kwestie van de andere kant benaderenen uitgaan van het type rijmschema, krijgen wij het volgendebeeld:

a) Ongeveer de helft van de verzen, nl. 378, is gebouwdc

volgens het schema ababbcbc— (9); de waarschuwing van de2

Minne in r. 198-224 wordt hier zusterlijk verbonden met haar

31

Page 34: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Lang relaas over de dwaze houding van de venusjanker (r.292-723, echter met hiaten). Met weglating van de laatste halveSegel is dit ook het schema van het refrein dat het vermutstemeisje ten beste geeft in r. 788-844 (ababbcbc). — Enigszins vlot-tend is de rijmtechniek van Dactoer (725-761); toch knoopt heteerste gedeelte van zijn drie strofen (ababbc-) direkt bij dit typeaan.

b) De inleiding met de toespraken van de vier vrouwen volgthet patroon aabaabbcc. Bij de monoloog van de venusjanker(r. 320-346), nl. in de eerste en derde strofe, duikt dit weer op.Met weglating van een a-rijm vooraan en met halvering van

de laatste c, dus abaabbc-2, volgt ook v. 165-196 (een repliek

evan de Minnaer) dit spoor.

Samenvattend kunnen wij m.i. staande houden dat de bouwvan het werk getuigt van een sterk vakmanschap. Aileen demonoloog van de venusjanker (r. 320-346) en de inleiding vanhet vermutste meisje tot haar refrein (r. 763-787) vallen wellichtiets uit de toon ". Maar wat de inhoud betreft steken deze pas-sages geenszins of tegen hun omgeving. Of wij het, uit metrischoogpunt beschouwd, zwakke plaatsen mogen noemen, durf ikniet uitmaken; de auteur kan bedoelingen hebben gehad of re-gels hebben gevolgd, die ons ontgaan. — Een breuk in de me-trische opbouw kunnen wij nergens vaststellen en dit lijkt mijtoch een sterk argument tegen degene, die niet betwijfelt «dathet werkje uit verschillende stukken aaneengevoegd is».

" Dergelijke afwijkingen van de rijmschikking konstateerde G. Degrooteeveneens in Jan Pertchevals vertaling Den camp vander doot [1503] (ed. p.XXXIV).

32

Page 35: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

7. Het auteurschap

Onze postinkunabel verscheen in 1516 an o n i e m. Willenwij dus iets te weten komen over de schrijver, dan zijn wij aan-gewezen op de vage interne gegevens, die de tekst verstrekt.

In een artikel voor Leuvense Bijdragen XLVI (1956/57) hebik p. 112-120 de lijnen geschetst waarin wij met wat goede wilhet profiel van de jonge Anna Bijns kunnen herkennen. Ik be-hoef dat alles hier in extenso niet te herhalen; de belangstel-lende lezer verwijs ik daarheen. Toch zal het zijn nut hebben,mede in verband met de hiertegen geuite kritiek, hier nogmaalsin grate trekken mijn `wichelroedetocht' weer te geven.

Over het dialekt valt weinig te vertellen: het is de Vlaams-Brabantse rederijkerstaal zoals die omstreeks 1500 werd be-oefend. Het boekje kwam bij een Antwerpse uitgever van depers, maar belangrijker is dat ook vers 350 in deze richtingschijnt te wijzen. Onder de Sinjoren vinden wij dus wellichtonze schrijver. Wat weten wij nog over hem ? Hij moet nogbetrekkelijk jong zijn geweest toen hij dit werkje schreef. Inr. 828-831 klaagt hij

Och is dit trouwe, is dit die duecht,Is dit mijn goede vrientscap reene,Is dit den troost van mijnder iongher iuechtDie was tusscen ons beyden alleene ?

met een zo waarachtig en smartelijk aksent, dat wij moeilijkaan poetische fiktie kunnen geloven. Verder hangt er ook ietsprils, iets naiefs over het hele verhaal, als een lichte nevel diealles fris houdt: er is niets verwelkt en zo weinig stereotiep.Een paar plaatsen niet te na gesproken wordt het gedicht ner-gens opgesrnukt met bijbelfiguren en allegorische beeldspraak,die zoveel poezie uit deze tijd ongenietbaar makers. Gelegen-heid daartoe bestond er anders genoeg.

Merkwaardig is in dit verband ook het volgende. Na het langerelaas, dat Minne houdt over het doen en laten van de venus-janker, vestigt Dactoer de aandacht op het feit dat vrouwenevengoed als mannen bukken ander het dwaze juk van de lief-de. Dan klaagt het vermutste meisje haar nood in een prachtig

33

Page 36: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

refrein: «Och god dye alle herten kent», op de dubbele stok:«Van minnen sal is mijn sinnen verliesen» en «Ic en sal vooru gheen ander kiesen» ". Dit vrouwelijk pendant nu van devenusjanker beschouw ik als veel meer dan een toegift, omdatjuist hier de meest waarachtige aksenten worden bereikt.

Om dit alles meen ik te mogen vermoeden dat de auteur eenjonge Antwerpse vrouw was en zo komen wij vanzelf bij AnnaBijns terecht, die in 1516 de gezegende leeftijd van 22 jaar hadbereikt. Zij bezat de nodige aanleg en de geestesgesteldheid omdit werk te schrijven. Zij was nog jong weliswaar maar haarjeugdig talent kan zich verdedigen met de bekende woordenvan Don Rodrigue ":

Je suis jeune, it est vrai; mais aux times bien neesLa valeur n'attend point le nombre des annees.

Anthonis de Roovere verwierf reeds op zeventienjarige leeftijdde titel van Trinche der Rhethorijcken'. H. Pippinck, de provin-ciaal van de Minderbroeders, die het werk van Anna Bijns uit-gaf en inleidde in 1567, getuigt trouwens dat zij rand 1517 reedsdruk aan het schrijven was. En de laatste tijd vragen ernstigeonderzoekers 2a of of zij niet in aanmerking komt als auteurvan het toneelstuk Marieken van Nieumegen, dat in dezelfdetijd, ca. 1516, ontstond.

Mijn voorzichtig vermoeden omtrent een mogelijk auteur-schap van A. Bijns blijkt Dr. C. Kruyskamp niet in ernst te kun-nen overwegen in Opstellen door vrienden en collega's aange-boden aan Dr. F. K. H. Kossmann ('s-Gravenhage 1958) p. 125.Ik wil nu proberen zijn kritiek punt voor punt na te gaan,niet zozeer om ze te weerleggen dan wel om te zien of zemisschien positieve elementen bevat, die andere perspektievenbieden.

27 Dit refrein werd opgenomen in ide Spiegel van de Nederlandsche poeziedoor alle eeuwen. Antwerpen z.j., p. 83-85; het beantwoordde dus blijkbaaraan het tweede van het dubbele kriterium dat de samensteller Victor E. van.Vriesland bij zijn keuze liet gelden: nl. het gedicht «te toetsen aan de bo-ventijdelijke absoluutheid van een zuiver poetische schoonheid» (p. 5).

29 CORNEILLE, Cid II Sc. 2.29 De voornaamste litteratuur hieromtrent noemt L. Debaene op p. 26-27

van zijn uitgave van Marieken van nieumegen. Zwolle 1958. (Klassieken uitde Ndl. Letterk. nr 10).

34

Page 37: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

1. De beer K. betwijfelt niet dat het werkje uit verschillendestukken aaneengevoegd is, maar waar de naden voor hem lig-gen zegt hij jammer genoeg niet. Boven bij het onderzoek vande rijmschema's ben ik er op verdacht geweest of zich hierwellicht verraadde wat de logische loop van het verhaal nietaan het licht bracht, maar nergens ben ik op bruuske overgan-gen gestoten. Aileen Een remedie ende raet tegen die mutsevalt enigszins uit de toon, maar op de laatste bladzijden vaneen (post)inkunabel kan men altijd min of meer heterogene ele-menten, `vulsel', verwachten.

2. Het tweede argument van de heer K. verschilt qua perspek-tief aanmerkelijk van het vorige en is van psychologische aard.Ik citeer: «Op zichzelf is het al onwaarschijnlijk dat iemand diepas een ernstige liefdescrisis heeft doorgemaakt (waarvan hetaangehaalde refrein blijk moet geven) direct daarna een zosatiriek stukje op de verliefdheid zou schrijven als dit boekjein zijn geheel is.» Daarop zou ik een tweeledig antwoord wil-len geven:

a. Voor wij het over mogelijke reakties hebben, moeten wijtoch dat `satiriek stukje' nader nuanceren. De lezer denke voor-al niet aan Horatius, Juvenalis of Persius ! De ingredienten vande satura-spijs zijn in Tghevecht wel zeer mild van natuur. Deauteur behandelt de venusjanker met begrip, ja bijna met sym-patie. Drie zeer geslaagde refreinen legt hij hem in de mond envoor hun schoonheid en waarachtigheid geven wij ons gaarnegewonnen. Nergens is de toon scherp en vlijmend, veel eerderzacht en teder. Hier en daar heerst een weemoedige sfeer, eenverfijnde stemming. De schrijver noemt de venusjanker 'diesot', haast zoals men tegen een kind «zotteken» zegt, of tegeneen minnaar.

b. Als er nu een kwestie is waarover men moeilijk een uit-spraak kan doen, dan is dat wel hoe iemand op een liefdeskri-sis zal reageren. Vele faktoren spelen daarbij een rol: tempera-ment, graad van zelfkennis en van egocentrisme, vitaliteit, matevan geestelijke sportiviteit enz. De ene pleegt zelfmoord, eenander voelt zich alleen maar ontnuchterd, een derde wordtdriest, een vierde draagt jarenlang een groot verdriet. Gesteld

35

Page 38: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

zelfs dat wij de psychologische figuur van iemand door en doorkennen, dan nog valt er moeilijk iets te voorzien.

Waarom zou Anna Bijns aanvankelijk niet met milde spothebben gereageerd ? Lach en traan, zich in hetzelfde oog weer-spiegelend, liggen niet zo ver van elkander verwijderd. Reeds inde Spreuken (14, 13) klinkt het «Risus dolore miscebitur». Beidevervullen het menselijk hart met hun bestendige aanwezig-heid ". En de romantische ironie heeft beide tot een wrang top-punt gevoerd:

Und wenn das Herz im Leibe ist zerrissen,Zerrissen, und zerschnitten, und zerstochen —Dann bleibt uns noch das schOne gelle Lachen ".

3. Een derde argument van de heer K. luidt als volgt: «Wijweten dat Anna Bijns een dergelijke crisis heeft doorgemaakt,waarvan de fasen in de Nieuwe Refreinen zijn vastgelegd. Maardie valt bijna tien jaar later dan het hier besproken werkje ver-scheen. Ik wijs b.v. op nr. XLIV van de Nieuwe Refreinen, opde stok `Troost mij, bone Jesu, ic hebs groot noodt', zeker eender hoogtepunten van de reeks. Dit is gedateerd 4 November1525 !»

a. Het is vreemd dat de heer K. zich hier op de jaartallen be-roept, die in de Nieuwe Refereinen voorkomen. Hij toch had onsin zijn uitgave van Van Doesborch op p. LXVI geleerd «dat aande data die in de Nieuwe Refereinen onder vele gedichten...voorkomen, geenerlei waarde toekomt als bepaling van den tijdvan hun ontstaan».

b. Ook wanner wij, zoals b.v. Pater van Mierlo 32 , de echtheidvan deze dateringen niet betwijfelen, zie ik hierin nog geenvernietigend argument tegen mijn hypotese. Hoe lang liefde-verdriet aansleept, is weer een moeilijk te beantwoorden vraag.

3° Vergelijk b.v. Harald HAGENDAHL, Latin fathers and the classics. A studyon the Apologists, Jerome and other Christian writers. Goteborg 1958, p. 331-

346 het hoofdstuk over «Illas notissimas quattuor animi perturbationes».

31 [0. WALZELJ, Heinrich Heines Stimtliche Werke, Leipzig 1911, I p. 63 —

Een willekeurig voorbeeld uit de Franse romantiek is b.v. «reus un moment

si noir que je me mis a rire», in La fin de Satan van Victor Hugo; ed. Andre

Martel, t. XXXIII (1955), p. 143.

32 J. VAN MIERLO, Studien over Anna Bijns. Gent z.j., p. 23-24.

36

Page 39: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Zoals uit de NR blijkt, duurde het bij A. Bijns op zijn minst driejaar, van 1525 tot 1528 ". Maar niets verplicht ons om aan tenemen dat de ontstaanstijd van hs. B samenvalt met het beginen het einde van haar liefdeskrisis. Haar ontgoocheling heeftm.i. lang doorgewerkt. Zij droeg een verdriet dat moeilijk konslijten, juist omdat nooit een nieuwe sterke liefde het kwamverdrijven en vervangen. 0 Ic en sal voor u gheen ander kiesen»uit 1516 klinkt nog even kategorisch in 1527: 0 Als u eyghenghetrou lief tot in mijn doodt» (NR LXXVI).

