Tax newsletter - PKF-VMB · Naar aanleiding van de omzetting van de zogenaamde EU Boekhoudrichtlijn...

18
© VMB Tax Services 30 juni 2016 1 Tax newsletter Vennootschapsbelasting Wat zijn de fiscale voordelen van een “KMO” en een “micro-vennootschap”? De impact van de nieuwe Belgische boekhoudwetgeving voor Belgische vennootschapsbelasting doel- einden Fairness tax is niet EU-conform volgens de EU-Commissie Personenbelasting Hoe belast België een Nederlands “AOW” pensioenkapitaal? Heeft de nieuwe pensioenwet een impact op de “interne pensioenvoorziening”? Registratierechten Dubbele belasting op verzekeringsgift BTW Webshops in het vizier Nieuwe regeling voor kostendelende verenigingen EU keurt btw-actieplan goed Verhoogde drempel voor btw-regime voor kleine ondernemingen Btw-eenheid voor bestuurder-rechtspersonen vereenvoudigd Inhoud

Transcript of Tax newsletter - PKF-VMB · Naar aanleiding van de omzetting van de zogenaamde EU Boekhoudrichtlijn...

© VMB Tax Services 30 juni 2016 1

Tax newsletter

Vennootschapsbelasting

► Wat zijn de fiscale voordelen van een “KMO” en een “micro-vennootschap”? ► De impact van de nieuwe Belgische boekhoudwetgeving voor Belgische vennootschapsbelasting doel-

einden ► Fairness tax is niet EU-conform volgens de EU-Commissie

Personenbelasting

► Hoe belast België een Nederlands “AOW” pensioenkapitaal? ► Heeft de nieuwe pensioenwet een impact op de “interne pensioenvoorziening”?

Registratierechten

► Dubbele belasting op verzekeringsgift

BTW

► Webshops in het vizier ► Nieuwe regeling voor kostendelende verenigingen ► EU keurt btw-actieplan goed ► Verhoogde drempel voor btw-regime voor kleine ondernemingen ► Btw-eenheid voor bestuurder-rechtspersonen vereenvoudigd

Inhoud

© VMB Tax Consultants 2

Fiscale voordelen voor een KMO en een mi-

cro-vennootschap

Naar aanleiding van de omzetting van de zogenaamde EU Boekhoudrichtlijn 2013/34/EU van 26 juni 2013 in het Belgisch intern recht, is er een nieuwe definitie van een kleine of middelgrote onderneming (KMO) vastgelegd in de wet van 18 december 2015. Daarnaast is het begrip ‘micro-vennootschap’ ingevoerd in het Belgisch recht. Deze vennootschappen komen in aanmerking voor specifieke fiscale voordelen.

Oude definitie van een KMO Om de zaken in perspectief te brengen, herhalen we eerst de oude definitie van een KMO zoals gedefinieerd in artikel 15 van het Belgisch Wetboek van Vennootschappen. In het bij-zonder kwalificeerde een vennootschap als een KMO indien ze niet meer dan één van de volgende criteria, in het laatste en voorlaatste boekjaar van de vennootschap, overschreed:

► Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50

► Jaaromzet, excl. btw: EUR 7.300.000

► Balanstotaal: EUR 3.650.000

Bovendien, indien het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedroeg, dan was de vennootschap in elk geval een grote vennootschap. Merk ook op dat deze criteria op geconsolideerde basis dienden getoetst te worden.

Nieuwe definitie van een KMO Voor boekjaren die beginnen na 31 december 2015 is een nieuwe definitie van een KMO van toepassing. Volgens deze nieuwe definitie kwalificeert een vennootschap als een KMO indien ze niet meer dan één van de volgende criteria, gedurende de twee meest recente boekjaren van de vennootschap, overschrijdt:

► Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50

► Jaaromzet, excl. btw: EUR 9.000.000

► Balanstotaal: EUR 4.500.000

Merk op dat de “100 personeelsbestand-test” is afgevoerd.

Nogmaals: de laatste 2 boekjaren – t.w. boekjaren 2015 en 2016 om de KMO-test voor het boekjaar 2017 te toetsen – moeten in aanmerking worden genomen. Als overgangsmaatre-gel, moeten de criteria enkel worden getoetst op basis van boekjaar 2015 om de KMO-test voor het boekjaar 2016 uit te voeren. Het doel van deze ‘2 jaar test’ is om een vertragend effect van de KMO-definitie in te bouwen. Met andere woorden, in tegenstelling tot wat het geval was onder de oude definitie, zal een vennootschap voortaan niet van het ene jaar op het andere veranderen van de status KMO naar niet-KMO wat moet leiden tot meer stabiliteit voor de vennootschap in kwestie.

© VMB Tax Consultants 3

Hoewel de KMO-test niet altijd op geconsolideerde basis moet gebeuren voor Belgische boekhoudkundige doeleinden, moeten de criteria voor Belgische fiscale doeleinden wel wor-den geanalyseerd op geconsolideerde basis als de Belgische vennootschap in kwestie deel uitmaakt van een groep of consortium. In tegenstelling tot wat het geval was onder de oude definitie, heeft de vennootschap nu de keuze om niet over te gaan tot eliminatie van alle intra-groep transacties, bijv. om redenen van kosten- of tijdsefficiëntie. In elk geval is de keerzijde van de medaille dan wel dat de voornoemde criteria verhoogd worden met 20% om in zulk geval de KMO-test uit te voeren. Belgische fiscale voordelen voor een KMO

De Belgische fiscale voordelen voor een KMO kunnen als volgt worden samengevat:

► Geen Belgische personenbelasting is verschuldigd op de interest voortvloeiende uit het EUR 15.000 jaarlijkse deel van een crowdfundinglening gegeven aan een KMO

► De aandeelhouders genieten van een 30% Belgisch personenbelasting krediet in het geval van een tax shelter investering in kapitaal

► De vennootschap kan aanspraak maken op een bijkomende 13,5% vennootschaps-belasting aftrek voor investeringen in digitale activa

► De vennootschap kan aanspraak maken op een bijkomende 20,5% vennootschaps-belasting aftrek voor veiligheidsinvesteringen met betrekking tot haar gebouwen en voor veiligheidsinvesteringen in kwalificerende vrachtwagens

► De vennootschap kan een zogeheten liquidatiereserve boeken, zodat de toekom-stige liquidatieboni aan haar aandeelhouders belastingvrij kunnen toegekend worden

