Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Onderzoek naar de … · 2016-06-08 · Steunpunt WVG...
Transcript of Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Onderzoek naar de … · 2016-06-08 · Steunpunt WVG...
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Onderzoek naar de haalbaarheid en implementatie van een WVG-kennisdelingsplatform (deelstudie 2)
Naar de realisatie van een WVG-kenniswijzer
Dr. Inge Neyens Valérie Carrette
Prof. dr. Chantal Van Audenhove
Rapport 41 December 2015
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Minderbroedersstraat 8 – B-3000 Leuven Tel 0032 16 37 34 32 E-mail: [email protected] Website: http://www.steunpuntwvg.be
Publicatie nr. 2015/13 SWVG-Rapport 41 Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Titel rapport: Onderzoek naar de haalbaarheid en implementatie van een WVG-kennisdelingsplatform (deelstudie 2) – Naar de realisatie van een WVG-kenniswijzer
Promotor: Prof. dr. Chantal Van Audenhove Copromotor: Valérie Carrette Onderzoekers: Dr. Inge Neyens
Administratieve ondersteuning: Lut Van Hoof, Manuela Schröder
Dit rapport kwam tot stand met de steun van de Vlaamse Overheid, programma ‘Steunpunten voor Beleids-relevant Onderzoek’. In deze tekst komen onderzoeksresultaten van de auteur(s) naar voor en niet die van de Vlaamse Overheid. Het Vlaams Gewest kan niet aansprakelijk gesteld worden voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de meegedeelde gegevens.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwij-zen naar de bron.
No material may be made public without an explicit reference to the source.
Promotoren en Partners van het Steunpunt
KU Leuven
Prof. dr. Chantal Van Audenhove (Promotor-Coördinator), Lucas en ACHG Prof. dr. Johan Put, Instituut voor Sociaal recht Prof. dr. Karel Hoppenbrouwers, Dienst Jeugdgezondheidszorg Prof. dr. Koen Hermans, LUCAS, Centrum voor Zorgonderzoek en Consultancy Prof. dr. Jozef Pacolet HIVA onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving
UGent
Prof. dr. Lea Maes, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde Prof. dr. Lieven Annemans, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde Prof. dr. Jan De Maeseneer, Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg Prof. dr. Ilse De Bourdeaudhuij, Vakgroep Bewegings– en Sportwetenschappen
VUB
Prof. dr. Johan Vanderfaeillie, Vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie
Thomas More
Dr. Peter De Graef, Vakgroep Toegepaste Psychologie
Steunpunt WVG Minderbroedersstraat 8 B-3000 Leuven
+32 16 37 34 32 www.steunpuntwvg.be
Rapport 41
Onderzoek naar de haalbaarheid en implementatie van een WVG-kennisdelingsplatform (deel-
studie 2) – Naar de realisatie van een WVG-kenniswijzer
Onderzoeker: Inge Neyens
Promotor: Chantal Van Audenhove
Copromotor: Valérie Carrette
Samenvatting
Het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin wil de beschikbare wetenschappelijke en prak-
tijkkennis inzake welzijn en zorg op een meer coherente manier verspreiden en het leren in organisaties
in de welzijns- en (preventieve) gezondheidssector bevorderen. Het toegankelijk maken van weten-
schappelijke en praktijkkennis en de interactie tussen beide vormen van kennis is immers een belang-
rijke pijler in een beleid dat het bevorderen van de kwaliteit van zorg en innovatie in welzijn en (preven-
tieve) zorg beoogt.
In 2012 werd aan het Steunpunt WVG een korte termijnonderzoek toegekend dat de haalbaarheid van
de ontwikkeling van een kennisdelingsplatform onderzoekt dat als doel heeft deze versnippering tegen
te gaan en intersectorale kennisdeling aan te moedigen. Tijdens dit onderzoek werden verschillende
scenario’s ontwikkeld en geëvalueerd via een literatuurstudie, interviews en focusgroepen met erva-
ringsdeskundigen en experten in Vlaanderen en Nederland.
Het meest haalbare en direct realiseerbare scenario was de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer. Op
korte termijn betekent dit de ontwikkeling van een wegwijzer naar bestaande praktijkondersteunende
en wetenschappelijke kennisinitiatieven. Dit heeft vooral een meerwaarde voor mensen die weinig be-
kend zijn met de welzijns- en gezondheidssectoren of mensen die via de kenniswijzer kennisinitiatieven
uit andere sectoren op het spoor komen. Op middellange termijn wordt deze wegwijzer geleidelijk aan
vervangen of aangevuld door een vraaggedreven IT-architectuur waarbij op basis van een concrete zoek-
actie of –vraag kennis geput wordt uit verschillende databanken (van bv. steunpunten, expertise- en
kenniscentra).
Deze vervolgstudie formuleert adviezen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie
van een WVG-kenniswijzer. In een eerste fase gaan we op zoek naar literatuur over de barrières en de
kritische succesfactoren van (de implementatie van) kennismanagementsystemen in organisaties en
naar kenmerken van een effectieve informatiearchitectuur. Vervolgens bestuderen we twee cases
waarin telkens sprake is van de ontwikkeling en implementatie van een intersectoraal platform. In een
derde fase organiseren we een online bevraging en een klankbordgroep bij vertegenwoordigers van
kennisinstellingen om o.a. het draagvlak bij hen af te toetsen voor een WVG-kenniswijzer. In een vierde
fase toetsen we dit draagvlak verder af bij praktijk- en stafmedewerkers. Tot slot bevragen we de infor-
matiearchitectuur van de geselecteerde kennisinstellingen via een online bevraging.
Inhoud
Situering 9
Doelstelling en onderzoeksopzet 11
Hoofdstuk 1 Kennismanagement binnen het WVG-landschap 13
1 Inleiding 13
2 Doelstelling 13
3 Methode 13
4 Resultaten 13
4.1 Wat is kennismanagement? 13
4.2 Kritische succesfactoren voor kennismanagement 15
4.3 De rol van informatiearchitectuur bij kennismanagement 21
5 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer op basis van de kennismanagement literatuur 24
Hoofdstuk 2 Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be 27
1 Inleiding 27
2 Doelstelling 27
3 Methode 27
4 Resultaten 28
4.1 CIRRO 28
4.2 Kennisplein.be 33
5 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer op basis van de twee cases 40
Hoofdstuk 3 Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer 43
1 Inleiding 43
2 Een online bevraging bij vertegenwoordigers van de kennisinstellingen uit de inventaris 43
2.1 Doelstelling 43
2.2 Methode 43
2.3 Resultaten 44
3 Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van de kennisinstellingen uit de inventaris 52
3.1 Doelstelling 52
3.2 Methode 52
3.3 Resultaten 53
4 Een focusgroep met vertegenwoordigers van praktijkorganisaties 62
4.1 Doelstelling 62
4.2 Methode 62
4.3 Resultaten 63
5 Samenvatting 69
5.1 De meerwaarde en relevantie van een WVG-kenniswijzer 70
5.2 Onderdelen van een WVG-kenniswijzer 71
5.3 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer 71
5.4 Randvoorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer 72
Hoofdstuk 4 Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur 73
1 Inleiding 73
2 Doelstelling 73
3 Methode 73
4 Resultaten 73
4.1 Vragen uit de online websurvey 74
4.2 Een vergelijking tussen de kennisinstellingen 88
5 Conclusie 97
Hoofdstuk 5 Ontwikkeling van vier scenario’s m.b.t. (de wens voor) een verbindende informatiearchitectuur 99
Hoofdstuk 6 Adviezen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer 105
1 Aanbevelingen betreffende het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer 105
1.1 Gemeenschappelijke visie en doelstellingen 105
1.2 Voorwaarden voor het creëren van draagvlak bij praktijk- en stafmedewerkers 107
2 Aanbevelingen betreffende technische randvoorwaarden 108
3 Samengevat 110
Referenties 111
Bijlagen 113
Lijst Tabellen
Tabel 1 Overzicht van de kritische succesfactoren voor kennismanagement 15
Tabel 2 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer 56
Tabel 3 Onderdelen van een WVG-kenniswijzer 60
Tabel 4 Randvoorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie een WVG-kenniswijzer 61
Tabel 5 SWOT analyse van vier scenario’s m.b.t. het verbindend karakter van de
informatiearchitectuur van de kennisinstellingen 100
Lijst Figuren
Figuur 1 CIRRO: van conceptueel naar concreet 30
Figuur 2 Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u intersectorale kennisdeling? 47
Figuur 3 Doet u aan intersectorale kennisdeling? 47
Figuur 4 Zet u kennismanagementtools in om aan intersectorale kennisdeling te doen? 48
Figuur 5 In welke mate past een Kenniswijzer binnen uw visie op kennismanagement? 49
Figuur 6 Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u een Kenniswijzer voor praktijkorganisaties? 50
Figuur 7 In welke mate kan een Kenniswijzer een meerwaarde zijn voor praktijkorganisaties? 51
Figuur 8 In welke mate bent u bereid om kennis te delen via een Kenniswijzer? 51
Figuur 9 Is de informatie op uw website ruim doorzoekbaar via gepersonaliseerde of andere
intelligente zoektechnieken? 77
Figuur 10 Deelt uw organisatie kennis met de praktijk via sociale media? 78
Figuur 11 Faciliteert uw organisatie online kenniscreatie? 78
Figuur 12 Het opzoeken van informatie wordt sterk vereenvoudigd door het gebruik van
metadata. Maakt uw organisatie hiervan gebruik? 80
Figuur 13 Worden standaarden voor metadata gevolgd? 81
Figuur 14 Maakt uw organisatie gebruik van één of meerdere databases om kennis online ter
beschikking te stellen? 82
Figuur 15 Deze database(s) bevatten... 82
Figuur 16 Indien uw organisatie gebruik maakt van een server, is dit in eigen beheer? 83
Figuur 17 Is er een verantwoordelijke voor informatiebeheer binnen de organisatie? 87
Figuur 18 In welke mate past een Kenniswijzer binnen uw visie op kennismanagement? 89
Figuur 19 Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u een Kenniswijzer voor praktijkorganisaties? 89
Figuur 20 In welke mate kan een Kenniswijzer een meerwaarde zijn voor praktijkorganisaties? 90
Figuur 21 In welke mate bent u bereid om kennis te delen via een Kenniswijzer? 90
Figuur 22 Mate van externe gerichtheid in kenniscreatie 91
Figuur 23 Intelligente zoekfunctie op de website 92
Figuur 24 Sociale media op de website 93
Figuur 25 Het gebruik van metadata 94
Figuur 26 Aanwezigheid van database(s) en hun inhoud 95
Figuur 27 Frequentie van back-up 96
9
Situering
In het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin is intersectorale wetenschappelijke en prak-
tijkgerichte kennis beperkt toegankelijk. Deze kennis is bovendien verspreid over een brede waaier aan
actoren, waaronder praktijkgerichte steunpunten, expertise- en kenniscentra en wetenschappelijke
kennisinstellingen. Met veel van deze kennis- en expertisecentra sloot de Vlaamse overheid samenwer-
kingsakkoorden (o.a. in de vorm van convenanten) met het oog op deskundigheidsbevordering (profes-
sionalisering) en het ondersteunen van praktijkorganisaties in hun maatschappelijke opdracht. De steun-
punten en expertisecentra verspreiden o.a. kennis en praktijkervaringen, ontwikkelen methodieken,
verzamelen beleidsgegevens… Het aantal kennis- en expertisecentra dat door de Vlaamse overheid ge-
financierd wordt, is de voorbije tien jaar sterk gegroeid. Ook aan hogescholen en universiteiten ontstaan
steeds meer expertisecentra en spin-offs die theoretische en wetenschappelijke kennis toegankelijk wil-
len maken voor de praktijk en een breed publiek. Zo heeft het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid
en Gezin sinds 2001 een wetenschappelijk Steunpunt ‘Gezondheid en Milieu’ en Steunpunt ‘Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin’. Beiden situeren zich in het programma voor beleidsrelevant wetenschappe-
lijk onderzoek dat aangestuurd wordt door het Agentschap Economie, Wetenschap en Innovatie (func-
tioneel bevoegde agentschap) en gecofinancierd wordt door het beleidsdomein Welzijn, Volksgezond-
heid en Gezin (inhoudelijk bevoegd).
Door de expansie aan praktijkgerichte en wetenschappelijke kennis- en expertisecentra en steunpunten
én door een grote toename aan beschikbare kennis inzake het beleidsdomein WVG in het algemeen,
leeft in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin de behoefte om de (sectoraal) versnip-
perde kennis te bundelen en deze via een WVG-kennisdelingsplatform op een meer coherente manier
te verspreiden. Dit kan ook bijdragen tot intersectorale kennisdeling en –uitwisseling, en bijdragen tot
de kwaliteit van zorg en ondersteuning. In de beleidsnota 2014-2019 van minister Vandeurzen wordt
het streven naar intersectorale kennisdeling bevestigd door het belang te beklemtonen van samenwer-
king en afstemming tussen de steunpunten en expertisecentra (die worden gefinancierd door het be-
leidsdomein WVG).
In 2012 werd aan het Steunpunt WVG gevraagd om via een korte termijn onderzoek de haalbaarheid
van de ontwikkeling van een WVG-kennisdelingsplatform te exploreren. Via een literatuurstudie, focus-
groepen met ervaringsdeskundigen en interviews met experten uit Vlaanderen, Nederland en het Ver-
enigd Koninkrijk, werden vijf scenario’s ontwikkeld en geëvalueerd op hun sterktes en zwaktes.
Een eerste scenario, het wegwijzerscenario, beantwoordt de nood aan een overzicht van de
steunpunten, expertisecentra en kennis/onderzoekscentra die het beleidsdomein WVG rijk is.
Het stimuleert de (indirecte) toegang tot intersectorale kennis. De wegwijzer kan beschouwd
worden als een webportaal dat een gestructureerd en aantrekkelijk overzicht bevat van steun-
punten, expertisecentra, kennis- en onderzoekscentra werkzaam binnen het beleidsdomein
WVG en ernaar doorverwijst via linken.
Een tweede scenario, het spinnenwebscenario, speelt in op de behoefte aan en evolutie naar
samenwerking en intersectoraal werken tussen welzijns- en gezondheidsactoren in het beleids-
domein WVG. Dit kennisdelingsplatform bestaat niet uit een nieuwe website of online platform,
maar bouwt verder op wat bestaat. Er worden verbindingen gemaakt tussen steunpunten, ex-
10
pertise- en kenniscentra waardoor suggesties op maat van de gebruiker worden gedaan op el-
kaars websites of op online platforms. In dit scenario is een kennisdelingsplatform eerder te
beschouwen als een ICT netwerk waarbij de gebruiker tijdens zijn zoektocht naar kennis proac-
tief nieuwe en relevante kennis vanuit andere sectoren aangereikt krijgt.
Een derde scenario, het wetenschappelijk en cocreatienetwerk scenario vertrekt van de be-
hoefte aan een orgaan dat wetenschappelijke kennis ontwikkelt, vertaalt en toegankelijk maakt
voor praktijkwerkers en stafmedewerkers in welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van zowel nationale als internationale wetenschappelijke kennis. Het
kennisdelingsplatform biedt wetenschappelijk onderbouwde praktijkgerichte richtlijnen, kwali-
teitsstandaarden, overzichten van academische werkplaatsen, wetenschappelijk gevalideerde
good practices, methodieken, ... aan die gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek in
Vlaanderen of die een vertaling van anderstalige gevalideerde instrumenten naar de Vlaamse
context inhouden.
Een vierde scenario, uitgewerkt tijdens een focusgroep met medewerkers van praktijkgerichte
steunpunten en expertisecentra in Vlaanderen, betreft het ‘faciliteren van praktijkgerichte ken-
nisdeling in communities’.
Een vijfde scenario, ontwikkeld door IT experten, vertrekt vanuit een vraaggestuurde benade-
ring in plaats van een aanbodgestuurde aanpak. De concrete zoekvraag van de gebruiker van
het kennisdelingsplatform moet het uitgangspunt vormen, en vraagt een informatie-architec-
tuur die daarop voortbouwt.
In 2014 besloot de Vlaamse overheid te kiezen voor de ontwikkeling van een “WVG-kenniswijzer”, i.e.
een combinatie van het wegwijzer scenario (scenario 1) en een vraaggedreven benadering (scenario 5).