Hs. B bevat de neerslag van een buitengewoon vruchtbareperiode uit het leven van A. Bijns; het weerspiegelt haar wis-selende stemmingen in het vroede, zotte en amoureuse. De tal-rijke minneklachten maken soms plaats voor doodsverlangenof -bespiegeling, voor godsdienstige poezie of voor een zuivergebed. Soms is zij vastbesloten haar verdriet te boven te ko-men: Niewe vrueght doet ouden drucle vergeten (NR LXVII).Soms barst zij uit in een guile, onbekommerde latch ", maar hetoud zeer duikt telkens weer op. Niet altijd is haar gevoel bierzuiver, vaak overwoekerd met konventionele elementen, maareen oor dat goed luistert kan uit enkele plaatsen van de NieuweRef ereinen vernemen dat Lien jaar haar niet hebben doen ver-geten.

4. Een laatste argument tegen mijn hypotese heeft K. gezochtin het feit dat de titelhoutsneden klaarblijkelijk geen oorspron-kelijke staat vertonen. Ik meen daarop boven blz. 15 afdoendete hebben geantwoord.

33 Van NR 26: 0 minlyck wesen, na wien is haken moet, op de stok Mijnsherten begeerte gebuert mij zelden, gedateerd 1525, tot en met NR 88: Alsreyn Amoruesen uut trouwen minnen, op de stok Liefs scheyden es bovenalle plaghen zwaer, geschreven op 4 sept. 1528.

34 Zie b.v. NR 36, 46 en 21, resp. op de stok In tschey den weenen wij traen-kens snot ellen langck, Tes beter geveesten dan qualijck gevaren en Uutvreuchden wilt over de hekel springen. Hoe zou de heer K., die zoveel moei-te heeft met de gemoedelijke satire in het krisisjaar 1516, deze goedlachse re-freinen verklaren uit de tijd dat volgens hem de breuk met haar geliefdeplaats greep ?

37

Page 40: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Samenvattend zou ik willen zeggen dat ik in de opwerpingenvan Dr. K. geen aanleiding zie om mijn v e r m o e d e n, als zouAnna Bijns Tghevecht van Minnen geschreven hebben, op te ge-ven. Wel integendeel. De zwakheid van zijn oppositie heeft ditvermoeden juist versterkt ! Toch heb ik er niet toe kunnen be-sluiten het titelblad met hear naam te sieren. Aileen de geleerde,die de geschriften van de Antwerpse onderwijzeres uit de niet-autentieke heeft geschift en door en door vertrouwd is met haarwerk, zal het misschien gegeven zijn om, van deze kennis uit-gaand, te beslissen of wij door het verzwijgen van haar naamal dan niet deze uitgave te kort hebben gedaan.

38

Page 41: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

8. Wijze van uitgeven

Moeilijkheden met de keuze, welke versie ik aan deze uit-gave zou ten grondslag leggen, heb ik gelukkig niet gehad: vande e n i g e druk uit 1516 bestaat slechts een u n i e k eksem-plaar.

De spelling heb ik geheel gehandhaafd, op enkele uitzonde-ringen na. Het gebruik van u en v heb ik aan de tegenwoordigenormen aangepast. De afkortingen heb ik zonder verdere aan-duiding opgelost; ze boden geen moeilijkheden. De karige inter-punktie van het origineel, bestaande uit enkele schuine cesuur-streepjes op sommige bladzijden, heb ik vervangen door eeneigen systeem, dat — naar ik verwacht — de moderne lezergemakkelijk en zonder onnodig oponthoud doorheen de tekstzal leiden. De zeldzame plaatsen, waar ik een kleine letter, eenhoofdletter of een woord heb veranderd, vinden hun verant-woording in de aantekeningen. Met name bleek het een enkelekeer nodig om voor w een W te plaatsen. Van Doesborch druktnl. aan het begin der verzen steeds een hoofdletter; alleen de wdoet daar meestal niet aan mee. Slechts waar de kleine w instrijd komt met de interpunktie, heb ik dit gebruik van de typo-graaf niet gehandhaafd (b.v. r. 80, 89). De middeleeuwse (wei-nig duidelijke) manier om voor getallen romeinse cijfers in mi-nuskelschrift te gebruiken (bv. .iiij.), is ook door Van Doesborchnog nagevolgd; ik heb mij aangesloten bij een meer moderngebruik en kapitalen gebezigd (IV), natuurlijk met weglatingvan de (aldus overbodig geworden) isoleringspunten.

De aantekeningen heb ik niet al te krap gehouden, omdat ikde (misschien ijdele) hoop koester, dat niet alleen de filoloogmaar ook de doorsnee lezer-met-een-ietsje-historische belang-stelling aan dit werkje enig genoegen zal beleven. Van eeneerste gekommentarieerde uitgave, die nog geen profijt kantrekken uit het werk van voorgangers, mag men evenwel nietverwachten dat zij een tekst alzijdig belicht en dat bij alle moei-lijke passages definitieve verklaringen worden gegeven. Vooropbouwende kritiek hou ik mij dan ook ten zeerste aanbevolen.

Mijn oorspronkelijk plan, om na de kommentaar nog een

39

Page 42: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

klein glossarium to laten volgen, heb ik apgegeven. Voor eenrederijker schreef onze auteur een zeer `gewane', natuurlijkeen weinig gezochte taal, die trouwens een van de bekoorlijkhe-den uitmaakt van Tghevecht en bij vergelijking met de stijlvan haar (of zijn ?) geestesgenoten een werkelijke verkwikkingbetekent. Hoewel deze verzen niet behoren tot de bouwstoffenvan Dr J.J. Maks Rhetoricaal Glossarium 35, toch bleef het lijstjevan woorden, die uit leksikografisch oogpunt een aanwinst be-tekenen zo klein dat ik het hier gemakkelijk een piaats kangeven:

bequaemheit r. 11dasart r. 400forane r. 310haren rasart houden met r. 402refreynlijc r. 225venusiancker r. 1sander zwijke r. 24

35 Wel citeert hij het werkje op zijn minst tweemaal naar de excerpten

die ik in Leuv. Bijdr. 46 afdrukte, t.w. p. 266 bij mutse en p. 501 bij vissop.

40

Page 43: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

9. Litteratuurlijst en gebruikte afkortingen

A. BUNS, Ref ereinen, naar de nalatenschap van A. Bogaers, uitgegeven doorW. L. van Helten. Rotterdam 1875.

A. BIJNS, Nieuwe Refereinen, benevens enkele andere rederijkersgedichten

uit de XVIe eeuw, uitgegeven door wijlen W. J. A. Jonckbloet en W. L.van Helten. Gent 1886. (= N.R.).

J. FRANCK, Mittelniederliindische Grammatik. Leipzig 19102.K. HEEROMA, [Boekbeoordeling van Opstellen... Kossmann] in TNTL 76

(1958-9) 54-57.

W. L. VAN HELTEN, Middelnederlandsche Spraakkunst. Groningen 1887.F. K. H. KOSSMANN, zie bij Opstellen.M. E. KRONENBERG, zie bij M. Nijhoff.C. KRUYSICAMP, De ref reinenbundel van Jan van Doesborch. Leiden 1940.

2 din.C. KRUYSKAMP, Venusjankers, in Opstellen... Kossmann, p. 118-125.R. LIEVENS, Tghevecht van Minnen, in Leuvense Bijdragen XLV1 (1956/57)

97-120.A. VAN LOEY, Middelnederlandse Spraakkunst. I. Vormleer. Groningen-Ant-

werpen 19603. II. Klankleer. Ibid. 19572.J. J. MAK, Rhetoricaal Glossarium. Assen 1959.W. NIJHOFF en M. E. KRONENBERG, Nederiandsche Bibliographie van 1500-1540.

's-Gravenhage 1923-61. 3 din.

Opstellen door vrienden en collega's aangeboden aan Dr. F. K. H. Koss-mann.... 's-Gravenhage 1958.

R. PROCTOR, Jan van Doesborgh printer at Antwerp. London 1894.F. A. STOETT, Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis. 's-Gravenhage 19233.Tijdschrift voor Nederiands(ch)e Taal- en Letterkunde. Leiden 1881 vlgg.

(= TNTL).E. VERWIJS en J. Verdam, Middeinederiandsch Woordenboek. 's-Gravenhage

1885 vlgg. (= MNW).M. DE VRIES, L. A. TE WINKEL e.a., Woordenboek der Nederiandsche Taal.

's-Gravenhage en Leiden 1882 vlgg. (= WNT).

41

Page 44: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 45: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

,41.man Venus ta !vitt bebtijutti

1 jaerp lopi turgid Ile waft*" en tutij uettMe ft 4 ebbioie nutta one pie itinstegelinoopttit ti) in i icgtje Weep girtmopt

'Vim fat ooc in bit boccrlint uittbettuidtime% reinceie team Die mucfe letawl= menialjen maracranche finnenOtte mai) oit Vett ZolyuccOt van mituttet

43

Page 46: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

44

Page 47: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Van Venus Ianckers ende haer bedrijven,Hoe sy lopen en rinnen, hem wasschen en wrijvenAls ,si hebben die mutse onder die kinne geknooptEnde zijn in sint iorijs vissop ghedoopt.

5 Men sal ooc in dit boecxken vinden welRaet ende remedie tegen die mutse fel,Die den menighen maect crancke sinnen.Dus mach dit heeten Tghevecht van minnen.

[fol. In

[houtsneden, zie afbeelding tegenover blz. 42]

Prologhe [fol. 2r]

10 INden Meye, als velden bowmen ende vruchtenSolacelijc groeyden mits bequaemheyt der luchten,Sciep mijn herte door tsien vruecht ende iolijt;Ende om dat ic ontvlien soude anxt ende duchten,Ghinc ic mi vermeyen buten alle gehuchten,

15 Daer ic wonder — so mi dochte — sach te dier tijt.Eenen iongelinck sach ic staende in een crijtTusschen IV vrouwen met hantboghen en pijlen,Die al na hem schoten te dier wijlen.

Dese iongelinck was seer met anxte beladen.20 Elck een deser vrouwen, sonder versaden,

Schoten na den iongelinck stranghelijcke.Ic, dit siende, dochte: heere god ghenaden,Waren mijn sinnen nu so wijselijc beradenDat ict bediet wiste van desen, sonder zwijke !

25 Verstandenisse gal mi der sciencen practijke,My seggende: tis een ghevecht van minnen,Sijnde een exempel der amoreuser sinnen.

Dees iongelinck hadde in zijn rechter hantSijn herte, dat bequaem was ende playsant;

45

Page 48: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

30 In die slincker hant had hi een borse met ghelde.Deerste van ,desen IV vrouwen vaeliantHiet Minne, ende schoot den iongelinck, wantSy geraecten in die ooghen; des hi by ghewelde,By cracht des geschuts daer si hem met quelde,

35 Blint wert; want wie met dat geschut wert geraect,Die wert in minnen al siende Mint ghemaect.

Die ander vrouwe dye heete ghestadichede.Dese schoot ende gheraecte den ionghelinck medeIn zijn herte; des ghenaecte hem menich duchten.

40 Tis een oudt segghen: wie dat oyt dedeGhestadelijck te minnen, heeft selden vrede;want die ghestadelijck mint moet dicwil suchten,Claghen en karmen der minnen vruchten,Maer als lief liefs liefde in Haden croont,

45 Dan blijft die ghestadicheyt in minnen gheloont.Onghestadicheyt hiet die derde vrouwe.

Dese schoot den ionghelinck in claren beschouweNaer die borse metten ghelde, sonder falen.Maer haer gheschut — des had si rouwe -

50 En hielt gheen stadt, als si meende dat souwe,want ten gheraecte niet altenemalen.Die vierde vrouwe, alderfeiste in qualen,Schoot na den iongelinc ooc te dien tije.Haren naem was geheeten Jalozije.

55 Haer geschut vloech over sonder geraken.Doen dacht ic: «tsijn emmers vremde saken.Dese iongelinck is in groten laste.Deen maecten puer blint, hoe sal hijt maken ?Dander geraecten int herte; sulc ghenaken

60 Es emmers bittere, dat is vaste.Al en gheraken die twee niet, soot elck paste,Sijnen last es emmers swaer ende groat genouch.»Dus sprack minne den iongelinck ende louch:

[fol. 2v}

46

Page 49: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

(M i n n e spreect aldus bi staden [fol. 3r]

65 Totten ionghelinc in Taste verladen)

Alle minnaers, die oyt waren oft zijn op deerdeOft wesen sullen — hoe wijse, vermeerde,Hoe rijck, hoe machtich — can ic verblinden.Ende ic seg u — neemt mijn woort in weerde -

70 Dat helen en swijghen (hoe ment aenveerde)Dede die minne wassen in die oyt minde;Ende beroemen — dats claer, men macht bevindenDoet die minne vercouwen ende verghaen.Alle beroemers buten mijnder gracien staen.