► De vennootschap kan een belastingvrije investeringsreserve boeken ► De vennootschap kan aanspraak maken op een 120% vennootschapsbelasting af-

trek voor kwalificerende veiligheidskosten ► De vennootschap kan een afschrijving van een heel jaar boeken in het boekjaar

waarin de investering is gemaakt ► De vennootschap kan bijkomende kosten onmiddellijk in de resultatenrekening op-

nemen ► De R&D centrum-test met het oog op de aftrek voor octrooi inkomsten is minder

streng ► De vennootschap heeft recht op een bijkomende 0,5% notionele interestaftrek ► De vennootschap is niet blootgesteld aan 0,412% Belgische meerwaardebelasting ► De vennootschap is niet blootgesteld aan 15,5% fairness tax ► De aandeelhouders van de vennootschap komen in aanmerking voor het verlaagd

tarief van 15% Belgische roerende voorheffing over dividenden ► De vennootschapsbelasting van de vennootschap zal niet worden vermeerderd in-

dien deze onvoldoende voorafbetalingen maakte in de loop van het boekjaar ► De vennootschap komt in aanmerking voor een 1,12% vrijstelling van doorstorting

van Belgische bedrijfsvoorheffing ► De vennootschap komt in aanmerking voor een 10% vrijstelling van doorstorting van

Belgische bedrijfsvoorheffing als het een start-up is

Definitie van een micro-vennootschap

Volgens het Belgisch vennootschapsrecht is een micro-vennootschap een vennootschap die geen moeder- of dochtervennootschap is en die niet meer dan één van de volgende criteria, gedurende de twee meest recente boekjaren van de vennootschap, overschrijdt:

► Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 10 ► Jaaromzet, excl. btw: EUR 700.000 ► Balanstotaal: EUR 350.000

© VMB Tax Consultants 4

Belgische fiscale voordelen voor een micro-vennootschap

De Belgische fiscale voordelen voor een micro-vennootschap kunnen als volgt worden sa-mengevat:

► De aandeelhouders genieten van een 45% personenbelasting krediet in het geval van een tax shelter investering in kapitaal

► De vennootschap komt in aanmerking voor een 20% vrijstelling van doorstorting van Belgische bedrijfsvoorheffing als het een start-up is

Wat zit er in voor u?

De bovenstaande overwegingen tonen duidelijk aan dat het zeer relevant is voor alle ven-nootschapen die actief zijn op de Belgische markt om zorgvuldig na te gaan of ze kwalificeren als ofwel KMO ofwel micro-vennootschap en om ervoor te zorgen dat ze tijdig alle nodige stappen ondernemen om de Belgische fiscale voordelen te vrijwaren die van toepassing kunnen zijn voor de vennootschap, haar aandeelhouders of eventuele andere belangheb-benden.

De impact van de nieuwe boekhoudwetge-

ving op de Belgische vennootschapsbelas-

ting

Met ingang van 2016 zijn een aantal nieuwe boekhoudregels in België van toepassing. We hebben deze nieuwe boekhoudregels samengevat en gaan in op de Belgische ven-nootschapsbelasting gevolgen daarvan.

► Oprichtingskosten zullen worden voorgesteld als een aparte balanspost boven de

vaste activa. Dit heeft geen specifieke fiscale gevolgen

► Onderzoekskosten moeten, in principe, niet meer worden opgenomen op de balans, maar moeten onmiddellijk in de resultatenrekening worden geboekt. Dit kan echter betekenen dat de vennootschap in kwestie geen recht heeft op de verhoogde R&D-investeringsaftrek voor Belgische vennootschapsbelasting doeleinden. Niettemin, om deze laatste toch veilig te stellen, kan een vennootschap ervoor kiezen om nog steeds de onderzoekskosten op de balans te boeken en eveneens een 100% af-schrijving in de resultatenrekening van hetzelfde boekjaar te boeken. Samengevat: door dergelijke boekhoudkundige afschrijving op de juiste wijze weer te geven in de Belgische vennootschapsbelasting aangifte als een verdoken reserve, kan de ven-nootschap nog steeds aanspraak maken op de R&D-investeringsaftrek

► Ontwikkelingskosten kunnen wel nog opgenomen worden op de balans en dienen afgeschreven te worden voor BE GAAP doeleinden over een maximaal 10 jarige le-vensduur indien de gebruiksduur niet getrouw bepaald kan worden. Op deze manier kan de vennootschap nog steeds aanspraak maken op de verhoogde R&D-investe-ringsaftrek voor Belgische vennootschapsbelasting doeleinden

© VMB Tax Consultants 5

► Goodwill moet eveneens over maximaal 10 jaar worden afgeschreven voor boek-houdkundige doeleinden in het geval de gebruiksduur niet getrouw kan worden vast-gesteld. In principe, aligneert deze boekhoudregel de Belgische boekhoudwetgeving met de opvatting van de Belgische minister van Financiën dat goodwill moet worden afgeschreven over maximaal 10 jaar voor Belgische fiscale doeleinden, tenzij de eco-nomische omstandigheden een kortere afschrijvingstermijn rechtvaardigen

► Bestellingen in uitvoering en vooruitbetalingen moeten voortaan niet meer wor-den opgenomen op een bruto basis, terwijl debet- en creditbedragen voortaan ge-compenseerd mogen worden voor Belgische boekhoudkundige doeleinden. Dit is een expliciete uitzondering op de “algemene regel” dat compensatie voor Belgische boekhoudkundige doeleinden – in principe - niet is toegestaan. Het loutere feit dat alleen de nettobedragen moeten worden opgenomen op de balans van de vennoot-schap zal het balanstotaal uiteraard drukken. Als gevolg daarvan kan een vennoot-schap zich op deze manier in een betere positie bevinden om te kwalificeren als een "KMO" voor Belgische vennootschapsrechtelijke doeleinden, hetgeen impliceert dat de vennootschap, haar aandeelhouders en/of bepaalde belanghebbenden in aan-merking kunnen komen voor meer Belgische fiscale voordelen

► Vorderingen en schulden zullen moeten worden geboekt tegen hun nominale waarde, exclusief accrued interest. Vanuit een louter "cosmetisch" oogpunt, zou dit de Belgische roerende voorheffing analyse vergemakkelijken aangezien de accrued interest, indien van toepassing, vanaf nu geboekt zal worden als een afzonderlijke balanspost

