Studiedag Gevelbekleding Syllabus

82
Omgaan met 20 e eeuwse architectuur: gevelbekleding Brussel, 17 november 2010 Editors: Hilde De Clercq, Nathalie Vernimme en Yves Vanhellemont

description

syllabus van de studiedag "omgaan met 20e eeuwse architectuur: gevelbekleding" Brussel, 17 nov 2010

Transcript of Studiedag Gevelbekleding Syllabus

Page 1: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

Omgaan met 20 e eeuwse architectuur: gevelbekleding

Brussel, 17 november 2010

Editors: Hilde De Clercq, Nathalie Vernimme en Yves Vanhellemont

Page 2: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

Omgaan met 20 e eeuwse architectuur: gevelbekleding

Voorwoord De industriële revolutie aan het eind van de 19e eeuw betekende een ommekeer in technologische en wetenschappelijke ontwikkeling binnen de bouwsector. De optimalisatie van de productie van zowel nieuwe als reeds gekende gevelbekledingsmaterialen (keramische tegels, natuursteenplaten, …), gecombineerd met nieuwe inzichten in de architectuur, zorgden voor een omwenteling in de bouwtradities in de 20e eeuw. De rijkdom aan bouwmaterialen en –technieken en de grote vrijheid in vormgeving, veroorzaakten een spectaculaire opmars van nieuwe bouwtypologieën. De klassieke massiefbouw, die de bouwwereld gedurende eeuwen had beheerst, ruimde stilaan plaats voor elegante skeletbouw en lichte bouwconstructies met dunne buitenbekledingen. Het experiment was hierbij nooit veraf. Maar bij een experimentele aanpak wordt leergeld betaald: vaak bezorgen de destijds toegepaste methodes problemen bij de restauratie van dit 20e eeuwse architecturale erfgoed, en dit niet alleen voor wat betreft de beschikbaarheid van vervangmaterialen maar eveneens met betrekking tot de bouwfysische en ecologische integratie van gevelbekleding conform de huidige eisen in de bouwsector. Hilde De Clercq, Nathalie Vernimme en Yves Vanhellemont

Page 3: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

Omgaan met 20 e eeuwse architectuur: gevelbekleding Programma Voorzitter: Nathalie Vernimme (VIOE) 9.00 uur Ontvangst en koffie

9.30 uur Verwelkoming - Els Hofkens (VIOE)

9.40 uur Omgaan met 20 e eeuwse gevelbekleding: materialen en

tektoniek in Belgische cases – Ann Verdonck (VUB)

10.20 uur Wetenschappeli jke expertise als aanzet tot verantwoorde keuze van muurbetegeling – Gebouw COOVI Anderlecht - Yves Vanhellemont (WTCB)

10.50 uur Koffiepauze

11.10 uur Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels Stocletpaleis - Hilde De Clercq (KIK) en Yves Vanhellemont (WTCB)

12.00 uur Keramische gevelbekledingen uit de 19 e en 20e eeuw: historische en technologische evolutie en de proble men bij restauratie - Mario Baeck

12.40 uur Discussieronde

13.00 uur Gezamenlijke lunch

14.00 uur Gevel - en terrasbekl eding – Woning Renaat Braem te Deurne - Willem Hulstaert (VIOE)

14.40 uur Renovatie van sociale hoogbouwwijken - Ludo Bekker (a33)

15.20 uur Koffiepauze

15.40 uur Geïntegreerde aanpak van gevelbekleding van 20 e eeuwse architectuur - Robin Engels (Origin)

16.20 uur Discussieronde

17.00 uur Einde van de studiedag

Page 4: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

Inhoudsopgave Ann Verdonck Omgaan met 20 e eeuwse gevelbekleding: materialen

en tektoniek in Belgische cases

5

Yves Vanhellemont Wetenschappelijke expertise als aanzet tot verantwoorde keuze van muurbetegeling – Gebouw COOVI Anderlecht

13

Hilde De Clercq Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels Stocletpaleis

23

Mario Baeck Keramische gevelbekledingen uit de 19 e en 20e eeuw: historische en technologische evolutie en de problemen bij restauratie

37

Willem Hulstaert Gevel - en terrasbekleding – Woning Renaat Braem te Deurne

52

Ludo Bekker Renovatie van sociale hoogbouwwijken

60

Robin Engels Geïntegreerde aanpak van gevelbekleding van 20 e eeuwse architectuur

68

Sprekerslijst

81

Colofon 82

Page 5: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

5

Omgaan met 20e eeuwse gevelbekleding: materialen en tektoniek in Belgische cases Ann Verdonck, Prof. Arch. VUB 1. Inleiding Deze paper focust op de diversiteit aan bouwmaterialen die in de loop van de 20e eeuw toegepast zijn als gevelbekleding. Tijdens de eerste helft van de 20e eeuw worden tal van nieuwe, empirische afwerkingsmaterialen ontwikkeld die beeldbepalend zijn voor de modernistische architectuur. Deze tendens zet zich in stijgende lijn verder na de Tweede Wereldoorlog en tijdens de laatste helft van de 20e eeuw is de drang naar innovatie grensverleggend. De diverse aard en tektoniek van de gevelbekleding genereren specifieke schadebeelden die vragen om aangepaste restauratie-strategieën. Dit diverse materiaalgebruik wordt geïllustreerd aan de hand van enkele markante Belgische praktijkvoorbeelden. 2. Steenachtige materialen

2.1 Keramiek als gevelbekleding De vernieuwende visie op hygiëne na de Eerste Wereldoorlog ligt mee aan de basis voor de keuze van nieuwe materialen als gevelbekleding. Zo is geglazuurd bouwkeramiek een hygiënisch en makkelijk te onderhouden materiaal dat door architecten tijdens het modernisme graag wordt toegepast in de zorgarchitectuur zoals hospitalen, sanatoria, scholen etc. De crèmekleurige geglazuurde keramische geveltegels van het Lemaire sanatorium te Tombeek, naar ontwerp van Fernand (1886-1972) en Maxime (1909-2003) Brunfaut uit 1937, vormen een typische realisatie van dit principe. De geschiedenis van deze beeldbepalende dalles en gres émaillé Cerabel [1] (figuur 1) in het sanatorium illustreert dat deze ‘symbolen van hygiëne en duurzaamheid’ echter veel problemen veroorzaken die zowel de toenmalige ontwerpers als de huidige restauratiearchitecten heel wat kopzorgen baren. Het sanatorium is opgetrokken uit een betonskelet met invulmetselwerk waardoor een gemengde ondergrond als tegeldrager fungeert. De gevelbekleding en applicatiemethode zijn gedetailleerd beschreven in het architectenbestek [2]. In een aanhechtingscement, rechtstreeks aangebracht op de beton- of metselwerkoppervlakken, wordt een gegalvaniseerd draadnet bevestigd en opgehangen aan ankers in de constructie. Vervolgens wordt op de netten een tweede laag cementmortel met een hoog gehalte aan grof zand aangestreken waarop de tegels in de nog vochtige mortel worden geplaatst. Na droging wordt het geheel gevoegd met een cementmortel met hoog zandgehalte en een vochtwerend product [3]. De bestekomschrijving past avant la lettre de voorschriften van het WTCB toe die er komen in 1962 naar aanleiding van de vele problemen met loskomende tegels bij keramische gevelbekledingen [4]. Ondanks de instructies van het lastenboek en de detailtekeningen loopt het slechts een tiental jaar na de oplevering mis. De firma Borremans en de Wilde die de tegels plaatst in 1937 heeft de mortelsamenstelling van het bestek niet gevolgd en een te cementrijke mortel gebruikt. Uit briefwisseling blijkt dat de mortel bovendien niet uniform aangestreken is op de tegels [5]. Maar ook de tegels zelf schijnen niet homogeen te zijn van samenstelling. Na afloop van een rechtszaak in 1952 wordt een groot aantal van de tegels vervangen door tegels van de firma Helman Ceramic (figuren 2 en 3) met diepe groeven op de tegelrug om het contactoppervlak te vergroten maar jammer genoeg met een storende kleurafwijking

Page 6: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

6

tegenover de originele tegels. De laatste decennia is het complex ten prooi gevallen aan leegstand en verwaarlozing, zelfs de bescherming in 1993 kon hieraan niet onmiddellijk een eind maken. Een cumulatie van factoren waarbij de vochtinfiltratie één van de substantiële schadeoorzaken is, heeft een zwaar verstoord totaalbeeld van het monument teweeg gebracht. Vandaag is de schade dan ook aanzienlijk: veel tegels zijn losgekomen van de gevel, de nog vastgehechte tegels vertonen ernstige barsten en craquelures of afsplijting van het glazuuroppervlak, ze zijn vervuild of gecontamineerd door graffiti en de voegen zijn bemost en plaatselijk aangetast door vegetatie. De manier waarop dient te worden omgegaan met deze zwaar aangetaste gevelafwerking is dus absoluut geen evidentie en zal van de restauratiearchitect een evenwichtsoefening vergen tussen authenticiteit en duurzaamheid.

Figuur 1 (links): reclame voor Cerabel met het sanatorium als referentieproject (bron: “Société Belge de Céramique CERABEL”, 1938, in: Clarté, n°6, 11e année, juni 1938, pp.17-19) Figuur 2 (midden): de tegelscherf (tegels 2e generatie) komt los en de groeven blijven achter in de mortel (bron: L. Dekeyser) Figuur 3 (rechts): verschil in kleur, dikte en contactvlak tussen de originele tegels en de tegels van een tweede generatie uit 1952 (bron: L. Dekeyser)

2.2 Natuursteen als gevelbekleding Om het gebruik van natuursteenpanelen als gevelbekleding te illustreren (figuur 4) wordt het voormalig postgebouw te Oostende naar ontwerp van Gaston Eysselinck (1907-1953) belicht. Eysselinck, een baanbrekende Vlaamse modernist van de tweede generatie bouwt na de Tweede Wereldoorlog het R.T.T/P.T.T gebouw, dat volgens Albert Bontridder ‘gegroeid is uit de anti-esthetiek van de functionele en zakelijke bouwkunst, een reeds laattijdige maar machtige bouwkunst’ [6]. Voor het postgebouw ontwikkelt Eysselinck een duurzame gevelbekleding in graniet en blauwe hardsteen gecombineerd met bronzen raam- en deurkozijnen. ‘Eysselink heeft met zijn postgebouw als het ware willen bewijzen, en daarin is het een ultieme geloofsuitdrukking, dat het bouwen met ‘klassieke materialen’ te verzoenen is met een modern, functioneel gebouw en dat een architect tevens verplicht is rekening te houden met de levensduur van zijn schepping, zeker als het gaat om een openbaar gebouw’ [7]. Deze zogenaamde klassieke materialen worden op een meesterlijke wijze behandeld en gecombineerd tot expressieve gevelvlakken waarbij Eysselinck speelt met de steentextuur en de uitpandigheid van de vlakken (figuur 5). Gepolijst graniet en blauwe hardsteen oppervlakken bewerkt met frijnslag onder verschillende hoeken, geschuurd of gebruikt als ruwe platen met een natuurlijk breukvlak, vormen een opmerkelijke dynamische compositie. In het voormalig postgebouw herkennen we twee soorten van deze ruwe platen: met een korst (gevels oudste fase) of bruut (gevels 2de fase). Een zwarte korst of bousin is karakteristiek voor natuurlijke breukvlakken in blauwe hardsteen en ligt horizontaal tussen twee groevelegers. Hoewel het afschilferen van deze korst-oppervlakken stagneert als de losse kleiachtige substanties verdwenen zijn, heeft dit in het verleden aanleiding gegeven tot het plaatsen van

Page 7: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

7

netten. In de gevels van de tweede bouwfase zijn de ruwe platen bruut, namelijk met breukvlakken dwars op het groeveleger [8]. De subtiele details en complexe steensneden getuigen van vernuft maar zijn uiterst arbeidsintensief. De onderzoeken ter voorbereiding van de geplande restauratie en revitalisatie van het beschermde gebouw tot cultuur – en kunstencentrum, uitgevoerd door architect Guido Stegen, geven een idee van dit ingenieuze meccanosysteem. De gevelbekleding in graniet is geconstrueerd op een traditionele wijze door plaatsing met legmortel tussen de voegen terwijl de gevelelementen in blauwe steen (ca. 8cm dikte) droog gemonteerd zijn: ‘De voegen zijn geprofileerd, zodat ze het water afvoeren naar buiten. De oriëntatie van de tand-en groefverbinding (links of rechts) hangt af van de stand van de dominante windrichting ten opzichte van de betrokken gevel (figuur 6). De gevelelementen steunen af op mekaar en om de spanningen te spreiden is tussen de geprofileerde voegen bladlood gelegd. Meestal steunt de gevelbekleding op elke verdieping, ter hoogte van de bovenkant van de ramen, af op de betonnen rand die deel uitmaakt van de betonbalken. Halverwege de verdiepingshoogte, steunen de platen die zich tussen de naastmekaarliggende vensters bevinden af op gevelbanden die enkele cm in het achterliggende metselwerk steken. Voorts vormen de vensterbanken aan de buitenzijde één massief geheel met de vensterbanken aan de binnenzijde. In dit meest voorkomende geval is zowel de horizontale als de verticale stabiliteit verzekerd door afsteuning steen/steen, de beste en meest duurzame oplossing. (...) Echter, er komen ook vlakke gevelplaten voor in meerdere boven mekaar liggende lagen, zonder tussen voeging van gevelbanden of betonnen steunranden. Bij de proefdemontage (vooronderzoeken) is gebleken dat platte koperen klangen werden gebruikt om de elementen (al dan niet voorlopig; dat is onduidelijk) ter hoogte van niet gesteunde voegen met de ruwbouw te verbinden. Deze klangen bleken bros geworden te zijn en meestal afgebroken.’ [9] Het constructieprincipe, met bijzondere aandacht voor de oriëntatie van de tand-en groefverbinding, heeft in het agressieve zeeklimaat relatief goed stand gehouden. Tijdens de restauratie zal dan ook het principe gehanteerd worden van maximaal behoud van de historische materialen en het bijzondere constructieprincipe. De beschermingsnetten en de losse steenfragmenten op de ruwe platen met korst worden verwijderd.

Figuur 4 (links): voormalig postgebouw (bron: A. Verdonck). Figuur 5 (midden): uitpandige ruwe platen met korst in blauwe steen op een horizontale band in gefrijnde blauwe steen (bron: A. Verdonck). Figuur 6 (rechts): zicht op de profielen van de platen tijdens demontage (bron: G. Stegen)

2.3 Beton als gevelbekleding [10] Willy Van Der Meeren (1923-2002) kennen we als een vindingrijk en non-conformistisch ontwerper die er prat op gaat dat voor om het even welk materiaal een bouwtoepassing bestaat. Of het nu gaat om meubels, tenten, kleine woningen of groepswoningbouw, hij tracht architectuur te reduceren tot de essentie en op de meest logische, economische en innovatieve wijze te benaderen:“Ik geef toe dat het moeilijk werken was met mij. Er ging geen dag voorbij zonder dat de uitvoerders voor een

Page 8: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

8

probleem kwamen te staan, omdat er niets conventioneels aan mijn ontwerpen was. Wie denkt er nu aan om 4 meter te overspannen met latjes van 1,5 x 5 cm? Of om een spant te maken met hout van appelsienkisten -dat ik dan zelf nog heb mogen timmeren. [...] De oplossing is onconventioneel, maar tegelijkertijd is ze te eenvoudig, te elementair voor de complexiteit, de routine waaraan uitvoerders gewend zijn.” [11] Deze ontwerpstrategie vinden we terug in de hoogbouw voor de sociale bouwmaatschappij Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961) (figuur 7). In de hoogbouw (figuren 8 en 9) zijn de vloerwelfsels en quasi de volledige gevel geprefabriceerd. Dit prefab-principe stelt Van Der Meeren in staat om goedkoper te bouwen. De 292 betonnen gevelpanelen bestaan uit zes types met dezelfde afmetingen en bevestigingswijze, allen gefabriceerd vanuit één mal [12]. Van de zes types zijn er 2 symmetrisch waardoor we uiteindelijk 5 verschillende gevelpanelen krijgen (figuur 9) met integratie van meerdere technieken. De gevelpanelen zijn in de gevel ‘geklikt’ in een kader dat gevormd wordt door het skelet van het gebouw. De exacte plaatsingsmethode is niet gedocumenteerd. Volgens Van Der Meeren is de plaatsing van de panelen “dusdanig dat ze fungeren zoals dakpannen en, alleen al door hun aansluiting onderaan op lijsten en kolommen, voor een waterdicht gebouw zorgen. Het opvoegen is slechts nodig om infiltratie bij grote windstoten te voorkomen. Alle aanslagen zijn aan de buitenzijde voorzien, alle voegen zijn plastisch. Gevolg: hoe meer wind, hoe meer de voegen worden samengedrukt. Onder- en bovenaan hebben ze een conisch verloop en weerstaan ze, zowel in- als uitwendig, aan zuig- en drukkrachten.” [13] Maar is een dergelijk systeem ook echt waterdicht en duurzaam? Op de doorsneden is duidelijk zichtbaar dat de kolommen naar boven toe verjongen. De breedte van de kolommen op de vier onderste woonverdiepingen zijn ca. 12 cm breder dan deze van de bovenste acht verdiepingen. Hoogstwaarschijnlijk is met deze verjonging geen rekening gehouden bij het ontwerp van de gevelpanelen want bij de montage blijkt de ruimte tussen 2 kolommen op de onderste verdiepingen niet voldoende om de gevelpanelen te kunnen plaatsen. Om dit probleem op te lossen zijn de hoeken van deze kolommen afgeschuind wat ook betekent dat de betondekking op de wapening verkleint of zelfs volledig verdwijnt. Het schadebeeld na ca. 50 jaar manifesteert zich door gebrek aan isolerende kwaliteit van de gevelpanelen die, ondanks hun isolatie en dubbele beglazing, ruim ontoereikend is. Voornamelijk de wapeningsstaven genereren koudebruggen met duidelijke sporen van vochtneerslag tot gevolg. Ook door vochtneerslag na condensatie ontstaat er in de winter een ijslaag onderaan in de goot van het raamprofiel. Een ander schadebeeld en waarschijnlijk als gevolg van het eerste, is het afbreken van delen van het beton langs de raamstijlen waardoor de wapening bloot komt te liggen. Tot slot ontstaan er barsten bij quasi elk gevelpaneel in de zones waar het paneel verbonden is met de draagbalk en de kolommen. Hoe gaan we nu om met deze gevelpanelen tijdens de renovatie van dit merkwaardig, niet beschermd erfgoed? Koen Verwijver die dit gebouw als onderwerp koos voor zijn Meesterproef Ingenieur Architectuur schreef hierover het volgende: “Ik pleit ervoor om de intenties en de visie op sociale woningbouw van Willy Van Der Meeren te vertalen naar een ontwerp anno 2007 en op die manier de monumentwaarde van het gebouw te benadrukken zonder dat dit leidt tot achteloos kopiëren. Zo kan men ook aan monumentenzorg doen door bijvoorbeeld het materiaalgebruik van een architect te herhalen zonder daarom de exacte toestand van een oorspronkelijke gevelopbouw te herhalen.”[14]

Page 9: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

9

Figuur 7 (links): hoogbouw voor Ieder zijn Huis te Evere (bron: K. Verswijver) Figuur 8 (midden): gevelpanelen tijdens de bouw (bron: archief WVDM, UGent) Figuur 9 (rechts): tekening van de vijf verschillende gevelpanelen (bron: K. Verswijver) 3. Lichte materialen Houten en metalen gevelbekleding worden voornamelijk op het einde van de 20e eeuw aantrekkelijk bij architecten. Gevels met cederbetimmering, houten panelen of beplating in cortenstaal etc. worden volop geïntroduceerd in het straatbeeld. In de eerste helft van de 20e eeuw is houten gevelbekleding vooral in trek bij tijdelijke constructies zoals toegepast tijdens de Eerste Wereldoorlog in het kader van de oorlogsmachine [15]. Een foto uit 1915 van barakken te Fortem schetst een beeld van de bouwplaats (figuur 10). De geschaafde planken, prefab panelen en paletten liggen klaar voor montage. Deze barakken met zadeldaken voorzien van lichtstraten, ramen in elke travee en poorten in de kopse gevels zijn opgebouwd uit een houten skelet, betimmerd met plaatmateriaal. De houten vloer is losgekoppeld van het maaiveld. Het Belgisch Leger heeft vele varianten gemaakt op het thema van de houten barak maar de Royal Engineers leveren pionierswerk op vlak van onderzoek en experimenten naar de meest uiteenlopende constructies die tijdens de Eerste Wereldoorlog worden ingezet door het Engelse leger [16]. Typeplannen van barakken, keten en werkplaatsen worden nauwgezet tot in het kleinste detail beschreven en gedocumenteerd. De bouwpakketten van de tijdelijke infrastructuur, de zogenaamde ‘hut’, worden verpakt in kratten naar het Front getransporteerd. Van de houten prefab kits zijn zelfs didactische tools gemaakt om in te zetten als instructiemateriaal te velde [17]. Het ‘portable hut’-type, houten barakken gebruikt voor de huisvesting van de troepen, is hiervan een uitstekend voorbeeld (figuur 11). Ze worden in Engeland geprefabriceerd om in situ vlug en vlot te assembleren. Deze barakken bestaan uit modules of traveeën van 10 ft. (3,048 m) in functie van het transport en de montage in situ. De wanden zijn betimmerd met waterwerende platen, voorzien van een oliecoating en het dakbeschot is beschermd met bitumenkarton. In 1916 worden de Franse firma’s Tarrant en Somerville aangesproken om samen met het Engelse leger te zoeken naar efficiënte bouwsystemen. Zo komt de Tarrant light portable sleeping hut in productie met verbeterde wandbetimmeringen bestaande uit een dubbel beschot om de energieprestatie te verbeteren [18]. De Nissen Bow hut, een ontwerp van Royal Engineer Captain O. C. Nissen, wordt omschreven als het meest populaire type dat door het Engelse leger in Frankrijk is ingezet. Het is een barak met een skeletstructuur in hout en staal in een boogvorm, bedekt met metaalplaten. Na de oorlog is deze knowhow toegepast in de vele houten noodwoningen die door de regering gebouwd zijn om de grote woningnood op te vangen bij de terugkeer van de bevolking naar hun verwoeste dorpen. De aanpak van deze fragiele oorlogsrelicten komt in een recente publicatie van het VIOE ‘Omgaan met Oorlogserfgoed’ uitgebreid aan bod [19].