75 Want minne die es van sulcker natueren,Datse gheerne hoort oft spreect telker huerenVander liefster, die therte heeft uutvercoren.Ende tis oock een teeken om tclaer to puerenDatter een wortel van minnen is int ghedueren.

[fol. 3v]

47

Page 50: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

80 Wanneer als lief der liefster na tbehorenInt ghemoete comt, ende in dat besporenTcoluer verandert ende wert int aenschijn root,Dits een ghewaer teeken der minnen groot.

Aldus seyt ghestadichede85 Met sueten woorden ten ionghelinck mede:

Name rept gtottabictobeMet rime woo:biten ionOefincit mem

0 mijn gheminde sone, sijt wijs ende vroet. [fol. 4r]

U goet noel' sin niet onnuttelijck en verdoet,Maer behoudet om mede to gaen ter eeren.Want men siet voor oghen: elck beminnet goet.

48

Page 51: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

90 Ende Bats natuerlijck, want tgoet maect moet;Dies niet en achten comen int verseeren.Dus, sone, wilt u ter voorsienicheyt keeren;want onversienicheyt brengt menigen int verdriet.Dus radick u dat ghi wel voor u siet.

95 Eerlijcken draecht u naer u betamen.Sijt fray ghemoet in elck versamen.Niet te hoge verheffen noch te neder dalen,In maten wilt al u conversacie ramen;Voor hoge oft neder machmen u niet beschamen.

100 In huesscher beleeftheyt en wilt niet falen.Sone, onthout wel mijn verhalen;want doedy mijnen raet, tsal u profijt zijn,Ende gheeert ende gheacht in alder tijt zijn.

Lichtsinnighe woorden ende quaet105 Onges t a dic he y t den ionghelinck raet:

[zelfde houtsnede als fol. 19r, rechts]

0 mijn troost, alle mijnder sinnen confoort,Laet ons met vruechden nu leven voortEnde goet chier maken in elck termijn.

110 Laet schincken en drincken vrij onghestoort,Voor den vercken en is niet mijn redene hoortGhewassen den edelen rijnschen wijn;Tbier en is niet ghebrouwen — soot is aenschijnVoor coeyen oft ganssen, alsment verhalen sal.Sijt blijde ! tis misselijc wiet betalen sal.

115 Wie sal u sekerheyt seggen oft scrijvenHoe langhe dat ghi te lijve suit blijven ?Ende liet ghi dan veel goets achter dij,Dat waer quaet, want doer sulck bedrijvenSouden dijn vrienden daerom vechten en kijven.

120 Dus verteeret selve met moede vrij !Want worder om ghestreden, weet dat ghijDaerom mocht crijgen verdriet en pijne.Dus radick u selve altoos blijde te sijne.

[fol. 4v]

49

Page 52: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

I a 1 o s i e seyt dus sander toeven:125 Ay ionghelinck ghi moecht u wel bedroeven.

Die ghi boven al int herte bemintEn acht dijns niet een enckel twint,Maer heeft een ander int herte ghestelt.Suldi dan wesen al so sot ghesint,

130 Dat ghi u sinnen suit stellen ende u verbintAn eene, die u minne als snee versmelt ?Keert u in tijts, u selven niet en quelt.Houdt u an mi ende beraet u wijselijck.Dair lief liefs fief de niet en acht, dats mispriselijc.

135 Blijfdi bemutst op eene die dijns cleen achtSo ghenaect u veel suchtens dach ende nacht,Claghen, karmen, alle huere een doot;want daer ghi om verteert goet, bloet en macht,Die is in vruechden met een ander die lacht,

140 Ende ghi blijft troosteloos inden noot.Tis een pijne boven alien pijnen groot,Daer arbeyt sonder danck wort ghedaen— So ghi doet —, niet weert gerekent een spaen.

[fol. 5r]

50

Page 53: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Wijsheyt seyt ende Proper natura

145 Wijsheyt ende proper natura sprekentot eerbaer herte:

0 ghi iongers, eerbaer herten zijnde in viguere,Wildi los bliven van alien ghetruere,wacht u wel der minnen last to draghen.Van duyzent niet eene en gheraecter duere.

150 Haer leven dat wort hem alte suere,Den tijt verslijtende met karmen en claghen.Dese IV vrouwen bestrijden nachten ende daghenElck amoreus herte, dat hem ter minnen voecht,Byden welcken men den acker van drucke ploecht.

155 Emmers die twee zijn in minnen natuerlijck, [fol. 6r1

Dander twee zijn vol fenijnen puerlijckDie de minnende sinnen verstorberen.

51

Page 54: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Die hemlieden ghelooft, beclaeget suerlijck !Maer hi blijft alder best in vruechden gheduerlijc,

160 Die hem can wachten haerder alder tempteren.Si wetent diet proeven ! dus sonder icesserenSchuwet tpack van minnen opten hals te laden.Dies hem best wacht is wijsselicst beraden.

Dye minnaer:

[houtsnede, voorstellend een smekende jonge-ling, identiek met fol. 19v figuur links]

165 Ten baet my nyet, lasen, al dat ghi vertelt— Ic versware mi selven, ghi waent mi lichten —want mijn herte door minne versmelt,Ende te quistene heb ic mijn sinnen ghevelt.Dus wilt doch u woorden swichten,

170 want der minnen pack is so swaer van ghewichten,Dat icx my niet ontladen en kan in gheenen keereMaer mijn druck vermeere.

Hierom mach ic lazen wel zijn bedroeft,want der minnen wercken vallen mi so suer

175 Dat mi mijn herte boven maten groeft.Hi en kent gheen minne diese niet en proeft.Lazen noyt en had ic sulcken truer,want wanhope maect mi mijn leven tsuerEnde minne comt mi so seer bestrijden

180 In allen tijden.Ic mach wel seggen: die oyt yet ontfinck,

Sijn minne dunct mi lazen sochte,Tsi troostelijc woort oft ander dinck.Maer ic ben ghevaen inder minnen rinck

185 Daer mi alleen tghesichte toe brochteOp een, die noyt op mi en dochte.Al truer ic, laes ten is gheen wonderSo mi minne houdt tonder.

[fol. 6v]

52

Page 55: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Ach Creech ic confoort — daer nu misbaer is -190 Door dat minlijc gesichte dat mi heeft genoost.

Maer lazen neen ic, dat mi openbaer is.Hierom eenen dach mi wel X iaer is,want ic en weet doch gheenen troostAnders dan duchten en suchten; dats mijn propoost:

195 Och oft ic mochte daer therte dochte,So waer mi sochte.

Minne:

Ghedenct dat ic u seyde uut duechdenTot uwen beghinne: dat u soude ghebueren

200 Van eender ghenuechten wel X onvruechden,So dat veel menschen dat besueren,Sonderlinge als si daerom labuerenOm die mutse te spannen onder die kinne,Waeruut si hem dan stellen in daventueren.

205 Maer bi fortse en comt niemant tot troost der minnen,Al soude hi ontsinnen.

Hebdi niet wel eer eender horen sprekenDie seyde: een vruecht die ick can ghevenMach wel hondert smerten versteken,

210 Also dat dicwil is beseven;want niemant en mach in alle zijn levenConfoort oft troost te diere ghecopen,want als den minnaers troost is beclevenDan dunct hem dat hooft van vruechden open

215 Met groten hopen.Die confoort oft troost wil betalen na rechte

En derffer om gheven silver noch gout.Coopt yemant minne, groot oft slechte,Hi heeft daer of tormenten menichfout.

220 Hi betaeltse nu met heet nu met coutEnde met te versoecken menighe steden,Met vresen diemen uut ionsten ghelout,

[fol. 7r]

53

Page 56: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Ende boven al met ghetrouwichedenDie uuter minnen breden.

225 Die m i n n a e r iclaghende sprect aldusRefreynlijc:

Och oft elck mochte daer hi dochte. [fol. 7v]

At strael der minnen heeft liefden verwecseleMi doen gewinnen onder sulc een decsele,Schijnende voorspoedich gheluck en seghe

230 In alien weghe.Dies mi tbeghinnen bringt suick antrecseleDat mijn vijf sinnen hem vinden int strecseleVan amoreusheyt, na der natueren pleghe.Dat ict verteghe

235 waer quaet, op avontuere oft ic vercregheTroost wander liefster om tsins confoort.Maer hoe soudict vercrijghen ia, oft ic sweghe ?Ic moest haer condighen in scrift oft woort.Ten ware oft zijn mocht so ic heb ghehoort

54

Page 57: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

240 Tsulcker stede segghen daerment bi brocht,Seggende aldus door een ionstich accoort:Och oft ic mochte daer mijn herte dochte.

Wat soumen al vruechden vergaren int handelenDer sueter iuechden, int gaen, int wandelen,

245 Mochte elc zijn liefken int secreet beluken,Minlic ghebrukenUut rechter deuchden metten verstandelen.Si dan verhuechden: ypocras, amandelen,Muscadel, garnaten schoncmen bi cruken.

250 Elc sou vruecht suken.Den guer van alle specien en mach niet rukenSo suet als den asem van eicx lieflic lief.Door doverdencken moet mijn herte dukenOnder venus subiexie, achtende gheen grief;

255 Maer wat vruechden dat oyt mijn hert besiefSoudic al rekenen voor alfs ghedrochte,Mochte waer zijn dwoort dat ic yerst ophief:Och oft ic mochte daer mijn herte dochte.

Wat sou al soetheyt bi mi zijn voort ghestelt,260 Nemmermeer moetheyt, is rasscher over Welt

Dan pegasius vlieghende peert seer snelOft Achilles wel;Twaer al spoetheyt, waer ic bi lieve verseltVol alder vroetheyt — als den sin waer ghehelt

265 Te ,dincken waer ic vlues dan sander ghequelBi lieve int spelEnde wi onbeswaert bleven van nijders felSo dat elck zijn ionst vrij mochte uuten.Bi dien werde van ml gheopenbaert seer we!

270 Meer vruechden, dan oft ic saghe ontslutenShemels palleys; vruecht sou in mi spruten,Twaer die meeste vruecht die ic oyt sochte,Dranc van trooste smaectic uut sueten conduten.Och oft ic mochte daer mijn herte dochte.

275 Och oft elc mochte daer hi dochte altijt,En niet en sochte dan dat therte verblijdt,So souden amoreuse herten wesen

[fol. 8r]

[vol. 8v1

55

Page 58: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Van druc ghenesen,Ende men cochte liefde ionstich bevrijt

280 - Also men plochte — met liefden (des seker sijt)In wederlone. Ic segghe dat bi desen:Der herten pesenMeer talder vruecht souden zijn gheresenDan oftmen al dander solaes tsamen knochte,

285 Ende ic blijve bi dwoort van voren ghelesen:Och oft ic mochte daer mijn herte dochte !

Minne seyt:

Hier suldi horen vertellen ghesellenDat leven van Venusianckers ende haer manieren,

290 Hoe seer si hem selven to quellen vellenDatse nyemant dye leeft en kan bestieren.

[houtsnede, voorstellend een vrouw met pijl, identiekmet fol. 3r figuur rechts1

NU hoort ghi iongers wat ic u vertellen salVanden iongelinck, als hi dus is doorwontMetten strael van minnen, die hem noch vellen sal

295 Ende hem brengen int verdriet in alder stont,Als hi gheern sou zijn bi den amoreusen montDie hi in zijn herte heeft vast ghedaen.Hi en sal der mutsen ic segt goet rout —Als hi wil niet connen ontghaen,

300 Maer bi fantasien meer drucx ontfaen.Die hittighe minnaers hebben die smerte,

Daer die lose gesellekens ghesont ontsluypen;Die liefde en gaet hem niet ter hertenMaer die loyale minnaers, die smerte suypen

305 Om dattet loon ten eynde op hem sou druypen.Daer die lose doortrapte luttel op achten,Al hebben si loon daer ander om stuypen,

[fol. 9r]

56

Page 59: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Si hebben daer si niet na en wachten

Die loyale minne soude verdienen gratie,310 Maer si valt meest in der forane wrekene

Ende crijcht menighe vremde ymaginacieVan peysen, van suchten, van zijn hooft te brekene,Van menich woort verloren te sprekene,Van menighen ghanck verloren te ghane,

315 Van waken van braken — diet wel wil rekene —Met groten anxte na zijn lief te stane,Omdat hi noch meent haer ionst tontfane.

[Dicwil ghaet hi al sinneloos disputerende,Niet wetende welck voor oft achter, siende blint.]