► In beginsel is het sterk aangeraden om herwaarderingsmeerwaarden te boeken bij strikte toepassing van het boekhoudkundige voorzichtigheidsbeginsel. Ter illustratie: herwaarderingsmeerwaarden mogen slechts in uitzonderlijke gevallen worden om-gezet in maatschappelijk kapitaal en mogen niet worden toegerekend op de boek-houdkundige verliezen. Zulke strenge boekhoudkundige verwerking van herwaarde-ringsmeerwaarden kan mogelijke Belgische vennootschapsbelasting kosten beper-ken. Immers, zodra herwaarderingsmeerwaarden niet meer worden opgenomen op een onaantastbare rekening van de balans van de vennootschap, zullen ze over het algemeen belastbaar worden aan 33,99% vennootschapsbelasting. Vandaar dat, door de boeking van herwaarderingsmeerwaarden te beperken, ook het risico op “extra” vennootschapsbelasting dienovereenkomstig afneemt

► Een aparte balanspost voorzieningen voor milieuverplichtingen wordt toege-voegd aan het Belgische minimum algemeen rekeningstelsel. Om ervoor te zorgen dat deze voorzieningen aftrekbaar zijn voor de Belgische vennootschapsbelasting, zal de vennootschap een “stevig dossier” nodig hebben waaruit blijkt dat dit geen "algemene voorziening" is, maar een "specifieke voorziening" die is aangelegd om toekomstige fiscaal aftrekbare specifieke kosten te anticiperen

Onnodig te zeggen dat alle Belgische fiscale inwoners - vennootschappen en Belgische bij-huizen van buitenlandse vennootschappen moeten voldoen aan de hierboven genoemde BE GAAP regels. Terzake, moeten ze ervoor zorgen dat ze de meest optimale Belgische ven-nootschapsbelasting behandeling veiligstellen conform dergelijke gewijzigde Belgische boekhoudwetgeving.

© VMB Tax Consultants 6

Fairness tax is niet EU-conform volgens de

EU Commissie

Volgens de Europese Commissie toont de aard van de 5,15% Belgische fairness tax aan dat, in essentie, het een belasting is ten laste van de aandeelhouder

(en niet van de dividend uitkerende vennootschap). Daarom is dit vlakke belastingta-rief niet in overeenstemming met de EU moeder-dochterrichtlijn (MDR) en met het EU-beginsel van de vrijheid van vestiging. Indien het Europees Hof van Justitie (HvJ) het standpunt van de Europese Commissie volgt, rijst de vraag wat België zal doen ten aanzien van deze Belgische belasting die slechts toepassing vindt bij een dividend-uitkering in België.

Belgische fairness tax in een notendop

De 5,15% fairness tax is een afzonderlijk vennootschapsbelastingtarief waarvan de belast-bare basis niet kan worden verminderd door een belastingaftrek, zoals bijv. fiscale verliezen of andere tax assets. Met andere woorden, het is een minimum belastbare basis. Een heel bijzonder kenmerk van de fairness tax is dat deze alleen in werking treedt wanneer een Belgische vennootschap (incl. een Belgisch bijhuis van een buitenlandse vennootschap), die niet als KMO kwalificeert, tot een dividenduitkering overgaat. In wezen betalen enkel ven-nootschappen en bijhuizen die "aanzienlijk” gebruikmaken van zowel de notionele interest-aftrek en/of fiscaal overgedragen verliezen (wat impliceert dat de effectieve belastingvoet van het boekjaar vrij laag is) 5,15% fairness tax. Ook (holding) vennootschappen en vesti-gingen die nauwelijks Belgische vennootschapsbelasting betalen, omdat zij voornamelijk be-lastingvrije meerwaarden op aandelen realiseren, kunnen onderworpen worden aan 5,15% fairness tax.

Is de fairness tax EU – conform?

Hierboven hebben wij benadrukt dat de fairness tax slechts verschuldigd is wanneer een dividend wordt uitgekeerd. Daarom rijst de vraag of de fairness tax in overeenstemming is met de bepalingen van de MDR. Inderdaad, op grond van de MDR kan er in de bronstaat geen dividendbelasting zijn als een EU fiscaal inwoner - vennootschap een dividend toekent aan een moedervennootschap die inwoner is van een andere EU-lidstaat als de laatste ten minste 10% van de aandelen van de dochtervennootschap gedurende ten minste 1 jaar aanhield en als beide een kwalificerende rechtsvorm hebben. In het bijzonder vraagt toon-aangevende doctrine zich terecht af of het België is “toegestaan” om een 5,15% (fairness) belasting toe te passen wanneer een dividend wordt uitgekeerd aan een in aanmerking ko-mende moedermaatschappij met fiscale woonplaats in de EU. Volgens de Belgische over-heid zou er geen probleem zijn omdat België de invoering van de fairness tax een aantal

jaren geleden aan de Europese Commissie meedeelde.

Als gevolg daarvan hebben sommige belastingplichtigen het Belgisch Grondwettelijk Hof ge-vraagd om de fairness tax op te heffen. Het voornoemde Hof heeft, op zijn beurt, 3 prejudi-ciële vragen gesteld aan het HvJ om te begrijpen of deze Belgische belasting EU - conform is of niet. Zoals hierboven vermeld, heeft de Europese Commissie geconcludeerd dat de Belgische fairness tax in strijd is met zowel de MDR en de EU vrijheid van vrije vestiging.

© VMB Tax Consultants 7

Wat nu?

De volgende stap is te weten te komen of het HvJ het standpunt van de Europese Commissie zal bijtreden. Als dat zo is, zou dit standpunt bindend zijn voor zowel het Belgisch Grondwet-telijk Hof en alle andere gerechtelijke instanties aan wie dezelfde vraag zal worden voorge-legd. Om hun rechten veilig te stellen, kunnen Belgische vennootschappen en bijhuizen die de Belgische fairness tax aan de bron hebben ingehouden, overwegen om een terugvorde-

ringsprocedure op te starten of een ambtshalve ontheffingsaanvraag formeel in te dienen.

In zulk geval en indien het HvJ het standpunt van de Europese Commissie volgt, moet de Belgische fiscus dezelfde conclusie respecteren bij de behandeling van die Belgische fiscale procedurele stappen.

Hoe belast België een Nederlands “AOW”

pensioenkapitaal?