Page 10: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

10

Figuur 10 (links): “pavillon en voie d’achèvement”, Forthem 1915 (bron: Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis Brussel, Fotocollectie) Figuur 11 (rechts): tekening portable hut (bron: Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919, plate XLIX) Naast de inventiviteit die ontstaat bij noodscenario’s zoals oorlogen, is de technologische evolutie ook inherent verbonden met wereldtentoonstellingen. Grote overspanningen, experimentele materialen en sculpturale constructies zijn er schering en inslag. Zo wordt op de Expo 58 het paviljoen van Marie Thumas aangewezen als voorloper van de lichtgewichtconstructies en textielmembranen [20]. De drienokkige tent wordt gestabiliseerd door vier V-vormige stalen vakwerkmasten. Tussen de spankabels zijn metalen liggers bevestigd die het zeildoek dragen. Deze liggertjes dragen het zeildoek van de tent dat bestaat uit films van Texaglas, een zeer soepel plastic, opaak of translucide [21]. Vanaf de jaren tachtig kennen de textielmembranen veel succes en vandaag worden volledige gevels bekleed met translucide en transparante textiel. Onderzoek en ervaring hebben ondertussen bewezen dat deze textielmembranen doorgaans slechts 10 tot 15 jaar stand houden. Voor permanente constructies betekent dit radicale vervanging, en bijgevolg verlies van historisch materiaal aangezien restauratie (nog) geen optie is. Ook de transparante glasgevels doen het goed in de 20e eeuw. Waar voor de Tweede Wereldoorlog licht en lucht geïntroduceerd worden via grote glaspuien worden naar het eind van de 20e eeuw steeds grotere glasvlakken geproduceerd om met spiderklemmen of andere gesofistikeerde constructiemethodes te worden opgehangen of ingeklemd aan de beton- of staalskeletten. Naast de koudebruggen worden we steeds meer geplaagd door de warmtebruggen die een oververhitting veroorzaken in deze glaspaleizen. Hoewel glas veel langer stand houdt dan textiel is de vervaldatum niet onbeperkt en zal de toekomstige restauratiearchitect ook hier weer op een inventieve manier moeten mee omgaan. 4. Besluit Deze beperkte selectie van 20e eeuwse Belgische cases toont reeds een scala van schadepatronen die eigen zijn aan de specifieke materialen en hun empirische applicaties. Maar hoe gaan we nu in de 21e eeuw om met deze beeldbepalende gevelbekledingen? In hoeverre nemen we in geval van restauratie de hedendaagse bouwfysische en ecologische normen in beschouwing? Wat is het evenwicht tussen authenticiteit en duurzaamheid en hoe zit het met de beschikbaarheid van het historisch materiaal of van vervangmaterialen? Adolf Loos geeft er in ‘Das Prinzip der Bekleidung’ alvast volgende beschouwing over: ‘Ein jedes Material hat seine eigene Formensprache, und kein Material kann die Formen eines anderen Materials für sich in Anspruch nehmen. Denn die Formen heben sich aus der Verwendbarkeit und

Page 11: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

11

Herstellungsweiße eines jeden Material geworden. Kein Material gestattet einen Eingriff in seinen Formenkreis. Wes es dennoch wagt, de brandmarkt die Welt als fälscher. Die Kunst hat aber mit der Fälschung, mit der Lüge nichts zu tun.’[22] Referenties [1] Baeck M., Verbrugge B., De Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels, 1880-1940, M&L cahier 3, Brussel 1996. [2] Archief M. Brunfaut, sanatorium Tombeek, AAM Brussel, Cahier des charges, carrelages, p. 6. Het bestek aanwezig in de archieven van AAM Brussel beslaat zo’n 25 dozen in totaal. [3] Dekeyser L., Het Lemaire sanatorium (1937) te Tombeek: het gebruik van keramische tegels als gevelbekleding tijdens het modernisme, onuitgegeven meesterproef Architectonische Ingenieurwetenschappen, VUB 2009, p. 85-87. [4] Bekleding van gevels met geglazuurd verglaasd gres, Technische voorlichting 33, reeks 082/2, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf 1962. [5] Brief van advocaat Henry Botson aan de directeur van de Prévoyance sociale d.d. 28.04.1952. [6] Bontridder A., Hedendaagse Bouwkunst in België, Dialoog tussen licht en stilte, Antwerpen 1963, s.p. onderschrift bij een foto van Het Postkantoor te Oostende-1946. [7] Dubois M., Architect Gaston Eysselinck, zijn werk te Oostende 1945/1953, De fatale ontgoocheling, Gent 1994, p. 66. [8] B-Architecten, PTT Oostende, reconversie van het voormalig postgebouw tot cultuur- en kunstencentrum, Technisch lastenboek nr. A4-300, Brussel 27 januari 2010, art. 02.10, arduin, p 39 [9] B-Architecten, PTT Oostende, reconversie van het voormalig postgebouw tot cultuur- en kunstencentrum, Technisch lastenboek nr. A4-300, Brussel 27 januari 2010, art. 02.10, arduin. [10] A. Verdonck, K. Verswijver, R. Demeyer, Constructief vernuft en sociale fijnzinnigheid in een kleurrijk ontwerp. De hoogbouw van Willy Van Der Meeren voor Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961), Architectuur sinds de tweede Wereldoorlog, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel 2008. [11] De Kooning M., Willy Van Der Meeren, Laat-XXe-eeuws Genootschap, Gent, 1993, p. 23: gesprek tussen Willy Van Der Meeren en Mil De Kooning in augustus 1992 [12] Cfr. supra, p. 17. [13] Cfr. supra, p. 84. [14] Verswijver K, De Hoogbouw van Willy Van Der Meeren voor Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961). Historisch, kleur- en materiaaltechnisch onderzoek en voorstel tot renovatie, onuitgegeven meesterproef Architectonische Ingenieurwetenschappen, VUB 2007, p. 126.

Page 12: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

12

[15] Verdonck A., Vermeiren E., Troubleyn R., Legerbarakken Jabbeke, archiefonderzoek en handleiding omgaan met barakken, onuitgegeven onderzoek december 2008. [16] Addison G. H., Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919, Chatham 1927. [17] S.n., Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919, 171-174, Chatham 1924. [18] Cfr. supra, plate XLVII Tarrant hut, s.p. [19] Vernimme N. et. al, Omgaan met Oorlogserfgoed, VIOE-Handleidingen 02, Brussel 2010. [20] Espion B. et. al, Lichtgewichten, structuurinnovaties op expo 58, Moderne architectuur op Expo 58, Brugge 2006, p. 102-127. [21] Cfr. supra, p. 115. [22] Loos A., ‘Das Prinzip der Bekleidung’ 4 september 1898; ‘Ins Leere gesprochen’, Brenner Verlag, Innsbuck 1931, p. 140.

Page 13: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

13

Wetenschappelijke expertise als aanzet tot verantwoorde keuze van muurbetegeling – Gebouw COOVI Anderlecht Yves Vanhellemont, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) Samenvatting Het COOVI/CERIA complex in Anderlecht is een modernistisch ensemble, gecreëerd door architect Antoine Courtens tussen 1950 en 1954. Sinds relatief lange tijd is er schade aan de muurbetegeling van de gebouwen veroorzaakt door waterinfiltratie. Allerhande architecturale details zoals de afwezigheid van beschermingen, uitzettingsvoegen, enz. ... en de gebruikte materialen (ondermeer die van de mortels) gaven aanleiding tot deze degradatie. In functie van de restauratie werd een studie uitgevoerd van de gevels, aangevuld met een analyse van de mortels (plaatsings- en voegmortels). Deze studie mondde uit in een restauratieadvies. We willen hier verduidelijken dat een duurzame interventie niet enkel gebaseerd kan worden op materiaalonderzoek, maar dat een architecturale analyse van even groot belang is, en dat beide aspecten samen aan bod moeten komen in een vooronderzoek en advies voor een onderhoudsplan. Het project toont dat een wetenschappelijke benadering kan leiden tot een ‘ideale’ oplossing voor de restauratieproblematiek, maar dat de randvoorwaarden in de praktijk wel aanleiding kunnen geven tot een minder ideale, pragmatische oplossing, die desalniettemin de beste is in de gegeven omstandigheden. 1 Inleiding Het gebouwencomplex waarvan sprake is een ontwerp van de Belgische architect Antoine Courtens (1899-1969). Hij was student van ondermeer Victor Horta, en vanaf 1926 als ontwerper van een aantal belangrijke art-decogebouwen in België. Zijn stijl evolueerde naar een modernisme, waarvan het studie-opject in dit artikel een belangrijk voorbeeld is. De afkorting COOVI slaat op de naam “Centrum voor Onderwijs en Onderzoek voor de Voedingsindustrie”. Het complex bestaat uit meerdere gebouwen verspreid over een uitgestrekt terrein en deels ingeplant in een groene zone. De gebouwen zijn doorgaans gekarakteriseerd door een strakke horizontale architectuur (figuur 1) die benadrukt wordt door de raampartijen (veelal in het vlak van de gevels), de zware horizontale onderbouw in natuursteen, en de muurbetegeling met langwerpige tegels, met brede lintvoegen en smalle stootvoegen. Enkel de toren vormt een belangrijke vertikale doorbreking van dit stramien.

Page 14: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

14

Figuur 1: zicht op een aantal gebouwen van het COOVI-complex In 2004 werd het complex in twee gesplitst, waarbij elk deel in het bezit kwam van ofwel de Franstalige Gemeenschap, ofwel de Vlaamse Gemeenschap. Het deel behorende tot de Franstalige gemeenschap heeft sindsdien een grondige renovatiebeurt gekregen die sterk gecontesteerd is. De renovatie bestond deels uit het construeren van nieuwe voorzetgevels, met thermische isolatie tussen de oude en de nieuwe geveldelen. Helaas is de architectuur daardoor sterk gewijzigd. Grosso modo lijken de gevels nog wel op de oude gezien het nieuwe metselwerk bestaat uit geëmailleerde baksteen met dezelfde afmetingen als deze van de oude muurbetegeling. Maar hoekdetails (ondermeer de aansluiting van de tegels van twee gevels) zien er nu wel compleet anders uit, evenals de ramen die nu dieper in het gevelvlak zitten, etc. Ook de aansluiting van de gebouwen behorende tot de beide gemeenschappen is, op z’n zachtst gezegd, nogal vreemd: sommigen raken effectief aan elkaar. Door de Vlaamse Gemeenschap werd besloten om een renovatie uit te voeren, waarbij de realisatie van een nieuwbouw werd gecombineerd met een strikt restauratieve benadering van de bestaande gebouwen, dit omwille van de hoge intrinsieke waarde van de architectuur. 2 Technische aspecten van het gebouw

2.1 Constructie Het complex is opgetrokken uit gewapend beton met invuldelen in baksteenmetselwerk. Noch de betonnen structuur, noch het baksteenmetselwerk zijn zichtbaar. Op grondniveau werd een natuursteen parement aangebracht waarvan de conserveringstoestand doorgaans goed is. Dit is waarschijnlijk omdat het gebouw een brede kroonlijst heeft. Hogere geveldelen zijn bekleed met rechthoekige verglaasde keramische tegels met afmetingen gelijkaardig aan bakstenen waardoor baksteenmetselwerk wordt geïmiteerd. Bovenaan de gevels zijn dektegels in geprefabriceerd gewapend beton op het metselwerk aangebracht. Het dak en de aflopen zijn lager gelegen dan de tophoogte van de gevels waardoor vanop grondniveau geen dak zichtbaar is. Ondanks dat de gevels tientallen meters lang zijn, werden, volgens de beschikbare gegevens, geen uitzettingsvoegen aangebracht. Raamomlijstingen en raam- en deurafzaten zijn vervaardigd in geprefabriceerde keramische elementen onderling gescheiden door voegen. Voor zover gekend werd onder de raamafzaten geen bescherming tegen waterinfiltratie voorzien.

Page 15: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

15

2.2 Visueel onderzoek van de gevels Sinds de beëindiging van de constructie werden nauwelijks werken uitgevoerd aan de gevels. Als gevolg hiervan zijn over vrij grote oppervlakken de tegels verdwenen (figuur 2, onderaan links). Hierbij werden tegels aangrenzend aan afgevallen tegels eveneens verwijderd. Om veiligheidsredenen zijn veel gevels voorzien van een groen gekleurd net waardoor het geheel een groen uitzicht heeft. Microscheuren tussen voeg en tegels komen vrij algemeen voor hetgeen op zich logisch is: deze lange vlakken vertonen hoge thermische uitzettingen waardoor trekspanningen worden opgebouwd. Door het ontbreken van uitzettingsvoegen worden “spontaan” scheuren gevormd en dit veelal op de zwakste zones zijnde het grensvlak tussen voeg en tegel. Een ander algemeen schadebeeld is ontbrekend voegwerk tussen de tegels aan de raamafzaten (figuur 2, rechts bovenaan) en de betonnen dekstenen bovenaan de gevels (figuur 2, links bovenaan) waardoor hoge hoeveelheden water in de gevels infiltreren.

Figuur 2: ontbrekend voegwerk tussen dekstenen bovenaan de gevels (links) en tussen keramische tegels van raamafzaten (midden) naast afstoten van keramische tegels op gevelvlakken (rechts).

2.3 Monsternames Op geselecteerde zones werden boorkernen gelicht (figuur 3) om de algemene opbouw van de gevels te evalueren en de opbouw van samenstellende bouwmaterialen te analyseren. Uit dit onderzoek kon het volgende worden afgeleid: - De keramische tegels werden in een legmortel op het bakstenen metselwerk geplaatst. De mortel is een mengsel van cement en vette kalk. Deze traditionele en goed verwerkbare mortel is vrij duurzaam in normale blootstellingsomstandigheden en droogt traag. Een dergelijke mortelmaterie is relatief flexibel hetgeen een belangrijk voordeel is voor grote gevelvlakken onderhevig aan thermische bewegingen [1]. - De voegen tussen de tegels zijn uitgevoerd met een mortel waarvan het bindmiddel hoofdzakelijk bestaat uit cement. - Behalve micro-scheuren tussen voeg en tegel, vertoont de voegmortel doorgaans weinig (vorst)schade. Petrografisch onderzoek heeft uitgewezen dat de legmortel gebruikt voor het plaatsen van de tegels daarentegen vorstgevoelige kenmerken vertoont. - Twee type tegels werden gebruikt. Een eerste type dat in de massa beige gekleurd is (figuur 3, links; kleur in de massa is dezelfde als de oppervlaktekleur) voorzien van een ‘haak’ op de tegelrug om het contactoppervlak met de legmortel te vergroten. Tijdens latere bouwfasen werd gebruik gemaakt van rood getinte tegels met een dunne verglaasde oppervlaktelaag (figuur 3, rechts). De tegels op zich vertonen een goede weerstand tegen verwering.

Page 16: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

16

Figuur 3: boorkernen genomen uit betegelde gevelvlakken. De linker boorkern omvat van rechts naar links de oppervlaktelaag van het baksteenmetselwerk, de legmortel en de in de massa getinte tegel. Op te merken vallen de ‘haken’ op de tegelrug die het contactoppervlak met de legmortel vergroten en de hechting optimaliseren. De rechter boorkern omvat de legmortel en verglaasde tegels met voegmaterie tussenin. De visuele inspectie heeft uitgewezen dat water infiltratie, via diverse hierboven vermelde scheuren en openingen, gecombineerd met vries-dooi cycli, aan de basis liggen van het huidige schadefenomeen. Opgenomen vocht kan nauwelijks verdampen via de verglaasde tegels en de dichte cementvoegmortel. In winterperiodes geeft dit dan ook aanleiding tot vorstschade. De restauratie van de gevels beoogt bijgevolg een maximale reductie van waterinfiltratie en –accumulatie. 3 Aanbevelingen voor de restauratie

3.1 Op constructieniveau Op het niveau van de constructie konden volgende aanbevelingen worden geformuleerd, waarbij de wens tot maximaal behoud van het oorspronkelijke aspect werd gerespecteerd: - ter voorkoming van vochtindringing aan de bovenzijde van de gevels dient principieel het voegwerk tussen de dekstenen nauwgezet onderhouden te worden. De ervaring leert echter dat de realisatie van een dergelijk curatief onderhoud niet steeds even disciplinair wordt nageleefd. Dientengevolge werd geopteerd voor het plaatsen van een continu waterdicht (metalen of ander) membraan onder de deksteenlaag aan beide zijden voorzien van een kraal (‘druipneus’). Aldus zal, zelfs met een openstaande voeg, nog steeds geen vocht kunnen binnendringen in het metselwerk. - Plaatsen van een membraan boven de raamomlijsting ter voorkoming van vochtinfiltratie. Eveneens is het aangeraden om een membraan onder de vensterbanken te installeren (infiltratie doorheen het voegwerk tussen de tegels van de vensterdorpels). Beide duurzame ingrepen zullen het toekomstig onderhoud en schade sterk beperken.

3.2 Op het niveau van de gevelmaterialen De gevels moeten gerestaureerd worden, en de vraag rijst of hierbij dezelfde materialen gebruikt dienen te worden. Dit lijkt niet de beste optie.

Page 17: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

17

Het eerste probleem kadert in authenticiteit: exact dezelfde muurtegels zijn niet meer voorhanden. Er zijn wel tegels met hetzelfde uitzicht, maar in de massa, en vooral aan de rugzijde, verschillen deze tegels toch wel heel sterk van de oorspronkelijke (waar er trouwens ook al enige diversiteit aanwezig was). Aangezien authenticiteit op het vlak van de tegels een probleem begint te vormen, werd er ook besloten op het vlak van de mortels geen al té rigoureuze houding aan te nemen: het gebruik van mortels was dus geen absolute vereiste. Dat zou, vanuit technisch oogpunt ook niet bepaald verstandig zijn. Ten tweede bleek het, vanuit een technisch standpunt, zelfs noodzakelijk om toch aanpassingen uit te voeren aan de mortelsamenstellingen. Om te beginnen hebben de nieuwe tegels geen ‘haak’ of ‘anker’ meer aan de rugzijde. De hechting van de tegels aan de plaatsingsmortel zou daardoor misschien niet onmiddellijk problematisch zijn (hoewel dat niet is nagegaan), maar ze zou in elk geval wel een stuk lager uitvallen. Is dat dan een risico dat genomen kan worden? Het is immers zo dat de waterinfiltratie in het achterliggende metselwerk aanzienlijk verminderd doch niet helemaal vermeden kan worden. Door de afwezigheid van dilatatievoegen zullen er wel steeds scheurtjes in de gevels blijven. Een goede mortelkeuze kan deze eventueel wel reduceren, maar er kan geen garantie worden gegeven dat ze achterwege zullen blijven. Tevens weten we dat de aanwezigheid van de cementgebonden voegmortel een oorzaak was van vochtaccumulatie in de achterliggende mortel, met alle gevolgen van dien. Daarom werd besloten om ook de samenstelling van de voegmortel te wijzigen. Uiteindelijk werd volgende oplossing voorgesteld: - Enkel de beschadigde tegels worden vervangen. Alle intacte tegels blijven gewoon ter plaatse. Dit gaat samen met hun mogelijkerwijs problematische leg- en voegmortel: indien deze intact zijn blijven ze ter plaatse. Het verwijderen en vernieuwen van alle voegen is op zich niet aanvaardbaar gezien de schade die hierdoor veroorzaakt wordt aan de tegels. Dit geld in het bijzonder voor de stootvoegen die hoogstens enkele millimeters breed zijn [2,3]. - In de beschadigde zones wordt de plaatsingsmortel volledig verwijderd. - Op dit metselwerk wordt een polymeergemodificeerde cementering aangebracht teneinde een betere vervormbaarheid en hechting van de laag te verkrijgen [4]. Deze laag dient om een vlakke ondergrond te verkrijgen, waarop de tegels gelijmd worden. - Na uitharding worden de nieuwe tegels (met enkel een geribbelde rug) op de cementlaag gelijmd met een mortellijm voor buitengebruik. Deze mortellijm zou geen vocht mogen opnemen na uitharding, en dient zodoende vorstbestendig te zijn. Gebruik van een mortellijm wordt geprefereerd om een betere hechting aan de cementering te verkrijgen. Bovendien zorgen de ‘elastische’ eigenschappen van deze lijm voor een betere weerstand tegen de onvermijdelijke thermische dilatatie [1]. - De voegen tussen de tegels dienen te worden hersteld met een voegmortel die waterdampdoorlatend is. Eveneens moet deze een stuk minder ‘star’ of ‘broos’ zijn dan de oorspronkelijke cementmortel. Daardoor viel de keuze op een mortel met luchtkalk als bindmiddel (gebluste kalk, kalkhydraat), met een kleine toevoeging van cement. De kans dat er daardoor microscheuren ontstaan tussen tegels en voegwerk wordt hierdoor gereduceerd. In zones met de oorspronkelijke legmortel bewerkstelligt de nieuwe voegmortel een sneller vochttransport [5]. Deze oplossing werd niet zonder slag of stoot aanvaard. Er waren een aantal discussiepunten. Het eerste discussiepunt betrof de al dan niet noodzakelijkheid tot het aanbrengen van een waterdampdoorlatende egaliseerlaag. Er werd gevreesd dat de cementering die nu

Page 18: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

18

werd voorgesteld bepaalde vochtproblemen in het gebouw zou accentueren of veroorzaken. Dit is even wel niet aan de orde gezien de oorspronkelijke afwerking zijnde de tegels en de cementgebonden voegmortel niet, of toch nauwelijks, waterdampdoorlatend is. Een toename van de vochtproblematiek in het gebouw is bijgevolg uitgesloten. Overigens is het ook zo dat de tegellijm nauwelijks waterdampdoorlatend is. En het gebruik van een waterdampdoorlatende egaliseerlaag, waarvan de werking dan wordt tenietgedaan door de waterdampondoorlatende tegellijm, is ook niet zinvol. Een tweede discussiepunt betrof de noodzaak tot het aanwenden van een waterdampdoorlatende mortel als voegmortel in de gerestaureerde geveldelen (dus waar zowel de oorspronkelijke legmortel, tegels en voegmortel verwijderd werden). Dit is een terecht punt van kritiek. Immers, wat is het voordeel van een dampdoorlatende voegmortel, indien de aansluitende materialen (de lijmmortel, de cementering, de tegels) zelf ondoorlatend zijn voor waterdamp? De keuze voor een voegmortel op basis van kalkhydraat werd verantwoord door volgende overwegingen: - Ten eerste was er de vraag om de oplossing voor voegmortels zo eenvoudig mogelijk te houden. Bovendien is het beter om ook het onderhoudshandboek (met aanbevelingen voor mortelsamenstellingen!) zo eenvoudig mogelijk te houden. Daarom werd geopteerd om het mortelrecept voor het herstellen van voegwerk ook te hanteren voor complete herstellingen (waar het voegwerk, tegels en legmortel allemaal vervangen dienden te worden). Daarom werd dus uiteindelijk de mortel op basis van kalkhydraat weerhouden als ‘standaardrecept’. - Een tweede reden voor het gebruik van kalkhydraat in de volledig nieuwe geveldelen is wat complexer: op de compleet herstelde geveldelen zijn de plaatsingsmortel en de mortellijm, evenals de tegels, weinig capillair. Veronderstel nu dat er terug een dichte cementgebonden mortel als voegmortel wordt gebruikt. Hoogstwaarschijnlijk zullen er dan ook opnieuw scheurtjes tussen tegel en voegmortel ontstaan. Door de afwezigheid van capillaire materialen in de omgeving, kan er een vochtopstapeling ontstaan tussen voegmortel en tegel. Bij vorst zal dit vocht expanderen, en door de druk de mortel en de tegel mogelijkerwijs beschadigen. In het verleden gebeurde dit niet, door de aanwezigheid van de capillaire bastaardmortel achter de voegmortel. Dit is een fenomeen dat wel vaker voorkomt bij aansluiting tussen weinig capillaire materialen (bijvoorbeeld tussen blauwstenen consoles en natuurstenen lijsten, tussen twee stukken blauwe steen die verbonden zijn met een cementvoeg en die onder druk staan, zoals geïllustreerd in figuur 4)

Page 19: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

19

Figuur 4 : illustratie van een extreme vorm van schade aan blauwe hardsteen, tengevolge van vocht dat in scheurtjes tussen weinig capillaire materialen wordt gevangen, en aanleiding geeft tot macroscopische schade bij vorst

3.3 Aanpassingen tijdens de uitvoering Een restauratie-advies, gebaseerd op een onderzoek, is één ding. De realiteit is een andere zaak. ‘Gedwongen’ door de omstandigheden dient soms een mooi afgerond advies aangepast te worden. De meest ingrijpende verandering die in het restauratieplan opgenomen diende te worden, werd ingegeven door de werfplanning. Het opvoegen van de gevels diende te gebeuren in de late herfst, de winter en het vroege voorjaar. Met dus een reëel risico op vorstschade. We weten ondertussen dat de winter van 2009-2010 zeer streng is geweest en dat kans op vorstschade bijzonder groot zou zijn geweest. Het risico op vorstschade bij mortels gebaseerd op kalkhydraat is nog een stuk groter dan bij andere mortels. Vooral de lange uithardingstijd zit daar voor iets tussen [6]. Het compromis in deze omstandigheden was het gebruik van een mortel op basis van hydraulische kalk. Met andere woorden: we boeten wat in op de ‘flexibiliteit’, op de ‘self-healing’ en eveneens op de waterdampdoorlaatbaarheid van de mortel. Aan de andere kant winnen we wel op sterkte, en vooral de weerstand tegen winterse omstandigheden (vooral van belang in de uithardingsperiode). De flexibiliteit en waterdampdoorlaatbaarheid zal nog steeds beter zijn dan die van een cementgebonden mortel. Het vooruitzicht van een toch iets of wat minder flexibele mortel deed de vrees opflakkeren dat er dan toch nog waterinfiltraties in de gevel konden voorkomen. Daarom werd er voorgesteld het risico te beperken door het gebruik van een waterwerende oppervlaktebehandeling. Dit bleek geen goed idee: - Technisch gezien biedt een waterwerende behandeling hier niet veel zekerheid. Het zou immers de bedoeling zijn om infiltratie via scheurtjes tegen te gaan. Maar dat is net een toepassingsgebied waar waterwerende behandelingen niet efficient zijn [7,8]. En het wordt nog erger: een waterwerende behandeling reduceert immers steeds de

Page 20: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

20

droogsnelheid van een materiaal (zonder de waterdampdoorlaatbaarheid te wijzigen). Ze zou dus een voordelige eigenschap van een dampdoorlatende mortel voor een stukje teniet doen. En dit kan niet de bedoeling zijn. - Het is trouwens praktisch ondoenbaar om een waterwerende behandeling aan te brengen op de mortels, en niet op de tegels. En dit is trouwens wel noodzakelijk gezien het product niet door de tegels zou opgenomen worden en derhalve vlekken naast een glansverandering zou veroorzaken. Men zou idealiter het product met behulp van een penseel enkel op het voegwerk dienen aan te brengen wat op zich zeer arbeidsintensief is.