Het onderzoek naar de realisatie van een WVG-kenniswijzer en de ontwikkeling van een relevante infor-
matie-architectuur gebeurt in een complexe en evoluerende context. Er zal tijdens de studie rekening
gehouden worden met de verschillende evoluties zoals het kerntakendebat, het steunpuntenbeleid, en
de ontwikkeling van andere (intersectorale) kennisinitiatieven in het beleidsdomein WVG. Zo weten we
bij het begin van de studie dat de ontwikkeling van kennisplein.be (kennisplatform voor de sociale sec-
tor) en de ontwikkeling van CIRRO (uitwisselingsplatform in het kader van de preventieve gezondheids-
zorg) een invloed zullen hebben op het onderzoeksproces. We zullen beide platformen als cases mee-
nemen in de studie.
11
Doelstelling en onderzoeksopzet
Een vervolgstudie dient adviezen en randvoorwaarden te formuleren voor de ontwikkeling en imple-
mentatie van een WVG-kenniswijzer. Dit omvat o.a. adviezen die betrekking hebben op de kritische suc-
cesfactoren en barrières van het kennismanagement zowel van steunpunten, expertisecentra en ken-
niscentra als van voorzieningen (praktijkorganisaties). Dit impliceert eveneens dat de kritische succes-
factor ‘informatiearchitectuur’ verder wordt bestudeerd omdat deze een coherente weergave van prak-
tijkgerichte en wetenschappelijke kennis over kennisinstellingen heen, mogelijk moet maken. Deze stu-
die is echter geen technische uitwerking van een WVG-kenniswijzer.
Gezien deze invalshoek, zal in een eerste fase en ter voorbereiding van het veldwerk een literatuurstudie
uitgevoerd worden naar de barrières en de kritische succesfactoren van (de implementatie van) kennis-
managementsystemen in organisaties en naar kenmerken van een effectieve informatiearchitectuur.
In een tweede onderzoeksfase zullen we aan de hand van (diepte)interviews, de processen bestuderen
die ‘kennisplein.be’ en CIRRO aflegden bij de ontwikkeling en de implementatie van hun kennisplatform.
Op basis hiervan zijn we in staat meer inzicht te krijgen op het proces en de randvoorwaarden om te
komen tot een intersectoraal kennisplatform.
In een derde fase bestuderen we het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer en gaan we op zoek naar
suggesties die een WVG-kenniswijzer concreet vorm kunnen geven. Hiertoe maakten we in eerste in-
stantie een selectie van steunpunten, expertisecentra en kenniscentra op basis van enkele inclusie- en
exclusiecriteria (zie Bijlage 1 voor een overzicht van de criteria). Bijlage 2 bevat de inventaris met de
geselecteerde kennisinstellingen waarop we ons focussen in dit onderzoek1. Om zicht te krijgen op (1)
het (huidig en toekomstig) kennismanagement van deze kennisinstellingen en (2) de relevantie van een
WVG-kenniswijzer voor deze kennisinstellingen, organiseren we een online bevraging en een klankbord-
groep bij vertegenwoordigers ervan. Daarna exploreren we bij professionals (praktijkwerkers en staf-
medewerkers) welke hun kennisnoden en vindplaatsen van kennis zijn met behulp van een focusgroep.
Tijdens deze focusgroep polsen we eveneens naar hun perceptie over de relevantie van een intersecto-
raal kennisdelingsplatform. Vervolgens stellen we een online bevraging voor de geselecteerde kennisin-
stellingen op waarin we vragen stellen over de informatiearchitectuur van hun kennisplatform (bv. in-
formatie (soort, format…), metadata en systemen voor opslag en beheer).
Op basis van deze onderzoeksfasen, zullen adviezen en randvoorwaarden geformuleerd worden voor
de uitbouw van een WVG-kenniswijzer.
1 De inventaris van kennisinstellingen voor het onderzoek is beperkt en verschilt van de inventaris voor een uitein-
delijke WVG-kenniswijzer.
13
Hoofdstuk 1
Kennismanagement binnen het WVG-landschap
1 Inleiding
De ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer kunnen we enkel kaderen binnen een
ruimer kennismanagement beleid dat het delen van kennis dient te bevorderen. Hierbij zijn zowel het
kennismanagement van de diverse, individuele WVG-kennisinstellingen (i.e. de steunpunten, expertise-
centra en kenniscentra binnen WVG) als het kennismanagement van de WVG-voorzieningen, cruciale
factoren die het slagen van de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer zullen beïn-
vloeden.
2 Doelstelling
Met deze literatuurstudie beogen we daarom meer inzicht te verkrijgen in de barrières en de kritische
succesfactoren van (de ontwikkeling en implementatie van) kennismanagementsystemen in organisa-
ties. Aangezien een WVG-kenniswijzer verder veronderstelt dat er een afstemming plaatsvindt van de
informatiearchitectuur van de diverse kennisinstellingen, besteden we extra aandacht aan studies over
deze belangrijke kritische succesfactor voor kennismanagement.
3 Methode
We gingen op zoek naar literatuur over de kritische factoren voor een succesvol kennismanagement
(waaronder informatiearchitectuur). We deden daarbij zowel inspiratie op uit de literatuur over kritische
succesfactoren als uit de literatuur over barrières voor een succesvol kennismanagement. Tabel 1
(Hoofdstuk 1, §4.2) biedt een overzicht van de voornaamste bronnen waarop we ons baseerden.
4 Resultaten
We recapituleren in eerste instantie wat kennismanagement is op basis van de bevindingen uit de eerste
deelstudie van dit project (zie Neyens et al., 2013). Daarna gaan we dieper in op literatuur over de kriti-
sche succesfactoren voor kennismanagement.
4.1 Wat is kennismanagement?
4.1.1 Wat is kennis?
We baseren ons in dit rapport op de definitie van kennis zoals geformuleerd door Weggeman (2000)(zie
Neyens et al., 2013). Deze definieert een gegeven (data) als “een weergave van datgene wat iemand
waarneemt over de toestand van een in beschouwing genomen variabele” (p.34) terwijl informatie ver-
wijst naar de “aan verkregen gegevens toegekende betekenis” (p.36). Kennis verwijst volgens hem naar
een competentie of een vermogen: “Kennis kan gedefinieerd worden als het -deels onbewuste- ver-
mogen dat iemand in staat stelt een bepaalde taak uit te voeren. Een vermogen dat een metaforische
Hoofdstuk 1
14
functie is van de Informatie (I), de Ervaring (E), de Vaardigheden (V) en de Attitude (A) waarover iemand
op een bepaald moment beschikt” (Weggeman, 2000; p.38), of:
kennis = f(I, EVA)
4.1.2 Soorten kennis
De aard van kennis bestaat volgens vele auteurs uit twee dimensies, nl. de impliciete (tacit) en expliciete
dimensie (Nonaka, 1994; Polanyi, 1962, 1967)2. Impliciete of stilzwijgende kennis omvat zowel cogni-
tieve als technische elementen en is geworteld in contextgebonden actie, ervaring en betrokkenheid.
De cognitieve elementen verwijzen naar individuele mentale modellen; de technische component be-
staat uit know-how en vaardigheden. Het gaat om die kennis die niet is verwoord en die moeilijk vast te
leggen en over te dragen is. Impliciete kennis is eerder subjectieve kennis die gestoeld is op persoonlijke
ervaringen en vaardigheden. In organisaties nemen medewerkers vaak op basis van deze impliciete,
subjectieve kennis beslissingen. Het bepaalt in grote mate hun handelen.
Expliciete kennis is geëxpliciteerd, gecodificeerd en wordt gecommuniceerd in symbolen of taal. Expli-
ciete kennis is gemakkelijk in bijvoorbeeld documenten of filmpjes vast te leggen: je kunt het vertellen
of tonen (Warmoes, 2012). Expliciete kennis kan daardoor gemakkelijk beschikbaar gesteld worden via
kennis- en informatiemanagementsystemen aan andere medewerkers binnen een team, een organisa-
tie of een netwerk. Het is voor heel wat organisaties een uitdaging om de impliciete kennis expliciet te
maken, zodat de (subjectieve) kennis die medewerkers ter beschikking hebben ook door andere mede-
werkers kan gebruikt worden (bv. in het succesvol toepassen van een methodiek) en zodat wederzijds
leren én kwaliteitsvolle ondersteuning en zorg ontstaan. Dat is één van de grote uitdagingen van het
kennismanagement. Ook in het kader van veranderingsprocessen (waar het belangrijk is om aan te slui-
ten bij de reeds aanwezige kennis van mensen) of in het kader van HRM-beleid (bv. het vatten van de
kennis van een werknemer die op pensioen gaat), is kennismanagement van belang.
4.1.3 Definitie en processen van kennismanagement
Baert et al. (2011, p.47) definiëren kennismanagement als “het beleidsmatig en planmatig benutten,
opnemen, verspreiden en ontwikkelen van de kennis die voor een organisatie noodzakelijk is opdat ze
haar doelstellingen zou kunnen bereiken”.
Traditioneel worden vier processen van kennismanagement onderscheiden, nl. kenniscreatie, kennis
opslaan/ophalen, kennisoverdracht en kennistoepassing. Deze processen volgen elkaar niet lineair op
maar lopen eerder door elkaar. Vanuit ICT perspectief maken kennismanagers voor het ondersteunen
van deze processen vaak gebruik van tools. Zowel het soort kennis (expliciete en impliciete kennis) als
de vier processen van kennismanagement vereisen echter andere ICT tools. Vanuit een (ped)agogisch
perspectief werden deze processen eerder gezien als intermenselijk, bv. via vormingen en intervisie
worden mensen uitgenodigd impliciete en expliciete kennis uit te wisselen.
De opkomst en de sterke groei van sociale software (bijvoorbeeld web 2.0 of Enterprise 2.0) voegt een
nieuwe dimensie toe aan kennismanagement en verandert deze in fundamentele zin. Sociale software
ondersteunt bv. het vormen van online communities waardoor co-creatie en het uitwisselen van inhoud
2 Andere auteurs maken nog het onderscheid tussen individuele, sociale, beschrijvende (kennis over), procedurele
(hoe, know-how), causale (waarom, know-why), voorwaardelijke (know-when), relationele (know-with) en prag-
matische kennis (bv. Alavi & Leidner, 2001; Nolan Norton Institute, 1998; Zack, 1998).
Kennismanagement binnen het WVG-landschap
15
plaatsvindt (Von Krogh, 2012). De nieuwe sociale media en sociale netwerken beschikken soms ook over
de mogelijkheid tot personalisering (via apps), waarbij mensen kunnen aangeven wat gelezen is en wat
men zeker later wenst te lezen en waarbij men interessante zaken kan bewaren. De meerwaarde van
(interne) sociale media is dat mensen op eigen initiatief kennis delen en kunnen netwerken omtrent ad
hoc kennisbehoeften. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat kennisprocessen steeds meer de ICT com-
ponent en de menselijke component verbinden. Zo ontstaan er ook ‘blended’ leerprocessen (Picciano,
2009; Sharma, 2010; Swan, 2012).
4.2 Kritische succesfactoren voor kennismanagement
Onderstaande tabel biedt een overzicht van 12 kritische succesfactoren voor kennismanagement die we
identificeerden in de literatuur. Hierna lichten we elke factor meer gedetailleerd toe. Voor een overzicht
van drempels voor kennistransfer tussen vier specifieke niveaus (het individu, het team, de organisatie
en het netwerk), verwijzen we naar bijlage 3.
Tabel 1 Overzicht van de kritische succesfactoren voor kennismanagement
Kritische succesfactor Referenties
1. De steun van het topmanagement Alazmi & Zairi (2010)
Desouza (2003)
Frost (2014)
Singh & Kant (2008)
2. Een goede planning van het kennismanagement proces Alazmi & Zairi (2010)
Singh & Kant (2008)
3. Een strategie om kennis te behouden bij pensionering/verloop Singh & Kant (2008)
4. Een goede technische infrastructuur Alazmi & Zairi (2010)
Frost (2014)
Singh & Kant (2008)
5. Een vlakke organisatiestructuur Singh & Kant (2008)
6. Een organisatiecultuur met vertrouwen, samenwerking en ken-nisdeling als gewoonte
Alazmi & Zairi (2010)
Singh & Kant (2008)
7. De nadruk op het blijven leren Desouza (2003)
8. Een systeem met incentives Alazmi & Zairi (2010)
Singh & Kant (2008)
9. Het toewijzen van eigenaarschap over bepaalde kennis Frost (2014)
Singh & Kant (2008)
10. Erkennen dat niet alle kennis geëxpliceerd kan/moet worden Desouza (2003)
Frost (2014)
11. De keuze van de werknemer respecteren om een kennismanage-ment systeem al dan niet te gebruiken
Desouza (2003)
12. Een evaluatie van het kennismanagement Alazmi & Zairi (2010)
Hoofdstuk 1
16
4.2.1 De steun van het topmanagement
Een eerste, één van de meest cruciale kritische succesfactoren bij het managen van kennis is de steun
van het topmanagement (Alazmi & Zairi, 2010). Een gebrek aan betrokkenheid3 van het topmanagement
belemmert immers de kenniscreatie en de kennisdeling (Singh & Kant, 2008). Het topmanagement dient
(1) een duidelijke, gedragen visie, organisatie- en kennisstrategie te formuleren, (2) te communiceren
(talk the walk) én (3) uit te dragen (walk the talk). Een eerste kerntaak van het topmanagement is dus
om een visie te formuleren o.a. over welk type kennis gecreëerd en gebruikt dient te worden (Singh &
Kant, 2008). Karakteristieken van de kennis (bv. haar relevantie, kwaliteit en gebruiksvriendelijkheid) op
zich dienen dan ook in lijn te liggen met de organisatie strategie waarover het topmanagement waakt.
Een medewerker zal immers moeite hebben om bv. kennis toe te passen die irrelevant en niet gebruiks-
vriendelijk, moeilijk toegankelijk, moeilijk verstaanbaar en/of onbetrouwbaar is (Frost, 2014). Een goede
organisatiestrategie en een gedragen visie zijn hier dus onontbeerlijk. Verder is het belangrijk om de
kennisstrategie af te stemmen op deze organisatie strategie. Kasten (2007; p. 44 ) definieert de kennis-
strategie als “the set of guidelines and beliefs that shape an organization’s manipulation of knowledge
(Kasten, 2006) … A knowledge strategy, …, provides a link between the organization’s strategic decisions
and its knowledge structures and activities.” De kennisstrategie dient m.a.w. bij te dragen tot het berei-
ken van de doelstellingen van de organisatie. Een tweede kerntaak is de communicatie (talk the
walk)(Alazmi & Zairi, 2010). Zo leidt een gebrek aan eenduidige en consistente communicatie tot ver-
warring over het systeem (Desouza, 2003). Een derde taak betreft de acties van het topmanagement die
in lijn liggen van hun visie rond kennismanagement (walk the talk). Zo prediken managers vaak het ge-
bruik van nieuwe kennismanagementsystemen, maar gebruiken ze deze soms zelf niet. Dat bevordert
de organisatieverandering niet (Desouza, 2003). Andere belangrijke taken van managers zijn (1) het sti-
muleren van de ‘vrijheid van leren’ (zie Hoofdstuk 1, §4.2.11) en (2) nagaan hoe kennismanagement
bijdraagt tot de competitiviteit van de organisatie (i.e. het willen op de hoogte zijn van de nieuwste
kennis).
Hasanali (2002) identificeert drie gemeenschappelijke elementen (i.e. stuurgroep, centrale kennisma-
nagement groep, eigenaars/stewards) bij partnerorganisaties met een succesvol kennismanagement.
Ten eerste is er een ‘stuurgroep’ die bestaat uit verantwoordelijken uit het topmanagement. Zij promo-
ten het concept en voorzien leiding, sturing en steun. Ten tweede bestaat er een ‘centrale kennisma-
nagement groep’ uit drie of vier mensen die initiële steun bieden voor projecten of initiatieven, die
overhandigd worden aan de ‘eigenaars’ eens ze zijn geïmplementeerd. De centrale kennismanagement
groep bestaat uit mensen met project management en faciliterende en communicatie vaardigheden.
Ten derde zijn er de eigenaars die verantwoordelijk zijn voor kennisdeling en verwerving in de business
units. Zij leren de medewerkers de principes aan van kennisdeling vanuit eenzelfde taal. Daarbij blijft
het nodig dat alle leiders een voorbeeldfunctie stellen om kennisdeling te ondersteunen (Alazmi & Zairi,
2010).
3 Een voorbeeld of uiting van betrokkenheid van het topmanagement kan de budgettering zijn die deze voorziet
voor de uitbouw van een goed kennismanagement. Frost (2014) merkt hierbij echter op dat een goed kennisma-
nagement niet enkel voldoende financiering vergt maar eveneens een goed management van deze financiering.
