structuur thesis definitief - Ghent University · 2012-08-30 · Inleiding en doelstelling 1 1...
Transcript of structuur thesis definitief - Ghent University · 2012-08-30 · Inleiding en doelstelling 1 1...
Woord vooraf
Woord vooraf
Om onze master sociaal werk te behalen, wordt van ons verwacht een masterproef te
schrijven. Een dilemma, de masterproef alleen of met twee schrijven. In onze bachelor
opleiding hebben we beide een scriptie geschreven en het leek ons een uitdaging de
masterproef samen te schrijven. Dit omdat je elkaar steeds kan inspireren wanneer het
even wat moeilijker gaat. Tijdens het schrijven van de masterproef vonden we dan ook
steun bij elkaar als het nodig was en konden we elkaar steeds uit de nood helpen.
Bovendien gaf de duomasterproef ons de mogelijkheid een uitgebreider onderzoek te
voeren, wat zeker een meerwaarde zou betekenen.
Het was een zoektocht naar een onderwerp dat ons beide genoeg intrigeerde om een
volledig jaar aan te werken zodat we ons diploma master sociaal werk zouden kunnen
behalen. Vrij snel waren we het er over eens om een masterproef te schrijven rond de
ouderenzorg. Na heel wat brainstormen en met de hulp van Prof. dr. Geert Devos,
hebben we uiteindelijk besloten onze masterproef te schrijven rond de werkcondities en
performantie-indicatoren in de context van de ouderenzorg. Hierbij willen we de directie,
animatoren en een aantal bewoners bedanken voor hun enthousiasme, vertrouwen en
medewerking aan dit onderzoek.
Allereerst willen we professor Geert Devos bedanken voor de vele uitleg, het vormen van
ideeën, zijn geduld en ondersteuning gedurende het hele schrijfproces. Als sociaal
werkers was dit toch wel een nieuw gebied om te verkennen en was het niet altijd een
gemakkelijke opgave.
Onze ouders, zus, broer, Jürgen (vriend van Sara), familie, Kris en Nathalie,
kotgenootjes, vrienden en medestudenten, dat we af en toe eens mochten klagen en
zagen wanneer het wat minder ging. Dat jullie ons geholpen hebben en eventueel hints
gegeven hebben naar nieuws ideeën. Jullie hebben er ook voor gezorgd dat dit jaar niet
enkel schrijven was, maar dat we ons ook nog eens konden ontspannen. Mercikes!!!
Ilse en Nele, bedankt om onze masterproef ook eens te willen lezen en op fouten te
controleren. Jürgen en Nele, jullie willen we nog eens extra bedanken voor de technische
en logistieke ondersteuning.
Sara De Smet
Eline Vermeir
mei 2008
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1 Inleiding en doelstelling ................................................................................... 1
2 Literatuurstudie .............................................................................................. 4
2.1 Werkcondities ............................................................................................4
2.1.1 Belang van werkcondities ......................................................................4 2.1.2 Wat wordt verstaan onder werkcondities? ...............................................5 2.1.3 Mogelijke modellen om werkcondities te bestuderen.................................6 2.1.4 Link met rusthuizen en animatiewerking ............................................... 10
2.2 Performantie............................................................................................ 11
2.2.1 Wat zijn performantie-indicatoren?....................................................... 11 2.2.2 Wat is het belang van performantie-indicatoren?.................................... 13 2.2.3 Kritieken op performantiemetingen ...................................................... 14 2.2.4 Link met rusthuizen en animatiewerking ............................................... 16
2.3 Ouderenzorg in Vlaanderen ....................................................................... 17
2.3.1 Geschiedenis ..................................................................................... 17 2.3.2 Wetgeving......................................................................................... 19 2.3.3 statistieken ....................................................................................... 20 2.3.4 Wat is ouderenanimatie?..................................................................... 22
2.4 Onderzoek............................................................................................... 24
2.4.1 Het verband tussen werkcondities en performantie in verschillende onderzoeken.................................................................................................. 24 2.4.2 Het verband tussen werkcondities en performantie binnen het onderzoeksopzet ............................................................................................ 30
3 Probleemstelling.............................................................................................32
4 Methodologie .................................................................................................35
4.1 Onderzoeksopzet...................................................................................... 35
4.1.1 Kwalitatief onderzoek ......................................................................... 35 4.1.2 Kwalitatief interview ........................................................................... 36 4.1.3 selectie rusthuizen ............................................................................. 37 4.1.4 Selectie respondenten ........................................................................ 39 4.1.5 Constructie van de topiclijst................................................................. 39
4.2 Verzameling van de data........................................................................... 41
4.2.1 Algemeen.......................................................................................... 41 4.2.2 Gegevens verzameling directie............................................................. 42 4.2.3 Gegevens verzameling personeel ......................................................... 42 4.2.4 Gegevens verzameling bewoners ......................................................... 43
4.3 Analyse................................................................................................... 44
4.3.1 Data reductie..................................................................................... 44 4.3.2 Data display ...................................................................................... 46 4.3.3 trekken van besluiten en verifiëren van conclusies ................................. 46
5 Onderzoeksresultaten .....................................................................................47
Inhoudsopgave
5.1 Werkcondities .......................................................................................... 47
5.1.1 Performantie ..................................................................................... 54 5.1.2 OCMW versus vzw.............................................................................. 62 5.1.3 Link werkcondities en performantie ...................................................... 62
6 Conclusie en discussie.....................................................................................65
6.1 Conclusie en discussie............................................................................... 65
6.2 Beperkingen onderzoek............................................................................. 66
6.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek......................................................... 67
6.4 Aanbevelingen voor de praktijk .................................................................. 68
7 Referenties....................................................................................................70
Bijlagen...............................................................................................................75
Inleiding en doelstelling 1
1 Inleiding en doelstelling
De vergrijzing is een feit. Steeds meer mensen worden ouder en nemen een belangrijke
plaats in de samenleving in en mogen dus niet verwaarloosd worden. Ouderenzorg wordt
steeds belangrijker in onze maatschappij en komt voor vele uitdagingen te staan. Het
sociaal werk neemt een belangrijke plaats in binnen de ouderenzorg, die naar de
toekomst nog zal toenemen.
De ouderenzorg wordt zowel internationaal als in België nogal verwaarloosd in
wetenschappelijk onderzoek. Het uitvoeren van een exploratief onderzoek binnen deze
sector levert dus een meerwaarde voor deze sector. Deze masterproef focust zich vooral
op animatiewerking binnen de residentiële ouderenzorg. De keuze voor de
animatiewerking wordt gemaakt omdat deze een aanzienlijke invloed uitoefent op het
welzijn van de ouderen. De vrijetijdsbesteding maakt immers een belangrijk deel uit van
de dagdagelijkse bezigheden van ouderen. Uit onderzoek (Bates-Jensen et al., 2004;
Bergland & Kirkevold, 2006; Kirkevold & Engedal, 2006) blijkt dat vijetijdsbesteding een
belangrijke invloed uitoefent op de fysieke en psychische gezondheid van de ouderen. De
sociale functies van animatiewerking beïnvloeden deze gezondheidsfactoren op een
positieve manier. Aan de hand van onderzoek zal nagegaan worden of het mogelijk is om
het verband tussen werkcondities en performantie van de animatiewerking in de
residentiële ouderenzorg in kaart te brengen. Meer specifiek zal onderzocht worden of de
werkcondities binnen de instelling, een invloed uitoefenen op de kwaliteit van de
animatiewerking en daaruit voortvloeiend, op het welbevinden van de bewoners. Door de
beperktheid van het onderzoek is het onmogelijk de verkregen resultaten te
veralgemenen. Elk rusthuis legt immers andere accenten. Bovendien wordt er gewerkt
met subjectieve gegevens, die de perceptie van de medewerkers behandelen. Het is dan
ook een exploratief onderzoek, dat een aanzet vormt voor verder onderzoek. De
doelstelling van dit onderzoek is dat de resultaten van dit onderzoek enkele richtlijnen
kunnen verschaffen om de animatiewerkingen in de ouderenzorg te optimaliseren.
Het beschrijven van werkcondities is niet voor de hand liggend. In de literatuur worden
werkcondities op verschillende manieren ingevuld en worden andere accenten gelegd.
Het is onmogelijk om alle mogelijke aspecten van werkcondities in kaart te brengen. Er
wordt gebruik gemaakt van het Job Demand-Control Model van Karasek (1979). Hoewel
het model enige tijd geleden ontwikkeld werd, vervult het nog steeds een dominantie
positie in hedendaags wetenschappelijk onderzoek.
Inleiding en doelstelling 2
Het omschrijven van performantie is zowaar nog moeilijker daar er onenigheid bestaat
over wat performantie precies inhoudt. In voorgaand onderzoek via
performantiemetingen wordt de effectiviteit, de efficiëntie en de kwaliteit van de
geleverde diensten bekeken en waar mogelijk verbeterd (Tilbury, 2004). Binnen deze
masterproef wordt geopteerd om zowel objectieve als subjectieve performantie-
indicatoren te gebruiken om een globaler en correcter beeld van de instellingen te
verkrijgen. Bij de objectieve performantie-indicatoren wordt er gekeken naar eigenlijke
dienstverlening, terwijl bij de subjectieve performantie-indicatoren wordt gekeken naar
de perceptie van de medewerkers en bewoners.
Om de vertrouwelijkheid te waarborgen, worden noch rusthuizen, noch medewerkers,
noch bewoners bij naam genoemd maar wordt er gebruik gemaakt van codes. Wanneer
gebruik gemaakt wordt van interne documenten van één van de ondervraagde
organisaties, zullen deze, omwille van de gegarandeerde anonimiteit niet opgenomen
worden in de bronnenlijst. Tijdens de gevoerde gesprekken worden er niet meer vragen
gesteld dan nodig waardoor zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met de privacy
van de betrokkenen. Het is immers van essentieel belang dat de betrokkenen
gerespecteerd worden in hun openheid en kwetsbaarheid (Leijssen, 2005).
Wanneer in deze masterproef gesproken wordt over een rusthuis, wordt hiermee zowel
een rusthuis als een rust- en verzorgingstehuis mee bedoeld. Wanneer het gaat over
verzorgend personeel, wordt ook het verplegend personeel mee in rekening gebracht.
Voornamelijk omwille van deontologische redenen hebben we ervoor gekozen in de
methodologie en de verwerking van de onderzoeksresultaten gebruik te maken van de
hij-vorm.
In deze masterproef wordt als volgt te werk gegaan:
In het eerste deel van de literatuurstudie wordt dieper ingegaan op de werkcondities
binnen de instellingen. Meer specifiek wordt bekeken wat het belang van het bestuderen
van de werkcondities is, wat precies wordt verstaan onder werkcondities en welke
modellen worden gebruikt om werkcondities te bestuderen. Uiteindelijk leggen we de link
tussen werkcondities en animatiewerking in rusthuizen. In het tweede deel van de
literatuurstudie worden de performantiemetingen van dichterbij bekeken. We gaan dieper
in op zowel objectieve als subjectieve performantie-indicatoren. Ook het belang van de
performantiemetingen word geduid en er wordt aandacht besteed aan de kritieken op de
performantiemetingen. Ten slotte wordt de link tussen performatie en animatiewerking in
rusthuizen gelegd. In het derde deel van de literatuurstudie wordt de ouderensector
Inleiding en doelstelling 3
onder de loep genomen met verdere uitdieping van de intramurale ouderenzorg en de
verschillende wetgevingen die hierop van toepassing zijn. Dit deel wordt afgesloten met
een verduidelijking van wat ouderenanimatie precies inhoudt. Vervolgens worden in deel
vier van de literatuurstudie enkele onderzoeken, die performantie en/of werkcondities in
de ouderenzorg nader bekijken, kritisch bekeken. Als afsluiting van de literatuurstudie
wordt verduidelijkt hoe het mogelijke verband tussen werkcondities en performantie in
de ouderenzorg zal benaderd worden in deze masterproef. Als overgang wordt de
probleemstelling duidelijk gedefinieerd en de onderzoeksvragen nader toegelicht. In het
onderdeel ‘methodologie’ wordt dieper ingegaan op het onderzoeksopzet, het verzamelen
van de informatie en de analyse van deze informatie. De antwoorden op de verschillende
onderzoeksvragen zijn uitgebreid toegelicht toegelicht tijdens het onderdeel
‘onderzoeksresultaten’. Uiteraard volgt hierop de conclusie en discussie, waarin het
algemeen besluit en de beperkingen van dit onderzoek nader worden toegelicht.
Aanbevelingen voor verder onderzoek en mogelijke aanpassingen naar de praktijk toe,
zorgen voor een waardige afsluiter van deze masterproef.
Literatuurstudie 4
2 Literatuurstudie
2.1 Werkcondities
Werkcondities kunnen een belangrijke invloed hebben op het gedrag van werknemers.
Dit kan zich op zijn beurt vertalen in effecten op de dienstverlening. In deze masterproef
wordt nagaan of er een verband bestaat tussen werkcondities en de performantie van de
animatiewerking in rusthuizen. Daarom is het in de eerste plaats belangrijk na te gaan of
het mogelijk is om werkcondities in kaart te brengen. Om dit te kunnen onderzoeken, is
het belangrijk dieper in te gaan op wat werkcondities precies zijn, welk belang deze
hebben en hoe we ze kunnen bestuderen. Daarna zal de relevantie van de werkcondities
met betrekking tot de ouderenzorg bekeken worden.
2.1.1 Belang van werkcondities
Het is belangrijk om onderzoek te voeren naar werkcondities omdat zij, samen met de
werkomgeving, een verandering ondergaan door de jaren heen (Merllié & Paoli, 2001).
Wat vast staat is dat er een onlosmakend verband terug te vinden is tussen
werkcondities en gezondheidsproblemen. Vele studies over werkcondities focussen zich
op dit verband (Baldwin et al. 1997; Benavides et al., 2008; Johnson & Hall, 1988;
Karasek, 1979; Muntaner et al., 2005; Schrijvers et al., 1998). Algemeen kan uit deze
onderzoeken besloten worden dat werkcondities een grote impact hebben op de fysische
en psychische gezondheid van werknemers (Muntaner et al., 2005). In een onderzoek,
gevoerd door de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en
arbeidsomstandigheden, wordt dit bevestigd door aan te geven dat blootstelling aan
verschillende fysieke risico’s op het werk, toenemende werkdruk en flexibele
arbeidsovereenkomsten, voor werkenden in de Europese Unie nog steeds de
belangrijkste oorzaken vormen van gezondheidsproblemen (Merllié & Paoli, 2001).
Algemeen kan besloten worden dat de onderzoeken, die voornamelijk de laatste tien jaar
gevoerd zijn, gezorgd hebben voor een groter bewustzijn van de relatie tussen
werkcondities, stress en gezondheid (Fagan & Burchell, 2002). Gezondheidsproblemen
zijn echter niet de enige reden waarom het zo belangrijk is werkcondities te
onderzoeken. Men wil de veranderingen die zich voordoen op de werkvloer en kwesties
die hiermee verband houden, signaleren om op die manier te komen tot een beter
systeem van zowel kwaliteitscontrole op het werk als de werkgelegenheid (Merlié & Paoli,
Literatuurstudie 5
2001). Bovendien bleek uit onderzoek van onder andere Kirkevold en Engedal (2006) dat
werkcondities een belangrijke invloed uitoefenen op de levenskwaliteit van
rusthuisbewoners. Ook uit andere onderzoeken die later uitgebreid aangehaald worden
(punt 2.4 p 27-34), bleek dat er een relatie is tussen de werkcondities van het personeel
en de kwaliteit van de geleverde diensten. Het zal dus zeer verhelderend zijn om de
werkcondities te bestuderen in functie van de output van een organisatie.
2.1.2 Wat wordt verstaan onder werkcondities?
Wat werkcondities of arbeidsomstandigheden precies inhouden, is moeilijk weer te
geven. Het is een breed begrip dat in heel wat studies onderzocht wordt. Zo werd
ondermeer onderzoek gevoerd naar de effecten van werkcondities van het verplegend
personeel op het toedienen van antipsychotica en het vastbinden van bewoners in een
verzorgingstehuis (Pekkarinen et al., 2006). Ook werd onderzocht of er een verbinding is
tussen tewerkstelling en gezondheidsindicatoren (Benavides et al., 2008) en werd
nagegaan of moeilijke arbeidsomstandigheden een invloed hebben op de gezondheid van
jonge dokters (Baldwin et al., 1997). In deze verschillende onderzoeken komen
voornamelijk gekozen aspecten van werkcondities aan bod zoals de psychosociale
werkomstandigheden en de sociale steun op het werk. Wat juist verstaan wordt onder
deze aspecten wordt vaak niet of weinig geëxpliciteerd (Benavides et al., 2008; Muntaner
et al., 2005; Pekkarinen et al., 2006; Schrijvers et al., 1998). Wel wordt duidelijk dat
werkcondities verschillende invullingen kunnen krijgen. Hoofdzakelijk wordt de nadruk
gelegd op bepaalde aspecten van werkcondities, die in de loop van het gevoerde
onderzoek veralgemeend worden naar werkcondities in zijn geheel. Doordat de
verschillende onderzoekers telkens verschillende aspecten van deze werkcondities
benadrukken, is het zeer moeilijk om deze in kaart te brengen.
In deze masterproef wordt gebruik gemaakt van de definitie van werkcondities die
gegeven wordt door de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en
werkomstandigheden, omdat deze naar onze mening, de meest omvattende is.
Werkcondities worden hier door Goudswaard & de Nanteuil (2002) beschreven als een
concept dat een dubbele dimensie omvat. Vooreerst zijn er ‘conditions of work’, wat doelt
op de praktische condities waaronder mensen werken en omgaan met de technische en
organisationele omgeving op het werk:
- musculoskeletale werkbelasting: positie van de werknemer, belasting en
herhalende bewegingen;
- fysische blootstelling aan trillingen, geluid en temperatuur;
Literatuurstudie 6
- chemische en biologische blootstelling;
- psychosociale werkbelasting (organisatie werk en inhoud werk): werkbelasting
(intensiteit van de job, werktempo, monotoon werk) en de controle over het werk
(autonomie, sociale steun) ;
- emotionele werkbelasting;
- geweld, discriminatie en pesterijen;
Verder zijn er de ‘conditions of employment’ die de regels en status beschrijven
waaronder mensen tewerkgesteld, opgeleid en betaald worden:
- zekerheid op het werk: je werk status en/of je vooruitzichten;
- toegang tot training en bevoegdheid;
- vooruitzichten in de carrière;
- tijdsduur en controle over de werktijd;
- niveau van de werknemers op gebied van directe en indirecte participatie;
- flexibele of vaste betaling.
“Bij het onderzoeken van de werkomstandigheden moet men zich ervan bewust zijn dat
de werknemers beïnvloed kunnen worden door hun kennis en besef over hun
werkomgeving en gerelateerde gezondheids- en veiligheidskwesties zoals wetgeving,
opleidingscampagnes, media en publieke debatten. Net als sociale en politieke
veranderingen zullen ook de hedendaagse standaarden, die zelf resultaat zijn van
eerdere wetgeving, opleidingscampagnes, vakbonden of andere belangengroepen, van
wat ‘goede’ en ‘slechte’ arbeidsomstandigheden inhouden, invloed uitoefenen op de
manier waarop werknemers werkcondities beïnvloeden (Fagan & Burchell, 2002, p. 14-
15).”
2.1.3 Mogelijke modellen om werkcondities te bestuderen
Om de werkcondities te bestuderen is een selectie gemaakt uit de vele modellen die in de
literatuur opgenomen zijn. Er is gekozen voor het Job Demand-Control Model van
Karasek en het aanvullende Demand-Control-Support Model te hanteren aangezien dit
tot op heden dominante modellen zijn voor het bestuderen van werkcondities. In deze
modellen zal voornamelijk de aandacht gevestigd worden op werkbelasting, controle over
het werk en sociale steun.
Literatuurstudie 7
2.1.3.1 Job Demand-Control Model (Karasek)
Het Job Demand-Control (JDC) Model van Karasek is tot op heden het dominante model
waarin geprobeerd wordt de invloed van werkcondities en –karakteristieken op de
gezondheid en het welzijn van de werknemer te verklaren (Griffin et al., 2007). Het JDC
Model wordt ook wel eens het Job Strain Model genoemd (Akerboom & Maes, 2006). Job
Demand verwijst naar psychologische stressoren die betrekking hebben op de werklast,
onverwachte taken en persoonlijke problemen die hun oorsprong vinden op het werk,
kortom de werkbelasting. Control verwijst naar de controle van de werknemer over zijn
taken gedurende de werkdag (Karasek, 1979). Om deze controle uit te oefenen zijn de
nodige vaardigheden en beslissingsbevoegdheden onontbeerlijk (Van Der Doef & Maes,
1999). In welke mate krijgt de werknemer de vrijheid bij het invullen van de jobeisen?
Net omdat het model zich toespitst op zowel de werkbelasting als de
beslissingsbevoegdheid, die zich situeren op het individuele niveau van de
werkomgeving, is dit model belangrijk (Karasek, 1979).
In figuur 1 worden twee diagonalen
weergegeven. Deze stellen twee
interacties voor: A geeft een verschil
weer tussen de werkbelasting en de
beslissingsbevoegdheid. Dus naarmate
de werkbelasting stijgt, zullen ook de
psychologische spanningen bij de
werknemers stijgen. B staat voor een
overeenkomst tussen deze twee
elementen. Dit wil zeggen dat wanneer
de werkbelasting en
beslissingsbevoegdheid hoog zijn, we te
maken hebben met een actieve job.
Een actieve job leidt volgens het model tot het ontwikkelen van nieuwe gedragspatronen,
zoals een verhoogde motivatie op het werk, die zowel buiten als binnen de werkvloer tot
hun recht kunnen komen (Karasek, 1979; Van Der Doef & Maes, 1999). Wanneer zowel
de werkbelasting als de beslissingsbevoegdheid laag liggen, heeft men te maken met een
passieve job. Hiervoor voorspelt het model een vermindering van prestaties op het werk
evenals een vermindering van het probleemoplossingsvermogen van de werknemer.
Apathie en passiviteit zijn vaak terug te vinden bij werknemers die een passieve job
uitvoeren (Karasek, 1979).
Figuur 1: Schematische voorstelling van het Job
Demand Control Model (Van der Doef & Maes, 1999).
Literatuurstudie 8
Algemeen kan over dit model vastgesteld worden dat weinig beslissingsbevoegdheden
gecombineerd met een hoge werkbelasting een invloed uitoefenen op de psychologische
spanning bij werknemers en geassocieerd kunnen worden met ontevredenheid op het
werk. Deze spanningen ontstaan immers door energie van de werknemer die opgestapeld
wordt omdat hij deze niet kan/mag gebruiken op de werkvloer. Door meer
beslissingsbevoegdheid toe te kennen aan de werknemer, kan men aan deze
psychologische spanningen tegemoet komen. Om dit te kunnen verwezenlijken is het
nodig de administratieve structuur van de organisatie aan te passen zodat de werknemer
de mogelijkheid krijgt meer significante beslissingen te nemen met betrekking tot zijn
taakstructuur, zijn invloed kan vergroten op beslissingen die genomen worden in de
organisatie en dat hij de kans krijgt (potentiële) vaardigheden te gebruiken. Er mag niet
uit het oog verloren worden dat dit model geen rekening houdt met individuele
kenmerken van mensen, die wel degelijk een verschil kunnen maken, zoals de
achtergrond van een werknemer (opleiding ouders, sociale klasse, leeftijd,…). Ook wordt
geen aandacht besteed aan de impact van sociale relaties op het werk. Verder wordt
geen onderscheid gemaakt tussen verschillende types van beslissingsbevoegdheid en
werkbelasting en er wordt niet stil gestaan bij het feit dat individuen verschillende
percepties kunnen hebben over werkbelasting (Karasek, 1979).
De Job Content Questionnaire, in 1985
ontwikkeld door Karasek, is een instrument om
het Job Demand Control model te testen. Dit
instrument is geëvolueerd naar een aparte en
significante onderzoekstraditie. Die leidt tot de
ontwikkeling van aangepaste JDC modellen: (1)
het JDC Model met ‘Middenpopulatie’ (figuur 2).
Deze ‘Middenpopulatie’ is meer vatbaar voor
misclassificatie aangezien deze te situeren is
rond de gemiddelde spanning op het werk.
(2) het JDC Model met de zeven schalen van
spanning op het werk (figuur 3). Deze
schalen situeren zich langs de diagonalen
van lage naar hoge spanning/
belasting/stress op het werk (Karasek, et
al., 2007).
Figuur 2 : Het Job Demand Control Model
met middengroep (Karasek et al., 2007).
Figuur 3: Model met zeven schalen van spanning
op het werk (Karasek et al., 2007).
Literatuurstudie 9
Figuur 4 : Demand-Control-Support Model
(Johnson & Hall, 1988).
2.1.3.2 Demand-Control-Support Model (Johnson & Hall)
Volgens Johnson & Hall (1988) houdt het Job Demand-Control Model geen rekening met
psychosociale eigenschappen. Dit houdt meteen een toespeling in op de opmerking die
Karasek gaf reeds in 1979 als opmerking op zijn model dat er geen aandacht besteed
werd aan de sociale relaties op het werk. Aangezien deze eigenschappen belangrijk zijn
en niet verwaarloosd mogen worden, wordt het Job Demand-Control Model aangevuld
met een sociale dimensie (figuur 4) (Johnson &
Hall, 1988). Onder deze dimensie wordt de
steun verstaan die werknemers ontvangen van
hun collega’s en oversten (Akerboom & Maes,
2006). De relatie die de werknemer heeft met
zijn/haar overste kan inzichten bieden in de
positie die de overste inneemt. Deze relatie is
wederkerig. Het is belangrijk dat de overste de
werknemer sociale steun aanbiedt in de vorm
van bijstand, emotionele steun, advies of
feedback. Op zijn beurt wordt verwacht van de
werknemer dat deze bereid is om zijn gedrag
aan te passen indien dit nodig blijkt (Van Mierlo et al., 2006). Schaubroeck & Fink (1998)
geven aan dat wanneer een overste zijn werknemers goed behandeld, dit beantwoord
wordt met extra inspanningen van de werknemer, niet alleen naar werkprestaties toe,
maar ook naar gedrag.
Ook tussen de verschillende werknemers is sociale steun belangrijk. Dit bestaat
voornamelijk uit het wederzijdse engagement om elkaar te helpen en ondersteunen (Van
Mierlo, et al., 2006). Als werknemers zich gesteund voelen, zullen zij zich ook beter
voelen in hun werksituatie (Kotter & Schlesinger, 1979). Schneider et al. (1996) geven
aan dat de verhoudingen tussen de werknemers onderling en tussen de werknemers en
hun oversten een invloed uitoefenen op het klimaat in een organisatie: Hoe gaan de
verschillende teams met elkaar om? Voelen de werknemers dat de organisatie waarin ze
werken het belangrijk vindt dat zij zich goed voelen? Eens bepaalde waarden en beelden
gevestigd zijn in een organisatie, zijn deze moeilijk te veranderen.
De toevoeging van deze sociale steun aan het Job Demand-Control Model geeft meteen
een verklaring voor de naam Demand-Control-Support Model en zorgt tevens voor een
herdefiniëring van het psychisch welzijn op het werk en de jobtevredenheid. Er doet zich
een verschuiving voor van de individuele verbinding tussen een werknemer en zijn job
naar collectieve relaties tussen mensen (Johnson & Hall, 1988). Het model staat ons toe
Literatuurstudie 10
te onderzoeken of het gebrek aan sociale ondersteuning gecombineerd met
psychologische spanning op het werk, een invloed uitoefent op de gezondheid, meer
bepaald aandoeningen aan hart- en bloedvaten, van werknemers. Het model voorspelt
dat de grootste psychologische spanningen aanwezig zijn bij werknemers met hoge
werkbelasting, weinig beslissingsbevoegdheid en weinig sociale steun. Deze werknemers
hebben dan ook meer te kampen met hart- en vaatziekten (Johnson & Hall, 1988). In het
verlengde van deze conclusie kan aangenomen worden dat de steun die een werknemer
ontvangt van oversten en collega’s volgens dit model een impact op ondermeer het
psychisch welzijn en de jobtevredenheid heeft. De steun die men van de oversten
ontvangt heeft hier een grotere invloed dan onderlinge steun van collega’s (Mcclenahan
et al., 2007).
2.1.4 Link met rusthuizen en animatiewerking
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat werkcondities een grote invloed uitoefenen op het
psychisch en fysisch welzijn van werknemers. Meer bepaald oefent de mate van
werkbelasting, beslissingsbevoegdheid en sociale steun een invloed uit op het
welbevinden en de gezondheid van het personeel (Johnson & Hall, 1988; Karasek, 1979;
Schneider et al., 1996). Kortom, deze factoren, en zeker de combinatie ervan oefenen
een invloed uit op de effectiviteit van de organisatie. Baert et al. (2004) stellen dat
positieve werkomstandigheden de kans op het realiseren van langdurig welbevinden bij
de ouderen bevorderen. De werkomstandigheden kunnen dus een sterke invloed
uitoefenen op de aard en de kwaliteit van de geleverde diensten.
Uit de gesprekken die gevoerd zijn met de animatoren uit de verschillende rusthuizen
bleek dat zij te kampen hebben met een enorme administratieve rompslomp. Dit neemt
vaak een groot deel van hun tijd in beslag en kan zorgen voor een hoge werkdruk. Deze
hoge werkdruk heeft dan op zijn beurt implicaties naar de ouderen toe. De tijd die men
besteedt aan administratie is immers tijd die niet kan worden doorgebracht met de
ouderen. Ook de verstandverhouding tussen de personeelsleden heeft een grote impact
op de werkprestaties en daaruit volgend ook op het aanbod van de dienstverlening ten
opzichte van de ouderen. Het zijn juist deze invloeden waar we dieper op in zullen gaan
tijdens het onderzoek naar de animatiewerking in een rusthuis en de impact ervan op de
bewoners. Uit besproken artikels (zie verder) blijkt dat de werkomstandigheden van het
personeel voor een deel bepalen hoe met de ouderen wordt omgegaan. Dit heeft op zijn
beurt een invloed op het welbevinden van de ouderen in het rusthuis.
Literatuurstudie 11
Werkomstandigheden binnen een rusthuis kunnen dus een beïnvloedende factor zijn wat
betreft de kwaliteit van het rusthuis en van de animatiewerking binnen het rusthuis.
2.2 Performantie
Om na te gaan of werkcondities een invloed hebben op de kwaliteit van de
animatiewerking in rusthuizen, zal nagegaan worden welke mogelijke factoren verband
houden met de kwaliteit van de animatiewerking. Om tot deze factoren te komen, wordt
dieper ingegaan op wat deze performantie-indicatoren precies inhouden, wat het belang
ervan is en welke beperkingen ermee verband houden. Tot slot zal nagegaan worden wat
het belang van performantiemetingen is binnen de ouderenzorg.
2.2.1 Wat zijn performantie-indicatoren?
Performantie-indicatoren zijn indicatoren die gebruikt worden om de effectiviteit, de
efficiëntie en de kwaliteit van geleverde diensten van organisaties te bekijken en te
verbeteren. De nadruk ligt vooral op de gevolgen en uitkomsten voor de gebruikers van
de dienstverlening, die kunnen beschouwd worden als een soort van
kwaliteitsindicatoren. Deze kwaliteitsindicatoren bestaan uit een set van regels voor het
verzamelen en organiseren van informatie, die wordt omgezet in kwantitatieve
informatie. Op basis van deze kwantitatieve informatie kan de kwaliteit van de geleverde
diensten worden vergeleken en de effectiviteit van de betrokken instelling worden
geoptimaliseerd (Tilbury, 2004).
Performantie-indicatoren zijn eerder een sociale constructie dan een objectieve waarheid
en reflecteren niet alleen het beleid maar helpen ook de beleidsprioriteiten bepalen en
communiceren. Er kan gesteld worden dat deze indicatoren een bepaalde vorm van
kennis legitimeren en privilegiëren. Hierdoor kunnen sommige ideeën en procedures het
discours domineren. Ze kunnen doorheen de tijd, de inhoud en de structuur van het
discours veranderen en in een bepaalde richting sturen. Het beleid van een organisatie
baseert zich namelijk op informatie die verkregen wordt door de performantiemetingen.
Dit brengt met zich mee dat de indicatoren een invloed hebben op de inspraak van
bepaalde actoren in het discours. Het gebruik van indicatoren zal dan ook helpen om een
norm te creëren die aangeeft dat beleidsbeslissingen, doelstellingen, uitkomsten van het
beleid en programma’s gedefinieerd worden door middel van allerhande kwantitatieve
gegevens. Deze kwantitatieve data zijn vereist om de effectiviteit en efficiëntie van de
Literatuurstudie 12
activiteiten, strategieën en diensten na te gaan en om te verifiëren of de vooropgestelde
doelstellingen bereikt worden (Tilbury, 2004). Door middel van deze kwanitatieve
gegevens kan de effectiviteit en de geleverde kwaliteit van de verschillende instellingen
vergeleken worden. De performantie van twee instellingen kan worden vergeleken, net
als de performantie van een instelling met een gemiddelde. Verder kan de performantie
ook afgewogen worden aan een bepaalde standaard. Het vergelijken van de performantie
van twee instellingen of het vergelijken van de performantie van een instelling met een
gemiddelde wordt vaak gedaan wanneer er geen algemeen aanvaarde standaard
voorhanden is waarvan kan worden verwacht dat goede instellingen deze nastreven en
halen (Mor et al., 2003b). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen objectieve en
subjectieve performantie-indicatoren.
Een voorbeeld van objectieve performantie-indicatoren is het vergelijken van de
performantie van een instelling met een algemeen aanvaarde standaard.
Daar waar geen objectieve standaarden voorhanden zijn, en waar onder andere gepeild
wordt naar de ervaring en tevredenheid van gebruikers kunnen we eerder spreken van
subjectieve indicatoren van performantie. Deze subjectieve indicatoren reflecteren de
perceptie van de medewerkers en cliënten op de kwaliteit van de geleverde diensten en
de effectiviteit van de organisatie (Sowa et al., 2004). Uit onderzoek blijkt dat de
perceptie die medewerkers hebben van hun job een belangrijke impact heeft op hoe ze
hun taken effectief aanpakken en invullen. Deze perceptie kan een hulpmiddel zijn om te
onderzoeken hoe structuren, processen en uitkomsten gehanteerd worden doorheen het
dagelijkse werk en welke dysfuncties op organisationeel niveau een nefaste invloed
kunnen hebben op de effectiviteit van een organisatie.
Wanneer we dus zowel rekening houden met objectieve performantie-indicatoren als met
de percepties van medewerkers en cliënten, en deze op hun beurt met elkaar
vergelijken, leidt dit tot een beter inzicht in de effectiviteit van een organisatie (Sowa et
al., 2004). In dit onderzoek wordt ervoor gekozen om deze percepties te bekijken omdat
dit een meerwaarde kan opleveren voor deze masterproef. Men moet zich echter wel
bewust zijn van het gevaar dat bij tevredenheidsmetingen om de hoek komt loeren. Het
risico van deze subjectieve indicatoren bestaat er namelijk in dat alle gebruikers
tevreden zijn en dat we geen gradatie kunnen aanduiden. Mede hierdoor wordt
gedurende dit onderzoek geopteerd om zowel objectieve als subjectieve indicatoren van
performantie in kaart te brengen.
Literatuurstudie 13
2.2.2 Wat is het belang van performantie-indicatoren?
Performantiemetingen zijn één van de vele veranderingen op het vlak van management
die in de publieke sector hun intrede deden in de jaren 1980-1990 (Tilbury, 2004). Deze
performantiemetingen bestaan dus nog niet zo lang in de gezondheidszorg en werden
overgenomen uit de profit sector (Mor et al. 2003 b). Via deze metingen wilde men de
effectiviteit en efficiëntie van de organisaties meten en verbeteren. De effectiviteit van
een organisatie omvat meer dan de uitkomsten van bepaalde procedures die gehanteerd
worden of uitkomsten van de geleverde diensten (Sowa et al., 2004). Men gaat de
kosten, de geleverde kwaliteit en de uitkomsten voor de cliënt bekijken om rekenschap
te kunnen geven aan de overheidsuitgaven (Tilbury, 2006). Van de organisaties werd
verwacht dat ze hun impact op de sociale problemen waarmee ze zich bezighielden,
gingen bewijzen (Sowa et al., 2004). Hieruit blijkt dat er sprake is van een verschuiving
van focus op inputs naar een focus op outputs en uitkomsten. De organisaties komen
met andere woorden onder druk te staan om hun effectiviteit te bewijzen (Tilbury, 2004).
Om hun uitkomsten en effectiviteit te verbeteren is het noodzakelijk dat een organisatie
begrijpt hoe bepaalde structuren en processen deze uitkomsten bewerkstellingen of
hinderen (Sowa et al., 2004).
Volgens sommigen heeft performantie betrekking op de actuele ervaring van het gebruik
van gezondheidszorgdiensten en minder op patiëntentevredenheid aangezien sommige
aspecten van gezondheidszorg door bepaalde gebruikers belangrijker worden bevonden
dan door andere. Mensen hebben immers verschillende wensen en verwachtingen
(Groenewegen et al., 2005). Andere onderzoekers stellen dan weer dat percepties van
cliënten ook belangrijke indicatoren zijn voor de kwaliteit van de geleverde
dienstverlening, ook al gaat het hier dan niet om objectieve indicatoren (Sowa et al.,
2004). In dit onderzoek worden zowel de objectieve performantie-indicatoren als de
perceptie van gebruikers en medewerkers opgenomen.