3.4 Andere consequenties van de mortelkeuze Vanzelfsprekend zal het nieuwe tegelwerk, in het bijzonder de nieuwe voegmortel, zich anders gedragen dan het originele. Dat is ook de bedoeling, anders zou een gewijzigd mortelrecept niet bepaald zinvol zijn. In die context werd trouwens gesuggereerd dat het goed zou zijn om een meting van de waterabsorptie van de oude en de nieuwe mortel uit te voeren, en deze te vergelijken. Dat is niet gedaan omwille van de volgende redenen: - De waterabsorptie zal effectief ook anders zijn. Dat weten we quasi zeker. - Het in situ meten van de waterabsorptie (of waterabsorptie onder lage druk met behulp van een Karsten pijp) is niet zo evident gezien de beperkte breedte van de voegen, in het bijzonder de lintvoegen. Het plaatsen van een Karstenpijp op een voeg, en daarmee een stukje tegel, is geen optie. De kans op de aanwezigheid van een microscheur op de meetzone is immers dermate groot dat het resultaat vervalst zou zijn. De ervaring heeft uitgewezen dat een Karstenmeting op een dunne voeg heel verschillende resultaten kan geven van deze uitgevoerd op één enkel materiaal. De vraag moet ook gesteld worden in hoeverre de capillaire absorptie van het voegmateriaal dient gekend te zijn. Het is immers vooral van belang dat de gevel dicht is, met andere woorden gekenmerkt door zo weinig mogelijk scheuren tussen voeg en tegels. Dat zijn belangrijke openingen waarlangs vocht binnendringt. Ook het feit dat een meer ‘open’ mortel het uitdrogen van het mortelbed onder de tegels zal bevorderen, spreekt in het voordeel van de kalkmortel. Elke keuze voor de ene of de andere mortel zal altijd zijn voor- en nadelen hebben. Daarom dienen een as-built attest en een onderhoudsdraaiboek opgemaakt te worden. Een regelmatige inspectie van de gevel, en het uitvoeren van de nodige herstellingen zijn essentiële voorwaarden om een gevel in goede staat te houden. Dit advies is meegegeven aan de restauratie-architect en aan de eigenaar van het gebouw. 4 Besluit De behoefte aan geschikte, compatibele mortels is er niet enkel bij historisch (lees: oud) erfgoed. Het is evengoed van toepassing op recentere gebouwen. Recenter erfgoed wordt vaak gekenmerkt door het experiment, het overboord gooien van oude bouwtradities, en vraagt daarom vaak specifieke oplossingen, op maat van het gebouw. In de discussie over welke mortel te gebruiken zijn er steevast twee dominante stromingen: gaan we terug naar de initiële toestand (en gebruiken we dus een copie

Page 21: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

21

van de historische mortel en bouwwijze), of formuleren we een mortelrecept en herstelwijze die schade (of minstens het risico hierop) reduceert? Vaak wordt met het concept van authenticiteit geschermd, maar dat is vaak een illusie indien men een restauratie uitvoert: het nieuwe materiaal is eenvoudigweg niet meer het oude materiaal, zelfs indien het type materiaal hetzelfde is. Aangezien restauratiewerken deels een kost vertegenwoordigen die opgehoest moeten worden door de maatschappij, en gezien het feit dat oude oplossingen niet steeds de beste zijn (misschien wel in de toenmalige omstandigheden) zijn we van mening dat de keuze voor compatibele herstelsystemen in plaats van de oorspronkelijke materialen en technieken, vaak een betere restauratieoptie is. Op voorwaarde dat er een maximale duurzaamheid kan worden bekomen voor het gebouw in zijn geheel. In het geval van COOVI zitten we met de situatie dat we noodgedwongen na de restauratie een gevel hebben die technisch nogal wat afwijkt van de originele situatie. Een belangrijke getuige hiervan is het ‘anker’ op de rug van de tegels, die niet meer aanwezig is in de vervangmaterialen. Daarom werd overgegaan tot een andere plaatsingsmethode voor de tegels, en moest ook het recept van de voegmortel gewijzigd worden. In dit geval komen we tot het enigszins bevreemdende resultaat dat een modern voegsysteem wordt vervangen door een (op het eerste zicht) oud systeem. Technisch gezien is het evenwel een betere oplossing. In de studie hebben we willen tonen dat het materiaalaspect nooit los mag worden gezien van de architectuur en de structuur van een gebouw. Zelfs de allerbeste materialen zullen op termijn slecht presteren als ze worden gebruikt in een slecht ontworpen (vanuit het technische standpunt) of slecht onderhouden gebouw. De slechte reputatie van kalkmortels is hieraan deels te wijten (aanwezigheid in oude, slecht onderhouden gebouwen). Omgekeerd is het ook zo dat ‘inferieure’ materialen steeds een plaats kunnen hebben in een gebouw, mits er rekening wordt gehouden met hun plaats en functie in het gebouw. Restauratieproblemen dienen steeds in hun context beschouwd te worden, en materiaalonderzoek en –advies dient niet apart gezien te worden van de architectuur en de blootstelling van gebouwen. Een laatste opmerking is toch wel dat het instandhouden van een gebouw niet gedaan is als de steigers voor de restauratie worden weggehaald, en als de facturen zijn betaald. In dit specifieke geval zal de restauratie blijven voortduren. En dat is eenvoudigweg omdat enkel de visueel beschadigde geveldelen hersteld zijn. Maar wellicht zal er in de nabije toekomst nog schade optreden. Niet door de nieuwe herstellingen, maar wel door restvocht dat nog in het mortelbed aanwezig is, door licht aangetaste plaatsingsmortel die evenwel nog niet genoeg is verzwakt om al te bezwijken, ... De optie om de ganse tegelbekleding te verwijderen en te vervangen zou een mogelijke, doch dure en tijdrovende, oplossing zijn. Deze optie wijkt weliswaar sterk af van het concept ‘restauratie’ en impliceert een verlies aan informatie die in het gebouw vervat zit. Het doel van deze restauratie is om het gebouw zoveel mogelijk te ‘verbeteren’ en intacte delen maximaal te behouden. Het verhaal omtrent onderhoud geeft aan dat het de plicht is van de eigenaar om de gevels regelmatig te controleren, en ze, indien nodig, te herstellen volgens de vastgelegde technieken. Door de verminderde waterinfiltraties zal vochtschade in de toekomst aanzienlijk afnemen, of geheel uitblijven en dit ondanks het feit dat de restauratie ons inziens niet helemaal in ideale omstandigheden is uitgevoerd gezien de randvoorwaarden en planning van de werken.

Page 22: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

22

5 Dankwoord Deze studie, en haar resultaten, komen voort uit een samenwerking tussen de verschillende actoren in dit project. Het WTCB fungeerde als onderzoeksinstituut, het testprogramma en de adviezen zijn het product van de samenwerking tussen de algemene architect, Xaveer De Geyter, de architect verantwoordelijk voor de restauratieve aspecten, Barbara Van Der Wee, de algemene aannemer, Strabag België, en verschillende productleveranciers, Cantillana, Seiffert en Arte Constructo. 6 Referenties [1] Vandooren O, Technische voorlichting 227: muurbetegeling, 2003, WTCB [2] Vakkennis Voegen, 2002, Bouwradius Uitgeverij, Zoetermeer (NL) [3] Van Laecke W, Technische Voorlichting 208: opvoegen van metselwerk, 1998, WTCB [4] Van Laecke W, Technische Voorlichting 209: buitenbepleisteringen, 1998, WTCB [5] Van Balen K, Van Bommel B, Van Hees R, Van Hunen J, Van Rijn J, Van Rooden M, 2003, Kalkboek: het gebruik van kalk als bindmiddel voor voegmortels in verleden en heden, Rijksdienst voor Monumentenzorg, Nederland [6] Pien A, De Bruyn R, Vanhellemont Y, Gids voor de restauratie van metselwerk, deel 4: gevelrestauratie, 2006, WTCB [7] Pien A, De Bruyn R, Technische Voorlichting 224: waterwerende oppervlaktebehandeling , 2002, WTCB [8] Pien A, De Bruyn R, Vanhellemont Y, Gids voor de restauratie van metselwerk, deel 5: gevelafwerking en gevelbescherming, 2008, WTCB

Page 23: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

23

Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels Stocletpaleis Hilde De Clercq (1), André Pien (2), Yves Vanhellemont (2) 1 Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) 2 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) 1. Introductie Het Stocletpaleis, recentelijk door de UNESCO uitgeroepen tot werelderfgoed, werd aan het begin van de 20e eeuw gebouwd naar het ontwerp van de Oostenrijkse jugendstil-architect Joseph Hoffmann (1870-1956). Deze residentie, op maat gemaakt van kunstliefhebber Adolphe Stoclet, vormt een exemplarisch Gesamtkunstwerk met een hoogkwalitatieve architecturale afwerking. Zo werden de buitenmuren integraal bekleed met gepolijste witmarmeren panelen (figuur 1). Het marmer zelf is dolomitisch van aard en afkomstig uit een groeve van Noorwegen die momenteel niet meer actief is.

Figuur 1: Stocletpaleis (copyright KIK-IRPA) 2. Structurele aspecten van de gevels van het Stocl etpaleis

2.1 Dragende structuur met gevelbekleding in marmer en panelen De opbouw van de buitengevels van het Stocletpaleis is een tussenvorm van twee constructietypes, meer bepaald enerzijds een spouwconstructie, en anderzijds een muur met gevelbekleding. Technisch gesproken bestaan de gevels uit een dragende structuur (doorgaans baksteen metselwerk), waarop marmeren gevelpanelen van een 3 à 4 cm dik zijn aangebracht, met behulp van metalen ankers die bevestigd zijn aan de boven- en onderkanten van elk marmeren paneel, en die aan de andere kant vastzitten in het

Page 24: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

24

metselwerk. Waar het tegenwoordig de bouwgewoonte is om de gevelbekleding aan te brengen nadat de dragende structuur is voltooid, is die bouwwijze aanzienlijk verschillend bij het Stocletpaleis. Voor zover kon worden vastgesteld is de gevelbekleding samen met het opgaande metselwerk opgetrokken. Dit wil zeggen dat de ankers van de marmeren gevelpanelen in de natte mortel werden ingebracht, dat (waarschijnlijk) de panelen werden ondersteund totdat de mortel uitgehard was, en dan vervolgens de ondersteuning werd weggenomen. Vervolgens bouwde men op deze manier verder op de reeds bestaande constructie. De volgende rij marmeren panelen werd daarbij direct geplaatst op de onderliggende rij, hierbij uiteraard telkens verankerd in het metselwerk. Bij een inspectie van de gevels viel het op dat er tussen de panelen her en der dunne laagjes gips (Ca2SO4.2H2O) aanwezig was. Vermoed wordt dat, aangezien het toch om vrij grote marmeren panelen gaat die kleine afwijkingen op afmetingen kunnen vertonen, men getracht heeft de fijne spleetjes tussen de panelen te verbergen door de zijranden van de panelen met natte gipspleister in te smeren alvorens de volgende laag marmerpanelen te plaatsen. Hierdoor vertoonde de gevel een homogeen wit uiterlijk zoals weergegeven in figuur 1. Gips is echter (licht) oplosbaar in water, waardoor de fijne ‘gipsvoegjes’ deels opgelost zijn in regenwater en doorgaans enkel dieper in de spleten tussen de panelen detecteerbaar.

2.2 Spouwconstructie Aangezien de gevelbekleding een bijna continue afdichting vormt voor de eigenlijke dragende structuur, moet het gebouw ook benaderd worden als een spouwconstructie, in de hedendaagse betekenis van het woord: een constructie met twee spouwbladen. Meest problematische in deze spouw is de vochthuishouding. Bij een spouwconstructie is het nodig dat er een spuwdrainering is. Dit wil zeggen dat vocht, dat in de spouw terechtkomt, weer geëvacueerd kan worden. Tegenwoordig wordt dit opgelost door, tijdens de constructie, een membraan aan de muurvoet te voorzien, die het water in de spouw opvangt, en open stootvoegen in het buitenspouwblad, vlak boven dit membraan, waardoor het spouwwater naar buiten kan. 3. Conserveringstoestand marmeren panelen – uitzett ingskenmerken van marmer

De marmeren panelen vertonen diverse degradatiefenomenen zoals:

- verlies aan glans ten gevolge van blootstelling aan zure regen; - biologische contaminatie; - vorming van gipskorsten; - anisotrope uitzetting van de samenstellende mineralen waardoor de panelen

vervormen (figuur 2); en, - afzetting van corrosieproducten van bronzen beelden en decoratieve elementen

rijkelijk aanwezig in de gehele structuur (figuur 3).

Page 25: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

25

Figuur 2 : vervorming marmeren panelen ten gevolge van de anisotrope uitzetting van de samenstellende mineralen.

Figuur 3: afzetting van koper corrosieproducten van bronzen decoratieve elementen. De zogenaamde intergranulaire desintegratie van marmer is een welgekend fenomeen [1]. De meeste mineralen vertonen een uitzetting die verschillend is voor de verschillende richtingen. Ten gevolge van blootstelling aan cycli van opwarming en afkoeling, treden irreversibele vervormingen op die op zich gestimuleerd worden in aanwezigheid van vocht. Door opwarming ontstaan poriën en microscheuren tussen de samenstellende korrels. De microscheuren sluiten tijdens afkoeling, doch niet volledig: een marmeren paneel keert niet terug tot zijn oorspronkelijke dimensies. Er wordt een accumulerende porositeit gecreëerd waarlangs vocht en vervuilende bestanddelen naast corrosieproducten van bronzen elementen kunnen binnendringen. De kartering van de samenstellende elementen met behulp van rasterelectronenmicroscopie (SEM-EDX) van de oppervlaktelaag van een matig verweerd paneel van het Brussels Paleis is voorgesteld in figuur 4 en illustreert de intergranulaire desintegratie die op zich aan de basis ligt van de afzetting van kopercorrosie producten, waaronder CuCl2, in de ontstane microscheuren.

Page 26: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

26

Figuur 4: kartering van calcium (Ca), magnesium (Mg) en koper (Cu) van een oppervlaktelaag van een matig aangetast marmeren paneel. (lengte afbeelding: 0,8 mm). Terwijl het merendeel van de panelen eerder matig verweerd is, zijn een aantal panelen die een open buitenterras afsluiten op dergelijke wijze verweerd dat op z’n minst de buitenste cm nagenoeg geen samenhang vertoont (figuur 5).

Figuur 5: sterk beschadigd paneel van een buitenterras.

Page 27: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

27

4. Experimenteel gedeelte

Het onderzoeksproject omvat het proefondervindelijk vastleggen van aangewezen reinigingsprocedures alsook de evaluatie van het effect van een verstevigende behandeling met producten op basis van ethylsilicaat en dit op matig aangetaste alsook sterk beschadigde marmeren panelen. Daarnaast wordt een onderzoek uitgevoerd naar de conserveringstoestand en de conserverende behandeling van de bronzen beelden en decoratieve elementen die in deze bijdrage niet worden uiteengezet. Voor de chemische reiniging van marmeren panelen waarop koper corrosieproducten zijn afgezet werden twee pasta’s getest op basis van ammonium chloride en een 16 % oplossing van ammoniak waaraan hetzij krijt, hetzij kaolin (4 delen tegenover 1 deel ammonium chloride) is toegevoegd. Door de te lage viscositeit kon de pasta met krijt niet worden gebruikt voor verticale vlakken waardoor deze uit het onderzoeks-programma werd geschrapt. De pasta met kaolin werd met een metaalvrije spatel op een verticaal vlak aangebracht gevolgd door droging (4 tot 5 dagen). De gedroogde pasta werd met behulp van een spatel vervolgens verwijderd en het vlak gereinigd met gedemineraliseerd water. Het effect van de reiniging werd geëvalueerd aan de hand van een visuele inspectie van het oppervlak en van een dwarsdoorsnede van een gereinigd marmeren staal. Betreffende de in situ mechanische reiniging van matig verweerde panelen die zwarte korsten vertonen werden volgende technieken getest:

- Projectie van waterdamp (150°C, 3 bar) - Projectie van warm water onder druk (80°C, 80 bar)

Het effect van de reiniging werd beoordeeld aan de hand van een visuele inspectie van het gereinigd vlak. Daarnaast werden diverse reinigingspasta’s uitgetest alsook mechanisch polijsten waarvan de evaluatie geen onderwerp is van de huidige bijdrage. Voor de verstevigende behandeling van matig en sterk verweerde marmeren panelen werden stalen van 18x12 cm twee of drie maal behandeld met een product op basis van ethylsilicaat. De geteste verstevigende producten zijn een klassiek product op basis van ethylsilicaat (tetraethoxyorthosilicaat, TEOS, percentage droge stof: 51%) en één waaraan elastomere fragmenten zijn toegevoegd (TEOS-E, percentage droge stof: 33%). Elke type test werd in tweevoud uitgevoerd. Het percentage droge stof wordt bepaald door conditionering van 0,5 g product in een aluminium schaaltje bij 20°C en 55% relatieve vocht igheid (RV) tot constant gewicht. Elke meting werd in drievoud uitgevoerd waarna de gemiddelde waarde wordt berekend. De verstevigende behandeling werd uitgevoerd nat-in-nat door lagedruk bevloeiing van een verticaal vlak. De tijd tussen opeenvolgende behandelingen bedroeg één dag. Geconsolideerde stalen werden geconditioneerd bij 20°C/55 % RV gedurende één maand. Verbruiken aan verstevigend middel werden berekend aan de hand van het gewichtsverschil voor en na de behandeling. Het verstevigend effect werd beoordeeld aan de hand van hardheidsprofielen bekomen met het DRMS-systeem (Drilling Resistance Measurement System, SINT Technology DRMS Cordless 2006) alsook kleurmetingen. Minstens drie DRMS-metingen werden

Page 28: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

28

uitgevoerd per staal waaruit een gemiddeld hardheidsprofiel werd berekend. Voor elke type behandeling werd voorts een gemiddelde curve berekend op basis van de gemiddelde curven per staal. Kleurmetingen werden uitgevoerd met een BYK Gardner colour-guide 45/0 colorimeter. Kleurverschillen van een vlak (behandeld min onbehandeld vlak) worden uitgedrukt als ∆E*=[(∆L*)2+(∆a*)2+(∆b*)2]0.5, waarbij L*, a*, and b* de kleurparameters zijn conform aan CIE lab [2]. Op elk vlak werden 10 kleurmetingen uitgevoerd waaruit een gemiddelde L*, a*, and b* werd berekend. Voor elk type behandeling werd een gemiddeld kleurverschil berekend op basis van de ∆E*-waarden per staal. De impregnatiediepte van de behandeling werd bepaald door het aanbrengen van waterdruppels op een dwarsdoorsnede gevolgd door het visueel beoordelen van het parelend effect. Voorts werd een slijpplaatje vervaardigd van de behandelde marmeren stalen dat werd onderzocht met optische microscopie (ZEISS AXIOPLAN). 5. Resultaten en bespreking

5.1. Chemische reiniging van marmeren vlakken waaro p groene koper corrosieproducten zijn afgezet

Figuur 6 illustreert het oppervlak van een staal van een marmeren paneel waarop groene koper corrosieproducten zijn afgezet voor en na de chemische reiniging met de pasta op basis van ammonium chloride en kaolin waaruit de efficiëntie van de reiniging kan worden afgeleid. Eenzelfde vaststelling volgde uit de visuele beoordeling van een dwarsdoorsnede van een gereinigd vlak.

Figuur 6: staal van een marmeren paneel waarop koper corrosieproducten zijn afgezet voor (links) en na (rechts) chemische reiniging met een pasta op basis van kaolin en ammonium chloride.

5.2 Mechanische reiniging van matig verweerde marm eren panelen die zwarte korstvorming vertonen

De mechanische reiniging op basis van waterdamp (150 °C) geprojecteerd bij een druk van 3 bar is eerder een trage procedure waarbij zo goed als enkel oppervlakkig stof wordt verwijderd doch niet de zwarte korst. Het paneel is nauwelijks beschadigd na de reiniging zelfs op zones die een lage cohesie vertonen (Figuur 7, boven midden deel van het paneel). Eenzelfde reinigend effect werd vastgesteld indien een tensio-actieve stof werd gevoegd aan het water waaruit waterdamp wordt geproduceerd.

Page 29: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

29

Zwarte korsten konden op een snellere wijze gedeeltelijk worden verwijderd door warm water (80°C) te projecteren bij hoge druk (80 bar). Materiaalverlies aan verweerde zones van het marmeren paneel kon, ten gevolge van de mechanische impact van water bij een dergelijke hoge druk, echter niet worden vermeden (Figuur 8, boven midden deel van het paneel).

Figuur 7: marmeren paneel na reiniging met waterdamp (150°C, 3 bar). De pijl duidt een verweerde zone aan.

Figuur 8: marmeren paneel na reiniging door warm water onder druk (80°C, 80 bar). De pijl duidt materiaalverlies op een verweerde zone aan.

5.3 Consolidatie van verweerde marmeren panelen

5.3.1 Consolidatie van sterk verweerde marmeren panelen. Het effect van verstevigende middelen kan doorgaans beoordeeld worden aan de hand van testen uitgevoerd op poeders van een bepaalde korrelgrootte als simulatie van een verregaand gedegradeerd materiaal. Uit de literatuur blijkt dat de maximale overbruggende capaciteit van een product op basis van ethylsilicaat 50 µm bedraagt [3,4]. Bij een ideale bolstapeling ontstaat een dergelijke opening in geval van ronde korrels met een afmeting van 325 µm. De samenstellende mineralen van marmer zijn echter niet rond en vertonen zelden een uniforme korrelgrootte maar eerder een korrelgrootteverdeling. Figuur 9 illustreert de korrelgrootte-verdeling van de samenstellende mineralen van het paneel voorgesteld in figuur 5.

Page 30: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

30

Figuur 9: korrelgrootteverdeling van de samenstellende mineralen van de geteste marmer.

Naast mineralen met een kleine diameter, bevat dit marmer een vrij belangrijke fractie met afmetingen groter dan 325 µm hetgeen voor ronde korrels hoger is dan de limietwaarde voor een efficiënte consolidatie met producten op basis van ethylsilicaat. Aan de hand van een korrelgrootteverdeling kan echter het effect van een verstevigende behandeling niet worden voorspeld.

Figuur 10 illustreert de hardheidsprofielen van het paneel voorgesteld in figuur 5 voor en na tot drie verstevigende behandelingen. Het onbehandeld paneel vertoont een lage samenhang in het bijzonder de buitenste 14 mm. Het verstevigend effect van twee en drie behandelingen, waarvan het verbruik respectievelijk 1300 en 2200 g.m-2 bedraagt, is onvoldoende gezien de mechanische sterkte nauwelijks toeneemt. Eenzelfde besluitvorming volgde voor het product op basis van ethylsilicaat waaraan elastomere fragmenten werden gevoegd. Van elk behandeld staal konden korrels worden verwijderd door middel van wrijving met de hand. Aangenomen wordt dat de afmeting van de samenstellende korrels, eventueel de korrelvorm, aan de basis ligt voor dit onvoldoend verstevigend effect. Dientengevolge werd aanbevolen de sterk verweerde panelen te vervangen door een marmer die gelijkaardige kenmerken vertoont als deze Noorse marmersoort.

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

425-600 425-355 355-250 250-180 180-125 125-90 90-0

size (µm)

w%

Page 31: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

31

Figuur 10: hardheidsprofiel van stalen afkomstig van het paneel voorgesteld in figuur 5 voor (onbeh., rood) en na 2 (blauw) en 3 (groen) verstevigende behandelingen met een klassiek product op basis van ethylsilicaat (TEOS).

5.3.2 Consolidatie van matig verweerde panelen.

Het gemiddelde verbruik en impregnatiediepte van verstevigend middel en kleurverschil, ∆E*, na consolidatie van matig verweerde marmeren panelen zijn weergegeven in tabel 1.

Tabel 1: gemiddelde verbruik en impregnatiediepte van verstevigend middel en kleurverschil ( ∆E*) na consolidatie van matig verweerde marmeren panelen.

Product Aantal behandelingen

Verbruik (g.m-2)

Impregnatie diepte (mm)

∆E* (a)

TEOS 2 1320 5-6 4,2

3 1810 5-6 1,8

TEOS-E 2 1480 5-6 2,6

3 1710 5-6 2,7 (a): ∆E* = (∆L*² + ∆a*² + ∆b*²)1/² ∆L* = L*na consolidatie-L*onbehandeld; ∆a* = a*na consolidatie-a*onbehandeld; ∆b* = b*na consolidatie-b*onbehandeld

Zowel het verbruik als de impregnatiediepte zijn voor de beide geteste producten gelijkaardig. De impact van de behandeling op de kleur is doorgaans laag (∆E*-waarden tussen 1,8 and 4,2).