Kennismanagement binnen het WVG-landschap
17
4.2.2 Een planning van het kennismanagement proces
Kennismanagement kan worden gefaciliteerd door een methodologie uit te werken waarbij duidelijk
afgebakende processen/methodes bestaan om kennis te kunnen vinden (Singh & Kant, 2008). Een der-
gelijke methodologie definieert elke activiteit die zal plaatsvinden tijdens de implementatie van het ken-
nismanagement systeem. Toch dienen vooropgestelde richtlijnen met de activiteiten niet te star te wor-
den gevolgd maar moeten ze worden aangepast aan de organisatiecontext om de kans op een goede
implementatie van het kennismanagement systeem te vergroten. Recente literatuur geeft dan ook aan
dat een onjuiste planning, design, coördinatie en evaluatie de kans op een falend kennismanagement
vergroten (Frost, 2014).
4.2.3 Een strategie om kennis te behouden bij pensionering/verloop
Een belangrijk onderdeel van deze goede planning en methodologie vormt de strategie om kennis en
expertise te behouden die dreigt verloren te gaan door pensionering of verloop van kenniswerkers
(Singh & Kant, 2008). Vaak is het immers moeilijk om een substituut te vinden van iemand die op pensi-
oen gaat. Eén op vier organisaties maakt echter geen werk van het behouden van kennis van gepensio-
neerden en slechts 16% van de werkgevers verwacht van hun gepensioneerden een gesprek met de
collega’s over hun kennis voor vertrek (Parkin, 2005). Daarnaast kunnen ook inspanningen worden ge-
leverd door de organisaties om het verloop zo laag mogelijk te maken/te houden (Singh & Kant, 2008).
4.2.4 Een effectieve technische infrastructuur
Uiteraard kan de rol van technologie niet over het hoofd gezien worden. De technische infrastructuur
dient als een plaats waar kennis betrouwbaar kan worden opgeslagen en efficiënt kan worden opge-
haald (Chua, 2004). Er zijn verschillende technische systemen mogelijk zoals:
Business intelligence;
Knowledge base;
Collaboration;
Portals;
Customer management systems;
Data mining;
Workflow;
Etc.
Een selectie van de juiste technologie verbetert de prestaties van de organisatie (Singh, Narain & Kant,
2007). Medewerkers die kennismanagement implementeren moeten daarbij in eerste instantie de no-
den van de gebruikers kennen. Het is dan ook van groot belang om het kennismanagement systeem af
te stemmen op de kennismanagement doelen. In de lijn daarvan impliceert het opbouwen van inhoud
dat er processen zijn om relevantie informatie te verwerven, managen, valideren en beschikbaar te stel-
len wanneer en waar het nodig is. Daarnaast verzekert een gestandaardiseerde architectuur duurzaam-
heid en ‘scalability’ van KM inspanningen. Een goed begrip van de infrastructuur van de organisatie,
draagt bij tot de keuze van de meest geschikte technologie. Verder beklemtonen we graag het belang
van een eenvoudige en adequate technologie (“if it takes more than three clicks to find knowledge on
your system, users will get frustrated”) waarbij er geen overdreven grote nadruk ligt op enkel expliciete
kennis (Hasanali, 2002). Er bestaat immers het gevaar om impliciete kennis te negeren (zie Hoofdstuk 1,
Hoofdstuk 1
18
§4.2.10) wanneer er een overbetrokkenheid bestaat op de technologie. Bovendien leidt een slechte
prestatie van technologie tot heel wat problemen. Tot slot is ook de aanvaardbaarheid van de techno-
logie in de specifieke organisatiecultuur van belang. Technologie die niet strookt met de organisatiepro-
cessen en organisatiecultuur, vormt een drempel voor het kennismanagement (Frost, 2014).
4.2.5 Een vlakke organisatiestructuur
Het delen van kennis verloopt vlotter in organisaties met een vlakke structuur. Zo zijn task force struc-
turen flexibel en aanpasbaar en brengen ze een groep samen om problemen te behandelen (Ang &
Massingham, 2007). Bureaucratie en een gebrek aan organisatiestructuur belemmeren beiden kennis-
transfer (Singh & Kant, 2008).
4.2.6 Een organisatiecultuur met vertrouwen, samenwerking en kennisdeling als gewoonte
Organisatiecultuur is de combinatie van gedeelde geschiedenis, verwachtingen, ongeschreven regels en
sociale gewoontes die gedragingen in de organisatie beïnvloeden. Het is de verzameling van basisver-
onderstellingen, die zelden geëxpliciteerd zijn maar telkens de perceptie van acties en communicatie
van alle werknemers beïnvloeden (Schein, 1990). Organisatiecultuur wordt vaak beschreven als de be-
langrijkste kritische succesfactor voor een effectief kennismanagement. Een organisatiecultuur kan het
managen van kennis op verschillende manieren faciliteren (Alazmi & Zairi, 2010):
Er bestaat een gemeenschappelijke visie rond het delen van kennis. Kennismanagement heeft een
grotere kans op slagen wanneer de medewerkers die betrokken zijn bij het nieuwe proces of de
nieuwe technologie allemaal overtuigd zijn van de visie over kennisdeling en geloven dat het nieuwe
kennismanagement initiatief werkt. Indien dit niet het geval is, zal het kennismanagement belem-
merd worden;
Communiceer. Het is van belang te garanderen dat werknemers (en klanten) afweten van de ver-
anderingen in de organisatie wanneer kennismanagement initiatieven worden ontworpen en geïm-
plementeerd. Iedereen dient te weten wat de organisatie beoogt met het kennismanagement initi-
atief;
Bespaar tijd van de werknemers. Het doel van het nieuwe kennismanagementsysteem is niet de
werknemers aan te moedigen om meer te werken, maar wel effectiever. De processen, technolo-
gieën en rollen van een kennismanagement initiatief moeten daarbij werknemers ontlasten en niet
belasten. Dit kan enkel worden gerealiseerd als de werkpatronen van werknemers in rekening wor-
den genomen tijdens de initiële ontwerp- en planningsfase van het kennismanagement initiatief;
Beloningssystemen. Tot slot is het van belang om incentives te voorzien voor medewerkers om het
delen van kennis te belonen. Dit zal de motivatie van medewerkers om kennis te delen, vergroten
(zie Hoofdstuk 1, §4.2.8).
Om tot kennisoverdracht te komen is het belangrijk dat er een cultuur bestaat waarin samenwerking
wordt gestimuleerd en waarbij vertrouwen tijdens de samenwerking centraal staat (Singh & Kant, 2008).
Als de organisatie een natuurlijke tendens heeft om kennis te delen, zal kennisdelen in de toekomst ook
gemakkelijker verlopen. Indien dat niet het geval is, is het van belang de negatieve gevolgen van het
delen van kennis te verwijderen. Mensen willen van nature uit kennis delen. Ze willen dat anderen we-
ten dat ze over kennis beschikken (Alazmi & Zairi, 2010).
Kennismanagement binnen het WVG-landschap
19
4.2.7 De nadruk op het blijven leren
Het is belangrijk om blijvend in te zetten op leren, ook bij zogenaamde ‘experten’. Het gevaar om IT of
andere medewerkers te bestempelen als ‘kennisexpert’ bestaat erin dat deze mensen het gevoel krijgen
dat men vast komt te zitten aan bepaalde kennis die men heeft vertoond in het verleden (omdat ieder-
een daarnaar vraagt). Dit belemmert hun eigen groei en het vergaren van nieuwe kennis (Desouza,
2003).
4.2.8 Een systeem met incentives
Een belangrijk aspect van de organisatiecultuur zijn de incentives die men voorziet om kennisdeling te
belonen. Er dient een intrinsieke en/of extrinsieke motivatie te bestaan om kennis te delen. Een gebrek
aan een beloningssysteem ontmoedigt echter kenniscreatie, -deling en -toepassing. Mensen worden
o.a. (zij het veelal extrinsiek) gemotiveerd door hun beloningen te verschaffen zoals erkenning en zicht-
baarheid. Daarnaast kan het helpen om incentives voor kennisdeling in te bouwen in de prestatie- en
beoordelingssystemen (Singh & Kant, 2008).
We citeren hierbij enkele tips om het leren aan te moedigen volgens Warmoes (2011):
Stimuleer leren via een gedeelde visie. Als mensen de visie kennen waar hun organisatie naar toe
gaat, dan zijn ze zich ook meer bewust over welke kennis ontbreekt en waar ze hun leerprioriteiten
best leggen. De manager heeft dus een belangrijke taak om die visie over te dragen. Maar een visie
is nooit af. Meer nog, elke medewerker kan vanuit zijn eigen ervaringen en inzichten ideeën hebben
over de nodige of interessante transformaties. Een gedeelde visie is dus iets wat continu gecreëerd
wordt in de groep;
Stel vragen. Het is gevaarlijk als mensen voor hun antwoorden vooral bij de manager komen, ook al
heeft de manager zelf veel kennis. Enerzijds is het door de verschillende taken die een leidingge-
vende heeft, moeilijk om de tijd te vinden om alles te weten en zeker om het beter te weten. An-
derzijds zorgt de beslissingsautoriteit van een leidinggevende er vaak voor dat medewerkers zich
ingedekt voelen als ze doen wat de manager gezegd heeft. De kennis van de leidinggevende in vraag
stellen ligt vaak gevoelig. Antwoorden aan de leidinggevende vragen, vermindert dan ook de leer-
verantwoordelijkheid van de medewerkers. Om het leren te bevorderen is het meer aangewezen
dat de leidinggevende zijn kennis gebruikt om (1) via het stellen van vragen de medewerker zelf te
doen nadenken en het antwoord te leren ontdekken of om (2) de medewerker in contact te brengen
met experten aan wie ze de vragen kunnen stellen. Wie de leidinggevende kent is dus belangrijker
dan wat hij kent;
Betrek meerdere mensen bij vraagstukken. Bij moeilijke problemen is het essentieel om vooraf-
gaand mensen te zoeken die analoge problemen hebben gehad en om hen te vragen waar kritische
punten zitten. In een lerende organisatie heeft geen enkele expert de definitieve waarheid, hoeveel
kennis en ervaring die ook heeft. Iedereen kan dus aan iedereen vragen stellen. Iets in vraag stellen
is er een uiting van interesse, niet van persoonlijke kritiek;
Zorg voor stimulerende feedback. Als mensen geen duidelijke en snelle feedback krijgen over de
kwaliteit van hun resultaten, dan is het voor hen moeilijker om uit eigen beweging bij te leren. In
een lerende organisatie is het resultaat altijd dubbel: de directe output, maar ook wat er geleerd is,
in het bijzonder uit fouten. Ook hier is het interessant om meerdere mensen te betrekken voor het
Hoofdstuk 1
20
bepalen van de ‘lessons learned’. Een cultuur waar schuldigen gezocht worden, zet mensen aan om
zich in te dekken en te verantwoorden, eerder dan openlijk te zoeken naar betere antwoorden;
Stimuleer externe netwerken. Niet alleen binnen de eigen organisatie zijn er interessante mensen.
Contacten zoeken buiten de eigen groep en organisatie om ervaringen uit te wisselen, vragen te
stellen en elkaar te betrekken bij revisie, draagt bij tot het leren;
Verdeel de kennistaken over de medewerkers zoals het creëren en klasseren van documentatie,
het netwerken, het opleiden, het coachen van nieuwe medewerkers, het reviseren… De affiniteit
voor elk van deze taken verschilt nogal sterk van mens tot mens. In een goed team, is er een mix;
Training van personeel. Kennismanagers hun focus ligt best op de educatie, het gidsen en het coa-
chen van gebruikers om het kennismanagementsysteem te gebruiken voor interactie, communica-
tie en het delen van informatie en kennis;
Zorg voor goede systemen. Dat zijn niet alleen goede ICT-systemen om samen te werken, te com-
municeren, op te zoeken… maar ook managementsystemen waarbij medewerkers tijd krijgen voor
het bovenstaande; waarin bijdragen aan het collectief leren, positief geëvalueerd wordt; waar
teamprestaties beloond worden; waar gepromoveerd wordt op basis van verdienste…
4.2.9 Het toewijzen van eigenaarschap over bepaalde kennis
Belangrijk bij het managen van kennis is dat stakeholders expliciet worden betrokken en worden ge-
vraagd om bij te dragen (Frost, 2014). Het eigenaarschap over de kennis dient met andere woorden
duidelijk aan één of meerdere personen te worden toegewezen. Een probleem dat zich namelijk stelt
bij het managen van kennis is dat niemand de exclusieve verantwoordelijkheid heeft over het delen,
toepassen en creëren van kennis waardoor er een gebrek aan eigenaarschap is. Niemand neemt de job
van kennistransfer op totdat hij effectief toegewezen is (Singh & Kant, 2008).
4.2.10 Erkennen dat niet alle kennis geëxpliciteerd kan/moet worden
Het is eveneens van belang dat wordt erkend dat kennis contextafhankelijk en vaak impliciet is en dat
niet alle kennis geëxpliciteerd of gecapteerd kan/moet worden in een systeem. Een valkuil van kennis-
management is dan ook te zeer te focussen op het formeel leren en de expliciete kennis. Een dergelijke
explicitering vergt trouwens een aanzienlijke inspanning en veel geld (Desouza, 2003). Frost (2014) haalt
in dit verband aan dat vanuit de HR en IT wereld vaak een te grote nadruk op formeel leren en systema-
tisering van kennis gebeurt, wat een drempel vormt voor het stimuleren van informeel leren en impli-
ciete kennis.
4.2.11 De keuze van de werknemer respecteren om het kennismanagement systeem al dan niet
te gebruiken
Daarnaast is het belangrijk om de keuze van de werknemers te respecteren in het al dan niet gebruiken
van een nieuw kennismanagement systeem. Maar er bestaat soms een tendens tot overmanagen en
micro managen. Dat kan leiden tot resp. het ervaren van druk of tot minder motivatie om in dialoog te
gaan. Het is daarom belangrijk om geen strikte richtlijnen op te leggen over welke kennis al dan niet
gedeeld kan worden. Het is belangrijker om mensen met elkaar te laten communiceren. Daarnaast is
het aan te raden om werknemers te laten experimenteren met de tool en nieuwe technologie te laten
gebruiken op hun eigen tempo. Als het systeem leidt tot betere prestaties, zullen ze het immers gebrui-
Kennismanagement binnen het WVG-landschap
21
ken. Werknemers hebben bovendien liever dat hun collega’s hun aanraden om de technieken te gebrui-
ken dan dat hun baas dat doet. Leidinggevenden moeten echter wel duidelijke communicatie verschaf-
fen en het voorbeeld stellen, maar ze kunnen mensen dus niet dwingen om met elkaar te praten of hen
een kennismanagementsysteem te laten gebruiken volgens hun wensen (Desouza, 2003).
4.2.12 Een evaluatie van het kennismanagement
Een laatste kritische succesfactor is de evaluatie van het kennismanagement. Het is echter moeilijk om
de ‘return on investment’ van kennismanagement na te gaan omdat de uitkomsten van het kennisma-
nagement vaak beïnvloed worden door externe factoren die interfereren. Hasanali (2002) beveelt
daarom aan om meermaals de relatie na te gaan tussen de inspanningen op het vlak van kennismanage-
ment en de beoogde resultaten ervan (Alazmi & Zairi, 2010). Daarbij is het van belang om prestatie
indicatoren en meetbare uitkomsten of voordelen van het kennismanagement vooraf te bepalen (Frost,
2014).
4.3 De rol van informatiearchitectuur bij kennismanagement
Informatiearchitectuur is een opkomende discipline met als doel de digitale wereld bekend te maken
met de principes van ontwerp en architectuur (The Information Architecture Institute, 2007). We be-
spreken hieronder wat een informatiearchitectuur inhoudt, welke paradigma’s erover bestaan en welke
de voornaamste aandachtspunten en vragen zijn bij de implementatie en ontwikkeling ervan.
4.3.1 Wat is informatiearchitectuur?
Informatiearchitectuur omvat het structurele ontwerp van gedeelde informatieomgevingen en de kunst
en de techniek van het ordenen, structureren en labelen van informatie op websites, intranetten, online
gemeenschappen en software, ter bevordering van de gebruiksvriendelijkheid en de vindbaarheid.
Dankzij informatiearchitectuur voor het web kunnen gebruikers informatie eenvoudig online vinden. Dit
wordt bereikt door de content van bv. een website in logische categorieën te organiseren en een user
interface (gebruikersomgeving) en navigatiestructuur te ontwikkelen.
Een informatiearchitectuur heeft een impact op diverse aspecten zoals (1) de tijd van het vinden en het
niet vinden van informatie, (2) de mate waarin leren wordt ondersteund (‘educatie’) door de manier
waarop informatie wordt aangereikt, (3) de kostprijs van de constructie en het onderhoud (goed door-
dacht & vooruitziend versus meermaals aan te passen), (4) de kostprijs van training in het gebruik van
het informatiesysteem (eenvoud versus complexiteit) en (5) de waarde van het ‘merk’ (bv. de kwaliteit
van een WVG-kenniswijzer).