Performantiemetingen focussen zich vooral op de uitkomsten voor de cliënt. Ze
vertrekken vanuit een bepaald referentiekader en zijn dus niet neutraal. Ze
representeren een gezichtspunt en een daarmee samenhangend waardenkader. Deze
metingen hebben mogelijk een invloed op het beleid en de praktijk. Dit kan belangrijke
consequenties inhouden omdat ze het kader kunnen bepalen waarbinnen gediscussieerd
kan worden. Ze leggen grenzen vast waarbinnen oplossingen gezocht moeten worden,
leggen vast hoe het beste kan tussengekomen worden en bepalen welke de maatstaven
voor evaluatie zullen zijn. Het ontwikkelen van performantie-indicatoren kan een invloed
hebben op hoe sociale problemen worden gedefinieerd, welke problemen meer aandacht
Literatuurstudie 14
krijgen en welke organisaties recht hebben op een financiële ondersteuning. Het
opstellen en creëren van performantie-indicatoren is dus een subjectief proces. Het is dus
afhankelijk van de waarnemer wat goede indicatoren en goede performantie juist
inhouden. Daarom is het belangrijk na te gaan van wie de performantiemetingen
uitgaan, met welke doelstellingen ze plaatsvinden en wat er zal gebeuren met de
resultaten van de performantiemetingen (Tilbury, 2004). Doordat performantie-
indicatoren eigenlijk een sociale constructie zijn, dienen ze niet enkel te worden
beoordeeld op hoe ze hun evaluatie en metingsrol vervullen, maar ook op hoe ze politiek
en organisationeel gebruikt worden. Het is noodzakelijk de waarden en normen waarop
de indicatoren gebaseerd zijn, bloot te leggen (Tilbury, 2004).
Vanuit een eng standpunt, kunnen performantiemetingen gezien worden als een manier
van de overheid om haar middelen goed te beheren. Vanuit een breder oogpunt blijkt dat
de manier waarop ze geïmplementeerd worden, een grote invloed kan hebben op de
kwaliteit van de geleverde diensten. Daarom is het belangrijk dat ook in de ouderenzorg
gebruik wordt gemaakt van performantiemetingen, ze kunnen immers bijdragen aan een
stijging van de kwaliteit van de geleverde diensten. Performantiemetingen kunnen gezien
worden in het kader van de verschuiving van een overheid die enkel financiële
verantwoordelijkheden heeft naar een overheid die een bredere verantwoordelijkheid op
zich neemt (Tilbury, 2004).
2.2.3 Kritieken op performantiemetingen
Er zijn een aantal kritieken te formuleren op performantiemetingen en indicatoren. Dit
geldt vooral voor de subjectieve performantie-indicatoren. Deze peilen namelijk naar de
tevredenheid van medewerkers en gebruikers. Een kritiek hierop is dat deze resultaten
afhankelijk zijn van de bevraagde persoon en niet veralgemeend kunnen worden. Meer
dan vroeger kunnen klanten nu bepalen of een organisatie volgens hen kwaliteitsvol
werkt of niet. De versterking van de positie van de cliënt is er gekomen door
toegenomen mondigheid, individualisering en ontzuiling in een door globalisering
gekenmerkte samenleving (Korsten & Soeters, 1999). Een tweede en hiermee
samenhangende kritiek is dat een dienstverlening die door cliënten als ‘goed’ word
bestempeld niet noodzakelijk ook een kwaliteitsvolle dienstverlening is.
Uit onderzoek komt naar voren dat cliënten die cliëntgericht, en dus meer
geïndividualiseerd, benaderd worden door de organisatie, over het algemeen meer
tevreden zijn dan cliënten die op de klassieke, meer onpersoonlijke, wijze benaderd
worden (Harkness & Hensley, 1991). We kunnen dus opmerken dat tevredenheid zeker
Literatuurstudie 15
niet alleen te maken heeft met de kwaliteit van de geleverde diensten, ook het al dan
niet behandelen van mensen met respect en waardigheid heeft een sterke invloed op de
tevredenheid die deze mensen ervaren (Moore & Kelly, 1996).
Sedert de jaren ’80 wordt het streven naar kwaliteit in de social profitsector steeds
belangrijker. In deze context ging men ook steeds meer belang hechten aan het
meetbaar en communiceerbaar maken van kwaliteit (Vandenbroeck, 2004). Een
methodologische kritiek op tevredenheidsonderzoeken is dat het bevragen van
tevredenheid tegelijkertijd ook impliceert dat er keuzemogelijkheden zijn. Je kan maar
met iets ontevreden zijn als je ook een andere keuze hebt (de Swaan, 1972;
Vandenbroeck, 2004). Hierbij is het belangrijk te weten dat ouderen vaak geen
keuzemogelijkheden hebben wat betreft residentiële instellingen. Vele van deze
instellingen hebben namelijk te kampen met lange wachtlijsten. Een gevolg hiervan is dat
ouderen vaak direct toehappen wanneer er een plaatsje vrijkomt. Volgens Vandenbroeck
(2004) meet je iets anders dan tevredenheid wanneer er geen alternatieven beschikbaar
zijn. Dan meet je de mate waarin men zich kan schikken in zijn lot. Dit zou ook kunnen
gelden voor rusthuisbewoners. Uit de gesprekken met hen bleek namelijk dat ze over het
algemeen vrij tevreden waren, maar dat ze toch liever thuis waren gebleven als dat
mogelijk was. Bovendien geeft Vandenbroeck (2004) ook aan dat het moeilijk is
tevredenheid gaan te meten, en vaak meten tevredenheidsmetingen niet echt de
tevredenheid, ook al denken mensen dat dit wel zo is. Mensen gaan als het ware een
voorstelling van de realiteit verwisselen met de realiteit zelf. Wanneer we de
tevredenheid van personen willen meten, lopen we dus het risico dat we een fictieve
constructie met de werkelijkheid gaan verwarren. Meer concreet lopen we het risico te
denken dat de antwoorden die worden gegeven op vragenlijsten ons een goed beeld
kunnen verschaffen van de kwaliteit van de geleverde dienstverlening, dat
klantentevredenheid gereduceerd wordt tot datgene wat in de vragenlijsten gemeten
wordt en dat kwaliteit van dienstverlening wordt gereduceerd tot klantentevredenheid
(Vandenbroeck, 2004).
Zoals bovenstaande kritieken aangegeven, kan het meten van de tevredenheid van
gebruikers ons een correcter beeld geven van de geleverde dienstverlening, maar we
moeten ons ook bewust zijn van de beperkingen van tevredenheidsmetingen. Daarom is
er in deze masterproef geopteerd om naast subjectieve performantie-indicatoren ook
objectieve performantie-indicatoren op te nemen.
Literatuurstudie 16
2.2.4 Link met rusthuizen en animatiewerking
Zoals reeds werd aangegeven, is het belangrijk dat ook in de ouderenzorg gebruik wordt
gemaakt van peformantiemetingen aangezien ze kunnen uitmonden in een streven naar
verhoogde kwaliteit van de geleverde diensten. Het meten van kwaliteit in de
gezondheidszorg en het vergelijken van de aangeboden zorg kan worden gebruikt als een
manier om de verschillende aanbieders van deze zorg verantwoordelijk te houden en
ertoe aan te zetten te streven naar een aanvaardbaar niveau van kwaliteit (Mor et al.
2003a). Een hogere kwaliteit van de geleverde diensten komt immers de gebruiker ten
goede. De performantiemetingen kunnen eveneens fungeren als een leidraad voor het
kiezen van een geschikte instelling voor de gebruikers of famillie van gebruikers.
Bovendien zorgen deze metingen voor een grotere transparantie in de ouderenzorg (Mor,
et al., 2003b). Efficiënt en effectief werken binnen animatie bestaat erin om met een
minimum aan materiële en menselijke inspanningen een maximum aan welbevinden bij
de ouderen te bereiken (Baert et al., 2004).
Er vonden reeds performantiemetingen plaats in homes. Maar omwille van de
multidimentionaliteit van rusthuizen en hun bewoners twijfelen auteurs aan de capaciteit
ervan. Men twijfelt of veel van deze performantiesystemen echt hulp kunnen bieden aan
mensen bij het maken van keuzes op basis van kwaliteit. Er wordt gesteld dat
performantiemetingen goed zijn om probleemfaciliteiten te identificeren, maar ze zijn
minder goed bruikbaar om ‘goede’ rusthuizen aan te duiden. Philips et al. (2007) pleiten
voor het zich bescheidener opstellen en focussen op het identificeren van de beste of
slechtste rustoorden. Er wordt gesteld dat performantiemetingen geen vervangmiddel
kunnen zijn voor een bezoek aan het rusthuis (Phillips et al., 2007). Men staat voor een
grote uitdaging om het conflict tussen de multidimentionaliteit van kwaliteit en het
vinden van de beste instelling op te lossen (Mor et al. 2003a).
Wanneer het gaat om performantiemetingen in de gezondheidszorg is het belangrijk op
te merken dat deze performantie-uitkomsten sterk afhankelijk zijn van het type
gebruiker van deze zorgen. Welke aspecten het belangrijkst worden gevonden in de
gezondheidszorg verschilt immers van gebruiker tot gebruiker en hangt af van
persoonlijke voorkeuren en percepties. Verschillende gebruikers kunnen dus een
verschillende perceptie hebben wat betreft de kwaliteit van de geleverde diensten en de
effectiviteit van een organisatie. Ook verschillende medewerkers van éénzelfde
organisatie houden er niet noodzakelijk dezelfde perceptie op na. Het is dus nagenoeg
onmogelijk te zeggen welke instelling de allerbeste is, aangezien de verschillende
gebruikers en medewerkers hier andere meningen kunnen op nahouden. Er wordt tevens
Literatuurstudie 17
aangegeven dat performantiemetingen bij personen met dementie moeilijker verlopen
(Mor et al., 2003a).
Zoals uit het bovenstaande kan opgemaakt worden, is het opstellen en gebruik maken
van performantie-indicatoren in de gezondheidszorg een uiterst complexe zaak. In de
profit sector maakt men eveneens gebruik van performantie-indicatoren, maar hiervoor
zijn vaak algemene standaarden ontwikkeld wat het gebruik ervan vergemakkelijkt en
werkbaarder maakt. In de profit sector wordt vooral gebruik gemaakt van objectieve
performantie-indicatoren en niet van percepties van medewerkers of gebruikers.
Daarom zal in deze masterproef in de eerste plaats worden nagaan of via het gebruik van
performantie-indicatoren de kwaliteit de van animatiewerking in de geselecteerde
rusthuizen in kaart kan gebracht worden. Dit zal gebeuren door zowel gebruik te maken
van objectieve als subjectieve performantie-indicatoren. Naar onze mening gaat het
gebruik van beide indicatoren een correcter beeld van de situatie opleveren daar er aan
het gebruik van alleen subjectieve performantie-indicatoren heel wat beperkingen zijn
verbonden. Aangezien er geen soortgelijk onderzoek, betreffende de performantie van
animatiewerkingen is, worden de topiclijsten zelf samengesteld. Deze worden zowel
bevragen bij de directie, de medewerkers als de bewoners.
2.3 Ouderenzorg in Vlaanderen
Aangezien dit onderzoek handelt over de animatiewerking in de ouderenzorg, is het
belangrijk deze ouderenzorg kort te kaderen aan de hand van zijn geschiedenis, een
greep uit de wetgeving en de statistieken. Ten slotte wordt stil gestaan bij wat
ouderenanimatie precies inhoudt.
2.3.1 Geschiedenis
Het is een feit dat mensen steeds ouder worden Door de vergrijzing zal de
zorgbehoevendheid in de toekomst stijgen. De langdurige zorgbehoefte wordt beschouwd
als één van de nieuwe sociale risico’s. De overheid bezit onvoldoende middelen om
mensen hiertegen te beschermen met als gevolg dat meerdere ouderen kampen met
financiële problemen. De kosten voor deze zorgen kunnen immers hoog oplopen. In het
onderdeel statistieken wordt hier dieper op ingegaan (Geerts & Breda, 2007).
Sedert de jaren ‘70 is er een beweging ontstaan waarbij men de thuiszorg zoveel
mogelijk probeert te promoten en bevorderen als middel om de kosten voor de zorg te
Literatuurstudie 18
reduceren. Een bijkomende factor was het steeds groeiende aantal residentiële
voorzieningen die het niet altijd even nauw namen met verzorging en het rechtvaardig
besteden van subsidies. Bovendien wou men de sociale participatie en zelfredzaamheid
van ouderen aanmoedigen en stelde men tevens vast dat ouderen liefst zo lang mogelijk
thuis willen blijven wonen (Geerts & Breda, 2007). Voor de ouderen die meer verzorging
nodig hadden, wou men vermijden dat deze te veel in een ziekenhuis verbleven. De
kosten van deze verblijven konden hoog oplopen. Daarom besloot men eind jaren ‘70 om
de uitbouw van rust- en verzorgingstehuizen te stimuleren. “Vanaf het midden van de
jaren ‘80 streefde men ook naar de uitbouw van allerlei tussenvoorzieningen, die de kans
op zelfzorg moesten verhogen en de thuiszorg moesten ondersteunen. In eerste instantie
ging het om serviceflats, dienstencentra en bejaardenwoningen (Geerts & Breda, 2007, p
143-144).” In de loop van de jaren ’90 werd er nog een stap verder gegaan door het
ontwikkelen van nieuwe ondersteuningsvormen zoals dagopvang, nachtopvang en
kortverblijf (Geerts & Breda, 2007). De jaren ’90 betekende een hele evolutie in de
residentiële zorg. In Vlaanderen steeg het aantal woongelegenheden van 48 535 op 1
januari 1990 naar 62 326 op 1 januari 2005.
Tussen Vlaanderen en Wallonië is er een duidelijk verschil merkbaar. Vlaanderen legt de
nadruk op thuiszorg terwijl de voorkeur van Wallonië eerder uitgaat naar de residentiële
sector. Toch neemt Vlaanderen geen voortrekkersrol in de thuiszorg op zich als dit
gesitueerd wordt binnen Europa. Landen zoals Denemarken en het Verenigd Koninkrijk
zijn op dit vlak uitschieters (Geerts & Breda, 2007).
In Vlaanderen zijn er twee belangrijke intramurale voorzieningsvormen voor ouderen,
namelijk een rusthuis (Rustoorden voor Bejaarden, ROB) en een rust- en
verzorgingstehuis (RVT). Vaak worden beiden onder dezelfde noemer geplaatst. Er
bestaat echter een belangrijk onderscheid tussen beiden. Een rusthuis is een bij decreet
beschermde collectieve woonvorm waar aan de ouderen huisvesting wordt verschaft met
de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk gebruik te maken van de aangeboden gezins- en
huishoudelijke zorg. Het is echter niet omdat een rusthuis niet beschikt over RVT-
bedden, dat er geen zwaar zorgbehoevende ouderen kunnen worden opgenomen
(Debosschere, 2005). De overheid kende aan vele rusthuizen een aantal rust- en
verzorgingsbedden toe. Deze RVT-bedden zijn bedoeld voor zwaar zorgbehoevende
ouderen die een permanente medisch gespecialiseerde behandeling nodig hebben, en die
in het RVT van een intensieve verzorging kunnen genieten (Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid, n.d.a). Het RVT werd opgericht bij het KB 02.12.82. Voor RVT-bedden
worden vanuit de overheid hogere zorgforfaits toegekend waardoor voor deze mensen
meer personeel kan worden ingezet voor de verzorging en de verpleging.
Literatuurstudie 19
2.3.2 Wetgeving
De wetgeving betreffende ouderenzorg is voornamelijk een Vlaamse bevoegdheid. De
Vlaamse overheid is namelijk verantwoordelijk voor de planning, de erkenning en het
toezicht op de thuiszorg- en de ouderenvoorzieningen (Vlaams Agentschap Zorg en
Gezondheid, n.d.b). De verschillende regelgevingen en erkenningsnormen waaraan
rusthuizen moeten voldoen, worden vastgelegd door de Federale overheid. De Vlaamse
overheid - meer bepaald het Ministerie van Welzijn en Gezondheid - kan wel aanvullende
normen opleggen. Deze mogen evenwel niet in tegenspraak zijn met de normen die op
federaal niveau werden vastgelegd (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid , n.d.b). De
rusthuizen moeten voldoen aan de regelgeving betreffende: algemene normen,
architectonische normen, functionele normen, organisatorische normen, huishoudelijk
reglement, inspraak en onderzoek van suggesties en klachten van de bewoners,
overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner, gemengde structuren rusthuis – rust
–en verzorgingstehuis, boekhouding, prijszetting, statistische gegevens en
kwaliteitsnormen (juriwel, n.d.a).
Ook de animatiewerking in erkende rusthuizen is aan bepaalde regelgevingen
onderworpen. Enkele regelgevingen betreffende de activatie- en animatiewerkingen in
erkende rusthuizen zijn:
- Besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2003 houdende de subsidiëring van
de animatiewerking in de erkende rusthuizen [en de erkende centra voor
kortverblijf ].(B.S.28.V.2003) In dit besluit wordt vastgelegd aan welke criteria de
betrokken voorzieningen moeten voldoen indien zij subsidies willen krijgen ten
behoeve van de animatiewerking. Om deze subsidies te kunnen krijgen moet aan
heel wat administratieve eisen worden voldaan.
- Ministerieel besluit van 11 december 2003 tot bepaling van de kwalificaties van de
personen die in aanmerking komen voor de tewerkstelling als deskundige in
animatie en activatie. In dit besluit wordt vastgelegd aan welke kwalificaties de
animatoren moeten voldoen. Deze vereiste kwalificaties worden mede bepaald
door de rusthuisgrootte.
- Ministerieel besluit van 23 mei 2007 tot bepaling voor het werkingsjaar 2007 van
het forfaitair subsidiebedrag per voltijdse equivalent van deskundige in animatie
en activatie die vereist was met toepassing van de overeenstemmende
personeelsnorm geldig tot 30 juni 2003. Dit forfaitair bedrag werd vastgelegd op
26.575 euro.
Literatuurstudie 20
Deze regelgevingen zijn slechts een selectie uit alle regelgevingen betreffende
animatiewerking in erkende rusthuizen.
Het Besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de normen
waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis
moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen, hanteert volgende normen
voor de animatie en activatiewerking. Wanneer een rusthuis tussen de 25 en de 50
bewoners telt, dient er minstens een halftijdse functie in de animatie en activatie
aanwezig te zijn. Vanaf 50 bewoners en per groep van 50 bewoners dient een halftijdse
bijkomende betrekking in de animatie en activatie voorzien te worden (Vlaams
Agentschap Zorg en Gezondheid, n.d.c).
Vanaf 2003 werden pogingen gedaan om de lacunes uit de vorige wet weg te werken. Zo
moeten animatoren sindsdien wel een bepaalde scholing genoten hebben en is er een
verhoging van het aantal animatoren per instelling. De voorzieningen kunnen hiervoor
ook rekenen op financiële steun van overheidswege, wat voordien niet het geval was. Zo
moet er vanaf 2003 een halftijdse equivalent zijn voor een rusthuis met maximaal 30
woongelegenheden, een voltijdse equivalent voor een rusthuis met minstens 31 en
maximaal 60 woongelegenheden, anderhalve voltijdse equivalent voor een rusthuis met
minstens 61 en maximaal 90 woongelegenheden en 2 voltijdse equivalenten voor een
rusthuis met minstens 91 en maximaal 120 woongelegenheden (Baert et al., 2004).
2.3.3 statistieken
In België is er een stijging merkbaar van het aantal ouderen (FOD Economie Directie
Statistiek en Economische Informatie, 2007a). Momenteel is er zowel sprake van een
ontgroening van de bevolking als van een vergrijzing. Dit kunnen we zien in de
bevolkingspiramides waar de top zwaarder wordt en de basis versmalt (Pelfrene, 2005).
Zo waren er in het begin van de jaren ‘90 voor iedere vijfenzestigplusser vier personen
van 20 tot 65 jaar. In 2020 zou die verhouding naar schatting één op drie zijn en in 2040
zelfs een op twee. Vooral in Vlaanderen is deze stijging duidelijk merkbaar. Vlaanderen is
de meest vergrijsde regio in België, wat inhoudt dat deze regio het hoogste aantal
vijfenzestigplussers telt. Tegen 2050 zal 28 procent van de Belgische bevolking ouder
zijn dan 65 terwijl hun aantal in 2005 nog 17,8 procent bedroeg. De vergrijzing brengt
met zich mee dat het aantal hoogbejaarden, dit wil zeggen personen van 80 jaar en
meer, eveneens toeneemt. Van deze hoogbejaarden zijn twee op drie vrouwen (FOD
Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, 2007a). In 2004 was
Literatuurstudie 21
de gemiddelde leeftijd van de rusthuispopulatie 82 jaar (Baert et al., 2004). Deze zal
naar de toekomst toe nog verder stijgen (Pelfrene, 2005). Volgens een studie van de
FOD economie zal de levensverwachting in 2010 voor Belgische vrouwen 82,9 jaar
bedragen en 76,9 jaar voor Belgische mannen (FOD Economie Algemene Directie
Statistiek en Economische Informatie, 2007b). Uit verschillende studies blijkt dat de
bevolking steeds langer leeft. Dit betekent evenwel niet dat zij in goede gezondheid
verkeert. Naarmate de leeftijd van ouderen toeneemt, lopen ze een steeds groter risico
op functionele beperkingen. Hiermee wordt de impact van ziekten op de uitoefening van
essentiële dagelijkse handelingen bedoeld. In het ‘dossier senioren’ wordt aangegeven
dat één op vier senioren van oordeel is dat hij of zij ernstige beperkingen ondervindt bij
het uitvoeren van de dagelijkse activiteiten. De helft van de bevraagde personen ouder
dan 65 jaar geeft aan helemaal geen beperkingen te ondervinden (FOD Economie
Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, 2007a). Leeftijd is tevens een
belangrijke risicofactor voor het verminderen van de cognitieve functies en voor het
optreden van dementie.
In Vlaanderen zijn op 01/01/2007 742 rusthuizen waarvan 237 openbare (Vlaams
Agentschap Zorg en gezondheid, 2007). De kostprijs van een rusthuis wordt niet
vastgelegd per maand, maar per dag. De gemiddelde dagprijs van een rustoord bedraagt
38,85 euro (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, n.d.d). Deze prijs verschilt met de
kostprijzen die vermeld worden in ‘Het Grote Rusthuizenrapport’ (Het Nieuwsblad,
2007a). Volgens dit rapport is de gemiddelde dagprijs in het Vlaams gewest gelijk aan
42,87 euro. In Oost-Vlaanderen bedraagt de gemiddelde dagprijs sinds 1 januari 2008
40,61 euro. De dagprijs in een rusthuis omvat de kosten voor huisvesting, verblijf en
verzorging. De diensten en leveringen die door het rusthuis worden aangeboden en
waarvoor een extra vergoeding wordt gevraagd, moeten uitdrukkelijk worden vermeld in
de overeenkomst tussen rusthuis en oudere. ‘Het Grote Rusthuizenrapport’ geeft weer
dat rusthuizen, die beheerd worden door een vzw, over het algemeen de hoogste
dagprijs hebben, gevolgd door private rusthuizen. Rusthuizen die worden beheerd door
een OCMW zijn het goedkoopst.
Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid stelt dat de helft van de ouderen een
pensioen ontvangt tussen 619,73 euro en 867,63 euro. Uit een studie van de Leuvense
professor Jos Berghman blijkt dat het gemiddelde (wettelijk) pensioenbedrag bij
mannelijke werknemers 1.188 euro per maand bedraagt en bij vrouwelijke werknemers
830 euro per maand. Voor mannen en vrouwen samen geeft dat een gemiddelde van 992
euro (Rasking, 2007). Het bedrag dat per maand aan het rusthuis moet worden betaald
(ongeveer 1150), overschrijdt dus ruimschoots het pensioen dat deze mensen
Literatuurstudie 22
maandelijks ontvangen. Gelukkig hebben sommige ouderen een appeltje voor de dorst
voorzien, kunnen ze aanspraak maken op bepaalde tegemoetkomingen zoals de Vlaamse
zorgverzekering en een tegemoetkoming hulp aan bejaarden of springen de kinderen
financieel bij. Wanneer dit niet het geval is en de eigen middelen niet volstaan, kan de
oudere een tussenkomst vragen aan het OCMW.
2.3.4 Wat is ouderenanimatie?
Van ouderenanimatie wordt verwacht dat zij een zinvolle dagbesteding aanbiedt aan de
rusthuisbewoners. De ouderen ondergaan immers een drastische verandering in hun
leven door de wijziging van hun omgeving. Ouderen opteren er vaak pas voor om naar
een rusthuis te gaan wanneer ze voelen dat hun mobiliteit vermindert en wanneer ze
meer en meer zorgafhankelijk worden (Debosschere, 2005). Het verhuizen van een
oudere naar een instelling gaat vaak gepaard met het verminderen van sociale contacten
vanuit de vertrouwde leefomgeving (FOD Economie Algemene Directie Statistiek en
Economische Informatie, 2007a), waardoor het belangrijk is voldoende aandacht te
besteden aan sociale contacten en op deze manier bij te dragen tot het welzijn van de
ouderen. Ook de partner, kinderen, kleinkinderen, familieleden, vrienden en kennissen
dragen hiertoe bij, ook al is dit vaak heel beperkt (Heylen & Mortelmans, 2007). De
animatiewerking in een rusthuis helpt bewoners hun sociaal kapitaal uit te breiden door
hen mogelijkheden aan te rijken om gemakkelijker contact te leggen met andere
bewoners. Mede hierdoor neemt de animatiewerking in een rusthuis een belangrijke
plaats in.
Het VVSG (Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten) omschrijft ouderenanimatie
als: ‘het meegaan in gebeurtenissen, het organiseren en begeleiden van activiteiten en
passiviteiten (individueel of in groep) die gericht zijn op het totale welzijn, op het werken
aan een zo waardevol mogelijke toekomst en in het bijzonder op het respect en de
waardigheid van elke oudere in zijn relationele omgeving. De initiatieven en activiteiten
sluiten aan op het dagelijks leven van de oudere en zijn dus gericht op de persoonlijke
levensbehoeften van iedere oudere. De activiteiten bevorderen het welbevinden omdat
ze aan de bewoners een doel in het leven geven. Bovendien is het belangrijk dat oudere
personen actief blijven, want ‘rust roest’ (Baert et al., 2004). Uit deze definitie kan
opgemaakt worden dat animatie niet enkel bestaat uit het organiseren en begeleiden van
activiteiten, maar alles omvat wat voor ouderen zinvol is en waar ze dagelijks mee bezig
zijn. Animatie kan dus ook bestaan uit een babbeltje met de oudere of het begeleiden
van de oudere bij een dagelijkse bezigheid (Baert et al., 2004; Sociaal-Economische
Literatuurstudie 23
Raad van Vlaanderen, 2003). Animatieactiviteiten zijn dus activiteiten die worden
georganiseerd door een professional om de bewoners individueel en persoonlijk te
benaderen, en zo het welbevinden van de bewoners te verbeteren. Alles wat de bewoner
wenst en verlangt is dan per definitie een animatieactiviteit (Baert et al., 2004).
Ook Bergland en Kirkevold (2006) stelden dat het deelnemen aan betekenisvolle
activiteiten kan bijdragen aan het welbevinden van de ouderen in de instelling. Baert et
al. (2004) hebben aangetoond dat er een onlosmakelijk verband is tussen gezondheid
van de bewoner, de inzet van het personeel (arbeid) en de activiteit die wordt
georganiseerd. In het laatste deel van de literatuurstudie zullen enkele onderzoeken
behandeld worden die het verband leggen tussen de werkcondities en performantie.
Hoe rusthuizen een goede animatiewerking zien verschilt naargelang de instelling. Lange
tijd werd animatie gezien als het ‘bezighouden van de bejaarden’. Animatie in een
rusthuis had vaak ook een negatieve bijklank en de job van animatoren werd gezien als
een benijdenswaardige job aangezien zij ‘toch niet echt moeten werken, ze moeten zich
enkel een beetje bezig zijn met de ouderen’ (Baert et al., 2004). Vroeger gebeurden de
activiteiten in zeer grote groepen, opdat men iedere bejaarde zou bereiken. Hierbij was
er echter te weinig oog voor diversiteit binnen de groep bejaarden. Het is een grote
misvatting ervan uit te gaan dat iedereen dezelfde verwachtingen koestert. Het is dan
ook belangrijk dat het rusthuis peilt naar individuele wensen, interesses en
verwachtingen van de bewoners. Zo kan bij het opzetten van de activiteiten rekening
gehouden worden met belangrijke gebeurtenissen in het individuele verleden van de
bewoners. De animator heeft als het ware voelsprieten nodig om al deze informatie te
vergaren. Op basis van de verkregen informatie kan men kleine groepjes van mensen
met dezelfde interesses samenstellen. Eventueel kan ook een activiteit worden gedaan
met een individuele bewoner (Baert et al., 2004; Debosschere, 2005).
De animator heeft als taak de activiteiten te begeleiden en deze te organiseren op maat
van de beoogde doelgroep. Verder nodigt hij de ouderen ook uit om hieraan deel te
nemen. Hij zorgt ervoor dat er een goede sfeer heerst binnen de groep, wat op zijn
beurt zal zorgen voor het leggen van sociale contacten tussen de ouderen. Goede sociale
relaties dragen bij tot tevredenheid over het leven (Baert et al., 2004; Sociaal-
Economische Raad van Vlaanderen, 2003). De animator onderhoudt, in kader van zijn
opdracht, ook contacten met het sociaal netwerk van de bewoners (Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen, 2003). Dit omdat de animatoren er zich meestal van bewust zijn
dat de sociale contacten verminderen of zelfs helemaal wegvallen zodra ouderen naar
een rusthuis verhuizen. In een poging om hierop een antwoord te bieden gaat men actief
op zoek hoe de kloof met de samenleving kan verminderd worden of misschien zelfs kan
verdwijnen. Zo kunnen zij de omgeving naar het rusthuis brengen. Het gebeurt ook dat
Literatuurstudie 24
men met de bewoners activiteiten onderneemt buiten de rusthuismuren en zo het
eilandgevoel probeert tegen te gaan (Debosschere, 2005). Om de wereld binnen te
brengen in het rusthuis is het van belang dat er gewerkt wordt aan een aangenaam en
bezoeksvriendelijk klimaat binnen de instelling opdat niet enkel de bewoners maar ook
de medewerkers en bezoekers er positief door worden beïnvloed. Het dagelijks leven in
het rusthuis kan dus beschouwd worden als een vorm van animatie. Dit houdt in dat niet
enkel het animatieteam, maar ook de poetsvrouwen, het verzorgend personeel enzovoort
hierbij betrokken worden. De opdracht van het animatieteam bestaat erin een animatieve
grondhouding bij alle personeelsleden te bewerkstelligen (Baert et al., 2004;
Debosschere, 2005). Iedereen die wil kan worden betrokken bij de animatie. We zouden
dus kunnen stellen dat de animatoren spilfiguren zijn binnen de rusthuizen (Baert et al.,
2004).
In kleinere rusthuizen is er soms één enkele animator verantwoordelijk voor de
animatiewerking. De meeste rusthuizen beschikken echter over een animatieteam.
Meestal zorgt één persoon uit dit team ook voor de coördinerende taken met betrekking
tot de animatiewerking (Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, 2003).
2.4 Onderzoek
Zoals eerder werd aangehaald, zal getracht worden bij het onderzoek een verband terug
te vinden tussen werkcondities en performatie. Om deze reden is het aangewezen enkele
onderzoeken, met betrekking tot rusthuissettings, weer te geven waar deze verbinding
gemaakt wordt. Op deze manier wordt een beeld gevormd over hoe het verband tussen
deze aspecten gelegd kan worden. Bij elk onderzoek worden enkele bedenkingen en
aandachtspunten weergegeven. Tenslotte wordt aangegeven wat meegenomen zal
worden naar het onderzoek.
2.4.1 Het verband tussen werkcondities en performantie in
verschillende onderzoeken
Zowel werkcondities als performantie-indicatoren zijn moeilijk te omschrijven begrippen.
Beide zijn als het ware koepelbegrippen die door iedereen anders kunnen
geïnterpreteerd. Mede doordat ze beide zo moeilijk te omschrijven zijn, zijn ze ook
moeilijk te operationaliseren. Daarom wordt er in de eerste plaats nagegaan of
werkcondities en performantie-indicatoren gemeten kunnen worden in de context van de
Literatuurstudie 25
ouderenzorg. Wat betreft performantie-indicatoren is er zowel gekeken naar objectieve
als subjectieve performantie-indicatoren.
Er zijn reeds een aantal onderzoeken gevoerd naar het verband tussen werkcondities en
performantie-indicatoren in rusthuissettings. Hieronder worden enkele van deze
onderzoeken weergegeven om het verband te verduidelijken.
2.4.1.1 De kwaliteit van zorgverlening in Noorse rusthuizen
In een onderzoek naar de kwaliteit van de zorgverlening in Noorse rusthuizen werd de
relatie tussen de werkcondities en de kwaliteit van deze zorg onderzocht. Werkcondities
worden in dit onderzoek beschouwd als een belangrijke beïnvloedende factor op de
levenskwaliteit van de rusthuisbewoners. Om kwaliteit te meten gaat men zich vooral
focussen op het recht van de patiënt: wanneer hij naar bed gaat, wanneer hij een
maaltijd gebruikt, wanneer hij/zij bezoek kan ontvangen en of ze in de instelling nog
over voldoende privacy kunnen beschikken. Ook het recht op kwaliteitsvolle hulp bij het
aankleden, bij de persoonlijke hygiëne, bij het toiletbezoek en hulp bij de maaltijd wordt
bekeken. Als laatste beïnvloedende factor op het welzijn van bewoners opteert men voor
het recht van bewoners om deel te nemen aan vrijetijdsactiviteiten. Hierbij wordt een
sterke nadruk gelegd op de mogelijkheid om zich buiten de instelling te begeven
(Kirkevold & Engedal, 2006).
De beïnvloedende factoren voor de werkcondities zijn de grootte van de kamers, het
aantal personeelsleden, het opleidingsniveau van het personeel en de toestand van de
bewoners, met name het al dan niet vertonen van tekenen van dementie (Kirkevold &
Engedal, 2006).
Uit dit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de basiszorg met uitzondering van enkele
kleine gebreken van een degelijk niveau was. Verder bleek dat het verzorgend personeel
het animatieaanbod en de mogelijkheid om zich buiten de instelling te begeven, vaak
verwaarloost. Het verzorgend personeel was zich niet bewust van het belang en de
meerwaarde van de animatie-activiteiten. Deze zorgen echter voor minder verveling
onder de bewoners en bieden tegelijkertijd meer structuur. Bovendien zorgen ze voor
een betere nachtrust. Kortom, de levenskwaliteit van de bewoners gaat erop vooruit
wanneer ze worden betrokken bij de verschillende activiteiten. In dit onderzoek merkte
men op dat verzorgenden met een aangepaste opleiding meer oog hadden voor de
meerwaarde van deze activiteiten dan verzorgenden zonder specifieke opleiding. Bij dit
alles oefent ook het aantal personeelsleden, de aard en toestand van de bewoners en de
Literatuurstudie 26
kamergrootte een belangrijke invloed uit op de levenskwaliteit van de bewoners
(Kirkevold & Engedal, 2006).
Bemerkingen
Dit onderzoek schetst een goed beeld van de meerwaarde die animatie kan bieden aan
rusthuisbewoners. Animatie heeft wel degelijk een aanzienlijke invloed op het welzijn van
ouderen in een rusthuis. In dit artikel worden andere aspecten van werkcondities belicht
dan diegene die geselecteerd werden in kader van deze masterproef. Zo wordt in deze
masterproef meer aandacht besteed aan sociale steun, wat in het Noorse onderzoek niet
het geval is.
Er zijn opvallende verschillen tussen Noorse en Vlaamse rusthuizen, die bij onderzoek in
rekening moeten gebracht worden. Zo heeft de kamergrootte in Noorwegen een
belangrijke invloed op de werkcondities. In Vlaanderen daarentegen moet dit niet in het
onderzoek worden opgenomen daar de rusthuizen hoofdzakelijk uit eenpersoonskamers
bestaan.
Een andere kritische bedenking bij dit onderzoek is de vraag of het niet beter was
geweest naast het bevragen van de zaalhoofden en verzorgend personeel ook de
perceptie van enkele bewoners in het onderzoek op te nemen. De inbreng van de
betrokken bewoners kan een globaler beeld van de situatie opleveren doordat dan
rekening is gehouden met de subjectiviteit van de respondenten.
2.4.1.2 De link tussen werkcondities en organisatorische performantie in
rusthuizen
In dit onderzoek wordt gesteld dat het essentieel is om het verband tussen werkcondities
en de performantie van rusthuizen te begrijpen om de werking van het verzorgingstehuis
te kunnen verbeteren en bij te sturen. Hierbij worden verschillende metingen en
perspectieven met betrekking tot performantie van rusthuizen en werkcondities in
rusthuizen geïntegreerd. De werkcondities van een instelling zijn afhankelijk van de
cultuur, de omgeving, het leiderschap en de communicatie in de organisatie en het
teamwork. De performantie wordt gemeten aan de hand van twee meetinstrumenten:
namelijk quality indicators (QIs), en quality measures (QMs).
Uit de kwantitatieve metingen blijkt dat kleinere rusthuizen betere werkcondities creëren,
ze verschaffen ook kwalitatief hoogstaandere zorg. Goed scorende en minder goed
scorende rusthuizen onderscheiden zich vooral van elkaar op vier dimensies: (1)
waardering van het personeel, (2) kwaliteit van de communicatie in de organisatie, (3)
Literatuurstudie 27
zin voor teamwork en (4) de normen en verwachtingen die personeelsleden ervaren. Het
is dan ook uitermate belangrijk dat hieraan voldoende aandacht besteed wordt. Uit het
onderzoek blijkt dat geen enkel kleinere rusthuis terug te vinden is in de laag scorende
groepen, terwijl bij grotere rusthuizen de steeds groter wordende werkdruk en een lagere
kwaliteit van zorg voor de bewoners sterk naar voor komt. Aanvullend werd ook
kwalitatief onderzoek gevoerd en op basis van de verzamelde gegevens werd een
onderscheid gemaakt tussen de hoog en laag scorende rusthuizen.
Verder wordt besloten dat de waardering, waaronder inspraakmogelijkheden van het
personeel door leidinggevenden, een positieve invloed heeft op de prestaties van het
personeel op het werk en hiermee samenhangend op het welzijn van de bewoners.
Kortom, sociale steun vanuit de leindinggevenden is van een niet te onderschatten
belang (Scott-Cawiezell et al., 2005).
Bemerkingen
In dit artikel wordt veel aandacht besteed aan sociale steun als onderdeel van
werkcondities. Zoals reeds aangehaald werd, heeft sociale steun een niet te
onderschatten invloed op het gedrag en de werkprestaties van werknemers, wat op zijn
beurt implicaties inhoudt voor het welzijn van de bewoners. Dit artikel zet het belang van
sociale steun nog extra in de verf, waardoor dit aspect met de nodige aandacht is
behandeld tijdens deze masterproef.