Figuren 11 tot 13 illustreren de gemiddelde hardheidsprofielen van de stalen van matig verweerde panelen. Onbehandeld vertoont het marmer een verweerde oppervlaktelaag tot 5 à 6 mm diepte wat overeenkomt met de impregnatiediepte van de verstevigende middelen (tabel 1). Vergeleken met de sterk verweerde panelen, zoals voorgesteld in figuur 5, vertonen de matig verweerde een duidelijk hogere hardheid en dus

0

5

10

15

20

25

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

Depth (mm)

Force (N)

onbeh. beh. 2x TEOS beh. 3x TEOS

Page 32: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

32

samenhang (figuur 10). Twee behandelingen met TEOS resulteren in een verhoging van de hardheid van de oppervlaktelaag op zo’n wijze dat waarden worden verkregen die deze van de achterliggende gezonde materie benaderen (figuur 11). Een derde behandeling resulteert nauwelijks in een verbetering van het verstevigend effect. Vergelijkbare resultaten werden genoteerd voor het product op basis van ethylsilicaat waaraan elastomere fragmenten zijn gevoegd (figuur 12). Figuur 13 vergelijkt de hardheidsprofielen van de marmeren stalen na twee steenverstevigende behandelingen met de beide geteste producten waaruit in lichte mate een beter effect met het product TEOS-E kan worden afgeleid.

0

5

10

15

20

25

30

35

40

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15Depth (mm)

For

ce (N

)

2xTEOS 3xTEOS onbeh

Figuur 11 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (onbeh, rood) en na twee (groen) en drie (blauw) behandelingen met TEOS.

0

5

10

15

20

25

30

35

40

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15Depth (mm)

For

ce (

N)

2xTEOS-E 3xTEOS-E onbeh

Figuur 12 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (onbeh, rood) en na twee (groen) en drie (blauw) behandelingen met TEOS-E.

Page 33: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

33

0

5

10

15

20

25

30

35

40

0 1 2 3 4 5 6 7 8Depth (mm)

For

ce (N

)

2xTEOS 2xTEOS-E onbeh

Figuur 13 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (rood, onbeh) en na twee verstevigende behandelingen met TEOS (groen) en TEOS-E (blauw).

Microscopisch onderzoek van het slijpplaatje van het staal tweemaal behandeld met TEOS-E heeft uitgewezen dat de intergranulaire ruimtes tussen de mineralen niet integraal gevuld zijn met verstevigend middel (figuur 14). Absorptie van vocht en vervuilende bestanddelen naast corrosieproducten van bronzen elementen kan bijgevolg niet worden gestopt.

Figuur 14: optisch microscopisch beeld van het slijpplaatje van staal tweemaal behandeld met TEOS-E (UV belichting).

Page 34: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

34

6. Restauratieconcept gevelbekleding

Een onderzoek werd uitgevoerd naar de marmeren gevelbekleding van het Brusselse Stocletpaleis daterende van begin 20e eeuw. Corrosie van bronzen beelden en decoratieve elementen, die rijkelijk aanwezig zijn in dit architecturaal “Gesamtkunstwerk”, veroorzaakt afzetting van koper corrosie producten op naburige marmeren panelen. Voorts veroorzaakt de anisotrope uitzetting van de samenstellende elementen, naast vervorming van de panelen, het creëren van poriën en scheuren waarlangs vocht en vervuilende bestanddelen uit de atmosfeer alsook koper corrosieproducten kunnen migreren.

Marmeren panelen waarop koper corrosieproducten zijn afgezet kunnen op een efficiënte wijze gereinigd worden met behulp van een pasta op basis van ammonium chloride en kaolin. Zwarte korsten gevormd door de inwerking van zure regen kunnen niet integraal worden verwijderd zonder belangrijk materiaalverlies van verweerde zones. Momenteel worden diverse reinigingspasta’s alsook diverse types polijsttechnieken ter plaatse uitgetest en beoordeeld waarbij de verschillende evaluatiecriteria onderling afgewogen worden (gevoeligheid voor verdere verwering, esthetisch aspect en materiaalverlies). Hun evaluatie maakt geen deel uit van deze uiteenzetting.

Het merendeel van de marmeren panelen is matig verweerd tot een diepte van 5 à 6 mm. Twee behandelingen met de beide geteste producten op basis van ethylsilicaat resulteren in een verhoging van de oppervlaktehardheid op zo’n wijze dat hardheidswaarden worden gemeten die gelijkaardig zijn met deze van het achterliggend gezond gedeelte. Een bijkomende behandeling resulteert nauwelijks in een verbetering van het verstevigend effect. Er wordt in lichte mate een efficiënter verstevigend effect gemeten met het product waaraan elastomere bestanddelen zijn gevoegd. Microscopisch onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de intergranulaire ruimtes tussen de mineralen niet volledig gevuld zijn met verstevigend middel.

Algemeen dient, parallel aan de restauratie van de marmeren panelen, het belang vermeld van het vermijden van infiltraties van vocht, meer bepaald regenwaterinfiltratie via de marmeren gevelbekleding, en infiltratie via de gevelbekroningen. Voor een reductie van regenwaterinfiltratie wordt er vaak teruggegrepen naar een waterwerende oppervlaktebehandeling. Dergelijke behandeling is algemeen aangeraden om absorptie van vocht en vervuilende bestanddelen naast corrosieproducten van bronzen elementen te reduceren en bijgevolg de marmerpanelen op een duurzame wijze te conserveren. In hoeverre een waterwerende behandeling de vochtbelasting van de spouw ten goede komt blijft onzeker. De alhoewel nauwe spleten tussen de panelen zijn doorgaans te groot om na een waterwerende behandeling alsnog het regenwater tegen te houden (de minimale scheurbreedte vanaf wanneer na hydrofobering alsnog water penetreert bedraagt 0,3 mm). Op technisch gebied lijkt het ons aangewezen een voorzorgsbenadering te volgen ervan uitgaande dat de spouw in de toekomst belast zal worden met regenwater. En dan zou er minstens een spouwdrainering met open stootvoegen onderaan de gevels voorzien moeten worden. Een tweede vochtbelasting is deze afkomstig van de gevelbekroningen. Destijds was er nauwelijks mogelijkheid tot toepassing van soepele voegen tussen de metalen sierlijsten rondom (en ook bovenaan) de gevels. Toen werd dit opgelost door het verbergen van een klein regengootje binnenin die sierlijsten: regenwater werd zo geëvacueerd via dat gootje, en kwam dan in een (eveneens verborgen) regenpijp terecht. Gezien hun beperkte afmetingen zijn deze gootjes, wellicht door ontoereikend onderhoud, verstopt geraakt en heeft men op een bepaald moment besloten om ze te

Page 35: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

35

verwijderen. Sindsdien werd vochtbelasting van bovenuit verhinderd door het aanbrengen van een soepele voeg tussen de gevel en de metalen sierlijsten. Helaas hebben dergelijke voegen een beperkte duurzaamheid: gemiddeld 15 jaar afhankelijk van de omstandigheden en het type voeg. Hoe dan ook, momenteel zijn deze oude soepele voegen totaal functieloos geworden. Water afkomstig van daken of terrassen komt daardoor op de gevels terecht, waardoor deze veel zwaarder belast worden. Een herstelling van deze voegen (of een betere oplossing, bijvoorbeeld de plaatsing van een zwelband tussen de sierlijsten en de gevelpanelen) is aangewezen. Uiteraard blijven dit oplossingen die onderhoudsbehoeftig zijn... Sommige marmeren panelen die een buitenterras afsluiten zijn sterk verweerd en vertonen integraal een zeer lage samenhang in het bijzonder de buitenste 14 mm. Het verstevigend effect van drie behandelingen met twee types producten op basis van ethylsilicaat werd als onvoldoende beoordeeld. Er wordt vermoed dat de afmeting van de samenstellende korrels, eventueel de korrelvorm, aan de basis ligt voor dit onvoldoend verstevigend effect. Producten op basis van ethylsilicaat zijn dan ook niet in staat de ruimte tussen de korrels te dichten. Vervanging is hier bijgevolg de enige duurzame methode. Vervanging als duurzame optie geldt eveneens voor een aantal gevelpanelen die sterk gebarsten zijn door thermische anisotrope uitzetting, alhoewel technisch niet eenvoudig. Demontage van een individueel paneel dat zich bevindt tussen aanpalende panelen die moeten blijven zitten, is enkel mogelijk indien het paneel wordt vernietigd en dit doordat de verankeringen onbereikbaar zijn. Bij het verwijderen van een paneel moet het bovenliggende paneel wel gestut worden. Vervolgens dient men een nieuw paneel in te brengen in het ontstane gat van het verwijderde paneel, hetgeen een moeilijke doch niet onmogelijke opgave inhoudt met sterke vereisten in precisie voor de afmetingen van het nieuwe paneel. Bovendien dient men er rekening mee te houden dat het op te vullen gat wellicht niet meer perfect rechthoekig is. De plaatsing van de panelen in het gat is een problematische opgave. Een optie zou zijn om het nieuwe paneel niet te verankeren op het achterliggende metselwerk, maar om het met mortel aan het metselwerk te bevestigen. Dat zou dan geen klassieke mortel mogen zijn (die zijn niet in staat om een dergelijk groot gewicht te dragen), maar een polymeergemodificeerd systeem. Met dit draagsysteem, dat afwijkt van het oorspronkelijk concept, bestaat de kans dat deze mortel een vochtbrug vormt tussen de buitenomgeving (de panelen) en de binnenomgeving. Gezien de waarde van de binnenafwerking is dit een onverantwoord risico. Vermeldenswaard is dat dergelijke plaatsing van de panelen, in een mortelbad, wél is gebruikt ter hoogte van het terras waar het minder risico inhoudt gezien het enkel om kolommen gaat (figuur 5). Als alternatief kan geopteerd worden voor het ‘guillotine’-systeem om een nieuw paneel te bevestigen aan een oorspronkelijk. Hierbij wordt in het onderliggende en bovenliggende (oorspronkelijke) paneel aan de zijkanten een reeks gaten geboord. In deze gaten wordt een ‘guillotine’-anker aangebracht, zijnde een anker dat wordt vastgehouden door een dun stukje metaal en dus tijdelijk niet uit het paneel steekt. Op de overeenkomstige plaatsen van het nieuwe paneel worden er eveneens gaten geboord. Het nieuwe paneel wordt vervolgens op zijn plaats gebracht, waarna de dunne plaatjes metaal (die de guillotine-ankers moeten tegenhouden) worden weggenomen. De ankers schieten op hun plaats, en het nieuwe paneel wordt vastgehouden. Het nadeel van dit systeem is dat het nieuwe paneel niet vast hangt aan het dragend achterliggend metselwerk maar aan de buurpanelen die hierdoor sterker belast zijn. Problematisch wordt het indien in de toekomst zo’n paneel vervangen moet worden. Er zal bijgevolg tevens een verankering in het achterliggende metselwerk voorzien moeten worden waarbij ankers verlijmd worden aan of in de rugzijde van het nieuwe

Page 36: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

36

paneel en met mortel of epoxy bevestigd in voorgeboorde gaten van het achterliggend metselwerk. Opnieuw vereist dit een grote precisie.

Dankwoord

Dit onderzoek werd uitgevoerd met de financiële steun van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een speciale dank gaat naar Stéphane Duquesne, verantwoordelijk voor dit project.

Referenties

1. Bouineau A., Perrier R., 1995, La décohésion granulaire, maladie des revêtements de façades en marbre, Mines et Carrières, vol. 77, août-sept. 1995, 69-75.

2. Chrisment, De la couleur à la colorimétrie in Couleur & Temps: la couleur en conservation et restauration, SFIIC, Paris (2006), 22-27

3. Wheeler G., Alkoxysilanes and the Consolidation of Stone, The Getty Conservation Institute, ISBN-10:0-89236-815-2 (2005) 4. Wheeler G., Alkoxysilanes and the consolidation of stone: Where are we now ? Proceedings of the International Symposium on Stone Consolidation in Cultural Heritage, research and practice, edited by JD Rodrigues and JM Mimoso, Lisbon, 6-7 May 2008, 41-52

Page 37: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

37

Keramische gevelbekledingen uit de 19e en 20e eeuw: historische en technologische evolutie en de problemen bij restauratie1 Mario Baeck, onderzoeker historisch bouwaardewerk en betegelingen 1. Historische en technologische evolutie

Vanaf het midden van de 19e eeuw won de keramische industrie in het toen jonge België sterk aan belang, zowel economisch als artistiek. Naar het voorbeeld van Engeland, en net als in Duitsland en Frankrijk, ontstond naast de traditionele ambachtelijke fabricatiewijze een meer industrieel georiënteerde baksteen- en keramische vloer- en wandtegelproductie. Moderne machines en technieken beperkten daarbij geleidelijk aan zo veel mogelijk het manuele werk. Men gebruikte betere kleisoorten en -mengsels om de kwaliteit van de bouwmaterialen te verhogen. Daarbij maakte de proefondervindelijke kennis plaats voor een sterk doorgedreven technisch-wetenschappelijke benadering. Dit alles leidde tot specialisatie en schaalvergroting. De introductie van vele nieuwe productie- en decoratieprocedés - voor een belangrijk deel overgenomen vanuit Engeland - als het vormen door middel van strengpersen of droogpersen en drukdecortechnieken als transferprinting via kopergravures of lithografische procedés, maar ook block printing en tube lining of drogelijndecoratie, leidden daarbij tot een ware transformatie van de keramische industrie en een beter inspelen op nieuwe behoeften van de markt2. Nieuwe en meestal openbaar toegankelijke gebouwentypes - zoals spoorwegstations, hotels, stadhuizen, gerechtsgebouwen, bibliotheken, postkantoren, bankgebouwen, musea en theaters, openbare baden en toiletten, ziekenhuizen, sanatoria, scholen en pensionaten - vereisten immers niet alleen visueel aantrekkelijke maar vooral ook betaalbare, gestandaardiseerde, duurzame en gemakkelijk te onderhouden bouwmaterialen. Eisen waarop de keramische nijverheid, dank zij steeds verder ontwikkelde productiemethoden en de diversificatie van het aanbod, perfect inspeelde. Zo werd door de toepassing van de vanuit Engeland ingevoerde droogperstechniek (figuren 1 en 2) zowel een grote maatvastheid als slijtvastheid en vlakheid van de tegels bereikt, wat de plaatsing van de materialen aanzienlijk vergemakkelijkte en de duurzaamheid en onderhoudstechnische en hygiënische kwaliteiten ervan aanzienlijk verhoogde.

Page 38: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

38

Figuren 1 en 2: Het productieatelier voor ingelegde vloertegels bij Gilliot Hemiksem (links) en een door hen gebruikte Boulton tegelpers voor de productie van gresvloertegels in de droogperstechniek (rechts). De ontwikkeling in de jaren 1840-1880 van weersbestendige keramiek in gres of steengoed en van de bijpassende glazuren maakte dan weer het gebruik van (on)geglazuurd bouwaardewerk voor buitengebruik in gevels mogelijk. Gekoppeld aan het gebruik van metaal - en later beton - voor de opbouw van constructies werden al snel heel wat vernieuwende toepassingen voor bouwaardewerk als bekledingsmateriaal ontwikkeld. In de Angelsaksische wereld leidde dit vanaf de jaren 1880 tot een ware terracotta revival. Frankrijk en Duitsland, maar ook België volgden al snel. Diverse spraakmakende realisaties op de wereldtentoonstellingen van 1867, 1878 en 1889 te Parijs hadden daarbij een enorme impact op architecten en - vooral ook - op het grote publiek. Op de wereldtentoonstelling van 1900 te Parijs, was de polychrome architecturale keramiek definitief doorgebroken. Deze evolutie werd mede gestuurd door de heropleving van de bouwsector vanaf 1896, na het beëindigen van een langere periode van economische crisis, en door de doorbraak van de art nouveau. Deze ontwikkelingen bepaalden mee het groeiende succes van diverse andere materialen - zoals marmer-, glas- en keramische mozaïeken, sgraffiti, églomisé- of achterglasschilderingen en gegraveerde glasplaten - die eveneens bijdroegen tot de polychromie van exterieurs van gebouwen. Dit valt moeiteloos af te lezen uit de evolutie van de toepassing van de onderscheiden materialen in België tot 1914. Bij detailonderzoek in de bekende Cogels-Osywijk in Antwerpen Zurenborg3 hebben we kunnen vaststellen dat bij de panden of aaneensluitende huizengroepen waarin polychrome versieringen in keramiek, mozaïek of sgraffito zijn aangebracht het bij nagenoeg de helft daarvan gaat om versieringen in keramiek terwijl iets meer dan een derde van het bestand van mozaïeken is voorzien. Een zeer kleine minderheid is vandaag nog opgesmukt met sgraffiti, al is duidelijk dat het er oorspronkelijk meer waren aangezien diverse panden hun versiering zichtbaar verloren. Eerder verrassend was ook het feit dat enkele keren gekozen werd voor combinaties van versiering met keramiek en mozaïek. Ook versieringen in églomisé komen hier beperkt voor, telkens in combinatie met keramiek of mozaïek.

Page 39: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

39

Daarbij stelden we vast dat keramiektegels als gevelversiering hier al vanaf 1884 voorkomen. Het zijn aanvankelijk steevast standaard vloertegels met ingelegde motieven in ongeglazuurd gres (figuur 3) die vanaf 1860 door een groot aantal Belgische producenten massaal op de markt werden gebracht. Deze opvallende voorkeur voor grestegels is niet verwonderlijk aangezien dit materiaal bekend stond als duurzaam, kleurecht en vooral weerbestendig, zeker ten opzichte van faiencetegels.

Figuur 3: toepassing van ongeglazuurde grestegels. (Cogels-Osywijk Antwerpen-Berchem).

Figuur 4: toepassingen van geglazuurde faience- of grestegels. (Cogels-Osywijk Antwerpen-Berchem).

Toepassingen in geglazuurd gres of faience komen in de Cogels-Osywijk (figuur 4) dan ook pas vanaf de jaren 1895 geregeld voor. Deze gres- en faiencetoepassingen komen hoofdzakelijk uit het standaardaanbod van grote Belgische wandtegelproducenten als Boch Frères La Louvière, de Manufacture de Céramiques Décoratives in Hasselt en Gilliot in Hemiksem. Mozaïeken komen pas voor vanaf 1894. Dat is dus zowat 10 jaar nadat de eerste tegeldecoraties werden aangebracht. En het eerste te dateren sgraffito in de wijk stamt uit 1898. De kleuren zijn ondertussen vervaagd en een deel van het materiaal is ook weggevallen. Een categorie apart in deze wijk wordt tenslotte gevormd door de enkele decoraties waarvoor de églomisétechniek is gebruikt. Deze techniek is hier vandaag enkel terug te vinden in ontwerpen van Jos Bascourt uit 1897-98 en 1899. Een min of meer analoge evolutie is ook in vele andere steden terug te vinden en wordt bijvoorbeeld bevestigd door een veel breder opgezette analyse van de nog resterende belle epoquearchitectuur in de badstad Blankenberge4. Hierbij vinden we ingelegde motieftegels in ongeglazuurd gres eveneens als oudste versieringen in gevels terug, zij het pas vanaf 1893. Ze zijn doorgaans geplaatst als kleinere panelen en friezen om het baksteenparement te verlevendigen. Pas vanaf ca. 1904 treffen we hier meer grootschalige keramische gevelbekledingen in geëmailleerd gres of faience in art nouveaustijl aan maar dan wel ook tot ver in de jaren 1920. Gevelmozaïeken en sgraffiti zijn nauwelijks aan te wijzen. De bijzondere weersomstandigheden aan de kust - vaak felle winden met zand en zout zeewater - hebben de opdrachtgevers en adviserende architecten duidelijk weerhouden om deze beide laatste materialen, die in de toenmalige vakpers door critici als vrij kwetsbaar werden omschreven, op grotere schaal toe te passen. De eerste wereldoorlog was overal in het land een periode van stilstand. Pas na de wapenstilstand kwam de productie van bouwmaterialen ten gevolge van de enorme wederopbouwactiviteiten in de verwoeste delen van België opnieuw op gang. Aanvankelijk werd de productie naar de vooroorlogse smaak voortgezet.

Page 40: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

40

De nieuwe stijlopvattingen van de jaren 1920 en 1930 - met name de art deco, het modernisme, de nieuwe zakelijkheid e.d. -, gekoppeld aan externe factoren als stijgende arbeidslonen en de financiële crisis in de jaren 1930, brachten uiteindelijk verandering. Vanaf circa 1925 werd enerzijds het aanbod aan moderne decors aanzienlijk vergroot, terwijl anderzijds steeds minder bewerkelijke, gedecoreerde vloer- en wandtegels en bouwornamenten werden toegepast en dit zowel in openbaar toegankelijke gebouwen als in privéwoningen. De nieuwe vormentaal - zeker die van het modernisme - leende zich immers minder gemakkelijk voor het gebruik van losse ornamenttegels en de ontwerpers werden genoodzaakt het beoogde artistieke effect op een veel grotere schaal - en met name in de opbouw en de veelkleurigheid van de tegelensembles of het bouwaardewerk - te zoeken.

Figuren 5 en 6: betegelde tentoonstellingspaviljoenen van Sphinx Maastricht op de Wereldtentoonstelling Antwerpen 1930 (links) en van Gilliot Hemiksem in Brussel 1935 (rechts). Zeker in de jaren 1930 ging men er dan ook meer en meer toe over om een gevelbekleding uit te voeren in de vorm van een mozaïek of grotere vlakken in wisselende kleuren van effen tegels (figuren 5 en 6), meestal in het formaat 10 x 10 of 13 x 13 cm en vaak in heldere primaire kleuren of juist in donkere tinten. Ook gebruikte men zeer frequent tegels en tegelstrips voorzien van zogenaamde kunstglazuren, glazuren waarbij door middel van een speciale chemische samenstelling fraaie effecten werden gecreëerd, zoals loopglazuren, gekristalliseerde glazuren of glazuren met een metaalglans (figuren 7 ,8 en 9).

Figuren 7, 8 en 9: enkele metaalglans- en kunstglazuurtegeltoepassingen in Antwerpen

Page 41: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

41

Naarmate de economische crisis sterker werd en de concurrentie groeide, pasten de Belgische bouwkeramiekproducenten noodgedwongen hun commerciële strategieën aan. Men zocht intensief naar manieren om goedkoper te produceren. Naast belangrijke investeringen in nieuwe tunnelovens - die de kost voor het bakken van de tegels naar beneden haalden - werd ook druk gebruik gemaakt van strengpersen die de productie van grotere formaten toelieten. De drooggeperste tegel bleef daarbij weliswaar op de markt maar de zogenaamde ‘getrokken’ tegel of tegelstrip kwam -in diverse formaten- meer en meer op de voorgrond, zeker bij meer grootschalige modernistische bouwwerken. Tijdens de tweede wereldoorlog viel de productie van de meeste bouwmateriaalfabrieken opnieuw sterk terug. Daarna volgde, net als in 1919, een periode van opbloei aangestuurd door de grote bouwactiviteit onmiddellijk na 1945. Naast meer traditioneel gerichte architectuur brak hierbij geleidelijk aan de zogenaamde internationale stijl door, die vanuit de Verenigde Staten zijn populariteit kreeg. In de jaren 1950 en 1960 werd de architectuur speelser en vrolijker in de kleurkeuze van materialen. Fel oranje, naast helgroen en geel waren hierbij niet ongewoon. Diverse nieuwe bekledingsmaterialen werden geïntroduceerd en de keramieknijverheid probeerde hierbij stand te houden. Aanvankelijk werd de stijl van de late jaren 1930 voortgezet. Eenkleurige tegels en tegels met kunstglazuren werden in de jaren 1950-1960 nog zeer geregeld in geometrische patronen geplaatst. Al snel echter verkleinde de maatvoering van de tegels tot kleine mozaïekelementen die in vernieuwende betegelingsschema’s en in ‘moderne’ kleuren voor binnen- en buitentoepassingen in de fabriek werden voorgemonteerd. We vinden ze vooral terug in gevels van handelszaken maar ook in die van woningen en appartementsgebouwen. Ook de getrokken tegels en -strips kenden een grote verspreiding. Op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel, die door zowat 80 % van alle Belgen werd bezocht, werd de bezoeker op grote schaal geconfronteerd met de moderne architectuurvormen. Een deel van het publiek raakte daarbij enthousiast voor de ornamentiek van de Expo- of Atoomstijl, die door de gevestigde critici minderwaardig werd geacht. Men leerde er ook moderne materialen en toepassingen kennen. Zo was de buitengevel van het paviljoen van de Glas- Keramiek en Kleinijverheid naar ontwerp van het architectenbureau Vincent Cols en Jules De Roeck voorzien van een opvallende, abstract-decoratieve tegelwand van Gilliot Hemiksem (figuur 10). Het toonde aan dat er nieuwe wegen open lagen voor monumentale keramische gevelrealisaties (figuur 11).

Figuur 10: abstract-decoratieve tegelwand van Gilliot Hemiksem op de Expo 1958.