Enkele basisconcepten van informatiearchitectuur zijn:
1. Informatie en metadata. Het woord ‘informatie’ wordt gebruikt om informatiearchitectuur te on-
derscheiden van data- en kennismanagement. Data verwijst naar feiten en cijfers, kennis naar de
informatie die zich in de hoofden van mensen bevindt. Informatie situeert zich tussen data en ken-
nis en gaat over de betekenis die aan data gegeven wordt. Informatie kent alle vormen en groottes
(websites, documenten, software toepassingen, beelden, …). Daarnaast zijn ook metadata cruciaal
in informatiearchitectuur. Dit zijn termen (‘tags’, trefwoorden, labels, categorieën) die inhoudsob-
jecten beschrijven en representeren (zoals documenten, mensen, processen en organisaties).
Hoofdstuk 1
22
2. Structureren, organiseren en labelen. Structureren gaat over (1) het bepalen van de juiste niveaus
van het klasseren van informatie elementen en over (2) de beslissing over hoe deze informatie-
elementen te relateren aan elkaar. Organiseren betreft het groeperen van deze componenten in
betekenisvolle en distinctieve categorieën. Labelen is uitzoeken hoe deze categorieën benoemd
kunnen worden.
3. Vinden en beheren. Findability (vindbaarheid) is een kritische succesfactor voor usability (i.e. een
kwaliteitsattribuut dat meet hoe gemakkelijk gebruikersinterfaces te gebruiken zijn; Nielsen, 2012).
Een website faalt als de gebruikers niet kunnen vinden wat ze nodig hebben via een combinatie
van browsing, zoeken en vragen. Naast het centraal stellen van de gebruiker, veronderstelt succes-
vol kennismanagement eveneens dat de doelen van de organisatie en diegene die de informatie
beheren, worden overwogen.
4. Kunst en wetenschap. Enerzijds is informatiearchitectuur een wetenschap in de zin dat ze de no-
den van gebruikers en informatie zoekgedrag analyseert. Deze wetenschappelijke discipline heeft
een specifiek en relevant studie object (i.e. het ontwerp van informatieruimtes met hun sociale,
culturele en technologische aspecten), is transdisciplinair (bv. architectuur, informatie wetenschap,
design, ergonomie, computer wetenschappen, business administratie, filosofie, cognitieve weten-
schap, linguïstiek…), heeft een gemeenschap van onderzoekers en praktijkwerkers en speelt een
betekenisvolle en noodzakelijke rol in de maatschappij (Lacerda & Lima-Marques, 2014). Anderzijds
bouwt informatiearchitectuur voort op ervaring, intuïtie en creativiteit en is het dus evenzeer een
kunst.
4.3.2 De paradigma shift van informatiearchitectuur
Er is de laatste jaren sprake van een toenemende convergentie tussen fysieke en digitale ruimtes. Een
concreet voorbeeld hiervan is het ‘Internet van Dingen’. Informatie is ingebed in objecten (bv. smartpho-
nes) die algemeen en overal gebruikt worden en hun bestaan in netwerken creëert alomtegenwoordige
informatieruimtes die mensen, objecten en informatie op verschillende plaatsen met elkaar verbinden.
Dit verandert fundamenteel de manier waarop we informatiearchitectuur verstaan. Er is dus momenteel
een paradigma shift in de informatiearchitectuur waarbij nieuwe modellen en theorieën nodig zijn om
tegemoet te komen aan deze opkomende issues (Lacerda & Lima-Marques, 2014).
4.3.3 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een informatiearchitectuur
Bij de ontwikkeling en implementatie van een informatiearchitectuur dienen we aandacht te besteden
aan minstens zes domeinen van deze architectuur, i.e. het gebruik van informatie, het genereren van
informatie, het organiseren van informatie, toegang tot informatie, beleid en beheer van informatie en
de informatie kwaliteit van dienstverlening (Downey & Banerjee, 2011).
4.3.3.1 Informatiegebruik
Dit domein verwijst naar het gebruik van gestructureerde, semi-gestructureerde of ongestructureerde
informatie van interne of externe databronnen. Het zoeken naar informatie, statistieken, beschikbaar-
heid van informatie en monitoring, komen bij dit domein aan bod. Ook het extraheren van gerelateerde
informatie uit diverse bronnen (om het zoeken, het ontdekken en het analyseren van informatie te on-
dersteunen) vormt een onderdeel van dit domein. Relevante vragen en aandachtspunten hierbij zijn:
Kennismanagement binnen het WVG-landschap
23
‘Waar haalt de informatiearchitectuur vooral informatie uit?’, ‘Zijn dit interne en/of externe databron-
nen?’, ‘Hoe wordt informatie gezocht en gevonden?’ en ‘Hoe meet men de frequentie en de aard van
het gebruik van informatie?’.
4.3.3.2 Informatie generatie
Het domein ‘informatie generatie’ verwijst naar de manier waarop de informatiearchitectuur nieuwe
informatie creëert voor de gebruikers. In dit domein dient aandacht te worden besteed aan de inhoud
(‘wat genereert het systeem?’), de gebruikerservaring, de systeeminterface, de schaalbaarheid en stan-
daarden. Voorbeelden van vragen die we daarbij kunnen stellen, zijn: ‘Welke karakteristieken (spatiale
of temporele context, personalisatie…) heeft de gegenereerde informatie?’, ‘Dient de informatie be-
schikbaar gemaakt te worden voor de organisatie?’, ‘Hoe kan overlap vermeden worden?’ en ‘Op welke
manier wordt het genereren van informatie geëvalueerd?’.
4.3.3.3 Informatie organisatie
Organisatie van informatie omvat (1) structuur, (2) metadata en (3) classificatie. Structuur of compositie
gaat over de aard van de data die gebruikt of gecreëerd worden (gestructureerde, semi gestructureerde
of ongestructureerde data) en hoe ze zijn samengesteld. Metadata betreft informatie over informatie.
Classificatie heeft betrekking op gecontroleerde vocabularia, thesauri en taxonomieën. Het is voor een
goede informatiearchitectuur van belang een benadering op te stellen voor het ontwikkelen van een
classificatie met gecontroleerde vocabularia, een thesaurus, taxonomieën en classificatie modellen met
beschrijvingen van de doelgroep.
Bij dit domein dient met andere woorden aandacht te worden besteed aan o.a. taxonomieën, het mo-
delleren, de structuur en semantiek. Een relevante vraag over de structuur is welke de verschillende
soorten van informatie zijn die worden aangeboden (bv. tekst, audio, video, sociale media, ...). Voor-
beelden van vragen m.b.t. metadata zijn: ‘Is er een metadatastrategie (met metadata model-
len/schema’s)?’, ‘Zijn er metadatastandaarden (bv. Dublin Core Metadata Initiative, http://dublin-
core.org/)?’ en ‘Wordt autocategorisatie of het autosuggereren van metadata (waarbij automatisch
voorstellen voor metadata verschijnen) gebruikt?’. Vragen m.b.t. classificatie zijn: ‘Hoe wordt deze in-
formatie geclassificeerd?’, ‘Welke taxonomie/taxonomieën worden daarvoor gehanteerd?’, ‘Hoe wor-
den deze taxonomieën ontworpen, gecreëerd, gebruikt en onderhouden?’, ‘Worden semantische gege-
vens gebruikt om automatisch categorieën te genereren? Hoe?’, ‘Hoe worden de semantische relaties
tussen informatie (elementen) geïdentificeerd?’, ‘Kan de gebruiker gerelateerde informatie terugvinden
op basis van deze semantische relaties? (bv. a.h.v. een thesaurus)’, ‘Wie zal de classificatie doen? (infor-
matie architecten, gebruikers, beiden…)’ en ‘Wordt het gebruik van taxonomieën of semantische rela-
ties geëvalueerd door gebruikers? Hoe?’.
4.3.3.4 Informatie toegang
Informatie toegang handelt over het zoeken en navigeren en omvat daarbij ook de keuze van zoektech-
nologie. Aandachtspunten zijn of er een zoektechnologie (bv. in de vorm van een zoekfunctie) beschik-
baar en/of gewenst is, welke de scope van het zoeken is (website, toepassing, bedrijf), welke de aard
van het zoeken is (concept, gefacetteerd, keyword, semantisch, vaag, parametrisch), indexen, navigatie
ontwerp, of er een benadering tot een zoek analyse is…
Relevante vragen zijn: ‘Heeft de informatiearchitectuur een zoekfunctie?’, ‘Hoe werkt deze? (bv.
keywords, booleans, ik doe een gok…)’, ‘Hoe wordt het zoekgedrag van gebruikers geanalyseerd (bv.
Hoofdstuk 1
24
query analyse, google analytics...)’, ‘Wordt bij het zoeken en indexeren (i.e. het toekennen van inhou-
delijke metadata) rekening gehouden met updates?’, ‘Kan de gebruiker ook zoekopdrachten over meer-
dere databronnen uitvoeren?’, ‘Analyseert men daarbij de aard van de databronnen en hun toegangs-
mechanismen?’ en ‘Hoe verenigt men daarbij zoekresultaten van meerdere bronnen?’. Andere vragen
zijn: ‘Hoe ondersteunt de informatiearchitectuur het ontdekken en analyseren van gerelateerde infor-
matie?’, ‘Hoe wordt gedocumenteerd wie de gebruikers zijn en hoe zij de informatie zullen gebruiken?’
en ‘Bestaat er een formaat met een voorgeschreven presentatie van de informatie?’. Vragen m.b.t. de
navigatie zijn ‘Hoe wordt de vindbaarheid van de informatie geanalyseerd?, ‘Is er een voorgeschreven
navigatieschema?’ en ‘Wordt dat schema gevolgd?’. Tot slot is het eveneens belangrijk om de navigatie,
het zoekgedrag en het gebruik van de website, te meten en te evalueren.
4.3.3.5 Informatie beleid/beheer
Informatie beleid handelt over het behouden en veranderen van controle over de informatiearchitec-
tuur. Een aandachtspunt is dat er best een beheersstructuur bestaat dat gedocumenteerd is. Voorbeel-
den van vragen hierbij zijn: ‘Is het duidelijk wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de informatie
(bv. accuraatheid, consistentie, tijdigheid van info)?’, ‘Is het duidelijk wie verantwoordelijk is voor de
kwaliteit van de metadata (bv. accuraatheid, consistentie, tijdigheid van metadata)?’, ‘Hoe wordt het
vocabularium gemanaged?’, ‘Zijn er informatie richtlijnen die gevolgd moeten worden?’ en ‘Aan welke
regulering (privacy, eigendomsrechten ...) moet de informatiearchitectuur voldoen?’
4.3.3.6 Informatie kwaliteit van dienstverlening
Het laatste domein van informatiearchitectuur betreft de kwaliteit van de dienstverlening. Hierbij dient
aandacht te worden besteed aan de veiligheid, de beschikbaarheid, de betrouwbaarheid, de schaalbaar-
heid en het nut van de informatie. Centrale vragen zijn: ‘Is alle informatie voor alle gebruikers vrij toe-
gankelijk of worden bepaalde delen voor bepaalde gebruikers afgeschermd omwille van veiligheidsre-
denen, privacy- of eigendomsrechten?’, ‘Welke tools worden hiervoor voorzien?’, ‘Hoe wordt de be-
trouwbaarheid van de informatie bewaakt?’, ‘Hoe wordt omgegaan met de continue groei van het sys-
teem (groei van kennis, groei van samenwerkingsverbanden, groei van tools, ...) en de gevolgen daarvan
voor het beheer en de ‘usability’ voor de gebruiker?’ en ‘Hoe wordt de informatie up to date gehouden?’
5 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer op
basis van de kennismanagement literatuur
Een geslaagde implementatie van een WVG-kenniswijzer veronderstelt zowel een adequaat kennisma-
nagement in de praktijkorganisaties (bv. voorzieningen) als in de kennisinstellingen binnen WVG. De
volgende kritische succesfactoren zijn allen van toepassing op deze twee soorten settings:
De steun van het topmanagement;
Een planning van het kennismanagement proces;
Een strategie om kennis te behouden bij pensionering/verloop;
Een effectieve technische infrastructuur;
Een vlakke organisatiestructuur;
Een organisatiecultuur met vertrouwen, samenwerking en kennisdeling als gewoonte;
De nadruk op het blijven leren;
Kennismanagement binnen het WVG-landschap
25
Een systeem met incentives;
Het toewijzen van eigenaarschap over bepaalde kennis;
Erkennen dat niet alle kennis geëxpliceerd kan/moet worden;
De keuze van de werknemer respecteren om het kennismanagement systeem al dan niet te gebrui-
ken;
Een evaluatie van het kennismanagement.
Een adequaat kennismanagement binnen de praktijkorganisaties zorgt ervoor dat praktijkwerkers en
stafmedewerkers worden ondersteund door kennis in hun dagelijkse werking. Een adequaat kennisma-
nagement binnen de kennisinstellingen zorgt ervoor dat de medewerkers van deze kennisinstellingen
op hun beurt in hun taken van o.a. het faciliteren van kenniscreatie en kennisdelen en het ter beschik-
king stellen van kennis voor praktijkorganisaties…, worden ondersteund.
Een WVG-kenniswijzer dient rekening te houden met de diversiteit in kennismanagement tussen ener-
zijds de verschillende steunpunten, expertisecentra en kenniscentra en anderzijds de praktijkorganisa-
ties binnen WVG. Zo kan een WVG-kenniswijzer mogelijks vlotter worden geïmplementeerd in organi-
satieculturen waarin kennisdelen centraal staat en het topmanagement gebruik van een WVG-kennis-
wijzer stimuleert dan in culturen waarin samenwerking en vertrouwen ontbreekt en het topmanage-
ment niet achter dit initiatief staat. Om met deze diversiteit om te gaan, dient ten gronde te worden
nagedacht over de manier waarop een WVG-kenniswijzer geïmplementeerd dient te worden. Zo kan de
Vlaamse overheid kennisdelen meer stimuleren in organisaties door bv. (1) managers (verder) op te
leiden tot echte kennismanagers die op een effectieve en efficiënte manier de kennis binnen hun orga-
nisatie beheren, (2) een beleid te voeren waarin waarden zoals vertrouwen, samenwerken en kennis
delen steeds centraal staan, (3) mee na te denken over strategieën om kennis binnen de organisaties te
behouden en (4) tools te voorzien voor een evaluatie van het kennismanagement. De kans op slagen
van de implementatie en het gebruik van een WVG-kenniswijzer wordt op die manier vergroot.
Bovendien dient een WVG-kenniswijzer rekening te houden met bestaande intersectorale initiatieven
zoals kennisplein.be, sociaal.net en CIRRO. Een WVG-kenniswijzer dient daarbij een extra meerwaarde
te kunnen aanreiken. Hier zullen we verder in het rapport dieper op ingaan (zie Hoofdstuk 2 en 3).
Tot slot speelt ook de informatiearchitectuur een belangrijke rol bij het succes van een WVG-kenniswij-
zer. Deze architectuur dient in staat te zijn informatie op een effectieve manier te laten gebruiken, te
genereren, te organiseren en te beheren. Daarnaast is het van belang dat een informatiearchitectuur
op een effectieve manier toegang verschaft tot de informatie en de kwaliteit van dienstverlening waar-
borgt. Een moeilijkheid bij de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer is dat we niet langer werken met
de informatiearchitectuur van één systeem (zoals bv. bij één steunpunt), maar dat de informatie van
alle systemen van de diverse steunpunten, expertisecentra en kenniscentra uit WVG aan elkaar gekop-
peld dient te worden of in één database gestoken dient te worden. Opnieuw zullen we hier verder in
het rapport op ingaan.
27
Hoofdstuk 2
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
1 Inleiding
In dit hoofdstuk wensen we te leren uit de ontwikkelings- en implementatieprocessen die andere plat-
formen doorliepen. Daartoe nemen we twee cases onder de loep waarbij eveneens sprake is van een
platform met intersectorale kennisdeling, nl. CIRRO en kennisplein.be.
2 Doelstelling
Het doel van deze studie is om enkele voorwaarden te formuleren om te kunnen komen tot een ge-
slaagde WVG-kenniswijzer op basis van ervaringen die men tijdens de ontwikkeling en implementatie
van de twee intersectorale platformen (CIRRO en kennisplein.be) opdeed.