In het artikel wordt gebruik gemaakt van kwantitatieve meetinstrumenten om kwaliteit
te meten. Volgens Vandenbroeck (2004) bestaat het risico dat deze instrumenten niet
altijd hetgene meten waarvoor ze ontwikkeld zijn. In deze masterproef is gekozen voor
een kwalitatieve onderzoeksbenadering, waar uiteraard ook beperkingen aan verbonden
zijn.
Net als bij het Noorse onderzoek kan ook hier de opmerking worden gemaakt dat de
perceptie van de bewoners niet in het onderzoek is opgenomen. Er is opnieuw enkel
aandacht uitgegaan naar de bevraging van personeel en directie.
2.4.1.3 De effecten van het personeel op bedtijden van rusthuisbewoners
Uit het onderzoek van Bates-Jensen et al. (2004) wordt duidelijk dat de gezondheid van
bewoners die te veel in bed vertoeven, negatief beïnvloed wordt. Zo ontstaan
doorligwonden, ondervoeding, een hoger opnameratio in ziekenhuizen en een hoger
sterftecijfer. Dit alles heeft bovendien ook een impact op de sociale contacten die
afnemen. Het personeel kan hier een aanzienlijke invloed op uitoefenen. Het blijkt
Literatuurstudie 28
namelijk dat naarmate er meer personeel per oudere beschikbaar is om hen in en uit bed
te helpen, de ouderen minder uren per dag in bed verblijven.
Bemerkingen
Dit onderzoek behandelt niet specifiek de animatie in rusthuizen maar duidt wel op de
meerwaarde ervan. Het geeft aan dat de aanwezigheid van de animatieve grondhouding
bij alle personeelsgroepen wel degelijk een invloed kan uitoefenen op het welzijn van de
bewoner. Zo kan elke oudere op een verschillende, aangepaste manier worden benaderd,
wat een grote impact zal hebben op hun welzijn.
In dit onderzoek worden naast bepaalde personeelsleden ook bepaalde bewoners
bevraagd. De keuze om meerdere partijen te bevragen werd ook in deze masterproef
gemaakt aangezien dit een reëler beeld geeft van de situatie. Er moet wel vanuit gegaan
worden dat tevredenheidsmetingen met een korreltje zout moeten genomen worden.
2.4.1.4 Het welbevinden in Noorse rusthuizen: belangrijke aspecten
aangebracht door de rusthuisbewoners
In tegenstelling tot de onderzoeken die we hierboven kort aanhaalden, wordt in deze
studie heel veel aandacht besteed aan de perceptie van de bewoners op hun welzijn in
het rusthuis. De perceptie van de bewoner kan in dit artikel fungeren als een subjectieve
indicator van performantie. In dit onderzoek hecht men met andere woorden belang aan
de mening van de gebruikers. Het hoofddoel van een rusthuis is immers het leven van de
bewoners zo aangenaam mogelijk maken ondanks hun gezondheids- of
functioneringsproblemen. De visie van de bewoners op hun verblijf in het rusthuis heeft
een belangrijke impact op hun welzijn. De opname in een rusthuis is stresserend voor
ouderen en kan bedreigend overkomen. De bewoners die met deze gevoelens op een
positieve manier kunnen omspringen, zullen dan ook beter in staat zijn hun situatie te
aanvaarden en van hun verblijf in het rusthuis het beste te maken.
Een ander kernaspect, uit dit onderzoek, dat bepalend is voor het welzijn van ouderen in
het rusthuis en verband houdt met werkcondities, is de kwaliteit van de zorg en
zorgverstrekkers. Andere factoren die een invloed uitoefenen op de perceptie van
rusthuisbewoners over hun welzijn in het rusthuis zijn een positieve relatie met andere
bewoners, participatie in betekenisvolle activiteiten, de mogelijkheid om de eigen kamer
en de instelling te verlaten, de relatie met de familie en de kwaliteit van leefomgeving
van de ouderen. Deze factoren dienen gecombineerd voor te komen om effect te hebben
op de perceptie van het welzijn (Bergland & Kirkevold, 2006).
Literatuurstudie 29
Bemerkingen
Net als bovenstaande onderzoeken duidt dit onderzoek op de meerwaarde van animatie.
Bovendien wordt aangetoond dat de visie van de bewoners op hun verblijf in het rusthuis
een beïnvloedende factor kan zijn op het welbevinden.
In dit onderzoek maakt men vooral gebruik van subjectieve performantie-indicatoren en
minder van objectieve performantie-indicatoren. Zoals in bovenstaande theorie reeds
werd aangehaald kan het gebruik maken van zowel objectieve als subjectieve
performantie-indicatoren resulteren in een meer globaal beeld van de situatie.
2.4.1.5 Werkcondities bij verzorgenden in relatie met fixatiepraktijken in lange
termijn verzorgingstehuizen
In het laatste artikel dat hier besproken zal worden, worden de werkcondities van
verzorgers in verband gebracht met het toedienen van antipsychotica en het voorkomen
van fixeren van ouderen. Het gebruik van antipsychotica en fixatietechnieken heeft een
negatieve invloed op de kwaliteit van de verzorging in rusthuizen. Het vastbinden is een
beangstigende ervaring voor de oudere en kan leiden tot gezondheidsproblemen, vallen
en zelfs tot overlijden. Ook het gebruik van antipsychotica heeft negatieve effecten,
onder andere het toegenomen risico op vallen. Daarenboven worden antipsychotica vaak
gebruikt om de bewoners rustig te houden in plaats van om een aandoening te
behandelen.
Beide middelen blijken minder vaak toegepast te worden in instellingen waar meer
personeel voorhanden is. In instellingen waar het personeel meer controle heeft over het
werk en waar een lagere werkdruk heerst, worden de bewoners minder vaak gefixeerd.
Werkbelasting blijkt het risico op fixatie te verhogen wanneer het gepaard gaat met
weinig beslissingsmogelijkheden van het personeel. Het gebruik van antipsychotica
neemt af naarmate hoge jobeisen gecombineerd worden met een hoge jobcontrole
(Pekkarinen et al.,2006).
Bemerkingen
Dit onderzoek vormde de inspiratiebron om in deze masterproef de link te gaan leggen
tussen werkcondities en performantie. In dit artikel wordt, net als in deze masterproef,
het Job Demand-Control Model gebruikt. In deze masterproef wordt ook sociale steun
opgenomen. Er wordt dus gebruik gemaakt van het Demand-Control-Support Model.
Literatuurstudie 30
2.4.2 Het verband tussen werkcondities en performantie binnen het
onderzoeksopzet
Net zoals in bovenstaande onderzoeken focust deze masterproef zich op het verband
tussen werkcondities in instellingen en de performantie van deze instellingen. Wat nemen
we nu wel en niet mee uit deze onderzoeken?
De onderzoeken, beschreven in de literatuur, zijn soms groot van omvang. Dit wil zeggen
dat veel respondenten ondervraagd worden met als gevolg dat vaak de voorkeur uitgaat
naar kwantitatieve studies. Bij deze masterproef valt de keuze echter op een kwalitatieve
studie omdat op die manier grondiger te werk kan gegaan worden door zoveel mogelijk
factoren in rekening te brengen.
In het onderzoek waarbij de link gelegd wordt tussen werkcondities en organisatorische
performantie in rusthuizen (Scott-Cawiezell et al., 2005) wordt benadrukt dat de sociale
steun een belangrijke invloed heeft op de werkcondities. In het onderzoek naar de
kwaliteit van zorg in Noorse rusthuizen (Kirkevold & Engedal, 2006) werd echter geen
gebruik gemaakt van sociale steun als een indicator om werkcondities te bekijken. In het
laatste onderzoek, waarbij werkcondities in relatie gebracht worden met fixatieprocessen
in lange termijn verzorgingstehuizen, (Pekkarinen et.al.,2006) wordt gebruik gemaakt
van het Job Demand-Control Model wat met zich meebrengt dat ook hier sociale steun
niet opgenomen is. In deze masterproef zal sociale steun wel betrokken worden omdat
naar onze mening sociale steun niet verwaarloosd mag worden bij het bekijken van
werkcondities. Het Demand-Control-Support Model van Johnson en Hall (1988) zal dus
de basis vormen van deze masterproef.
In de hierboven aangehaalde onderzoeken komen verschillende aspecten van de
werkcondities naar voor, waardoor het nog steeds niet echt duidelijk is wat juist verstaan
wordt onder werkcondities. In de masterproef is een duidelijke omschrijving van wat in
de masterproef verstaan wordt onder werkcondities, vereist.
In het onderzoek betreffende het welbevinden in Noorse rusthuizen (Bergland &
Kirkevold, 2006) wordt voornamelijk gebruik gemaakt van subjectieve performantie-
indicatoren en minder van objectieve performantie-indicatoren. Doordat subjectieve
performantie-indicatoren heel wat beperkingen met zich meebrengen, zal in deze
masterproef ook gebruik gemaakt worden van objectieve performantie-indicatoren.
Literatuurstudie 31
Bij het opstellen van de topiclijsten wordt gekeken naar de context , waardoor het
mogelijk is dat deze enkel in Vlaanderen kunnen gebruikt worden. In het onderzoek dat
handelt over de kwaliteit van zorgverlening in Noorse rusthuizen (Kirkevold & Engedal,
2006) komt duidelijk naar voor dat die rusthuizen een andere werking kennen dan deze
in Vlaanderen. Zo verblijven de mensen in zalen, terwijl in de door ons bevraagde
rusthuizen tweepersoonskamers eerder uitzondering dan regel waren. Het grootste deel
van de bewoners beschikt over een eigen kamer.
Tot slot werden de bevragingen in het onderzoek betreffende de kwaliteit van
zorgverlening in Noorse rusthuizen (Kirkevold & Engedal, 2006) en in het onderzoek
waarbij de link gelegd wordt tussen werkcondities en organisatorische performantie in
rusthuizen (Scott-Cawiezell et al., 2005) beperkt tot het ondervragen van enkele
personeelsleden. In het onderzoek naar het welbevinden in Noorse rusthuizen (Bergland
& Kirkevold, 2006) en de effecten van het personeel op bedtijden van rusthuisbewoners
(Bates-Jensen et al., 2004) worden zowel personeelsleden als bewoners ondervraagd.
Het werd duidelijk dat de perceptie van bewoners wel degelijk een rol kan spelen op het
welbevinden in het rusthuis. Hieruit kan besloten worden dat het noodzakelijk is om dit
op te nemen in het onderzoek.
Probleemstelling 32
3 Probleemstelling
Het exploratief onderzoek in deze masterproef handelt over de animatiewerking in
rusthuizen. Met dit onderzoek wordt nagegaan of de werkcondities binnen de zes
geselecteerde rusthuizen in Oost-Vlaanderen een invloed uitoefenen op de performantie
van de animatiewerking binnen deze instellingen.
Dit onderwerp is maatschappelijk relevant omdat onze samenleving geconfronteerd
wordt met een steeds groter wordende groep ouderen. Vooral in Vlaanderen, de meest
vergrijsde regio van België, is er een duidelijke stijging merkbaar (Pelfrene, 2005). Door
de vergrijzingstendens neemt ook de groep hoogbejaarden, dit wil zeggen personen van
80 jaar en meer, toe (FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische
Informatie, 2007a). Deze evolutie zal ongetwijfeld een effect hebben op de
welzijnssector, die inspeelt op de noden van deze groep. Minister van Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin, Steven Vanackere, heeft de vergrijzing op zijn agenda staan.
Hij heeft ook meegewerkt aan het boek, Verkleuring en Vergrijzing, waarin Yves Leterme
de mensen oproept tot een dringend debat hierover. De vergrijzing wordt aangehaald als
één van de twee uitdagingen voor de Vlaamse samenleving (http://www.cdenv.be).
Eveneens is het aanhalen van de vergrijzingtendens niet meer uit de media weg te
denken.
De onderzoekskeuze is gevallen op de animatiewerking binnen rusthuizen omdat we
geloven dat deze een belangrijke sociale functie vervult door bij te dragen aan het
welzijn van mensen. Animatiewerking houdt veel meer in dan enkel het organiseren van
activiteiten. Animatie kan namelijk alles omvatten dat zinvol is voor ouderen en waar ze
dagelijks mee bezig zijn (Baert et al., 2004).
Werkcondities oefenen een belangrijke invloed uit op het gedrag en de werkprestaties
van werknemers. Dit heeft op zijn beurt gevolgen voor de kwaliteit van de
dienstverlening, in dit geval de kwaliteit van de animatiewerking van een rusthuis. Om de
werkcondities te bestuderen hebben we gekozen voor een dominant model, namelijk het
Job Demand-Control Model van Karasek (1979). Dit model spitst zich toe op job demands
of werkbelasting en de controle die een werknemer heeft over zijn taken. Om deze
controle te kunnen uitoefenen zijn de nodige vaardigheden en beslissingsbevoegdheid
vereist. Volgens dit model gaan weinig beslissingsbevoegdheden gecombineerd met een
hoge werkbelasting invloed uitoefenen op psychologische spanningen bij werknemers.
Deze spanningen kunnen leiden tot demotivatie en ontevredenheid bij de werknemers,
wat op zijn beurt een invloed kan uitoefenen op de geleverde werkprestaties. Johnson &
Probleemstelling 33
Hall (1988) hebben het Demand-Control-Support Model ontwikkeld, waarin een sociale
dimensie toegevoegd is aan het Job Demand-Control Model. Dit houdt in dat de sociale
steun die werknemers ontvangen een impact kan hebben op het psychisch welzijn en de
jobtevredenheid. Weerom kan dit een invloed uitoefenen op de werkprestaties.
Voor het bestuderen van de kwaliteit van de animatiewerking binnen rusthuizen wordt
gebruik gemaakt van performantiemetingen. Hierbij komen zowel objectieve als
subjectieve performantie-indicatoren aan bod. Er wordt gebruik gemaakt van de
percepties van de bewoners en de medewerkers omdat dit een correcter beeld van de
situatie kan opleveren. Omdat aan subjectieve performantiemetingen beperkingen
verbonden zijn, is ervoor geopteerd ook op zoek te gaan naar objectieve performantie-
indicatoren.
Deze masterproef vertrekt niet vanuit een bepaalde vooronderstelling of hypothese maar
is exploratief van aard. Dit houdt in dat er geen standpunt wordt ingenomen, maar dat
eerder gekeken zal worden of zowel werkcondities als performantie binnen deze
instellingen in kaart gebracht kunnen worden. Daarna zal nagegaan worden of een
verband kan gevonden worden tussen beide. Door de beperktheid van dit onderzoek is
het onmogelijk de resultaten te veralgemenen.
Het voeren van dit onderzoek was niet evident omwille van een aantal redenen.
Ten eerste bestaat er onenigheid over wat zowel werkcondities als performantie precies
inhouden. In de verschillende onderzoeken (Baldwin et al., 1997; Benavides et al., 2008;
Pekkarinen et al., 2006) worden de werkcondities met steeds andere kenmerken
omschreven. Een bijkomende moeilijkheid treedt op wanneer er geen omschrijving van
deze verschillende kenmerken gebeurt (Benavides et al., 2008; Pekkarinen et al., 2006),
waardoor de betekenis van de werkcondities nog steeds onduidelijk blijft. Het zoeken
naar performantie-indicatoren voor de evaluatie van de animatiewerking was een
moeilijke opgave. Niet alleen bestaat er onenigheid omtrent de begripsomschrijving van
performantie, er blijkt eveneens een gebrek te zijn aan onderzoek rond performantie van
animatiewerking in rusthuizen. Het gevolg hiervan was dat de performantie-indicatoren
in de topiclijst nog moesten samengesteld worden. Om dit te kunnen verwezenlijken, was
het nodig een aantal onderzoeken rond performantie door te nemen (Mor et al., 2003a;
Mor et al., 2003b; Sowa et al., 2004; Tilbury, 2004).
Dit alles heeft geleid tot de volgende onderzoeksvragen:
1. Kunnen op basis van de gesprekken werkcondities in de verschillende instellingen in
kaart gebracht worden?
Probleemstelling 34
Om na te gaan of de werkcondities in kaart kunnen gebracht worden, zal er gebruik
gemaakt worden van diepte-interviews met medewerkers en directie op basis van
semigestructureerde topiclijsten.
2. Kan op basis van gesprekken en documentenanalyse de performantie van de
animatiewerking in de verschillende instellingen in kaart gebracht worden?
Om na te gaan of we performantie in kaart kan gebracht worden, wordt er gebruik
gemaakt van zowel objectieve als subjectieve performantie-indicatoren. In beide
gevallen wordt gebruik gemaakt van diepte-interviews met bewoners, medewerkers
en directie. Bij de objectieve performantie-indicatoren, wordt tevens gebruik
gemaakt van interne documenten.
3. Zijn er verbanden terug te vinden tussen werkcondities en performantie van de
verschillende instellingen?
4. Zijn er verschillen tussen rusthuizen en kunnen deze in kaart gebracht worden?
Methodologie 35
4 Methodologie
In dit hoofdstuk van de masterproef wordt uitgebreid ingegaan op het onderzoek zelf,
meer bepaald het onderzoeksopzet, de verzameling van de data en de analyse. In het
onderzoeksopzet wordt aangegeven waarom de keuze gemaakt werd voor kwalitatief
onderzoek en daaruit volgend ook kwalitatieve interviews. Er zal verduidelijkt worden
welke rusthuizen en respondenten geselecteerd werden en waarom, hoe de topiclijst
wordt opgesteld en hoe de bevragingen zullen geëvalueerd worden.
4.1 Onderzoeksopzet
4.1.1 Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek is een verzamelbegrip dat vele onderzoeksmethoden inhoudt. Door
de jaren heen bestonden verschillende visies op kwalitatief onderzoek met als gevolg dat
ook op verschillende manieren aan kwalitatief onderzoek werd gedaan. Aangezien
kwalitatief onderzoek geen correcte wetenschappelijke resultaten kan geven, wordt deze
sterk bekritiseerd. Het is immers een interpretatieve benadering van de
onderzoeksgegevens die gemaakt wordt (Glaser & Strauss, 1967). Algemeen kan gezegd
worden dat kwalitatief onderzoek verbonden is met theoretische inzichten en
basisprocessen uit de literatuur. Het onderzoek legt als het ware een band tussen
praktijk en theorie.
In dit onderzoek worden de werkcondities en de performantie in een aantal rusthuizen
onderzocht. Om een beter zicht te krijgen op wat deze precies inhouden, is het nodig
verschillende partijen te bevragen. De fout wordt vaak gemaakt zich te beperken tot het
bevragen van enkel de leidinggevenden (Patterson et al., 2005). Aangezien het
belangrijk is te pijlen naar de verschillende waarden, motivaties en attitudes van de
respondenten, meer bepaald naar welk beeld zij hebben van de werkcondities en
performantie van de animatiewerking, wordt dan ook gekozen voor kwalitatief onderzoek
(Schuyten, 2007). Het is immers aangewezen de verschillen in het werkveld van op een
zekere afstand te observeren (Cambré & Waege, 2001). Eveneens is gekozen voor
kwalitatief onderzoek omdat dit bepaalde patronen, processen, normen, systemen het
best kan onderzoeken (Glaser & Strauss, 1971). Ook als maatschappelijk werker gaat
onze voorkeur uit naar kwalitatief onderzoek. Het werd ons als het ware ingelepeld
Methodologie 36
aandachtig te luisteren naar individuen en respect te hebben voor hun persoonlijke
inbreng. De empathische rol van de onderzoeker komt hierin naar boven (Cambré &
Waege, 2001).
Normalerwijze krijgen bepaalde theorieën en hypothesen vorm aan de hand van
waarnemingen die nadien getoetst worden aan nieuwe gegevens in andere
omstandigheden. Dit zal uiteindelijk leiden tot een aanvulling, wijziging of specificatie van
de theorie (Billiet, 2001). Bij dit onderzoek is het onmogelijk hypotheses te formuleren
aangezien geen uitgangspunt aanwezig is om deze te toetsen. Daardoor wordt gekeken
of werkcondities en performantie in kaart te brengen zijn en/of er een verband tussen
beiden bestaat. Gezien het beperkt aantal interviews zal het ook onmogelijk zijn de
bekomen resultaten te generaliseren. Statistische veralgemeningen staan dus niet op de
voorgrond (Cambré & Waege, 2001). Uit dit alles kan besloten worden dat dit onderzoek
exploratief van aard is.
4.1.2 Kwalitatief interview
In kwalitatief onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende
databronnen: de participerende observatie, het diepte-interview en de analyse van
documenten. Uit deze databronnen gaat de voorkeur uit naar het diepte-interview en een
documenten-analyse. Zoals hierboven reeds vermeld werd, is het aangewezen
verschillende partijen te bevragen. In het onderzoek zullen directie, personeelsleden en
bewoners bevraagd worden naar hun ervaringen en hun eigen beleving om zo een
realistischer beeld te geven van de animatiewerking. Om dit te kunnen verwezenlijken is
het nodig open vragen te stellen zodat de respondenten deze vrij kunnen invullen en
eigen klemtonen kunnen leggen (Cambré & Waege, 2001). Voor de interviews met de
bewoners wordt geopteerd voor focus-gesprekken omdat de exploratie van hun
opvattingen en gedragingen centraal staan. Nemen zij deel aan de animatie in het
rusthuis waar zij verblijven? Wat vinden zij van de animatiewerking? Via deze interviews
wordt nagegaan wat het effect van de werkcondities van het personeel op de kwaliteit
van de aangeboden animatie of de performantie van de animatiewerking is (Schuyten,
2007). Bij het afnemen van de gesprekken blijkt een focus-groep niet altijd even voor de
hand liggend. Vaak wordt de leiding in het gesprek genomen door één bejaarde of
konden bepaalde bejaarden het niet met elkaar vinden. Daarom werd de keuze gemaakt
nog een aantal diepte-interviews af te nemen indien onvoldoende gegevens verzameld
werden uit het focus-gesprek. Deze diepte-interviews leverden opvallend meer gegevens
Methodologie 37
op dan de gesprekken in de focus-groepen. Gezien het beperkte tijdsbestek was het
onmogelijk over te schakelen naar diepte-interviews met alle bevraagde bewoners.
Er wordt gebruik gemaakt van het semi-gestructureerd interview. De onderzoeker stelt
vragen uit een vooraf opgestelde vragenlijst. De volgorde van deze vragen ligt niet vast
maar wordt bepaald door de respondent (Cambré & Waege, 2001). Op deze manier kan
er tijdens de interviews dieper ingegaan worden op bepaalde zaken tot de vraag in zijn
volle omvang als beantwoord beschouwd kan worden (Schuyten, 2007). Bij de aanvang
van elk interview wordt ruimte gemaakt voor een korte introductie. Hierbij wordt
duidelijk aangegeven wat het onderzoek juist inhoudt, wat het doel ervan is, waarom
gekozen werd hen te bevragen en dat later een terugkoppeling van de resultaten volgt
(Schuyten, 2007). Het belang hiervan werd duidelijk toen bleek dat niet elke respondent
hiervan op de hoogte was. Dit kwam verrassend over aangezien de animatieteams niet
zo omvangrijk zijn en er slechts een korte tijdspanne is tussen het contacteren van de
betrokken rusthuizen en de dag waarop de gesprekken gepland werden.
De neiging bestond om het onderzoek uit te breiden en meerdere respondenten, zoals
verzorgenden en verpleegkundigen, te bevragen. Dit was echter niet mogelijk aangezien
het onderzoek afgerond moest worden binnen een beperkte tijdspanne.
Tussen de gesprekken door vonden op regelmatige basis bijeenkomsten plaats tussen de
interviewers. Dan werden de afgenomen interviews uitvoerig besproken waarbij
hoofdzakelijk aandacht besteed werd aan de vaststellingen die gedaan werden over de
rusthuizen en de verschilpunten en gelijkenissen die deze vertoonden. Ook op de
bijeenkomsten met de promotor kwamen deze terugkoppelingen aan de orde. Het
reflecteren over interviews met buitenstaanders is nodig aangezien deze naar onze
mening een verrijking kunnen betekenen. Een onderzoeker heeft een referentiekader
waarmee hij rekening moet houden. Een buitenstaander kan er echter voor zorgen dat
de onderzoeker even afstand neemt van zijn onderzoek en de zaken in perspectief ziet.
In deze mate zal ook de terugkoppeling van de resultaten belangrijk zijn. De
werkelijkheid kan slechts benaderd worden wanneer buiten het eigen standpunt ook in
interactie getreden wordt met (het standpunt) van anderen (Dezin & Lincoln, 2000).
4.1.3 selectie rusthuizen
De selectie van de rusthuizen (bijlage 1) wordt beperkt tot de provincie Oost-Vlaanderen.
Binnen deze provincie worden twee regio’s geselecteerd, meer bepaald de regio Aalst en
Methodologie 38
de regio Gent. Deze selectie is gebaseerd op ‘Het Grote Rusthuizenrapport’, uitgegeven
door ‘Het Nieuwsblad’, in samenwerking met de seniorenbeweging Okra. De cijfers die in
dit rapport gebruikt worden, zijn gebaseerd op de scores die de Vlaamse inspectie geeft
op een twintigtal normen en eisen (Het Nieuwsblad, 2007b). Binnen dit rapport is
aandacht besteed aan de vergelijking tussen de vereiste personeelpercentages en het
personeel dat effectief aanwezig is in de instelling. Het rapport geeft aan dat het
gemiddelde percentage personeel, dat effectief aanwezig is, in Vlaanderen 213,80
bedraagt en in de provincie Oost-Vlaanderen 206,44. Dit ligt hoger dan het vereiste
personeelspercentage, dat gelijk wordt gesteld aan 100 procent (Het Nieuwsblad,
2007c). Ook wordt speciale aandacht besteed aan het aantal kinesisten en
ergotherapeuten omdat zij in vele rusthuizen een belangrijk aandeel innemen in de
animatiewerking. Toch zullen deze mensen eenzelfde situatie op een andere manier
benaderen (Sociaal Economische Raad van Vlaanderen, 2003). Tijdens het onderzoek
wordt duidelijk dat voornamelijk ergotherapeuten werkzaam zijn in het animatieteam.
Kinesisten maken meestal geen deel uit van het animatieteam.
De rusthuizen die werden geselecteerd in kader van dit onderzoek, kunnen als het ware
op een continuüm gesitueerd worden. Twee van hen (rusthuizen 1 en 3) hebben volgens
‘Het Grote Rusthuizenrapport’ evenveel animatoren als wettelijk is vereist. Twee van hen
(rusthuizen 5 en 6) hebben meer animatoren dan wettelijk is vereist en twee (rusthuizen
2 en 4) hebben een lager aantal animatoren dan wettelijk is vereist (Het Nieuwsblad
2007c). Zoals reeds duidelijk vermeld zijn de gegevens van de geselecteerde rusthuizen
(zie bijlage 1) afkomstig uit ‘Het Grote Rusthuizenrapport’ (Het Nieuwsblad 2007c). Zoals
duidelijk wordt aan de hand van de voorstelling van de verschillende animatieteams,
lijken deze gegevens niet altijd te stroken met de werkelijkheid. Het merendeel van de
rusthuizen gaf de onjuistheid van deze cijfers aan en stelde de vraag dit op te nemen in
deze masterproef. Bij het rapport kregen de rusthuizen slechts vijfhonderd karakters om
te reageren op de resultaten. In de tabel betreffende rusthuis 1 (bijlage 1) blijkt dat voor
dit rusthuis dat 178 bewoners heeft, een wettelijk vereist aantal animatoren aangegeven
wordt van 1,5. In rusthuis 2, dat 108 bewoners heeft, wordt een wettelijk vereist aantal
animatoren aangegeven van 2. Dit klopt duidelijk niet. In de wetgeving die bovenaan
werd aangehaald, worden de wettelijk vereiste equivalenten bepaald op basis van het
aantal bewoners.
De rusthuizen die geselecteerd zijn voor de regio Gent verleenden allen onmiddellijk hun
toestemming om mee te werken aan dit onderzoek. De rusthuizen die geselecteerd zijn
voor de regio Aalst waren moeilijker te motiveren om mee te werken aan dit onderzoek.
Teneinde dit onderzoek te kunnen voeren, werden voor de regio Aalst in totaal zes
Methodologie 39
rusthuizen gecontacteerd. Drie rusthuizen waren uiteindelijk bereid hun medewerking te
verlenen aan dit onderzoek.
4.1.4 Selectie respondenten
Aangezien het om een kwalitatieve studie gaat, zal er gewerkt worden met een beperkt
aantal respondenten in tegenstelling tot een survey (Miles & Huberman, 1989). Zoals
reeds werd aangehaald, werden de verschillende partijen bevraagd die het dichtst
betrokken zijn bij de animatiewerking in een rusthuis, meer bepaald de directie,
personeel en de bewoners. Door deze verschillende partijen te integreren in het
onderzoek krijgen we een globaler beeld van de animatiewerking in de rusthuizen. De
perceptie die deze personen hebben van de animatiewerking in het rusthuis zal
bestudeerd worden in functie van de subjectieve performantie-indicatoren.
Een aselecte steekproef van respondenten is onmogelijk in dit onderzoek aangezien de
animatieteams bestaan uit een beperkt aantal mensen. Om deze reden is ervoor
geopteerd zoveel mogelijk mensen uit het team te spreken. Om verschillende redenen,
waaronder ziekte en praktische omstandigheden, was het onmogelijk alle leden van het
team te spreken. De selectiecriteria bestaan dus uit de functie van de respondenten:
directeur of lid van de directie, lid van het animatieteam of bewoner. Een meer
uitgebreide toelichting zal hierover gegeven worden bij de verzameling van de data.
Verder wordt in de selectieprocedure gebruik gemaakt van ‘natuurlijke’ groepen. Dit
houdt in dat interviews gevoerd worden met mensen die een verschillende opvatting
kunnen hebben over een bepaald onderwerp. In dit onderzoek is er dan ook voor
gekozen zowel directie als animatoren als bewoners te bevragen. Deze verschillende
groepen bekijken animatie immers vanuit een anders perspectief wat meteen
verschillende invalshoeken zal opleveren (Schuyten, 2007).
4.1.5 Constructie van de topiclijst
Via het onderzoek wordt getracht zowel performantie-indicatoren als werkcondities in
kaart te brengen. Om dit te kunnen verwezenlijken, wordt gebruikt gemaakt van drie
verschillende topiclijsten: één voor de directie (bijlage 2), één voor het personeel (bijlage
3) en één voor de geselecteerde bewoners (bijlage 4). Er moet rekening mee gehouden
worden dat ook andere personeelsleden zoals bijvoorbeeld verplegend personeel een
belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het welbevinden van de oudere door zich de
Methodologie 40
animatieve grondhouding eigen te maken. Toch is tijdens het onderzoek de focus gelegd
op het animatieteam en is er gepeild naar de visie van de verpleegkundigen en
verzorgenden. Deze informatie is voor interpretatie vatbaar aangezien het merendeel
niet van de verpleegkundigen zelf verkregen is, maar van de leden van de
animatieteams.
“ Elke topiclijst is een lijst van onderwerpen en subonderwerpen op basis van de
probleemstelling (Cambré & Waege, 2001).” Deze is opgesteld op basis van de theorie
die bovenstaand terug te vinden is en zich hieruitvolgend focust op de
beslissingsbevoegdheid, werkbelasting, sociale steun op het werk en performantie-
indicatoren met betrekking tot animatiewerking in een rusthuis. Deze aspecten komen
immers sterk naar voor in verschillende onderzoeken (Johnson & Hall, 1988; Karasek,
1979; Karasek et al., 2007; Mac Donald et al., 2001; Schrijvers et al., 1998). Hoewel
deze onderzoeken vaak gebruik maken van gestandaardiseerde vragenlijsten, kunnen
deze toch enige inspiratie bieden. Het blijkt ook geen makkelijke opgave te zijn een
vragenlijst te ontwikkelen om de performatie van animatieteams in kaart te brengen.
Niet alleen zijn er verschillende meningen over het al dan niet opnemen van ook
subjectieve indicatoren van performantie in onderzoeken. Het blijkt ook dat er nog geen
gelijkaardige onderzoeken gevoerd werden. Als theoretische achtergrond voor het
onderzoek en het opstellen van de vragenlijsten werden wel enkele bronnen rond
ouderenzorg in het algemeen doorgenomen. Een gevolg hiervan is dat we de vragenlijst
rond performantie volledig zelf opgesteld hebben.
De opsplitsing in de verschillende aspecten geeft dan ook enige structuur aan de topiclijst
wat het geheel overzichtelijker maakt voor de interviewer aangezien de volgorde van de
vragen niet vast ligt, maar bepaald wordt door de respondent. Dit brengt met zich mee
dat de interviewer vlot moet kunnen inspelen op de antwoorden van de respondent. Een
grondige kennis van de verschillende topiclijsten was dan ook vereist (Cambré & Waege,
2001). Door gebruik te maken van bepaalde modellen wordt een selectie gemaakt in wat
er juist bevraagd zal worden. Het is een exploratief onderzoek. Bij meer diepgaand of
eventueel verder onderzoek kunnen meerdere aspecten aan bod kunnen komen.
Om nadien duidelijke verbanden te kunnen zien in de data, is er gekozen voor een
beperkt aantal vragen per bevraagd aspect (Miles & Huberman, 1989).
Bij de samenstelling van de topiclijst worden eerst een aantal algemene vragen gesteld.
Deze vragen worden gebruikt als ‘opwarmer’. Meer gevoelige informatie, zoals de sociale
steun op het werk, komt later in de interviews aan bod. Om deze reden worden dan ook
vaak de vragen die betrekking hebben op de performantie meer gesteld bij de aanvang
Methodologie 41
van de interviews. Bepaalde respondenten zijn heel open, wat met zich meebrengt dat de
interviewer sneller kan overgaan tot de meer vertrouwelijke vragen als deze mogelijkheid
zich voordoet. (Cambré & Waege, 2001).
Bij het opstellen van de vragen wordt veel aandacht besteed aan het vermijden van
sturende vragen. Niet-sturende vragen hebben immers het doel de logische uitsluiting
van antwoordmogelijkheden te vermijden. De interviewer mag de uitspraken van de
respondent niet beïnvloeden. Om deze vragen te vermijden, wordt beroep gedaan op
derden.
Tijdens het interview wordt niet strikt vast gehouden aan de opgestelde vragen vermeld
op de vragenlijst. In het bijzonder bij de gesprekken met de bewoners wordt gelet op de
formulering. Soms moesten de vragen herleid worden tot een heel eenvoudige stijl
alvorens deze begrepen werden (Schuyten, 2007).
4.2 Verzameling van de data
4.2.1 Algemeen
De interviews worden afgenomen op basis van de opgestelde topiclijsten (bijlagen 2,3 en
4). De gesprekken worden manueel neergeschreven. Het uittypen van deze gesprekken
is niet alleen een tijdrovende maar ook een moeilijke opgave. Zeker de focus-gesprekken
met ouderen, daar de bejaarden door elkaar heen praten en soms moeilijk verstaanbaar
zijn. Deze moeilijkheden duiken vooral op wanneer het om een bandopname gaat.
De gesprekken worden niet woord voor woord neergeschreven. Wanneer het informatie
betreft die geen bijdrage levert aan dit onderzoek, wordt deze niet opgenomen in de
gesprekken. De redenen voor het niet weergeven van deze informatie is deels van
praktische en deels van deontologische aard. Eveneens zorgen achtergrondgeluiden soms
voor een storende factor wat een invloed heeft op de verstaanbaarheid.
Bij de citaten die aangehaald worden in bijlage 6 van deze masterproef, wordt enkel de
functie van de geïnterviewde vermeld. Om de vertrouwelijkheid te waarborgen wordt niet
weergegeven in welk rusthuis de betrokkenen precies werkzaam of woonachtig zijn. Deze
vertrouwelijkheid wordt aan de geselecteerde rusthuizen gegarandeerd.
Methodologie 42
4.2.2 Gegevensverzameling directie
Uit de gesprekken met de personeelsleden en de directeurs blijkt dat in de meeste
gevallen de directeurs sterk geïnteresseerd zijn in de animatiewerking van hun instelling
en dat ze ook een nauwe band onderhouden met de leden van het animatieteam. De
directeurs van de rusthuizen die hun medewerking toezeggen, werken goed mee aan het
onderzoek. Wat wel opvalt, is dat ontwijkende antwoorden worden gegeven op vragen
die peilen naar het budget voor de animatiewerking. Alle directeurs geven aan benieuwd
te zijn naar de resultaten van het onderzoek.
Bij twee van de rusthuizen zijn de gegevens niet afkomstig van de algemeen directeur
maar van andere directieleden. De reden hiervoor is terug te vinden in het feit dat de
directeur enige tijd afwezig is en aangeboden wordt dat iemand anders van de directie
zich ter beschikking stelt. Dit is het hoofd van de afdeling waar animatiewerking deel van
uitmaakt. Er kan opgemerkt worden dat deze personen vaak meer betrokken zijn op de
animatiewerking en er meer zicht op hebben. Zij bevinden zich dan ook vaak een trapje
dichter bij het personeel op de hiërarchische ladder. Het ligt ook niet altijd in de
mogelijkheid van de directeur dicht bij de organisatie van de animatiewerking te staan.
Juist om deze redenen delegeren zij taken aan personeelsleden die wel de mogelijkheid
hebben hieraan voldoende aandacht te besteden. Dit betekent echter niet dat de
betrokkenheid tot de animatiewerking niet bestaat. Via vergaderingen worden zij immers
op de hoogte gehouden van de animatiewerking. Hierbij kan de bedenking gemaakt
worden dat de interesse van de directeur in de animatiewerking een rol kan spelen. Hij
bepaalt immers het beleid dat gevoerd wordt in het rusthuis. Het is aangewezen zich te
realiseren dat er verschillende organisatiestructuren terug te vinden zijn in rusthuizen.
Sommige animatieteams ressorteren rechtstreeks onder de algemeen directeur terwijl
anderen nog een afdelingshoofd hebben.