Figuur 11: typisch paneel in 50’s- of expostijl van Gilliot n.o.v. Ignace Verwilghen in Hasselt

Page 42: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

42

De Belgische tegelindustrie kon echter in de steeds grootschaliger wordende economische ruimte moeilijk concurreren. Vanaf de jaren 1950 volgde een periode van fusies, overnames en bedrijfssluitingen. De massale invoer van veel goedkopere tegels uit onder meer Italië was hier in belangrijke mate verantwoordelijk voor. Op artistiek vlak verschoof het vervaardigen van grootschalige decoratieve keramische panelen voor architecturale toepassing dan ook meer en meer van een industriële productie naar een ambachtelijke creatie voor specifieke opdrachten, ook bij de ontwerpateliers van de grote tegelproducenten. De individuele kunstenaars namen vervolgens de opdrachten van de teloorgaande industriële producenten geleidelijk volledig over. Het wegvallen van een eigen krachtige fijnkeramische industrie gespecialiseerd in bouwaardewerk leidde tot een globale verzwakking van de aandacht voor dit specifieke materiaal, met zware gevolgen voor de conservering van heel wat waardevolle realisaties. Veel werd zonder nadenken gemoderniseerd en verdween. Deels omdat de nodige kennis voor restauratie en productie van noodzakelijk vervangmateriaal in eigen land nog nauwelijks voorhanden was. Dat is ondertussen niet meer helemaal het geval. De nodige expertise wordt de laatste jaren opnieuw geleidelijk aan opgebouwd door enkele individuen en in enkele opleidingsinstellingen, en dit gestimuleerd door een groeiende belangstelling voor dit specifieke erfgoed, zowel bij de diverse erfgoedoverheden en -diensten als bij architecten en opdrachtgevers. 2. Problemen van beschikbaarheid, (her)productie en plaatsing bij restauratie Vanaf het moment dat geglazuurde tegels op grote schaal in het exterieur van gebouwen werden toegepast, dat wil zeggen vanaf het eind van de 19e eeuw, is in de vakliteratuur heel wat aandacht besteed aan de kwetsbaarheid van dit product. In de praktijk betekende dit dat de verwerking van tegels, met name in een buitengevel, doorgaans zorgvuldig geschiedde. Toch dringt restauratie van historische keramische gevelbekledingen zich zeer geregeld op, niet alleen door functieveranderingen of herbestemmingen, maar vaak ook als een gevolg van achterstallig onderhoud en mechanische schade, of gewoon bij schade veroorzaakt door slechte plaatsingstechnieken of productiefouten in het materiaal5.

Figuur 12: vorstschade door gebrekkige afwatering.

Figuur 13: schade door verkeerde materiaalkeuze.

Page 43: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

43

Zeker bij omvangrijke schade (figuren 12 en 13), al dan niet in samenhang met constructieve gebreken, scheuren of verzakkingen, dienen de diverse mogelijkheden rond behoud of vervanging zorgvuldig tegen elkaar afgewogen te worden. Daarom is een gedegen voorafgaande detailstudie van de problematiek ondersteund door materiaaltechnisch onderzoek onontbeerlijk om zowel de technische als de financiële haalbaarheid van diverse oplossingsscenario’s te toetsen aan de realiteit van de markt. De modernisering van zowat alle productieprocessen in de keramiekindustrie, samen met grondige wijzigingen in de maatvoering, maken immers dat moderne keramische standaardmaterialen zeer zelden voor het herstel of restauratie van historisch waardevolle gevelbekledingen in aanmerking komen. Historisch bouwaardewerk werd - ook al ging het om seriematige fabrieksproductie - namelijk grotendeels handmatig vervaardigd. De gebruikte machines - zoals de strengpersen en droogpersen - of de keramiekovens gestookt op hout, kolen of gas zijn door de evolutie in de sector bovendien meestal niet meer voorhanden, wat de vervaardiging van passende replica’s niet eenvoudig maakt. Voor de meeste projecten bestaat er dan ook geen ‘gemakkelijke’ oplossing. Het vraagt veel tijd om de steeds wisselende kleisamenstellingen en glazuurformules door experimenteren zo goed mogelijk te benaderen. De noodzakelijke expertise en handvaardigheid voor de technisch zeer uiteenlopende keramiektoepassingen zit vandaag ook nog eens sterk internationaal verspreid en zijn in eigen land nauwelijks beschikbaar. Veel is echter nog steeds mogelijk op dit vlak, maar wordt onmogelijk omdat er in de prijsoffertes onrealistisch lage bedragen zijn ingeschreven - want gebaseerd op de courante marktprijzen van de in de handel beschikbare materialen en niet op die van maatwerk - én omdat er in de werfplanning steevast te weinig voorbereidingstijd voor werd uitgetrokken. Het vinden van gepast vervangmateriaal in het bestaande recuperatiecircuit van handelaren gespecialiseerd in oude en historische bouwmaterialen vraagt immers heel wat zoekwerk en voor de vervaardiging van goed passende replica’s moet rekening worden gehouden met soms een relatief lange voorbereiding- en levertijd (en dus ook niet onaanzienlijke ontwikkelingskosten). Een goede aanpak van de restauratie op dit gebied moet dus noodzakelijkerwijze starten met een tijdige voorbereiding, best voorafgaand aan de uitschrijving van de concrete bestekken en offertes.

2.1 Essentieel vooronderzoek Een goede probleemstudie met materiaaltechnisch onderzoek bevat minimaal: een evaluatie van de kunsthistorische en architecturale waarde; een detailinventarisatie van de staat van het materiaal in situ met het oog op maximaal behoud van zo veel mogelijk oorspronkelijk materiaal; de resultaten van een onderzoek naar aanvullend oorspronkelijk materiaal of goed passende replica’s; een oplijsting van de mogelijke herstelscenario’s al dan niet ondersteund door het demonteren en plaatsen van een proefstuk en tenslotte het uitschrijven van een gedetailleerd stappenplan van aanpak6. Het rapport bevat uiteraard ook de nodige tekeningen en fotodocumentatie en een realistische kostenraming voor elk van de mogelijke herstelscenario’s. Pas dan kan een verantwoorde keuze gemaakt worden. De kosten voor dergelijke vooronderzoeken kunnen, in een beperkt aantal gevallen, tot beperking van de noodzakelijke uitgaven leiden. Bij beschermde monumenten kan het noodzakelijke vooronderzoek eventueel mee betoelaagd worden.

Page 44: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

44

2.2 Reiniging van gevels met keramische bekledingen Elke vorm van reiniging - of het nu gaat om natte, droge of chemische reiniging - houdt risico's in, zeker indien de werkzaamheden niet worden uitgevoerd door zeer ervaren werknemers, aan een laag tempo en met een constante controle van de voortgang. Daarom is een zeer voorzichtige benadering van elke opdracht aangewezen, met voorafgaand het noodzakelijke testen van producten en toepassingen op een beperkte en weinig zichtbare oppervlakte om de beste methode te achterhalen. Bij vervuiling van met keramisch materiaal beklede gevelparementen is reiniging met aangepaste steamcleaners of stoomreinigingsapparatuur volgens de huidige stand van onderzoek het meest aangewezen om oppervlaktevuil te verwijderen (figuur 14). Het bij voorkeur gedemineraliseerd water wordt hierbij in de machine verwarmd tot stoom. Vervolgens spuit men met de ontstane stoom onder een regelbare druk de vervuiling weg. Alvorens dit toestel te gebruiken moet men - net als bij de andere reinigingsacties - eerst nagaan of de tegels geen loshangende, of zeer poreuze glazuur bevatten en of de voegen nog goed hechten, anders kunnen deze door de druk ook weggespoten worden. Wanneer dit zo is, doet men er goed aan de loshangende delen eerst te consolideren alvorens de reiniging te starten op een zacht geregelde stoomdruk. Het gebruik van deze techniek geeft uitstekende resultaten voor mat of glanzend geëmailleerd materiaal en blijkt ook effectief voor ongeglazuurd steengoed. Het gebruik van gedemineraliseerd water is zeker aan te raden voor het eventueel naspoelen van de gereinigde zones, dit om het risico op ophoping van zouten na de reiniging in het voegwerk, het achterliggende metselwerk, de hechtmortels of het vaak poreuze bouwaardewerklichaam tegen te gaan. Hoge druk reiniging is af te raden - zeker bij materiaal met haarscheuren - omdat dit tot materiaalverlies kan leiden mede door het optreden van mechanische en thermische schokken, zeker in koude periodes of bij sterk opgewarmde stenen in de zomer. Bovendien wordt daarbij haast steevast ook het voegwerk aangetast. Zandstralen is totaal uit den boze omdat dit de 'bakhuid' van het materiaal onherstelbaar beschadigt en het proces van nieuwe vervuiling versneld laat optreden (figuur 15).

Figuur 14: ge-stoom-reinigde buiten-lambrisering.

Figuur 15: door zandstralen beschadigde bakhuid

Ook bij diverse vormen van droog mechanisch reinigen van tegels, zowel voor geglazuurd als ongeglazuurd materiaal is de kans zeer reëel dat de glazuren of de ongeglazuurde 'huid' aanzienlijke en soms onherstelbare schade oplopen.

Page 45: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

45

De nodige voorzichtigheid dient tenslotte eveneens in acht genomen worden bij de diverse vormen van scheikundige reiniging. Agressieve reinigingsmiddelen zoals zuren en basen moeten worden vermeden. Enkele auteurs zien wel mogelijkheden in het gebruik van oplossingen in water van spiritus en aceton al dan niet met toevoeging van ammoniak. Het gebruik van bepaalde detergenten daarentegen lijkt het minste risico in te houden. Vooral komplexon-pasta's en het gebruik van non-iogene zepen verdienen de voorkeur. Een simpele reiniging van bijvoorbeeld een hooggeplaatst tegelpaneel in een gevel, met gewoon water en een zachte zeep kan vaak wonderen verrichten. Bij ernstigere verontreinigingen, bijvoorbeeld met olieachtige substanties, kunnen middelen als trichloorethyleen, trichloorethaan, aceton, xylol, enz. toegepast worden. De beste methode is langdurig poetsen met een in deze middelen gedrenkt poetskatoen, wattenbol, enz. Verontreinigingen door micro-organismes kunnen worden bestreden met chloorverbindingen. Verontreinigingen door ijzerverbindingen, zogenaamde roestvlekken, kunnen worden verwijderd door plaatselijk een redoxreactie te laten plaatsvinden door het gebruik van een zure reiniger of een in de handel verkrijgbaar roestverwijderingsproduct. Indien de werken tijdens een zeer warme zomerdag zouden worden uitgevoerd, dient de aannemer zeker rekening te houden met het risico op thermische schokken die bij keramisch materiaal steeds optreden wanneer het plots onderhevig wordt gemaakt aan sterke temperatuurschommelingen. Het loskomen of stukspringen van een aantal tegels kan hiervan het gevolg zijn. Aandacht is ook nodig voor het afdekken van het kwetsbaar bouwaardewerk tijdens andere uit te voeren werkzaamheden zoals het reinigen van blauwe hardsteen.

2.3 Enkele vuistregels en aandachtspunten bij restauratie7 Bij restauratie van historische gevelbekledingen geldt zoals elders: wat niet noodzakelijkerwijs vervangen hoeft te worden, blijft best behouden. Dit impliceert dat, nadat zeer zorgvuldig is bekeken of een ingreep werkelijk nodig is, enkel die delen worden verwijderd die werkelijk onherstelbaar zijn of onvoldoende duurzaamheidgarantie op langere termijn bieden. Figuren 16 en 17 illustreren een voorbeeld van een complexe restauratie opdracht. Elke geslaagde restauratie moet er naar streven om in het oog springende gevelvelden na de restauratie-ingrepen als onaangetast te doen overkomen. Replica’s en gerestaureerde gevelelementen dienen daarom bij voorkeur te worden geconcentreerd in gevelvelden die minder in het zicht liggen. Omdat zelfs zeer goede replica’s afwijken van het oorspronkelijke materiaal dat door de tijd een specifiek patina meekreeg, dient het inpassen ervan ook doordacht te gebeuren. Het best passende vervangmateriaal kan dan ook soms veel eenvoudiger elders in/aan het gebouw gevonden worden, bijvoorbeeld in delen van het gebouw die omwille van een functiewijziging (voor bijkomende toegangen e.d.) aangepast moeten worden. Kleinere schade wordt zo mogelijk best plaatselijk hersteld, bijvoorbeeld door gebruik te maken van kunstharsen als epoxy. Er zijn inmiddels goede ervaringen met de keuze van geschikte kunstharsen die met name een temperatuur- en verouderingsgedrag vertonen dat goed overeenstemt met dat van de omringende keramische tegels. Het is bovendien een relatief goedkoop alternatief. Toch verdient voor de vervanging van grotere beschadigingen het gebruik van keramische replica’s - na de optie van het vervangen van verloren of totaal beschadigd materiaal door gerecupereerd authentiek

Page 46: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

46

materiaal - restauratie-ethisch veruit de voorkeur op de invulling met kunstharsen van grote lacunes en integraal weggevallen onderdelen. Bij de verwijdering van onherstelbaar of gebrekkig materiaal dient soms nog perfect bruikbaar materiaal mee worden weggenomen. In die gevallen moet het materiaal door een ter zake kundig bedrijf volledig schadevrij worden uitgenomen, zodat zoveel mogelijk oorspronkelijk materiaal behouden en hergebruikt kan worden. De ervaring leert daarbij dat het gewone hak- en breekwerk doorgaans leidt tot de onnodige vernieling van nog intact keramisch bekledingsmateriaal, met name als de keramische scherf zachter is dan die van de zetmortel, zoals dat bij cementmortels die meestal voor buitentoepassingen werden en worden gebruikt het geval is.

Figuren 16 en 17: een complexe restauratieopdracht (Gent) die vraagt om controle van de hechting, globale reiniging, invullen kleinere lacunes, verwijderen ongelukkige invullingen en invullen grotere lacunes met passende keramische replica’s. Schadevrij demonteren met het oog op herplaatsen na schoonmaken is dan ook een proces dat best dient uitgevoerd met diamantzaag- en freesgereedschap dat speciaal voor dit doel is geconstrueerd of aangepast. De zaagmethode zelf bestaat uit het doorzagen van de zetspecie achter de tegels. Daarbij wordt in horizontale of verticale rijen gezaagd. De bediening en de sturing van de machines gebeurt manueel en vraagt zowel ervaring, geduld als gevoel. De samenstelling van de zetmortel, het formaat van de tegels en de bereikbaarheid van de betegeling, bepalen in de praktijk het zaagtempo. Het maken van ingangen voor de diamantzaagmachines vraagt veel tijd en een gedegen voorbereiding. Om ongewenst afvallen van tegels te voorkomen, wordt het tegelvlak vooraf ook zowel verticaal als horizontaal afgeplakt. Nadat de specie tussen tegel en muur is doorgezaagd, kunnen de tegels door de ontstane vrije ruimte, naar achteren worden geklapt zodat afsplintering op de tegelranden vermeden wordt. Na het verwijderen van de tegels in situ, volgt het schoonzagen van de verwijderde tegels in de werkplaats. Schoonzagen impliceert het verwijderen van restanten

Page 47: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

47

zetspecie en voegspecie. De mate van schoonzagen wordt door de herbestemming van tegels of bouwkeramiek bepaald. Bij het herplaatsen van tegels is het niet altijd noodzakelijk om alle resterende zetmortel te verwijderen. Figuren 18 t.e.m. 23 illustreren enkele stappen bij het schadevrij uitzagen van tegels. De hierboven beschreven methode is inmiddels in vele situaties toegepast, en heeft ervoor gezorgd dat vele waardevolle betegelingen behouden bleven.

Figuren 18-23: enkele stappen bij het ‘schadevrij uitzagen’ van betegelingen in Blankenberge: afplakken tegelpaneel (links boven)- inslijpen voegen (midden boven) - losslijpen tegelpaneel vanuit vrijgemaakte ingang (rechts boven)- naar achter losdrukken tegels (links onder) - vrijmaken van de individuele tegels (midden onder)- schoongemaakte paneel (rechts onder). Bij het (her)plaatsen van betegelingen vraagt de samenstelling van zowel de mortel als de voegmortel bijzondere aandacht. Men kiest bij het herplaatsen best voor mortels en voegmortels die wat type, breedte, kleur, eigenschappen en flexibiliteit betreft zo gelijk mogelijk is aan de bestaande mortels. Hiermee worden spanningen tussen oude en nieuwe materialen zo veel mogelijk beperkt.

2.4 Geglazuurde bakstenen, tegelstrips en eenkleurige standaardtegels8 Bij de duidelijke heropleving van het gebruik van zichtbare baksteen in de burgerlijke architectuur in België vanaf ca. 1870, werd onder invloed van Duitse voorbeelden in

Page 48: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

48

plaats van de klassieke bezande en manueel vervaardigde baksteen ook geregeld gladde machinesteen gebruikt. Aanvankelijk kende vooral de witte of roomkleurige blindeersteen uit Silezië heel wat succes. Omdat dit product bij aanwezigheid van haarscheuren snel vuil werd, ging men op zoek naar meer duurzame alternatieven. Die vond men in de geglazuurde of geëmailleerde baksteen. Dat is baksteen waarvan de zichtkanten voorzien zijn van een laagje glazuur (een menging van kaolien, veldspaat of kwarts en enkele andere stoffen) dat in de oven tot een glasachtige bedekking smelt. De geëmailleerde baksteen behoorde zowel tot de importproducten als tot de eigen Belgische productie. Meestal werd slechts één zijde geglazuurd maar voor hoektoepassingen bestond een variant met twee geglazuurde zijden en voor speciale toepassingen ook wel eens met drie zijden. Men gebruikte zeer uiteenlopende kleisoorten en diverse glazuursamenstellingen. Onder meer door toevoeging van uiteenlopende metaaloxiden kon ook een veelheid aan kleuren worden gerealiseerd. Men bood in de praktijk dan ook diverse kleuren en formaten aan: wit, crème, geel, rood, bruin, groen, blauw, zwart, en dit zowel mat als glanzend (figuur 24). De rode variante was het duurst. De matte uitvoering het goedkoopst. Naast de parementen van al dan niet geglazuurde baksteen werden de bakstenen parementen ook geregeld bekleed met keramische gevelstrips of met gewone standaardtegels, beide al dan niet geglazuurd. Keramische gevelstrips zijn doorgaans langwerpig en smal van formaat, waardoor ze zich van de standaardtegel onderscheiden. Omdat ze bovendien zeer vaak met een brede voeg aangebracht werden, lijkt het alsof de gevel in (on)geglazuurde baksteen, al dan niet van een speciaal formaat, is gemetseld (figuur 25). Enkel op de hoeken van losstaande gebouwen of aan de vensters is het onderscheid goed te zien. Omdat dergelijke gevelstrips net als de sterk verwante standaardtegels soms met een zeer dunne voeg of zelfs voegloos geplaatst werden, worden ze in de vakliteratuur doorgaans ook niet onderscheiden van de echte tegel die in min of meer vaste maten en vormen op de markt werd gebracht. Tegelstrips uitgevoerd in faience zijn omwille van hun poreusheid altijd geglazuurd (figuur 26). De drooggeperste of getrokken dubbelhard gebakken grestegelstrips daarentegen hebben een veel hardere en niet-poreuze scherf en zijn daarom meestal ongeglazuurd gebleven. Dergelijke gevel-, tegel- of steenstrips werden vanaf de jaren 1930 ook meer en meer gebruikt als bekleding van betonskeletgebouwen. Daarbij werd vaak een belangrijke bijdrage geleverd aan de moderne vormgeving. Een bijzonder type standaardtegel is de bloktegel (figuur 27) - ook wel biseautétegel of facettegel geheten, een tegel met afgeschuinde randen. Omdat deze in vrijwel alle Parijse metrostations werd toegepast is dit type ook als metrotegel bekend.

Figuur 24 (links): ongeglazuurde en geglazuurde baksteen Figuur 25 (tweede van links): rode getrokken ongeglazuurde ‘baksteen’-tegelstrips Figuur 26 (tweede van rechts): geglazuurde tegelstrips Figuur 27 (rechts): geglazuurde tegelbekleding met standaard metrotegels

Page 49: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

49

Voor restauratie van dergelijke parementen is het vinden van authentiek vervangmateriaal in de recuperatiehandel zo goed als onmogelijk door de enorme verscheidenheid in formaten, vormen en kleur(tint)en. Gelukkig is er de laatste jaren internationaal voldoende ervaring opgebouwd om uitstekend passende replica tot stand te brengen. Gezien de ontwikkelingskosten - zoals die voor de aanmaak van een juiste strengpersmond of (droog)persmal, of voor het op punt stellen van het meest passende glazuur - dient evenwel steeds rekening gehouden te worden met een aanzienlijk prijsverschil ten opzichte van courant beschikbaar materiaal.

2.5 Ongeglazuurde motieftegels in gres als gevelornament Beschadigde of uitgevallen figuratieve gresvloertegels uit de periode 1860-1930 die in gevels werden aangebracht zijn enkel op een economische haalbare wijze te vervangen door passende motieftegels uit de recuperatiehandel. De aanmaak van goede replica in hetzelfde materiaal is voor kleine aantallen immers financieel totaal onhaalbaar. En het gebruik van de veel goedkoper te vervaardigen cementtegels als replica, een alternatief dat voor interieurbetegelingen wel eens toegepast wordt, komt hierbij immers niet in aanmerking omwille van de ongeschiktheid van cementtegels voor buitentoepassingen. Daarbij zijn sommige motieven die een lange productietijd kenden uiteraard gemakkelijker terug te vinden dan motieven die slechts enkele jaren in de handelscatalogi aangeboden werden. Maar ook bij populaire motieven is het niet steeds eenvoudig de exacte tinten en maatvoering terug te vinden aangezien de toenmalige productiewijze leidde tot heel wat variatie in kleur en maat. Bovendien hebben de te vervangen tegels meestal door verwering een moeilijk te imiteren patina gekregen.

2.6 Geglazuurde motieftegels in steengoed of faience als gevelornament Reconstructie van tegelfriezen, boogvelden en dergelijke meer in replica kan vandaag doorgaans gerealiseerd worden in de oorspronkelijk toegepaste technieken, waaronder de handmatige of geperste tubelinetechnieken, de drogelijntechniek, de transferprinttechniek e.a. Voor de glazuurafwerking kan de afwerking van de oorspronkelijke tegels, afgedekt met een transparant loodglazuur, vrij goed benaderd worden, zodat een natuurgetrouwe kopie van de oorspronkelijke betegeling of van onderdelen ervan kunnen aangemaakt worden (figuren 28 en 29).

Figuren 28 en 29: invullen van weggevallen tegels door passende replica (Brussel)

Page 50: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

50

Ook hier zijn de ontwikkelingskosten voor ponsieven, transfers of mallen en glazuren doorgaans niet gering. Er moet namelijk geregeld rekening worden gehouden - bijvoorbeeld bij de aanmaak van hoogreliëftegels - met de karakteristieke krimp van keramische objecten. Haarscheurtjes of craquelures in het glazuur, die vrijwel altijd ontstaan, hoeven niet te betekenen dat het glazuur aan het losraken is. Zware en sterk vervuilde haarscheuren doen echter wel, zij het vaak in bescheiden mate, afbreuk aan de esthetische kwaliteit van een tegelpaneel. Bij in siturealisaties kan hieraan nauwelijks verholpen worden. Dat is wel mogelijk bij uitgenomen elementen. Vervuilde tegels kan men immers in een oven bij lage temperatuur schoonbranden. De oven wordt daarbij verwarmd tot 200 à 300 °C waardoor het vuil in de haarscheurtjes verbr andt. De kost van en de risico’s bij af- of uitname zijn evenwel doorgaans veel te groot om voor een dergelijk herstelscenario te opteren. Eindnoten 1. Deze bijdrage is een synthese van eerder gepubliceerd eigen onderzoek zowel op het gebied van de historische en technologische ontwikkeling, als op het gebied van restauratieaspecten (zie bibliografie) aangevuld met de ervaringen vanuit de begeleiding van diverse concrete restauratiedossiers (voor meer informatie: [email protected]). 2. Voor de belangrijkste technische begrippen in verband met bouwaardewerk en tegels zie de ‘Verklarende woordenlijst’ in Mario Baeck en Bart Verbrugge, De Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Monumenten en Landschappen, 1996, p. 211-219 waar de lemmata zijn opgenomen met hun eventuele equivalenten in het Frans, Engels en Duits. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van de internationale technische literatuur en van standaardwerken als Nicole Blondel, Céramique. Vocabulaire technique, Paris, Monum, Editions du patrimoine, 2001 (Principes d’analyse scientifique 8) vereenvoudigd. 3. Zie voor meer details: Mario Baeck, Schoonheid uit klei en cement. Vloer en wandtegels in de provincie Antwerpen, Antwerpen, Openbaar Kunstbezit Vlaanderen/Dienst Erfgoed provinciebestuur Antwerpen, 2008, (Erfgoedgids 7), p. 83-87. 4. Zie voor meer details: Mario Baeck en Pol Vanneste, ‘Het gebruik van polychrome bouwkeramiek in de kuststad Blankenberge 1980-1925’ in: M&L. Monumenten & Landschappen, jg. 23 (2004) nr. 5 september-oktober, p. 25-63. 5. Zie voor meer details het hoofdstuk ‘Verval, onderhoud en restauratie van vloer- en wandtegels’ in: Mario Baeck en Bart Verbrugge, De Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Monumenten en Landschappen, 1996, p. 105-113. 6. Zie: Henk Nijenhuis, Keramische vloertegels uit de twintigste eeuw, Amersfoort, RACM (Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten), Brochure Techniek 49/2008, raadpleegbaar op: http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/racm_brochure_techniek_49.pdf.