320 Ey, seyt hi, hoe onmatelic sucht ic,Int gepeys verwarric, dan hopic dan duchtic,Dan dunct mi dat si mi gracie doet,Dan ,comt twijfel die seyt — dat pluchtic —want si u niet en acht (tverstant so luchtic)

325 Niet meer dan si eenen vremde en doet.Dan comt desperacie en maect mi verwoet,So dat ic mijn sinnen al ben te butenAl sonder guten.

Al stondic, seyt hi, inder hellen mortorie,330 Ic en sou niet gevoelen; so vast mijn sinnen sluten.

Verstopt, vervult zijn alle die condutenMijns lichaems; sonder eenighe memorieDie sinnen verbijstert blijven in mutenDuer tderven der schoonder siborie.

335 Een ander is ghebrukende al mijn glorie.Dus moetic iammerlijc al mijn dagenVan druck ghewaghen.

Salse mi gheen gracie bewijsen,Sal ic lange derven haer troostelijcke spijsen,

340 So salmen eer lank mi binden met boeyenOft sot sal ic achter straten lopen bijsen.Ic hope den dau van trooste sal noch rijsen.

[fol. 9v]

57

Page 60: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Si is die mach mijn leven doen bloeyenOft laten verdwijnen met swaer vernoeyen.

345 Si heeft mijn leven in haer gheweltwant in minnen mijn herte smelt.

Dicwil ghaet hi sinneloos disputerende, [fol. 10r]

Niet wetende welck voor oft achter, siende blent,Op haer hem selven heel abuserende,

350 Die Tantwerpen is oft te Ghendt;Troost versuect hi, al isse absent.Hi lacht, hi sucht, bi wijlen weent hi,Hem selven te troosten werdt hi dan ghewent;Dan heeft hi van haer troost, dat meent hi,

355 So seer in liefden op haer versteent hi.Als hi aldus heeft geweest in dolinge der sinnen

Een Kure oft twee, dan comt hem te vorenVan eenigen voorleden druck van binnenOft an yemant die hem doet toren

360 Aen zijn lief die hi heeft vercoren.Dan peyst by dat hi die onweertste syEnde seyt: mijn pijnen is doch al verloren,want si heeft een ander liever dan mi

Ontsteken in liefden dus staende ontsint,365 Vermaledijt hi zijns selfs cracht

Ende segt dat hi noyt en was ghemintEnde hem ontsinct dan al zijn macht.Lazen, seyt hi, waer ben is ghebrachtDaermen mi noyt minde ! voort seyt hi meer,

370 Noyt sint en had hi vruecht verpachtAlsoe hi dede wijlen eerSonder wederkeer.

Noch seyt hi al rasende in zijn hooft:lc en sal niet meer minnen, wat si bedrijve.

375 Ende eer hi haer meer in minnen ghelooft,Hi roofde hem selven liever van linen lijve.Maer hi liecht, hoe hi crijt oft kijve;

[fol. 10v]

want des anderen daechs ghaet hi rechtevoortVoor haer duere selven metten lijve.

380 Hien houdt ghelofte noch zijn woort

58

Page 61: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Noch gheen accoort.Ghevallet dan dat zijnder oghen ghensteren

Sien int voorbi ghaen dat zijn lief vercorenEn es niet ter dueren noch ter vensteren,

385 Dan neemt hi pijn om hem selven te storenEnde seyt: nu speeltse die verlorenOm datse mi sach, is mercten bloot.Hoe hi hem tiert, tis wonder om horen,Sonder reden oft sander noot,

390 Tes waerheyt bloot.Comt hi van buyten, eer hi is ontcleedt,

Sonder yemant te segghen zijn ghevaren,So is hi metter herten so ghereetDat hi wel wilde eens zijn oghen verclaren.

395 Hi ghaet hem weder openbarenBecladt; dus kiectij door die tralie:Dat ioncwijf van binnen haspelt haer garen.Hi voor die duere, al waert een calieDoor liefs travalie.

400 Aldus wordt begect dese arme dasart.Hi meent daer sien zijn liefste lief,Hi siet dat ionckwijf die haren rasartMet hem houdt; dat dunct hem grief,want als hem dat ionckwijf besief

405 Besachse hem met geckenden ghelate;Hem was nochtans gheoorloft voor dat ongheriefVoorbi te wandelen al op die strateVroech en late.

In desen punten den dach die iijdt410 Tot des avonts ,datmen sluyt die doren.

Hi ooc hem selven dan niet en vermijdt,Hi en gaet dan wandelen ten huse voren;Alsmen die ,dueren sluyt .dat wilt hi horen,want hise wel kent an haer sluyten.

415 Alle avant gaet hi darwaerts als die verloren,Om te luysteren door een gat van buytenAl machmen met hem guyten.

Dan stelt hi zijn ooren iuysten te passe,

[fol. 1111

59

Page 62: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Al horkende hi nederwaerts nict;420 Sijn hooft so vol wints doorwasse

Dat hem zijn herte bloet verscrict.Dan gaet hi ende heeft te slapen ghemict;Nochtans en can hi slapen in nachten drie oft vieren,Maer — om deerlijc te verhalen — hi hem dan schict

425 Al zijn leedt in menigher manierenSonder bestieren.

Als hi dan te bedde leget dye ongheluckigheEn can hi slapen in gheender wijse.Hi gaet hem weder cleeden als die druckighe

430 Die gram uut sinen bedde rijse.Steenen, versuchten is dan zijn ghijse,Lamenterende clagende zijn ongheval.Als hi dus is in desen avijseComt hem te voren groat en smal

435 uuter lief den stal.Over en weder, lancx en dwers der cameren

Ghaet hi, in hem selven al disputerende.Hi en liet dan niet in, al quamereDie wader die hem was genererende.

440 Alleen ghaet hi dus arguerende— Het schijnt oft daer twee oft drie bi een warenAls een sot is hem selven abuserendeEnde binnen dien comt hem die dach verbarenBider sonnen verclaren.

445 Nu is dese minnaer van opstane quijtewant hi is op ende ghecleedt bi adventage.Hi ghaet ter kercken al met iolijteSonder te dencken op gods ymage.Hi weet die duere — en dat bi usage -

450 Ende wanneer zijn lief sal misse comen horen.Metten oghen wacht hi die passageEnde volcht haer na — dat is verloren —,Sijn uutvercoren.

Als si op haer platse is gheseten455 Dan ghaet hi daer een wandelinghe doen

Ende voor haer omme, om dat si soude weeten

[fol. 11v]

60

Page 63: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Sijnen ganck op dat niew fautsoen.Thooft beret hem van hitten als ist voor noen.Hi gaet, hi keert, hi siet op haer,

460 Hi en doet gheen ander ghebet noch orisoenTot datmen die misse beghint, voorwaerDoor die liefde eenpaer. [fol. 12r1

Alsmen dan die misse ghaet lesenRecht voor haer hi een plaetse taect,

465 Oft anders sal hi knielende wesenDat hise ansie in haar aenschijn naect.Gheen arm mensche tot hem en gheraectHi en gheeft hem een aelmisse, dat sijt sie;Maer seker, wat samblante dat hi maect,

470 Tis al amoreuse ypocrisieTot alien tije.

Als dan die priester ter offerhande gaet staen,Sy cust den stool; van vaer so beeft hiDatter een ander voor hem sal ghaen.

475 Hi volcht haer ende achter haer sneeft hy.Den stool ooc te cussen hem daer toe gheeft hiRechts daer s i hem custen ter selver stede.Hi wilde ha e r wel cussen — so lustelijc leeft hy ! —Behoudelijcken pays en vrede

480 Ter liefden rede.Alsmen tonsen heere te celebreren clinct

Die oghen heeft hi altijt op haer altee.Van gode hem niet met allen gedinct,Nochtans siet hi voor hem twee.

485 Hy knielt op sinen groten teeEnde neemt den paes alsomen plach,Ende hi doetten haer cussen; het doet hem weeDat hise ooc niet cussen en machAltoos sonder verdrach.

490 In zijn saken dunct hem ooc wel vryDat hi van helen en swijghen heeft dye sciencie [fol. 12v]

Ende datter ooc niemant omtrent en sy,Die soude mercken zijn sotte experiencieHeymelifck, bi zijnder negligencie.

61

Page 64: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

495 So wilt hi die secreetste blijvenBehoudelijc ooc zijnder reverencie.Men weetet al die stadt dore van sinen bedrijvenAl macht hem grijven.

Als si nu is uuter kercken ghetoghen,500 Metten oghen so gheleyt hise dan

Tot dat si is so verre — ongheloghen —Dat hise niet meer ghesien en kan.Dan ghaet hi knielen die allendighe manOp die selve stede daer si sat;

505 voorwaer hem dunct hi en scheyter niet van.Die stede is emmers te beter wat,Hi meendet plat.

Heeftse den outaer oft steen ghecust,So doet hi ooc die sot verwaer.

510 Daer na hem seer te ghane lustVoorby der dueren zijns liefkens claer.Siet hise, hi doet dan eere haer;Hi gruetse ooc die bloeme vol iuechdenOm datse hem soude een gruete eenpaer

515 weder geven; dan is die sot in duysent vruechden,Sijn sinnen verhuechden.

Dan ghaet hi eeten blijdelic overtallickOm dat hi haer stemme heeft ghehoort.Hi en was in langhe niet so bevallick

[fol. 13r]

520 want tegen hem selven spreect hijt dwoortEnde segt: nu gha is wandelen voortAls een die blijdtste die mach leven.Ende als hi is aldus in blijden accoortSendt hem minne wat troost beneven

525 Blijdelijck verheven.Op dye strate uut vruechden van dezen propooste

wert hi singende, so sotten pleghen;Elck — wie dat is, int west int ooste —Maect hi blijde chiere onversweghen.

530 Dit heeft hi bi die gruetenisse ghecregenEnde ooc om dat hi ghemint te zijn waent.Dus roept hi: maect vruecht in alien weghen !

62

Page 65: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Nochtans en was van hem niet vermaentMaer uutgheplaent.

535 Hi en blijft in dit propoost niet langhe.Int ommesien bi avontuerenMerct hi eenen met oghen strangheDie gruet zijn lief te dier hueren.Hem dunct dien so schoon van statueren

540 Dat si hem mint ende hi haer weder.Dies dunct hem van drucke therte schuerenEnde sit in desperacien weder nederDoor dit onweder.

Dan yerst vermaledijt hi hem selven545 Ende vloect der fortunen diet hem toesende:

Alle verdriet moet nu op mi welvenwant mi minne bedrogen heeft ten ende.Die liefste nu tot een ander wende,Segt hi, om dat si een ander gruet na staet

550 Ende elcken die si in duechden kendeIs si toghende een schoon ghelaet.Hierom hi te claghen gaet.

[fol. 13v]

Die bedructe m i n n a e r seyt:

63

Page 66: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Herte splijt in duyzent quartieren;555 Comt felle dyeren, wilt van manieren,

Verslindt mi als hongherighe ghierenIn dit bitter leet.Ontdoet u speloncken barghen duwieren,Brant tallen vieren heet int bestieren,

560 Comt overvloyt mi alle rivierenWijdt ende breet.Mijn bloedich zweet ben ic ,bereetHaer te schincken ghemengt met tranen beet;Nemmermeer en vintse mi tot haerwarts wreet,

565 Al smelt mijn lichaem ghelijc den wasse,Non fortse, mocht icse noch eens dienen te passe.

0 nacht wilt dijn duysterhedenTot mijnder beden doch nu bestedenEnde laten den claren dach beneden,

570 Oft mocht baten.O bloemkens toocht dijn suete sedenVol minnelijcheden seer net besneden,Op dat dalder yentste schoonste van ledenuwen roecke mocht vaten.

575 0 suete vogelkens schoon boven maten,uut caritaten en wilt niet aflatenMaer singt in velden in bosschen in straten.

Ic haecke na tsoetste der honichraten.

Non fortse hoe ic druck in mi tasse,

580 Mocht icse noch eens ghedienen te passe.Mocht ic eens in haer herte gheraken

Met ghiften oft schoon minlijcke sprakenOft ander saken, daer wildic om wakenTer eeren van haer.

585 Haer lieflijc opsien, haer bloesende cakenMi therte doorblaecken en heel ontscaecken,Niet wetende wat ic sal gaen makenDuer dlijden swaer.Haer aenschijn claer maect mi misbaer,

590 Noyt grig en ghinck mijnder herten so naer

[fol. 14r]

64

Page 67: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Als dit eenpaer, noyt sulcken vaer.Dus liggick mat voor Venus outaerVan anxte zweetende ghelijc den dasse.Och mocht icse noch eens ghedienen te passe.

595 Princesse esse in mi verhevenDie mi doet leven int bitter snevenDaer alle mijn vruecht bi is verdrevenBi Venus rade.Haer wetende herte gaet boven screven

600 Haer toeghegheven, soot is beseven.Al laetse mi dus suchten en bevenVerhardt int quade,Nochtans so hopic op haer ghenade,Te gheender smade icx haer en bade.