4.2.3 Gegevensverzameling personeel
De gegevensverzameling is niet enkel afkomstig van de animatoren. Eén verplegende en
één verzorgende verlenen ook hun medewerking. In eerste instantie wilden we naast het
animatieteam ook het verzorgend personeel bevragen in alle betrokken rusthuizen.
Omwille van het korte tijdsbestek blijkt dit onmogelijk. Wanneer niet voldoende leden
van het animatieteam beschikbaar zijn, wordt ervoor gekozen andere personeelsleden te
bevragen omdat deze personen ook een beeld kunnen verschaffen over de werkdruk in
de betrokken instelling. Bovendien wordt uit deze gesprekken ook een indruk verkregen
Methodologie 43
over de mate waarin de animatieve grondhouding geïntegreerd is bij de rest van het
personeel. Zoals wordt aangegeven in de literatuurstudie van deze masterproef beperkt
animatie zich immers niet tot het organiseren van activiteiten maar is het essentieel dat
de animatoren een animatieve grondhouding proberen te installeren bij alle
personeelsgroepen.
Bij de gesprekken met de animatoren blijkt dat zij niet steeds op de hoogte zijn van de
opzet van het onderzoek. Soms zijn zij zelfs niet op de hoogte van onze komst.
Wat opvalt tijdens de gesprekken met de personeelsleden is dat zij sterk geïnteresseerd
zijn in het onderzoek. Het merendeel is erg spraakzaam en levert een sterke bijdrage tot
dit onderzoek. Bij de interviews met de animatoren van rusthuis 5 blijft er telkens
iemand van de directie aanwezig bij de gesprekken. Dit kan de inhoud van het gesprek
beïnvloeden en op deze manier resulteren in een vertekend beeld van de werkcondities
binnen en de performantie van deze instelling. In bepaalde rusthuizen krijgt personeel
meer tijd om de vragen van de topiclijsten te beantwoorden dan in andere rusthuizen. In
één rusthuis vindt het gesprek met de animator zelfs plaats terwijl hij een
bingonamiddag begeleidt waar een dertigtal bewoners aan deelnemen. De reden hiervoor
is dat hij gedurende een tweetal weken alleen verantwoordelijk is voor de
animatiewerking in het desbetreffende rusthuis.
4.2.4 Gegevensverzameling bewoners
De bewoners die deelnemen aan de focus-gesprekken worden voorgesteld door de
animatoren omdat een aantal bejaarden niet meer de fysische of psychische
mogelijkheden hebben om vragen te beantwoorden of een gesprek te voeren. Ondanks
de hulp van de animatieteams voor het uitvoeren van de focus-gesprekken zijn dit
ongetwijfeld de moeilijkste gesprekken. De redenen hiervoor zijn divers. Zo zijn sommige
bewoners licht dementerend, dit kan leiden tot een vertekend beeld. Bepaalde bewoners
zijn moeilijk verstaanbaar. Sommige bewoners hebben moeilijkheden met de vragen. We
hebben hiermee rekening gehouden bij het opstellen van de vragenlijst, maar deze zou
nog meer op het niveau van het merendeel van de bewoners afgestemd moeten worden.
De bewoners die werden voorgesteld zijn personen die regelmatig deelnemen aan de
animatie. De animatoren kennen deze mensen immers beter en weten of zij vlot praten
en dergelijke meer. Dit kan eveneens een vertekend beeld opleveren want er kan van
uitgegaan worden dat de personen die aan de animatie deelnemen ook tevreden zijn
over de animatie die wordt aangeboden door het rusthuis. Personen die niet deelnemen
Methodologie 44
aan de animatie zijn niet sterk vertegenwoordigd in dit onderzoek. Enkele redenen
hiervoor zijn: dat de gezondheidstoestand van sommigen zo slecht is dat ze niet kunnen
deelnemen aan de animatiewerking en ook niet aan dit onderzoek, sommige personen
wensen zo weinig mogelijk sociaal contact te hebben met andere personen en wensen
omwille van deze reden niet deel te nemen aan de animatieactiviteiten en ook niet aan
dit onderzoek. Bij de focus-gesprekken met de ouderen blijft soms een personeelslid, al
dan niet een lid van het animatieteam, in de buurt. Dit gebeurt omdat zij op deze manier
de ouderen kunnen observeren en kunnen inspringen wanneer de ouderen iets nodig
hebben. De aanwezigheid van deze personeelsleden kan ook leiden tot een vertekening
van de resultaten. Het blijkt immers dat de bewoners bij bepaalde vragen eerst kijken of
de personeelsleden het gesprek mee volgen of niet. Er kan dus van uit gegaan worden
dat bewoners zich af en toe geremd voelen om op bepaalde vragen te antwoorden.
Er wordt geopteerd om zowel personeelsleden, directieleden als bewoners te bevragen in
functie van dit onderzoek. Dit omdat door het bevragen van deze verschillende groepen
een globaler en correcter beeld verkregen zal worden van de animatiewerking in de
betrokken instellingen.
4.3 Analyse
De analyse zal bekeken worden volgens de aanpak van Miles en Huberman (1989). De
analyse bestaat uit drie, voortdurend met elkaar interacterende, stromen: data reductie,
data display en het trekken van besluiten en verifiëren van conclusies. Hierop volgend
worden deze verschillende fasen nader toegelicht.
4.3.1 Data reductie
Onder data reductie kan het proces van het selecteren, vereenvoudigen en het abstract
maken van ruwe data verstaan worden. Dit proces begint reeds voor de data verzameld
worden en wordt verder gezet tot het eindrapport verkregen wordt (Miles & Huberman,
1989). Door de keuze te maken voor het Demand–Support–Control Model en
performantie, wordt reeds het proces van data reductie ingezet. Dit proces wordt verder
gezet bij het opstellen van de vragenlijsten. Door deze stappen toe te passen, wordt een
duidelijke selectie gemaakt uit een overvloed van mogelijke data (Miles & Huberman,
1989).
Methodologie 45
Om de data te verzamelen wordt de keuze gemaakt voor semi-gestructureerde
interviews. In totaal worden 35 gesprekken gevoerd. Om een zicht op de gegevens te
krijgen, worden de interviews uitgeschreven. Deze variëren tussen drie en elf pagina’s.
Zoals vooraf reeds vermeld, worden niet relevante gegevens niet opgenomen in de
uitgeschreven teksten. Rekening houdend met het aantal interviews, wordt een
overvloed aan gegevens vastgesteld. Het opstellen van een codelijst (bijlage 5) is dan
ook aangewezen. Een code kan begrepen worden als een afkorting of symbool dat
toegepast wordt op een aantal woorden. Meestal is dit een zin of paragraaf van de
uitgeschreven interviews. Deze codes maken het mogelijk snel zaken op te merken en te
selecteren. De lijst bestaat uit identificatiecodes en inhoudelijke codes. De
identificatiecodes hebben betrekking op de bevraagde organisaties en hun respondenten.
De inhoudelijke codes spitsen zich toe op de bevraagde aspecten. Bij het opstellen van
de codelijst, moet men oog hebben voor structuur. Daarom wordt de keuze gemaakt
deze in te delen in verschillende categorieën (Miles & Huberman, 1989). In de
vragenlijsten worden een aantal aspecten bevraagd, afkomstig uit de theorie. Aangezien
deze centraal staan in het onderzoek, worden ze dan ook benoemd tot de verschillende
categorieën van de inhoudelijke codes: demografische gegevens van de respondenten,
algemene gegevens, werkcondities en performantie.
Aangezien het overzicht van deze categorieën te ruim ligt, wordt gekozen een
boomstructuur toe te passen. Hierbij worden de categorieën opgedeeld in
deelcategorieën (Schuyten, 2007). Zo worden werkcondities opgedeeld in:
beslissingsbevoegdheid, vaardigheden, werkbelasting en sociale steun. De performantie
wordt opgedeeld in objectieve en subjectieve indicatoren aangezien in dit onderzoek,
zoals hierboven reeds aangehaald, dieper ingegaan wordt op beide aspecten.
Aangezien dit een duomasterproef is, worden de gesprekken door twee personen
gecodeerd. Daarom is het aangewezen de codelijst te testen. Dit kan men doen door 10
procent van de verzamelde data apart te coderen, wat in dit onderzoek neer komt op 4
gesprekken. Op die manier wordt duidelijk of beide codeurs op dezelfde manier de codes
hanteren. Indien 80 procent of meer van de codes op dezelfde manier toegekend zijn,
kan gesproken worden van een goede betrouwbaarheid. Na de eerste maal gezamenlijk
coderen van 4 gesprekken wordt een betrouwbaarheid van 75 procent vastgesteld. Er
blijken nog verschillende interpretatiemogelijkheden te bestaan rond enkele termen. Na
een tweede maal gemeenschappelijk coderen wordt een betrouwbaarheid van 81 procent
vastgesteld wat neerkomt op een goede betrouwbaarheid.
Methodologie 46
4.3.2 Data display
De data display is een geordende verzameling van informatie die het trekken van
besluiten en het nemen van actie toestaat. Het doel van de display bestaat uit het
reduceren van tekst tot gemakkelijk begrijpbare configuraties. Er zijn verschillende
vormen van displays. Er zal gebruik gemaakt worden van de matrix, waarin abstracte
data opgenomen worden. Deze maakt het mogelijk een overzicht te bieden van
contrasten en gelijkenissen die aanwezig zijn in het onderzoek. Op die manier kan een
globale analyse gemaakt worden (Miles & Huberman, 1989). Kortom, de matrix kan
beschouwd worden als een samenvatting van verschillende onderzoeksresultaten. Miles
en Huberman (1989) geven aan dat er geen vaste regels zijn om een matrix op te
stellen. Het gaat niet over het opstellen van een correcte matrix maar om het opstellen
van een functionele matrix die een antwoord geeft op de vragen die de onderzoeker zich
stelt. Om de matrix te kunnen opstellen, is het nodig de onderzoekresultaten nauwkeurig
te analyseren per thema. Dit wordt uitgebreid behandeld in bijlage 6.
4.3.3 trekken van besluiten en verifiëren van conclusies
Van bij de aanvang van het verzamelen van de data, worden bepaalde patronen
opgemerkt, evenals verschillen, gelijkenissen en regelmatigheden. Deze betekenissen
moeten grondig en met de nodige kritische ingesteldheid, bekeken worden,. Uiteindelijk
zullen de conclusies die voortkomen uit de data getest moeten worden op hun
aannemelijkheid en sterkte. Kortom, de validiteit van de data moet nagegaan worden
(Miles & Huberman, 1989).
Onderzoeksresultaten 47
5 Onderzoeksresultaten
In dit onderdeel zal een antwoord geformuleerd worden op de verschillende
onderzoeksvragen die aangehaald worden in de probleemstelling. Om na te gaan of de
werkcondities en de performantie in kaart gebracht kunnen worden, zullen matrices
weergegeven worden die opgesteld zijn aan de hand van de onderzoeksresultaten die
terug te vinden zijn in bijlage 6. In deze bijlage wordt de situatie van elk rushuis
geschetst per thema. Eerst zullen de werkcondities en de performantie afzonderlijk
besproken worden, waarna een korte vergelijking gemaakt wordt tussen de OCMW-
rusthuizen en de rusthuizen die beheerd worden door een vzw. Tot slot zal bekeken
worden of een verband aanwezig is tussen werkcondities en performantie in de
bevraagde instellingen.
5.1 Werkcondities
Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillende aspecten van de werkcondities die terug
te vinden zijn in het Job Demand-Control Model van Karasek (1979).
Onderzoeksresultaten 48
Tabel 1: Overzicht van de verschillende aspecten van de werkcondities volgens het Job-Demand-Control Model van Karasek (1979).
Rusthuis 1 Rusthuis 2 Rusthuis 3 Rusthuis 4 Rusthuis 5 Rusthuis 6
Beslissings-
bevoegdheid
vrijheid animatoren bij
invullen
activiteitenprogramma,
deze worden wel
afgesteld op elkaar;
rekening houden met
inbreng bewoners
vrijheid animatoren bij
invullen
activiteitenprogramma;
Grote activiteiten
vastgelegd in
jaarplanning;
eenmaal per maand
overleg tussen
kinesitherapeuten,
ergotherapeuten en
animatoren;
eenmaal per week
overleg tussen
ergotherapeuten en
animatoren
vrijheid animatoren bij
invullen
activiteitenprogramma,
met uitzondering vast
weekschema en de
jaarplanning
vrijheid animatoren bij
invullen
activiteitenprogramma
vrijheid animatoren bij
invullen
activiteitenprogramma,
bij nieuwe activiteiten
toestemming vragen
vrijheid animatoren bij
invullen
activiteitenprogramma
Vaardigheden creativiteit wordt
verwacht;
keuzemogelijkheden uit
vormingen
creativiteit wordt
verwacht;
keuzemogelijkheden uit
vormingen
creativiteit wordt
verwacht;
keuzemogelijkheden uit
vormingen
creativiteit wordt
verwacht;
keuzemogelijkheden uit
vormingen
creativiteit wordt
verwacht;
keuzemogelijkheden uit
vormingen
creativiteit wordt
verwacht;
keuzemogelijkheden uit
vormingen
Werkbelasting zeer hoge werkdruk;
als tijdsdruk bij het
verzorgend personeel te
groot wordt, springt
animatieteam in;
omslachtige registratie
zorgt voor grote
werkdruk
bij tijdstekort valt de
individuele begeleiding
weg;
psychische druk die
voornamelijk ontstaat
door gebrek
aanwezigheid
animatieve
grondhouding bij andere
personeelgroepen
werkdruk is niet te
hoog, wel psychische
werkdruk aanwezig door
de werkinhoud zelf en
door gebrek
aanwezigheid
animatieve
grondhouding bij andere
personeelsgroepen
werkdruk is hoog
voornamelijk in drukke
periodes;
psychische druk die
ontstaat door gebrek
aanwezigheid
animatieve
grondhouding bij andere
personeelsgroepen
werkdruk valt mee te hoge werkdruk;
als tijdstekort bij het
verzorgend personeel te
groot wordt, springt het
animatieteam in
Onderzoeksresultaten 49
Link met het Job Demand-Control Model van Karasek
Zoals aangehaald in de theorie verwijzen Job Demands naar psychologische stressoren
die betrekking hebben op de werklast, onverwachte taken en persoonlijke problemen die
hun oorsprong vinden op het werk. Hieronder kan de werkbelasting verstaan worden.
Control verwijst dan weer naar de controle van de werknemer over zijn taken gedurende
de werkdag (Karasek, 1979). Om deze controle uit te oefenen zijn de nodige
vaardigheden en beslissingsbevoegdheden onontbeerlijk (Van Der Doef & Maes, 1999).
De werkbelasting in rusthuizen 1, 4 en 6 wordt als hoog aangegeven. In rusthuis 6 zelfs
te hoog. In rusthuis 2 wordt geen melding gemaakt van werkdruk door de bevraagde
respondenten. Opvallend is dat zeer hoge werkdruk weergegeven wordt door de
rusthuizen 1 en 6 waar men van het animatieteam verwacht dat zij het verzorgend
personeel bijstaan wanneer deze tijd tekort komen. De psychische stressor die werd
aangehaald in rusthuizen 2,3 en 4 bestaat uit het gebrek aan de aanwezigheid van de
animatieve grondhouding bij andere personeelsgroepen.
Wat betreft vaardigheden is geen verschil tussen de geselecteerde rusthuizen zichtbaar.
Qua beslissingsbevoegdheid is het voor elk rushuis kenmerkend dat de animatoren de
vrijheid krijgen het activiteitenprogramma zelf in te vullen. Rusthuizen 2 en 3 geven aan
dat rekening gehouden moet worden met de vastgelegde planning. Rusthuis 3 geeft als
enige rusthuis aan te werken met een vast weekschema. In rusthuis 5 moeten de
animatoren toestemming vragen indien men initiatief wil nemen om nieuwe activiteiten in
te lassen.
Algemeen kan vastgesteld worden dat de rusthuizen een grote beslissingsbevoegdheid
geven aan de animatoren. Hierbij geven de animatoren van de meeste rusthuizen ook
aan dat zij te kampen hebben met een aanzienlijke werkdruk. Uit het Job Demand-
Control Model zou besloten kunnen worden dat de animatoren uit de verschillende
rusthuizen te maken krijgen met een actieve job. Een actieve job leidt volgens het model
tot het ontwikkelen van nieuwe gedragspatronen zowel buiten als binnen de werkvloer
(Karasek, 1979) zoals een verhoogde motivatie op het werk (Van Der Doef & Maes,
1999). Uit de gesprekken bleek dat de grote werkdruk niet motiverend werkte.
Rusthuizen 1 en 6 die de hoogste werkdruk aangaven, werden bij tijdstekort vanuit het
verzorgend personeel ingeschakeld om deze bij te staan. Dit behoort echter niet tot hun
taken als animator. Zoals reeds aangehaald in de bovenstaande bespreking van de
onderzoeksresultaten werden de animatoren soms genoodzaakt hun taken in te korten of
zelfs af te schaffen. Verder gaven rusthuizen 2, 3 en 4 aan dat het gebrek van de
animatieve grondhouding bij het verplegend personeel eerder een demotivator is dan een
Onderzoeksresultaten 50
motivator. Animatie wordt immers niet altijd even sterk gerespecteerd door het
verzorgend personeel. Het gebrek aan de aanwezigheid van de animatieve grondhouding
bracht tijdens de interviews duidelijk enige frustratie naar voor bij de respondenten, wat
hun werkprestaties kan beïnvloeden.
Dus een afname van bepaalde factoren die betrekking hebben op de werkdruk, zoals de
afwezigheid van de animatieve grondhouding bij de andere personeelsgroepen en het
minder moeten invallen bij het verplegend personeel, zou een positieve invloed kunnen
uitoefenen op de psychologische spanning bij werknemers en op de tevredenheid op de
werkvloer.
Volgende matrix (tabel 2) geeft een overzicht van de sociale steun die aangegeven wordt
door de respondenten uit de geselecteerde rusthuizen. Om de sociale steun te bekijken
maken we gebruik van het Demand-Control-Support Model van Johnson & Hall (1988).
De sociale steun wordt afzonderlijk bekeken aangezien het een aanvulling is op het Job
Demand-Control Model van Karasek (1979).
Onderzoeksresultaten 51
Tabel 2: Overzicht van de sociale steun aangegeven door de respondenten van de geselecteerde rusthuizen, volgens het Demand-Control-Support Model
van Johnson & Hall (1988).
Rusthuis 1 Rusthuis 2 Rusthuis 3 Rusthuis 4 Rusthuis 5 Rusthuis 6
Samenwerking met
leidinggevenden
betrokken;
goede
samenwerkingsrelatie
aanwezigheid op de
werkvloer;
enkel naartoe gaan
indien nodig
weinig betrokkenheid;
wel paraat indien nodig
informele relatie;
ten allen tijde binnen
stappen
goed bereikbaar betrokken;
aanwezigheid op de
werkvloer
Samenwerking met
collega’s
goed binnen het team,
minder naar
verzorgend personeel
toe
goed binnen het team,
ook goed naar het
verzorgend personeel
toe (geven en nemen)
goed binnen het team,
goed met het
verzorgend personeel
afhankelijk van de
verdieping
goed binnen het team,
minder naar het
verzorgend personeel
toe
goed binnen het team,
soms communicatie-
stoornissen met het
verzorgend personeel
goed binnen het team,
wel worden soms
communicatie-
stoornissen
doorgegeven, goede
samenwerking met het
verzorgend personeel
Feedback- formeel
Feedback-informeel
functionerings-
gesprekken;
evaluatiegesprekken;
maandelijks overleg;
animatievergadering;
bewonersraad
directeur;
collega’s;
bewoners
maandelijks
multidisciplinair overleg
kinesitherapie,
ergotherapie, logopedie
en animatie;
wekelijks overleg
tussen ergotherapie en
animatie
collega’s;
bewoners
functionerings-
gesprekken;
bewonersraad
bewoners;
collega’s;
buitenstaanders;
ander personeel
feedback is zeldzaam functioneringsgesprekk
en, directie
collega’s;
verzorgend personeel;
bewoners
evaluatiegesprekken
overleg kinesitherapie,
ergotherapie en
animatie
directeur
Werksfeer goede sfeer binnen het
team, soms
spanningen
goede sfeer binnen het
team
goede sfeer binnen het
team
goede sfeer binnen het
team
goede sfeer binnen het
team
goede sfeer binnen het
team.
Onderzoeksresultaten 52
Link met Demand-Control-Support Model van Johnson en Hall
Zoals reeds aangegeven, benadrukt de sociale steun de steun die werknemers ontvangen
van hun collega’s en oversten (Akerboom & Maes, 2006). De relatie die de animatoren
met hun overste hebben kan inzichten bieden in de positie die de overste inneemt. Zo
wordt in rusthuizen 1 en 6 duidelijk dat de directie betrokken is op de animatiewerking
en dat er een goede samenwerkingsrelatie bestaat met de leidinggevenden. Bovendien
wordt buiten de formele feedback om ook informele feedback gegeven door de directeur.
De aanwezigheid van de directie op de werkvloer wordt duidelijk geapprecieerd door de
bevraagde respondenten uit de rusthuizen 2 en 4 omdat op deze manier gemakkelijker
contact gelegd wordt met de leidinggevenden. Daarbij komt dat wanneer een
leidinggevende een kijkje komt nemen op de activiteiten dit een stimulans betekent naar
de animatoren toe omwille van de interesse die in hun werkgebied wordt gesteld.
De wederkerigheid van de relatie tussen de werknemer en de overste, waarbij
inspanningen komen van zowel de werknemer als de werkgever, blijkt niet steeds in
evenwicht te zijn. Zo geeft rusthuis 4 duidelijk weer dat men wel ten allen tijde bij de
leidinggevenden terecht kan, maar tegelijkertijd een gemis wat betreft feedback
aanwezig is. Rusthuis 3 daarentegen gaf aan dat er weinig betrokkenheid van de
leidinggevenden is, maar dat zij dit als een kans beschouwen om de animatie zoveel
mogelijk zelf in te vullen. Hieruit kan besloten worden dat een onevenwicht toch op
verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden.
De samenwerking binnen het animatieteam wordt door de bevraagde respondenten goed
bevonden in de geselecteerde rusthuizen. De samenwerking met het verzorgend
personeel wordt niet altijd als positief aangegeven. In rusthuizen 1, 3 (afhankelijk van de
verdieping) en 4 verloopt de samenwerking met het verzorgend personeel nogal stroef.
Bij het geven van feedback springt rusthuis 4 in het oog aangezien hier een gemis aan
feedback aangehaald wordt. Bovendien manifesteert zich slechts in rusthuizen 1 en 6
informele feedback van de directie. In de andere rusthuizen wordt voornamelijk informele
feedback gegeven door de collega’s en bewoners.
De sfeer in de verschillende teams wordt door de geselecteerde rusthuizen algemeen
aangegeven als goed.
Algemeen kan uit de resultaten vastgesteld worden dat de samenwerking van de
leidinggevenden met de medewerkers van het animatieteam van rusthuizen 1 en 6 de
meest evenwichtige zijn. In rusthuis 4 kan bijvoorbeeld gewerkt worden aan het geven
Onderzoeksresultaten 53
van meer feedback van de directie uit. Als werknemers zich gesteund voelen, zullen zij
zich ook beter voelen in hun werksituatie (Kotter & Schlesinger, 1979). Dit geldt ook voor
de sociale steun tussen de verschillende werknemers. De verstandhouding binnen de
teams zit algemeen goed maar de samenwerking met het verzorgend personeel loopt
niet altijd van een leien dakje. Een verklarende factor hiervoor kan het gebrek aan de
aanwezigheid van de animatieve grondhouding zijn bij andere personeelsgroepen.
Introduceren van de animatieve grondhouding bij de andere personeelsgroepen, zou een
meerwaarde bieden en zo de werkdruk verlagen.
Algemeen kan vastgesteld worden dat de werkcondities binnen de verschillende
rusthuizen in kaart zijn gebracht. Er zijn duidelijke verschillen en gelijkenissen vast te
stellen in de onderzoeksresultaten.
De animatoren beschikken over een grote beslissingsbevoegdheid. Tevens blijkt dat zij te
kampen hebben met een aanzienlijke werkdruk. In een aantal rusthuizen wordt verwacht
dat zij het verzorgend personeel bijstaan in het uitoefenen van hun taken. Dit impliceert
dat eigen taken naar de achtergrond verschuiven of zelfs helemaal moeten verdwijnen.
Dit heeft een impact op de motivatie van de animatoren en dus ook op hun
werkprestaties. Bovendien blijkt de afwezigheid van de animatieve grondhouding bij het
personeel een struikelblok te zijn. Dit werd uitvoerig behandeld bij ‘andere
personeelsgroepen en animatie’ (bijlage 6). De afwezigheid van de animatieve
grondhouding bij sommige personeelsleden kan zowel gevolgen hebben voor de
werkcondities van de animatoren als voor de kwaliteit van de animatie naar de ouderen
toe. Bij de sociale steun wordt eveneens het belang van de animatieve grondhouding
duidelijk. De sociale steun kan een invloed uitoefenen op de psychologische stressoren
en dus ook op het verlagen van de werkdruk.
Onderzoeksresultaten 54
5.1.1 Performantie
5.1.1.1 objectieve performantie-indicatoren
Tabel 3: Overzicht van de objectieve performantie-indicatoren bij de zes geobserveerde rusthuizen.
Rusthuis 1 Rusthuis 2 Rusthuis 3 Rusthuis 4 Rusthuis 5 Rusthuis 6
Aantal uren animatie elke dag activiteiten in
voor- en namiddag
elke dag activiteiten in
voor- en namiddag
elke dag activiteiten in
voor- en namiddag
4 dagen per week
activiteiten in
namiddag, soms ook in
voormiddag
elke dag activiteiten in
voor- en namiddag
elke dag activiteiten in
namiddag, soms ook in
voormiddag
Budget (jaarlijks) € 392,28 per bewoner € 523,50 per bewoner € 513,99 per bewoner € 533,96 per bewoner € 538,46 per bewoner € 626,89 per bewoner
Bekendmaking persoonlijke
uitnodiging;
krantje;
affiches
krantje;
weekkalender;
persoonlijke
uitnodiging;
flyers;
schriftelijke uitnodiging
krantje;
uithangen kalender;
persoonlijke
uitnodiging
krantje;
ad valvas;
meestal persoonlijke
uitnodiging
krantje;
affiches
activiteitenkalender;
affiches;
aankondiging via
intercom
Groepsgrootte bij
activiteiten
individuele
begeleiding;
gemiddelde
groepsgrootte 5 à 20
bewoners;
centrale activiteiten 80
bewoners
individuele
begeleiding;
geen zicht op
groepsgrootte
individuele
begeleiding;
gemiddeld 10
bewoners;
centrale activiteiten 65
à 85 bewoners
individuele
begeleiding,
Gemiddeld 15 à 20
bewoners;
centrale activiteiten
bijna voltallige op
komst
individuele
begeleiding;
gemiddeld 15 à 20
bewoners
individuele begeleiding
op persoonlijke
aanvraag bewoners;
gemiddeld 20
bewoners;
centrale activiteiten
bijna voltallige op
komst
Onderzoeksresultaten 55
Het aantal uren animatie lijkt een goede indicator aangezien duidelijke verschillen
merkbaar zijn tussen de bevraagde rusthuizen. Niet in elk rusthuis worden elke dag
activiteiten georganiseerd in de voor- en namiddag. Dit aspect kon niet in detail bekeken
worden omdat het onmogelijk vast te stellen is of de personeelsbezitting van de
verschillende animatieteams (bijlage 1) een rol speelt in de beleving van de
werkcondities. Verschillende animatoren worden namelijk niet volledig tewerk gesteld als
animator maar ook als ergotherapeut. Met uitzondering van de rusthuizen 4 en 6 gaven
de verschillende animatoren in de interviews aan dat zij bijvoorbeeld geen vast aantal
uren ergotherapie en animatie uitoefenen. Niet elke ergotherapeut ziet animatie
gescheiden van ergotherapie. Er kan dus onmogelijk vastgesteld worden hoeveel tijd
concreet aan animatie besteed kan worden.
Wat betreft budget, worden grote verschillen vastgesteld tussen de bevraagde
rusthuizen. Er kan echter niet met zekerheid vastgesteld worden of dit een goede
indicator is aangezien er geen precies overzicht ter beschikking is over welke kosten met
dit budget moeten betaald worden.
De bekendmaking van de activiteiten varieert duidelijk van rusthuis tot rusthuis. Zo
worden de bewoners in rusthuis 5 niet persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen aan de
activiteiten en worden de activiteiten in rusthuis 6 aangekondigd via de intercom. Er kan
dus besloten worden dat dit een goede indicator is.
De indicator ‘groepsgrootte’ wordt gekozen om na te gaan of er tijd besteed wordt aan
individuele begeleiding of activiteiten in kleine groep. De groepsgrootte blijkt geen goede
indicator te zijn omdat alle rusthuizen tijd besteden aan individuele begeleiding. Wel is
een verschil merkbaar bij rusthuis 1 waar duidelijk activiteiten in kleine groep plaats
vinden. Wat ook opvalt is dat in rusthuis 6 slechts één halve dag individuele begeleiding
per week mogelijk is en dit op aanvraag van de bewoners zelf. Het gevaar hierbij is dat
bepaalde zwakke groepen, waaronder dementerenden, uit de boot zullen vallen.
Onderzoeksresultaten 56
5.1.1.2 Subjectieve performantie-indicatoren
Tabel 4: Overzicht van de subjectieve performantie-indicatoren bij de zes geobserveerde rusthuizen.
Rusthuis 1 Rusthuis 2 Rusthuis 3 Rusthuis 4 Rusthuis 5 Rusthuis 6
Diversiteit verschillende
activiteiten worden op
dezelfde tijdstippen
georganiseerd;
bewoners kunnen
kiezen
verschillende
activiteiten worden op
dezelfde tijdstippen
georganiseerd,
bewoners kunnen
kiezen;
bewoners verkiezen
activiteiten op eigen
verdieping
wekelijkse afwisseling
animatoren tussen
verdieping één en
twee;
bepaalde activiteiten
zijn toegankelijk voor
alle bewoners, andere
niet;
bewoners verkiezen
activiteiten op eigen
verdieping
af en toe hebben
bewoners keuze uit
twee activiteiten
4 dagen per week
hebben bewoners
keuze uit de
activiteiten van
ergotherapie en
animatie, vrijdag is er
een centrale activiteit;
bewoners verkiezen
activiteiten op eigen
verdieping
af en toe hebben
bewoners keuze uit
twee activiteiten;
bewoners verkiezen
activiteiten op eigen
verdieping
Inspraak ouderen bewonersraad;
indien mogelijk wordt
rekening gehouden
met suggesties
bewoners
bewonersraad;
indien mogelijk wordt
rekening gehouden
met suggesties
bewoners
bewonersraad;
rekening houden met
suggesties bewoners in
wekelijkse activiteiten,
geen inspraak in
jaarplanning
bewonersraad;
indien mogelijk wordt
rekening gehouden
met suggesties
bewoners
bewonersraad;
bevraagde bewoners
hebben geen notie van
inspraakmogelijkheden
bewonersraad;
bevraagde bewoners
hebben geen notie van
inspraakmogelijkheden
Voldoende animatie
voldoende
groepsactiviteiten voor
animatoren en
bewoners;
vraag naar meer
individuele activiteiten
door animatoren
voldoende activiteiten
voor bewoners en
animatoren
voldoende
groepsactiviteiten voor
bewoners en
animatoren;
vraag naar meer
individuele activiteiten
door animatoren
voldoende activiteiten
volgens animatoren,
bewoners vinden dit
niet
voldoende
groepsactiviteiten voor
bewoners en
animatoren;
vraag naar meer
individuele activiteiten
door animatoren;
vraag naar
weekendactiviteiten
voldoende
groepsactiviteiten voor
bewoners en
animatoren;
vraag naar meer
individuele activiteiten
door directie
Onderzoeksresultaten 57
Verscheidenheid er wordt rekening
gehouden met
mogelijkheden
bewoners;
aandacht voor nieuwe
activiteiten;
terugkeren activiteiten
omwille van structuur;
invulling activiteiten
varieert;
volgens bewoner
steeds dezelfde
activiteiten
vaste structuur,
invulling activiteiten
varieert;
voldoende afwisseling
volgens bewoners
vast weekschema,
invulling activiteiten
varieert;
voor het merendeel
van de bewoners
voldoende afwisseling
aandacht voor nieuwe
activiteiten;
terugkeren activiteiten
omwille van structuur;
variatie per seizoen;
indien nodig
aanpassing
activiteitenprogramma
-tie
vast weekschema,
aandacht voor nieuwe
activiteiten;
elk jaar dezelfde
thema’s
variatie in programma
volgens animatoren,
aandacht voor nieuwe
activiteiten;
grote activiteiten
worden jaarlijks
herhaald;
klein deel bewoners
vindt activiteiten te
monotoon
Toegankelijkheid er wordt rekening
gehouden met
mogelijkheden
bewoners;
individuele
begeleiding;
activiteiten
toegankelijk voor
iedere bewoner
volgens animatoren;
bewoners vinden dat
activiteiten
toegankelijk zijn
omdat zij indien nodig
naar de activiteiten
gebracht worden
activiteiten
toegankelijk voor
iedere bewoner
volgens animatoren;
bewoners vinden dat
activiteiten
toegankelijk zijn
omdat zij indien nodig
naar de activiteiten
gebracht worden;
individuele begeleiding
activiteiten
toegankelijk voor
iedere bewoner
volgens animatoren;
individuele begeleiding
maar valt als eerste
weg;
bewoners vinden dat
activiteiten
toegankelijk zijn
omdat zij indien nodig
naar de activiteiten
gebracht worden
groepsactiviteiten niet
steeds aangepast voor
dementerenden,
dementerenden
gewoon ergens bij
zetten;
individuele
begeleiding;
deelnamestop bij
bepaalde activiteiten;
bewoners vinden dat
activiteiten
toegankelijk zijn
omdat zij indien nodig
naar de activiteiten
gebracht worden
dementerenden vallen
soms uit de boot;
individuele
begeleiding;
bewoners vinden dat
activiteiten
toegankelijk zijn
omdat zij indien nodig
naar de activiteiten
gebracht worden
dementerenden vallen
soms uit de boot;
individuele
begeleiding;
bewoners vinden dat
activiteiten
toegankelijk zijn
omdat zij indien nodig
naar de activiteiten
gebracht worden
Onderzoeksresultaten 58
Tijdstippen Bewoners vinden dat
de activiteiten op
gepaste tijdstippen
plaats vinden,
voor hen is het gelijk
wanneer deze
georganiseerd worden
bewoners vinden dat
de activiteiten op
gepaste tijdstippen
plaats vinden
bewoners vinden dat
de activiteiten op
gepaste tijdstippen
plaats vinden;
enkele bewoners
verkiezen activiteiten
enkel in de namiddag
geen resultaten bewoners vinden dat
de activiteiten op
gepaste tijdstippen
plaats vinden;
enkele bewoners
hebben graag
weekendactiviteiten
geen resultaten
Buitenactiviteiten mogelijkheid voor
iedere bewoner om op
uitstap te gaan;
voornamelijk
uitstappen in kleine
groep;
nog meer uitstappen
wenselijk volgens
animator;
bevraagde bewoners
gaan graag mee op
uitstap;
de hulpbehoevendheid
is soms rem voor
deelname uitstappen
bevraagde bewoners
gaan graag mee op
uitstap;
de hulpbehoevendheid
is soms rem voor
deelname uitstappen
buitenactiviteit wordt
elke week gepland
indien mogelijk;
voornamelijk
uitstappen in kleine
groep;
bevraagde bewoners
gaan graag mee op
uitstap;
de hulpbehoevendheid
is soms rem voor
deelname uitstappen
voornamelijk
uitstappen in kleine
groep;
bevraagde bewoners
gaan graag mee op
uitstap
voornamelijk
uitstappen in kleine
groep;
bewoners moeten
supplement betalen
voor uitstap
programmatie
aanpassingen in
functie van
buitenactiviteiten;
bevraagde bewoners
gaan graag mee op
uitstap;
de hulpbehoevendheid
is soms rem voor
deelname uitstappen
Deelname bewoners zijn vrij al
dan niet deel te nemen
aan de activiteiten;
soms vallen bewoners
uit de boot omwille
van onvoltooide
ochtendverzorging;
bewoners nemen deel
aan de activiteiten die
mogelijk zijn voor hen
bewoners zijn vrij al
dan niet deel te nemen
aan de activiteiten;
bewoners nemen deel
aan de activiteiten die
mogelijk zijn voor hen
en die ze graag doen;
enkele bewoners
nemen enkel deel aan
de centrale activiteiten
bewoners zijn vrij al
dan niet deel te nemen
aan de activiteiten;
nagaan waarom niet-
deelname bewoners en
zoeken oplossing
bewoners zijn vrij al
dan niet deel te nemen
aan de activiteiten;
hoge deelname bij
activiteiten rond eten
en drinken;
door deelnamestop
kunnen sommige
bewoners niet
deelnemen;
volgens animatoren
bewoners zijn vrij al
dan niet deel te nemen
aan de activiteiten;
nagaan waarom niet-
deelname bewoners en
zoeken oplossing;
bewoners nemen deel
aan de activiteiten die
mogelijk zijn voor hen
bewoners zijn vrij al
dan niet deel te nemen
aan de activiteiten;
bewoners nemen deel
aan de activiteiten die
ze graag doen;
sommige bewoners
komen enkel kijken
Onderzoeksresultaten 59
nemen de ‘betere’
bewoners vaak niet
deel aan de
activiteiten;
bewoners nemen deel
aan de activiteiten die
mogelijk zijn voor hen
Tevredenheid animatie bewoners zijn tevreden
over de animatie;
volgens animatoren
vinden bewoners het
niet leuk niet op tijd
klaar te zijn voor de
activiteiten ‘s morgens
bewoners zijn tevreden
over de animatie
bewoners zijn tevreden
over de animatie;
enkele bewoners
vinden dat onderscheid
gemaakt moet worden
in moeilijkheidgraad
van activiteiten
bewoners zijn tevreden
over de animatie;
er is geen voorkeur
voor bepaalde
activiteiten
bewoners zijn tevreden
over de animatie;
er is geen voorkeur
voor bepaalde
activiteiten
bewoners zijn tevreden
over de animatie;
enkele bewoners
vinden de activiteiten
te monotoon
Welbevinden in het
rusthuis
graag in rusthuis graag in rusthuis maar
is niet zoals thuis
graag in rusthuis maar
is niet zoals thuis;
enkele bewoners
voelen zich wel thuis
graag in rusthuis,
enkele bewoners niet
omdat deze meer naar
buiten willen
graag in rusthuis maar
is niet zoals thuis
graag in rusthuis,
enkele bewoners
voelen zich opgesloten
Omgang bewoners met
het personeel
goede omgang met
animatieteam;
goede omgang met
verzorgend personeel
goede omgang met
animatieteam;
goede omgang met
verzorgend personeel
goede omgang met
animatieteam;
goede omgang met
verzorgend personeel
goede omgang met
animatieteam;
verzorgend personeel
heeft regelmatig geen
tijd volgens bewoners
goede omgang met
animatieteam;
verzorgend personeel
is af en toe nogal bot
volgens bewoners
goede omgang met
animatieteam;
verzorgend personeel
is niet altijd vriendelijk
Suggesties Structuur;
meer individuele
begeleiding;
extra personeel;
vermindering
administratie;
animatieve
grondhouding
integreren
meer vrijwilligers;
kantine om te kaarten
en te biljarten
meer individuele
begeleiding;
spel- en
kaartnamiddag;
rekening houden met
vroegere opleiding
bewoners
extra personeel,
animatieve
grondhouding
integreren;
activiteiten langer
laten duren;
meer vrijwilligers;
minder politieke
inmenging
meer aandacht
individuele bewoner
tijdens
groepsactiviteiten;
meer individuele
begeleiding;
beschikbaarheid
leefruimte in weekend
meer personeel;
meer diversiteit in
animatie;
meer financiële
middelen
Onderzoeksresultaten 60
Onder diversiteit wordt de mogelijkheid verstaan om te kunnen kiezen tussen
verschillende activiteiten die elkaar overlappen. Er kan vastgesteld worden dat diversiteit
een goede indicator is. We kunnen duidelijke verschillen vaststellen tussen de
onderzochte rusthuizen. Voornamelijk rusthuizen 4 en 6 springen in het oog omdat de
bewoners maar af en toe kunnen kiezen uit verschillende activiteiten. In de andere
rusthuizen is het eerder regel dan uitzondering.