Een heleboel mensen hebben gewoond en/of gewerkt in Nederland, maar ondertussen hun woonplaats overgebracht naar België. Vandaar dat ze zeer waarschijnlijk recht hebben op een zogenaamd "AOW" (Algemeen Ouderdom Wet) kapitaal. Bijgevolg rijst de vraag of ofwel België ofwel Nederland het recht heeft om dat AOW kapitaal te on-derwerpen aan personenbelastingtarieven? Belgische jurisprudentie heeft hierop een interessant licht geworpen.

De hamvraag: is een AOW kapitaal een pensioen? Om deze grensoverschrijdende fiscale analyse uit te voeren, is de hamvraag te weten of het AOW-kapitaal kwalificeert als een pensioen voor fiscale doeleinden? Deze kwalificatie is be-langrijk om te weten welk artikel van het dubbelbelastingverdrag gesloten tussen België en Nederland moet worden beschouwd om de heffingsbevoegdheid te kunnen toekennen aan ofwel België ofwel Nederland en om het toepasselijke Belgische personenbelasting tarief vast te stellen. Op dit punt is de verwarrende parameter dat ook mensen die nog nooit daad-werkelijk gewerkt hebben in Nederland recht hebben op een AOW-uitkering.

Wat zeggen de Belgische rechtbanken? Enkele recente Belgische rechtszaken hebben geprobeerd om deze fundamentele vraag uit te klaren. Op 12 november 2009 oordeelde het Hof van Cassatie dat de Nederlandse AOW-wetgeving duidelijk een wetgeving van Nederlands sociaal recht is. Bovendien concludeerde hetzelfde Hof op 15 maart 2013 dat het loutere feit dat ook mensen die woonden, maar niet werkten in Nederland, recht hebben op AOW-uitkeringen niet mag betekenen dat een AOW-bedrag niet als pensioenkapitaal in aanmerking komt indien een persoon wel werkte toen hij woonde in Nederland.

Op 17 februari 2015 kwam het Hof van Beroep te Gent tot de volgende conclusie voor een persoon met een internationale carrière: de persoon in kwestie had in Nederland gewoond gedurende 10 jaar en bouwde daar een AOW-kapitaal op in die periode, zij het zonder directe

© VMB Tax Consultants 8

of indirecte band met de professionele activiteiten van die persoon tijdens zijn verblijf in Ne-derland. Desondanks en fel samengevat: de rechter concludeerde dat 10/50 van het AOW-bedrag in aanmerking komt als pensioenkapitaal en dienovereenkomstig moet worden be-last in België.

Deze uitspraak van het Hof is opmerkelijk omdat eerdere Belgische jurisprudentie oordeelde dat, hoewel België heffingsbevoegd was op basis van het ‘pensioen’ artikel van het dubbel-belastingbedrag gesloten tussen België en Nederland, geen Belgische personenbelasting op een pensioenkapitaal verschuldigd mocht zijn aangezien in deze bijzondere gevallen de betrokken persoon nooit werkelijk had gewerkt in Nederland.

Uit het bovenstaande kan duidelijk worden afgeleid dat (net als alle grensoverschrijdende aangelegenheden omtrent pensioenkapitaal) de behandeling in de personenbelasting van AOW bedragen een nogal subjectief en bijgevolg zeer omstreden materie is. Zoals zo vaak, zit de duivel in de details. Daarom worden belastingplichtigen sterk aangemoedigd om zorg-vuldig te onderzoeken en zich te documenteren rond de exacte feiten en de rationale van deze grensoverschrijdende pensioenregelingen, aangezien dit een significante invloed kan hebben op de manier waarop het pensioenkapitaal zal worden belast in zowel de bronstaat en/of de woonstaat.

De impact van de nieuwe pensioenwet op de

interne pensioenvoorziening

De nieuwe Belgische pensioenwetgeving bepaalt dat een aanvullend pensioenkapi-taal niet voorafgaand aan het ontvangen van het (wettelijk) pensioenkapitaal kan wor-den geïnd. Ter zake is de voornoemde datum verlengd tot 66 jaar (in 2025) en 67 jaar (in 2030). Wat is de impact van deze nieuwe pensioenregeling op de interne pensi-oenvoorzieningen die zijn geboekt op de balans van Belgische vennootschappen?

Context Tot een paar jaar geleden waren veel vennootschapen pensioenkapitaal intern aan het op-bouwen – t.w. door het opnemen van een pensioenvoorziening op hun balans - in het voor-deel van hun bestuurder (die vaak tevens de aandeelhouder van de vennootschap was). Bovendien verlaagde het loutere feit van het opnemen van een dergelijke interne pensioen-voorziening de belastbare basis van de vennootschap voor Belgische vennootschapsbelas-ting doeleinden. Echter, in de loop van 2012 beëindigde de Di Rupo regering deze praktijk: vanaf dan moes-ten alle aanvullende pensioencontracten worden geëxternaliseerd – t.w. ze moeten worden beheerd door een 3e partij verzekeringsmaatschappij aan wie de vennootschap dus verze-keringspremies betaalt (die fiscaal aftrekbaar zijn als de zogenaamde 80%-regel voldaan is). Niettemin, als een loutere overgangsmaatregel, mochten de bestaande interne pensioen-voorziening op de balans blijven staan, maar konden deze niet verder worden verhoogd. Bovendien was er eenmalig 1,75% belasting verschuldigd op deze opgebouwde pensioen-kapitalen.

© VMB Tax Consultants 9

Het grote probleem! Dat is de reden waarom, op dit moment, vele vennootschappen nog steeds interne pensi-oenvoorzieningen op de balans hebben staan, waarbij er in het algemeen contractueel voor-zien is dat dit pensioenkapitaal zal worden uitbetaald op de 60 jarige leeftijd van de begun-stigde. Echter, dit is met name het grote struikelblok als gevolg van de nieuwe pensioenwet-geving. Sterker nog, vanaf 2016 kan een aanvullend pensioenkapitaal - strikt genomen - niet meer worden uitgekeerd op de leeftijd van 60 (en dus vóór de betaling van het wettelijk pensioen). Bovendien, als de aandeelhouder van die vennootschap graag de vennootschap ofwel liquideert ofwel verkoopt op de leeftijd van 60 jaar zal hij in principe nog steeds ge-dwongen worden om de interne pensioenkapitalen te externaliseren aangezien:

► Er per definitie geen alternatief is in geval van liquidatie ► De voormalige aandeelhouder zeer terughoudend zal zijn om in te stemmen dat een

nieuwe aandeelhouder van de vennootschap in een positie verkeert om alle beslis-singsbevoegdheid te hebben ten aanzien van de interne pensioenvoorzieningen van de voormalige aandeelhouder