605 Had icse thuys binnen der casse,Ic hope is souse wel dienen te passe !

[fol. 14v]

Al iclagende dus totter noen den tijt besteet hyVol drucx int herte, alst Ialosie gheboot.Ter tafelen sit hi maer luttel eet hy;

610 Als hi soude ,drincken so neemt hi broot.Op deser fantasien schootBrisselt hi broot voor hem metten handenIn cruymen in stucxkens cleen en groat,Als oft hi en hadde mont oft tanden

615 Tot sijnder schanden.Ten eynde, daermens niet en mercke,

Speelt hi met sinen vaeten oft messe;Die telioren, uuter fantasien wercke,Die kartelt hi tot eender ghedenckenesse.

620 Dus over maeltijt stelt hi der fantasien lesse.Wech gaet hi sander te segghen yet,Fantaserende tot sinen ghetesseIn een vrij plaetse daer hem niemant sietIn zijn verdriet.

625 Als hi hem dan alleene beseeft

[fol. 15r]

65

Page 68: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Verre van alien menschen, onbekent,Int herte al suicken druck hi dan heeftDat hi van tranen werdt al blent.Dan verhaelt hi alle zijn torment.

630 Hi roept hi claecht, zijn handen wringt hi,Hi crijt hi karmt, hi loopt hi rent,Hem selven met desen vernoye dwingt hi,Dus niet en singt hi.

In deser desperacien wanckelt hi635 Ende segt hoe hi sinen last bestierde

Maer uuten rechten weghe scranckelt hi.Twaer vrij die saghe hoe hi hem tierdeSegghende: lief die mijn herte regierde,Heb ic u ghelochent, ic roep weder ghenade.

640 Ende al dat hi oyt versierdeDat wederroept hi vroech en spadeSolider versmade.

Als hi aldus langhe heeft gemaect misbaerDat hi noch achter noch voren kan,

645 Dan werdt zijn herte van drucke swaer.Een nieuwe maniere neemt hi dan an:Al stille so gaet hi sitten danIn ghepeyse met eenen swijghenden gheeste,Al waert een steep, niet als een man;

650 Maer sonder memorie, als een beesteSmaect hi den keeste.

Daerna vergadert hi zijn fantasien binnenEen huere oft twee, ende corts na dienSprinct hi uut sijnder frenesien sinnen

655 Ende segt, hi wil zijn lief gaen vrijenEnde segghen haer om zijn bedijenAl zijn meenen, ende hem daer in vercloecken;Al so?ude hi sterven ende zijn siele spijen,So sal hi troost an haer versoecken,

660 Al sou hijt scrijven in boecken.Dese arme druckighe buten keere

Comt in vruechden bi die schone fiereEnde die katijf schaemt hem so seere

[fol. 15v]

66

Page 69: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Dat hi starft van dorste biden riviere;665 Vol van vruechden menighertiere

Bi sinen medecijnen starft die katijf.Hi en ghecrijcht vruecht in gheender maniere,Diet niet en derre versoecken stijfAn maecht an wijf.

670 Hi sit bi haer so bedruct, hi en weet niet hoe,Sander te segghen een enckel woort.Binnen dien comt daer yemant toeVan haer kennisse, diese verstoort.Dan heeft hi pijne ende gheen confoort,

675 Het berout hem dat hi niet en seyde,Hi vloect hem selven rechtevoortDat hi zijn woorden niet bat en beleydeEer hi scheyde.

Dan neemt hi oorlof ende hennen ghaet,680 Druckich met alien int herte ende gram

Ende in hem selven so overquaetDat hien vloecte, die hem overquamEnde die hem zijn lief te spreken benam;want had die ghedaen, hi had gheseyt

685 Het lijden, dat hi rechts als een lamVerdraecht in grater kettivicheyt,Al sander bescheyt.

Menichwerf gaet hi in desen stateSander te ontdecken wat hem deert.

690 Dan ghaet hi weder met droeven ghelateTen huyse daer hi te zijn begheert.Teghen hem comt die bloeme weert,Die weicke heeft coudt als hijt heeft heet;Ende si seyt: vrient, segt mi u begheert,

695 wat mach u deren ? dat ict doch weetTrechte bescheet.

Al comt hi dan bi haer te sprekenEnde seghet ∎dan zijnder herten gheschilleEnde al dat hem op haer mach ghebreken,

700 - Maer hi mocht wel swijghen stile —Sy en dad hem niet troosten, sy en wille.

[fol. 16r]

67

Page 70: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Want een vrou vol solaes can vruecht ontknopen;Die is wel werdt — tsy Barbara oft Hille —Datmense ter hoochsten prijse sal copen

705 En schencken den wijn met stopen.Dan is hi weder bescaemt en gaet drupen, [fol. 16v}

Van scaemten en weet hi wat beghinnen;Hi gaet fanteserende lancx der straten crupen,Hi waent missen zijn vijf sinnen.

710 Dit doet die bloetheyt zijnder herten binnen.Dus loopt hi achter na, dul en desperaet,want noyt bloede herten schoon vrou bekinnen.Dus blijft hi altijt in druckighen staetInder minnen graet.

715 Dus die minnaer sinen tijt verslijdt verquist hi,weicken tijt een seer costelijck iuweel is.Hi waent ghemint to zijn, maer dicwil mist hi.Hi vergheet gods ende al dat zijnder sielen deel is,Hi en denct niet eens wat dat hemels prieel is,

720 Daer eewelijc in vruechden salt leven zijn.Hi denct niet: storf hi so in der minnen gareel, wisHi soude hier in pijnen ende e e w e l ij c in sneven zijn,In dat bitter beven zijn.

Dactoer:

[houtsnede, voorstellend een man met baard, identiekmet fol. 19r figuur links.]

725 AL is hier gheseyt van venus scholieren,Dye meeskens en vroukens hier ooc behoren;want dye meeskens hebben veel vremde manieren,Die op dees knechtkens vermutsen, verdoren.Si segghen suetelic: « mijn lief vercoren»,

730 Tot dat sy int net al heel zijn ghestrect.Dan gaetmen helsen en cussen sonder vaer,Haer hertekens werden dan totter minnen verwect;

[fol. 17r]

68

Page 71: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Dan wert daer ooc Venus outaer ontdect.Tis dan al «liefken hier, lieficen daer»,

735 So dat si ten laetsten worden versuft van sinnen.So sterck worden si gewortelt in Venus minnen.

Noch hebben dees meeskens practikiger vondenAlso is hier sal ghewaghen.Connen si haer lief niet spreken met monden,

740 So ghaen sijt eender coppellersse claghen;Die coppeltse tsamen na haer behaghen.Dan is dat hert in sulcken vierigen hakenDat si noch eeten noch drincken en connen verdragen;Noch opt bedde en connen si slapen noch waken.

745 Also seer zijn si in liefden verblintDat si alle vruecht ende blijdtscap beswijkenEnde worden door lief de dicwil gheschintWant si dan suecken menigerley practijcken.

0 Venus scolierkens, vrouwen en mans,750 Siet toe in tijts, dat soudic u raden.

Verdoet niet so lichtelijc u goet to hans,Tsal u in u oudtheyt wel comen in staden.Dat regiment van ontrouwen wilt versmaden.Denct doch hierom so sidi vroet

755 Wildi in Venus armkens Baden,Met eenen cleenen cost neemt uwen spoet;Leeft niet so costelijc met overmoetDat ghi in u oudtheyt niet en wert versteken;Houdt u ghelt, so crijchdi moet

760 Teghen die daghen als u oghen leeken. [fol. 17v}

Men seyt: int eynde wert den last ghekeeken.

69

Page 72: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Dat meesken, vermutst met sueten accoorden,Seyt: den raet is goet met den woorden,

MAer contrarie der natueren ist quaet om wercken.765 Want waer liefde invliecht met vollen vlercken

Daer en mach gheen ander liefde in snerckenNoch ionstich bemercken van anderen sijden.Natuerlijcke liefde en kans niet ghelijden,Lief moet die weerste zijn tallen tijden

770 Om sins verblijden; al ben ic nu truerlijckDoor tverlies mijns liefs, ic blijf gheduerlijc.

Niemant en weet wat cracht dat liefde geeft.Also langhe alsmen tghebruycken heeftDer liefden zijns liefs, so en smaectmens niet;

775 Maer als tghebruycken van liefden sneeft,Merct dan hoe rouwich dattet herte leeft,Daermen goede liefde in haren fluer siet.1st anders dan een eewich verdriet ?Tis mi gheschiet, vliet trueren vliet.

780 In swaren ghepeyse so leyt onrastelijcHert, sinne, memorie; druckich verborghenAnxt veriaecht mijn hope vastelijc.

[fol. 18r1

70

Page 73: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Des Ic als desperaet moet sorghen.Dontrouwe mijns int herte seer lastelijc

785 Heb ic in mi avont en morghen,Al sout verworghen; dus moet ic suchten en bevenEnde clachtelijc roepen in al mijn leven:

OCh god dye alle herten kent,In wat nooden ben ick nu ter tijt !

790 Noyt vrouwe en leedt swaerder tormentDan mijn arme herte nu en lijdt.Gave by mi troost, ick ware verblijdt,Dien ic minne ende seer vrese to verliesen.Van grooten drucke mijn herte splijdt:

795 Ic en sal voor u gheen ander kiesen.Gherechtighe liefde is in mi ghesticht.

Uut grocer lief den moet ic dit scriven,Om uwent wille heb ick dit ghedicht,Och lief mocht mi u ionste becliven. [fol. 18v)

71

Page 74: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

800 Ic en weet van rouwe wat bedriven,Van minnen sal ic mijn sinnen verliesen;Al soudick mi selven daerom ontliven,Ic en sal voor u gheen ander kiesen.

Ander en kiese ic nemmermee805 Al soudicker om sterven duysentich dude.

Van lief den doet mi mijn herte so wee.Troost mi doch door die liefde van gode,Lijf en siel staet tot uwen ghebode.Van minnen sal ic mijn sinnen verliesen.

810 Troost mi lief, ic ben in node;Ic en sal voor u gheen ander kiesen.

Och lief mach ic teghen u niet sprekenSo is mijn hopen al ghedaen;Van liefde sal mi mijn herte breken,

815 Van rouwe so en weet icx wat aenghaen.U lieflicheyt hevet mi al ghedaen,Van minnen sal ic mijn sinnen verliesen.Al soudicker die doot voor ontfaen,Voor u en sal ic gheen ander kiesen.

820 Wat hebbic menigen heeten traen geweentDaer mi natuerlijcke liefde toe dwanck.Nochtans was u herte alsoe versteentDat ghi u verblijde als ic was cranck.0 god almachtich, ic neemt in danck.

825 Van minnen sal ic mijn sinnen verliesen,Laeft mi lief met troostigen dranck,Ic en sal voor u gheen ander kiesen.

Och is dit die trouwe, is dit die duecht,Is dit mijn goede vrientscap reene,

830 Is dit den troost van mijnder iongher iuechtDie was tusscen ons beyden alleene ?Ic mach wel claghen met swaren weene,Van minnen sal ic mijn sinnen verliesen,Troost mi lief ende latet u ghaen to beene,

835 Voor u en sal ic gheen ander kiesen.

[fol. 19r]

72

Page 75: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

PrinceDaerom, princesse, alle ghi amoreuse sinnen,

Als ghi wilt minnen, mint al met mateEnde laet u liefde aldus niet volkinnen.

840 Ic hebber bi gheleden grote achterbate,Ic lope ghelijc een hont lancx ter strate,Van minnen sal ic mijn sinnen verliesen.Gheeft mi troost dien ic niet en verlate,Want voor u en sal ic gheen ander kiesen.

845 Een remedie ende raet tegen die mutse

Hi iongers die metter mutsen sijt gequelt,Ghi verslijt deerlijc hier uwen tijt.Ghi en kunt eeten noch drincken, so sidi ontstelt,Slapen noch waken, tis cleen profijt.

850 Maer ghi die metter mutsen beladen sijtDoet altijt vrij na Ovidius leeren:Gheen beter remedie ter werelt wijtDan met veel ander vrouwen to vermeerenEn goede chiere maken — om drucx verneeren -

855 Met goet gheselscap na elcx behaghenDaer men alle vruecht bi mach vermeeren.

[fol. 19v]

73

Page 76: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Dus doende suldy seer die mutse veriaghenDie ghi muecht hittelijc int herte draghen.