Inspraak van de ouderen in de animatie-activiteiten is een goede indicator aangezien
verschillen merkbaar zijn tussen de bevraagde rusthuizen. In rusthuizen 5 en 6 hebben
de bewoners, buiten de bewonersraad om, naar eigen zeggen geen
inspraakmogelijkheden.
Voldoende activiteiten kan bekeken worden als een goede indicator aangezien de vraag
naar meer individuele begeleiding sterk naar komt in rusthuizen 1,3,5 en 6. In rusthuis 4
zouden de bewoners graag meer animatie hebben. In de andere rusthuizen maken de
ouderen geen melding van een tekort aan activiteiten. Er is dus een duidelijk verschil
tussen de rusthuizen.
De verscheidenheid geeft de variatie in de activiteitenprogrammatie weer. Dit is niet zo
een duidelijke indicator. Er zijn enkele gelijkenissen merkbaar zoals aandacht voor een
vaste structuur en nieuwe activiteiten. Het is echter moeilijk algemene conclusies te
trekken wat betreft deze indicator. Bovendien zijn weinig relevante gegevens van de
bewoners beschikbaar.
In dit onderzoek fungeert toegankelijkheid niet als een goede indicator. Vanuit de
verschillende rusthuizen wordt aangegeven dat niet-toegankelijke activiteiten
opgevangen worden door individuele begeleiding aan te bieden aan bewoners die uit boot
vallen. De vraag is in hoeverre aan individuele begeleiding gedaan wordt. Uit het
onderzoek blijkt immers dat hier veel verschil in kan bestaan. Bij tijdsdruk of wanneer
andere taken uitgevoerd moeten worden is het net dit dat als eerste wegvalt. Het belang
van de individuele begeleiding is pas duidelijk geworden in een latere fase van het
onderzoek, waardoor dit niet voldoende is onderzocht bij de verschillende rusthuizen.
Met uitzondering van enkele bewoners, zijn de bevraagde bewoners tevreden over de
tijdstippen waarop de animatie georganiseerd wordt. Deze indicator levert niet veel
verschil op binnen dit onderzoek.
Onderzoeksresultaten 61
De buitenactiviteiten hebben volgens Kirkevold & Engedal (2006) een invloed op het
welbevinden van de ouderen. De bevraagde rusthuizen spelen op deze behoefte in.
Rusthuis 5 besteedt hier opmerkelijk minder aandacht aan.
Het binnen brengen van de buitenwereld in rusthuizen bleek in dit onderzoek geen goede
indicator te zijn aangezien elk rusthuis hier aandacht aan besteedt. Om deze reden werd
deze indicator niet opgenomen in bovenstaande tabel.
Sociale contacten worden eveneens niet opgenomen in bovenstaande tabel omdat deze
indicator voor dit onderzoek geen relevante resultaten oplevert. Dit wordt reeds
uitgebreid besproken bij de verwerking van de onderzoeksresultaten in bijlage 6.
Rusthuizen 3 en 5 geven expliciet aan op zoek te gaan naar de reden van niet-deelname
aan de animatie-activiteiten. Hierop proberen de animatoren in te spelen. Hieruit kan
besloten worden dat de deelname aan de animatie-activiteiten een belangrijke indicator
is.
De tevredenheid over de animatiewerking is geen goede indicator omdat alle bewoners
tevreden lijken te zijn. We worden hier geconfronteerd met de beperkingen van het
tevredenheidsonderzoek die reeds behandeld werden in de literatuurstudie rond
performantie-indicatoren. Deze indicator levert echter wel enkele aandachtspunten op
vanuit de bewoners.
Het welbevinden in het rusthuis is geen goede indicator omdat nagenoeg alle bewoners
graag in het rusthuis verblijven. We worden hier weerom geconfronteerd met de
beperkingen van het tevredenheidsonderzoek die reeds behandeld werden in de
literatuurstudie rond performantie-indicatoren.
De omgang tussen de bewoners en het personeel lijkt een goede indicator te zijn in dit
onderzoek. De omgang met het animatieteam bleek goed te zijn in alle bevraagde
rusthuizen. In de laatste drie rusthuizen verliep de omgang tussen de bewoners en het
verzorgend personeel minder vlot. Volgens Kirkevold en Engedal (2006) heeft de omgang
met voornamelijk het verzorgend personeel een niet te onderschatten invloed op het
welbevinden van de bewoners.
Enkele suggesties die meermaals terug te vinden zijn: integreren van de animatieve
grondhouding, meer personeel en meer tijd en aandacht voor individuele begeleiding.
Onderzoeksresultaten 62
Er zijn zowel goede objectieve als subjectieve performantie-indicatoren in dit onderzoek
naar voor gekomen: (1) goede objectieve performantie-indicatoren waren: aantal uren
animatie en de manieren waarop animatie bekend wordt gemaakt en (2) goede
subjectieve performantie-indicatoren: diversiteit, inspraak van de ouderen in de
animatiewerking, voldoende animatie, deelname, omgang met het personeel en
suggesties. Aan de hand van deze indicatoren kunnen kwaliteitsverschillen vastgesteld
worden. Een aantal vooropgestelde indicatoren bleken geen meerwaarde te bieden in het
onderzoek.
5.1.2 OCMW versus vzw
Rusthuizen 1, 4 en 6 zijn OCMW-rusthuizen. Rusthuizen 2, 3 en 5 vallen onder het
beheer van vzw’s. Met betrekking tot de werkcondities kan vastgesteld worden dat in de
OCMW’s een hogere werkdruk aangegeven wordt. Naar sociale steun toe kan in
rusthuizen 1 en 6 de meest evenwichtige relatie weergegeven worden met de
leidinggevenden. In rusthuis 4 is deze relatie niet zo evenwichtig aangezien deze
feedback missen.
In zowel de subjectieve als objectieve performantie-indicatoren is geen regelmaat terug
te vinden in het onderscheid OCMW-vzw. Er kan dus geen wezenlijk verschil vastgesteld
worden tussen de animatiewerking in de openbare rusthuizen en in de private rusthuizen
die opgenomen werden in dit onderzoek.
5.1.3 Link werkcondities en performantie
Om een duidelijke link te verkrijgen tussen de bevraagde rusthuizen, betreffende
werkcondities en performantie, wordt een tabel samengesteld die, aan de hand van
quotaties, een weergave geeft van de onderzoeksresultaten. Een meer uitgebreide
bespreking van deze onderzoeksresultaten is terug te vinden in bijlage 7.
Tabel 5 helpt om na te gaan of er verbanden terug te vinden zijn tussen de verschillende
rustoorden.
Onderzoeksresultaten 63
Tabel 5: Verbanden tussen de zes geobserveerde rusthuizen.
Op basis van tabel 5 kan gesteld worden dat:
− rusthuis 1 een goede performantie combineert met niet zo’n goede werkcondities;
− rusthuis 2 een goede performantie combineert met goede werkcondities;
− rusthuis 3 een goede performantie combineert met goede werkcondities;
− rusthuis 4 geen goede performantie combineert met geen goede werkcondities;
− rusthuis 5 goede werkcondities combineert met goede performantie;
− rusthuis 6 een gemiddelde performantie combineert met gemiddelde
werkcondities.
De resultaten van dit onderzoek kunnen niet veralgemeend worden door de beperktheid
van het onderzoek. Binnen de geselecteerde rusthuizen kan echter wel een verband
vastgesteld worden. Goede werkcondities gaan in dit onderzoek gepaard met een goede
performantie. Een goede performantie impliceert echter niet dat de werkcondities van de
desbetreffende instelling goed zijn. Tevens kan vastgesteld worden dat in rusthuis 4
zowel de performantie als de werkcondities niet goed zijn, waaruit kan afgeleid worden
dat in functie van een goede performantie de werkcondities een aanzienlijke invloed
uitoefenen. Een grote beslissingsbevoegdheid, gecombineerd met een niet te hoge
Rusthuis 1 Rusthuis 2 Rusthuis 3 Rusthuis 4 Rusthuis 5 Rusthuis 6
werkcondities
Beslissingsbevoegdheid + + + + + +
Werkbelasting - +/- + - + -
Sociale steun +/- + + - + +
Performantie-
indicatoren
Aantal uren animatie + + + - + +/-
Bekendmaking + + + +/- - +/-
Diversiteit + + - +/- + +/-
Inspraak ouderen + + + + - -
Voldoende animatie +/- + +/- - +/- +/-
Deelname +/- +/- + - + +/-
Omgang met het
personeel + + + +/- +/- +/-
Onderzoeksresultaten 64
werkbelasting en een sterke sociale steun zal zorgen voor nog meer inzet en motivatie
van de animatoren. Door de sterke sociale steun zullen zij zich meer gerespecteerd
voelen in hun werk. Daarop zou een niet te hoge werkbelasting als resultaat hebben dat
de animatoren hun taken volwaardig kunnen uitoefenen. Kortom, de werkprestaties van
de animatoren worden positief beïnvloed door goede werkcondities. Dit zal op zijn beurt
implicaties hebben voor de dienstverlening die aangeboden wordt aan de ouderen.
Conclusie en discussie 65
6 Conclusie en discussie
In dit onderdeel zal een algemeen besluit getrokken worden. Verder worden de
beperkingen van dit onderzoek toegelicht en zullen aanbevelingen gedaan worden voor
verder onderzoek.
6.1 Conclusie en discussie
Aangezien dit een exploratief onderzoek betreft, is er in de eerste plaats getracht
werkcondities en performantie in de geselecteerde rusthuizen in kaart te brengen.
Om de werkcondities te bestuderen is er gebruik gemaakt van twee modellen, het Job
Demand-Control Model van Karasek (1979) en het Demand-Control-Support Model van
Johnson & Hall (1988). Uit de literatuurstudie blijkt immers dat sociale steun een
aanzienlijke impact heeft op de werkcondities, waaruit kan besloten worden dat het
Demand-Control-Support Model meer mogelijkheden aanbiedt voor het bestuderen van
werkcondities. Door gebruik te maken van deze modellen is het gelukt de werkcondities
in de verschillende rusthuizen in kaart te brengen. Er wordt vastgesteld dat alle
animatoren over een grote beslissingsbevoegdheid beschikken, wat een positieve invloed
op de werkprestaties heeft. Tussen de verschillende rusthuizen zijn duidelijke verschillen
merkbaar wat betreft werkcondities. Deze verschillen situeren zich voornamelijk op het
vlak van sociale steun en werkdruk. Doordat de animatieve grondhouding onvoldoende
geïntegreerd is bij andere personeelsgroepen is de verstandhouding met de verschillende
animatieteams niet optimaal. De animatoren voelen zich niet altijd gerespecteerd in hun
werk wat zorgt voor een psychische stressor die invloed uitoefent op de werkdruk.
Bovendien moeten de animatieteams de eigen taken achteruit schuiven om andere
personeelsgroepen bij te staan waardoor zij te kampen hebben met extra werkdruk. Door
in te spelen op deze stressoren kan ingegrepen worden op de werkdruk. Tijdens het
onderzoek kwam het gebrek aan de animatieve grondhouding duidelijk aan bod. Verder
onderzoek hierover is vereist daar de gebruikte modellen dit aspect niet bevatten.
Het bleek niet gemakkelijk de performantie van de geselecteerde rusthuizen in kaart te
brengen. Doordat er geen gelijkaardig onderzoek voor handen is, moest de lijst met
performantie-indicatoren nog samengesteld worden. Het is gelukt enkele bruikbare
indicatoren te destilleren uit dit onderzoek. Het aantal uren animatie en de manieren
waarop animatie bekend gemaakt wordt, kunnen beschouwd worden als goede
Conclusie en discussie 66
objectieve performantie-indicatoren. Diversiteit van de activiteiten, inspraak van de
ouderen in de animatiewerking, voldoende animatie, deelname van de bewoners,
omgang van de bewoners met het personeel en suggesties zijn goede subjectieve
performantie-indicatoren. De objectieve performantie-indicatoren budget en
groepsgrootte bij activiteiten en de subjectieve performantie-indicatoren
verscheidenheid, toegankelijkheid, tijdstippen, buitenactiviteiten, tevredenheid animatie
en welbevinden in het rusthuis leveren geen meerwaarde op in kader van dit onderzoek.
Bij het bestuderen van de subjectieve performantie-indicatoren worden beperkingen,
zoals het ontbreken van een gradatie in de tevredenheid van de bewoners,
waargenomen. Bovendien blijkt het moeilijk om een globaal overzicht van de
performantie per instelling te maken, daar elk aspect afzonderlijk bekeken moet worden.
De quotaties, per performantie-indicator, die gegeven worden aan de verschillende
rusthuizen, kunnen niet zomaar opgeteld worden om een globaal beeld te krijgen. Er kan
wel opgemerkt worden dat wat betreft performantie, de rusthuizen verschillend scoren.
Als algemeen besluit kan gesteld worden dat goede werkcondities steeds gepaard gaan
met een goed performantie. Een goede performantie staat echter niet garant voor goede
werkcondities. Hieruit blijkt het belang van werkcondities. Goede werkcondities
beïnvloeden het gedrag en de werkprestaties van de personeelsleden op een positieve
manier. Dit beïnvloedt op zijn beurt de performantie van de rusthuizen. Er mag hierbij
niet uit het oog verloren worden dat deze conclusie slechts opgaat voor de zes
geselecteerde rusthuizen. Aangezien dit een beperkt onderzoek betreft, mogen de
conclusies niet veralgemeend worden.
6.2 Beperkingen onderzoek
Het gebeurde onderzoek is gebaseerd op het Job Demand-Control Model van Karasek
(1979) en het Demand-Control-Support Model van Johnson en Hall (1988). Deze selectie
heeft implicaties voor de onderzoeksresultaten. Indien gebruik gemaakt wordt van
andere modellen, bestaat de kans dat andere onderzoeksresulaten verkregen worden.
De performantie-indicatoren moeten op zelfstandige basis opgesteld worden. Dit omdat
geen beroep gedaan kan worden op onderzoek naar performantie van animatiewerking.
Naderhand blijkt dat sommige indicatoren geen meerwaarde opleveren voor dit
onderzoek omdat geen verschillen onderscheiden kunnen worden.
Bij het bespreken van de subjectieve performantie-indicatoren kwam de confrontatie met
de eerder aangehaalde beperkingen van tevredenheidsmetingen. Zo iss het voor
Conclusie en discussie 67
sommige indicatoren, zoals de tevredenheid over de animatiewerking en het welbevinden
in het rusthuis, onmogelijk wat betreft tevredenheid een gradatie aan te brengen.
Tevredenheid geeft wel een indicatie van de kwaliteit van de dienstverlening maar
kwaliteit van de dienstverlening, kan niet gereduceerd worden tot klantentevredenheid
(Vandenbroeck, 2004).
In het onderzoek werden verschillende groepen zoals directie, animatoren en de
bewoners, bevraagd. Het beeld over het verzorgend personeel werd aangegeven door de
animatoren. Hiermee moet rekening gehouden worden tijdens de interpretatie van de
onderzoeksresultaten. Wij zijn immers niet op de hoogte van hoe het verzorgend
personeel zelf denkt over de animatiewerking.
Het onderzoek werd beperkt tot zes rusthuizen. Dit brengt met zich mee dat de
resultaten die verkregen worden uit het onderzoek enkel van toepassing zijn op deze
rusthuizen en niet veralgemeend mogen worden.
Aangezien de resultaten hoofdzakelijk verkregen werden via diepte-interviews met de
respondenten, bestaat de kans erin dat deze beïnvloed zijn door ons eigen
referentiekader. Bovendien zal de communicatie tijdens de interviews beïnvloed worden
door beide actoren aan de hand van gelaatsuitdrukkingen, gebaren, mimiek, oogcontact
en dergelijke. Je kan niet niet communiceren (Van Craen, 2003).
6.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek
Bij de voorstudie in functie van dit onderzoek wordt vastgesteld dat er weinig onderzoek
beschikbaar is uit de ouderensector in het algemeen. Zoals reeds werd aangehaald is dit
echter een groep die niet verwaarloosd mag worden. Deze groep neemt immers een
steeds groter aandeel in onze maatschappij in. Meer onderzoek in deze sector zal volgens
ons resulteren in een kwalitatief hoogstaandere zorg. Dit zal op zijn beurt een positieve
impact hebben op het welzijn van bejaarden.
In dit onderzoek worden een aantal indicatoren onderzocht. Enkele van deze
performantie-indicatoren blijken bruikbaar terwijl andere geen meerwaarde opleveren.
Toch lijkt het raadzaam meer systematisch onderzoek te voeren om nog meer valide en
betrouwbare indicatoren te destilleren. Uit onderzoek (Bates-Jensen et al., 2004;
Bergland & Kirkevold, 2006; Kirkevold & Engedal, 2006) blijkt immers dat animatie een
belangrijke invloed uitoefent op de fysieke en psychische gezondheid van de ouderen.
Conclusie en discussie 68
Gedurende het onderzoek zijn enkel directie, animatoren en bewoners bevraagd. Tijdens
het onderzoek werd duidelijk dat bevragen van het verplegend personeel een bijdrage
zou leveren aan het onderzoek. Het zou een correcter beeld opleveren van de werkdruk
en de sociale steun in de instelling. Via het bevragen van het verplegend personeel kan
eveneens nagegaan worden in hoeverre de animatieve grondhouding bij hen
geïntegreerd is. Het is niet mogelijk dit na te gaan door gebruik te maken van het Job
Demand-Control Model en het Demand-Control-Support Model. Hiervoor zijn andere
modellen of meetinstrumenten vereist.
De beperktheid van dit onderzoek kan opgevangen worden door een bijkomend
onderzoek te voeren waarbij meer rusthuizen worden bevraagd. Op die manier kan
getoetst worden of het gevonden verband tussen werkcondities en performantie van de
animatiewerking in rusthuizen ook op grotere schaal aanwezig is.
6.4 Aanbevelingen voor de praktijk
Het grootste aandachtspunt dat in dit onderzoek naar voor komt is dat de animatieve
grondhouding nog onvoldoende aanwezig is bij de andere personeelsgroepen.
Animatoren geven aan het hier vaak heel moeilijk mee te hebben. In sommige
instellingen werden reeds pogingen ondernomen vanuit de animatoren om het belang
van de animatieve grondhouding aan te duiden. Dit bleef echter zonder veel resultaat.
Het integreren van de animatieve grondhouding zou nog meer gestimuleerd moeten
worden vanuit de directie en de leidinggevenden.
Het lijkt aangewezen dit te doen via een degelijke en onderbouwde vorming tijdens de
werkuren. Deze vorming zal een verplicht karakter moeten krijgen aangezien blijkt dat
bij vormingen die reeds op poten gezet werden, een minieme opkomst vastgesteld kon
werd.
Algemeen kan vastgesteld worden dat het verzorgend personeel te kampen heeft met
een (te) hoge werkdruk. Dit wordt vaak ook erkend door de directie van de
desbetreffende rusthuizen. Het is niet altijd duidelijk welke inspanningen gedaan worden
om aan deze tekortkoming tegemoet te komen. Het verlagen van de werkdruk bij het
verzorgend personeel zal een positieve invloed hebben op de aanwezigheid van de
animatieve grondhouding in het rusthuis. Wanneer de werkdruk bij het verzorgend
personeel daalt, zullen animatoren ook minder moeten inspringen bij verzorgingstaken.
Conclusie en discussie 69
Ten slotte moet nog opgemerkt worden dat vanuit de animatoren een sterke vraag
uitgaat naar meer tijd voor individuele begeleiding. Via deze begeleiding bereikt men
immers deze personen die bij het reguliere animatie-aanbod uit de boot vallen.
Referenties 70
7 Referenties
Akerboom, S. & Maes, S. (2006). Beyond demand and control: The contribution of
organizational risk factor in assessing the psychological well-being of health care
employees. Work & Stress, 20 (1), 21-36.
Baert, V., Debaene, H., De Coninck, L. & D’Hoossche, K. (2004). Animatie. Meer dan een
activiteit… Cahier ouderenzorg. Mechelen: Kluwer.
Baldwin, P. J., Dodd, M. & Wrate, R.W. (1997). Young doctors’ health – How do working
conditions affect attitudes, health and performance? Social Science and Medecine, 45
(1), 35-40.
Bates-Jensen, B., Schnelle, J., Alessi, C., Al-Samarrai, N. & Levy-Storms, L. (2004). The
effects of Staffing on In-Bed Times of Nursing Home Residents. Journal of American
Geriatrics Society, 52, 931-938.
Benavides, F., Benach, J., Diez-Roux, A. & Roman, C. (2008). How do types of
employment relate to health indicators? Findings from the Second European Survey
on Working Conditions. Journal of Epidemiological Community Health, 54, 494-501.
Bergland, A. & Kirkevold, M. (2006). Thriving in nursing homes in Norway: Contributing
aspects described by residents. International Journal of Nursing Studies, 43, 681-691.
Billiet, J. (2001). Cycli in het empirisch onderzoek. In: Billet, J. & Waege, H. (eds.). Een
samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek.
Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Cambré, B. & Waege, H. (2001). Kwalitatief onderzoek en dataverzameling door open
interviews. In: Billet, J. & Waege, H. (eds.), Een samenleving onderzocht. Methoden
van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Cd&v (n.d.). Vergrijzing en verkleuring. Geraadpleegd op 30 april 2008 op
http://www.cdenv.be/actua/publicaties/boeken/vergrijzing-en-verkleuring.
Debosschere, A. (2005). Het rusthuis. Leven in, Kiezen voor. Antwerpen-
Apeldoorn:Garant.
De Swaan, A. (1972). Een boterham met tevredenheid. Gesprekken met arbeiders.
Amsterdam: Van Gennep.
Dezin, N. & Lincoln, Y. (2000). The Discipline and Practice of Qualitative Reasearch (2nd
edition). In: N., Denzin & Y., Lincoln, (eds.), Handbook of Qualitative Reasearch.
Thousand Oaks: Sage.
Fagan, C. & Burchell, B. (2002). Gender, Jobs and Working Conditions in the European
Union. Dublin: European Foundation for the Improvement of Living and Working
Conditions.
Referenties 71
FOD Economie. Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. (2007a).
Dossier senioren 2007. Geraadpleegd op 7 februari 2008 op
http://statbel.fgov.be/studies/masterproef_nl.asp?q=17
FOD Economie. Algemene Directie Statistiek en Economische informatie. (2007b).
Evolutie van de levensverwachting bij de geboorte, in jaren - vooruitzichten voor alle
EU-landen (2005-2050). Geraadpleegd op 12 maart 2008 op
http://www.statbel.fgov.be/figures/d23_nl.asp#EU
Geerts, J. & Breda J. (2007). Back to the future. Beleidsvoornemens- en realisaties in de
Vlaamse/Belgische ouderenzorg in de periode 1945-2005. In B. Cantillon, K. Van den
Bosch & S. Lefebure (Eds.), Ouderen in Vlaanderen 1975-2005 (pp.139-170).
Leuven: Acco.
Glaser, B. & Strauss A. (1967). The discovery of Grounded Theory. Strategies for
Qualitative Research. Chicago/New York: Aldine/Atherton
Goudswaard, A. & de Nanteuil, M. (2000). Flexibility and Working Conditions: A
Qualitative and Comparative Study in Seven EU Member States, A Summary. Co.
Dublin: European Foundation for the improvement of Living and Working Conditions.
Griffin, J., Greiner, B., Stansfield, S. & Marmot, M. (2007). The effect of Self-Reported
and Observed Job Conditions on Depression and Axiety Symptoms: A Comparison of
Theoretical Models. Journal of Occupational Health Psychology, 12 (4), 334-349.
Groenewegen, P.P., Kerssens, J.J., Sixma, H.J., van der Eijk, I. & Boerma, W.G.W.
(2005). What is important in evaluating health care quality? An international
comparison of user views. BMC Health services research, 91 (5), 1-9.
Harkness, D. & Hensley, H. (1991). Change the focus of social work supervision: the
effects on client satisfaction and generalized contentment. Social Work, 36(6), 506-
512.
Het Nieuwsblad (2007a). Het Grote rusthuizenrapport. Dagprijzen rusthuizen.
Geraadpleegd op 25 februari 2008 op
http://www.nieuwsblad.be/GT/Index.aspx?genericId=321&articleId=DMA21112007_
001
Het Nieuwsblad (2007b). Regelgeving hinkt tien jaar achterop. Vlaamse normen zijn niet
aangepast aan praktijken in rusthuizen. Geraadpleegd op 29 april 2008 op
http://www.nieuwsblad.be/GT/Index.aspx?genericId=321&articleId=LT1KCLVJ
Het Nieuwsblad. (2007c). Het Grote rusthuizenrapport. Alle 731 Vlaamse rusthuizen
doorgelicht. Geraadpleegd op 20 april 2008 op
http://messagent.vummail.be/optiext/optiextension.dll?ID=z1yg+zr5mxXzzz8
Heylen, L. & Mortelmans, D. (2007). Trends in sociale participatie en isolatie van
ouderen. In B. Cantillon, K. Van den Bosch & S. Lefebure (Eds.), Ouderen in
Vlaanderen 1975-2005 (pp.139-170). Leuven: Acco.
Referenties 72
Johnson, J. & Hall, E. (1988). Job Strain, Work Place Social Support, and Cardiovascular
Disease: A Cross-Sectional Study of a Random Sample of the Swedish Working
Population. American Journal of Public Health. 78 (10), 1336-1342.
Juriwel (n.d.a). Overzicht regelgeving ouderenzorg. Geraadpleegd op 6 maart 2008 op
http://www.wvg.vlaanderen.be/juriwel/ouderenzorg/index.htm
Juriwel (n.d.b). Besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de
normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening, of
een rusthuis, moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen.
Geraadpleegd op 11 mei 2008 op
http://www.wvg.vlaanderen.be/juriwel/ouderenzorg/rg/erkenning/bvr170785.htm
Juriwel (n.d.c). Koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de
normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis of als centrum
voor dagverzorging. Geraadpleegd op 11 mei 2008 op
http://www.wvg.vlaanderen.be/juriwel/ouderenzorg/rg/rvt/kb210904-01.htm
Karasek, R. (1979). Job demands, Job Decision Latitude, and Mental Strain: Implications
for Job Redesign. Administrative Science Quarterly, 24 (2), 285-308.
Karasek, R., Choi, B., Ostergren, P., Ferrario, M. & De Smet, P. (2007). Testing two
Methods to Create Comparable Scale Scores between the Job Content Questionnaire
(JCQ) and JCQ-Like Questionnaires in the European JACE Study. International Journal
of Behavioral Medecine, 14 (4), 189-201.
Kirkevold, Ø. & Engedal, K. (2006). The quality of care in Norwegian nursing homes.
Scandinavian Journal of Caring Science, 20, 177-183.
Korsten, A.F.A. & Soeters, J.M.L.M. (1999). Kwaliteitszorg in de non-profitsector. Blad
bestuurskunde, 8 (6), 232-244.
Kotter, P. & Schlesinger, L. (1979). Choosing strategies for Change. Harvard Business
Review, 57 (2), 106-114.
Leijssen, M. (2005). Gids beroepsethiek. Waarden, rechten en plichten in psychotherapie
en hulpverlening. Leuven: Acco.
Mcclenahan, C., Giles, L. & Mallett, J. (2007). The importance of context specificity in
work stress research: a test of the Demand-Control-Support model in academics.
Work & Stress, 21 (1), 85-95.
MacDonald, L., Karasek, R., Punnet, L. & Scharf (2001). Covariation between workplace
physical and psychosocial stressors: evidence and implications for occupational health
research and prevention. Ergonomics, 44 (7), 696-718.
Merlié, D. & Paoli, P. (2001). Third European Survey on Working Conditions. Dublin:
European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions.
Miles, M. & Huberman, A. (1989). Qualitative data analysis (9th edition). California: SAGE
Publications.
Referenties 73
Moore, S.T. & Kelly, M.J. (1996). Quality now: moving on human services organizations
toward a consumer orientation to service quality. Social Work, 41(1), 33-40.
Mor, V., Angelli, J., Gifford, D., Morris, J., & Moore, T. (2003a). Benchmarking and
quality in residential and nursing homes: lessons from the US. International journal of
geriatric psychiatry, 18 (3), 258-266.
Mor, V., Angelli, J., Jones, R., Roy, J., Moore, T. & Morris, J. (2003b). Inter-rater
reliability of nursing home quality indicators in the US. BMC Health Services Research,
89 (3), 1-13.
Muntaner, C., Li, Y., Xue, X., Thompson, T., O’Campo, P., Chung, H & Eaton, W. (2005).
County Level socioeconomic position, work organization and depression disorder: A
repeated measures cross-classified multilevel analysis of low-income nursing home
workers. Health and Place, 12 , 688-700.
Patterson, M, West, M., Shackleton, V., Dawson, J., Lawthom, R., Maitlis, S., Robinson,
D. & Wallace, A. (2005). Validating the organisational climate measure: links to
managerial practices, productivity and innovation. Journal of Organisational
Behaviour, 26, 379-408.
Pekkarinen, L., Elovainio, M., Sinervo, T., Finne-Soveri, H. & Noro, A. (2006). Nursing
Working Conditions in Relation to Restraint Practices in Long-Term Care Units.
Medical Care, 44 (12), 1114-1120.
Pelfrene, E. (2005). Ontgroening en vergrijzing in Vlaanderen 1990 – 2050. Verkenning
op basis van de NIS-bevolkingsvooruitzichten. Brussel: Lemaître, J. Geraadpleegd op
7 februari 2008 op http://aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/pdf/stativaria/
stat36/ stat36_Vergrijzing.pdf]
Philips, C.D, Hawes, C., Lieberman, T. & Koren M.J. (2007). Where should Momma go?
Current nursing home performance measurement strategies and a less ambitious
approach. BMC Health services research, 93 (7), 1-8.
Rasking, J. (2007). Pensioenen eindelijk nog eens omhoog. Geraadpleegd op 6 maart
2008 op http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?articleID=MG1LOK11
Schrijvers, C., van de Mheen, D., Stronks, K. & Mackenbach, J. (1998). Socioeconomic
inequalities in health in the working population: the contribution of working
conditions. International Journal of Epidemiology, 27, 1011-1018.
Scott-Cawiezell, J., Main, D., Vojir, C., Jones, K., Moore, L., Nutting, P., Kutner, J &
Pennington, K. (2005). Linking Nursing Home Working Conditions to Organisatorial
Performance. Health Care Manager Review, 10 (4), 372-380.
Schaubroeck, J. & Fink, L. (1998). Facilitating and inhibiting effects of job control and
social support on stress outcomes and role behavior: a contingency model. Journal of
Organisational Behaviour, 19, 167-195.
Referenties 74
Schneider, B., Brief, A. & Guzzo, R. (1996). Creating a Climate and Culture for
Sustainable Organisational Change. Organisational Dynamics, 7-19.
Schuyten, G. (2007). Modellen van empirisch onderzoek 1. Niet gepubliceerde cursus,
Universiteit Gent. Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen.
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. (2003). Sector: social profit. Profiel:
animator ouderenzorg. In samenwerking met: Sectoriële Commissie Welzijns- en
gezondheidszorg en het Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding in de social profit
(VIVO). 9-12.
Sowa, J.E., Selden, S.C. & Sandfort, J.R. (2004). No longer unmeasurable? A
multidimensional integrated model of nonprofit organizational effectiveness. Nonprofit
and voluntary sector quarterly, 33 (4), 711-728.
Tilbury, C. (2004). The influence of Performance Measurement on Child Welfare Policy
and Practice. British Journal of Social Work, 34 (2), 225-241.
Tilbury, C. (2006). Accountability via Performance Measurement: The Case of Child
Protection Services. Australian Journal of Public administration, 65 (3), 48-61.
Vandenbroeck, M. (2004). Tevredenheid op een schaaltje. Allert, 30(2), 63-73.
Van Craen, W. (2003). Omgaan met anderen. Een communicatiekunst. Leuven/Heusden:
Acco.
Van Der Doef, M. & Maes, S. (1999). The Job Demand-Control(-Support) Model and
psychological well-being: a review of 20 years of empirical research. Work & Stress,
13 (2), 87-144.
Van Mierlo, H., Rutte, C., Vermunt, J., Kompier, M. & Doorewaard, J. (2006). Individual
Autonomy in work teams: the role of team autonomy, self-efficacy, and social
support. European Journal of Work and Organisational Psychology, 15 (3), 281-299.
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (2007). Programma der
bejaardenvoorzieningen. Geraadpleegd op 7 februari 2008 op http://www.zorg-en-
gezondheid.be/default.aspx?id=758
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (n.d.a). Rusthuizen/ Rust- en
Verzorgingstehuizen. Geraadpleegd op 13 maart 2008 op http://www.zorg-en-
gezondheid.be/default.aspx?id=94
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (n.d.b). Gezins- en Ouderenbeleid.
Geraadpleegd op 6 maart 2008 op http://www.zorg-en-
gezondheid.be/topPage.aspx?id=140
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (n.d.c). Wederzijdse rechten en plichten.
Geraadpleegd op 7 februari 2008 op http://www.zorg-en-
gezondheid.be/default.aspx?id=1766#Top
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (n.d.d). Kostprijs. Geraadpleegd op 7 februari
2008 op http://www.zorg-en-gezondheid.be/default.aspx?id=1754
Bijlagen 75
Bijlagen
Bijlagen 76
Bijlage 1: Selectie rusthuizen
Hierop volgend zal een overzicht weergegeven worden van de verschillende rusthuizen ,
die geselecteerd zijn voor het onderzoek. We behandelen hierbij ook de visie van de
verschillende rusthuizen over animatie.
Rusthuis 1
Inrichtende macht: OCMW
Aantal bewoners: 178
cijfers gebaseerd op inspectieverslag 30/09/2004
Effectief vereist
Animatie 2,6 1,5
Kine/ergo 4,8 0
Percentage personeel 213,52 100
Aantal personeelsleden 93,99 42,02
(Het Nieuwsblad, 2007c)
Wat ons opviel bij dit rusthuis is dat het aantal animatoren dat effectief aanwezig is in
deze instelling hoger is dan het aantal animatoren dat wettelijk vereist is. Het
personeelspercentage van deze instelling is ongeveer gelijk aan het gemiddelde
personeelspercentage in Vlaanderen.
Rusthuis 1 is een woon- en zorgcentrum en wil een aangename en kwalitatief
hoogstaande woon-, leef-, zorg- en zingevende omgeving zijn voor de ouder wordende
inwoners van Gent. Het biedt dan ook een dagverzorgingscentrum en kortverblijf aan.
Eveneens zijn 20 seniorenwoningen aanwezig op de campus. Het rust- en
verzorgingstehuis staat open voor valide, semi-valide en zorgbehoevende personen die
omwille van hun gezondheid- en/of sociale situatie minder zelfredzaam zijn en niet langer
in staat zijn zelfstandig te leven binnen hun thuissituatie.
Er wordt een zinvolle en degelijke dagbesteding aangeboden waarbij vrijwilligers en
familieleden betrokken worden. In de animatie staan volgende doelstellingen centraal:
het aanbieden van een thuisvervangende omgeving, de animatieve grondhouding, het
uitbouwen van vrijwilligerswerk, een integrale benadering van de bewoners, het
emanciperend omgaan met de bewoners, het bevorderen van de levenskwaliteit van de
bewoners, aandacht voor een brug met de samenleving en het multidisciplinair werken
(interne documenten).
Bijlagen 77
Het animatieteam in dit rusthuis bestaat uit negen leden: vier ergotherapeuten, twee
personen die graduaat orthopedagogie zijn, een diëtiste, een pastoraal werker en een
lekenconsulent. Van deze mensen werkt één iemand die ¾ werkt, één iemand die
halftijds werkt en één iemand die 3/5 werkt. Verder werken drie personen van het team
werken 4/5 en 3 personen voltijds (interview met hoofdcoördinator) Dit komt samen op
7,25 en zal dus iets hoger liggen dan weergegeven werd in ‘Het Grote
Rusthuizenrapport’. De ergotherapeuten en orthopedagogen vervullen niet enkel taken
met betrekking tot animatie. Zo worden ook maaltijdbegeleidingen gegeven en ADL
trainingen, specifieke taken van een ergotherapeut. Indien nodig helpen zij het
verzorgend personeel. Het team wordt gesteund door vrijwilligers.