Mogelijke oplossingen In wezen, zijn er twee oplossingen om dergelijke belangrijke kwestie te verhelpen:

► Het is mogelijk om de bestaande interne pensioenkapitaalregeling te wijzigen zodat de datum van betaling van het aanvullend pensioenkapitaal wordt uitgesteld tot de datum waarop het wettelijk pensioen zal worden ontvangen. Op dit punt is het sterk aanbevolen dat de bestuurder in kwestie ook niet meer professioneel actief is na de datum van de wettelijke pensioenleeftijd omdat een dergelijke verbintenis ervoor zorgt dat het aanvullend pensioenkapitaal kan worden onderworpen aan een vlak personenbelastingtarief van 16,5% (terwijl progressieve personenbelastingtarieven van toepassing zijn op pensioenkapitaal verdiend na de datum van de wettelijke pen-sioenleeftijd). Bovendien moet het interne pensioenkapitaal in ieder geval "bevroren" blijven tot het bedrag per 31 december 2011

► De vennootschap kan ook beslissen om alsnog dergelijke “bevroren” bedragen van de interne pensioenvoorzieningen te externaliseren. Dit kan een optie zijn voor de aandeelhouders die niemand hebben om hun plaats in te nemen en daardoor dan ook liefst hun vennootschap ofwel liquideren ofwel verkopen. Als de interne pensi-oenkapitalen worden overgedragen aan een 3e partij verzekeringsmaatschappij, is er geen 4,4% premietax verschuldigd. Voor Belgische directe belasting doeleinden, wordt de overdracht van een intern pensioenkapitaal naar een 3e partij verzekerings-maatschappij die gevestigd is in de Europese Economische Ruimte - in het algemeen - niet als een belastbaar feit beschouwd. In het bijzonder als de begunstigde van het aanvullend pensioen – meestal is dit de bestuurder die eveneens een aandeelhouder van de vennootschap is - professioneel actief blijft tot de pensioengerechtigde leeftijd, zal de begunstigde worden onderworpen aan een 16,5% vlak personenbelastingta-rief over het pensioenkapitaal

Uit het bovenstaande kan worden begrepen dat "niets doen" geen optie is aangezien dit in de regel leidt tot een significante personenbelastingkost (van maximaal 50%). Dat is de re-den waarom de belastingplichtige die geconfronteerd wordt met deze materie zorgvuldig zijn specifieke situatie moet analyseren en de juiste en meest fiscaalvriendelijke beslissing dient te nemen, gelet op de toekomst.

© VMB Tax Consultants 10

Dubbele belasting op verzekeringsgift

Met ingang vanaf 1 maart 2016, heeft de Vlaamse belastingdienst een zeer opmerkelijk - en daarom zwaar bekritiseerd - standpunt ingenomen ten aanzien van de manier waarop de zogenaamde verzekeringsgiften moeten worden belast. In het bijzonder kunnen zowel de Vlaamse schenkingsrechten als de Vlaamse successierechten ver-schuldigd zijn wat uiteraard leidt tot dubbele belasting.

Wat is een verzekeringsgift?

Al jarenlang is een verzekeringsgift een veel voorkomende manier om successierechten te optimaliseren. Hoe werkt het? Een persoon kan overwegen om een verzekeringsovereen-komst te schenken aan een ander persoon, zijnde de begunstigde van de verzekeringsgift. De verzekering in kwestie is meestal ofwel een traditionele levensverzekering (de zoge-naamde "tak 21 verzekeringen" in het jargon) of een levensverzekering waarvan het rende-ment is gekoppeld aan de prestaties van een beleggingsfonds (de zogenaamde "tak 23 ver-zekeringen" in het jargon). Welnu, volgens de Belgische verzekeringswetgeving kan de oor-spronkelijke verzekeringnemer zijn of haar rechten overdragen aan een andere begunstigde op grond van een notariële akte die over het algemeen voor ofwel een Belgische ofwel een Nederlandse notaris werd verleden.

Wanneer een dergelijke verzekeringsgift wordt bevestigd door een Belgische notariële akte zijn 3% schenkingsrechten verschuldigd. Ter zake heeft de Belgische fiscus altijd ingestemd dat er geen Belgische successierechten verschuldigd zijn wanneer de oorspronkelijke ver-zekerde overlijdt. Immers, na de verzekeringsgift, zijn alle rechten al overgemaakt aan een begunstigde en daarom is de verzekeringsovereenkomst niet meer bekleed met een "beding ten behoeve van derden” dat kan leiden tot Belgische successierechten.

Vlaamse belastingdienst zal toch successierechten heffen!

Echter, sinds enkele jaren zijn de Belgische gemeenschappen (zijnde Vlaanderen, Wallonië en Brussel) de bevoegde autoriteiten voor zowel registratierechten (incl. schenkingsrechten) en successierechten geworden. Concreet, heeft de Vlaamse belastingdienst op zijn website aangekondigd dat, vanaf 1 maart 2016, zij van mening is dat een begunstigde moet worden onderworpen aan de Vlaamse successierechten (van maximaal 27%) op de bedragen die afkomstig zijn van een verzekeringsgift, ongeacht of de schenkingsrechten reeds betaald zijn bij de overdracht van de verzekeringsrechten en ongeacht of dergelijke gift voor of na 1 maart 2016 plaatsvond.

Wat nu?

Aangezien deze interpretatie een fundamentele breuk met een lange traditie is, is deze zwaar bekritiseerd. Toch lijkt de Vlaamse belastingdienst niet bereid om zijn mening te ver-anderen. Sterker nog: het gerucht gaat dat de Brusselse en Waalse fiscale autoriteiten zich zullen aansluiten bij de Vlaamse interpretatie.