WIldi die mutse gheest elije wederstaen860 Om uwer sielen profijt to beiaghen

En dat ghi muecht den oppersten loon ontfaen— Die ghebeten is, hoort doch na mijn vermaen ! —Hier in dees werelts wilde woestijne,Wildi der mutsen gheheelijck vry ontghaen

865 Wacht u voor Scorpio met sinen fenijne;Tserpent het biedt u wel vrientscap, mer ten fijneMet sinen sterte soudt u seer steken.So is die mutse oock van mijneVoer ghenuechlijc, a c h ter vol ghebreken.

870 Ten laetsten so brengtse u in die helsche bekenEn u siele moeter eewelijck voor blaken.Dan loopt ten serpente — hoort mi nu spreken —Dat Moyses van metale de maken

[fol. 20r]

74

Page 77: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Waer bi dat ghenasen voor alle saken875 Die van den serpenten waren ghebeten.

So moeti ooc u pijnen to gherakenBiden gecruysten Ihesum, en hem niet verghetenDie ghecruyst ghepassijt is onghemetenDuergheeselt duerwont ende seer mismaect.

880 Om onsent wille is zijn herte doorreten,Als Moyses serpent ghehangen aent truce naect.GM die vander felder mutsen sijt gheraectDenct op Cristus passie, zijn dierber wonden,Vander vleeslijker mutsen wordi ontbonden.

885 Alle minnaers wilt hier op dincken nu,ihesus sal zijn rijcke daer vuer schincken u.

Amen

Gheprent bi mi Ian van DoesborchAnno .M.CCCCC.xvi. int be-

ghin van Iunio der maent

[fol. 20v]

jhoutsnede van het drukkersmerkJ

75

Page 78: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

45Irptent bi mi Tan van 1:/cfbotti;3t an°. al$C .C<C.n3i. int be

04in man pinto ti maent

060WW11)11

76

Page 79: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

TEKSTVERKLARING

1 Venus lancleers: zij die hopeloos, tot over de oren verliefdzijn en zich daardoor belachelijk gedragen. In ons verhaal,dat een uitstekende illustratie van dit woord biedt, heefthet nog niet de uitgesproken ongunstige betekenis van vrou-wengek of hoerenloper. Tezamen met het volksboek vanMargarieta van Lymborch (ed. Schellart, p. 43) [15161 —zie De nieuwe Taalgids 48 (1955) p. 263 — is dit de oudstebewijsplaats; zie ook r. 289.haer bedrijven: hun doen en laten.

2 Hoe sy lopen en rinnen: hun heen en weer geloop, hun ko-men en gaan. Vergelijk A. van Elslander, Het volksboekVanden ,X, esels (Antwerpen 1946) p. 14 r. 10.

3 si hebben die mutse onder die kinne geknoopt: zij zijn ver-liefd; vgl. Fr. coiffe en r. 135, 203 en 298; vele vindplaatsenbij Mak in verbo.

4 zijn in sint iorijs vissop ghedoopt: zijn licht verliefd, min-ziek; vgl. Leuv. Bijdr. 46 (1956/57) 101, foot.sint: er staat alleen s met een afkortingsstreepje boven.

6 Raet: t.w. r. 845 vlgg.mutse: verliefdheid.

7 den menighen: bij menigeen.11 Solacelijc: genoeglijk.

bequaemheit: gunstige gesteldheid. Niet in MNW, nosh bijMak; oudste plaats. In verbinding met der luchten betekenthet: gunstige weersomstandigheden.

15 wonder: iets vreemds, jets ongelooflijks.16 crijt: hier wsch. niet `gevaarlijke toestand' maar eerder `af-

geperkte ruimte'.17 IV: er staat .iiij.

77

Page 80: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

20 sander versaden: zonder dat zij er genoeg van kregen, zon-der dat hun boosheid bekoelde, zonder ophouden.

21 stranghelijcke: krachtig, gewelddadig.24 van desen: van wat ik zag.

sander zwijke: eigenlijk `zonder mankeren', hier eerder`werkelijk, waarlijk'. Men zou v6Or sander zwijke ook eenpunt kunnen zetten en dit zinsdeel later afhangen van gafin het volgende vers; het zou dan betekenen `zonder aarze-len, dadelijk'. De eerste verklaring heeft echter mijn voor-keur.

25 Letterlijk betekent dit vers: verstand verleende mij het ge-bruik, de werking van de schranderheid. Het is dus een Lan-ge omschrijving om te zeggen: ik begreep. Misschien is hetevenwel beter om practijke onderwerp te maken en ver-standenisse lijdend voorwerp: mijn ondervinding gaf mijde verklaring.

27 der amoreuser sinnen: voor de... (genitivus objectivus).29 bequaem ende playsant: bevallig, aantrekkelijk.31 IV: er staat .iii j.

vaeliant: stout, aanmatigend.32 want: zodat.34 des geschuts: van de pijl.37 heete: integenstelling tot r. 32 en 46, waar twee andere

vrouwen worden voorgesteld, gebruikt de auteur hier dezwakke vorm van de verleden tijd, die sinds de vijftiendeeeuw voorkomt; zie Franck § 130 en Van Loey I § 62ghestadichede: standvastigheid.

43 vruchten: syntaktisch eerder als derde naamval bij suchten,claghen en karmen (MNW III 1471) — dus: ik moet dik-wins klagen over de vruchten, de gevolgen van de lief de —dan als verklarende of samenvattende bijstelling bij dezewerkwoorden — suchten enz., die de vruchten van de min-ne zijn —.

47 in claren beschouwe: kennelijk.50 hielt gheen stadt: bleef niet zitten.

dat souwe: dat het zou (blijven zitten).51 altenemalen: geheel en al, ten voile.52 alderfelste in qualen: (de) grootste treiter.

78

Page 81: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

56 emmers: toch.57 taste: nood, gevaar.61 die twee: de twee andere.63 sprack: regeert hier de akkusatief van de persoon (sprak

tot —).64 bi staden: rustig, met overleg.72 Ende: maar.78 tis: het — nl. het gaarne horen spreken over iemand — is.

om tclaer te pueren: om het — ni. wat in het volgende versgezegd wordt — ,duidelijk vast te stellen. Men zou om tclaerte pueren ook als stoplap tussen haken kunnen zetten metde betekenis: (am het duidelijk te zeggen) of (ik probeer zoduidelijk mogelijk le zijn).

79 Dat er een beginsel van groeiende liefde is, wanneer ditgaarne over iemand horen beklijft of duurzaam blijkt.

80 Wanneer: veranderd uit wanneer.81 in dat besporen: bij het aanschouwen, bij het zien.83 ghewaer: waarachtig, betrouwbaar.84 seyt: verbeterd uit syt, naar analogie van b.v. r. 124.85 mede: ook.87 goet: bezit, rijkdom; aldus ook in r. 89 en 90.89 Want: in de postinkunabel zonder hoofdletter.

siet: ziet het.90 maect moet: geeft zelfvertrouwen.91 int verseeren: in verdriet, ellende.92 voorsienicheyt: behoedzaamheid, omzichtigheid.93 onversienicheyt: onbedachtzaamheid.96 fray ghemoet: deugdelijk, flink.98 ramen: bepalen, afmeten.99 beschamen: te schande maken.

103 Verzwegen is ghi suit, idat in de voorgaande zin ligt opge-sloten.

106 confoort: zaligheid, troost.112 aenschijn: duidelijk.113 alsment verhalen sat: gewoon een bevestigingsformule.114 tis misselijc: 't is onzeker; bier met de bijbetekenis: wat

kan het ons schelen...116 te liive: in leven.

79

Page 82: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

127 niet een enckel twint: geen zier.134 mispriselijc: schandelijk.135 bemutst: verliefd; vgl. r. 3.138 bloet: geemendeerd uit bloot.140 Ende: terwijl.142 sonder danck: zonder loon.143 Vul aan; doer arbeyt niet weert wort gerekent...

niet ... een spaen: geen zier.144 Proper natura: met dit allegorisch personage bedoelt de

auteur waarschijnlijk de eigen persoonlijkheid, het eigenik (het betere ik ?).

145 Na r. 144 is de rest van de bladzijde, die plaats had kunnenbieden aan een zevental regels, vrijgelaten. Het verso be-gint met een houtsnede; en daardoor komt het waarschijn-lijk dat de toespraak van Wijsheyt en van Proper Naturain r. 145 nogmaals wordt aangekondigd.

146 iongers: de toespraak richt zich, over het hoofd van de be-laagde minnaar heen, tot een denkbeeldig publiek vanjonge mensen; vgl. de Inleiding p. 23.

152 IV: de postinkunabel heeft .iii/.154 Byden welcken: waardoor.

ploecht: voor het beeld van de ploeg, vergelijk de Refrei-nenbundel van Van Doesborch II p. 145.

155 die twee: te weten Minne en Ghestadichede.156 Dander twee: te weten Onghestadicheyt en Jalozije.157 verstorberen: in de war brengen.158 hemlieden: te weten dander twee.161 sonder cesseren: zonder ophouden, steeds.162 tpack van minnen: vgl. de Refreinenbundel van Van Does-

borch I p. 6; A. Bijns, NR nr 51 b 8 en beneden r. 170.168 Letterlijk: ik heb mijn zinnen te gronde gericht; dus: ik

verlies mijn overleg, mijn bezinning.169 swichten: betomen, beperken.171 in gheenen kere: op geen enkele manier.174 suer: wegens het rijm verbeterd uit swaer.175 groeft: doorboort, pijn doet (als bij doorboring van het

hart).181 yet: wordt verklaard in vers 183.

80

Page 83: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

182 sochte: aangenaam; vgl. r. 196.183 woort en dinck zijn bijstellingen bij yet in r. 181.184 inder minnen rinck: in de boeien, in de macht van de lief-

de.187 al: indien.189 confoort: troost, steun.

misbaer: droefheid.190 genoost: smart, leed berokkend.191 dat mi openbaer is: het is mij duidelijk (dat ik geen con-

foort zal ontvangen).192 X: er staat .x.194 propoost: streven, doel, opzet.195 daer therte dochte: daar waar het hart aan denkt; daar

waar zijn gedachten zijn. In deze versregel wordt reeds hetrefrein aangekondigd, dat met r. 227 begint.

196 sochte: aangenaam; vgl. r. 182.197 uut duechden: uit welwillendheid.198 Tot uwen beghinne: bij het begin (van uw verliefdheid).200 X: in de vroege druk staat .x.202 Sonderlinge: vooral.203 mutse: zie bij vers 3.204 hem: de postinkunabel heeft he; vgl. r. 303 alwaar hem

(meervoud) voluit voorkomt. De betekenis van deze vers-regel is: waardoor zij zich in het gevaar begeven.

205 bi fortse: met inspanning, met `labeur'. ,206 ontsinnen: zijn verstand verliezen.207 eender: iemand (onbepaald voornaamwoord); voor de

vorm, zie WNT III 3811.209 versteken: verdrijven.210 begeven: ondervonden, gevoeld; vgl. beneden r. 255.211 want: immers.213 is becleven: (met de derde naamval van de persoon) besten-

dig (iemands) .deel is, ten dele valt.214 hem: zoals in r. 204.218 groot oft slechte horen bij yemant.

slechte: eenvoudig, onaanzienlijk.221 versoecken: bezoeken. Misschien betekent dit vers eerder:

door menigmaal te vragen, door dikwins aanzoek te doen.

81

Page 84: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

222 Met vresen: het is moeilijk uit te maken of dit bij betaeltsedan wel bij versoecken behoort.uut ionsten: uit genegenheid.ghelout: te pakken krijgt; zie MNW II 1203 sub gelauwen.

224 breden: ontstaan, te voorschijn komen.Refreynlijc: in de vorm van een refrein; niet in MNW,VVNT noch bij Mak.

226 Dit vers is een variante van r. 195 en van de stok van hetnu volgende refrein en komt geheel overeen met r.275 daar-van.

227 Het hier beginnende refrein werd door Van Doesborchovergenomen in zijn refreinenbundel onder nr 78; in demoderne uitgave van Dr Kruyskamp verbetere men p. 142-144 de volgende transkriptiefouten: r. 7 amoreusheyt, in derefreinenbundel staat amoruesheyt, r. 24 suyken lees suy-cken, r. 47 conduten maar er staat in de oude druk cen-duten (een goede emendatie dus van Dr Kruyskamp, maarniet opgenomen in zijn lijst van in de tekst ,aangebrachtewijzigingen, dl. I p. LXXXIII), r. 51 amoreuse lees amo-ruese.strael: pijl, schicht.verwecsele: verlangen, lust.

228 onder sulc een decsele: onder zodanig voorwendsel.231 bringt stack antrecsele: oefent zulke aantrekkingskracht

uit.232 strecsele: band, bedwang (van strikken).234 verteghe: zou laten schieten. De betekenis van vers 234-236

is: het zou verkeerd zijn er vanaf te zien, want je kan nooitweten of ik nog geen troost van de liefste ontvang.