Rusthuis 2
Inrichtende macht: vzw
Aantal bewoners: 108
gebaseerd op inspectieverslag 29/09/2006
Effectief vereist
Animatie 0,79 2
Kine/ergo 0,4 0
Percentage personeel 124,44 100
Aantal personeelsleden 35,15 28,18
(Het Nieuwsblad, 2007, c)
Één van de redenen waarom we dit rusthuis selecteerden voor onze masterproef is dat
het aantal animatoren dat effectief aanwezig is in de instelling een stuk onder het
vereiste aantal ligt. Bovendien ligt het personeelspercentage van dit rusthuis ook een
heel stuk lager dan het gemiddelde personeelspercentage in Vlaanderen. Dit zou kunnen
wijzen op een hoge werkdruk binnen de instelling.
Rusthuis 2 wil een open huis en thuis zijn voor valide, zorgbehoevende en dementerende
senioren, met respect voor ieders eigenheid. Men streeft ernaar een geborgen en
familiale sfeer te creëren voor de bewoners. Men wil de mensen een thuis bezorgen.
Daarom probeert men zoveel mogelijk rekening te houden met de eigenheid van
iedereen. Bij het samenstellen van de activiteiten wordt dan ook rekening gehouden met
de verwachtingen, gewoonten, gebruiken en mogelijkheden van de bewoners. Via
animatie wil men de bejaarden helpen hun nieuwe leefsituatie te aanvaarden en te
vergemakkelijken. Het stimuleren van sociale contacten maakt hier ook deel van uit. Aan
Bijlagen 78
de hand van betrokkenheid van vrijwilligers, personeel en familie wil men een
aangenaam woon- en leefklimaat helpen scheppen.
Vanuit de organisatie wordt dan ook veel aandacht besteed aan de animatieve
grondhouding (interne documenten).
Het animatieteam in deze organisatie bestaat uit drie personen: twee ergotherapeuten
en een pedagoge. Een van de twee ergotherapeuten is tevens verantwoordelijke voor de
ergotherapeuten, de kinesisten en logopedisten. Deze werkt voltijds. De collega
pedagoog werkt 30 uren en de andere ergotherapeut werkt 25 uur per week. Het team
wordt bijgestaan door vrijwilligers. Aan de samenstelling van het team is duidelijk te zien
dat de cijfers uit het Groot Rusthuisrapport niet overeen stemmen met de werkelijkheid.
Rusthuis 2 ligt niet onder de wettelijke vereisten zoals aangegeven.
Rusthuis 3
Inrichtende macht: vzw
Aantal bewoners: 110
gebaseerd op inspectieverslag 21/08/2007
Effectief vereist
Animatie 2,5 2
Kine/ergo 3,61 0
Percentage personeel 284,5 100
Aantal personeelsleden 81,41 28,66
(Het Nieuwsblad, 2007c)
Het aantal personeelsleden dat zich bezighoudt met animatie lijkt sterk
vertegenwoordigd. Bovendien is bij dit rusthuis een opvallend hoog percentage personeel
aanwezig dan wettelijk vereist is.
Rusthuis 3 is een woon- en zorgcentrum dat ondersteuning wil bieden aan mensen die
niet meer zelfstandig kunnen functioneren. Men wil tegemoet komen aan zorgvragen die
zich situeren op fysisch, psychisch, sociaal en spiritueel vlak. Het engagement van de
organisatie bestaat eruit te zoeken naar antwoorden op de steeds evoluerende noden en
vragen van de ouderen .
Rusthuis 3 ziet animatie als alles wat bijdraagt tot een aangename woon- en leefsfeer
waarin ouderen zich gewaardeerd voelen: contact, warmte, gezelligheid, activiteiten om
naar uit te kijken,… Steeds rekening houden met de mogelijkheden en capaciteiten en
behoeften van de mensen maakt hier deel van uit. Men probeert de talenten van de
Bijlagen 79
mensen zo goed mogelijk te stimuleren. Ook wordt aandacht gegeven aan relatie van de
bewoner met zijn familie, andere bewoners, het personeel en zijn/haar brede omgeving.
Daarom wordt zowel individueel as in groep gewerkt. De levenskwaliteit van elke
bewoner wordt voorop gezet (interne documenten).
Het animatieteam bestaat uit 3 halftijdse animatoren, 1 halftijdse coördinator en een
kinesist die vier uur vrijgesteld wordt om het animatieteam bij te staan. Dit lijkt neer te
komen op het wettelijk vereist aantal. Ergotherapeuten zijn niet werkzaam in het
animatieteam.
Rusthuis 4
Inrichtende macht: OCMW
Aantal bewoners: 81
gebaseerd op inspectieverslag 29/06/2005
Effectief vereist
Animatie 0,92 1,5
Kine/ergo 1,8 0
Percentage personeel 211,31 100
Aantal personeelsleden 45,22 21,40
(Het Nieuwsblad, 2007c)
Deze instelling werd vooral geselecteerd doordat het aantal animatoren lager lag dan het
vereiste aantal. Het percentage personeel ligt een heel klein beetje lager dan het
gemiddelde personeelspercentage in Vlaanderen.
Rusthuis 4 heeft zowel gewone rusthuisbedden als RVT bedden. Men beseft er dat men
het thuismilieu van de bewoners niet kan vervangen, maar men probeert de bewoners
desondanks geborgenheid, gezelligheid, veiligheid en vrijheid te bieden.
men probeert de drempel naar de buitenwereld ook zo laag mogelijk te houden.
In rusthuis 4 neemt animatie een belangrijke plaats in. De animatie wordt er als middel-
en niet als doel- gebruikt opdat de bewoners zich thuis zouden voelen. Vanuit de
animatieve grondhouding van het voltallige personeel probeert men tegemoet te komen
aan de noden van iedere bewoner, rekening houdend met diens levensloop, verleden,
heden en toekomst (interne documenten).
Het animatieteam bestaat in dit rusthuis uit 3 halftijdse equivalenten. Twee van deze
animatoren spenderen de helft van hun voltijds equivalent aan ergotherapie en de
Bijlagen 80
andere helft aan animatie. De andere animator spendeert de helft van zijn voltijds
equivalent aan kinisitherapie en de andere helft aan animatie. Dit animatieteam wordt
ook bijgestaan door een tiental vrijwilligers.
Rusthuis 5
Aantal bewoners: 105
Inrichtende macht: VZW
inspectieverslag gebaseerd op 06/01/2006
Effectief vereist
Animatie 2 2
Kine/ergo 6,18 0
Percentage personeel 218,47 100
Aantal personeelsleden 60,08 27,50
(Het Nieuwsblad, 2007c)
Deze instelling heeft precies het aantal vereiste animatoren. Ook het
personeelspercentage is niet erg verschillend met het gemiddelde personeelspercentage
in Vlaanderen.
Dit woon- en zorgcentrum streeft naar een evenwicht tussen beschermen zonder te
bemoederen en verzorgen zonder te verwennen. Men streeft naar het realiseren van
integrale zorg die zowel aandacht heeft voor de lichamelijke, relationele, geestelijke,
sociale en psychische aspecten. Men wil de bewoners een harmonisch leven laten leiden
zonder eenzaamheid of een gebrek aan verzorging (interne documenten).
Het animatieteam bestaat in dit woon- en zorgcentrum uit twee voltijdse equivalenten
die het diploma van orthopedagoog bezitten. Deze twee animatoren hebben ook de taak
om het middagmaal te begeleiden. Voor het uitvoeren van activiteiten kunnen zij beroep
doen op de hulp van een aantal vrijwilligers.
Bijlagen 81
Rusthuis 6
Aantal bewoners: 69
Inrichtende macht: OCMW
gebaseerd op inspectieverslag 26/11/2004
Effectief vereist
Animatie 1,5 1,5
Kine/ergo 1 0
Percentage personeel 254,57 100
Aantal personeelsleden 47,35 18,60
(Het Nieuwsblad, 2007c)
Het aantal aanwezige animatoren is gelijk aan het aantal animatoren dat wettelijk vereist
is. Het personeelspercentage dat aanwezig is in de instelling ligt boven het gemiddelde
personeelspercentage in Vlaanderen.
Dit woon- en zorgcentrum bestaat uit een RVT afdeling en een gewoon rusthuis.
Het animatieteam bestaat uit anderhalve fulltime equivalent. Één voltijdse animator heeft
een opleiding gevolgd om animatie te kunnen organiseren in een rusthuis. De andere
halftijdse animator heeft het diploma van ergotherapeut en houdt zich hier ook halftijds
mee bezig. Dit animatieteam kan ook rekenen op de hulp van vrijwilligers voor de
activiteiten (interne documenten).
Bijlagen 82
Bijlage 2: Vragenlijst directie
Algemeen
− Wat is animatie voor u?
− Wat is animatie volgens het rusthuis?
− We hebben gemerkt dat de overheid vele eisen stelt naar rusthuizen toe en dat zij
aan vele verwachtingen moeten voldoen. Blijven er dan nog genoeg tijd, middelen,
personeel over om zich naast alle andere taken aan animatie te weiden?
− Wie houdt zich bezig met de animatie ?
− Welke specifieke taken moet het animatieteam uitvoeren?
− Wat is volgens u de meerwaarde van animatie?
− Wordt de animatie enkel georganiseerd door het animatieteam of heeft u daar ook
bepaalde verantwoordelijkheden in?
− Houdt u toezicht op de werking van het team?
− Vindt u dat er voldoende middelen ter beschikking gesteld worden vanuit de
overheid?
− Over welk jaarlijks budget beschikt het animatieteam?
Werkcondities
Beslissingsbevoegdheid
� beslissingen
− Wie neemt de voorbereiding voor de animatie op zich? (Wordt er een gedetailleerde
voorbereiding verwacht of is er ruimte voor improvisatie?)
− Is er ruimte voor suggesties binnen de animatiewerking?
− In welke mate is er feedbackruimte voor de medewerkers?
� vaardigheden
− Aan welke vereisten moet iemand voldoen om deel te kunnen uitmaken van het
animatieteam (diploma, creativiteit, persoonlijkheid,…)?
− Neemt het animatieteam soms deel aan bijscholingen/studiedagen?
Werkbelasting
− Wat is uw indruk over de werkbelasting in uw instelling?
− Heeft u suggesties die de werkbelasting zouden kunnen verlagen?
Bijlagen 83
Sociale steun op het werk
− Wordt er veel overleg gepleegd met het animatieteam?
− Hoe omschrijft u de sfeer binnen het animatieteam?
− Hoe ziet het contact eruit tussen u en het personeel.
− Heeft u suggesties die de werksfeer zou kunnen verbeteren?
Performantie-indicatoren
− Aantal uren animatie per week ?
− Verscheidenheid in animatie (elk jaar hetzelfde of niet?)
− Diversiteit in animatie (zijn er meerdere mogelijkheden of moet iedereen dezelfde
animatie volgen)?
− Inspraak van ouderen in animatiewerking?
− Is de animatie voor iedereen toegankelijk (ook minder
monbielen/dementerenden/…)
− Vindt u dat er voldoende animatie is?
− Heeft u suggesties die de animatiewerking kunnen verbeteren?
Bijlagen 84
Bijlage 3: Vragenlijst personeel
Algemeen
− Welke diploma hebt u behaald?
− Wat is animatie voor u?
− Wat is animatie volgens het rusthuis?
− Welke functie neemt u in de animatiewerking op zich?
− Voert u nog andere functies uit?
− Hoe lang werkt u hier al?
Werkcondities
Beslissingsbevoegdheid
� beslissingen
− Wie beslist er over het opstellen van de activiteitenprogrammatie (Karasek, 1979;
Karasek et al., 2007; Mac Donald et al., 2001; Schrijvers et al., 1998)?
− Wie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de animatie (functie) (Karasek, 1979;
Mac Donald et al., 2001)?
− Heeft u inspraak in het animatiematieprogramma?
− Kunt u suggesties doen naar de verantwoordelijken toe? Indien nee, hebt u
suggesties? Indien ja, heeft u het gevoel dat hiermee rekening gehouden wordt
(Karasek, 1979; Karasek et al., 2007; Mac Donald et al., 2001; Schrijvers et al.,
1998)?
� vaardigheden
− Hebt u een bijkomende opleiding gevolgd (Karasek, 1979; Karasek et al., 2007 Mac
Donald et al., 2001)?
− In welke mate vraagt deze job creativiteit van u (Karasek, 1979; Karasek et al.,
2007; Mac Donald et al., 2001)?
− Wordt steeds vastgehouden aan hetzelfde programma of is er regelmatig variatie
(Karasek, 1979; ; Karasek et al., 2007; Mac Donald et al., 2001)?
− Er heerst in vele rusthuizen een personeelstekort en dit heeft tot gevolg dat er ook
sprake is van een hoge werkdruk. Heeft u het gevoel dat de verwachtingen die aan
u gesteld worden realistisch zijn (Karasek, 1979; Karasek et al., 2007; Mac Donald
et al., 2001)?
Bijlagen 85
Werkbelasting
− Wat houdt uw takenpakket juist in? Bent u hier tevreden mee? Hebt u eventuele
suggesties hoe het beter kan?
− Wij hebben gemerkt dat vele rusthuizen te maken hebben met het probleem dat ze
weinig subsidies ontvangen en hierdoor is er soms sprake van een hoge caseload,
vindt u dat u genoeg tijd hebt om uw taken naar behoren te vervullen (Johnson &
Hall, 1988; Karasek, 1979; Karasek et al., 2007; Schrijvers et al., 1998)?
− Vindt u dat u over voldoende tijd beschikt om u activiteiten grondig voor te
bereiden (Johnson & Hall, 1988; Karasek, 1979; Karasek et al., 2007; Schrijvers et
al., 1998)?
− Als lid van het animatieteam wordt veel van u verwacht, heeft u af en toe het
gevoel dat je nood hebt aan een pauze en er geen tijd is voor een onderbreking
(Johnson & Hall, 1988; Schrijvers et al., 1998)?
sociale steun op het werk
− Is er een goede samenwerkingsrelatie met u collega’s? Wat is de oorzaak hiervan
(Mac Donald et al., 2001; Schrijvers et al., 1998)?
− De leidinggevenden hebben vele taken en verantwoordelijkheden, heeft u soms het
gevoel dat ze daardoor minder aandacht hebben voor wat zich afspeelt bij het
personeel, of dat ze daardoor minder bereikbaar zijn? (Mac Donald, et al., 2001)?
− Heeft u het gevoel dat u leidinggevende vlot aanspreekbaar is (Mac Donald et al.,
2001)?
− Hoe is de sfeer op uw werk (Mac Donald et al., 2001; Schrijvers et al., 1998)?
− Ontvangt u veel feedback op uw werkprestaties? Gebeurt dit op een formele of
informele manier (Patterson et al., 2005)?
− We kunnen aannemen dat het organiseren van de animatiewerking niet altijd
gemakkelijk is, dragen de andere personeelsleden hun steentje bij aan de
animatiewerking of hebben jullie het gevoel dat jullie er alleen voor staan.
− Hebt U het gevoel dat de animatiewerking door anderen ook als iets belangrijks
beschouwd wordt?
performantie-indicatoren
− Aantal uren animatie per week ?
− Verscheidenheid in animatie (elk jaar hetzelfde of niet?)
− Diversiteit in animatie (zijn er meerdere mogelijkheden of moet iedereen dezelfde
animatie volgen)?
− Inspraak van ouderen in animatiewerking?
Bijlagen 86
− Budget dat wordt gebruikt voor animatie?
− Manier waarop de animatie wordt bekend gemaakt
− Is de animatie voor iedereen toegankelijk (ook minder
monbielen/dementerenden/…)
− Welke activiteiten worden precies georganiseerd?
− Er is veel werk te doen als lid van het animatieteam en er wordt veel van jullie
verwacht, slagen jullie er dan nog in om af en toe met de bewoners naar buiten te
gaan of is hier al helemaal geen tijd voor? Worden ook buitenactiviteiten
georganiseerd? (Bergland & Kirkevold, 2006)
− Vindt u dat er voldoende animatie is?
− Vindt u dat de animatie plaats vind op geschikte tijdstippen?
− Worden er veel sociale contacten gelegd tijdens de activiteiten? (Bergland &
Kirkevold, 2006)
− Welke activiteiten hebben het meest succes?
− Als iemand niet deelneemt aan de activiteiten die georganiseerd worden, hoe vult
deze zijn/haar tijd dan in?
− Heeft u suggesties die de animatiewerking kunnen verbeteren?
− Vind u dat u over voldoende middelen beschikt om uw job naar behoren te kunnen
uitoefenen? Indien neen, wat is hier de oorzaak van?
− Probeert men de buitenwereld binnen te brengen in het rusthuis? Indien ja, hoe
dan (Debosschere, 2005)?
− Hoe groot zijn de groepen waarmee in de animatiewerking gewerkt wordt? Worden
er af en toe ook activiteiten opgezet voor enkelingen (Debosschere, 2005)?
Bijlagen 87
Bijlage 4: Vragenlijst ouderen
− Aantal uren animatie per week?
− Aantal uren dat men per week deelneemt aan de animatie.
− Is er veel afwisseling in de activiteiten die georganiseerd worden?
− Diversiteit in animatie (zijn er meerdere mogelijkheden of moet iedereen dezelfde
animatie volgen)?
− Hebt u het gevoel dat u inspraak hebt in de activiteiten die georganiseerd worden?
− Hoe worden jullie op de hoogte gebracht van de activiteiten?
− Is de animatie voor iedereen toegankelijk (ook minder
mobielen/dementerenden/…)?
− Welke activiteiten worden precies georganiseerd?
− Worden ook buitenactiviteiten georganiseerd (Bergland & Kirkevold, 2006)?
− Bent u tevreden over de animatiewerking in het rusthuis? Hebt u een goede band
met het animatieteam (Bergland & Kirkevold, 2006)?
− Wordt soms de vraag gesteld of u tevreden bent in het rusthuis?
− Vindt u dat er voldoende animatie is?
− Vindt u dat de animatie plaats vind op geschikte tijdstippen?
− Bent u graag in het rusthuis? (Bergland & Kirkevold, 2006)
− Hebt u vrienden gemaakt door deel te nemen aan de activiteiten die georganiseerd
worden? (Bergland & Kirkevold, 2006)
− Welke activiteiten vindt u het leukst? (Bergland & Kirkevold, 2006)
− Niet iedereen vind dezelfde dingen leuk, mensen verschillen nu eenmaal. Zijn er
activiteiten die u niet leuk vind, en waarom? Welke activiteiten vind u het minst
leuk? Waarom?
− Als u niet deelneemt aan de activiteiten die georganiseerd worden, wat doet u dan?
− Wat zou de animatiewerking beter kunnen maken?
− Iedereen heeft het wel eens moeilijk op het werk, komt het wel eens voor dat je
dat ook merkt bij het personeel en dat ze soms wat kortaf zijn en geen tijd hebben
voor u?
− Hoe is de begeleiding bij de animatieactiviteiten? (vriendelijk, behulpzaam,
geduldig,…)
− Wat doet de begeleiding tijdens de activiteiten?
− Zijn er (vele) personen die niet deelnemen aan de animatieactiviteiten? Weet je
hoe dit komt?
Bijlagen 88
Bijlage 5: Codelijst
Identificatiecodes
Beheer
Openbaar 1
Privaat 2
Organisatie
Rusthuis 1 1
Rusthuis 2 2
Rusthuis 3 3
Rusthuis 4 4
Rusthuis 5 5
Rusthuis 6 6
Functie
Directie 1
Coördinator animatie 2
Animator 3
Bewoner 4
Inhoudelijke codes
Demografische kenmerken van respondenten
Diploma 701
Functie in de animatiewerking 702
Andere functies 703
Anciënniteit 704
Algemeen
Betekenis animatie volgens medewerker 705
Betekenis animatie volgens rusthuis 706
Plaats animatie in rusthuis 707
Meerwaarde animatie 708
Hulp andere personeelsgroepen aan animatie 709
Belang animatie volgens andere personeelsgroepen 710
Werkcondities
Beslissingsbevoegdheid
Opstellen activiteiten programmatie 811
Eindverantwoordelijkheid animatie 812
Suggestieruimte 813
Vaardigheden
Bijkomende opleiding(en) 821
Bijlagen 89
Creativiteit 822
Werkbelasting
Takenpakket 831
Werkdruk 832
Sociale steun
Samenwerking collega’s 841
Samenwerking leidinggevenden 842
Feedback 843
Werksfeer 844
Performantie
Objectieve indicatoren
Aantal uren animatie 901
Budget 902
Bekendmaking 903
Welke activiteiten 904
Groepsgrootte 905
Subjectieve indicatoren
Middelen 906
Diversiteit 907
Inspraak ouderen 908
Voldoende animatie 909
Verscheidenheid 910
Toegankelijkheid 911
Tijdstippen 912
Buitenactiviteiten 913
Binnen brengen buitenwereld 914
Sociale contacten 915
Succes activiteiten 916
Deelname 917
Tevredenheid over animatie 918
Welbevinden in het rustuis 919
Omgang met personeel 920
Suggesties 921
Bijlagen 90
Bijlage 6: verwerking onderzoeksresultaten
1 Betekenis animatie
Hierbij zal de betekenis van animatie volgens de medewerkers besproken worden, ook de
betekenis van animatie volgens het rusthuis wordt hier behandeld omdat tijdens de
verwerking blijkt dat deze grotendeels overeenkomt met de betekenis die werd
aangegeven door de respondenten.
Rusthuis1
Algemeen kan gesteld worden dat de respondenten een brede kijk hebben op wat
animatie inhoudt. Bewoners moeten volgens hen holistisch benaderd worden. Dit houdt
in dat niet enkel groepsactiviteiten gegeven worden, maar dat ook een sterke nadruk
gelegd wordt op individuele begeleiding. Men wil de mensen een zinvolle dagbesteding
aanbieden. Er wordt ook veel belang gehecht aan het installeren van de animatieve
grondhouding onder de verschillende personeelsgroepen door de animatoren, maar er is
nog veel werk aan de winkel.
Rusthuis 2
Animatie wordt hier ruim opgevat. Animatie beperkt zich niet enkel tot de activiteiten.
Daarom wordt ook veel nadruk gelegd op de individuele begeleiding van de bewoners, en
op de aanwezigheid van de animatieve grondhouding bij de verschillende
personeelsgroepen. De instelling wil dat de mensen zich thuis voelen in het rusthuis.
Rusthuis 3
Animatie wordt hier gezien als iets dat boven alle andere dingen staat. Het is een
grondhouding die aanwezig moet zijn bij het personeel. De bewoners moeten in hun
totaliteit benaderd worden. Animatie bestaat zowel uit individuele als groepsactiviteiten.
Empathie wordt hoog in het vaandel gedragen.
Rusthuis 4
Net als de andere rusthuizen bekijkt deze instelling animatie als meer dan het
organiseren van activiteiten. Het is ook inspelen op de actuele noden en behoeften van
de bewoners. De animatieve grondhouding zou gedragen moeten worden door alle
personeelsleden. Aangezien in dit rusthuis weinig animatoren geïnterviewd konden
worden, hebben we ook een verzorgende gesproken.
Bijlagen 91
“ Animatie, wat is dat voor u? Wat houdt dat voor u precies in? (interviewer)
De mensen bezig houden (verzorgende).”
Uit dit citaat kunnen we afleiden dat de animatieve grondhouding bij deze verzorgende
nog niet aanwezig is.
Rusthuis 5
Voor dit rusthuis is het van belang dat de bewoners er zich goed voelen. Men wil dat de
mensen hun leven dat ze vroeger leidden er zoveel mogelijk kunnen verder zetten.
Daarom wordt ook gestreefd naar een huiselijke sfeer. De animatie wordt ruim opgevat
en mag zeker niet beperkt blijven tot het organiseren van activiteiten voor groepen.
Rusthuis 6
De nadruk wordt vooral gelegd op wat de activiteiten opleveren voor de bewoners.
“De animatie moet ervoor zorgen dat de mensen de momenten die er zijn, op een
attractieve, ontspannende, actieve en aangename manier kunnen doorbrengen.
(directeur)”
Net als bij de andere rusthuizen bestaat animatie uit groepsactiviteiten en een individuele
begeleiding van de bewoners.
Algemeen kan gesteld worden dat animatie door de rusthuizen grotendeels op dezelfde
manier beschouwd wordt. Er wordt een sterke nadruk gelegd op een holistische
benadering van de persoon. Animatie wordt niet enkel gezien als het organiseren van
activiteiten voor groepen. Men ziet in dat niet alle bewoners bereikt kunnen worden aan
de hand van groepsactiviteiten. Om deze reden neemt ook de individuele begeleiding een
onmisbare plaats in. Deze animatieve grondhouding wordt nagestreefd door alle
rusthuizen, maar uit de gesprekken bleek dat dit niet overal even sterk geïntegreerd is
onder de totale personeelsgroep. Dit brengt ons direct bij het belang dat andere
personeelsgroepen hechten aan animatie en de hulp die zij effectief verlenen aan het
animatieteam.
2 Andere personeelsgroepen en animatie
Onderstaand geven we voor de verschillende rusthuizen aan welk belang andere
personeelsgroepen hechten aan animatie en of ze er ook effectief aan meewerken.
Bijlagen 92
2.1 Hulp
Rusthuis 1
De samenwerking tussen het animatieteam en de verpleging is niet goed. Ze werken
eerder naast elkaar dan met elkaar. Dit heeft deels te maken met de grote werkdruk die
aanwezig is bij het verzorgend personeel. Hierdoor moeten het animatieteam en andere
personeelsgroepen regelmatig bijspringen. Er is een éénrichtingsverkeer vast te stellen
bij de hulp aan het verzorgend personeel. De animatoren helpen namelijk veel meer het
verzorgend personeel dan omgekeerd. Wanneer het verzorgend personeel dan toch
helpt, zijn dit meestal dezelfde personen. Een gevolg hiervan is dat wanneer het
animatieteam hulp nodig heeft, het voornamelijk bijgestaan wordt door vrijwilligers.
“Wat we hier wel zien gebeuren is dat er hier altijd gedacht wordt vanuit dezelfde
groep. Als het in hun ogen te druk wordt, moeten de mensen van animatie helpen.
Want soms, op de duur, hoor je hier: straks mogen we enkel nog animatie geven als
er nog een gaatje over is.[…] Die druk wordt steeds groter en soms hebben we het
gevoel van waar ben je nu nog met bezig (coördinator)?”
Rusthuis 2
Het verzorgend personeel helpt, maar er wordt iets terug verwacht van de animatoren.
Rusthuis 3
De samenwerking tussen animatie en het verzorgend personeel verschilt naargelang de
verdieping. Elke animator is namelijk verantwoordelijk voor één verdieping.
Rusthuis 4
De hulp van het verzorgend personeel aan animatie verloopt niet spontaan, enkel op
uitdrukkelijke vraag van het animatieteam. Enkelingen zijn bereid hun medewerking aan
het animatiegebeuren te verlenen. De nodige bijstand wordt verleend door vrijwilligers.
Rusthuis 5
Dit rusthuis kan in mindere mate beroep doen op bijstand van vrijwilligers, dit wordt
zonder probleem opgevangen door het verzorgend personeel. Men besteedt veel
aandacht aan het mobiliseren van alle personeelsgroepen via interne communicatie zoals
email. Dit werpt zijn vruchten af.
Bijlagen 93
Rusthuis 6
Twee à drie keer per jaar vindt een grote activiteit plaats. Op deze momenten kan het
rusthuis rekenen op de medewerking van alle personeelsgroepen. In de dagdagelijkse
animatiewerking werkt één derde van het verzorgend personeel graag mee, twee derden
concentreert zich eerder op zijn eigen takenpakket volgens een respondent.
Het is opvallend dat de samenwerking tussen de animatieteams en het verzorgend
personeel niet van een leien dakje loopt. Rusthuis 5 lijkt hier echter een buitenbeentje te
zijn. Dit rusthuis besteed opvallend veel aandacht aan het tijdig communiceren van
animatieactiviteiten volgens vastgelegde procedures. Dit zou een faciliterende factor
kunnen zijn voor de samenwerking.
2.2 Belang
Rusthuis 1
Uit de gesprekken met het animatieteam blijkt dat de animatieve grondhouding niet
geïntegreerd is bij het verzorgend personeel. Animatie wordt door het verzorgend
personeel gezien als amusement en plezier maken, het mooie leven en de mooie uurtjes.
Ze zijn niet op de hoogte van wat animatie precies inhoudt. Men merkt recent wel een
verbetering op. Dit is volgens de animatoren te wijten aan een verandering in de
opleiding voor verpleegkundigen waarbij aandacht besteed wordt aan de animatieve
grondhouding.
“Ze zien u dan zitten achter uw computer, en dan zeggen ze: wij weten niet wat
gedaan en dat zit daar maar achter de computer (coördinator).”
“Animatie wordt vaak met argusogen bekeken: je moet eens kijken, ze zullen hun
daar weer eens amuseren. Ze verdienen ze toch gemakkelijk hé. En dat ligt niet
gemakkelijk. Je hebt mensen die ermee kunnen omgaan. Je het mensen die het er
moeilijk mee hebben… De pretmadammen zeggen ze dan (coördinator).”
Rusthuis 2
Wanneer individuele begeleiding gegeven wordt door het animatieteam, denkt het
verzorgend personeel dat er niet gewerkt wordt. Ze zien het als gewoon een babbeltje
slaan. Werken is doen voor hen.
Bijlagen 94
Rusthuis 3
Animatie wordt door het verzorgend personeel vaak als iets plezants gezien. Volgens hen
is animator zijn geen stresserende job. In dit rusthuis zijn verschillen merkbaar
naargelang de verschillende verdiepingen wat betreft het waarderen van animatie. Een
respondent geeft aan dat dit verband houdt met de mentaliteit van het personeel op een
verdieping.
“Op mijn verdiep is er geen enkel probleem. Het is moeilijker als er nieuwe
personeelsleden komen. Maar die worden, laat het me zo zeggen, een beetje in
dezelfde sfeer gekweekt. Op een ander verdiep kan het wel soms een beetje wringen
(animator).”
Rusthuis 4
De animatieve grondhouding is bij het verzorgend personeel niet aanwezig volgens het
animatieteam. Animatie wordt nog te veel gezien als enkel het organiseren van
activiteiten.
“De relatie met de verplegenden en de verzorgenden verloopt een beetje met ups and
downs. Ze zien ons zo’n beetje als de luxepaardjes, en daar reageren ze af en toe
weleens jaloers op. Af en toe merk je dat er weer iets op hun lever ligt, maar je weet
niet altijd wat (animator).”
Rusthuis 5
Volgens het animatieteam van dit rusthuis is de animatieve grondhouding toch min of
meer aanwezig bij het verzorgend personeel. Deze evolutie deed zich pas de laatste
jaren voor. Voordien werd animatie voornamelijk gezien als het bezighouden van de
bewoners.
Rusthuis 6
Hoewel de animatieve grondhouding niet bij alle personeelsleden aanwezig is, is men erin
geslaagd dit toch aan een aantal personeelsleden mee te geven.
“Soms hielden wij ons gewoon bezig met de mensen die zich verveelden door er
gewoon mee te gaan wandelen. Dan zie je wel als anderen aan specifieke zorgtaken
bezig zijn, dat ze zo eens uit hun mond zouden durven gaan van: ja, de anderen
lopen weer buiten hé. Dat hebben we wel al eens opgevangen van commentaar, van
als het goed weer is, die mannen kruipen buiten, dat is geestig hoor, ik zou dat ook
wel eens willen doen. Dan heb ik de reactie van wel, kom dat eens een ganse dag
Bijlagen 95
doen, we zullen eens ruilen want mentaal is dat echt niet te onderschatten om een
ganse dag met die mensen bezig te zijn (animator).”
Met uitzondering van rusthuis 5 wordt duidelijk dat de animatoren en directie van oordeel
zijn dat de animatieve grondhouding nog niet geïntegreerd is bij de volledige
personeelsgroep, in het bijzonder bij het verplegend en verzorgend personeel. Dit is
volgens ons een fundamenteel knelpunt waaraan zeker de nodige aandacht besteed moet
worden. Animatie wordt door nog te veel personeelsleden gezien als plezier maken en
het organiseren van activiteiten terwijl animatie veel breder bekeken moet worden.
Individuele begeleiding wordt niet als onderdeel van animatie aanzien, terwijl men via
deze begeleiding net diegenen probeert te bereiken die bij de andere activiteiten vaak uit
de boot vallen.
3 Werkcondities
In dit onderdeel zal gepoogd worden een beeld te schetsen van de werkcondities binnen
de verschillende instellingen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het Job Demand-
Control Model van Karasek (1979) en het Demand-Control-Support Model van Johnson
en Hall (1988).
3.1 Beslissingsbevoegdheid
De beslissingsbevoegdheid wordt in de codelijst opgedeeld in: opstellen van het
activiteitenprogramma, de eindverantwoordelijkheid voor animatie en ruimte voor
suggesties. Bij het verwerken van de resultaten werd duidelijk dat deze sterk met elkaar
verbonden zijn. Er is dan ook voor geopteerd deze samen te behandelen om onnodige
herhalingen te vermijden.
Rusthuis 1
Elke animator krijgt elke maand een blanco programma dat ingevuld mag worden zoals
men zelf verkiest. Er wordt aangegeven dat bij het opstellen van het
activiteitenprogramma rekening wordt gehouden met de inbreng van de bewoners. De
animatoren geven aan dat ze deze vrijheid erg op prijs stellen, volgens hen werkt dit
motiverend.
Maandelijks vindt een overleg plaats om de verschillende activiteitenprogramma’s op
elkaar af te stemmen, in het bijzonder naar lokalen en materialen toe. De animatoren
Bijlagen 96
geven aan dat het nodig is wekelijks nogmaals rond de tafel te zitten.
Het team beschikt officieel nog niet over een coördinator. Deze functie zal naar de
toekomst toe wel geïnstalleerd worden.
Rusthuis 2
Het animatieteam krijgt vrijheid voor het invullen van de activiteiten, wat ze als een
groot pluspunt beschouwen. Éénmaal per week vindt er overleg plaats tussen de
ergotherapeuten en de animatoren en éénmaal per maand is er overleg met de
kinesitherapie, ergotherapie en animatie. Enkel de grote activiteiten worden vastgelegd
in de jaarplanning.
Rusthuis 3
Met uitzondering van de jaarplanning en het vaste weekschema, krijgt het animatieteam
de vrijheid om te werken zoals ze dat zelf verkiezen. Deze vrijheid impliceert natuurlijk
verantwoordelijkheid van de animatoren.
Rusthuis 4
Er heerst een grote mate van vrijheid in dit rusthuis, de animatoren krijgen ‘carte
blanche’ van de leidinggevende. De animatoren ervaren deze verantwoordelijkheid als
een pluspunt en geven aan dat er dan ook ook geen misbruik van maken. Wanneer grote
bedragen gespendeerd moeten worden, moet eerst toestemming gevraagd worden aan
de directie.
Rusthuis 5
De animatoren mogen zelf beslissen over het opstellen van de activiteitenprogrammatie,
er wordt echter wel verwacht dat ze toestemming vragen bij het introduceren van nieuwe
activiteiten en waneer er financiën aan te pas komen.
Rusthuis 6
De animatoren kunnen zelf beslissen over het opstellen van de activiteitenprogrammatie.
Ze hebben het gevoel dat er naar hun suggesties geluisterd wordt vanuit de directie.
Over het algemeen lijken de animatoren in de betrokken rusthuizen over veel vrijheid te
beschikken wat betreft de activiteitenprogrammatie. Wanneer er echter geldelijke
middelen ter beschikking dienen gesteld te worden voor grote activiteiten moet
voorafgaandelijk de toestemming van verantwoordelijken worden gevraagd.
Bijlagen 97
3.2 Vaardigheden
Algemeen kan uit de resultaten besloten worden dat voor het beroep van animator veel
creativiteit vereist is.
Het is wettelijk verplicht dat animatoren een bepaald minimum acht uren vorming per
jaar volgen. Dit is opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985
tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met
dienstverlening, of een rusthuis, moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te
komen (Juriwel, n.d.b). De bevraagde rusthuizen geven aan dat de animatoren zelf
mogen kiezen welke opleiding ze willen volgens zolang deze past binnen het kader van
animatie. Één medewerker geeft aan dat de vormingen over animatie soms te
theoretisch zijn. Een praktijkgericht gedeelte zou een meerwaarde kunnen bieden.
3.3 Werkbelasting
Het takenpakket en de werkdruk worden samen besproken aangezien de werkdruk sterk
verband houdt met de taken die moeten uitgevoerd worden. De grote lijnen van het
takenpakket werden reeds beschreven bij de ‘demografische kenmerken van de
respondenten’. Deze zullen onderstaand nader toegelicht worden en gelinkt worden aan
de werkdruk. Hierbij zal enkel gefocust worden op de taken van de animatoren. Het
animatieteam van elk rusthuis werd reeds voorgesteld bij ‘selectie van de rusthuizen’ (zie
bijlage 1).
Rusthuis 1
De taken van de animatoren in dit rusthuis bestaan uit: het organiseren van activiteiten,
individuele begeleiding, de administratieve taken, het opvolgen van de vrijwilligersgroep,
het opvolgen van de bewonersraad, het opstellen van de nieuwsbrief voor de bewoners,
de bekendmaking van de activiteiten regelen, de maaltijdbegeleiding en het
ochtendtoilet. Wanneer de tijdsdruk te groot wordt bij het verzorgend personeel springen
animatoren in.
De respondenten vinden dat er een zeer hoge werkdruk heerst binnen het animatieteam,
ook al zien andere personeelsgroepen dit niet altijd in. De redenen die zij aanhalen voor
deze werkdruk zijn: de omslachtige registratie die verwacht wordt vanuit de overheid en
het moeten bijstaan van het verzorgend personeel. De instelling geeft aan dat
momenteel gewerkt wordt aan een efficiëntere en minder tijdrovende manier om te
registreren. Volgens de leidinggevende zijn er ook nog structurele hindernissen die
ervoor zorgen dat de werkdruk hoog blijft binnen de instelling.