Samengevat, kan de belastingplichtige de volgende alternatieven overwegen:

► In plaats van een verzekeringsgift kan de oorspronkelijke polishouder overwegen om de verzekeringsovereenkomst eerst om te zetten in cash en om vervolgens tot een contante of bankgift over te gaan. Als dat zo is en als de schenker in leven blijft voor

© VMB Tax Consultants 11

minstens 3 jaar vanaf de officiële datum van de schenking, zullen er geen successie-rechten verschuldigd zijn

► Als de verzekeringsgift al heeft plaatsgevonden, kan de begiftigde overwegen om de verzekering om te zetten in cash voor de datum van overlijden van de schenker. In zulk geval en als de schenker in leven blijft voor minstens 3 jaar vanaf de officiële datum van de schenking (tenzij opnieuw 3% schenkingsrechten worden betaald bij contante inkoop van het verzekeringscontract), zullen geen successierechten meer verschuldigd zijn

► De begiftigde kan ook overwegen om een andere begunstigde van het verzekerings-contract (anders dan de schenker) aan te stellen, zonder aanspraak te eisen op enige vergoeding voor een dergelijke overdracht van rechten

Webshops in het vizier

Het is de Belgische btw-administratie niet ontgaan dat bepaalde webshops de btw-regels inzake de ‘verkopen op afstand’ proberen te omzeilen door slechts onrecht-streeks het transport van de goederen te regelen. Geruggensteund door het Europese btw-comité, neemt de btw-administratie deze webshops nu in het vizier. Er is sprake van een ‘verkoop op afstand’ wanneer goederen door of voor rekening van de verkoper verzonden worden vanuit een andere EU-lidstaat naar de Lidstaat van de koper, en de koper een particulier is, of een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige is die geen intracommunautaire verwerving moet aangeven. Verkopen op afstand worden principieel belast in de EU-lidstaat waar het vervoer van de goederen aanvangt. Wanneer de leverancier in het land van aankomst van de goederen echter een bepaalde drempel overschrijdt (voor België is dit 35.000 EUR), dan is de leve-rancier verplicht om de btw aan te rekenen van het land van de koper. De leverancier kan ook vrijwillig opteren om zijn verkopen op afstand steeds te laten belasten in de EU-lidstaat van aankomst van de goederen. Voor webshops die gevestigd zijn in landen waar een lager btw-tarief geldt, is de verleiding soms groot om deze regeling te omzeilen, zodat ze hun producten alsnog aan een lagere prijs kunnen aanbieden. Hiertoe wordt dan vaak creatief omgesprongen met de transport-modaliteiten. Zo wordt een klant via een link soms doorverwezen naar een of meerdere transportfirma’s die voor rekening van de klant het vervoer kunnen regelen.

Interpretatie van de vervoersvoorwaarde Aangezien België door deze praktijken bepaalde btw-inkomsten misloopt, heeft het samen met enkele andere EU-lidstaten deze problematiek aangekaart binnen het Europese btw-comité. Gewapend met de richtlijnen die in die context werden afgesproken, wil de Belgische btw-administratie deze praktijken een halt aanroepen en waar nodig (en mogelijk) de ontwe-ken btw gaan invorderen. Heel concreet is binnen het Europese btw-comité afgesproken dat goederen worden be-schouwd als verzonden of vervoerd door of voor rekening van de leverancier in alle gevallen waarin de leverancier rechtstreeks of onrechtstreeks deelneemt aan de verzending of het vervoer van deze goederen.

© VMB Tax Consultants 12

Dat is zeker het geval indien:

► De verzending of het vervoer van de goederen door de leverancier in onderaanne-

ming wordt gegeven aan een derde die de goederen aflevert bij de koper;

► Als de verzending of het vervoer van de goederen wordt verricht door een derde,

maar de verkoper de verantwoordelijkheid voor de aflevering van de goederen aan

de koper geheel of gedeeltelijk draagt;

► Wanneer de leverancier de vervoerskosten factureert aan de koper en het bedrag

ervan bij deze laatste int, om het vervolgens door te storten aan een derde die instaat

voor de verzending of het vervoer van de goederen.

Ook wanneer de verkoper actief de vervoerdiensten van een derde promoot bij de koper, de koper in contact brengt met de derde en aan de derde noodzakelijke informatie meedeelt voor de aflevering van de goederen kan er volgens het btw-comité sprake zijn van onrecht-streekse deelneming.

Nieuwe regeling voor kostendelende verenigingen

Onder Europese druk, werden recent enkele aanpassingen goedgekeurd inzake de btw-vrijstelling voor kostendelende verenigingen. Deze wijzigingen zullen normaal ge-zien in werking treden op 1 juli 2016. Hierna staan wij even stil bij de voornaamste wijzigingen aan dit bijzonder regime voor kos-tendelende verenigingen. Opmerkelijk is alvast dat, daar waar de wijzigingen zogezegd worden doorgevoerd onder druk van Europa (waarbij wordt verwezen naar het standpunt van het Europese btw-comité), de Memorie van Toelichting op bepaalde punten lijnrecht ingaat tegen van het standpunt van het Europese btw-comité. Deze afwijkingen worden gemotiveerd uit hoofde van het vermij-den van ‘concurrentieverstoring’, maar gelet op de specifieke invulling van dit begrip door het Hof van Justitie, lijkt deze argumentatie ons voor discussie vatbaar.

Inzake de leden van de kostendelende vereniging Voortaan is niet langer vereist dat de leden uitsluitend (met een 10% tolerantie) vrijgestelde handelingen stellen of handelingen waarvoor ze niet-belastingplichtige zijn. Voortaan geldt dat zij op geregelde wijze een vrijgestelde activiteit moeten uitoefenen, of aan activiteit waar-voor zij niet belastingplichtig zijn. De vrijgestelde of niet-belastingplichtige activiteiten van het lid moeten weliswaar het overwegend deel van de activiteit van de leden vertegenwoor-digen. Daarenboven is het niet langer vereist dat de leden éénzelfde type activiteiten moeten uit-oefenen of deel moeten uitmaken van eenzelfde financiële, economische professionele of sociale groepering.

© VMB Tax Consultants 13

Link met de vrijgestelde of niet-belastingplichtige activiteit van het lid De vrijstelling is voortaan enkel nog van toepassing in de mate de diensten van de kosten-delende vereniging direct nodig zijn voor de vrijgestelde of niet-belastingplichtige activiteit van het lid. Daar waar in het verleden de vrijstelling nog kon worden toegepast zelfs wanneer de diensten (deels) werden gebruikt voor de belaste activiteit van het lid (i.e. in het scenario waaronder zij onder de 10% tolerantie vielen), zal dit in de toekomst dus niet langer mogelijk zijn.