236 om tsins confoort: tot steun van het gemoed.237 Hoe zou ik voorwaar troost ontvangen, indien ik zweeg,

indien ik mijn liefde niet verklaarde.239 Ten ware: onze postinkunabel heeft Te ware, doch waar-

schijnlijk is het beter om met de bundel refreinen van VanDoesborch te lezen Ten ware. Voor Ten ware oft vergelijkStoett § 224 Opm. II.

240 bi brocht: aanvoerde, staafde; of wellicht eerder: `voor el-

82

Page 85: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

kaar bracht', met een toespeling op de koppelaars:ter vanvers 740.

245 beluken: omsluiten, omhelzen. In de refreinenbundel vanVan Doesborch hebben beluken en ghebruken (r. 246) vanplaats verwisseld.

247 metten verstandelen: met verstand. De vorm is door hetrijm geforceerd; het is een gesubstantiveerd adjektief enmen moet er dus een woord als sinnen bijdenken.

248 ypocras: geurige wijn.amandelen: ik vermoed dat met dit woord hetzij een metamandelen bereide of naar amandel geurende wijn be-doeld wordt, hetzij heerlijke amandelmelk (zie WNT Suppl.I 1013); het simplex amandel(en) werd evenwel in dezebetekenissen nog niet opgetekend, maar vgl. b.v. muskadel.Mocht amandelen hier geen drank betekenen, dan kunnenwij de zin anders interpungeren en si tot objekt maken vanverhuechden: Si dan verhuechden ypocras, amandelen;Muscadel, garnaten schoncmen bi cruken.

249 Muscadel: muskaatwijn.garnaten: witte zoete wijn.

250 suken: zuigen.254 subiexie: macht, heerschappij ; ,de refreinenbundel van Van

Doesborch heeft subiectie.255 besief: (van besefen) ondervond, gevoelde; vgl. r. 210.256 alfs ghedrochte: voorspiegeling van boze geesten (vgl.

Kruyskamp ter plaatse).257 ophief: aanhief, inzette.259 Wat: veranderd uit wat.

voort ghestelt: bedreven, genoten.260 moetheyt: vermoeidheid.261 vlieghende: de refreinenbundel van Van Doesborch heeft

ten onrechte tvliegende; zie Leuv. Bijdr. 46, 114.263 spoetheyt: voorspoed, geluk.

lieve: de refreinenbundel van Van Doesborch heeft liefde;vgl. r. 266, alwaar hij ook lieve heeft.verselt: verenigd, in gezelschap van.

264 als den sin waer ghehelt Te dincken: als ik geneigd ben todenken.

83

Page 86: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

265 vlues: spoedig.268 uuten: de refreinenbundel van Van Doesborch heeft hier

ten onrechte weten, wat het rijmschema breekt; of magmen dit interpreteren als uueten?

269 Bi dien: Daardoor.273 conduten: bronnen.277 herten: verbeterd uit heten.279 bevrijt: beschut, beschermd.280 plochte: (van plegen) gewoon was.281 lc: veranderd uit ic.283 gheresen: de refreinenbundel van Van Doesborch drukt

hier ghenesen, dat reeds in v. 278 voorkwam en het rijmdus armer maakt.

284 knochte: knoopte, bond.289 Venus ianckers: zie bij r. 1.290 te quellen vellen: gaan kwellen.291 Datse: zodat hen.

bestieren: tot rede brengen.298 mutsen: (derde naamval bij ontghaen) verliefdheid; vgl.

r. 3.goet ront: ronduit.

299 wil: geemendeerd uit wi.301 hittighe: vurige, hartstochtelijke.302 ghesont: behouden, ongedeerd.303 hem: te weten die lose gesellekens.307 stuypen: smeken, kniebuigen.308 Waarschijnlijk is na r. 308 een versregel uitgevallen, die

rijmt op wachten; het rijmschema ababbcbc/c/ is thans on-volledig.

310 foram: (vgl. Frans forain < Latijn foraneus) vreemde; vgl.die lose gesellekens in v. 302 en die lose doortrapte in r.306; het woord is voor het MNW alleen opgetekend uit re-keningen, met de betekenis `buitengewone (uitgaven)'; Stal-laert kent forein oak voor `vreemdeling, niet poorter'. Dezin van dit vers is: loyale minne delft vaak het onderspitdoor het ageren der `vreemden'.

312 zijn: tijdens het lange intermezzo van voorzetselbepalingen(v. 312-315) vergeet de auteur dat het abstrakte si (t.w. de

84

Page 87: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

loyale minne) onderwerp is; hij verpersoonlijkt het en sub-stitueert het door een konkrete minnaar.

315 Van waken van braken: van nachtbraken.318-319 Deze regels moeten op deze plaats waarschijnlijk ver-

dwijnen; wellicht beging de zetter een anticipatiefout: deverzen komen nogmaals voor in r. 347-348, waar zij in hetverband volkomen passen.

323 dat plucht ic: daar sta ik (nl. de venusjanker) voor in, datverzeker ik.

324 want: immers.tverstant so lucht ic: ik (nl. de twijfel) licht u in.

328 guten: spotten.329 mortorie: kwelling.330 niet: niets.331 vervult: (van vervullen) versperd, verstopt.

conduten: zintuigen; vgl. Ph. Blommaert, OudvlaemscheGedichten der XII', XIII' en XIV' eeuwen. Gent 1838. Dl.III p. 122 r. 246.

332 memorie: bewustzijn.333 in muten: gekooid.334 siborie: vleinaam voor de beminde vrouw.336 moetic: geemendeerd uit motic.341 bijsen: rondzwerven.344 vernoeyen: zieleleed, hartzeer.348 blent: veranderd uit boent.349 hem selven abuserende: zich ergerend aan; vgl. r. 442.350 Die: het antecedent is haer in het vorige vers.355 versteent: zet zich vast, verhardt.357 comt hem te voren: het schiet hem te binnen. Comt is hier

onpersoonlijk gekonstrueerd en wordt zowel met van (r.358) als met a(e)n (r. 359) verbonden, waarschijnlijk om-dat in de uitdrukking het begrip herinnering besloten zit.

358 voorleden: voorbije, vroegere.359 toren: verdriet.362 pijnen: verbeterd uit pijlen.363 Wil men in ,deze strofe het volledige rijmschema bekomen,

dan moet men dit vers, in afwijking van de druk, in tweeensplitsen:

85

Page 88: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

want si heeft een ander lie-ver dan mi.

374 si: geemendeerd uit hi.375 meer: lees weer ?

ghelooft: vertrotiwt.385 om hem selven te storen: om ontstemd te zijn.387 mercten: lees merctet? Een praeteritumvorm op -ten (of

-den) in de derde persoon enkelvoud (zie Van Helten §217) komt elders in onze tekst niet voor.

388 hem tiert: zich aanstelt.391 eer hi is ontcleedt: voor hij zijn jas uit heeft.392 ghevaren: wedervaren.394 verclaren: de kost geven, verlustigen.395 hem openbaren: zich doen kennen als, zich laten zien.396 Becladt: geblameerd. De betekenis van het hele vers is: hij

gaat zich weer verwijten op de hals halen.398 al: als.

calie: flinke kerel.399 travalie: dwang.400 dasart: zot.402 haren rasart met hem houdt: de draak met hem steekt.403 grief: smaad.404 besief: gewaar werd; vgl. r. 210 en 255.406 ongherief: kwelling.409 In desen punten: aldus.

lijdt: gaat voorbij, passeert.411 Hi... hem selven ... niet en vermijdt: hij spaart, ontziet

zich niet.412 Over de konstruktie van deze bijzin zie men Stoett § 222

en MNW VIII 2139; men kan en hier het best weergevendoor maar.

415 als die verloren: gelijk een rampzalige. Over het bepalendlidwoord zie Stoett § 95, h.

419 horkende: luisterend.nick buigt.

420 vol wints: vol opgeblazenheid, vol onberedeneerde gedach-ten. Voor de betekenis van ideze regel vergelijke men de uit-

86

Page 89: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

drukking: wind in het hoofd hebben, zich met hersenschim-men vleien.

422 ghemict: geprobeerd.424 deerlijc: droevig, aandoenlijk. De betekenis van dit vers is:

`Maar — ik vertel het met deemis — hij laat al zijn miseriede revue passeren...'.

431 ghijse: wijze van doen.433 avijse: gevoelen.442 hem selven abuserende: zie r. 349.443 hem verbaren: zich vertonen, verschijnen.446 bi adventage: op voorhand.452 dat is verloren: daar is niets aan te doen (MNW VIII 2069).454 platse: plaats (gewestelijke vorm).455 wandelinghe: een dergelijk oneerbiedig gedrag in de kerk

schijnt in die tijd meer voor te komen. Een schuldbeken-tenis uit Godschalc Rosemondts Boecxken vander biechten[Antwerpen 1518] luidt als volgt: «Ick heb dicwils inderkercken...gaen op ende neer wandelen sonderlinge tusschenden dienst gods om schoon herten te sien...» (fol. h ij v°).

457 fautsoen: mode, wijze.458 als ist: al is het.462 Door die liefde eenpaer: door gestadige, standvastige liefde.464 taect: inneemt.469 samblante: uiterlijk vertoon.473 Over het gebruik de stool te kussen tijdens de offerande van

de mis heb ik nergens in de bestaande litteratuur een spoorkunnen ontdekken. Zie b.v. A. Franz, Die Messe im deut-schen Mittelalter. Freiburg im Breisgau 1902; Joseph Braun,Die liturgische Gewandung im Occident und Orient nachUrsprung und Entwicklung, Verwendung und Symbolik.Freiburg im Breisgau 1907.

475 sneeft: struikelt, wankelt.479 Behoudeliicken: met behoud van, onder voorwaarde van

te mogen behouden; vgl. r.496.482 altee: al te veel; vgl. WNT II' 67 (verlenging van te door

meer nadruk).

87

Page 90: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

484 Nochtans: evenwel.twee: t.w. ogen van ide geliefde ? De betekenis van dit versis mij niet geheel duidelijk. Wellicht is hi = God en moetenwij verstaan: 'en torch draagt Hij zorg voor hen allebei'.

485 tee: teen.486 paes: instrumentum pacis, osculatorium (in de vorm van

een pateen). In navolging van Christus' vredekus aan zijnapostelen (vgl. Joh. 14,27: pacem meam do vobis) geeft decelebrant bij een solemnele mis de vredekus aan de diakenonder het uitspreken van de woorden Pax tecum. De dia-ken kust de subdiaken. In vroeger tijd namen ook de gelo-vigen daaraan deel; maar in plaats van elkander te omhel-zen, kusten zij het paxtafeltje dat Christus voorstelt en datzij aan elkander doorgaven ten teken van eensgezindheidin de vrede van Christus. Zie b.v. ook Die bediedenisse vander Missen (ed. A. C. Oudemans, 1852) vers 1130-1191.

488 Onze venusjanker is niet de eerste bij wie het verlangenopkomt om er iets meer van te maken. De pax werd juistingevoerd om bij de onderlinge omhelzing der gelovigenmisbruiken tegen te gaan; dit blijkt o.a. uit een door A.Franz, Die Messe, p. 594 aangehaald citaat uit Joh. Becho-fen O.E.S.A. [Beieren, XVde eeuw]: «Licet autem ohm sicutet hodie in plerisque locis hoc osculum pacis a sacerdoteper ministrum porrectum fideles sibi mutuo imprimant,tamen honestior est icautela, ut per pacificale sive tabulamimaginem Christi aut sanctorum reliquias continentem fiat,ne sub specie boni aliquid carnalitatis diabolico inflatu sur-ripiat».

489 sonder verdrach: zonder uitstel.490 saken: in casu zijn verliefdheid.

vry: zeker, vast.493 experiencie: er staat experigencie; ervaring, ondervinding;

hier eerder: gedrag.494 Heymelijck hoort bij mercken.

negligencie: onachtzaamheid.496 Behoudelijc: zie bij r. 479.498 grijven: grieven, feed doen.505 voorwaer: er staat woorwaer.

88

Page 91: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

507 plat: volkomen.514 eenpaer: getrouw, eensgezind, solidair; vgl. r. 462.517 overtallick: er staat overtalick; bovenmatig.519 bevallick: gelukkig, opgeruimd.524 beneven: bovendien.526 propoost: voornemen, plan.529 Iedereen toont hij onverholen een blij gelaat, onthaalt hij

uitgesproken gastvrij.534 uutgheplaent: van uteplamen, uitwissen. uitvegen. De zin

van deze verzen is: de voorbijgangers roepen hem niet totde orde maar negeren hem.