Bijlagen 98
Rusthuis 2
Het takenpakket van deze animatoren bestaat uit: administratieve taken, het
organiseren van activiteiten en inidividuele begeleiding. Twee van de drie animatoren
vervullen ook nog ergotherapeutische taken. Wanneer er tijdstekort is, valt de individuele
begeleiding weg tot grote spijt van de animatoren. Volgens een medewerker hebben de
animatoren hoofdzakelijk te kampen met psychische werkdruk. Deze ontstaat
voornamelijk doordat andere personeelsgroepen niet op de hoogte zijn van de specifieke
animatietaken.
“Als je bezig bent met groepsactiviteiten, dan ben je bezig. En als je individueel bezig
bent met iemand, dan zeggen ze dat je gewoon aan het babbelen bent. Dat is zo’n
beetje de cultuur daar rond (animator).”
Rusthuis 3
In dit rusthuis wordt verwacht dat de animatoren zich bezighouden met individuele
begeleiding en het organiseren van activiteiten. Het animatieteam bestaat uit drie
halftijdse animatoren. Één ervan is werkzaam bij de dementerenden en bepaalt zelf zijn
takenpakket dat hoofdzakelijk uit individuele begeleiding bestaat. De overige twee
animatoren wisselen elkaar af: ze zijn beiden verantwoordelijk voor één verdieping, en
komen om de week animatie geven. Het gevolg hiervan is dat de animatie om de week
één week stil ligt op één verdieping.
Men geeft aan dat de werkdruk niet dermate hoog is dat er extra personeel moet
aangeworven worden. Toch is een psychische werkdruk aanwezig. Een respondent geeft
aan dat het voortdurend bezig zijn met de bewoners psychisch belastend kan zijn.
Volgens de directeur ligt de oorzaak van deze werkdruk ook bij het feit dat de animatieve
grondhouding niet geïntegreerd is bij alle personeelsleden, zoals reeds aangehaald werd.
Wanneer er tijdsnood is, valt de individuele begeleiding weg.
“Het is jammer dat de individuele begeleiding het eerste is dat wegvalt,
noodgedwongen omdat er andere dingen zijn die ook gedaan moeten worden. Maar
ja, wat moet je anders doen? Het is daarmee dat ik zeg dat ik dat jammer vind. Het
zijn vaak mensen die niet kunnen komen door de één of andere reden, welke dat ook
is. Wil dit dan zeggen dat je die mensen gewoon moet laten zitten (animator)?”
Rusthuis 4
De animatoren in dit rusthuis houden zich deeltijds bezig met animatie en deeltijds met
ergotherapie/kinesitherapie. In dit rusthuis is een grote werkdruk aanwezig. Men geeft
aan dat bepaalde periodes bijzonder druk zijn, wat met zich meebrengt dat men soms
Bijlagen 99
niet genoeg tijd heeft om alle taken naar behoren te uit te voeren. Er is frustratie in het
animatieteam aanwezig doordat andere personeelsleden de werkdruk van het
animatieteam niet erkennen. Er wordt beroep gedaan op vrijwilligers om het
animatieteam te ondersteunen.
Rusthuis 5
Het takenpakket van deze animatoren bestaat uit: het organiseren van activiteiten,
individuele begeleiding, administratief werk, de maaltijdbegeleiding, de krantenbezorging
en de boekenronde.
Globaal valt de werkdruk mee in deze instelling volgens de medewerkers van het
animatieteam.
Rusthuis 6
Het takenpakket van dit animatieteam bestaat uit: activiteiten organiseren, individuele
begeleiding, administratie, uitwerken van het jaarprogramma, de activiteitenkalender
samenstellen. Volgens de respondenten is er een zware werkbelasting aanwezig. Volgens
hen zou een extra personeelslid meer dan welkom zijn. Bovendien wordt soms gevraagd
bij te springen bij het verzorgend personeel. Dit impliceert dat de geplande activiteiten
ingekort moeten worden of zelfs weg vallen.
Er is een hoge werkdruk aanwezig in de animatieteams van de verschillende rusthuizen.
De omslachtige administratieve taken worden hierbij aangehaald, maar vooral wordt
gesproken van de psychische werkdruk. Deze vindt zijn oorsprong in het werken met de
bewoners op zich en de samenwerkingsrelatie met het verzorgend personeel.
3.4 Sociale steun
Hierbij wordt de samenwerking met de collega’s, de samenwerking met de
leidinggevenden, de mate van feedback op de werkprestaties en de werksfeer behandeld.
Deze items zullen afzonderlijk behandeld worden.
3.4.1 Samenwerking met de collega’s
Hierbij wordt niet alleen de samenwerking binnen het animatieteam behandeld, maar ook
de samenwerking met de verschillende personeelsgroepen.
Bijlagen 100
Rusthuis 1
De samenwerking binnen het animatieteam is goed maar iedereen heeft zijn eigen
karakter en manier van werken. Soms zijn er spanningen maar de groep komt er
achteraf dan weer sterker uit. Ook als het op privé vlak wat minder goed gaat, steunen
de teamleden elkaar. Men beschouwt de aanwezigheid van verschillende disciplines in het
team als een verrijking bij het overleg en de samenwerking.
De samenwerkingsrelatie met het verzorgend personeel daarentegen verloopt niet zo
goed. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat de animatieve grondhouding in
deze instelling nog niet bij iedereen aanwezig is. Bovendien ervaart het animatieteam
geen return wanneer zij bij de verzorging invallen.
Rusthuis 2
Binnen het animatieteam is een goede samenwerkingsrelatie aanwezig. Men is van
oordeel dat een klein animatieteam niet alleen nadelen maar zeker ook voordelen heeft.
Bijvoorbeeld een directere communicatie. Het verzorgend personeel helpt af en toe wel,
maar verwacht daar ook iets voor terug. Het is een kwestie van geven en nemen.
Rusthuis 3
Binnen dit animatieteam is een zeer goede samenwerkingsrelatie tussen de verschillende
teamleden aanwezig, hoewel veel contact niet rechtstreeks, maar via tussenpersonen
verloopt. Twee animatoren zien elkaar slechts éénmaal per maand doordat ze parttime
werken en hun uurroosters elkaar afwisselen zoals bovenstaand reeds werd verduidelijkt.
“Er is absoluut een goede samenwerkingsrelatie, en dat is niet om te stoefen of om
het mooier te doen lijken dan het is (coordinator).”
De samenwerkingsrelatie met het verzorgend personeel verschilt naargelang de
verdieping. Volgens de coördinator is het jammer dat het verzorgend personeel
vergaderingen plant wanneer er een centrale activiteit is. Hij wil hen namelijk meer
betrekken bij de animatiewerking.
Rusthuis 4
Binnen het animatieteam heerst een zeer goede samenwerkingsrelatie. Ook buiten de
werkomgeving onderhoudt het team een vriendschapsrelatie. Met het verzorgend
personeel verloopt de relatie veel stroever.
“Soms denkt men dat de mensen van de animatie het hier toch wel gemakkelijk
hebben terwijl ze de ganse dag moeten werken. En dan vraagt men zich soms wel
Bijlagen 101
eens af waarom ze de mensen naar beneden zouden moeten brengen. Bij sommigen
krijg je dat erin, die gaan dat dan ook spontaan doen. Bij anderen zal dit nooit lukken
(directeur).”
Rusthuis 5
De samenwerkingsrelatie binnen het animatieteam zit goed. De collega’s vullen elkaar
goed aan. Met de andere departementen duiken er af en toe communicatiestoornissen
op, die volgens de directeur vermeden kunnen worden door het strikter opvolgen van de
procedures.
Rusthuis 6
Binnen het animatieteam heerst een goede samenwerkingsrelatie volgens de teamleden.
De oorzaak hiervan ligt volgens hen in het feit dat ze elkaar kunnen aanvullen doordat ze
een verschillende opleiding genoten hebben. Volgens de directeur echter gebeurt er te
weinig overleg binnen het animatieteam en zijn er soms misverstanden in de
communicatie.
Algemeen kan gesteld worden dat de samenwerkingsrelaties binnen de animatieteams
goed zitten. De contacten en samenwerking met het verzorgend personeel verlopen
echter niet zo vlot. Het ontbreken van de animatieve grondhouding zou hier de oorzaak
kunnen van zijn, zoals bovenstaand reeds werd opgemerkt.
3.4.2 Samenwerking met de leidinggevenden
Rusthuis 1
De directeur is zeker begaan met de animatie, zo geeft hij onder andere ideeën door via
email. Hij is zeer betrokken. Volgens de medewerkers weet hij echter niet welke
activiteiten wanneer georganiseerd worden. De medewerkers begrijpen dit wel vanuit zijn
positie. Verder wordt ook een goede samenwerkingsrelatie aangehaald met de
leidinggevenden hoewel een animator aangeeft dat de leidinggevenden toch wat meer
aandacht en betrokkenheid zouden mogen tonen naar de animatiewerking toe.
Rusthuis 2
De animatoren vinden vooral steun bij elkaar. Volgens hen moet je de directeur niet met
alles lastigvallen. Ze hebben wel het gevoel dat ze ten allen tijde bij hem terecht kunnen.
De directeur loopt elke dag rond in het rusthuis, waardoor hij veel contact heeft met het
animatieteam.
Bijlagen 102
Rusthuis 3
Volgens de animatoren is de directeur een drukbezet man. Hij is namelijk directeur van
drie rusthuizen. De animatoren zien dit niet als een tekortkoming, maar als een
mogelijkheid om zelf meer invulling te kunnen geven aan hun werk. Men geeft wel aan
dat men altijd bij de leidinggevenden terecht kan wanneer dit nodig zou blijken.
Rusthuis 4
De animatoren van dit rusthuis onderhouden een vrij informele relatie met de directeur.
Ze kunnen ten allen tijde bij hem binnenstappen om iets met hem te bespreken.
Rusthuis 5
Volgens de animatoren zijn de leidinggevenden van dit rusthuis goed bereikbaar.
Rusthuis 6
De animatoren voelen aan dat de directeur sterk betrokken is op de animatiewerking. Hij
gaat af en toe een kijkje nemen bij de activiteiten en loopt dagelijks rond in het rusthuis.
Door zijn aanwezigheid heeft hij oog voor wat er leeft onder het personeel volgens een
medewerker.
Alle bevraagde animatoren hebben het gevoel dat ze bij de leidinggevenden
terechtkunnen wanneer er problemen zijn. Toch lijken er drie rusthuizen te zijn waar de
relatie tussen de directeur en het personeel informeler is.
3.4.3 Feedback
Dit onderdeel behandelt de mate van formele en informele feedback die de medewerkers
ontvangen.
Rusthuis 1
Vanuit de directie wordt formele feedback gegeven aan de hand van functionerings –en
evaluatiegesprekken. Via het maandelijks overleg en de wekelijkse
animatievergaderingen wordt feedback gegeven door de collega’s. Eveneens wordt via de
bewonersraad formele feedback gegeven.
De respondenten geven aan dat zij ook informele feedback ontvangen van de directeur.
Dit wordt door hen geapprecieerd, hoewel sommigen graag nog meer feedback zouden
ontvangen. Onder de collega’s wordt dagelijks feedback gegeven. Ook bepaalde
bewoners geven feedback.
Bijlagen 103
Rusthuis 2
Het is niet duidelijk hoeveel formele feedback hier plaats vindt. Er wordt wel feedback
gegeven in het maandelijks multidisciplinair team tussen kinesitherapie, ergotherapie en
logopedie. Verder wordt wekelijks een bijeenkomst georganiseerd tussen de
ergotherapeuten en animatoren. Binnen het animatieteam wordt eveneens veel informele
feedback gegeven.
Rusthuis 3
Buiten de formele functioneringsgesprekken en de bewonersraad om, wordt overwegend
feedback gegeven door bewoners, collega’s, buitenstaanders en ander personeel.
Rusthuis 4
Er is weinig feedback in dit rusthuis. Het animatieteam beschouwt dit als een gemis.
Wanneer er toch feedback is, gaat dit voornamelijk over de grote activiteiten en niet over
de dagdagelijkse zaken. De medewerkers geven aan dat ze niet vaak een dankwoordje
krijgen.
Rusthuis 5
De formele feedback in dit rusthuis verloopt voornamelijk via functioneringsgesprekken.
Wanneer bepaalde zaken niet goed verlopen, worden de medewerkers aangesproken
vanuit de directie. De informele feedback komt vooral van de collega’s, het verzorgend
personeel en de bewoners.
Rusthuis 6
De formele feedback binnen dit rusthuis verloopt grotendeels aan de hand van
evaluatiegesprekken en de bijeenkomsten tussen ergotherapeuten, kinesitherapeuten en
animatie. Er wordt tevens informele feedback verschaft door de directeur die vaak zijn
ronde doet in het rusthuis en door de bewoners.
Uit de gesprekken blijkt dat de animatoren veel belang hechten aan het ontvangen van
feedback. Er zijn verschillen tussen de verschillende rusthuizen wat betreft het geven van
feedback. Vanuit de collega’s en bewoners wordt feedback gegeven aan het
animatieteam. Sommige rusthuizen geven aan dat er wat meer feedback gegeven zou
mogen worden vanuit de leidinggevenden. Dit was het duidelijkst bij rusthuis 4.
Bijlagen 104
3.4.4 Werksfeer
Rusthuis 1
Er is een goede werksfeer binnen het animatieteam, wat niet wegneemt dat er soms
spanningen zijn. Dit zou te wijten zijn aan de verschillende karakters die aanwezig zijn in
het team. Volgens de leidinggevende kan de werksfeer nog verbeteren door een betere
materiële omkadering en structuur.
Rusthuis 2
De sfeer is volgens de medewerkers ‘dik in orde’.
Rusthuis 3
De werksfeer binnen dit animatieteam wordt omschreven als goed. Een suggestie van de
directeur om de werksfeer nog te verbeteren is meer ruimte en middelen voor het
animatieteam. Daarenboven zou volgens hem een extra personeelslid de werksfeer ten
goede komen.
Rusthuis 4
Volgens de animatoren en de directeur is er een goede werksfeer binnen het
animatieteam. De algemene werksfeer doorheen de instelling zou echter beter kunnen.
De oorzaak hiervan ligt volgens de directeur bij het feit dat de aanstellingen van het
personeel door een openbaar bestuur gebeuren. Hierbij spelen eerder de connecties dan
de competenties een belangrijke rol. Het gegeven dat personeelsleden die minder goed
werken en zich minder inzetten hetzelfde loon ontvangen als de anderen, zorgt ervoor
dat wrijvingen ontstaan tussen het personeel.
“Wanneer ik begon in deze functie zei men mij dat alles nu wel snel zou veranderen.
Ik heb toen geantwoord: als je wil dat ik de koers win moet je me koerspaarden
geven. Met deze boerenpaarden kan ik dat niet (directeur).”
Rusthuis 5
Er heerst een goede sfeer binnen het animatieteam.
Rusthuis 6
Over het algemeen valt de werksfeer binnen deze instelling goed mee. Af en toe zijn er
wel eens spanningen en volgens een medewerker zijn deze te wijten aan een hoge
werkdruk. Één medewerker zou de sfeer 7/10 geven.
Bijlagen 105
De sfeer binnen de verschillende animatieteams wordt als goed omschreven.
4 Performantie-indicatoren
Aan de hand van zelf opgestelde performantie-indicatoren, zal geprobeerd worden de
kwaliteit van de animatiewerking in de geselecteerde rusthuizen in kaart te brengen.
4.1 Objectieve performantie-indicatoren
4.1.1 Aantal uren animatie
Rusthuis 1
In dit rusthuis zijn er elke werkdag activiteiten in de voor- en namiddag. Hoeveel
activiteiten er precies gegeven worden, en de tijdsduur ervan, verschilt van dag tot dag.
Rusthuis 2
In dit rusthuis zijn er elke werkdag activiteiten in de voor- en namiddag. De tijdsduur
ervan is voor ons onbekend.
Rusthuis 3
In dit rusthuis zijn er elke werkdag activiteiten in de voor- en namiddag. De tijdsduur
ervan is voor ons onbekend.
Rusthuis 4
In dit rusthuis zijn er van dinsdag tot en met vrijdag activiteiten in de namiddag. Af en
toe worden ook activiteiten in de voormiddag georganiseerd, zoals wekelijks naar de
markt gaan. De duur van de activiteiten is niet bekend omdat de animatoren elkaar
hierin tegenspreken.
Rusthuis 5
In dit rusthuis is er elke voormiddag één uur animatie en elke namiddag twee en een half
uur. De bewoners kunnen kiezen of zij deelnemen aan een animatieactiviteit of aan een
activiteit van de ergotherapeuten.
Bijlagen 106
Rusthuis 6
In dit rusthuis is er elke dag tenminste één namiddagactiviteit. Af en toe zijn er ook
activiteiten in de voormiddag. De duur varieert naargelang de activiteit.
We kunnen opmerken dat er verschillen zijn tussen de verschillende rusthuizen. In
rusthuizen 1,2,3 en 5 worden telkens activiteiten in de voor- en namiddag georganiseerd.
Dit is niet zo bij rusthuizen 4 en 6.
4.1.2 Budget
Het budget waarover de animatiewerking jaarlijks kan beschikken werd bevraagd in dit
onderzoek. Vele rusthuizen waren echter niet bereid deze vraag te beantwoorden met
bedragen.
Om toch een vergelijking te kunnen maken wordt beroep gedaan op het ministerieel
besluit van 23 mei 2007 tot bepaling voor het werkingsjaar 2007 van het maximale
subsidiebedrag per voorziening in het kader van de subsidiering van de animatiewerking
en tot bepaling van het maximale aanvullende subsidiebedrag per rusthuis in het kader
van de aanvullende subsidiering in de vorm van een DAC-supplement voor de rusthuizen
die personeelsleden tewerk stellen in een gewezen DAC statuut. In dit ministerieel besluit
kunnen we de subsidiebedragen voor animatie voor het jaar 2007 terug vinden.
Rusthuis 1
69.825,95 euro per jaar. Dit rusthuis heeft 178 bewoners. Dit komt neer op 392,28 euro
per bewoner.
Rusthuis 2
56.538,45 euro per jaar. Dit rusthuis heeft 108 bewoners. Dit komt neer op 523,50 euro
per bewoner.
Rusthuis 3
56.538,45 euro per jaar. Dit rusthuis heeft 110 bewoners. Dit komt neer op 513,99 euro
per bewoner.
Rusthuis 4
43.250,95 euro per jaar. Dit rusthuis heeft 81 bewoners. Dit komt neer op 533,96 euro
per bewoner.
Bijlagen 107
Rusthuis 5
56.538,45 euro per jaar. Dit rusthuis heeft 105 bewoners. Dit komt neer op 538,46 euro
per bewoner.
Rusthuis 6
43.250,95 euro per jaar. Dit rusthuis heeft 69 bewoners. Dit komt neer op 626,883 euro
per bewoner.
Bij het bekijken van deze bedragen blijkt een aanzienlijk verschil in bedrag per bewoner
tussen de grote en de kleine rusthuizen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de
grotere rusthuizen de vaste kosten kunnen spreiden over een groter aantal bewoners dan
de kleine rusthuizen. Toch bestaat een groot verschil tussen rusthuis 1 en rusthuis 6
4.1.3 Bekendmaking
In dit onderdeel zal aangeven worden op welke manier de animatie-activiteiten bekend
gemaakt worden aan de bewoners.
Rusthuis 1
Maandelijks ontvangen de bewoners een krantje waarin de maandelijkse planning
opgenomen wordt. Op elke afdeling hangen affiches om de grote activiteiten aan te
kondigen. De bewoners worden tevens bij elke activiteit persoonlijk uitgenodigd om
eraan deel te nemen.
Rusthuis 2
De grote activiteiten worden aangekondigd via een maandelijks krantje. De
weekkalender, waarop de activiteiten worden aangekondigd, hangt uit op elke
verdieping. De bewoners worden voor elke activiteit persoonlijk uitgenodigd. Wanneer er
een show plaatsvindt, worden flyers uitgedeeld aan de bewoners. Wanneer een groot
feest wordt gevierd krijgt elke bewoner hiervoor een schriftelijke uitnodiging.
Rusthuis 3
Driemaandelijks verschijnt het huiskrantje waarin de activiteiten voor de volgende drie
maanden opgenomen zijn. Maandelijks worden de activiteiten voor de komende maand
uitgehangen. De bewoners ontvangen deze kalender ook persoonlijk. Steeds worden de
bewoners op de dag zelf persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen aan de animatie-
activiteiten.
Bijlagen 108
Rusthuis 4
Tweemaandelijks wordt een huiskrantje bezorgd aan de bewoners waarin de grote
activiteiten worden aangekondigd. Op elke verdieping bevindt zich een advalvas waarop
de weekplanning samen met affiches voor de grote activiteiten uitgehangen worden.
Meestal worden de mensen persoonlijk uitgenodigd voor de activiteiten.
Rusthuis 5
Wekelijks ontvangen de bewoners een krantje waarin de activiteiten van zowel de
animatoren als de ergotherapeuten aangekondigd worden. Verder worden affiches
uitgehangen.
Rusthuis 6
Maandelijks ontvangen de bewoners een activiteitenkalender. Bovendien worden de
activiteiten uitvergroot uitgehangen.
De animatie-activiteiten worden ongeveer een half uur voor de aanvang aangekondigd
via de intercom.
Alle instellingen maken gebruik van krantjes en affiches om de activiteiten aan te
kondigen. Het merendeel van de geselecteerde rusthuizen opteert er ook voor de
bewoners voor de activiteiten persoonlijk uit te nodigen. Dit wordt door de bewoners als
een meerwaarde ervaren, bij de bevraging wordt dit namelijk als eerste aangehaald. Pas
daarna wordt duidelijk dat zij ook schriftelijk op de hoogte gesteld worden.
4.1.4 Groepsgrootte
Rusthuis 1
De groepsgrootte varieert tussen de vijf à twintig bewoners naargelang de activiteit. Bij
grote activiteiten kan de opkomst oplopen tot ongeveer tachtig bewoners. Daarnaast
wordt aandacht gegeven aan individuele begeleiding.
Rusthuis 2
In dit rusthuis worden zowel groepsactiviteiten als individuele begeleiding gegeven. We
hebben geen zicht op de groepsgrootte van de groespactiviteiten.
Bijlagen 109
Rusthuis 3
Volgens een medewerker is de gemiddelde groepsgrootte voor animatieactiviteiten in dit
rusthuis 10 personen. Bij centrale activiteiten varieert de groepsgrootte tussen de 65 en
85 bewoners. Men besteedt tevens aandacht aan individuele begeleiding.
Rusthuis 4
Bijna alle bewoners komen naar grote activiteiten. De groepsgrootte bij de dagelijkse
activiteiten bestaat gemiddeld uit 15 à 20 personen. Sommige activiteiten verlopen
individueel.
Rusthuis 5
De gemiddelde groepsgrootte is te situeren rond de 15 à 20 personen. Eveneens gaat
aandacht naar individuele begeleiding.
Rusthuis 6
De succesvolle dagelijkse activiteiten hebben een gemiddelde groepsgrootte van 20
personen. Bij de grote activiteiten kan er haast een volledige opkomst vastgesteld
worden. Verder krijgt ook individuele begeleiding een plaats.
Algemeen kan vastgesteld worden dat de groepsgrootte bij succesvolle dagelijkse
activiteiten ligt rond de 20 personen. Alle rusthuizen besteden ook aandacht aan
individuele begeleiding. Dit is een belangrijk aandachtspunt aangezien een aantal
bewoners zich omwille van verschillende redenen in een onmogelijke situatie bevinden,
om deel te nemen aan groepsactiviteiten. Deze mensen probeert men dan te bereiken
door middel van individuele begeleiding.
4.2 Subjectieve performantie-indicatoren
Subjectieve performantie-indicatoren peilen voornamelijk naar de percepties van
individuen. Er wordt voornamelijk gepeild naar de tevredenheid van de gebruikers. Het
gaat hier echter om subjectieve indrukken die misleidend kunnen zijn.
Bijlagen 110
4.2.1 Diversiteit
Rusthuis 1
De bewoners hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan verschillende activiteiten die
georganiseerd worden op dezelfde tijdstippen.
Rusthuis 2
De bewoners hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan de activiteiten op de drie
afdelingen. De meeste bewoners maken hier echter niet vaak gebruik van aangezien ze
hun afdeling niet graag verlaten.
“Er zijn er wel een paar die eens over en weer lopen. Maar er zijn er over het
algemeen niet zoveel. Ze laten de veiligheid van hun vertrouwde groep niet zomaar
achter om ergens anders naartoe te gaan. Ze gaan zeker niet alleen (animator).”
Rusthuis 3
De ene week zijn er animatie-activiteiten op de ene verdieping, de andere week op de
andere verdieping. Bepaalde activiteiten zijn toegankelijk voor de bewoners van een
andere verdieping, maar sommige activiteiten, bijvoorbeeld de koffietafel, zijn enkel
toegankelijk voor de bewoners van de desbetreffende verdieping. De meeste bewoners
gaven aan dat zij enkel deelnemen aan activiteiten op de eigen verdieping.
Rusthuis 4
Wanneer de drie animatoren aanwezig zijn, hebben de bewoners af en toe de keuze uit
twee activiteiten maar dit is niet dagelijks.
Rusthuis 5
Elke weekdag, met uitzondering van vrijdag, krijgen de bewoners de keuzemogelijkheid
naar activiteiten van ergotherapie te gaan of naar deze van animatie. Op vrijdag wordt
een grotere activiteit gepland, zoals bingo. De meeste bewoners verkiezen de activiteiten
te volgen die op de eigen verdieping plaats vinden.
Rusthuis 6
De bewoners hebben in de namiddag soms de keuze tussen twee activiteiten. Dit is niet
dagelijks. In de toekomst wil men meer per verdieping gaan werken.
“ Dat hangt een beetje af van de tijd die we hebben. We kunnen ons moeilijk in twee
snijden (animator)."
Bijlagen 111
Het mag niet als vanzelfsprekend beschouwd worden dat bewoners de keuzemogelijkheid
hebben uit verschillende activiteiten. In rusthuis 4 en 6 is dit eerder uitzondering dan
regel. Bij de overige rusthuizen is deze keuzemogelijkheid er wel. Dit impliceert echter
niet dat er veel gebruik van gemaakt wordt. Vaak kiezen de bewoners ervoor enkel deel
te nemen aan activiteiten op de eigen verdieping.
4.2.2 Inspraak ouderen
Dit onderdeeltje behandelt de mate waarin de ouderen inspraak hebben in de
animatiewerking. Alle rusthuizen beschikken over een bewonersraad. Een bewonersraad
is wettelijk verplicht in het Koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende
vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis
of als centrum voor dagverzorging (Juriwel, n.d.c). In de bewonersraad bevraagt men
onder andere de tevredenheid van de bewoners over de animatie-activiteiten.
Rusthuis 1
Er wordt ruimte gecreëerd voor suggesties van de bewoners zelf. De mate waarin hiervan
gebruik gemaakt wordt, verschilt naargelang de bewoner. De medewerkers geven aan
dat er zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met de voorkeuren van bewoners, maar
dit lukt niet altijd omwille van praktische redenen.
Rusthuis 2
Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de verlangens van de bewoners. Een
animator geeft aan dat de huidige generatie ouderen al snel genoegen neemt met wat
hen wordt aangeboden. Ze komen immers uit een tijd waar volgzaamheid hoog in het
vaandel werd gedragen, en waar mondigheid niet altijd werd geapprecieerd. Er is de
laatste jaren wel een evolutie merkbaar. Langzaamaan worden de ouderen mondiger.
Rusthuis 3
De ouderen hebben inspraak in de wekelijkse activiteiten omdat deze gemakkelijk aan te
passen zijn. Ze hebben geen inspraak in de jaarlijks geplande activiteiten. Wanneer
echter vastgesteld wordt dat één van deze activiteiten niet in de smaak valt bij de
bewoners, zal hiermee rekening gehouden worden naar het volgende jaar toe. Volgens
de coördinator echter, merk je al snel aan het gedrag van mensen of ze een activiteit
appreciëren of niet.
Bijlagen 112
“Dat is het leuke om met ouderen te werken. Ze zijn er heel eerlijk in. Dus, ook
tijdens de activiteit, als ze het niet goed vinden vragen ze al om hen terug te doen
naar hun kamer. De gêne om te blijven zitten tot het echt gedaan is, is opvallend
kleiner dan dat wij dat zouden doen (coördinator).”
Rusthuis 4
De animatoren bevragen de tevredenheid van de bewoners over de activiteiten. Meestal
lijken deze vrij tevreden. Volgens een animator maakt het voor de bewoners niet echt uit
wat er te doen is, zolang ze maar iets te doen hebben.
Rusthuis 5
De animatoren van dit rusthuis geven enkel de bewonersraad aan als inspraakorgaan. De
bewoners lijken zich niet bewust van inspraakmogelijkheden.
“ Mogen jullie soms ook eens kiezen welke activiteiten jullie nog zouden willen doen
(interviewer)?
Ha neen, dat is de goesting van hier he. Zij kennen hier de dagorde en wij leggen ons
daar maar bij neer. We hebben er toch geen verstand van (bewoner).”
Rusthuis 6
Enkel de bewonersraad werd aangehaald als inspraakorgaan door de animatoren.
“ Mag je zelf ook kiezen wat er hier te doen is (interviewer)?
Dat kan niet he, dat laat je over aan diegenen die het inrichten. Jij zou dat willen en
een ander zou iets anders willen en dat gaat niet he. Dat mag je niet doen
(bewoner).”
De eerste vier rusthuizen maken de keuze om naast de bewonersraad de tevredenheid
van de bewoners te bevragen. In rusthuizen 5 en 6 lijken de bewoners onwetend te zijn
over inspraak in de animatie. Er bestaat onenigheid over de mate waarin ouderen
mondig zijn.
Bijlagen 113
4.2.3 Voldoende animatie
Rusthuis 1
Men is van oordeel dat er voldoende groepsactiviteiten georganiseerd worden. Er moet
immers ook ruimte gemaakt worden voor rustmomenten. Er zou nog veel meer
individuele animatie mogen zijn.
Rusthuis 2
Ook hier geeft men aan dat er voldoende activiteiten zijn en dat er ook rustmomenten
ingelast moeten worden. De bewoners geven aan dat er voldoende animatie is.
“Vindt u dat er voldoende animatie is (interviewer)?
Ja, er is altijd wat te doen en alles wordt gevierd (bewoner).”
Rusthuis 3
De coördinator geeft aan dat bewoners af en toe snakken naar rustmomenten. Daarom is
het volgens hen goed dat de animatie om de week één week stilligt. De bewoners
kunnen dan wel deelnemen aan bepaalde activiteiten op de andere verdieping. Verder
vindt hij dat er een goed evenwicht is tussen groepsactiviteiten en individuele
begeleiding. Volgens een animator echter is er nog steeds te weinig individuele
begeleiding. Volgens de bewoners zijn er voldoende activiteiten.
Rusthuis 4
Volgens de animatoren is er voldoende animatie. De bewoners houden hier een andere
mening op na. Volgens hen was er vroeger veel meer animatie.
“ Ah, baniet jong, zoveel is er hier niet te doen (bewoner1).
Maar vroeger was dat veel meer (bewoner 2).
Ja, vroeger was dat hier alle dagen (bewoner 3).
Ah ja, maar nu niet meer he (bewoner 2).”
Rusthuis 5
De animatoren vinden dat er voldoende groepsactiviteiten zijn. Zij zouden echter wel
meer tijd willen om te wijden aan individuele begeleiding. De ouderen vinden dat er
voldoende activiteiten zijn. Een minderheid van de bewoners geeft wel aan dat animatie-
activiteiten in het weekend meer dan welkom zouden zijn. Hierbij willen wij vermelden
dat deze bewoners weinig bezoek ontvangen.
Bijlagen 114
Rusthuis 6
De animatoren vinden dat er voldoende activiteiten georganiseerd worden. De
geïnterviewde bewoners bevestigen dit. Volgens de directeur worden echter via de
activiteiten steeds dezelfde bewoners bereikt.
“ Ja, dat moet ik zeggen, dat is hier goed. Dat is echt waar, vroeger ging ik ook naar
ziekenzorg en de gepensioneerdenbond, maar ik heb gezegd dat ik niet meer ga. Er is
hier verzet genoeg (bewoner)."
De meeste bewoners vinden dat er voldoende animatie-activiteiten zijn, met uitzondering
van de bewoners in rusthuis 4. De animatoren van rusthuizen 1,3 en 5 vinden dat er
voldoende groepsactiviteiten zijn, maar te weinig ruimte voor individuele begeleiding.
4.2.4 Verscheidenheid
Rusthuis 1
Het rusthuis geeft aan dat men onrechtstreeks verplicht is verscheidenheid te brengen in
het animatie-aanbod aangezien rekening gehouden moet worden met de verschillende
bewoners. Buiten de groepsactiviteiten worden dan ook individuele activiteiten
aangeboden. Er wordt zoveel mogelijk aan vernieuwing gedaan zoals bijvoorbeeld het tv
kanaal van het rusthuis en de mogelijkheid voor bewoners om te werken op computers.
Bepaalde activiteiten komen steeds terug. Zij worden gepland op regelmatige basis
omdat de bewoners nood hebben aan structuur. De invulling ervan varieert meestal
naargelang de mogelijkheden van de participanten met uitzondering van een aantal
steeds terugkerende activiteiten zoals de jaarlijkse barbecue en het crèmefestival.
Een minderheid van de bevraagde bewoners geeft aan dat de activiteiten bijna altijd
dezelfde zijn.
Rusthuis 2
De activiteiten zelf variëren maar er wordt wel gebruik gemaakt van een vaste structuur
zodat de bewoners weten wat ze wanneer kunnen verwachten.
“ We houden de activiteiten nogal hetzelfde omdat ze niet aankunnen dat er veel
verandert. Er moeten maar eens regels veranderen en er is paniek (animator).”
Weerom zijn er enkele activiteiten die steeds terug keren en dezelfde invulling krijgen
zoals de verwenontbijten.
Bijlagen 115
De bevraagde bewoners geven aan dat er genoeg afwisseling zit in de activiteiten.
Rusthuis 3
Er wordt telkens gebruik gemaakt van een vast weekschema. In de activiteiten zelf
probeert men zoveel mogelijk variatie te brengen. Men probeert zoveel mogelijk rekening
te houden met de mogelijkheden van de bewoners.
Met uitzondering van een minderheid vinden de bevraagde bewoners dat er voldoende
afwisseling aanwezig is in de activiteiten.
Rusthuis 4
De animatieactiviteiten in dit rusthuis verlopen volgens een vast stramien. Dit varieert
nog eens per seizoen. Er zijn steeds aanpassingen mogelijk aan het animatieprogramma.
Volgens de animatoren hechten de bewoners er belang aan dat er een vaste structuur is
in de animatiewerking. Zo kunnen ze ook beter onthouden welke activiteiten er precies
zijn. Af en toe komen er nieuwe activiteiten bij. Activiteiten die niet geliefd zijn worden
dan geschrapt.
Rusthuis 5
Er zijn activiteiten die wekelijks terugkomen. Af en toe worden er nieuwe activiteiten
toegevoegd aan de programmatie. Elk jaar werkt men rond dezelfde thema’s.
Rusthuis 6
Volgens de animatoren van dit rusthuis is er variatie in het animatieprogramma. Ieder
jaar komen er nieuwe activiteiten bij, en activiteiten die niet populair zijn verdwijnen.
Deze kunnen eventueel later terug opgevist worden.
Vooral de grote activiteiten keren jaarlijks terug, zoals bijvoorbeeld de bedevaart.
Volgens één bewoner zijn de animatieactiviteiten te monotoon.
In alle rusthuizen komen regelmatig dezelfde activiteiten terug, al dan niet met een
andere invulling. Alle rusthuizen geven aan dat een vaste structuur belangrijk is voor de
bewoners.
4.2.5 Toegankelijkheid
Rusthuis 1
In principe zijn de activiteiten toegankelijk voor iedere bewoner. Vrijwilligers staan het
animatieteam bij om de mensen die in een rolwagen zitten naar de activiteiten te
Bijlagen 116
brengen. Bij uitstappen wordt rekening gehouden niet steeds dezelfde mensen mee te
nemen. Iedereen heeft immers recht op deelname wat gerespecteerd moet worden. In
het rusthuis wordt onder de animatoren veel discussie gehouden over waarom iemand in
aanmerking komt voor een activiteit en een andere niet.
Men probeert ook rekening te houden met de mogelijkheden van de bewoners in het
samenstellen van de activiteiten zodat niemand zich buitengesloten voelt.
Omdat er steeds mensen zijn die uit de boot vallen, wordt ook aandacht besteed aan
individuele begeleiding. Enkele bevraagde animatoren gaven aan dat hiervoor de weinig
tijd is. Hoeveel aandacht concreet besteed wordt aan deze individuele begeleiding wordt
niet aangegeven.
“ We hebben iemand die halfzijdig verlamd is, die niet kan praten en leeft van
sondevoeding. Hij kan niet naar de animatie komen. We zijn na lang zoeken te weten
gekomen dat hij een dierenvriend is. Een vrijwilligster komt nu elke week langs
(animator).”
De bevraagde bewoners die in een rolwagen zitten, geven aan dat zij opgehaald worden
om naar een activiteit te gaan.
Rusthuis 2
Volgens de bevraagde animatoren is de animatie toegankelijk voor iedereen. Op welke
tijdstippen plaats gemaakt wordt voor individuele begeleiding, wordt niet aangegeven.
De bevraagde bewoners die in een rolwagen zitten, geven aan dat zij afgehaald worden
om naar een activiteit te gaan.
Rusthuis 3
De activiteiten zijn toegankelijk voor elke bewoner. Men wil elke bewoner de
mogelijkheid geven sterk betrokken te worden in het animatieve gebeuren.
Zoals reeds duidelijk werd, wordt in dit rusthuis de eerste week animatie georganiseerd
op de eerste verdieping en de tweede week op de tweede verdieping. Voor gymnastiek
worden wel uitwisselingen gedaan zodat wie wil elke week kan turnen. De grote
activiteiten blijven eveneens voor iedereen toegankelijk. Verder wordt ook aandacht
besteed aan de individuele begeleiding op dinsdag voormiddag, vrijdag namiddag en
mogelijk ook donderdag namiddag. De animatoren geven aan dat dit jammer genoeg
weg valt als er iets anders gedaan moet worden. Een halftijdse animator werkt op de
afdeling met dementerende ouderen. Zij bepaalt volledig zelf haar programma dat
voornamelijk bestaat uit individuele begeleiding. Zij is elke dag aanwezig.