Wanneer de diensten zowel gebruikt worden voor de belaste als voor de vrijgestelde of niet-belastingplichtige activiteiten van het lid, moet over de volledige vergoeding btw worden aan-gerekend, tenzij de vergoeding wordt opgesplitst naargelang de activiteit waarop ze betrek-king heeft. Vermoedelijk zullen heel wat bestaande kostendelende verenigingen hierdoor een ge-mengde belastingplichtige worden, wat mogelijks ook enkele opportuniteiten kan impliceren met het oog op de recuperatie van btw op vroegere investeringen. Diensten aan niet-leden zijn toegelaten Nieuw is dat de kostendelende vereniging ook diensten kan verstrekken aan niet-leden. Wel-iswaar zullen deze diensten dan niet onder de btw-vrijstelling vallen, maar zullen de normale btw-regels van toepassing zijn. Het verstrekken van diensten aan niet-leden heeft dus niet langer tot gevolg dat de btw-vrijstelling komt te vervallen. Er zal echter niet worden aanvaard dat het overwegend deel van de activiteiten van de groepering handelingen betreft die door de groepering voor niet-leden worden verricht. Opmerkelijk is wel dat de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk vermeldt dat de kostende-lende vereniging geen winst mag nastreven in het kader van de dienstverlening aan niet-leden. Dit gaat immers lijnrecht in tegen het standpunt van het Europese btw-comité. Les arguments sont faits pour s’en servir…

Loutere onverdeeldheid volstaat niet

Verder is ook de mogelijkheid opgeheven om een kostendelende vereniging zonder rechts-

persoonlijkheid op te richten die niet handelt als vereniging of groepering die onderscheiden

is van haar leden.

Tenslotte worden aan kostendelende verenigingen enkele bijkomende aangifte- en informa-

tieverplichtingen opgelegd. De concrete formaliteiten terzake zullen nog worden uitgewerkt

in een Koninklijk Besluit.

EU keurt btw-actieplan goed

De Europese Commissie heeft recent een btw-actieplan goedgekeurd, waarin een aan-tal maatregelen worden voorgesteld om de btw-kloof aan te pakken en om het huidige btw-systeem aan te passen aan de groeiende digitale economie en de behoeften van KMO’s. Daarenboven wordt nagedacht over een ‘definitief’ btw-systeem voor grens-overschrijdende handel en een actualisering van de regelgeving rond btw-tarieven.

© VMB Tax Consultants 14

Opheffen van de btw-obstakels voor e-commerce in de interne markt Het huidige btw-stelsel voor grensoverschrijdende e-commerce is complex en duur, zowel voor lidstaten als bedrijven. Daarom zal de Commissie eind 2016 een voorstel indienen om de btw-regels voor grensoverschrijdende e-commerce te moderniseren en te vereenvoudi-gen. Er wordt concreet gedacht aan:

► Een uitbreiding van het huidige One-Stop-Shop concept tot alle grensoverschrij-dende e-commerce, inclusief de verkopen op afstand

► De invoering van bepaalde vereenvoudigingsmaatregelen om startup e-commerce bedrijven te helpen

► Een uniforme aanpak voor btw-controles in deze sector (controle in het thuisland) en

► Het afschaffen van de btw-vrijstelling voor de invoer van kleine zendingen

‘VAT package’ voor KMO’s Door de complexiteit van het Europese btw-systeem, dragen KMO’s proportioneel veel ho-gere kosten m.b.t. btw-compliance dan grote bedrijven. De Commissie werkt momenteel aan een pakket van btw-vereenvoudigingsmaatregelen om de groei van KMO’s te ondersteunen en de grensoverschrijdende handel voor hen te ge-makkelijker te maken. Meer bepaald wordt de vrijstelling voor kleine ondernemingen herbekeken. Een concreet voorstel wordt verwacht tegen eind 2017.

Btw-kloof De “btw-kloof” tussen de verwachte inkomsten en de daadwerkelijk geïnde btw wordt mo-menteel geraamd op ongeveer 170 miljard euro, wat neerkomt op een inkomstenverlies van 15,2%. Dit vraagt om enkele dringende maatregelen op volgende gebieden:

► Een verbetering van de administratieve samenwerking binnen de EU en met niet-EU lidstaten

► Efficiëntere belastingadministraties ► Het faciliteren van vrijwillige compliance ► Een betere inning van de btw

Later dit jaar zal de Commissie maatregelen voorstellen om de samenwerking tussen de fiscale administraties te verbeteren, inclusief de samenwerking met niet-EU landen en met de douane en andere instanties. Ook zullen de huidige fraudebestrijdingsmiddelen van lid-staten worden versterkt. In 2017 zal de Commissie ook een voorstel indienen om de samen-werking met Eurofisc te verbeteren.

Definitieve btw-regeling voor grensoverschrijdende handel

Het huidige btw-stelsel, dat bedoeld was als een overgangsregeling, splitst elke grensover-schrijdende transactie op in een vrijgestelde levering en een belastbare verwerving. Dit sys-teem wordt echter als te complex beschouwd voor het groeiend aantal bedrijven dat grens-overschrijdend actief is en het werkt bovendien fraude in de hand.

© VMB Tax Consultants 15

Daarom wil de Commissie in 2017 een voorstel indienen voor een ‘definitief’ Europees btw-stelsel. Dit btw-stelsel zou dan gebaseerd zijn op het beginsel dat de btw wordt toegepast van het land van de bestemming van de goederen.

De Commissie is verder van oordeel dat onder het definitieve btw-stelsel de leverancier van de goederen ook bij grensoverschrijdende transacties moet instaan voor het innen van de btw. Dit zou er toe moeten leiden dat binnenlandse en grensoverschrijdende leveringen op een gelijkaardige manier worden behandeld.

Meer vrijheid voor Europese lidstaten m.b.t. het tariefbeleid

De btw-Richtlijn bevat momenteel een aantal regels die de vrijheid van de lidstaten inzake btw-tarieven beperken. Deze regels werden meer dan twee decennia geleden ingevoerd, met in het achterhoofd dat het definitieve btw-stelsel zou gebaseerd zijn op het ‘oor-sprongsprincipe’.

Het feit dat nu wordt gekozen voor een definitief btw-stelsel dat gebaseerd is op het ‘bestem-mingsprincipe’ impliceert dus dat ook moet worden stilgestaan bij het huidige beleid inzake btw-tarieven. Mogelijks zullen de EU landen meer autonomie krijgen inzake btw-tarieven, op voorwaarde dat er voldoende waarborgen zijn dat onnodige complexiteit en concurren-tieverstoring kan worden vermeden, en dat de werking van de interne markt niet wordt ver-stoord.

Door dit btw-actieplan kan nu een politiek debat worden opgestart inzake deze voorstellen, op basis waarvan de Commissie uiteindelijk in 2017 een concreet wetgevend voorstel kan indienen.