3 Methode
We namen vijf semi-gestructureerde interviews af bij zes personen. Het interviewschema vindt u in bij-
lage 4. Twee van deze interviews hadden betrekking op CIRRO, drie interviews vonden plaats bij de drie
steunpunten die aan de basis liggen van kennisplein.be, i.e. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Steun-
punt Expertisenetwerken en Steunpunt Jeugdhulp. Voor de case van CIRRO namen we interviews af bij
de coördinator en projectleider van CIRRO. Voor de case van kennisplein.be namen we interviews af bij
twee directeurs en twee stafmedewerkers. Merk op dat kennisplein.be zich in de lanceringsfase bevond
op het moment van de afname van de interviews.
We maakten van elk interview een transcript en analyseerden de data per case aan de hand van Nvivo
9 volgens een data-gedreven inductieve analyse. Nadat de interviews werden uitgetypt, werd per bete-
keniseenheid een code opgesteld. Deze codes waren discreet genoeg om overlap te voorkomen en spe-
cifiek genoeg om betekenisvol te zijn. Op basis van het bundelen van deze codes komen we tot de inde-
ling die in de volgende paragraaf wordt weergegeven.
Hoofdstuk 2
28
4 Resultaten
4.1 CIRRO
4.1.1 Doelstelling en doelgroep
CIRRO beoogt een werkinstrument te zijn waarbij in eerste instantie de Logo’s, i.e. loco-regionaal ge-
zondheidsoverleg en -organisatie4, elke week hun acties ingeven. Een citaat:
Alles komt in CIRRO, alle acties die ze doen komen erin. Ze hebben geen jaarverslag. Ze kunnen
constant werken in CIRRO. Voor de Logo's is het vooral een registratietool en ze kunnen van elkaar
alles zien en leren.
Zo vergroot enerzijds de visibiliteit van de acties door de Logo’s en is anderzijds een aansturing en op-
volging vanuit het agentschap Zorg en Gezondheid mogelijk, wat de transparantie verhoogt (vergelijken
is mogelijk). Bovendien is het opstellen van een jaarverslag niet langer noodzakelijk. Daarnaast stelt
CIRRO een inventaris van thema’s en preventiemethodieken ter beschikking wat kennisdeling kan be-
vorderen.
Het agentschap Zorg en Gezondheid gebruikt CIRRO om de organisaties aan te sturen. Zodat ze
ook meerdere keren per jaar dingen kunnen veranderen. We vertrekken daarbij vanuit de gezond-
heidsdoelstellingen die geformuleerd en bepaald zijn door het beleid. Dan gaan we eigenlijk naar
actiefocussen (i.e. operationele doelstellingen) die gezondheidsdoelstellingen vernauwen. We
gaan zeggen van jullie Logo's moeten zich daarop richten. bv. roken voor jongeren tussen 16 en
18 jaar. Dan weten de Logo's waarop ze moeten inzetten en dan gaan zij daar acties rond doen.
Ze gaan in CIRRO steken wat ze ermee doen. Voor hen is het eigenlijk een platform waar ze tonen
van daar zijn we allemaal mee bezig, we doen die concrete acties. bv. tutti frutti. Zo gaan we dat
zichtbaar maken en dan kunnen de Logo's ook van elkaar zien van ah, die doen iets heel speciaals,
hoe gebeurt dat daar, is die evaluatie positief? Dan kunnen we dat volgend jaar misschien ook zo
doen. Dus om ook van elkaar te leren. Doordat die organisatie erin steekt wat ze aan het doen
zijn, kan het agentschap dat ook gebruiken om die organisaties te gaan opvolgen. Te gaan kijken
van komen wel de juiste antwoorden op wat wij hebben gevraagd. Dat wordt ook gebruikt om de
subsidiëring te verantwoorden. Ok, ze krijgen zoveel aan subsidiëring: doen ze daar wel mee wat
er hen gevraagd wordt?
Oorspronkelijk was ook één van de doelen om CIRRO ook publiek te maken. Later is men daar van afge-
stapt omdat andere zaken de voorrang kregen. In plaats daarvan heeft men ervoor gekozen om te wer-
ken met rapporten die alle relevante informatie bevatten (bv. een overzicht van welke ondersteunings-
middelen vaker gebruikt worden in welke projecten).
Er zijn rapporten beschikbaar, die worden via Cognos aangemaakt. In CIRRO wordt alles wekelijks
geëxporteerd en er wordt dan een rapport gemaakt dat wordt gepubliceerd. Je kan zelf geen rap-
porten trekken uit CIRRO. Die worden gepubliceerd ofwel worden die op vraag aangemaakt.
4 De belangrijkste opdracht van de Logo’s is het bundelen en coördineren van de lokale krachten om de Vlaamse
gezondheidsdoelstellingen waar te maken.
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
29
In de toekomst is het de bedoeling om CIRRO aan te passen op maat van partnerorganisaties (bv. VIGeZ,
VAD, SENSOA, valpreventie, centrum voor kankeropsporing, stichting tegen kanker, centrum voor zelf-
doding), organisaties met terreinwerking en CGG. Hiermee wenst men kennisdeling te bevorderen.
4.1.2 Evolutie en werking
CIRRO is in 2010 ontstaan en in 2011-2012 in gebruik genomen. In het begin was het een samenwer-
kingsplatform maar daar stapte men vanaf omdat dit te moeilijk bleek.
Onderstaande figuur (Figuur 1) illustreert hoe het concept van CIRRO concreet werd. Bij het proces om
vanuit het conceptuele te komen tot iets concreets start men vanuit een maatschappelijke opdracht die
wordt gegeven aan het agentschap Zorg en Gezondheid. De vraag die hierbij gesteld wordt, is ‘Waarom
handelen?’ Het antwoord daarop vormt de strategische doelstelling. Vervolgens wordt die doelstelling
geconcretiseerd naar een specifiek doelpubliek en een specifieke setting die rekening houdt met de
tijdsgeest. De vraag wordt daarbij ‘Wat willen we aanpakken?’ en het antwoord dat daarop volgt is een
operationele doelstelling (actiefocus). Vervolgens wordt nagedacht over hoe men de doelstelling wil
bereiken en wordt onderzocht welke methodieken wel en welke niet werken. Dit leidt tot een formu-
lering van actiestrategieën, waarvan de aanpak ondersteund wordt door ondersteuningsmiddelen. Het
agentschap formuleerde acht actiestrategieën (bv. informeren, sensibiliseren, deskundigheidsbevorde-
ring…) die geclusterd zijn volgens de gezondheidsmatrix. Tot slot vindt een project plaats dat een ant-
woord biedt op de actiefocus. Daarbij wordt de concrete vraag: ‘Wie moet wat ondernemen?’.
Hoofdstuk 2
30
Disseminatie, ondersteuning,
uitvoering,
onderzoek, …
Wat werkt / werkt niet ?
Toewijzing aan verschil-
lende actoren
Hoe willen we
het aanpakken?
Wat willen we
aanpakken? Wie moet wat
ondernemen?
Problematiek
Beleidsthema
Doelstelling ACTIEFOCUS
(operationele doelstelling)
Naar doelpubliek en
setting
Waarom
handelen?
Diensten Materialen
Ondersteuningsmiddelen
Actiestrategieën
Methodieken
PROJECT
(antwoord op actiefocus)
Opdracht van maatschappij aan agentschap Opdracht van agentschap naar een organisatie Concrete invulling van opdracht
Figuur 1 CIRRO: van conceptueel naar concreet
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
31
Een belangrijk onderdeel van de werking van CIRRO is de gegevensverzameling die wordt opgevolgd
door het agentschap Zorg en Gezondheid. De sturing door het agentschap Zorg en Gezondheid gebeurt
echter naast het systeem.
Het systeem geeft feiten maar de sturing valt buiten het systeem zelf. Zo dienen we aan te geven
waar dat het belangrijk is al dan niet op in te zetten. Het is nog altijd een systeem waar je dingen
verzamelt die je later met de organisaties zelf kan bespreken.
Daarbij wenst het agentschap geen normen op te leggen omdat dit ervoor kan zorgen dat alle Logo's
hetzelfde zullen doen en steeds zullen aangeven alles bereikt te hebben.
Als je zegt ‘dat is de norm’, dan gaat iedereen zeggen ‘ah ja, wij hebben overal gemaild of gebeld’.
Dan heb je niks zinvols meer. Want hoe meer je controleert, hoe meer je gaat zien dat ze dat
allemaal bereikt hebben. Maar hebben ze dat nu effectief allemaal gedaan? Dan moet je beginnen
met uw achterban, dan moet je uw preventie organisaties zelf meer bevragen. Dan moet de con-
trole op het eindtraject zitten.
De informatie is toegankelijk voor iedereen die op CIRRO werkt. Het netwerk van de Logo’s kan men
echter niet zien omwille van privacy redenen.
In de toekomst zal CIRRO worden uitgebreid naar andere contexten en doelgroepen (CGG, partnerorga-
nisaties, organisaties met terreinwerking). Daarnaast beoogt men een koppeling te voorzien met User
Access Management of met E-health.
Wat de collega's en Zorg en Gezondheid interesseert is heel de keten van wat doen de partneror-
ganisaties, wat wordt ontwikkeld, wat wordt dan gedissemineerd en wat wordt dan geïmplemen-
teerd in het veld. Het is veel moeilijker om heel die keten in beeld te brengen.
4.1.3 Informatiearchitectuur
CIRRO werd ontwikkeld door een team van 5 profielen, bestaande uit een projectleider, (business) ana-
list, solution architect5, grafisch designer en (lead)developer. De grafisch designer was enkel betrokken
bij de opstart. De business analist en de lead developer6 zijn externe medewerkers, de overige profielen
zijn interne medewerkers. De projectleider, eveneens intern, heeft als taak om de scoping te doen en te
beslissen wat essentieel is, de stuurgroep te rapporteren, het project op te volgen en kostenbeheersing
te voorzien. Bovendien dient deze een goed evenwicht te vinden tussen hetgeen het business model
vooropstelt en hetgeen ICT-gewijs mogelijk is.
De business wil altijd meer dan ze eigenlijk nodig hebben. In het begin zei ik ‘laat ons al voor 80%
van de vereisten uitwerken, niet voor 100%’. Die 20% zijn ‘nice to haves’, daar gaan we nu onze
aandacht niet aan besteden, we gaan zorgen dat het essentiële erin zit.
Momenteel is één coördinator7, één ontwikkelaar (zeven dagen) en één business analist (25 dagen) op
CIRRO werkzaam. Voor de nieuwe versie van CIRRO zullen er meer dagen vrijgemaakt worden.
CIRRO draait op de server in eigendom van het Departement WVG. Voor het maken van de rapporten
op basis van de geregistreerde data, doet het intern datawarehouseteam van het agentschap beroep
5 Een solution architect denkt de oplossing van CIRRO uit (met vb. waar er welke knoppen verschijnen). 6 De externe lead developer die de opstart mee verzorgde, werd vervangen door twee interne developers. 7 Met de coördinator verwijzen we naar deze persoon die het systeem opvolgt.
Hoofdstuk 2
32
op een ICT tool met de naam Cognos. Men is afgestapt van het idee om Sharepoint te gebruiken omwille
van de beperking dat er slechts 2000 items op kunnen waardoor je niet kan ‘customizen’ en het systeem
dus niet zo gemakkelijk kan aanpassen aan de veranderingen die nodig zijn gedurende de ontwikkeling
van de tool.
CIRRO is niet gekoppeld aan databanken, waardoor partnerorganisaties hun informatie dienen in te
brengen. Er wordt wel gewerkt met metadata (bv. wie is de eigenaar van de informatie, welke status
heeft de informatie, is het een ondersteuningsmiddel of niet…).
CIRRO maakt gebruik van een waarderingssysteem waarbij (voorkeurs)sterretjes worden weergegeven
bij antwoorden die gegeven worden op een bepaalde vraag. Dit wordt echter niet zo vaak gebruikt.
Verder is er een zoekfunctie met zoekfilters op woorden. Semantisch zoeken8 is momenteel echter niet
mogelijk.
4.1.4 Barrières en kritische succesfactoren
Een belangrijke kritische succesfactor is de promotie en opvolging van CIRRO door de coördinator.
Het belangrijkste was die promotie en een beetje begeleiding, er tijd voor vrij maken, zien dat de
Logo’s hun informatie er goed insteken. Zomaar uw systeem maken en zeggen ‘kijk, hier is het,
werk er maar mee’, dat werkt natuurlijk niet.
Een degelijke opvolging is eveneens een kritische succesfactor voor het actueel houden van CIRRO.
Het enige wat we wel gemerkt hebben is dat het actueel houden wel wat moeilijk was. Wat wel
een kritische succesfactor was daarbij, was dat het wel wat opgevolgd werd door het agentschap.
Men heeft dan wel iemand aangeworven specifiek om CIRRO te promoten. Dat heeft een boost
gegeven, die zat er dan achter en die had wel de tijd om te zien brengt iedereen alles in zoals deze
het moet insteken want dat wat in het begin ook wel een probleem. bv. het inbrengen van acties
en projecten.
Een moeilijkheid bij het systeem is dat sommige Logo’s pas achteraf hun acties invoeren, wat niet de
bedoeling is. Daarom is nog meer opvolging aangewezen.
Ook het intern draagvlak binnen het agentschap Zorg en Gezondheid en het draagvlak bij de Logo’s is
van belang voor het slagen van een systeem zoals CIRRO. Binnen het eigen team van het agentschap
Zorg en Gezondheid bleek de implementatie van CIRRO een uitdaging te zijn omdat niet altijd duidelijk
was wat exact uit CIRRO gehaald kon worden. CIRRO is immers niet exclusief bedoeld als een werkin-
strument voor de medewerkers van het agentschap Zorg en Gezondheid. Er werden minder problemen
vastgesteld omtrent het draagvlak bij de Logo’s, mede omwille van het sectoroverleg.
Er is altijd een sectoroverleg, één keer per jaar minimum. Er wordt doorgegeven aan de Logo's van
dat zijn de dingen die we willen veranderen [aan CIRRO] en dan doen we dat. Er is dus wel een
grote achterban die daar steun geeft.
Een ander belangrijk punt bij de opstart is een peiling bij toekomstige gebruikers.
Het is ook belangrijk om technisch een evaluatie te houden naar gebruiksvriendelijkheid, of het
performant is (bv. of je lang moet zoeken, of het snel gaat).
8 Semantisch zoeken verwijst naar het zoeken van termen die inhoudelijk gerelateerd zijn aan de zoekterm.
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
33
Ik denk zelf: het moet gebruiksvriendelijk zijn, het moet snel werken. Ik heb nu niet het gevoel dat
dat zo is. CIRRO is ook heel jong. Meestal hebben systemen die het licht zien, een aantal jaren
nodig om maturiteit te bereiken. CIRRO is echt nog kort dag.
Eveneens vormt het gebruik van een gemeenschappelijke taal een kritische succesfactor voor het slagen
van het project.
Voorwaarde voor uitwisseling is eenzelfde taal gebruiken. Als je iets opzoekt is het belangrijk dat
iemand anders dat ook gaat begrijpen of terugvinden. Bij CIRRO wordt er bv. over actiefocussen
gesproken om zo generiek te spreken over wat is de focus van jullie acties maar dat is in de regel-
geving niet zo gebruikelijk. Eigenlijk zijn die actiefocussen ‘operationele doelstellingen’. We gaan
meer en meer gaan naar de term operationele doelstellingen (in plaats van actiefocussen). Als
CIRRO meer en meer belangrijk gaat zijn voor andere organisaties, dan is het belangrijk dat ieder-
een weet waarover het gaat.
Tot slot staat of valt veel met een goede business analyse waarbij er naar een win-win situatie wordt
gestreefd.
Voor ons was het een win-win situatie: goed voor het agentschap en de Logo's. We zijn ook effec-
tief interviews gaan doen met de Logo's over wat men er eigenlijk uit wou halen (bv. een overzicht
van alle methodieken, beheer van methodieken, uitwisseling van goede praktijken en bv. een pro-
ject dat we in de kijker willen zetten).
4.2 Kennisplein.be
4.2.1 Doelstelling en doelgroep
Kennisplein.be werd ontwikkeld als een werkinstrument om intersectorale kennisdeling aan te moedi-
gen tussen de drie steunpunten (SAW, SEN en Steunpunt Jeugdhulp) en hun doelpubliek. Bijkomende
motieven die ertoe leidden om kennisplein.be te ontwikkelen hebben te maken met de moeilijkheden
die sommige steunpunten ervaarden met hun eigen website (bv. te trage werking en een gebrek aan
toegankelijkheid).
Een geïnterviewde haalt daarbij aan dat het een belangrijk doel is van kennisplein.be om kennis en geen
standpunten aan te reiken.