Bijlagen 117
De bewoners geven aan dat de activiteiten toegankelijk zijn, ook voor
rolwagengebruikers.
Rusthuis 4
In dit rusthuis geeft men aan dat sommige activiteiten niet toegankelijk zijn voor
dementerenden. Dit probeert men op te vangen door individuele begeleiding te geven
aan deze mensen en individuele activiteiten zoals snoezelen. In principe kunnen
rolstoelgebruikers aan alle activiteiten deelnemen want ze worden opgehaald door de
vrijwilligers.
Soms zet men mensen die niet kunnen deelnemen aan de activiteiten er gewoon bij,
omdat ze dan toch in gezelschap zijn.
Sommige activiteiten, het betreft hier buitenactiviteiten, zijn dermate in trek dat ze een
deelnamestop hebben moeten inlassen. Dit is onder andere het geval voor naar de markt
gaan. Dit komt omdat voor dergelijke activiteiten één begeleider per oudere nodig is, en
men niet altijd over voldoende vrijwilligers kan beschikken.
Rusthuis 5
Minder mobiele bewoners kunnen in dit rusthuis deelnemen aan alle animatieactiviteiten.
Dementerenden vallen voor sommige activiteiten uit de boot. Dit probeert men op te
vangen door gedurende drie voormiddagen per week individuele activiteiten of
activiteiten in kleine groepjes met deze mensen te doen. Men plaatst hen niet zomaar bij
de andere activiteiten, want men vindt het belangrijk dat de bewoner er zelf ook wat aan
heeft.
Rusthuis 6
De activiteiten die plaats vinden in de voormiddag zijn volgens een animator voor alle
bewoners toegankelijk. De activiteiten in de namiddag zijn soms niet toegankelijk voor
dementerende personen. Men kiest er in dit rusthuis bewust voor om dementerenden die
storend zijn niet bij de groepsactiviteiten te zetten omdat men vreest dat de ‘betere’
bewoners dan niet meer zullen komen. Één halve dag per week zijn er individuele
activiteiten voorzien, dit is echter enkel voor bewoners die erom vragen. Alle activiteiten
in dit rusthuis zijn toegankelijk voor minder mobiele personen.
In alle rusthuizen is het merendeel van de activiteiten toegankelijk voor minder mobiele
bewoners. Voor de dementerenden ligt dit echter anders, in de eerste drie rusthuizen en
in rusthuis 5 wordt er rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van de
dementerenden en probeert men de activiteiten daarop af te stemmen. Men doet
voornamelijk aan individuele begeleiding bij dementerenden.
Bijlagen 118
4.2.6 Tijdstippen
Rusthuis 1
Zowel ’s morgens als ’s middags worden activiteiten georganiseerd. Het lukt de
verzorging niet altijd de bewoners op tijd klaar te maken voor de aanvang van de
activiteiten. Dit brengt met zich mee dat een aantal hulpbehoevende bejaarden soms uit
de boot vallen.
De bewoners vinden dat de activiteiten op gepaste tijdstippen georganiseerd worden. Ze
geven aan dat het voor hen zelfs gelijk is wanneer deze georganiseerd worden.
Rusthuis 2
Er worden zowel ’s morgens als ’s middags activiteiten georganiseerd.
De bewoners geven aan dat de activiteiten op gepaste tijdstippen georganiseerd worden.
Rusthuis 3
Er worden zowel ’s morgens als ’s middags activiteiten georganiseerd.
De bevraagde bewoners geven aan dat de activiteiten georganiseerd worden op
geschikte tijdstippen. Eén bewoner vindt dat enkel activiteiten georganiseerd moeten
worden in de namiddag.
Rusthuis 4
De animatieactiviteiten in dit rusthuis worden in de namiddag en af en toe ook in de
voormiddag georganiseerd. Af en toe wordt er ’s avonds ook een animatieactiviteit
georganiseerd. Volgens een animator houden de ouderen er niet van dat de routine van
animatie in de namiddag doorbroken zou worden.
Rusthuis 5
In dit rusthuis heeft men al eens geprobeerd om activiteiten ’s avond of in het weekend
te organiseren, maar daar komen volgens de animatoren niet meer bewoners op af dan
anders. Het is moeilijk om ’s ochtends activiteiten te organiseren omdat de bejaarden
dikwijls nog verzorgd moeten worden.
Sommige bejaarden die weinig bezoek krijgen, zouden het appreciëren indien ook
animatieactiviteiten in het weekend georganiseerd zouden worden.
“De uren zijn goed. Wij zijn altijd vrij. Ze moeten niet naar ons kijken voor het
opstellen van hun programma (bewoner)”.
Bijlagen 119
Rusthuis 6
Volgens het animatieteam vinden de activiteiten plaats op geschikte tijdstippen. Af en toe
worden ook activiteiten ’s avonds of in het weekend georganiseerd.
De meeste bewoners geven aan dat de activiteiten plaatsvinden op geschikte tijdstippen.
De leidinggevende van één rusthuis geeft echter aan dat sommige bewoners niet kunnen
deelnemen aan ochtendactiviteiten doordat de verzorging niet tijdig afgerond is.
4.2.7 Buitenactiviteiten
Rusthuis 1
Men wil zoveel mogelijk variatie leggen in de uitstappen. Iedere bewoner, ook mensen
met dementie en rolwagengebruikers, moeten de mogelijkheid krijgen om op uitstap te
gaan.
Men gaat naar optredens, musea, tentoonstellingen, winkels, de zoo, de zee en
dergelijke meer of gewoon eens wandelen. De tuin is opnieuw aangelegd zodat de
mensen gemakkelijk naar buiten kunnen.
Wanneer op uitstap gegaan wordt is dit grotendeels met een kleine groep. Per bewoner
wordt een begeleider voorzien. Een animator geeft aan dat nog meer uitstappen
georganiseerd zouden mogen worden maar hiervoor moeten ze over het busje kunnen
beschikken dat gedeeld wordt met andere rusthuizen.
De bevraagde bewoners geven aan graag op uitstap te gaan. Een bewoner gaat niet mee
aangezien hij niet zelfstandig naar de toilet kan en zich daardoor niet op zijn gemak voelt
op uitstap.
Rusthuis 2
Bij de uitstappen wordt gelet op de mogelijkheden van de mensen. Sommige mensen
raken verward wanneer deze te lang van huis zijn of kunnen geen twee uur in een
rolwagen zitten. Een animator geeft aan dat haar verdieping niet graag naar buiten gaat
behalve wanneer per bewoner een begeleider voorzien wordt. Deze groep bestaat
grotendeels uit hulpbehoevende bejaarden die bijvoorbeeld niet allemaal meer
zelfstandig naar de toilet kunnen gaan.
Er worden uitstappen georganiseerd naar de markt, winkels, de zee, gewoon wandelen
en dergelijke meer.
De bewoners geven aan tevreden te zijn over de uitstappen en de kansen die
aangeboden worden eens naar buiten te gaan. Enkele bevraagde bewoners geven aan
Bijlagen 120
niet deel te nemen aan de uitstappen aangezien het volgens hen te lang duurt eer er
vertrokken kan worden. Zij kiezen ervoor zelf op uitstap te gaan en doen dit elke week.
Rusthuis 3
In dit rusthuis probeert men zoveel mogelijk op uitstap te gaan en met de mensen naar
buiten te gaan. In het vaste weekschema wordt elke donderdag een uitstap gepland,
indien dit mogelijk is. Anders wordt individuele begeleiding of een centrale activiteit
gepland. Er wordt op uitstap gegaan met beperkte groepen. Het uitgangspunt is dat
iedereen die wil, de kans moet krijgen eens mee te gaan op uitstap. Bij het samenstellen
van een groep voor een uitstap wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en
interesses van de bewoners.
Men gaat naar musea, winkels, gewoon wandelen en dergelijke meer.
De bewoners geven aan graag naar buiten te gaan. Zij zijn tevreden over de uitstappen
die georganiseerd worden. Een bewoner mag soms mee boodschappen gaan doen met
een animator en vindt dit heel leuk.
Rusthuis 4
Men doet grote uitstappen met de bewoners, zoals de bedevaart naar Oorstakker en een
dagje naar zee. Elke dinsdag gaat men met enkele bewoners naar de plaatselijke markt,
en in de zomer gaat men elke vrijdag wandelen met de bewoners. Men gaat dan ook een
ijsje eten of een terrasje doen. Voor kleine uitstappen met de bewoners kan men echter
niet altijd op voldoende vrijwilligers beroep doen, met als gevolg dat men sommige
bewoners moet teleurstellen. Dit probeert men op te lossen door een beurtrol in te
voeren. Het zijn echter vaak dezelfde personen die meegaan, anderen geven dan een
boodschap mee.
“Als het beter weer wordt, is vrijdag onze wandeldag. Dan gaan we met de mensen
wandelen en daarna gaan we op een terrasje iets gaan drinken of een ijsje of een
pannekoek eten. Daar kijken ze dan wel allemaal naar uit. Dan is het dikwijls vechten
om mee te mogen, want ja, je zit maar met uw vrijwilligers en dan heb je nog uzelf
(animator).”
Rusthuis 5
Het wordt steeds moeilijker om grote uitstappen te doen met de bewoners. Volgens de
animatoren kunnen sommigen niet meer meegaan en anderen willen niet meer meegaan.
Sommige bewoners kunnen niet meegaan op uitstap omdat ze niet beschikken over de
nodige financiële middelen, er moet namelijk een supplement betaald worden vooraleer
men mee kan op uitstap.
Bijlagen 121
Wanneer het goed weer is gaat men af en toe wel eens met enkele mensen wandelen.
Rusthuis 6
In dit rusthuis vindt men het heel belangrijk dat de ouderen af en toe eens naar buiten
kunnen. Er worden grote uitstappen georganiseerd, men gaat met sommige bewoners
naar de film en naar optredens en men neemt deel aan een inter rusthuizen quiz. Eens
de zomerperiode is aangebroken gaat men zoveel mogelijk met de bewoners naar buiten.
De andere geplande activiteiten worden dan voor onbepaalde tijd opgeschoven. Er is
tevens een activiteit, ‘tuinieren voor senioren’ die steevast buiten doorgaat.
Volgens de animatoren gaan de ouderen zeer graag naar buiten.
“Af en toe organiseert men hier een reis, maar ik heb steeds iemand nodig om me te
verplaatsen, dus ga ik niet mee. Want ik wil een ander niet tot last zijn (bewoner).”
De verschillende rusthuizen proberen zoveel mogelijk naar buiten te gaan met de
bewoners. Wegens een gebrek aan begeleiders is men genoodzaakt meer op uitstap te
gaan met kleinere groepen. Het grootste deel van de bewoners geven aan graag naar
buiten te gaan. Enkel bij rusthuis 5 werd vermeld dat supplementen betaald moeten
worden om op uitstap te gaan.
4.2.8 Binnenbrengen van de buitenwereld
Rusthuis 1
Men probeert in het rusthuis zoveel mogelijk bezig te zijn met wat leeft in de
buitenwereld. Zo kunnen de bewoners op de computer leren werken en gebruik maken
van het internet. Verder zijn er samenwerkingsprojecten met een school waarbij
studenten vrijwilligerswerk komen doen. Ook komen de kinderen van een
kinderdagverblijf soms langs. Aan de hand van optredens en via de vrijwilligers wordt de
buitenwereld eveneens binnen gebracht.
Rusthuis 2
Er komen regelmatig kinderen op bezoek, er worden optredens georganiseerd, er komen
vrijwilligers en mensen van ziekenzorg. De animatoren geven aan dat dit niet zo evident
is. Daarom probeert men regelmatig met de bewoners naar buiten te gaan.
Bijlagen 122
Rusthuis 3
Een animator verzorgt steeds de inkomhal van het rusthuis. Dit wordt steeds met
thema’s gedaan bijvoorbeeld als de zomer of het schooljaar begint. Dit wordt ook gedaan
op elke verdieping. Deze animator geeft aan dat dit belangrijk is aangezien niet meer alle
ouderen besef hebben van bijvoorbeeld de seizoenswisselingen. Uitstappen worden ook
gezien als een manier om de buitenwereld binnen te brengen. Ook komen kinderen van
de lagere school naar het rusthuis toe.
Rusthuis 4
Er worden verschillende activiteiten georganiseerd opdat de familie zou kunnen
kennismaken met het rusthuis. Verder komen kinderen van de plaatselijke school af en
toe optreden in het rusthuis.
Men leest in dit rusthuis wekelijks de kranten voor aan de bewoners. Op deze manier
blijven zij ook een beetje op de hoogte van wat er gebeurt in de buitenwereld.
Rusthuis 5
Elke maand komt het plaatselijke zangkoor langs, men werkt samen met OKRA, er
vinden optredens plaats en er komen kinderen van scholen langs. De animatoren geven
aan dat ze in de toekomst nog meer willen werken aan ‘het binnenbrengen van de
buitenwereld’ in het rusthuis.
Rusthuis 6
Allerhande verenigingen zijn welkom in het rusthuis, men probeert samen te werken met
de senioren verenigingen, scholen en dergelijke komen geregeld langs.
Wanneer bejaarden jarig zijn mogen zij vrienden of familieleden uitnodigen.
Elk rusthuis doet inspanningen om de buitenwereld binnen te brengen.
4.2.9 Sociale contacten
Rusthuis 1
Door middel van de activiteiten willen de animatoren het sociaal contact tussen de
bewoners bevorderen. Daarenboven worden afdelingsoverschrijdende activiteiten
georganiseerd om de sociale contacten niet te beperken tot de eigen afdeling.
De bewoners geven aan dat niet zoveel sociale contacten gelegd worden tijdens de
activiteiten. Zij zoeken zelf sociaal contact buiten de activiteiten.
Bijlagen 123
Rusthuis 2
Men vindt het belangrijk activiteiten te organiseren over de verschillende afdelingen
zodat de sociale contacten tussen de ouderen niet beperkt blijven tot de eigen afdeling.
Een animator zegt dat steeds dezelfde mensen komen naar dezelfde activiteit waardoor
deze elkaar leren kennen. Ze gaan elkaar zelfs halen voor de aanvang van de activiteit
maar zullen niet snel bij elkaar op de kamer gaan zitten. Dit doen slechts enkelen.
Enkele bewoners geven aan dat zij sociale contacten leggen via de activiteiten. Anderen
leggen eerder contacten met elkaar, buiten de activiteiten.
Rusthuis 3
Aan de hand van de activiteiten wil men de sociale contacten tussen de mensen
stimuleren. Er wordt aangegeven dat sommige bewoners contacten leggen via de
activiteiten. Anderen doen dit niet. Een animator geeft aan dat de minst hulpbehoevende
ouderen elkaar gaan opzoeken.
Rusthuis 4
Volgens de bejaarden zelf wordt niet zoveel sociaal contact gelegd tijdens de activiteiten.
Volgens de animatoren gebeurt dit echter wel en kondigen mensen reeds op voorhand
aan naast wie ze willen zitten om een babbeltje te kunnen slaan. Natuurlijk zijn er
bewoners die verkiezen op zichzelf te zijn.
“De meeste mensen komen enkel naar beneden om te eten, en als ze gegeten hebben
zijn ze terug weg. Dat is wel jammer. En ze doen niets anders dan babbelen over een
ander (bewoner).”
Rusthuis 5
Zowel volgens de animatoren als volgens de bewoners worden er vele sociale contacten
gelegd tijdens de animatieactiviteiten. Zo geven bewoners aan dat ze steeds naast
dezelfde vrienden willen zitten die ze hebben leren kennen tijdens de
animatieactiviteiten. Sommige bewoners vinden echter dat er teveel wordt gebabbeld
tijdens de animatieactiviteiten, dus moeten de animatoren de gulden middenweg
proberen te bewandelen.
Rusthuis 6
Volgens de meeste ouderen worden er sociale contacten gelegd tijdens de
animatieactiviteiten, één oudere spreekt dit echter tegen en zegt dat je ‘met de meeste
ouderen geen zinnig woord meer kan wisselen’. De animatoren zijn ook van oordeel dat
er sociale contacten ontstaan door de activiteiten.
Bijlagen 124
Sommige bewoners leggen sociale contacten tijdens de activiteiten. Anderen leggen
eerder contact buiten de activiteiten. De meeste animatoren zijn echter wel van mening
dat sociale contacten gelegd worden tijdens de activiteiten.
4.2.10 Deelname
Rusthuis 1
De bewoners zijn vrij al dan niet deel te nemen aan de activiteiten. Zoals reeds
aangegeven lukt het de verzorging niet altijd de mensen voor de aanvang van de
activiteiten klaar te krijgen. Zo kunnen bepaalde ouderen niet deelnemen aan een
bepaalde activiteit ’s morgens die ze wel graag zouden doen.
Volgens de animatoren zijn het vaak dezelfde bewoners die deelnemen aan bepaalde
activiteiten.
De bewoners die wij bevraagd hebben doen mee aan de activiteiten die binnen hun
mogelijkheden liggen.
Rusthuis 2
De bewoners zijn vrij al dan niet deel te nemen aan de activiteiten.
De bewoners geven aan mee te doen aan de activiteiten die ze graag doen en die ze
kunnen doen. Een aantal bewoners doen buiten de centrale activiteiten weinig mee aan
de activiteiten. Ze amuseren zich met hun groepje en gaan liever zelf op uitstap.
Rusthuis 3
De bewoners zijn vrij al dan niet deel te nemen aan de activiteiten. Er wordt bijgehouden
wie deelneemt aan de activiteiten. Elke maand wordt gekeken wie al dan niet aan de
activiteiten deelgenomen heeft. Indien dit niets tot zeer weinig is, wordt gekeken welke
reden dit heeft. Indien nodig wordt gezocht naar een oplossing.
De bevraagde bewoners geven aan deel te nemen aan de activiteiten die ze graag doen
en binnen hun mogelijkheden liggen.
Rusthuis 4
De bewoners zijn vrij al dan niet deel te nemen aan de activiteiten. De deelname ligt
steeds hoger wanneer de activiteiten te maken hebben met eten en drinken. Het zijn
vaak de ‘betere’ bewoners die niet deelnemen aan de activiteiten omdat deze nog eens
een namiddagje naar hun familie gaan of liever op een kamer een babbeltje slaan
volgens de animatoren.
Bijlagen 125
Het gebeurt soms ook dat mensen niet kunnen deelnemen aan bepaalde activiteiten
omdat er te weinig personeel/vrijwilligers beschikbaar zijn.
Volgens de bewoners zijn er groepen die nooit meedoen aan de animatieactiviteiten.
Diegenen die wel meedoen, doen vaak mee aan alle activiteiten die georganiseerd
worden. Sommige bewoners komen enkel naar grote activiteiten, aldus de animatoren.
“Het blijft me allemaal gelijk wat er te doen is, als er maar amusement is. Gelijk wat
van amusement, ik ben erbij (bewoner).
Ik probeer alles mee te doen, maar het ene kan je natuurlijk al beter dan het andere
hé (bewoner).”
Rusthuis 5
De bewoners zijn vrij al dan niet deel te nemen aan de activiteiten. Men houdt bij wie
deelneemt aan welke activiteiten. Wanneer men merkt dat bepaalde personen uit de boot
vallen en nooit naar activiteiten (kunnen) komen, probeert men dit op te vangen door
deze mensen individuele begeleiding aan te bieden in de voormiddag.
De bewoners die deelnamen aan het focusgesprek geven aan meestal mee te doen met
de activiteiten. Sommige bewoners nemen niet deel aan de activiteiten omdat zij het niet
nodig hebben in groep te zitten.
“We zijn content met hetgeen er is, anders zitten we toch maar op onze kamer
(bewoner 1).
Hetgeen dat er is, daar doen we aan mee (bewoner 2).”
Rusthuis 6
De bewoners zijn vrij al dan niet deel te nemen aan de activiteiten.
Sommige bewoners nemen geen deel aan de activiteiten, maar komen wel een kijkje
nemen, volgens een animator is dit een soort van passief deelnemen aan een activiteit.
Sommigen prefereren ook om op hun kamer te blijven omdat ze niet echt ‘groepsgezind
zijn’.
“Er zijn er ook een aantal waarvan je weten die moet ik voor niets gaan halen hoor.
Die doen dan ondertussen ook helemaal niets anders, die zitten gewoon op hun kamer
(animator).”
In de rusthuizen zijn alle bewoners vrij om al dan niet deel te namen aan de activiteiten.
Rusthuizen 3 en 5 delen mee na te gaan welke oorzaak aan de basis ligt van niet-
deelname van bewoners. Hierop probeert men dan zo goed mogelijk in te spelen.
Bijlagen 126
4.2.11 Tevredenheid over animatie
Rusthuis 1
De bevraagde bewoners geven aan tevreden te zijn over de animatie hoewel de
animatoren denken dat bewoners het niet leuk vinden als hun ochtendverzorging niet
tijdig afgerond kan worden voor de aanvang van de activiteiten.
Rusthuis 2
De bevraagde bewoners geven aan tevreden te zijn over de animatie.
“ De ontspanning hier is dik in orde (bewoner).”
Rusthuis 3
De coördinator geeft aan dat wanneer de tevredenheid van de bewoners over de
activiteiten bevraagd wordt, er steeds een positief antwoord gegeven wordt.
De bevraagde bewoners geven aan tevreden te zijn over de activiteiten. Een van de
bevraagde bewoners vindt wel dat meer onderscheid gemaakt moet worden qua
moeilijkheidsgraad.
“ De activiteiten zijn toch altijd zo doodeenvoudig. Ik begrijp het op een zekere
manier want je moet de capaciteiten van de mensen inzien. Ze zouden beter een
beetje meer inspelen op wat wij vroeger gedaan hebben (bewoner).”
Rusthuis 4
De bewoners geven aan tevreden te zijn over de animatiewerking. Ze hebben echter
geen voorkeur voor een bepaalde activiteit, het blijft hen allemaal gelijk, zolang er maar
iets te doen is.
Rusthuis 5
De bewoners geven aan tevreden te zijn over de animatiewerking. Ze hebben echter
geen voorkeur voor een bepaalde activiteit, het blijft hen allemaal gelijk, zolang er maar
iets te doen is.
“Ben je tevreden van de animatie in het rusthuis (interviewer)?
Bah ja, wat zouden we anders doen (Bewoner).
We zijn content met wat er is, anders zitten we op onze kamer (bewoner)”
Bijlagen 127
Rusthuis 6
De meeste ouderen geven aan tevreden te zijn over het animatieaanbod. Een minderheid
vindt het aanbod echter te monotoon.
“We zitten hier goed, ik heb een jaar in een ander rusthuis gezeten en daar was niets
te doen. Je moest gans de dag op je kamer blijven zitten (bewoner).”
Hoewel veel van de bevraagde bewoners tevreden zijn over de activiteiten, geven
sommige enkele aandachtspunten mee: de activiteiten moeten een beetje moeilijker zijn,
ze zijn te monotoon en soms lukt het de verzorging niet de bewoners op tijd klaar te
krijgen voor ochtendactiviteiten.
4.2.12 Welbevinden in het rusthuis
Rusthuis 1
De bevraagde bewoners geven aan graag in het rusthuis te zijn.
Rusthuis 2
Bij de bevraagde bewoners kan algemeen gesteld worden dat zij naar het rusthuis
gekomen zijn omdat het nodig was. Dit was soms met veel tegenzin maar uiteindelijk
lijkt iedereen het goed te stellen en tevreden te zijn.
“Zijn jullie hier graag (interviewer)?
Ja (bewoner 1).
Ik zal eens iets zeggen. Je past je aan maar gewoon wordt je het nooit (bewoner 2).
Op de momenten dat je je huis moet verlaten, dat je je kinderen moet verlaten… Maar
het is hier goed. Je bent het familieleven niet meer gewoon (bewoner 3).
Nee, het is een heel ander leven. Je moet je aanpassen he (bewoner 2).
Wij passen ons aan (bewoner 2).”
Rusthuis 3
De bevraagde bewoners geven aan graag in het rusthuis te verblijven maar het is
aanpassen en het zal nooit zoals thuis zijn. Een van deze bewoners geeft echter wel een
thuisgevoel aan.
Bijlagen 128
Rusthuis 4
De meeste bevraagde ouderen geven aan graag in het rusthuis te zijn. Één bewoner
geeft echter expliciet aan er niet graag te zijn, deze persoon wil naar eigen zeggen veel
meer naar buiten kunnen gaan.
Rusthuis 5
Alle bevraagde ouderen geven aan graag in het rusthuis te verblijven, al geven ze ook
allemaal aan dat ze liever thuis waren gebleven als die mogelijkheid er was geweest.
“Had mijn echtgenoot blijven leven, dat zou ik hier niet gezeten hebben (bewoner 1).
Dat is zeker, als je een goed huishouden hebt en je man helpt je, dan blijf je liever bij
elkaar (bewoner 2).
Maar het is van moeten hé dat we hier zitten (bewoner 3).”
Rusthuis 6
De meeste bewoners geven aan over het algemeen graag in het rusthuis te verblijven.
Één bewoner geeft echter aan zich te voelen zoals een vogeltje in een heel klein kooitje.
Hij voelt zich opgesloten.
Met uitzondering van twee bevraagde bewoners, uit rusthuizen 4 en 6, verblijft het
merendeel graag in het rusthuis al geven de bewoners aan dat zij ongetwijfeld de
thuissituatie verkiezen.
4.2.13 Omgang met personeel
Rusthuis 1
Er is een goede band aanwezig met de animatoren. De bewoners geven aan dat deze
heel vriendelijk zijn en iedereen zoveel mogelijk proberen te betrekken. De bevraagde
bewoners geven aan dat het verzorgend personeel met te weinig mankracht is. Ze zijn
wel vriendelijk.
“ We moeten soms wel eens wachten he als we iets vragen. Dat is meestal als we
naar het toilet moeten. Ale, voor die die niet alleen kunnen gaan. Als je in een rolstoel
zit, heb je hulp nodig. Dan moet je soms wel wachten (bewoner).”
Bijlagen 129
Rusthuis 2
De bevraagde bewoners geven aan zowel tevreden te zijn over het animatieteam als over
het verzorgend personeel.
Rusthuis 3
De bewoners zijn tevreden over de animatie. Een bewoner zegt dat de omgang met de
animator van haar verdiep heel goed is. Ook over het verzorgend personeel is men heel
tevreden. De bewoners vragen zich af hoe het personeel erin slaagt steeds zo vriendelijk
te zijn.
Rusthuis 4
De bewoners geven aan tevreden te zijn over het animatieteam. Het verzorgend
personeel heeft echter regelmatig geen tijd voor hen.
Rusthuis 5
De bewoners zijn tevreden over de leden van het animatieteam, het verzorgend
personeel is volgens sommigen echter af en toe nogal bot.
Rusthuis 6
De bewoners geven aan tevreden te zijn over de animatoren. Volgens één bewoner zijn
sommige personeelsleden eerder afstandelijk en volgens een andere bewoner is het
verplegend personeel niet altijd vriendelijk en hebben ze niet voldoende geduld met de
bewoners.
Met de animatoren wordt in alle rusthuizen een goede band ervaren. De tevredenheid
over het verzorgend personeel varieert echter. In rusthuizen 1, 2 en 3 zijn de bewoners
tevreden. In rusthuizen 4, 5 en 6 vindt men de dienstverlening door een aantal
personeelsleden minder goed.
4.2.14 Suggesties
Rusthuis 1
De leidinggevende van dit rusthuis vindt dat meer structuur zowel naar de activiteiten
toe, naar een betere registratie toe, naar een betere administratie, naar een betere
omkadering, naar bevraging van de bewoners en de afstemming van wat bewoners
willen op de animatiewerking zou moeten leiden tot een betere animatiewerking.
Volgens een animator zou een extra personeelslid meer dan welkom zijn om aan
Bijlagen 130
individuele begeleiding te doen. Op die manier wordt het aanbod breder gemaakt en
kunnen meer mensen bereikt worden. Een andere animator sluit zich hierbij aan en voegt
hieraan toe dat als iemand het administratieve luik zou kunnen overnemen, dit de job
zou verlichten. Een andere animator vindt dat meer aandacht besteed moet worden aan
het integreren van de animatieve grondhouding bij de andere personeelsleden om de
animatiewerking beter te maken.
Rusthuis 2
Volgens de directeur zou de animatiewerking nog kunnen verbeteren indien het team
bijstand kan krijgen van meer vrijwilligers. De bevraagde animatoren geven net hetzelfde
aan.
Een van de bewoners zegt dat hij een kantine mist waar je kan kaarten en biljarten.
Rusthuis 3
Volgens de animatoren loopt alles goed. Een aandachtspunt is echter wel dat meer
individuele begeleiding een meerwaarde zou geven aan de animatiewerking.
Een bewoner gaf aan dat het leuk zijn moest soms eens een spel- en kaartnamiddag op
poten gezet worden. Een andere bewoner vindt dat in de activiteiten meer rekening
gehouden moet worden de opleiding van de bewoners. De activiteiten zijn te eenvoudig.
Rusthuis 4
Volgens de animatoren zou het beter zijn indien zij over een extra personeelslid zouden
beschikken, dan zouden ze volgens hen ook grote projecten kunnen doen. Ook geeft men
aan dat het een meerwaarde voor animatie zou zijn indien men de verplegenden en de
verzorgenden op éénzelfde kar zou kunnen meekrijgen. Volgens de directeur zou het
beter zijn als men nog meer vrijwilligers zou kunnen mobiliseren. Een bewoner vindt dat
de activiteiten langer zouden moeten duren, want nu gaan de mensen om vier uur al
naar hun kamer, en dat is betreurenswaardig.
Rusthuis 5
Volgens een directielid zullen de animatoren in de toekomst nog meer moeten stilstaan
bij de individuele bewoner die ze voor zich hebben, en hun activiteiten daarop moeten
afstemmen. Zo zijn er nu bijvoorbeeld al bewoners die hun computer meenemen naar
het rusthuis.
Volgens een animator zou het beter zijn als men in de voormiddag in kleine groepen zou
werken, of zelfs individueel. En dat men wat meer naar de mensen zou toegaan die zelf
niet meer naar de activiteiten kunnen komen.
Bijlagen 131
De bewoners zouden het leuk vinden als ze ook in het weekend een lokaal ter
beschikking zouden hebben waar ze eens samen kunnen zitten, zo hebben ze gezelschap
en moeten ze tegelijkertijd niet op elkaars kamer gaan zitten.
Rusthuis 6
Volgens de directeur zijn de financiële middelen waarover de instelling kan beschikken
toch wel een aandachtspunt. Deze zouden moeten verhogen. Volgens deze persoon
waren zijn diplomavereisten voor animatoren ook een goede zaak, dit is volgens hem de
kwaliteit van de animatiewerkingen ten goede gekomen.
Volgens een animator zou het beter zijn als men over meer personeelsleden zou kunnen
beschikken, dan zou de animatie meer divers kunnen zijn.
Een oudere vindt dat wat meer afwisseling in de activiteitenprogrammatie goed zou zijn.
Volgens een andere oudere is de animatie uitstekend. Men kan niet zeggen wat er nog
zou moeten verbeterd worden.
Bijlagen 132
Bijlage 7: link tussen werkcondities en performantie in de zes geselecteerde
rusthuizen
Rusthuis 1
De animatoren beschikken over een grote beslissingsbevoegdheid en de werkdruk in
deze instelling ligt heel hoog. De oorzaken die werden aangegeven zijn: de noodzaak om
in te springen bij het verzorgend personeel en de omslachtige registratie.
De sfeer in het animatieteam is goed. De samenwerking met het verzorgend personeel
verloopt minder goed.
In het rusthuis worden elke dag zowel in de voor- als namiddag activiteiten
georganiseerd waaruit de bewoners kunnen kiezen. Bij de activiteiten wordt rekening
gehouden met de suggesties van de bewoners. Zowel de animatoren als de bewoners
vinden dat voldoende groepsactiviteiten georganiseerd worden. De animatoren pleiten
echter voor de mogelijkheid tot nog meer individuele activiteiten.
De bewoners ervaren zowel met het verzorgend personeel als met het animatieteam een
goede omgang.
Suggesties om de animatiewerking te verbeteren zijn meer individuele begeleiding
(animator), extra personeel (animator), vereenvoudiging van de administratie (animator)
en er zou meer aandacht naar integratie van de animatieve grondhouding moeten gaan
(animator).
Rusthuis 2
De animatoren beschikken over een grote beslissingsbevoegdheid. De samenwerking
binnen het animatieteam en met het verzorgend personeel verloopt goed. Toch wordt
aangegeven dat het gebrek aan de animatieve grondhouding bij het verzorgend
personeel een psychische belasting vormt.
In het rusthuis worden elke dag zowel in de voor- als namiddag activiteiten
georganiseerd waaruit de bewoners kunnen kiezen. Bij de activiteiten wordt rekening
gehouden met de suggesties van de bewoners. Zowel de animatoren als de bewoners
vinden dat voldoende groepsactiviteiten georganiseerd worden. De animatoren vinden
het jammer dat de individuele begeleiding moet steeds verdwijnen bij tijdsdruk.
De bewoners ervaren zowel met het verzorgend personeel als met het animatieteam een
goede omgang.
Suggesties om de animatiewerking te verbeteren: meer vrijwilligers (animator) en een
kantine om te kaarten en te biljarten (bewoner).
Bijlagen 133
Rusthuis 3
De animatoren beschikken over een grote beslissingsbevoegdheid. De werkdruk wordt
niet aangegeven als te hoog. De samenwerking binnen het animatieteam is goed. De
samenwerkingsrelatie met het verzorgend personeel verschilt naargelang de verdieping.
In het rusthuis wordt elke week afwisselend animatie gegeven op de eerste en tweede
verdieping. Bepaalde activiteiten zijn toegankelijk voor de bewoners van beide
verdiepingen terwijl andere enkele toegankelijk zijn voor de bewoners van de
desbetreffende verdieping. Bij de activiteiten wordt rekening gehouden met de
suggesties van de bewoners. Zowel de animatoren als de bewoners vinden dat voldoende
groepsactiviteiten georganiseerd worden. De animatoren zouden graag meer tijd hebben
voor individuele begeleiding. Wanneer bepaalde bewoners niet deelnemen aan bepaalde
activiteiten, gaat men op zoek naar de achterliggende oorzaak en probeert men een
oplossing te zoeken.
De bewoners hebben zowel met het animatieteam als met het personeel een goede
omgang.
Suggesties om de animatiewerking te verbeteren: vraag naar meer individuele
begeleiding (animator), spel- en kaartnamiddag (bewoner) en bij de invulling van de
activiteiten zou rekening gehouden moeten worden met de vroegere opleiding van de
bewoner (bewoner).
Rusthuis 4
De animatoren beschikken over een grote beslissingsbevoegdheid. De werkdruk wordt
aangegeven als zijnde hoog. De samenwerking met het animatieteam is goed. De
samenwerkingsrelatie met het verzorgend personeel is minder goed. Er wordt
aangegeven dat het gebrek aan de animatieve grondhouding bij het verzorgend
personeel een psychische belasting vormt.
In het rusthuis worden 4 dagen per week activiteiten georganiseerd in de namiddag. Af
en toe wordt een activiteiten georganiseerd in de voormiddag. De bewoners kunnen af en
toe kiezen tussen verschillende activiteiten. Bij de activiteiten wordt rekening gehouden
met de suggesties van de bewoners. Volgens de animatoren worden voldoende
groepsactiviteiten georganiseerd. De bewoners vinden dit niet.
De bewoners ervaren een goede omgang met de animatoren. Het verzorgend personeel
heeft niet altijd voldoende tijd voor hen vinden ze.
Suggesties om de animatiewerking te verbeteren: extra personeel (animator), integreren
van de animatieve grondhouding (animator), activiteiten moeten langer duren
(bewoner), meer vrijwilligers (directeur) en minder politieke inmenging (directeur).
Bijlagen 134
Rusthuis 5
De animatoren beschikken over een grote beslissingsbevoegdheid. De werkdruk wordt
niet aangegeven als zijnde hoog. De samenwerking binnen het animatieteam is goed. De
samenwerkingsrelatie met het verzorgend personeel is goed buiten enkele
communicatiestoornissen. Toch wordt aangegeven dat het gebrek van de animatieve
grondhouding bij het verzorgend personeel een psychische belasting vormt.
In het rusthuis worden elke dag zowel in de voor- als namiddag activiteiten
georganiseerd waaruit de bewoners kunnen kiezen. Bewoners hebben geen notie van
inspraakmogelijkheden. Zowel de animatoren als de bewoners vinden dat voldoende
groepsactiviteiten georganiseerd worden. De animatoren pleiten echter voor nog meer
individuele activiteiten. Wanneer bepaalde bewoners niet deelnemen aan bepaalde
activiteiten, gaat men op zoek naar de achterliggende oorzaak en probeert men een
oplossing te vinden.
De bewoners ervaren een goede omgang met de animatoren en vinden dat het
verzorgend personeel soms bot is.
Suggesties om de animatiewerking te verbeteren: meer aandacht voor de individuele
bewoners tijdens groepsactiviteiten (directrice), meer individuele begeleiding (animator),
beschikbaarheid van de leefruimte in het weekend (bewoner).
Rusthuis 6
De animatoren beschikken over een grote beslissingsbevoegdheid. Er wordt een te hoge
werkdruk aangegeven. De samenwerking binnen het animatieteam en met het
verzorgend personeel is goed.
In het rusthuis worden elke dag activiteiten georganiseerd in de namiddag en af en toe
ook in de voormiddag. De bewoners hebben niet altijd keuzemogelijkheden. De bewoners
hebben geen notie van inspraak mogelijkheden. Zowel de animatoren als de bewoners
vinden dat voldoende groepsactiviteiten georganiseerd worden. De directie pleit echter
voor nog meer individuele begeleiding.
De bewoners ervaren een goede omgang met de animatoren. Het verzorgend personeel
is niet altijd vriendelijk.
Suggesties om de animatiewerking te verbeteren: meer personeel (animator), meer
diversiteit in animatie (animator), meer financiële middelen (directeur) en meer
diversiteit van de activiteiten (bewoner).