Page 51: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

51

7. Zie eveneens de in noot 5 vermelde brochure en de vakliteratuur in de beknopte bibliografie. 8. Zie voor dit onderdeel onder andere: -, Industries Céramiques, (Monographies Industrielles groupe IV), Brussel, 1907; J.A. Van der Kloes, Onze Bouwmaterialen II: Kunststeen, S.l., ca. 1910/2; L. Lefevre, Architectural Pottery, London, 1900 (1ste uitgave in het Frans) en A.W. Weissman, De gebakken steen, Amsterdam, 1905. Beknopte bibliografie Architectural Ceramics, Their History, Manufacture and Conservation. A Joint Symposium of English Heritage and the United Kingdom Institute for Conservation, 22 – 25 September 1994, London, James & James, 1996. Baeck, Mario en Bart Verbrugge, De Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Monumenten en Landschappen, 1996. Baeck Mario, 'De industriële tegel in België' in: Mario Baeck, Ulrich Hamburg, Johan Kamermans e.a., Industrial Tiles. Industrielle Fliesen. Industriële Tegels. Carreaux Industriels 1840-1940, Boizenburg, Hasselt, Otterlo, 2004, p. 65-92 (ook in Engelse, Franse en Duitse versie). Baeck Mario en Pol Vanneste, ‘Het gebruik van polychrome bouwkeramiek in de kuststad Blankenberge 1980-1925’ in: M&L. Monumenten & Landschappen, jg. 23 (2004) nr. 5 september-oktober, p. 25-63. Baeck Mario, ‘‘De schoonheid van het materiaal’: Belgische vloer- en wandtegels in het Interbelluminterieur' in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Vol. 35 (2006), Leuven, Peeters, p. 127-158. Bandini, Giovanna, ‘La conservation et la restauration des azulejos’ in: Azulejos. Les Métamorphoses de l'azur. Las Metamorfosis del azul, Paris, Ars Latina, 1994, p. 342-358. Durbin Lesley, Architectural Tiles. Conservation and Restoration. From the Medieval Period to the Twentieth Century, Amsterdam, Elsevier Butterworth-Heinemann, (Butterworth-Heinemann Series in Conservation and Museology), 2005. Pröpster Hans, Schadensanalysen bei Fliesen- und Plattenbelagen. Schadensbild Schadensursachen Sanierung, Köln, Verlagsgesellschaft Rudolf Müller, 1978.

Page 52: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

52

Gevel- en terrasbekleding – Woning Renaat Braem te Deurne Willem Hulstaert, Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) Het kan vreemd lijken op deze studiedag over gevelbekleding plots een lezing te horen die niet enkel over gevelbekleding maar ook over terrasbekleding handelt. Een terras kunnen we echter, met enige verbeelding, beschouwen als een horizontale gevel, waar ook dezelfde problematiek van hechting en waterinfiltratie voorkomt als bij een verticale gevel. In die optiek vallen de problemen en oplossingen toegepast voor de restauratie van het dakterras en de terrasgevels van de Woning Renaat Braem te Deurne binnen de opzet van deze studiedag. 1. Voorgeschiedenis. De (eigen) woning van Renaat Braem, ontworpen in 1955 en gebouwd in 1957, werd in 1995 als eerst naoorlogse en bijgevolg jongste monument in Vlaanderen wettelijk beschermd. Intussen had Braem te kennen gegeven dat hij overwoog zijn woning te schenken aan de Vlaamse Gemeenschap. Toen hij in 1997 om gezondheidsredenen zijn intrek moest nemen in een verzorgingstehuis, kwam de woning leeg te staan, zonder toezicht of onderhoud. Daardoor ging de algemene bouwfysische toestand er stelselmatig op achteruit. Begin 1999 had een verstopte afvoer een acuut lek veroorzaakt in het dakterras van de woonkamer, met aanzienlijke schade aan het interieur tot gevolg. Om verdere aftakeling te voorkomen werd overeengekomen de testamentaire beschikking om te zetten in een ‘schenking onder levenden’. Met deze schenking, bekrachtigd op 29 april 1999, droeg Renaat Braem niet alleen zijn woning met de volledige inboedel, maar ook zijn architecturale en artistieke nalatenschap over aan de Vlaamse Gemeenschap, om deze “als één geheel voor te behouden aan de architectuur in Vlaanderen”. De Vlaamse Gemeenschap aanvaardde deze schenking van een gebouw met een culturele bestemming, wegens het exemplarisch karakter van het oeuvre van de architect. De Afdeling Monumenten en Landschappen, aan wie de schenking werd toevertrouwd, werkte vervolgens een project uit voor de herbestemming tot huismuseum en liet onmiddellijk de nodige instandhoudingwerken uitvoeren. Na een grondige voorstudie ging de restauratie van start in januari 2001; de werken werden voltooid in december 2002. Over de figuur van Renaat Braem, zijn leefomgeving, de ontstaansgeschiedenis van zijn woning, het bouwhistorisch onderzoek, de restauratie en herinrichting van het interieur en de bestemming tot huismuseum verwijs ik naar het M&L-nummer 21/6 van november-december 2002. Op de website van het VIOE vindt u alle informatie betreffende de woning (http://braem.onroerenderfgoed.be). Bovendien publiceerde het Vlaamse Instituut voor het Onroerend Erfgoed op 30 september 2010, naar aanleiding van de honderdste verjaardag van zijn geboorte, een uitgebreide monografie en oeuvrecatalogus over Renaat Braem. 2. Problematiek Toen wij de woning voor de eerste keer betraden, werden wij geconfronteerd met diverse vormen van aantasting door vocht. Lekkende daken, loskomende gevelbekleding (baksteenstrips), hout- en betonrot, zwamaantasting om er maar enkele te noemen. In deze bijdrage wordt dieper ingegaan op de afwerking van de terrasdaken en –gevels, omdat deze een ontwerpmatig geheel vormen (figuur 1).

Page 53: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

53

Figuur 1: ontwerp woning Renaat Braem Het dakterras op de tweede verdieping is een verlenging van de binnenruimte van de woning, en wordt omringd door een stalen raamwerk dat het totale bouwvolume virtueel vervolledigt. Afgeschermd met zeilen kon het dienst doen als solarium (figuren 2 en 3). De daktuin, die volgens de oorspronkelijke plannen zowat de volledige oppervlakte moest innemen, werd tijdens de bouw van de woning tot 1/3 gereduceerd (gesitueerd tussen de slaapkamer en de omgekeerde betonbalk). Een vage foto uit de begintijd suggereert een volledige begroeiing, vermoedelijk een combinatie van gras en diverse wilde bloemen die van natuurtochten werden meegebracht. In 1969 werd het tuintje echter wegens ernstige lekkage verwijderd, en vervangen door een compositie van Eternit-bloembakken van diverse hoogte. Rond het slaapkamerraam bracht Renaat Braem een gevelbekleding van keien aan (figuur 4), met een abstracte mengeling van diverse aan de natuur ontleende motieven. Figuur 2: terras op de 2e verdieping als verlenging van de binnenruimte van de woning.

Figuur 3: terras op de 2e verdieping

Figuur 4: keienmotief als gevel-bekleding rond slaapkamerraam.

Page 54: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

54

Aan de badkamer- en overloopgevel werd een vlakke cementering aangebracht wat de vochthuishouding in de spouwmuur niet ten goede kwam wegens gereduceerd ademend vermogen. De terrasbedekking wordt beschreven als zijnde van het “Solar-type” (figuur 5). Dit gebrevetteerde systeem van de Belgische firma Noesen was gekenmerkt door een waterdichtingslaag (gewapende bitumenrok) die doorliep van onder de dekstenen tot aan het binnenspouwblad. Daarop werden cementtegels van 50/50 geplaatst, gescheiden door een uitzettingsvoeg. De kimaansluiting aan de (eventueel ook te bezetten) muren werd afgerond aangecementeerd. Regenwaterafvoeren werden eveneens ingecementeerd. Gezien de terrasafwerking de dakhelling volgt, kon de kimafwerking niet worden geprefabriceerd. Het Solar-systeem werd door Le Corbusier in 1926 toegepast in de woning Guiette te Antwerpen. Aangezien Braem stage heeft gelopen bij Le Corbusier, moet hij vertrouwd geweest zijn met dit systeem. Ook de woning Guiette had met vochtproblemen te kampen, getuige de vele brieven van Guiette over lekken aan het dakterras. De dakbedekking werd er volledig vervangen in de restauratie door Georges Baines in 1987, beschreven in het M&L nummer 6/6 van datzelfde jaar. Voor de opmaak van het restauratiedossier van de Woning Braem beschikten we over tamelijk gedetailleerde uitvoeringsplannen. Op basis daarvan, en in combinatie met de bevindingen van onze opmetingen, werden de restauratieplannen opgemaakt. Het platte dak was opgebouwd uit een gewapende betonplaat, hellingsbeton en een bitumineuze dakbedekking. De gevels worden bekroond door een lijst uit sierbeton, die rust op wat achteraf een betonbalk i.p.v. metselwerk bleek te zijn. Het parement boven de blokramen bestond uit geprefabriceerde panelen met baksteenstrips (getuige daarvan de cementering aan de achterzijde) en steunde volgens de plannen op een betonsokkel. De zwaar aangetaste blokramen werden aan de bovenzijde enkel beschermd door een loodslabbe. Dat dit ontoereikend was, bewijzen latere bijvoegsels, zoals het aanbrengen van aluminiumprofielen of zelfs stukken kunststof golfplaat. Het plafond in de badkamer vertoonde vochtschade; boven de pleisterlaag was een houtwolcementlaag zichtbaar, gebruikt als verloren bekisting zoals in het plafond van de eetkamer. Of en hoe de panelen waren bevestigd aan de achterliggende betonbalk is niet duidelijk (de afbraak gebeurde tussen 2 werfbezoeken in en werd niet gedocumenteerd). Gezien de dakbedekking onder de kroonlijst door over het binnenspouwblad doorliep, is het waarschijnlijk dat de panelen steunden op het raamkader (figuur 6).

Figuur 5: schema terrasbedekking.

Figuur 6: panelen steunen op raam-kader.

Figuur 7: omge-keerde betonbalk afgedekt met een loden slabbe.

Page 55: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

55

De Solar bekleding op het terras vertoonde barsten. Een gedeelte van de omgekeerde betonbalk was afgedekt met een loden slabbe (figuur 7). Het regenwaterafvoersysteem van het voormalige daktuingedeelte liep dwars doorheen de balk en dus ook door de dichtinglaag, wat aanleiding kon en zou geven tot de nodige problemen. Een klokputje aan de voet van de terrasdeur (richting overloop) voerde het water af naar de centrale leidingenkoker. Ter hoogte van de ingewerkte loden buis was de granito vloer op de overloop gebarsten. Uit de vochtschade op het plafond van onder gelegen eetkamer kon dan ook een ernstig lek worden afgeleid. De bepleistering boven het stereomeubel in de zitkamer was voor een deel afgevallen, er stond water in de plafondarmaturen, en de muur tussen de eetkamer en de keuken was over een breedte van 2 m vochtig. Er is trouwens een interessante anekdote verbonden aan deze muur. Hij was bekleed met jutebehang en wit geschilderd. In de archieven van Braem was daar echter geen spoor van te vinden. De erfgoedconsulent wou dat deze afwerking behouden bleef, maar toen bij demontage van de keukenkasten de tussenmuur aangetast bleek door huiszwam, zat er niets anders op dan de volledige muur te ontdoen van alle afwerkinglagen, teneinde de gepaste behandeling te kunnen toepassen. Na verwijdering van het behang bleek dat de muur ooit licht blauw was geschilderd. Toen in het archief tenslotte ontwerptekeningen opdoken die deze kleurstelling bevestigden, werd duidelijk dat het aanbrengen van het jutebehang mogelijk te maken had met het verbergen van vochtvlekken. Het parement aan de kolom op de zuidwesthoek (figuur 8) (onder het terras) was net onder de deksteen gebarsten. De gevelbekleding bestond er uit baksteenstrips van maximum 4 cm breed die rechtstreeks tegen het beton waren bevestigd. Dit gaf aanleiding tot vorstschade met barsten van de strips tot gevolg. Bij de demontage zou de ganse kolombekleding trouwens loskomen, waardoor de aantasting van het beton zichtbaar werd. De parementstrips boven de ramen van de eetkamer waren gelijkaardig geplaatst, wat in een grote koudebrug resulteerde.

Figuur 8: gebarsten parement aan de kolom op de zuid-westhoek. 3. Restauratie

3.1 Dak-gevel Op de aanwezige bitumineuze dakbedekking werd extra isolatie voorzien en hierop kwam een nieuwe rubberen dakdichting. De oorspronkelijke bedekking, volgens het bestek bestaande uit 3 lagen asfaltvilt met 10 cm overslag, 3 lagen asfaltmastiek en 3 cm grint, alles op onderlaag van papier, was reeds vernieuwd, waarbij de bovenzijde van de kroonlijst was bekleed met roofing en afgewerkt met een aluminium profiel. Besloten werd de sierbetonnen kroonlijst niet te demonteren om beschadiging te voorkomen, en het randprofiel te vervangen door een zinken kraal.

Page 56: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

56

Het parement met versmalde bakstenen boven de ramen zou steunen op een L-profiel, te bevestigen aan de betonnen randbalk. Achter het parement was een vochtisolatie voorzien. Om het raam te beschermen zou, in plaats van de oorspronkelijke loodslabbe, een zinken kraal worden aangebracht op de dakrand. Tijdens de uitvoering werd het oorspronkelijk concept behouden om het uitzicht van de ramen maximaal te respecteren. De meeste blokramen van het gebouw werden vervangen wegens totaal rot. De voornaamste redenen van verval waren de positie (gelijk met het gevelvlak), de oriëntatie (west en zuid) en de gevelopbouw (parement tegen lateien gekleefd met koudebrug en infiltratie tot gevolg). Daarbij werden het materiaal (Oregon-hout) en de omschreven profilering gehandhaafd; de oorspronkelijke koperen tochtstrip werd vervangen door een ingefreesd kunststof tochtprofiel. Nog voor de definitieve oplevering echter was er opnieuw waterinfiltratie in de badkamer. Bij nazicht bleek dat de nieuwe rubberen dakdichting op sommige plaatsen scheuren vertoonde. Bovendien waren de isolatieplaten op sommige plaatsen vernageld; deze bevestigingspunten kwamen los en beschadigden de folie. Het ganse dak werd vernieuwd, en de zinken kralen werden vervangen door een aluminium profiel wegens onvoldoende dekkend. Ondanks deze ingreep bleef het vochtprobleem bestaan. Er werd daarom een deel van het parement gedemonteerd. Zo werd vastgesteld dat de in het restauratiebestek voorziene vochtisolatie boven de ramen ontbrak. Dit euvel werd hersteld op kosten van de aannemer. Terzelfdertijd werden de loden slabben boven de ramen vervangen door zinken kralen, aangezien de ramen en het onderliggend metselwerk erg te lijden hadden van het aflopend regenwater (figuur 9). Daarom werd ook aan de onderzijde van de ramen een kraal aangebracht.

Figuur 9: ramen werden boven- en onderaan voorzien van kralen.

3.2 Terras Het vervangen van de Solar-bekleding was een hele uitdaging. Niet alleen diende een waterdichte kuip bekomen te worden, het behoud van het oorspronkelijke uitzicht was even belangrijk. Bij de demontage werd vastgesteld dat de dikte van de cementtegels 3 cm bedroeg, ter plaatse aangebracht in vlakken van 1 op 1 meter met tussenin een bitumenstrip van 2 mm. Deze vlakken werden door een schijnvoeg nog eens in vier gedeeld, waardoor het uitzicht van tegels 50/50 werd verkregen. Dit was een afwijking op het Solar-afwerkingssystem. Uit de bestekken van Braem bleek dat er 3 lagen ‘asfaltpapier’ waren gebruikt van in totaal 1 cm dik (figuur 10). Dit vormde de zwakke schakel in het systeem : gezien deze ingesloten zijn tussen het afschotbeton en de tegels ontstaan na veroudering lekken, die moeilijk op te sporen zijn wegens het monolithische karakter van de terrasopbouw. Van het terrasgedeelte dat was ontworpen als daktuin, waren oorspronkelijk enkel de opstanden

Page 57: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

57

uitgevoerd en lagen er geen tegels. Daardoor gingen de wortels van de begroeiing tussen de dakhuid en de cementering in die mate woekeren, dat ze via de elektriciteitsbuizen uiteindelijk tot in de eetkamer reikten… Achteraf werd de tuin verwijderd en een nieuwe cementering op de bodem aangebracht. Bij de afbraak van de dakbedekking werd het hellingsbeton vervangen door een isolerend hellingsbeton. Daarmee kon de isolatiewaarde van het dak worden verhoogd. Terzelfdertijd werden de elektriciteitsbuizen boven op de betonplaat vervangen. De dakbedekking is uit EPDM, opgekraagd aan de muren en komende tot onder de dekstenen. Aan de muurbasis wordt de dakhuid afgedekt door loden slabben. De bedoeling was dus om het Solar-systeem opnieuw toe te passen. De samenstelling van de mortel was gekend, namelijk 3 delen zuiver rijnzand 0/3 tegen1 deel cement P500 (nu CEM I 52.5).

Figuur 10: gebruik van asfaltpapier zoals vermeld in de bestekken van Renaat Braem. Het Solar-systeem is vandaag niet meer in productie. Voor de afwerking naar bestaand model waren er dus 2 opties. De eerste was om alle tegels en opstanden te prefabriceren. Voor de tegels was dat geen probleem, maar wel voor de opstanden, die de dakhelling volgden en dus allemaal verschillend waren. Door de tegels horizontaal op dragers te plaatsen, kon dit probleem worden omzeild, maar dan zou het uitzicht van het oorspronkelijke ontwerp (het kuipeffect) worden gewijzigd. Bovendien kwamen we in de problemen met de hoogtepeilen : de omgekeerde betonbalk zou nagenoeg verdwijnen. In de praktijk zou dit neerkomen op de productie van 10 verschillende elementen met in totaal 176 stuks. De tweede en weerhouden optie bestond eruit enkel de tegels te prefabriceren. Om de dichtinglaag te beschermen en tevens de afvoer van doorgesijpeld water te verzekeren werden drainageplaten voor horizontale toepassing aangewend (figuur 11). Op de noppen is een permeabel vlies aangebracht, waarop kan worden gecementeerd. De geprefabriceerde tegels 50/50 van 4 cm dikte, gewapend met een inox gaas, werden los op de platen gelegd, met ertussen rubber strips (figuur 12). Aan de kim, dus zowel aan de muren als aan de dekstenen, werden de opstanden ter plaatste gevormd, zodat een vloeiende aansluiting werd bekomen. Hier werden, in het verlengde van de tegelvoegen, schijnvoegen voorzien (figuur 13). De problematische doorgang voor de dakafvoer werd gesupprimeerd. Aangezien de granito overloop toch diende opengebroken voor het vervangen van de loden afvoerbuis, werd besloten elk terrasgedeelte te voorzien van een afloop, en de koppeling ervan onder de vloer te maken. Daarvoor werden ultra platte klokputjes met zijdelingse afloop aangewend, met een in de hoogte verstelbare trechter. De beide terrasdelen waren voorzien van een spuwer. Deze werden opnieuw aangebracht om overstroming te vermijden in het geval van een verstopt afvoerputje.

Page 58: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

58

Dankzij deze opbouw zijn dakhuid en terrasbekleding gescheiden door de drainagemat, waardoor uitzettingsscheuren tot een minimum worden beperkt. Gezien de EPDM-folie uit één stuk is vervaardigd, is de kans op lekkage bij een goede uitvoering vrijwel nihil.

Figuur 11: drainageplaten voor horizontale toepas-singen.

Figuur 12: geprefabriceerde tegels, gewapend met een inox gaas, werden los op de platen gelegd, met ertussen rubber strips.

Figuur 13: opstanden aan de kim-schijnvoegen.

3.3 Gevels Rest nog de afwerking van de gevel onder de dekstenen van het terras op de tweede verdieping. De toestand van de hoekkolom na demontage van de panelen van de parementbekleding was eerder zorgwekkend te noemen (figuur 14). De aantasting had verschillende oorzaken. Eerst en vooral is er de detaillering van de constructie zelf, waarbij de L-vormig uitgezaagde strips rechtstreeks tegen het beton zijn gemetst. Bovendien bleek de dekking van de beugels en zelfs de staven op sommige plaatsen onbestaande, waardoor deze na verloop van tijd wegroestten en het parement naar buiten drukten (figuur 15). Na het betonherstel werd, wegens gebrek aan een alternatief, dezelfde detaillering aangehouden. Hetzelfde probleem gold voor het parement met baksteenstrips boven de ramen (figuur 16). De gevels werden wel na volledig herstel behandeld met een hydrofobeermiddel, wat de kans op waterinfiltratie moet verminderen.

Figuur 14: detail hoekkolom.

Figuur 15: hoek-kolom, verroesting staven.

Figuur 16: schema opbouw parement boven ramen.

Page 59: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

59

4. Besluit De opbouw van terrasbekleding en gevelbekleding hebben als belangrijk gemeenschappelijk probleem de waterdichtheid van het geheel. In het geval van een terrasdak is waterdichting essentieel. Aandachtspunten hierbij zijn aansluiting met opgaande muren en dakranden om een kuipeffect te bekomen, bescherming van de folie tegen doorponsen van de bovenliggende bekleding uit tegels of dergelijke. Evacuatie van regenwater via klokputjes impliceert doorboring van de dakhuid. Deze aansluitingen dienen dan ook met de nodige zorg uitgevoerd te worden. Zoals hier is aangetoond kon met enige creativiteit en vakmanschap een constructief verantwoord alternatief voor de oorspronkelijke terrasbekleding worden voorgesteld, waarin het oorspronkelijke uitzicht gehandhaafd bleef. In de case van de Woning Renaat Braem is ook duidelijk het probleem van koudebruggen bij modernistische constructies gebleken. Het is duidelijk dat de betonskeletconstructie zodanig is ontworpen dat de koudebruggen ter plaatse van de gevelbekleding (baksteenstrips) niet te vermijden zijn. Dit blijft het zwakke punt van deze toch wel merkwaardige woning.

Page 60: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

60

Renovatie van sociale hoogbouwwijken Ludo Bekker, ir.-architect – stedenbouwkundige, a33 bv-cvba 1. Achtergrondvisie In geval van gevelrenovatie wordt er meestal in de commentaren achteraf alleen over het uitzicht gesproken: is het mooi, of lijkt het nog wel voldoende op het oorspronkelijk gebouw, is het oorspronkelijk concept geen geweld aangedaan, of moest er eerder naar een radicaal nieuwe vormgeving gezocht worden. Steeds gaat het over beeldconcept, zelden over constructieve logica, budget of bouwfysische prestaties. Hoe gefascineerd we ook zijn door wat we zien, de verantwoordelijkheid waar we als architect mee geconfronteerd zijn gaat veel verder dan het beeld achteraf. Het bouwproject is de vertaling van het concept, van de oplossing, die gelijktijdig aan zoveel mogelijk doelstellingen beantwoordt. Een gebouw moet in de eerste plaats dienend zijn voor de functie waarvoor het gemaakt is. In dit geval, scheppen van woonruimte en comfort, ook voor de mensen met een beperkt inkomen. Zeker in hoogbouw, waar men niet over een individuele buitenruimte kan beschikken en waar men in hoge concentratie samenwoont, is de behoefte aan woonruimte en comfort groot. Comfort betekent ook gezonde lucht, warm in de winter, koel in de zomer, geluidsdicht op de rand van de snelweg, akoestische privacy tussen de appartementen enzovoort. Hier kunnen we geen compromissen toestaan. Een gebouw moet technisch in orde zijn, stabiel, waterdicht, sterk en goed te onderhouden. Technische installaties moeten functioneren zoals van hen verwacht wordt. Het vereist een voortdurende inzet en samenwerking van de architecten, de ingenieurs, de aannemers en de arbeiders om deze doelstelling te verwezenlijken. Kleine fouten kunnen grote gevolgen hebben en leiden tot grote ontevredenheid bij bewoners en beheerders. Voortdurende zorg en waakzaamheid zijn nodig. Bouwen kost geld, zeer veel geld. Een goed financieel beheer is vooral ook een sociale doelstelling, niet meer uitgeven dan nodig is en zorgen dat elke euro goed besteed is en een reële meerwaarde geeft voor de bewoners. Een dergelijk bouwproject mag geen financieel avontuur zijn. Een gebouw staat niet alleen, maar speelt een rol in de stedenbouwkundige context. Het gaat om het globale beeld van de stedelijke omgeving, om het stedelijk functioneren, het scheppen van ruimtes waar het aangenaam verblijven is, waar je gemakkelijk geraakt, te voet, met de fiets, met openbaar vervoer, met de auto, met herkenningspunten, zodat je je weg kan vinden, met groene ruimtes die voor zuurstof en ontspanning zorgen, met winkels, scholen en voorzieningen die je nodig hebt. Het project moet het harmonisch samenleven van mensen in al hun diversiteit mogelijk maken. Een belangrijke sociale doelstelling. Psychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat mensen zich pas sociaal gedragen, als hun individuele basisbehoeften ingelost zijn en daar hoort woonruimte en privacy bij. Mensen moeten zich hun wijk ook kunnen toe-eigenen, er fier op zijn, er eigenwaarde uithalen. De renovatie moet daarom ook een positief imago uitstralen, fris, blij en toekomstgericht. Van belang is ook de veiligheid, sociale veiligheid, sociale controle die moet voorkomen dat dingen gebeuren die het leven belasten, zoals vandalisme, vervuiling, agressie. Het gaat ook om bouwkundige veiligheid, zoals bijv. niet uit de ramen kunnen vallen of springen in wanhoop en om brandveiligheid, die hier een belangrijk aandeel in het project had, zodat het gebouw nu aan de nieuwste normen voldoet.