Uw kennisplein moet over kennis gaan, niet over standpunten. Op zich dient een kennisplein niet
voor standpunten op te plaatsen, dat kan op sociaal.net. Dat dient daar voor, dat is een tijdschrift
en daar kan je een opiniestuk schrijven.
Een ander doel van kennisplein.be is om expertise-opbouw te ontwikkelen. Daarbij kan het relevant zijn
om vanuit de eigen organisatie te starten en thema’s op te lijsten waarrond men expertise wil opbou-
wen. Momenteel is er echter nog niet sprake van een expliciete visie of plan met een duidelijke missie
over welke thema’s op kennisplein.be dienen te verschijnen. Er wordt eerder inductief gewerkt op dat
vlak.
De komende jaren gaat duidelijk worden wat je daar moet zetten en wat apart maar het is niet
dat daar heel veel over is nagedacht op voorhand. Plannen of visies zijn er waarschijnlijk wel maar
ze zijn nooit in kaart gebracht.
Hoofdstuk 2
34
Eén mogelijke verklaring voor deze inductieve manier van werken is de angst om kennis te plaatsen op
kennisplein.be of kennis daarbuiten aan te reiken zonder dat men zich daar expert over voelt.
Bij mij leeft vooral als ik daar een thema opzet van Steunpunt Jeugdhulp dan moeten ze ons ook
kunnen vragen daar iets mee te doen (bv. vorming, projecten...). Daarom ben ik terughoudend
voor een thema zoals participatie, ik zie mij daar geen project rond leiden. Dat zit niet in mijn
vingers. Dan ben ik terughoudend. Maar eigenlijk moeten we het er terug meer opzetten en niet
erg vinden dat er geen stafmedewerker achter zit die daar mee bezig is.
Er wordt bij de ontwikkeling van kennisplein.be gestart vanuit verschillende visies op kennisdeling tus-
sen de drie steunpunten. SEN is voornamelijk gericht op kennisdelen via kenniskringen (zie §4.2.2 Evo-
lutie en werking), Steunpunt Jeugdhulp en SAW zijn eerder zelf de ‘experten’ die de kennis vertalen en
bruikbaar maken voor hun doelpubliek.
Voor SEN is dat [kenniskringen] een heel belangrijk onderdeel. Je merkt dat ook in hoe er naar
kennis wordt gekeken. Bij de steunpunten is het veel meer zoiets van wij lezen, schrijven, vertalen,
[…] SEN doet dat niet, het komt van de mensen van de kenniskring, die zetten dat erop. Zij [SEN]
gaan niet zitten schrijven.
Naast deze verschillende manieren van werken, zijn er ook verschillen in de doelgroepen die de drie
steunpunten wensen te bereiken met kennisplein.be. SEN is bv. naast hulpverleners ook gericht op man-
telzorgers. Dat is bv. niet het geval voor het Steunpunt Jeugdhulp. Dit leidt ertoe dat het soms op ken-
nisplein.be valt af te leiden vanuit welk steunpunt een tekst geschreven is (wat tegen de doelstelling van
kennisplein.be ingaat).
Iedereen schrijft nog vanuit zijn eigen steunpunt en zit met zijn eigen doelpubliek voor ogen. Dat
vind ik de eerste oefening. Die introteksten zijn geschreven door iemand van een steunpunt en als
je dat leest, lees je dat letterlijk soms tussen de lijnen van dat komt van dat steunpunt. En dat
moet eruit. Desnoods doe je dat met de verschillende mensen van de verschillende steunpunten
die met dat thema bezig zijn. Rond krachtgericht werken is dat bv. een beetje het geval. Er zijn bv.
met drie mensen bezig vanuit de drie steunpunten en die moeten dan komen tot een resultaat. Ik
wil niet dat men ziet van SAW is daar mee bezig enzovoort, dat wil ik niet, dat moet ergens in een
aparte pagina zitten. Maar als het gaat over de inhoud, dan wil ik dat eruit.
4.2.2 Evolutie en werking
Voor de ontwikkeling van het concept werd een regiegroep/klankbordgroep opgericht. Deze groep is
verantwoordelijk voor het bewaken en verbeteren van het concept en beslist wie de beheerder wordt
van een bepaald thema. Indien meerdere personen expertise hebben rond een thema en in aanmerking
kunnen komen als beheerder, zal worden gezocht naar een samenwerking. In de toekomst wenst deze
groep een missie- en visietekst te ontwikkelen. Daarnaast werd een werkgroep opgericht die met dit
concept aan de slag gaat. Belangrijk daarbij is de rol van de projectleider die de schakel vormt tussen de
twee groepen en de werkgroep informeert over de ideeën van de regie- of klankbordgroep.
Een belangrijk doel van kennisplein.be is intersectorale kennisdeling. Dit is echter een proces waarbij
men nu nog in de startblokken staat.
Ik vind dat wel tof dat je merkt dat iemand van een ander steunpunt er iets opzet. bv. Het werkt
zeker. Over jeugdhulp heeft SAW iets erop gezet rond jongvolwassenen. Dat is wat we wilden.
Alleen er zijn niet zoveel voorbeelden.
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
35
Een ander doel is expertise ontwikkeling. Dit wordt gestimuleerd door kenniskringen te ondersteunen,
een traditie die gegroeid is vanuit het Steunpunt Expertise Netwerken. Zij maakten in het verleden ge-
bruik van groepen die nu vervangen worden door kenniskringen.
Het hele concept wat wij (SEN) vroeger ontwikkelden, is wat het kennisplein nu is. Alleen heb je
nu de databases van de verschillende steunpunten. Het is dus nog beter dan wij ooit gedacht had-
den. Dat heeft te maken met het feit dat wij geen steunpunt voor de gehandicaptensector zijn, wij
hebben vanaf het begin intersectoraal gewerkt. Eigenlijk hebben we altijd de ambitie gehad om
mensen rond een thema samen te brengen en zorg gewoon dat door alles waar ze mee bezig zijn,
dat die inhoud zoveel mogelijk op communities staat. […] Maar zoals wij het in de tijd altijd hebben
uitgedacht was van ‘we zitten in groepen met mensen, die mensen weten allemaal vanalles’. Wij
zijn geen expertorganisatie dus die mensen weten in ieder geval al veel meer dan wij. Onze rol is
het bundelen van de informatie dus laat ons al werkend ervoor zorgen dat we een website niet
zien als iets waar je heel veel werk hebt om iets erop te zetten maar dat eigenlijk het kennisplein
as such automatisch ontstaat doordat mensen werken en door werkplekken in de kenniskringen
te plaatsen.
Het voordeel van kennisplein.be is dat deze kenniskringen maximaal gebruik kunnen maken van de do-
cumenten die op het publieke plein beschikbaar zijn. Dergelijke kenniskringen blijken het best te werken
wanneer er ook fysieke contacten zijn. Het kennisplein is dus meer dan een website. Daarnaast geeft
een geïnterviewde ook aan te geloven in de relevantie van louter digitale platformen, maar dit enkel bij
zeer gespecialiseerde thema’s.
Eén van de randvoorwaarden is dat digitale platforms actiever werken als er ook fysieke contacten
zijn. Dat lijkt evident maar het zegt iets over de moeilijkheid om digitale platforms te creëren zon-
der fysiek contact. Ik persoonlijk denk dat digitale platforms wel zonder fysieke contacten kunnen
werken als de kennis een hoge specialisatiegraad heeft. Als het een gespecialiseerd thema is, is de
honger naar een deel van de expertise groter.
Daarnaast verwacht een geïnterviewde dat de inductieve opbouw van thema’s op de website geleidelijk
aan vervangen zou kunnen worden door een theoretisch kader of een thesaurus.
Het kan zijn dat op een bepaald moment het interessant kan zijn om te kijken vanuit een theore-
tisch kader of een thesaurus naar het systeem, maar dat is nu nog niet aan de orde.
De komst van kennisplein.be gaat het kennismanagement van de steunpunten niet veranderen volgens
een geïnterviewde. Wellicht doen de steunpunkersdagen (i.e. een fysieke bijeenkomst tussen de drie
steunpunten) dat wel. Samenwerken heeft dan ook voordelen:
Wij (SAW) zijn meer bezig met kennisdeling evalueren, SEN is vooral expert in het mobiliseren van
expertisenetwerken. Door dat te doen, bouwen we zelf ook wat expertise op en die zouden we ook
nuttig kunnen inzetten.
Een nadeel van de samenwerking zou kunnen zijn dat de zichtbaarheid van de drie organisaties ver-
dwijnt. Hiermee hadden de steunpunten echter geen probleem, de inhoud primeert voor hen.
Nu is er alleen het idee 'we stappen af van de profilering van de steunpunten en we richten ons op
de inhoud van de thema's. De mensen moeten niet weten van wie dat komt; ze moeten zelf kunnen
bijdragen.’ Dat is de start geweest.
Hoofdstuk 2
36
Als je op het kennisplein bij ondersteuning van mensen met beperking, gaat kijken bij ouderen,
dan zou daar vooral iets moeten staan over de problematiek van mensen met een beperking die
ouder worden. En dan zou daar enkel op het einde bij staan waar je die expertise kan vinden.
Toch werd er naar een manier gezocht om zich als organisatie ook te kunnen profileren. Dat gebeurde
aan de hand van aparte themapagina’s.
De organisaties moeten zich ook kunnen profileren. De eerste keuze was dat de organisaties een
aparte homepage hadden. Dat had als nadeel dat je dan documenten en pagina's in een andere
databank maakt. Dan hebben we er uiteindelijk voor gekozen om het binnen het kennisplein te
integreren. Dat werd dan een thema pagina.
Kennisplein.be werd getest bij de medewerkers van de steunpunten, maar niet bij de professionals. De
bedoeling is wel om in de toekomst een korte enquête te organiseren bij de gebruikers. Een waarde-
ringssysteem zoals dat van Amazon zou hier op zijn plaats kunnen zijn, maar vraagt een actieve betrok-
kenheid van de gebruikers (waarvan men niet zeker is dat die er in de beginfase meteen zal zijn). Een
dergelijk waarderingssysteem kan een manier zijn om de kwaliteit van kennis te bewaken. In de toe-
komst wenst een geïnterviewde werk te maken van een kwaliteitssysteem voor het beoordelen van
methodieken.
Een belangrijke uitdaging in de toekomst zal ook zijn om kennisplein.be up to date te kunnen houden.
Een andere uitdaging heeft te maken met de aansluiting van andere steunpunten, expertisecentra en
kenniscentra op kennisplein.be. Er is een proces gestart waarbij zes steunpunten betrokken zijn en na-
denken over hun bijdrage aan kennisplein.be. Deze zes hebben betrekking op welzijn omdat de steun-
punten en expertisecentra die werken rond gezondheid, vaak ook een publieke functie hebben die wel-
licht moeilijker te integreren is in kennisplein.be. Ook de integratie van steunpunten die gericht zijn op
andere actoren dan praktijkwerkers (bv. Rondpunt die zich o.a. ook richt op verkeersslachtoffers), zal
een aanpassing vragen.
Mijn aanvoelen is dat je een constructie moet maken waarbij je een link kunt leggen tussen uw
eigen website en dat kennisplein. Wat ik nu heb horen zeggen is dat uw site onderdeel moet zijn
van het kennisplein om in dezelfde database te kunnen zitten. We hebben nu een keuze gemaakt
om alles te integreren in één databank en voor ons is dit ok. Maar ik denk nu aan Rondpunt. Rond-
punt is niet zomaar een steunpunt. Die hebben een steunpunt functie maar die hebben lotgenoten,
bondgenoten en die doen belangenbehartiging. Die hebben een heel duidelijke werking naar alle
ouderen, families van verkeersslachtoffers. En heel veel dingen zijn van Rondpunt, maar Rondpunt
zal evengoed op zijn website een brochure zetten die ook op dat kennisplein kan. Ik denk dat de
toekomst zit in ofwel inderdaad zeggen van wij zorgen ervoor dat je in dit systeem een website
sjabloon kunt kopen of huren met uw eigen look and feel waar je in grote mate zelf kan bepalen
maar waar je opnieuw als je een boek, een brochure, een externe link, een vacature, een activiteit,
dat die gewoon mee in de database komen.
Ook is er nog werk aan de winkel om kennisplein.be aantrekkelijk te maken voor andere steunpunten.
Momenteel is men bv. zelf nog niet tevreden over de eigen organisatiepagina en vermoedt men dat dit
andere steunpunten niet zal aantrekken.
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
37
4.2.3 Informatiearchitectuur
Wat betreft de samenstelling van ICT team werd beroep gedaan op een extern bureau dat gespeciali-
seerd is in Sharepoint -i.e. het platform waarop kennisplein.be beroep doet- en een externe vormgever
(van een ander bureau).
De criteria voor het externe IT bedrijf waren de prijs, het contract, de mate waarin men gespecia-
liseerd was in Sharepoint en daarmee een publieke website mee kan maken, en vertrouwen. We
zijn er heel tevreden van. Het achterliggend systeem was voor ons belangrijker dan de vorm. Dus
de keuze viel niet zozeer op design firma's.
In de informatiearchitectuur van kennisplein.be wordt één databank gebruikt (in plaats van bv. een kop-
peling van de drie databanken van de steunpunten). Dit veronderstelt dat alle gegevens uit de bestaande
databanken worden overgezet in de nieuwe databank.
Nu moeten we dat allemaal overzetten, dat gaat heel vlot. We gaan binnenkort een opleiding
geven aan alle medewerkers. Dat is eigenlijk gewoon stukken tekst knippen en plakken. Puur tekst
kan uitgehaald en erin geplakt worden. Alleen moet je opletten met trema's enzo. Publicaties
moeten ge-upload worden. We hebben beslist om geen aparte databank meer te hebben, alles zit
in die ene databank.
Bij Sharepoint worden tags (metadata) gebruikt in plaats van een (traditionele) mappenstructuur om
info op te zoeken. Dit leidt tot weerstand bij de medewerkers. Zij zijn bang om documenten niet langer
te kunnen terugvinden.
Dat is een grote weerstand bij de medewerkers ‘ga ik mijn documenten terugvinden?’. Dat gaan
we moeten aantonen dat dat lukt. We hebben dat getest met interne documenten en tags. Docu-
menten worden niet meer in mappen gestoken maar worden wel getagd. Het is gemakkelijker
dan het mappensysteem omdat dat zodanig geëxplodeerd is en er een groot probleem is de export
te maken (aangezien het in niveau twintig zit ofzo). Het oude systeem was eigenlijk een heel on-
toegankelijke manier om uw documenten te vinden.
De belangrijkste valkuil van dit soort platform is dat de structuur van de thema’s niet in orde is en dat
bv. bepaalde inhoud op een andere plaats moet komen of een andere tag moet krijgen.
Ik weet niet goed hoe het gaat werken, we zullen wel zien. De inhoud zit in een database, het
ergste wat ons kan overkomen is dat de structuur niet ok is, dat we diezelfde inhoud op een andere
plek moeten steken of een andere tag geven.
Als aan de structuur van de thema's iets zou veranderen, als er een thema bijkomt en dat docu-
ment hoort daar ook, dan moet je dat document een bijkomend kenmerk geven, zodat dat ook
gepost wordt in dat nieuwe thema. Als het helemaal verandert en het oude thema wordt eruit
gehaald, dan heb je wel wat werk.
Een geïnterviewde is tevreden over de keuze van de metadata.
De tags zijn niet sectorspecifiek, ze zijn goed gekozen. We hebben kinderen, jongeren en jongvol-
wassenen als één thema, krachtgericht werken als een ander. Dat zijn redelijk ruime begrippen
waar iedereen mee weg kan. Er zou ook moeten worden gekeken of onze tags overeenkomen met
hoe de gebruikers eigenlijk taggen.
Hoofdstuk 2
38
Een keuze waarmee men steeds geconfronteerd wordt bij de afbakening van thema’s is de mate waarin
je thema’s gaat clusteren of er een zoekfunctie op plaatst versus het aantal keren dat je verder dient te
klikken vooraleer de informatie verschijnt die je zoekt. Eén van de problemen die men hierbij aanhaalt
is dan ook de afstemming met de drie steunpunten over de omvang van de velden.
Het grootste probleem is het afstemmen terug met de drie steunpunten van hoe uitgebreid of
beperkt maak je alle velden. Dat is het lastigste en dat is nog niet rond.
Een ander aandachtspunt is het vermijden van dubbele informatie. Dit kunnen enkele mechanismen
opvangen zoals het consequent ingeven van gegevens en het beheer door de themabeheerder.