Verhoogde drempel voor btw-regime voor kleine ondernemingen

België heeft recent het drempelbedrag voor de bijzondere btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen opgetrokken van 15.000 EUR naar 25.000 EUR.

De Belgische btw-wetgeving voorziet in een - optionele - btw-vrijstellingsregeling voor on-dernemingen die een bepaalde jaaromzet niet overschrijden. Deze drempel is nu verhoogd tot 25.000 EUR.

Onder deze speciale regeling moet de kleine onderneming geen btw aanrekenen op haar verkopen, maar kan zij ook geen btw aftrekken op haar aankopen. Deze drempel is echter geen ‘btw-registratie drempel’, zoals die in sommige andere EU-landen bestaat. De kleine onderneming moet wel degelijk nog een btw-nummer aanvragen en voldoen aan bepaalde vereisten op het vlak van facturatie en boekhouding, maar is ontheven van de verplichting om periodieke btw-aangiften in te dienen. De kleine onderneming moet wel nog een jaar-lijkse klantenlisting indienen, alsook (indien van toepassing) periodieke intracommunautaire opgaven en/of bijzondere btw-aangiften.

Niet alle omzet wordt in aanmerking genomen om te beoordelen of de jaarlijkse drempel van 25.000 EUR al dan niet wordt overschreden.

© VMB Tax Consultants 16

Naast de transacties die onder de normale regeling aan btw zouden worden onderworpen, wordt er ook met een aantal vrijgestelde transacties rekening gehouden (i.e. uitvoer en in-tracommunautaire leveringen van goederen, de levering en verhuur van onroerende goe-deren, financiële en verzekeringsdiensten). De volgende transacties hebben dan weer geen invloed op de drempel:

► De verkoop van investeringsgoederen ► Andere vrijgestelde handelingen dan hierboven vermeld ► Transacties die worden geacht buiten België plaats te vinden ► Transacties onderworpen aan de bijzondere regeling voor landbouwondernemers ► Enkele andere specifieke transacties die expliciet worden uitgesloten van deze re-

geling

Aangezien bepaalde types van belastingplichtigen (bv. btw-eenheden) en sommige transac-ties expliciet worden uitgesloten van deze regeling voor kleine ondernemingen, raden we aan om zorgvuldig te onderzoeken of een bepaalde onderneming wel degelijk in aanmerking kan komen voor dit regime.

Btw-eenheid voor bestuurder-rechtspersonen vereenvoudigd

Vanaf juni 2016 wordt de tolerantie opgeheven volgens dewelke bestuurder-rechts-personen hun bestuurdersvergoedingen niet aan btw hoeven te onderwerpen. Tege-lijkertijd heeft de Minister van Financiën beslist om de oprichting van een btw-eenheid met dergelijke vennootschappen te vereenvoudigen, aangezien deze maatregel gevol-gen kan hebben op de bestuurde vennootschap die geen 100% recht op aftrek heeft.

In een Administratieve Beslissing dd. 30 maart 2016 heeft de Belgische btw-administratie haar standpunt m.b.t. de btw-plicht inzake bestuurder-rechtspersonen verduidelijkt. Daar-naast gaat deze beslissing dieper in op de mogelijkheid om een btw-eenheid op te richten om de btw-impact voor de bestuurde vennootschap die geen 100% recht op aftrek heeft te vermijden. De btw op bestuurdersvergoedingen zal dan immers (deels) een niet recupereer-bare kost vormen in hoofde van de bestuurde vennootschap. Aangezien transacties tussen de leden van een btw-eenheid buiten de werkingssfeer van de btw vallen, zouden bestuur-dersvergoedingen tussen de leden van de btw-eenheid niet aan btw worden onderworpen.

Om de oprichting van een btw-eenheid tussen verschillende bestuurder-rechtspersonen en de onderliggende exploitatievennootschap gemakkelijker te maken, worden de voorwaarden vereenvoudigd. In deze specifieke context, aanvaardt de Minister dat een btw-eenheid kan worden opgericht wanneer volgende voorwaarden zijn voldaan:

► De bestuurder-rechtspersonen zijn allen aandeelhouders van de exploitatievennoot-schap,

► Zij bezitten samen meer dan 50% van de stemrechten verbonden aan de maat-schappelijke rechten van de exploitatievennootschap,

► Er bestaat een overeenkomst tussen de bestuurder-rechtspersonen op grond waar-van zij zich er toe verbinden om alle beslissingen inzake de oriëntatie van het beleid van de exploitatievennootschap te nemen bij wijze van unanimiteit.

© VMB Tax Consultants 17

Geen van de contracterende partijen mag het recht hebben een beslissing op te leggen aan een andere partij. De statuten van de betrokken vennootschappen mo-gen geen bepalingen bevatten die hiermee strijdig zijn.

Opmerkelijk is ook dat deze Administratieve Beslissing benadrukt dat wanneer een bestuur-

der-rechtspersoon daarnaast ook andere diensten verstrekt aan de exploitatievennootschap

(die onderworpen kunnen zijn aan btw of vrijgesteld), de vergoeding voor de afzonderlijke

diensten objectief moet worden vastgesteld en geformaliseerd. Zoniet zal de btw-administra-

tie ervan uitgaan dat minstens 25% van de ontvangen vergoeding als een belastbare be-

stuurdersvergoeding kwalificeert.

The material contained in this publication is not intended to be advice in any particular matter. Should you consider

to act on the basis of any matter contained in this publication, please contact us for appropriate professional advice

with your regular VMB contact.

Wouter Brackx Partner – Tax Services T +32 (0)470 106 171

E [email protected]

Kurt De Haen Partner – Tax Services T +32 (0)475 242 087

E [email protected]

© VMB Tax Consultants 18

.

Antwerpen

Entrepotkaai 3 2000 Antwerpen Belgium T +32 (0)3 237 65 60

Brussel

Koning Albert I Laan 64 1780 Wemmel Belgium T +32 (0)2 460 09 60

Noord-Limburg

Leopoldlaan 100 3900 Overpelt Belgium T +32 (0)11 64 11 34

Hasselt

Kempische Steenweg 301/ bus 2 3500 Hasselt Belgium T +32 (0)11 42 50 22

Kempen

Nieuwstraat 61 bus 2 2400 Mol Belgium T +32 (0)14 33 78 80

Mont-Saint-Guibert

Rue Emile Francqui 4 1435 Mont-Saint-Guibert Belgium T +32 (0)495 59 48 75