Page 61: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

61

Een bouwproject moet zuinig omspringen met onze natuurlijke rijkdommen, die schaars zijn. Het materiaal moet gezond, sterk zijn en mag het milieu niet belasten, tijdens productie, bouw of afbraak achteraf. Het energieverbruik moet tot een minimum beperkt worden. Bij een renovatieproject moeten we ten slotte de vraag stellen naar het behoud van het bouwkundig en cultuurhistorisch patrimonium. De keuze tot behoud is bij minder hoogstaande projecten in de eerste plaats een pragmatische en budgettaire keuze. Bij monumenten van het modernisme staat het behoud meestal niet ter discussie, maar stelt zich de vraag in hoeverre het oorspronkelijk beeld en materiaal heilig is. Critici focussen zich vaak op één aspect, vaak het uitzicht van de gevel, architecten dragen echter de verantwoordelijkheid voor het geheel. Architecten moeten een afweging maken tussen de verschillende concepten en kiezen voor het concept dat zoveel mogelijk doelstellingen realiseert. Dat is geen compromis, het is een uiterste vorm van optimalisatie. 2. Koning Albert gebouw Kessel-Lo Het Koning Albert complex (figuur 1) werd gebouwd in 1960 naar een ontwerp van Leon Stijnen. Het omvat duplex appartementen, op verstevigde stelten (genaamd pilotis) geïnspireerd op de Unité d' Habitation van Le Corbusier. Het geheel biedt een hoge woonvoldoening omwille van het uitzicht, de rust, de gezonde sfeer, het redelijk comfort en de goede akoestiek.

Figuur 1: Koning Albert complex te Kessel-Lo. Het complex omvat een betonconstructie met houten ramen. De zuid en west georiënteerde ramen werden in 1980 vervangen door PVC ramen en de pilotis werd dichtgebouwd met garageboxen. Ondanks deze ingreep verhoogde de regendoorslag en blies de wind via de ramen de appartementen binnen. Deze ramen zijn moeilijk onderhoudbaar, ook langs binnen omwille van hun dubbele hoogte, waarvan de bovenste rij zelfs met een normale ladder onbereikbaar is. De betonnen structuur bleek zwaar aangetast en onvoldoende goed geprofileerd om waterdichtheid te garanderen. Door onder meer diverse koudebruggen waren de appartementen in de zomer heet en in de winter koud. De appartementen moesten bewoond blijven tijdens de renovatie uitgevoerd in 1993. De doelstellingen van de renovatie waren veelzijdig:

Page 62: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

62

- respect voor architectuur van Stijnen - opteren voor gevelsysteem dat absolute regendichtheid garandeert: doorbuiging van 1/500 bij winddruk van 1000 Pa - verzorgde aansluiting op de ruwbouw qua waterdichtheid - koudebruggen uitsluiten door toepassing van buitenisolatie - verhogen van de isolatiewaarde - zonnetoetreding met minstens de helft verminderen - aanbrengen van een stevig hang- en sluitwerk, bereikbare ventilatieroosters (invoeren systeem C) - zonwerende beglazing die neutraal is van kleur en minimaal verduistert - vernieuwing technische installaties - budget-, onderhouds- en milieuvriendelijk en duurzaam De realisatie wordt gekenmerkt door een behoud van ritme en verhouding van de gevels. Voor de lange gevels is geopteerd voor gordijngevels in thermisch onderbroken aluminium. De borstwering van het dak werd geïntegreerd in de gordijngevel omwille van het uitzicht, het behoud van het concept en de thermische snede. De beton-structuur werd vervangen door sandwichpanelen met betonkleur wat een verlies aan reliëf met zich meebracht. De ramen, voorzien van gewoon dubbel glas (U=1,3) en voorzien van thermisch onderbroken staal en aluminium, werden lager ingeplant zodat deze beter bereikbaar zijn in functie van onderhoud. De balkons aan de noord- en oostzijde werden omgebouwd tot veranda’s. De kopgevels zijn voorzien van een buitenisolatie met minerale pleister. 3. Sint Maartensdal Leuven Sint Maartensdal (figuur 2) is opgetrokken tussen 1957 en 1967 volgens het concept van Renaat Braem en omvat 3 torens (hoogbouw) en 3 langsblokken (middenhoog-bouw), goed voor samen een 700-tal appartementen. Het geheel geniet een hoge woonvoldoening omwille van het uitzicht, de rust, de gezonde sfeer, het goed comfort en de goede akoestiek maar vormt op zich een vreemd element in het stedelijk landschap qua schaal en kleur.

Figuur 2: St-Maartensdal te Leuven

Page 63: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

63

Diverse problemen werden vastgesteld die aan de basis lagen van de noodzaak tot renovatie: - de brandveiligheid: onvoldoende vluchtwegen, brandoverslag via gevels - lekkage tussen houten ramen en betonstructuur, onvoldoende wind- en waterdichtheid van de houten ramen - oververhitting in de zomer - regelmatige C2-behandeling van de ramen en onderhoud van siliconenvoegen zorgde voor een hoge onderhoudslast - zware aantasting beton: 15% hersteld 10 jaar voordien en al opnieuw 10% aangetast, afstoten van de baksteenplaketten - puivulling in asbestcement erg verweerd - koudebruggen De doelstellingen van de renovatie waren: - een maximaal respect voor de architectuur van Braem - een kleurstelling die zich beter integreert in het stedelijk landschap - het benaderen van de materialiteit van de baksteenplaketten - het opteren voor een gevelsysteem dat absolute regendichtheid garandeert en een verzorgde aansluiting op de ruwbouw qua waterdichtheid - koudebruggen uitsluiten en toekomstige betonrot voorkomen door toepassing van buitenisolatie en bekleding met gevelpanelen - verhogen van de isolatiewaarde - de zonnetoetreding met minstens de helft verminderen - aanbrengen van een stevig hang- en sluitwerk - invoeren van een ventilatiesysteem D - zonwerende beglazing die neutraal is van kleur en minimaal verduistert - budget-, onderhouds- en milieuvriendelijk en duurzaam De uiteindelijke renovatie, gerealiseerd tussen 1998 en 2002, wordt gekenmerkt door: - een parafrasering van de architectuurtaal van Braem naar een hedendaagse technologie en materiaalgebruik - de gevels bevatten verticale beglaasde stroken in thermisch onderbroken aluminium. Het ritme en de verhouding van gordijngevels worden behouden, maar met vermindering van het aantal profielen om budgettaire redenen - er worden nieuwe accenten met geëmailleerd glas toegevoegd om uitdrukking te geven aan nieuwe interne functies en om het beeld te verlevendigen - de betonstructuur werd hersteld en geïsoleerd en aan de buitenzijde bekleed met keramische panelen, die door hun profilering en textuur het oorspronkelijke beeld van de baksteenplaketten het best benaderen. De kleur werd gewijzigd van geel naar lichtoranje om de gebouwen beter te integreren in het stedelijk panorama (opgaan in het geheel van pannendaken en grote baksteenvolumes) - het beeld van de horizontale ribben per verdiepingsvloer werd behouden door tussenvoeging van een aluminium profiel, dat bovendien het probleem van de modulering kon oplossen. 4. Silvertop Antwerpen Het Antwerpse Silvertop (1970-1975) (figuur 3) is een ontwerp van Jules De Roover en omvat 3 torens (hoogbouw) met 608 appartementen. De betonconstructie bestaat uit prefab gevelelementen waar de betonnen draagstructuur aan de binnenzijde tegen gestort is. Er zijn houten ramen met aluminium buitenbekleding.

Page 64: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

64

Figuur 3: Silvertop te Antwerpen Het complex kent een lage woonvoldoening omwille van zijn stedenbouwkundig isolement, het gebrek aan voorzieningen en aan sociale veiligheid, de aanwezigheid van zwerfvuil, verkeerslawaai en vandalisme. Daarnaast werden diverse problemen vastgesteld: - te kleine appartementen (gemiddeld 20% kleiner dan minimumnorm) waardoor moeilijk verhuurbaar, - 90 appartementen werden ongezond verklaard, - aanwezigheid van lekken tussen de ramen en de betonstructuur naast een onvoldoende wind- en waterdichtheid van de ramen, - koudebruggen, - aantasting beton. De doelstellingen van de renovatie waren: - realiseren van hedendaagse kwalitatieve woningen die voor de volgende 50 jaar aan de woonbehoeften voldoen - stedenbouwkundige integratie van de wijk door de toegang te richten op de tramhalte aan de Kolonel Silvertopstraat en een goede doorgang voor voetgangers en fietsers tussen de tramhalte en de Tentoonstellingswijk - inbrengen van sociale voorzieningen op niveau van de wijk: winkels, sociale tewerkstelling, kantoren, medische praktijk, dienstencentrum, ontmoetingsruimte, e.a. - zorgen voor een hoogwaardige kwalitatieve inrichting van het openbaar domein, met aandacht voor sociale veiligheid en controleerbaarheid en met meer gebruiksfuncties op het gelijkvloers zodat er meer beweging is in en rond de gebouwen - vergroten van de appartementen tot 90% van de maximale oppervlaktenorm (dus toename per type met ca 30% of een vermindering van het aantal appartementen met 80 eenheden) - verbeteren van de toegangen, de verticale circulatie (nieuwe grote liften) en gezellig maken van de gemeenschappelijke delen - behouden van de daglichttoetreding in de centrale gangen - het evenaren van de architecturale kwaliteit van hoogbouwprojecten in de omgeving die algemene waardering genieten: de Braemblokken op het Kiel, de torens van Smolderen in het Kielpark, de torens van Stijnen (AXA en Plaza Hotel) aan de Singel, die allen een meer vriendelijke sfeer uitstralen: fris, hoopvol, stijlvol, meer toekomstgericht - benadrukken van de verticaliteit en bekomen van een minder chaotisch beeld

Page 65: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

65

- inbrengen van kleur voor de identificatie en herkenbaarheid van elke toren - buitengevelisolatie tot k 38 voor het ganse gebouw - wind- en luchtdicht aansluiting van de ramen, die traditioneel achter de gevelbeplating zijn geplaatst - akoestische isolatie van de gevel en van de appartementen onderling (in situ getest) - ventilatie systeem D met warmterecuperatie - centrale stookplaats met WKK en GCV De renovatie werd gerealiseerd tussen 2004 en 2008 en kenmerkt volgende ingrepen: - toepassing van etercolor gebroken wit om het aspect van witte kalkzandsteen te benaderen in de omringende schijven - toepassen van quartszink voor alle terug- en uitspringende gevelpartijen om schaduwwerking en verticaliteit te versterken (elk gebouw zijn 3 gejuxtaposeerde torens) - verminderen reliëf in gevels in etercolor om vervuiling te verminderen - onderstructuur in hout omdat bij plaatmateriaal op aluminiumstructuur een verschil in veroudering optreedt door een verschil in statische elektriciteit tussen en op de profielen - beglazing traphallen en technische ruimten op het dak in driedubbelwandig en gekleurd polycarbonaat ter realisatie van de signaalfunctie. - gelijkvloerse sokkel in keramische tegeltjes, met terug- en uitspringende volumes (vinnen) voor de nieuwe, toegevoegde functies - interne herverkaveling van het gebouw, met inbrengen van nieuwe lichtschachten, hergebruik van de te kleine schachten als bijkomende kokers voor ventilatie en ontroking, voor de realisatie van sassen naar de vluchttrappen en tellerlokalen - aanleg van een toegangsplein met winkels en kantoren aan de tramhalte alsook van een voetgangersroute dwars doorheen de torens in de zones met het minste windbelasting en van een rondgaand fietspad aan de ring 5. Modelwijk Laken De Modelwijk te Laken (figuur 4) werd gebouwd tussen 1958 en 1975 naar het ontwerp van Renaat Braem e.a.. Het geheel omvat een modernistische parkwijk van 17 ha met 1027 sociale appartementen. Het centraal deel van de wijk bevat 3 hoge torens aan een centraal plein, een lang blok (300 m) en 3 lagere perifere torens, ontworpen door Braem en gerealiseerd tussen 1958 en 1967, met hoge architecturale en bouwkundige kwaliteit. Het perifeer deel met 4 blokken van 8 bouwlagen werd ontworpen door groupe Structures en gerealiseerd tussen 1970 en 1975 en is van mindere bouwkundige en architecturale kwaliteit. De wijk is niet goed geïntegreerd in het omringende stadsweefsel, terwijl dit van een recentere datum is en het karakter van de Modelwijk negeert. Daardoor zijn voor- achterkant conflicten ontstaan en schaalbreuken. Deze wijk met patrimoniumwaarde is voor 100% bewoond. Renovatie impliceert dan ook een herhuisvestingsprobleem, waardoor de realisatie in kleine fasen dient gepland. Na 50 jaar bewoning wordt slijtage vastgesteld en zijn heel wat onderdelen aan vernieuwing toe: liften, gevelisolatie, schrijnwerk en technische installaties. Daarnaast zijn de appartementen van de perifere blokken te klein volgens de huidige normen. De houten ramen hebben enkel glas.

Page 66: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

66

Figuur 4: Modelwijk te Laken De doelstellingen van de renovatie zijn: - behouden van het patrimonium van Renaat Braem met respect voor materiaal- en detailleringskarakteristieken - realiseren van hedendaagse kwalitatieve woningen die voor de volgende 50 jaar aan de woonbehoeften voldoen - stedenbouwkundige integratie van de wijk door toevoeging van nieuwe bouwvolumes - inbrengen van sociale voorzieningen op niveau van de wijk: winkels, sociale tewerkstelling, kantoren, medische praktijk, dienstencentrum, ontmoetingsruimte, e.a. en het zorgen voor een hoogwaardige kwalitatieve inrichting van het openbaar domein, met aandacht voor sociale veiligheid en controleerbaarheid en met meet activiteit op het maaiveld - vergroten van de appartementen tot 90% van de maximale oppervlaktenorm - verbeteren van de toegangen, de verticale circulatie (nieuwe grote liften) en gezellig maken van de gemeenschappelijke delen - een nieuwe homogene architectuur voor de perifere blokken die verschilt van, maar refereert naar de architectuur van Braem - behoud van het orthogonaal karakter dat kenmerkend is voor het stedenbouwkundige en architecturale basisconcept van de wijk - behouden van het parkkarakter en de transparantie van de wijk - aanbrengen van een buitengevelisolatie tot k 38 voor het geheel - wind- en luchtdicht aansluiting van de ramen, die traditioneel achter de gevelbeplating zijn geplaatst - voorzien van een akoestische isolatie van de gevel en van de appartementen onderling - installeren van ventilatie systeem C - toegangsroutes in de windluwe zones houden

De renovatie van de perifere blokken alsook de nieuwe uitbreidingen zijn gestart in 2008 terwijl deze van het centraal deel momenteel nog in studie zijn en gefaseerd worden uitgevoerd tot 2020. De realisatie bevat volgende kenmerken: Voor het Braem – ensemble: - het behoud van de grondplannen in de torens - de verbetering van de woningplattegronden in het lange blok waardoor 28 entiteiten verloren gaan

Page 67: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

67

- een betere relatie van het lange blok met het maaiveld: bijkomende toegangen om de sociale controle te verbeteren - het behoud van de gordijngevel met verbeterde beglazing en sandwichpanelen of vervanging van de gordijngevel met behoud van het extern uitzicht - betonherstelling van de pilotis en de sokkel met behoud van textuur en kleur - bekleding van de kopgevels met panelen die qua kleur refereren naar het origineel (vezelcement, composiet, vezelbeton, ...) En voor de perifere blokken: - verlenging van de onelegante volumes en toevoeging van lagere dwarsvolumes om beter aan te sluiten bij de actuele stedenbouwkundige context, om de open ruimte beter te definiëren en te controleren en om het verlies aan appartementen te compenseren - grotere transparantie van het gelijkvloers met doorgangssassen en toegangen aan beide zijden om achterkant-zones te voorkomen - toevoeging gemeenschapsruimte en sociaal restaurant - ruime inkomhallen en rolstoeltoegankelijk maken van de liften - traditioneel gevelconcept met massieve buitenwanden - voorhangende glasgevel met gebruik van ontkleurde (om groene schijn te voorkomen) witte geëmailleerde beglazing - accent op verticale ribben door toevoeging van glazen vin - ramen voor metselwerk gehangen dmv stalen kaders en epdm dichting om wind- en waterdichtheid te garanderen. Pleisterwerk afgekit op ramen voor luchtdichtheid. - isolatie van de gevels.

Page 68: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

68

Geïntegreerde aanpak van gevelbekleding van 20 e eeuwse architectuur Robin Engels , ir. architect, Origin Architecture & Engineering 1. Inleiding Meer en meer maken 20e eeuwse gebouwen (Figuur 1) deel uit van wat wij aanvaarden en beleven als emblematische gebouwen te behouden als erfgoed omwille van één of meerdere waarden of kwaliteiten. Tot voor kort was er vanuit monumentenzorg nochtans weinig aandacht voor het behoud van recente architectuur, ten onrechte, want deze gebouwen blijken soms erg fragiel te zijn. Een evaluatie van de kwaliteiten van recente - in het bijzonder na-oorlogse 20e eeuwse - architectuur op architecturaal, stedenbouwkundig, historisch, kunsthistorisch en maatschappelijk vlak wordt door de architectuurtheoretische en architectuurhistorische wetenschap al wel toegepast. De erfgoedbenadering volgt hierbij slechts traag. De huidige groeiende aandacht voor en het groeiend belang van 20e eeuwse gebouwen in de monumentenzorg heeft veel te maken met een betere kennis van de architectuur door de architectuurhistorische wetenschap, gevoed door een geoptimaliseerde informatie- en archiveringsstructuur. Moderne of 20e eeuwse gebouwen hebben bovendien een rechtstreekse invloed op hoe wij vandaag met architectuur omgaan. Wij beschikken immers over gelijkaardige bouwmethoden, stedenbouwkundige condities, soms dezelfde vormentaal en vaak hetzelfde programma of schaal. Het belang van de recente bouwgeschiedenis voor de hedendaagse architectuurtheorie of het hedendaagse bouwen geeft deze architectuur haar specifieke betekenis. Het besef van de broosheid van dit erfgoed groeide na een eerste golf van renovatieprojecten, die het gevolg waren van de korte houdbaarheid van de 20e eeuwse monofunctionele en constructief innovatieve gebouwen. Deze eerste renovatieprojecten waren vaak gekenmerkt door ontoereikende resultaten met een verlies aan architecturale kwaliteit en historisch of theoretisch referentiekader tot gevolg.

Figuur 1: illustratie van een brede waaier aan 20e eeuwse gebouwen

2. Context van de probleemstelling

Gebouwen van het modernisme en later vertonen enkele relevante verschillen met de toenmalige traditionele architectuur. Die verschillen hebben een weerslag op de restauratiefilosofie.

Page 69: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

69

Er is vanaf het modernisme een duidelijke wijziging in het constructieve concept ten opzichte van het traditionele bouwen. Materialen en bouwmethoden ondergaan een revolutie bij de start van de 20e eeuw dankzij sterke technologische ontwikkelingen. Het economisch klimaat en de enorme bouwvraag na de beide wereldoorlogen leiden tot een sterke standardisatie van het ontwerp en een industrialisatie van het bouwproces. Dit proces gaat gepaard met een sterk geloof in de nieuwe technologieën – culminerend in 1958 en getemperd in 1973 – bij ontwerpers en bouwheren. De bouwwereld durfde en experimenteerde. Enige terughoudendheid waarvan we vandaag weten dat ze gepast zou geweest zijn, bestond niet. In dit revolutionair klimaat zagen ontwerpers zich gesteund vanuit de industrie en omgekeerd. Bouwen was geen zaak meer van via een iteratief ‘trial and error’ proces tot de best mogelijke en dus duurzame oplossing komen, maar een versneld industrieel proces met absolute mogelijkheden. Het patrimonium uit deze periode is dan ook niet meer traditioneel massief van aard maar veeleer opgebouwd uit een drager en een bekleding. Tegen een skelet met constructieve betekenis komt een lichte gevel met enkel een klimaatkerende soms slechts een esthetische betekenis. Naast de functiescheiding op programmatorisch niveau, kenmerkend voor de modernistische stedenbouw, worden ook de samenstellende gebouwelementen monofunctioneel omwille van een betere beheersbaarheid en reproduceerbaarheid. Het innovatief karakter van de materialen en bouwprocedures en de ongebreideldheid waarmee ze werden toegepast enerzijds en de monofunctionaliteit van het ruimtelijk concept anderzijds leidden tot een dubbel gebrek aan duurzaamheid van deze constructies. Anders dan bij traditionele monumenten, die ettelijke functies hebben gekend of ondergaan doorheen de geschiedenis, is de architectuur sinds de modernistische revolutie monofunctioneel opgetrokken vanuit een visie van doorgedreven functiescheiding. Herbestemming is hierdoor niet evident, zelfs problematisch. Anders dan bij traditionele gebouwen, was ook het lange termijn gedrag van de materialen en bouwmethoden niet gekend. Een gedreven toekomstgeloof weerhield ontwerpers en bouwers ervan stil te staan bij een mogelijke nefaste invloed van bepaalde fysico-chemische omstandigheden op het bouwfysisch gedrag van gekozen materialen. De snel op elkaar volgende technologische vernieuwingen gaven tevens aanleiding tot ontwikkelingen in architectuurtaal zelfs binnen generaties ontwerpers. Ontwerpers als Horta en Van de Velde bouwden in steen, staal en beton volgens een op zich evoluerende stijl. Al deze tendensen binnen de architectuurgeschiedenis en hun meest representatieve realisaties zijn of worden van belang. Dit belang wordt bepaald door de architectuurhistorische en -theoretische wetenschap. Ook hier stuiten we op een laatste belangrijk verschil: de evaluatie van de erfgoedwaarde van recente architectuur kent een vertraagd proces en evolueert niet op een synchrone wijze met de architectuurhistorische wetenschap. Dat is ook logisch aangezien de korte historiek en de moeizame receptie van modernistische architectuur in conventionele architectuurmiddens. De gebouwen die we erkennen als 20e eeuws erfgoed vertonen tevens een bijzonder verschil met het hedendaagse bouwen, een karakteristiek die grotendeels aan de basis ligt van hun kwaliteit. Bouwen was toen een daad van maatschappelijk belang met stedelijke, monumentale en sociale dimensies, kaderend in het vooruitgangsdenken. Het bouwen geschiedde in een ander waarderingskader dan we vandaag kennen, in een politiek ambitieus klimaat van samenlevingsopbouw en met een hang naar een identiteit ondersteunende monumentaliteit. In tegenstelling tot vandaag was er geen normeringskader dat, in de context van een geprivatiseerde bouwmarkt, probeert

Page 70: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

70

minimale prestaties op te leggen. Men stond dan ook weinig stil bij aspecten zoals duurzaamheid van materialen of constructiewijzen. Ecologie was geen kwestie van energieprestaties maar werd bedreven op de schaal van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw. 3. Probleemstelling Vandaag wordt onze denkwijze dan weer gekenmerkt door een gebrek aan benadering vanuit ruimtelijke ordening en stedenbouw. We hebben voldoende kennis ontwikkeld over het fysisch en chemisch gedrag van bouwmaterialen en erkennen de impact van verschillende klimaatomstandigheden. Bij het ontwerp en de materiaalkeuze hebben we aandacht voor het onderhoud en het lange termijn gedrag van materialen en bouwwijze. Het bestaande normeringskader zorgt ervoor dat elk gebouw apart op gebied van rationeel energiegebruik goed presteert, veilig gebruikt kan worden en toegankelijk is voor iedereen.