Hoe meer ruimte je hebt, hoe meer kans op dubbels. Maar als iemand een boek ingeeft op de
juiste manier, dan kan het systeem dat eruit halen. Als je de mogelijkheid biedt om vanuit de ken-
niskring iets toe te voegen aan het kennisplein, moet de themabeheerder kunnen zeggen van 'dit
staat er al op'. Als dat in die kenniskring twee keer staat, is dat minder erg want dat is voor 30
mensen en die kunnen zelf zeggen van we gooien er eentje uit. En dan kan het zijn dat het in een
andere kenniskring ook nog staat.
Kennisplein.be wil vooral zoeken aanmoedigen via de zoekfunctie. Bij het zoeken wordt de gevonden
informatie die het meest recent gepost is, bovenaan geplaatst. In het geval van publicaties denkt men
eraan om in de toekomst de mogelijkheid te voorzien om te selecteren op het jaartal van een publicatie.
Wat betreft de beveiliging en privacy is er steeds een beheerder die overal aan alle gegevens kan. Deze
beheerder kan wel moderatoren aanstellen die inhoudelijke input kunnen geven. Deze moderatoren
kunnen echter mensen uit groepen of groepen in hun geheel niet verhinderen om kennis te delen of te
creëren via de website.
De beveiliging zit erin dat je een beheerder kiest en dat een beheerder moderatoren kan aanstel-
len. Die moderatoren kunnen bij ons nu mee inhoud goedkeuren maar kunnen de groep niet be-
heren. Die kunnen de groep niet schrappen, het gaat alleen over de inhoud. En alle anderen mogen
de functionaliteit gebruiken maar het is de beheerder van de groep die finaal beslist wat ermee
gebeurt.
Verder is er registratie noodzakelijk voor de kenniskringen. Er werd vóór de lancering van de website
een communicatie voorzien naar de gebruikers van SEN waarbij meer informatie werd gegeven over
kennisplein.be en de registratie.
4.2.4 Barrières en kritische succesfactoren
Een eerste kritische succesfactor is het overkoepelend samenwerkingsakkoord tussen de drie steunpun-
ten. Dit heeft er mee voor gezorgd dat men tot het besluit is gekomen om af te stappen van de eigen
website wat in het begin een gevoelig punt was maar uiteindelijk een kritische succesfactor bleek te zijn.
En dan vond ik een belangrijke stap, we stappen af van onze eigen website. Eerst gingen we het
kennisplein hebben en dan gingen we een soort clones hebben van het kennisplein waar onze
eigen url's naar toe zouden gaan en waar dat we de thema's van het kennisplein die wij dan be-
heerden nog een keer konden laten zien van daar zijn wij mee bezig. Als je daar dan op klikte, dan
kom je eigenlijk op het kennisplein uit. En dan is er op een gegeven moment gezegd van dat is een
beetje stom als mensen op de website van Steunpunt Jeugdhulp zitten en ze klikken op een thema,
dat ze dan ineens zitten op het kennisplein. Dus weg daar mee. Als je nu naar Steunpunt Jeugdhulp
gaat, zie je een pagina op het kennisplein met uitleg wat ze doen. En alle thema's staan gewoon
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
39
op de home pagina van het kennisplein. Dat vind ik een belangrijke. Ik merk nu dat SEN en SAW
ook zoiets hebben van ‘dat is toch beter’.
Verder beklemtoont een geïnterviewde het belang van een neutrale projectleider.
Het is wat het is maar ik zou denk ik als ik het terug zou overdoen, een neutrale projectleider
gevraagd hebben. […] Dat is zo het enige waarvan ik denk van je hebt iemand nodig die dat [de
drie steunpunten] overstijgt en die veel meer oog heeft voor de verschillende uitgangspunten.
Ook dienen ICT experten goed te kunnen meedenken in het concept dat de drie steunpunten willen
aanbieden.
Ik vind het ICT-team van X, dat is waar ik vanuit het conceptuele wat last mee heb, dat is dat het
te technisch is, ik kan het niet altijd volgen. Ik zie dan achteraf van nee... Ik neem aan dat dat met
alles wat met ICT te maken heeft dat er veel misverstanden zijn. Dus je moet ICT'ers hebben die in
het concept kunnen meedenken.
Andere geïnterviewden geven aan dat de cultuur van kennisdeling binnen het eigen team het succes
van kennisplein.be bevordert.
Ik ben ervan overtuigd dat het uiteindelijk tot een grotere tevredenheid zal leiden en tot meer
kennisdelen onder elkaar. Een cultuur van kennisdeling begint in uw eigen team, vandaar weg
met al die persoonlijke mappen (met Sharepoint in de plaats daarvan). Het begint in het eigen
huis, de cultuur van kennisdeling. Je beseft maar hoe belangrijk dat is als mensen uitvallen of
vertrekken. Iemand die vertrekt, die kennis wordt niet doorgegeven en dat moet je vermijden. Het
instrument zelf voorkomt dat niet maar maakt het wel mogelijk. Als je op een andere manier ken-
nis deelt en opslaat, kan dat wel gefaciliteerd worden. Je moet wel daaraan werken, het is niet
louter het systeem dat dat mogelijk maakt.
Toch nuanceert één van deze geïnterviewden deze stelling door aan te halen dat de relevantie van ken-
nisplein.be niet persé van deze cultuur afhangt.
Ik ben niet akkoord dat de waarde of bruikbaarheid van het kennisplein daarvan [van de kennis-
deling in het eigen steunpunt] afhangt. Ik denk zelfs dat als wij op deze manier zouden verderwer-
ken op eilandjes en ieder zijn ding doet, dat dat nog altijd een waardevol kennisplein is. Maar ik
hoop wel dat er inderdaad veel meer samenwerking komt en het beter wordt.
Tot slot werden enkele beperkingen van Sharepoint vermeld zoals de weinig gebruiksvriendelijke web-
site ervan en de (voorlopige) onmogelijkheid bij het zoeken om de zoekresultaten bv. volgens het publi-
catiejaar te laten verschijnen.
Hoofdstuk 2
40
5 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer op
basis van de twee cases
Op basis van deze twee cases, formuleren we aandachtspunten die van toepassing zijn voor de ontwik-
keling en implementatie van een WVG-kenniswijzer.
Het doel bij zowel CIRRO als kennisplein.be was om niet louter een website maar eerder een werkin-
strument te zijn dat leidt tot een win-win situatie voor de betrokken partijen en dat face-to-face kennis-
deling ondersteunt.
Je moet een goede middenweg vinden. Dat zal ook zo zijn bij een WVG-kenniswijzer. Je moet een
evenwicht zoeken zodat je de tevredenheid behoudt.
Daarbij is het van cruciaal belang om een gemeenschappelijke visie en missie te ontwikkelen en te ex-
pliciteren en om deze om te zetten in een business model dat sterk conceptueel is uitgewerkt. Vooral
de geïnterviewden die werkten met CIRRO benadrukten het belang van deze conceptuele bijdrage. Wat
betreft kennisplein.be, werd er vertrokken vanuit een overkoepelend samenwerkingsakkoord dat een
basis legde voor de toekomst en samenwerking. Echter, de drie steunpunten hebben elk aparte tradities
rond kennisdeling en hebben bovendien een ander doelpubliek wat het proces bemoeilijkte maar tege-
lijk ook tot synergiën leidde (bv. de introductie van kenniskringen bij SAW en Steunpunt Jeugdhulp).
Naast deze gemeenschappelijke visie en missie is het van belang een gemeenschappelijke taal te gebrui-
ken door alle partijen. Zo staan de business analisten soms ver af van de ICT experten. Het is dus van
belang dat ICT experten ook leren meedenken op conceptueel vlak om het gewenste concept uit te
werken volgens de regels van de kunst. Een belangrijke rol is daarbij ook weggelegd voor de projectlei-
der. Deze dient niet enkel neutraal te zijn (en bv. een overzicht te hebben over de bekommernissen van
de drie steunpunten) maar deze dient ook het evenwicht te bewaren tussen het business model en wat
op ICT-matig vlak mogelijk is. Kortom, een gemeenschappelijke taal (ook voor de metadata) is van cru-
ciaal belang. Dit kan in het geval van de WVG-kenniswijzer worden ondersteund door een WVG-thesau-
rus.
Ik weet dat ze bezig zijn aan een thesaurus, als de kenniswijzer daaraan gelinkt is heb je geen
probleem meer.
Andere aandachtspunten op het vlak van de informatiearchitectuur houden verband met het omgaan
met een grote hoeveelheid informatie (clusteren versus doorklikken), het vermijden van dubbele infor-
matie, het voorzien van systemen om de kwaliteit van kennis te bewaken en het up to date blijven hou-
den van het platform. Opvallend aan de twee cases is dat de gegevens opnieuw dienden te worden
ingegeven in een nieuwe databank.
Verder zijn er nog enkele factoren die het slagen van een WVG-kenniswijzer zullen beïnvloeden. Zo is
een goede opvolging (ook om het platform actueel te houden) en promotie van het platform cruciaal,
net zoals het creëren van draagvlak bij de verschillende partijen. Daarbij raadt men sterk aan een peiling
te doen bij toekomstige gebruikers en aan een cultuur van kennisdeling te werken binnen de eigen or-
ganisatie en tussen de steunpunten, expertisecentra en kenniscentra.
Belangrijk is dat je de toekomstige gebruikers peilt, dat je een peiling doet daarbij. En dat je zoveel
mogelijk positief naar een win situatie gaat. Je gaat zoveel mogelijk rekening moeten gaan hou-
den met de gebruiksvriendelijkheid, wat ze wel willen invullen, wat ze niet wensen te zien om het
te laten gebruiken.
Leren uit cases: CIRRO en kennisplein.be
41
Een belangrijke succesfactor bij kennisplein.be was daarbij om af te stappen van de eigen website van
de kennisinstelling en -inhoudelijk- te durven opgaan in één groter geheel. Een valkuil die men eveneens
aanhaalde betreft het aantal partners waarmee men samenwerkt. Hoe groter dit aantal, hoe moeilijker
het volgens een geïnterviewde van kennisplein.be wordt om te slagen. De geïnterviewden van CIRRO
deden hier echter geen uitspraak over, ook al staan zij voor een gelijkaardige uitdaging.
Met zoveel te meer dat je samenwerkt, hoe moeilijker het wordt. Ik hoop dat we een systeem op
de groei hebben, dat je bij wijze van spreken kunt zeggen 'stel, je hebt een kennisplein met alles
rond welzijn'. Wat zijn dan thema's? Dat zal altijd een stuk samenhangen met het beleid dat dan
gevoerd wordt. Dat is politiek, niet wetenschappelijk. Dat is iets waar wij met drie niet uit geraken,
dat voel ik nu al.
CIRRO ziet een voordeel in een WVG-kenniswijzer als een plaats waar zij hun methodieken publiek be-
schikbaar zouden kunnen maken (in de vorm van rapporten met bv. een url naar de organisatie die de
methodiek ontwikkelt).
We zouden graag een publieke inventaris hebben. Als er een WVG-kenniswijzer is en ze zoeken
naar bv. preventie en komen op CIRRO, dan krijgen ze een extract van methodieken. Dat zou een
heel grote oplossing zijn. Nu waren we aan het denken kunnen we die op onze eigen website zet-
ten maar het is geen oplossing om onze website zo te belasten.
Tot slot is de bundeling van kennis op een WVG-kenniswijzer een beleidsmatig en/of politiek item.
Uiteindelijk zouden er in een ander land van de dertig steunpunten die je hebt opgelijst slechts 3
of 4 zijn. Dan is ook alles in één database. Dan kan je perfect een vzw zijn en zeggen, we gieten
alles in één database. Waarom zouden we het niet doen. Het zou ons tijd en geld besparen. En je
sponsort, je kunt zeggen van je kan subsidies krijgen, maar geen aparte website. Alles op het ken-
nisplein of iets anders en tegen een heel betaalbare prijs krijg je een sjabloon voor uw website.
Simpeler dan dat kan het niet zijn. 5 minuten politieke moed.
43
Hoofdstuk 3
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Visie op kennismanage-
ment en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
1 Inleiding
Een eerste belangrijke partner die cruciaal is bij het ontwikkelen en implementeren van een WVG-ken-
niswijzer, zijn de WVG-kennisinstellingen. Hieronder verstaan we zowel de WVG-steunpunten, WVG-
expertisecentra als WVG-kenniscentra. Een tweede belangrijke partner die cruciaal hierbij cruciaal is,
zijn de praktijk- en stafmedewerkers zelf.
Om het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer af te toetsen, organiseerden we daarom (1) een online
bevraging bij de vertegenwoordigers van de kennisinstellingen uit de inventaris, (2) een klankbordgroep
met deze vertegenwoordigers en (3) een focusgroep met praktijk- en stafmedewerkers uit diverse voor-
zieningen.
2 Een online bevraging bij vertegenwoordigers van de kennisinstellingen uit de inventaris
2.1 Doelstelling
Om een eerste zicht te krijgen op (1) de visies van de kennisinstellingen op kennis en kennismanage-
ment, (2) de manier waarop het beheren van kennis in hun organisatie vorm krijgt, (3) de manier waarop
zij kennismanagement tools inzetten bij het ondersteunen van praktijkorganisaties en (4) hoe een WVG-
kenniswijzer volgens hen praktijkorganisaties kan ondersteunen, organiseerden we een online bevra-
ging bij de directieleden van de kennisinstellingen uit onze inventaris (zie bijlage 2). Deze inventaris werd
opgesteld om de scope van het onderzoek te beperken. Organisaties die niet werden opgenomen in
deze inventaris kunnen dus evenzeer wel betrokken worden bij de uitwerking van een WVG-kenniswij-
zer.
2.2 Methode
De online bevraging bevat voornamelijk open vragen om kwalitatieve data te kunnen verzamelen die
meer inzicht bieden in de hierboven vermelde doelstellingen. U vindt de vragenlijst terug in bijlage 5.
We nodigden 23 kennisinstellingen uit die voldeden aan de inclusiecriteria die we vooropstelden voor
dit onderzoek. Daarvan namen er 18 deel. De functies van de personen die de bevraging invulden be-
troffen voornamelijk directieleden (n=11) maar ook (VTO) stafmedewerkers (n=3) of coördinatoren
(n=2). Twee functies bleven onbekend.
We verwerkten de data via een kwalitatief dataverwerkingsprogramma, i.e. Nvivo 10. We stelden hierbij
een code op per betekeniseenheid en structureerden deze codes per vraag.
Hoofdstuk 3
44
2.3 Resultaten
De resultaten zijn onder te verdelen in drie rubrieken: (1) hun visie over kennis en kennismanagement,
(2) intersectorale kennisdeling en (3) een WVG-kenniswijzer.
2.3.1 De visie van vertegenwoordigers van (een selectie van) kennisinstellingen over kennis en
kennismanagement
We onderscheiden hierbij (het) kennis(management) in de kennisinstellingen (§2.3.1.1) van (het) ken-
nis(management) in praktijkorganisaties (§2.3.1.2).
2.3.1.1 Kennis en kennismanagement in de kennisinstellingen
We belichten hier (a) de visie op kennis en kennismanagement van de kennisinstellingen, (b) hun ken-
nismanagementtools en (c) de kritische succesfactoren en barrières voor kennismanagement.
a. De visie op kennis en kennismanagement van kennisinstellingen
De respondenten beschrijven kennis als een ‘kostbaar goed’ en kennismanagement als een ‘hoeksteen’
voor hun maatschappelijke opdracht. Hun visie en beleid zijn geënt op de verschillende kennismanage-
mentprocessen (opslaan/ophalen, creëren, delen en toepassen van kennis) die iedere respondent in
zijn/haar eigen woorden omschrijft zoals ‘het verzamelen, delen, ontwikkelen (constructivisme), ...’, ‘het
verzamelen, verrijken, verspreiden, verbinden, ter beschikking stellen, …’, ‘kenniscreatie, kennis verrij-
ken, ... wat leidt tot innovatie en cocreatie’ of ‘generatie, absorptie, diffusie, …’
Daarbij beschrijft men dat het bij kennisdeling zowel gaat over het delen van expliciete als impliciete
kennis en dat het dus niet enkel over het ‘weten’ maar ook over het ‘doen’ gaat. Het zijn voornamelijk
methodieken, draaiboeken, inspirerende praktijken en dergelijke die men deelt en waarbij men als ken-
nisinstelling een belangrijke rol heeft als knowledge broker. Hierbij vervult men m.a.w. een brugfunctie
en maakt men de vertaalslag tussen enerzijds de wetenschap en het beleid en anderzijds de praktijk.