535 propoost: stemming; vgl. r. 526.537 met oghen stranghe: (afhangend van hi merct) met on-

vriendelijke, boze blik.543 onweder: onaangenaamheid.546 welven: neerkomen.548 wende: keerde zich (tot), sloot zich aan (bij).554 Van Doesborch nam dit refrein op in zijn bundel (nr 77);

in de uitgave van Kruyskamp verbetere men de volgendetranskriptiefouten: r. 11 nemmer—, lees Nemmer—; r. 14dyn, lees dijn; r. 16 laat, lees laet; r. 31 eere, lees eeren;r. 40 ancxt, lees anxt; r. 47 ghenegen, lees ghegeven.

558 Ontdoet u: opent u.duwieren: krochten.

559 tallen vieren: in alle vuren, of in voile gloed ? Ik geloofdat het beter is am met de refreinenbundel van Van Does-borch te lezen alle vieren.

562 Wanneer wij van het rijmschema, dat de auteur zich voordit refrein gekozen heeft, uitgaan, zien wij dat in deze eer-ste strofe een vers op — eet ontbreekt. Wij zouden dit kun-nen vermijden door v. 562 te splitsen in twee (bb) verzen,maar dan warden de regels te kart en gaat een onmisbaarbinnenrijm verloren (zie r. 576, 589+591 en 605). Hoogst-waarschijnlijk is dus tussen r. 561 en 562 een vers uitge-vallen.

566 Non fortse: het doet er niet toe, het komt er niet op aan;vgl. VVNT IX 2067.

568 besteden: wegbergen.

89

Page 92: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

569 laten: de refreinenbundel van Van Doesborch heeft laat.579 tasse: opstapel.580 ghedienen: er staat ghedeienen.586 ontscaecken: roven, stelen.589 maect mi misbaer: brengt mij in een droevige toestand.590 grijf: smartelijke ervaring, kwelling; vgl. r. 489.592 mat: machteloos.593 anxte: de refreinenbundel van Van Doesborch drukt anxt

ende.595 De refreinenbundel van Van Doesborch heeft als tite1 boven

de laatste strafe: Prince.599-600 Kruyskamp noemt dit vers klaarblijkelijk korrupt, maar

hij heeft toe ghenegen afgeschreven in plaats van toe ghe-geven. a versta deze zin als volgt: bewust gaat zij de toe-gestane perken te buiten.

600 beseven: vernomen; vgl. r. 210, 255 en 404.604 Geen enkel kwaad wens ik haar uit oorzake daarvan toe.605: casse: huis. Het beste zou bier de betekenis `bedstede' (zie

Mak) passen, maar gezien de hele geest van Tghevecht achtik dit weinig waarschijnlijk.

611 Op deser fantasien schoot: aldus fantaserende, dromende.612-613 brisselt hi... In cruymen: breekt hij in kleine stukjes,

kruimelt hij. MNW geeft alleen de vorm briselen.616 Ten eynde: ten slotte.619 kartelt hi: snijdt hij in.620 over maeltijt: gedurende de maaltijd.

stelt hi der fantasien Jesse: laat hij zijn fantasie de vrijeloop.

622 tot sinen ghetesse: voor zijn genoegen, naar hartelust. Hetis niet onmogelijk dat er staat tot sinen ghecesse: tot hij totbedaren, tot kalmte en rust komt.

625 Wanneer hij zich alleen weet.632 vernoye: verdriet.635 hoe hi sinen last bestierde: hoe hij zijn verdriet droeg.636 scranckelt: wankelt.637 Twaer vrij die: vreemd zou het zijn voor iemand die, won-

derlijk zou het zijn indien iemand (vgl. Stoett § 62).hoe hi hem tierde: hoe hij te werk ging, zich aanstelde.

90

Page 93: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

640 versierde: verzon.651 Smaect hi den keeste: beseft hij zijn toestand ten voile.654 frenesien sinnen: zinsverbijstering.656 om zijn bedijen: om te slagen, om vooruit te komen.657 hem vercloecken: zich verstouten.658 spijen: eigenlijk uitspuwen.661 buten keere: buiten zichzelf.663 katijf: stakkerd, stumper.664 Vgl. Francois Villon: «Je meurs de seuf aupres de la fon-

taine.» ; zie Leuv. Bijdr. 46,115.668 still: onverzettelijk, met kracht.675 niet: niets.677 beleyde: aanwendde.680 met alien: volkomen, geheel en al.682 die hem overquam: die hem overviel, die hem ongevraagd

kwam storen (toen hij op het punt stand zijn geliefde toete spreken).

684 had die ghedaen; men emendere: want en had die ghedaen`was deze derde niet tussenbeide gekomen

685 rechts: juist, volkomen ; vgl. r. 477.686 kettivicheyt: rampzaligheid, ellende.687 sander bescheyt: zonder verstand, zonder onderscheid; af-

hangend van gheseyt.ontdecken: openbaren, meedelen.

698 gheschille: onzekerheid, twijfel.699 Al wat hij van haar zou willen vorderen, alles waarin zij

te zijnen opzichte zou te kart schieten.700 Maer: doch.701 Sy: versta 'want zij'.702 Want: veranderd uit want. Men vulle vOOr Want de gedach-

te aan: helaas, jammer.ontknopen: ontvouwen.

706 drupen: stilletjes wegsluipen.710 bloetheyt: bangigheid.711 achter na: naderhand.

dul: dwaas.714 Op de stijgende weg naar de minne.724 Dactoer: de bewerker.

91

Page 94: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

725 versus scholieren: verliefde jongelingen.728 vermutsen: verliefd warden.

verdoren: (hun) bezinning verliezen.733 Venus outaer: bed ?

ontdect: (de dekens) opgeslagen ?737 practikiger vonden: meer doortrapte streken.746 beswijken: vaarwel zeggen.749 Venus scolierkens: verlielden; vgl. r. 725.751 to hans: aanstonds.756 Maak goede voortgang met kleine uitgaven.757 costelijc: royaal.758 versteken: verstoten, smadelijk bejegend.759 moet: zelfvertrouwen.761 De moeilijkheden komen aan 't eind. Vgl. voor deze spreuk:

F. A. Stoett, Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen,Uitdrukkingen en Gezegden. Zutphen 1923' nr 545.

762 vermutst: verliefd; vgl. r. 728.accoorden: er staat accoordeen.

765 lief de: er staat lefde.

766 snerckien: «janken», vurig verlangend zijn.767 ionstich bemercken: met welgevallen aandacht schenken.771 gheduerlijc: standvastig.774 zijns: er staat zijn.780 onrastelijc: onrustig.781 druckich verborghen: men zou dit eventueel ook met me-

morie kunnen verbinden, maar daar voel ik minder voor.782 vastelijc: gedurig.783 desperaet: radeloos.

sorghen: in zorgen zitten.784 mijns: van mijn geliefde.786 Al sout verworghen: alsof het (ni. het hart) zou stikken.787 clachtelijc: klagend.788 Het nu volgend ref rein werd door Van Doesborch °verge-

nomen in zijn refreinenbundel (nr 80). Wanneer men dedoor Kruyskamp uitgegeven tekst (II p. 147-149) vergelijktmet het unieke eksemplaar van het postinkunabeltje in deU.B. Gent, komt men tot de volgende kollatie: r. 7 druck,

92

Page 95: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

lees drucke; r. 15 selven, lees mi selven; r. 49 amoreuse,lees amoruese; r. 52 geheleden, lees gheleden.In de bundel van Jan de Bruyne (ed. Ruelens nr LXIII) komtdit refrein ook voor; het is daar ondertekend met de dub-bele spreuk: Mistroostich doet versuchten — Espoer me sus-tient. Dit tdevies herinnert sterk aan de stok van Van Does-borch nr 28, een refrein dat de sfeer van Tghevecht oproept.

793 Dien: t.w. by uit het vorige vers.796 is: in de refreinenbundel van Van Doesborch weggelaten.799 becliven: bestendig mijn deel zijn.815 icx: Van Doesborch drukt in zijn refreinenbundel ick.

aenghaen: beginnen.816 Dit vers is in de refreinenbundel van Van Doesborch weg-

gevallen. Later heeft men dit bemerkt; de druk van 1548(?)alsook de verzameling van Jan de Bruyne hebben hier eenvers van eigen vinding ingevuld: «Troost ghi mi niet metwoorden saen.»

821 mi: er staat ten onrechte wi; verbeterd naar de refreinen-bundel van Van Doesborch.

828 duecht: ibidem iuecht.834 ghaen te Beene: ter harte gaan.839 volkinnen: eigenlijk 'ten voile kennen'; hier in de kontekst

betekent het: laat uw liefde niet ten voile blijken, geeft erniet al te zeer openlijk uiting aan.

841 ter: de refreinenbundel van Van Doesborch heeft der.843 mi troost: ibidem mi mijn troost.

lien: versta `gij die'.845 mutse: verliefdheid; vgl. r. 3.849 tis cleen profijt: daar hebben jullie weinig aan.854 verneeren: verminderen.862 ghebeten: gekwetst, in casu door de liefde.866 ten fijne: aan het eind.868 mijne: geaardheid.873 de: deed.876 u pijnen: u inspannen, uw best doen, proberen.878 onghemeten: buitengewoon wreed.

93

Page 96: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 97: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 98: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

Gedrukt in Belgie (493)door Drukkerij Nauwelaerts, Leuven

Page 99: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich
Page 100: Tghevecht van MinnenDe wenk van deze verdienstelijke bibliografen hebben de lit te r airhis t o r i c i niet opgevolgd. Sinds het boekje in 1903 gesignaleerd werd heeft niemand zich

LEUVENSE STUDIEN EN TEKSTUITGAVEN

" De reeks " Leuvense Studien en Tekstuitgaven ' werd in1906 door wijlen Prof. Dr. L. Scharpe opgericht met de be-doeling om Nederlandse teksten uit de Middeleeuwen enlatere tijd in een moderne en wetenschappelijk verantwoor-de uitgave to publiceren. De leiding ervan berustte ach-tereenvolgens in handen van de professoren L. SCHARPEen A. BOON; Ihans wordt zij waargenomen door Prof. Dr.E. ROMBAUTS, Leo Schreursvest 43 le Leuven.

1. J. DE COCK — Esopet. 1906, in-8°, 97 pp. (Uitverkocht)2. L. SCHARPE — R. Lawet, Gheestelick Meyspel van 't Reyne Maeckxele

ghezeyt de Ziele. 1906, in -8", 125 + 1 pp. (Uitverkocht)3. K. CEYSSENS — Hasseltse " Historiael ' spelen Coninck Balthasar, Die

Belegeringhe van Samarien. 1907, in -8°, 142 pp. (Uit-verkocht)

4. J. VAN MIERLO, S. J. — Hadewijch. Proza I en II, 1908, in -8", XV +353 pp. (Uitverkocht)

5. J. VAN MIERLO, S. J. — Hadewijch, Strophische Gedichten. 1910, in-8",290 pp. (Uitverkocht)

6. PH. MULLER, C. R. L. — Jan van Ruysbroeck, Van den VII Trappenmet Geert Groote's Latijnsche vertaling. 1911, in -8",XXXVIII + 166 pp., 1 facsimile (Uitverkocht)

7. J. VAN MIERLO, S. J. — Hadewijch, Mengeldichten. 1912, in-8", 177 pp.(Uitverkocht)

8. A. KEMPENEERS — Hendrik van Veldeke en de Bron van zijn Servatius.1913, in -8", IX + 166 pp., 1 p1., 1 facsimile (Uitverkocht)

9. PH. MULLER, C. R. L. — Jan van Ruysbroeck, Van den blinckenden Steenmet Willem Jordaen's Latijnsche vertaling. 1921, in -8",XI + 134 pp., 1 facsimile (Uitverkocht)

10. J. VAN MIERLO, S. J. — Hadewijch, Visioenen. Deel I: Tekst en com-mentaar, 1924, in-8", VIII + 214 pp.; Deel II: Inleiding,z. j. (1925), in-8", 147 pp. (Uitverkocht)

11. L. REYPENS, S. J. & J. VAN MIERLO, S. J. — Beatrijs van Nazareth,Seven Manieren van Minne. 1926, in -8", 148 + 39 pp.(Uitverkocht)

12. A. F. S. BURSSENS — Dat Boeck der Voirsienicheit Godes. 1930, in -8".254 pp. (Uitverkocht)

13. J. VAN MIERLO, S. J. — Hadewijch, Strophische Gedichten. z. j. (1942),in-8", Deel I: Tekst en commentaar, 347 pp.; Deel II:Inleiding, 141 pp. (Uitverkocht)

14. J. VAN MIERLO, S. J. — Hadewijch, Brieven. 1947, in-8", Deel Teksten commentaar, 349 pp.; Deel II: Inleiding, 143 pp.

15. J. VAN MIERLO, S. J. — Hadewijch, Mengeldichten. 1952, in-8", XXXIV+ 206 pp.

16. R. LIEVENS — Tghevecht van Minnen. Naar de Antwerpse postinkunabelvan 1516. 1964, in-8", 96 pp. + 13 facsimile's.