Niet beschermde 20e eeuwse gebouwen worden vandaag geëvalueerd binnen een veranderd waarderingskader, dat niet van toepassing was bij hun ontstaan. Bij het toepassen van dit waarderingskader is de architectuurhistorische kwaliteit van geen tel. Vaak is de lage technische of economische haalbaarheid van renovatie of adaptatie van deze gebouwen de reden om over te gaan tot sloop, waardoor architectuurhistorische waarden volledig verdwijnen. Het is dan ook onontbeerlijk om bij elke evaluatie of interventie de architectuurhistorische waarde van een gebouw juist in te schatten. Omwille van de monofunctionaliteit van 20e eeuwse gebouwen is herbestemming nog kritischer dan bij klassieke monumenten en omwille van het evoluerende normeringskader moet bij iedere herbestemming en daaruit volgende renovatie geëvalueerd worden of die normen van toepassing (mogen) zijn en op een realistische manier kunnen worden geïntegreerd. Naast het evolutief waarderingskader en normeringskader kunnen we echter niet om de soms belabberde technische staat van de bouwmaterialen van sommige 20e eeuwse architectuur heen. De duurzaamheid van de toenmalige materialen en constructiesystemen laat duidelijk te wensen over: betonrot, metaalcorrosie naast algemene veroudering van materialen. De symptomen zijn gekend. De slechte staat noodzaakt vaak tot een vervanging van materialen conform het normeringskader opgesteld voor nieuwbouw of te vernieuwen bouwelementen. Dit kader is evenwel niet altijd toepasbaar op bestaande gebouwen met architectuurhistorische, esthetische of andere kwaliteiten en zeker niet op monumenten. Het materiaal-technisch verval wordt echter te vaak als argument gebruikt om de initiële kwaliteiten van het gebouw in vraag te stellen. Een actualizering bij restauratie is hier dan ook aan de orde. Wij moeten er ons wel van bewust zijn dat een waarderingskader, zoals we dit kennen voor klassieke monumenten, voor recente architectuur nog niet bestaat. Als architect kunnen we een technische oplossing bedenken voor de problematiek van duurzaamheid. Hoe dit dient gerealiseerd te worden zonder in te grijpen in de architectuurgeschiedenis blijft een probleem. 4. Visie en aanpak Er is een restauratieaanpak voor unieke traditioneel gebouwde constructies voorhanden terwijl de zogenaamd gestandardiseerd samengestelde gebouwen uit de 20e eeuw een niet gestandardiseerde aanpak van renovatie vragen die gebaseerd is op een grondige kennis en een correcte waardenevaluatie van het gebouw.

Page 71: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

71

Wensen met betrekking tot comfort, ecologie, duurzaamheid en rationeel energiegebruik bij het bouwen en gebruiken van gebouwen zijn vandaag uiteraard relevant en dienen geïntegreerd in een restauratie- en renovatieconcept. Het hergebruik en de herbestemming van gebouwen wordt terecht begrepen als een voortdurende erkenning van het monument. Alhoewel vaak vergeten, hebben vragen rond gebruiksveiligheid, akoestisch comfort en algemene toegankelijkheid van gebouwen eveneens hun waarde en impact. Het gaat niet zomaar op om zich te verschuilen achter de beschermde status van een gebouw en blind te zijn voor realistische gebruiksvragen. Omgekeerd mogen ook de kernkwaliteiten van het gebouw niet worden geofferd om aan normen en eisen te voldoen. Het is daarom onontbeerlijk vooreerst op basis van vooronderzoeken de architectuurhistorische kwaliteit te definiëren, en alle mogelijke technische oplossingen te toetsen aan deze kwaliteit. Hoe meer de oplossing inwerkt op de kernkwaliteit van het gebouw, hoe meer ze in vraag dient gesteld. We moeten ervoor zorgen dat de architectuurhistorische kwaliteit van een gebouw in de toekomst nog geïnterpreteerd en geëvalueerd kan worden en dat onze restauratie en renovatie ingrepen de architectuurhistorische betekenis ervan niet verdringen, laat staan verwijderen. 20e eeuwse gebouwen zijn in die context problematisch omdat ze enerzijds esthetisch erg fragiel zijn en anderzijds nog niet algemeen beleefd worden als erfgoed. Meer dan traditionele architectuur verliezen ze belangrijke kwaliteiten op architectuurhistorisch gebied door relatief beperkte en soms zelfs rationele ingrepen. Aanpassingen en wijzigingen in de context van vernieuwing raken al snel aan de kernkwaliteiten van het gebouw. Dit wordt geïllustreerd in de figuren 2 en 3. De architecturale articulatie is sterk aangetast door de ingrepen die gebeurd zijn vanuit normatieve of economische overwegingen.

Figuur 2: Toren Kruiskenslei te Boom, ontwerp van Renaat Braem opgetrokken tussen 1957 en 1979, voor (links) en na (rechts) renovatie.

Page 72: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

72

Figuur 3: Kruiskenslei te Boom, blokken fase 3 opgetrokken tussen 1968 en 1975, voor (links) en na (rechts) renovatie. De uiteindelijke uitdaging voor een ontwerper van de restauratie en renovatie van 20e eeuwse waardevolle gebouwen ligt niet zozeer in de grondige kennis van de technische mogelijkheden om te voldoen aan de nieuwe gebruikseisen binnen een zo gering mogelijk interventiekader (esthetiek, budget, ...) maar in de juiste inschatting van de kwaliteiten van het gebouw. De gebruikswensen mogen hierbij niet ontkend worden, even min als de erfgoedwaarden of de gebouwkwaliteiten. Nogmaals contradictorisch vraagt het behoud van het gebouw een maximum aan creatieve inbreng om te beantwoorden aan de technische randvoorwaarden. De traditionele restauratieopvatting waarbij een bestaand gebouw als een kunstobject wordt geretoucheerd en een oorspronkelijk beeld wordt hersteld gaat vaak niet op bij 20e eeuwse architectuur. Een dergelijke opvatting biedt geen oplossing voor problematieken met betrekking tot het gebruik, de bestemming, duurzaamheid, comfort en rationeel energiegebruik, op zich vertaald in technische en bouwfysische karakteristieken zoals thermische isolatie, luchtdichtheid en hygrothermisch gedrag van de buitenenveloppe. De restauratieontwerper moet veeleer op zoek naar de kernkwaliteiten van het gebouw omdat hij tot grootschaliger interventies gedwongen is. De restauratie zal noodgedwongen ingrijpender zijn omwille van de beperkte duurzaamheid van de constructies in kwestie, mits het veilig stellen van de toekomstige architectuurhistorische waarde. De vervanging van materialen en constructies met behoud van het oorspronkelijk concept van de ontwerper en het beeld dat hij beoogde is daarin een optie, niet in het minst omwille van de reproduceerbaarheid van de toen reeds gestandardiseerde gevelmaterialen. Is de selectieve vervanging van een gebouw of zijn gevel een optie? Dit betekent voor de aanpak van 20e eeuwse gevelconcepten een lichte verschuiving van de West-Europese restauratietraditie in de richting van de Oosterse monumentenzorg waar de materiële evidentie van geen tel is en het concept primeert. Het Charter van Venetië, geschreven in 1964, zal misschien niet meer van toepassing zijn op gebouwen van 1964... een aanzet tot een ruimer debat?

Page 73: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

73

5. Praktijkstudies ter illustratie van de aanpak

5.1 Cité Moderne Context: Modernistische woonwijk van architect Victor Bourgois uit 1925 in St-Agatha Berchem (figuur 4), Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in beheer van een sociale woningbouwmaatschappij. Renovatie van het centraal gebouw op het Samenwerkersplein met vier appartementen en twee handelszaken. Beschermd monument en dus uitzondering op de wetgeving rond energieprestatie. Bestaande toestand: Witgeschilderd pleisterwerk (15 mm) op dragende muur van betonnen metselblokken (26 mm), enkele beglazing in houten ramen. Grote beschadigingen door de porositeit van de toegepaste materialen, condensatie en regendoorslag. Vraagstelling: Restauratie van het monument en bewoonbaar houden van de appartementen door verbeteren van het thermisch comfort en van de luchtdichtheid in combinatie met ventilatie van de wooneenheden.

Figuur 4: Centraal gebouw van Cité Moderne (Sint-Agatha Berchem), foto van 1926 (links) (Cité Moderne, Bâtiment Place des Coopérateurs. Extrait de ‘Horta and after, 25 Masters of Moderne Architecture in Belgium, DAU, Ghent University, 2002) en van de bestaande situatie (rechts). Waardenevaluatie en probleemstelling: De architect baseerde zich voor het ontwerp van de gevels van het kubistisch volume samen met de geveluitsnijdingen (ramen, deuren) op het proportiesysteem van Le Corbusier dat ingang vond bij de modernisten. Het is dus niet aanvaardbaar om de proporties van de gevel en de plaats of afmetingen van de muuropeningen te wijzigen. Het toepassen van een buitenisolatie tegen het geveloppervlak met een dikte van 8 cm of meer en een gevelpleister zou de afmetingen van het volume vooral in horizontale richting wijzigen, en verder ook de ramen verkleinen. Het uitkappen van de dagkanten van de ramen zou tevens het vervangen van de volledige latei tot gevolg hebben. Van deze ingrijpende oplossing werd dus afgezien. Het toepassen van een isolatie aan de binnenzijde van het gebouw was eveneens niet opportuun omwille van het verlies aan binnenruimte, het blootstellen van de poreuze en vorstgevoelige betonsteen aan het buitenklimaat en de moeilijke uitvoerbaarheid van een continu dampscherm. Voorgestelde oplossing:

Page 74: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

74

De oplossing die zal toegepast worden is het verwijderen van de oorspronkelijke cementering in een bastaardmortel van de gevels en het aanbrengen op de draagmuur van een nieuwe buitengevelbepleistering in een isolerende pleister van 30mm dikte.

5.2 Albert- en Leopoldtoren (figuur 5) Context: Twee symmetrische woontorens op het De MeeûsSquare in de Europese wijk in Brussel ontworpen door Jean Jules Eggericx en Raphaël Verwilghen, vernieuwers van de stedenbouw en het stedelijk wonen in de eerste helft van de 20e eeuw. De Leopoldtoren is gebouwd in 1936-1937 en de Alberttoren in 1939-1940. De gevels werden beschermd als monument in 1996. Bestaande toestand: Betonskeletbouw met kolommen in het interieur en vloerplaten in uitkraging waarop invulmetselwerk is aangebracht. Buitenbekleding in geprefabriceerde panelen in architectonisch beton met buitenaspect van witte kwartskorrels in witroze mortelmassa. De teruggetrokken geveldelen zijn op het buitenspouwblad bepleisterd met identieke mortelsamenstelling.

Figuur 5: Alberttoren (links) en de Leopoldtoren (rechts). (Foto : Stadsarchief Brussel)

Probleemstelling: Bij de renovatie van de Alberttoren tot kantoren dient de thermische performantie van de buitengevel verbeterd te worden. Dit kan uiteraard niet aan de buitenzijde omwille van de bescherming van de gevel en omwille van de grote expressiviteit van de kordons en de gevelpanelen in beton. Er diende dus een isolatie voorgesteld te worden die kon worden toegepast aan de binnenzijde van het gebouw. Voornamelijk omwille van de moeilijke uitvoerbaarheid (veel reliëf) van een traditioneel isolatiesysteem met dampscherm aan de binnenzijde werd voorgesteld om te isoleren met 60 mm minerale isolatieplaten, volgekleefd op het binnenoppervlak van de gevel. De oorspronkelijke ramen in staalprofiel, nochtans voorzien op het plaatsen van dubbel glas, werden vervangen door een thermisch onderbroken aluminiumprofiel.

Page 75: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

75

De gevel zelf in architectonisch beton werd gereinigd met een zogenaamde ‘shampoo’: eerst brengt men een zure pasta aan op basis van ammoniumfluoride die het vuil chemisch losweekt en bindt aan de pastamassa. De pasta heeft geen actieve werking op de kwartscomponenten van de gevel, terwijl met de kalk van de mortel het onoplosbaar zout calciumfluoride gevormd wordt dat het oppervlaktemateriaal compacter maakt. Na de inwerkingsperiode wordt de pasta met vuil verwijderd door een waterstraal onder relatief hoge druk (80 à 120 bar) zonder abrasief te zijn. De lacunes werden gerestaureerd door een mengsel van op kleur gebrachte cementmortel waarin achteraf witte kwartskorrels werden gedrukt. Metingen met de Karsten pijp na reiniging wezen uit dat er een waterabsorptie was van 0.30 ml na 5 min. Daarom werd een waterwerende behandeling aangeraden om het gereinigd effect te verlengen. De opdrachtgever zag echter omwille van budgetaire redenen af van deze behandeling.

5.3 Hoogbouw Ieder zijn Huis (figuur 6) Context: Het complex Ieder zijn Huis te Evere omvat 104 sociale appartementen in een 9m brede hoogbouwschijf van het type gaanderij (om de drie verdiepingen een gang/galerij). Deze hoogbouw werd door architect Willy Van der Meeren ontworpen tussen 1952 en 1956 en gerealiseerd tussen 1958 en 1961. Figuur 7 illustreert het aanbrengen van een betonnen gevelpaneel aan het complex tijdens de bouwfase. Het complex is niet beschermd maar wordt door Docomomo aangewezen als icoon van na-oorlogse architectuurgeschiedenis omwille van de doorgedreven rationalisatie: modulatie, standaardisatie en industrialisatie. Bestaande toestand: Skeletstructuur van ter plaatse gegoten betonnen portieken dwars op het gebouw; vloeren in holle welfsels op de portieken en geprefabriceerde gevelpanelen in beton die rechtstreeks op de portieken zijn bevestigd.

Figuur 6: complex Ieder zijn Huis, Evere Probleemstelling: De beperkte duurzaamheid en zeer beperkte performantie op gebied van thermische en akoestische isolatie, te wijten aan het toenmalige innovatieve karakter van de constructie en de bouwelementen. Het gebouw voldoet momenteel geheel niet aan de geldende normen voor brandveiligheid en kan dus als dusdanig niet meer worden bewoond. De technische installaties werden niet geactualiseerd sinds de oplevering. Voorgestelde oplossing:

Page 76: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

76

Ook hier worden ingrepen voorgesteld om het comfort te verbeteren, de normen te benaderen met als basisvoorwaarde het behoud van de architecturale kwaliteiten van het gebouw (modulatie, standaardisatie en industrialisatie in concept, zichtbeton, galerijappartementen met losse trapkokers (baksteen) ..).

Figuur 7: complex Ieder zijn Huis te Evere tijdens de opbouw (foto Archief Willy Van der Meeren, UGent) Doel van de renovatie is de architecturale lezing en het sprekend karakter van de gevels te behouden. De bestaande gevelpanelen worden vervangen door nieuwe geprefabriceerde geïsoleerde gevelpanelen opgehangen aan een nieuwe balk tussen de portieken. De nieuwe gevel zal ongeveer 20 cm meer naar buiten liggen. De zichtbare structuur van vertikale en horizontale elementen wordt eveneens geïsoleerd. De nieuwe balk in het buitengevelvlak herneemt de profilering van het oorspronkelijk kordon waardoor in de nieuwe situatie voldoende brandoverslaglengte wordt verkregen. De kolommen worden bekleed met een zichtbetonplaat in het nieuwe gevelvlak van dezelfde breedte en het isolatiepakket wordt afgeschuind om - optisch alvast - de kolombreedte aan te houden. De stalen ramen worden vervangen door aluminium ramen. Van der Meeren voorzag een grid van vierkante ramen als uitsparingen in de prefabwand. Hij schrapte ramen waar er een wand nodig was in het interieur van de appartementen. Dit principe wordt aangehouden om de brandoverslag tussen twee appartementen tegen te gaan. De nieuwe ramen in aluminium met ventilatiestrook – noodzakelijk in sociale woningen - worden licht verdoken uitgevoerd in de gevelpanelen zodat aan de gevelzijde het glasoppervlak identiek blijft. De keuze voor aluminium is ingegeven door de duurzaamheid en de onderhoudsvriendelijkheid van dit materiaal.

5.4 Atomium (figuur 8) Context: Het Brusselse Atomium is door André Waterkeyn ontworpen als icoongebouw, een ‘tijdelijk’ (voorzien voor 6 maanden) spektakelstuk van de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel, waarmee ons land wou duiden dat de Belgische Industrie het atoomtijdperk was binnengetreden. Ook vandaag nog is het Atomium het symboolgebouw voor het geloof in de toekomst, de wetenschap, de techniek en de moderne wereld. Het behoud van dit (beschermde) pronkstuk is evident, de wijze waarop echter niet.

Page 77: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

77

Bestaande toestand: 102 m hoge stalen constructie, bekleed met gekromde platen in aluminium (dikte 1,2 mm) (figuur 9). Elke bol heeft een diameter van 18 m en 3000 m² binnenvloeroppervlakte. Drie bollen zijn niet toegankelijk omdat er stijve verbindingen tussen de verschillende structurele elementen werden aangebracht. De huid werd op vele plaatsen doorboord voor patrijspoortjes en lampjes. Probleemstelling: Hoewel ontworpen als tijdelijk paviljoen was de stabiliteit van de draagconstructie goed en trad slechts hier en daar corrosie op. Deze corrosie was voornamelijk te wijten aan condensvocht dat van de aluminium bekledingspanelen liep op het niet corrosiewerend behandeld staal van de vloerplaten naast de vochtige blootstellingsomstandigheden van het staal aan de buitenzijde zoals dat van de buitentrappen. Het tijdelijke karakter was vooral merkbaar in de bekleding: de beperkte dikte van het aluminium dat op verschillende plaatsen gescheurd, gedeukt en doorboord is. De voegen tussen de panelen onderling zijn in PVC uitgevoerd, deze tussen de aluminium panelen en de plexiglazen ramen alsook de aansluiting tussen de bollen en de buizen in rubber dat op diverse plaatsen verhard en gescheurd is. Bovenal was de oorspronkelijke glans van de panelen verdwenen wat een verlies betekende van de aantrekkingskracht van deze Brusselse trots.

Figuur 8: deel van het Brusselse Atomium in 1958 (links, Dandoy en Sado) en in 2007 (rechts, Pauwels)

Page 78: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

78

Figuur 9: detail van het Brusselse Atomium Voorgestelde oplossing: Nieuwe bekleding in sandwichpanelen met 1,2 mm inoxplaat aan de buitenzijde, een isolatie van 10 cm stijve rotswolplaat en een gegalvaniseerde staalplaat aan de binnenzijde van 1 mm dikte. Deze nieuwe huid is vijf maal zwaarder dan de oorspronkelijke huid maar door de oorspronkelijke overdimensionering was dit geen probleem. De extra dikte die in dit geval kritisch was, werd opgenomen in de nieuwe uitzettingscompensatoren. Inox als buitenschil heeft voornamelijk het voordeel van de duurzaamheid (niet corroderend en onderhoudsvriendelijkheid) terwijl de glans aangebracht door electrochemisch polijsten in lichte mate matter is dan de oorspronkelijke aluminiumglans. Negen concentrische cirkels verdelen de bollen in grote boldriehoeken. Elke boldriehoek werd in atelier geprefabriceerd. Het nieuwe aluminium kader van een grote boldriehoek is volgens de oorspronkelijke tekening verdeeld in 15 kleine boldriehoeken. Dit zijn de sandwichpanelen. De voegen tussen de panelen werden omwille van de dilatatienorm vergroot van 4 mm naar 20 mm en uitgevoerd met siliconen. Het aluminium kader dat zich aan de binnenzijde van deze voegen bevindt fungeert als intern afwateringssysteem zodat het insijpelend water afgevoerd wordt indien de buitenvoeg in siliconen het zou begeven. De ramen zijn eveneens in aluminium met dubbel gekromde dubbele beglazing. Led verlichting met dezelfde mogelijkheden als de oorspronkelijke verlichting werd in de huid geintegreerd op de cirkels van het boloppervlak waardoor de baan van een electron op de huid kan worden gesymboliseerd. Figuur 10 illustreert het Atomunium tijdens en na de renovatie.

Page 79: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

79

Figuur 10: detail Atomium tijdens (links) en na (rechts) de renovatie

5.5 Cité Galaxie (figuur 11) Context: Cité Galaxie gelegen in de Andromedalaan te St Lambrechts Woluwe dateert van 1970 en is het jongste gebouw dat in deze paper wordt besproken. Het betreft een sociale woonwijk ontworpen door architect Georges Pepermans in brutalistische stijl: zichtbaar beton, cementblokken, gearticuleerde buitentrappen, relatief veel geveloppervlakte. Het geheel omvat 628 appartementen verspreid over 21 verschillende gebouwen. Cité Galaxie is niet beschermd doch architectuurhistorisch wel degelijk waardevol, zeker het uitwendige aspect, de gevelmaterialen, ... Bestaande toestand: Draagstructuur in beton loopt rechtstreeks van binnen naar buiten, ontdubbelde invulwanden in cementblokken van 34 cm breedte, platte daken met 4 cm isolatie, enkele beglazing in brede hardhouten profielen.

Figuur 11: Cité Galaxie Probleemstelling:

Page 80: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

80

Het gewapend beton is in slechte staat door de gevorderde carbonatatie. Voor deze sociale woningbouw was thermische isolatie en ventilatie van de gebouwschil gewenst.

Figuur 12: details van Cité Galaxie Voorgestelde oplossing: Er werd aan de opdrachtgever, een sociale woningbouwmaatschappij, voorgesteld om voor de renovatie geen stedenbouwkundige aanvraag in te dienen. Het gevolg van deze werkwijze is dat aan de buitenzijde van de gebouwen (figuur 12) geen wijzigingen kunnen aangebracht worden en dus de architectuurhistorische waarde van het complex is gevrijwaard. De ingrepen die voorgesteld worden zijn:

- Behoud van bestaande muurconstructie opgebouwd uit 20 cm betonblokken aan de buitenzijde, 4 cm luchtspouw, 10 cm lichte betonblokken aan de binnenzijde afgewerkt met 1 cm pleisterwerk.

- Isolatie van de plattedaken met 17 cm stijve rotswolplaat - Behoud van de bestaande houten raamkaders - Plaatsen van dubbele beglazing - Koudebrug isolatie aan de binnenzijde dmv vol gekleefd geëxtrudeerd

polystyreen van 20 mm, afgewerkt met gipskartonplaat 6. Besluit Vaak zal het noodzakelijk zijn bij de restauratie en renovatie van 20e eeuws erfgoed het gebouw op te tillen naar een hedendaags gebouw in zijn bouwtechnische of functionele evidentie. De prestaties van de buitenschil en het comfortabel hergebruik vragen dit. De waarde van de materiële evidentie die bij de klassieke monumentenzorg zo bepalend is, zal in geval van 20e eeuws ergoed dienen geherinterpreteerd te worden. Hiervoor is de definiëring van de kernkwaliteit van een gebouw van bijzonder belang. De onvermijdelijke aanpassing van – voornamelijk maar niet enkel - materialen van de gevelbekleding, moet rekening houden met deze kernkwaliteiten of passen in het oorspronkelijke concept. Deze reflex vraagt echter de erkenning van de historische, culturele en soms symbolische betekenis van het concept van een gebouw, eerder dan de waarde begrepen in zijn stenen.

Page 81: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

81

Sprekerslijst

Baeck Mario Molenstraat 42c 2861 O.-L.-V.-Waver

Tel: 015 75 73 29 [email protected]

Bekker Ludo A33 Fonteinstraat 1a - bus2 3000 Leuven

Tel: 016 74 50 63 Fax: 016 29 98 00 [email protected]

De Clercq Hilde KIK Jubelpark 1 1000 Brussel

Tel: 02 739 68 41 Fax: 02 732 01 05 [email protected]

Engels Robin ORIGIN Kartuizerstraat 17 1000 Brussel

Tel: 02 776 82 00 Fax: 02 776 82 09 [email protected]

Hulstaert Willem VIOE Koning Albert-II-Laan 19 1210 Brussel

Tel: 02 553 18 66 Fax: 02 553 16 55 [email protected]

Vanhellemont Yves WTCB Avenue Pierre Holoffe 21 1342 Limelette

Tel: 02 502 66 11 Fax: 02 502 81 80 [email protected]

Verdonck Ann

VUB Faculteit Ingenieurwetenschappen Vakgroep Architectuur Pleinlaan 2 1050 Brussel

Tel: 02 6292840 Fax: 02 6292841 [email protected]

Page 82: Studiedag Gevelbekleding Syllabus

82

Colofon Concept en eindredactie KIK-VIOE-WTCB Niets uit deze opgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs dragen zorg dat hun bijdrage geen inbreuk op auteursrechten inhoudt.