De respondenten beschouwen de ‘lerende organisatie’ als een contextuele voorwaarde voor kennisde-
len. Verder geeft iemand aan liever over een beleid rond de ‘lerende organisatie’ te spreken dan over
‘kennismanagement’, wellicht omdat het begrip ‘management’ eerder verwijst naar controle en beheer-
sing9, terwijl het concept ‘lerende organisatie’ eerder verwijst naar het potentieel van medewerkers en
hun deskundigheidsbevordering. Zo zijn de medewerkers het menselijk kapitaal van een lerende orga-
nisatie. Gelijkaardig aan literatuur over de lerende organisatie (Baert et al., 2011) geeft een respondent
aan dat in een lerende organisatie zowel individueel als collectief leren plaatsvindt. Daarnaast kan kennis
intern aanwezig zijn in de lerende organisatie, maar kan het ook extern geput worden uit netwerking
met andere organisaties. Iemand waarschuwt daarbij dat al deze interne en externe kennis wel steeds
verwerkt moet kunnen worden.
b. Eigen kennismanagementtools
De kennisinstellingen gebruiken ook heel wat tools ter ondersteuning van het kennismanagement in de
eigen organisatie. Daarbij maken we een onderscheid tussen (1) tools die de overdracht van kennis sti-
muleren en (2) tools die het uitwisselen van kennis aanmoedigen. Tools voor kennisoverdracht zijn of-
9 Een voorbeeld van kennismanagement is bv. het bewaken van de kwaliteit van de datacollectie. Deze bepaalt bv.
mee in welke mate middelen gericht en efficiënt kunnen worden ingezet in de organisatie.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
45
wel schriftelijk (bv. documentatiecentrum/bibliotheek, boeken, publicaties, rapporten, verslagen, jaar-
plannen, werkschriften, literatuur, kennisdocumenten, draaiboek, conceptnota’s, brochures), ofwel di-
gitaal (bv. database met tools, dropbox, e-learning, nieuwsbrieven/-overzichten/-flash, mail, server, do-
cumentbeheersysteem, website) of hebben een ander format (bv. vorming, VTO beleid, congres, info
sessies, telefoon, zelfstudie10, onderzoek11, denk- en handelingskaders). Voorbeelden van tools voor
kennisuitwisseling zijn communities, discussiefora, intranet, gedeelde dropbox, samenwerking en info-
uitwisseling collega’s (intervisie/overleggroepen), teamdag, netwerken (bv. externe leernetwerken), so-
ciale media en Podio12.
c. Kritische succesfactoren of barrières voor kennismanagement
De organisatorische kritische succesfactoren die de respondenten aanhalen, liggen sterk in de lijn van
de succesfactoren die we in de literatuurstudie (zie hoofdstuk 1) identificeerden. Zo is het belangrijk te
starten vanuit een gemeenschappelijke visie waarbij de noodzakelijkheid van kennisdeling gedragen
wordt door iedereen. Daaruit vloeit een beleid rond kennisdeling voort dat bijvoorbeeld gekenmerkt
wordt door de pdca cyclus (plan, do, check, act). Ook zal kennismanagement volgens enkele responden-
ten gemakkelijker zijn in grote organisaties (omdat daar systemen kunnen worden uitgebouwd), vlakke
organisaties (met weinig hiërarchie) en organisaties met een cultuur waarin dialoog, discussie, reflectie,
dynamiek en het niet louter gericht zijn op outcomes, centraal staan. Ook beloningen om kennisdeling
aan te moedigen en blijvend in te zetten op interpersoonlijk leren, vergemakkelijken het kennismanage-
ment. Verder hangt de slaagkans van kennismanagement ook af van de tijd en het budget/middelen dat
er naar toe gaat, de attitudes (bv. samenwerking, kennisdeling, nieuwsgierigheid, gedrevenheid en be-
trokkenheid) en competenties (bv. het kunnen maken van vertaalslagen, expertise) van de medewerkers
en het opvangen van verloop en vergrijzing waardoor kennis dreigt weg te vloeien uit de organisatie.
Andere organisatorische succesfactoren zijn autonomie/eigenaarschap, teamgevoel/verbonden/ver-
trouwen en samenwerking met alle partners (zowel kennisinstellingen als veldwerkers) en een perfor-
mante IT structuur en IT ondersteuning.
Daarnaast haalden de respondenten nog een aantal andere, niet organisatorische kritische succesfac-
toren aan voor kennismanagement zoals de relevantie van een thema op een bepaald moment, het
gebruiksgemak en de snelle toegankelijkheid tot kennis, de feedback die praktijkorganisaties aan ken-
nisinstellingen bezorgen en het zich richten op en beperken tot één doelgroep. Barrières die de respon-
denten vermeldden zijn de overload aan kennis, het moeilijk kunnen achterhalen wat de effectiviteit is
van het kennismanagement, de vaststelling dat het internet vaak als enige kennisbron wordt gehanteerd
door praktijkwerkers en het gebrek aan toegang voor praktijkwerkers tot wetenschappelijke databan-
ken en zoekrobotten. Tot slot werd vermeld dat er onvoldoende aandacht is voor de implementatie van
onderzoekskennis, wat eveneens het kennismanagement bemoeilijkt.
10 Met zelfstudie wenst men vooral kennis te managen door zelf kennis op te slaan. 11 Met onderzoek wenst men vooral kennis te managen via kenniscreatie. 12 Podio is project management software.
Hoofdstuk 3
46
2.3.1.2 Kennismanagement in praktijkorganisaties
We bespreken achtereenvolgens (a) de kennismanagementtools en (b) kritische succesfactoren/barriè-
res voor het kennismanagement in de praktijkorganisaties.
a. Kennismanagementtools van praktijkorganisaties
De tools die praktijkorganisaties volgens de respondenten uit de kennisinstellingen momenteel gebrui-
ken om hun kennis te managen zijn zowel gericht op kennisoverdracht als op kennisuitwisseling. Voor-
beelden van tools voor kennisoverdracht zijn studiedagen/vormingen/lunchlezingen, documentatiecen-
tra, handboeken, publicaties, tijdschriften, nieuwsbrieven, website, google, e-learning, online beeld-
bank, server, endnote, registratiesysteem, raad van bestuur, adviesraden, … Voorbeelden van tools voor
kennisuitwisseling zijn actie onderzoek, individuele contacten met ‘klanten’/ontmoetingsmomen-
ten/vragenuurtje, begeleiding op maat, blog, sociale media, communities/kenniskringen, lerende net-
werken, digitale werkplekken, online platform (bv. Podio), werk- en supervisiegroep en uitwisselingsta-
fels.
De tools voor de toekomst zijn daarentegen voornamelijk gericht op kennisuitwisseling. Voorbeelden
daarvan zijn apps, Basecamp-Onedrive, community, digitale communicatie, intranet, laagdrempelige
tools (bv. prezi, infographics), leerplatform met videobeelden, lerende netwerken, online kennistools,
Podio (uitbreiding van toepassingen), sociale media (Linked In, Twitter), videodagboek en blogs. Daar-
naast werden ook enkele meer ‘statische’ tools voor kennisoverdracht in de toekomst vermeld zoals een
website die gebruiksvriendelijker is dan de huidige website, tijdschriften en boeken.
b. Kritische succesfactoren en barrières voor kennismanagement in praktijkorganisaties
Ook het kennismanagement van praktijkorganisaties kan worden belemmerd door de overload aan in-
formatie die vaak ontstaat door de snelle veranderingen in onze samenleving. Daarentegen kunnen ken-
merken van kennis zoals haar bruikbaarheid, een geslaagde vertaalslag, maatwerk, gebruiksvriendelijk-
heid, toegankelijkheid en overzichtelijkheid, het kennismanagement bevorderen.
Kenmerken van de kennisinstellingen zelf kunnen eveneens het succes van kennismanagement van
praktijkorganisaties beïnvloeden. Zo kunnen een coherente visie (vanwege de overheid en de directie
van de kennisinstellingen), een vlakke/decentrale organisatiestructuur, een cultuur die extern gericht is
en waarbij niet enkel kennis binnen de organisatie wordt opgedaan, de organisatiegrootte, de interactie
met professionals én gebruikers, de samenwerking en input internationale ervaringen, een sterke com-
municatiestrategie (o.a. website), IT-steun, middelen (bv. toegang tot internet) en tijd, het beschikbaar
zijn van ondersteunende medewerkers, expertise en systemen om die expertise te houden en een vaste
vergadervoorzitter en verslaggever, de slaagkansen van het kennismanagement in praktijkorganisaties
vergroten.
Kenmerken van praktijkorganisaties zelf die bijdragen tot hun kennismanagement zijn de attitude (leer-
gierigheid) en competenties van praktijkwerkers, het engagement van de staf, de ruimte en tijd vanwege
directies en het VTO-beleid van de praktijkorganisaties.
Tot slot werd vermeld dat erkenning van de meerwaarde van kennisdeling door de overheid ook van
belang is bij het slagen van kennismanagement van praktijkorganisaties. Het is daarbij van belang om
expertise delen niet als een commercieel product te beschouwen maar dus wel als een belangrijke meer-
waarde.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
47
2.3.2 Intersectorale kennisdeling
Figuur 2 Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u intersectorale kennisdeling?
Figuur 2 toont aan dat iedere respondent intersectorale kennisdeling (eerder) belangrijk vindt: 4 perso-nen vinden dit eerder belangrijk, 15 vinden dit belangrijk.
Figuur 3 Doet u aan intersectorale kennisdeling?
In dezelfde lijn zien we in Figuur 3 dat intersectorale kennisdeling reeds wordt toegepast: 16 WVG-ken-
nisinstellingen passen dit toe, 2 niet.
4
15
Onbelangrijk
Eerder onbelangrijk
Noch belangrijk, nochonbelangrijk
Eerder belangrijk
Belangrijk
2
16
Nee
Ja
Hoofdstuk 3
48
Figuur 4 Zet u kennismanagementtools in om aan intersectorale kennisdeling te doen?
Bovendien geeft Figuur 4 aan dat kennisinstellingen ook kennismanagementtools inzetten voor inter-
sectorale kennisdeling. Zo verwijzen ze naar andere platformen (kennisplein.be, CIRRO), artikels en tijd-
schriften (zoals Agora, Tijdschrift Jeugd- en Kinderrechten), digitale werkplekken (elektronisch leerplat-
form, sociale media), intervisie, lerende netwerken en overleg, nieuwsbrieven, opleiding, projecten en
de website.
Op dit moment delen de respondenten kennis met (1) alle sectoren, waaronder andere subsectoren van
het beleidsdomein WVG en sectoren buiten het beleidsdomein WVG, (2) internationale organisaties en
(3) onderzoekers.
In de toekomst wil men eveneens kennis delen met andere subsectoren van het beleidsdomein WVG.
Daartoe verricht men momenteel een denkoefening waarbij zes steunpunten (Vlaams Centrum Schul-
denlast, Steunpunt Expertise Netwerken, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Steunpunt Jeugdhulp,
Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk, Samenlevingsopbouw) samenwerken rond kennisdelen via een ge-
meenschappelijk platform (i.e. kennisplein.be). Daarnaast willen de kennisinstellingen kennis delen met
alle sectoren, ook deze buiten het beleidsdomein WVG en met de federale overheid. Daarbij denkt men
o.a. het delen van kennis via lerende netwerken (over kwaliteitsmanagement).
3
13
Nee
Ja
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
49
2.3.3 Een WVG-kenniswijzer
Figuur 5 In welke mate past een Kenniswijzer binnen uw visie op kennismanagement?
Figuur 5 wijst uit dat een WVG-kenniswijzer eerder tot helemaal past in de visie van de respondenten
over kennismanagement.
Sommigen geven daarbij wel aan dat dit moeilijk in te schatten valt gezien de beperkte informatie die
momenteel beschikbaar is over een WVG-kenniswijzer. Anderen zien een WVG-kenniswijzer als een mo-
gelijke aanvulling op kennisplein.be en CIRRO. Bovendien geeft men aan dat een WVG-kenniswijzer past
binnen hun visie op kennismanagement met als voorwaarden dat (1) de kennisinstellingen ook vol-
doende ondersteund worden in het creëren, ontwikkelen en verspreiden van kennis via een WVG-ken-
niswijzer en dat (2) overleg hierbij mogelijk is. Daarenboven kan een WVG-kenniswijzer leiden tot syste-
matische interorganisationele en intersectorale kennisdeling. Een WVG-kenniswijzer kan efficiënt zijn
(1) omdat het snel en gericht kennisdelen toelaat, (2) omdat niet iedere (kleine) kennisinstelling nood-
zakelijk een eigen platform heeft en (3) omdat het risico op het opnieuw uitvinden van warm water (in
verschillende sectoren), kleiner wordt. Een WVG-kenniswijzer is dan eerder te beschouwen als ‘boet-
seerklei’ tussen diverse kennissystemen die instaat voor betrouwbaarheid en kwaliteit. Het kan een
wegwijzer zijn voor mensen die bestaande platforms niet kennen en biedt een overzicht (‘de bomen
door het bos zien’). Tot slot strookt een WVG-kenniswijzer met hun visie om praktijk en onderzoek meer
te verbinden.
Enkele aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer waarop de
respondenten wijzen, zijn:
• De doelstelling en doelgroep moeten helder zijn;
• Een goede zoekfunctie -met bv. selecteren op thema en/of sector- is noodzakelijk;
• Een WVG-kenniswijzer biedt ondersteuning bij het ontwikkelen van het kennismanagement;
• Een WVG-kenniswijzer doet suggesties naar kennis uit belendende sectoren;
• Een WVG-kenniswijzer is dynamisch, inspirerend, kwaliteitsvol en betrouwbaar;
• Gedisciplineerde opvolging (up to date houden) is vereist;
• Heb aandacht voor bevindingen van praktijkwerkers;
2
10
6 Helemaal niet
Eerder niet
Neutraal
Eerder wel
Helemaal wel
Hoofdstuk 3
50
• Heb aandacht voor onderzoekskennis;
• Hou het overzichtelijk, toegankelijk en bruikbaar;
• Richt niet teveel platforms op: Het moet functioneel en eenduidig zijn;
• Start met een beperkt aantal thema’s (i.p.v. één grootse structuur);
• Wees transparant over wetenschappelijke onderbouwing van kennis.
De belangrijkste onderdelen van een WVG-kenniswijzer volgens de respondenten:
• Basisinformatie over sector;
• Contactpersonen/doorverwijsmogelijkheden;
• Dossiers (thema’s);
• Internationale kennistools;
• Onderzoeksluik (sectoraal en intersectoraal);
• Opleidingen;
• Overzichtelijke trefwoordenlijst;
• Publicaties;
• Werk- en vormingsinstrumenten.
Figuur 6 Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u een Kenniswijzer voor praktijkorganisaties?
Figuur 6 toont aan dat iedere respondent ervan overtuigd is dat een WVG-kenniswijzer van belang is
voor praktijkorganisaties: 11 respondenten vinden dit eerder belangrijk, 6 respondenten vinden dit be-
langrijk. Ze geven aan dat dit belangrijk is omdat een WVG-kenniswijzer kan leiden tot kwaliteitsverbe-
tering, innovatie, ondersteuning en tot een onderbouwde manier van werken. Criteria voor het slagen
van een WVG-kenniswijzer zijn volgens hen diens toegankelijkheid, bruikbaarheid, gebruiksvriendelijk-
heid en overzichtelijkheid.
11
6
Onbelangrijk
Eerderonbelangrijk
Noch belangrijk,noch onbelangrijk
Eerder belangrijk
Belangrijk
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
51
Figuur 7 In welke mate kan een Kenniswijzer een meerwaarde zijn voor praktijkorganisaties?
In lijn hiervan zien we dat 13 respondenten vindt dat een WVG-kenniswijzer eerder wel en 6 responden-
ten helemaal wel een meerwaarde kan hebben voor praktijkorganisaties. Die meerwaarde kan eruit
bestaan dat een WVG-kenniswijzer:
o Informatie aanreikt om een praktijk te toetsen en te evalueren;
o Wetenschappelijk onderbouwde kennis en praktisch bruikbare tools aanreikt;
o Het lezen (naast face-to-face contacten) faciliteert;
o De ontsluiting van kennis en expertise faciliteert;
o Mee een visie ontwikkelt op de toekomstige werking (noden, trends, beleidsmatige en
maatschappelijke relevantie).
Figuur 8 In welke mate bent u bereid om kennis te delen via een Kenniswijzer?
13
6 Helemaal niet
Eerder niet
Neutraal
Eerder wel
Helemaal wel
1
4
12
Helemaal niet
Eerder niet
Neutraal
Eerder wel
Helemaal wel
Hoofdstuk 3
52
Figuur 8 geeft aan dat de ruime meerderheid (71%) helemaal bereid is kennis te delen via een WVG-
kenniswijzer, 4 respondenten zijn eerder bereid om kennis te delen via een WVG-kenniswijzer en 1 res-
pondent is neutraal. Wellicht is er eerst meer duidelijkheid nodig voor deze laatste persoon over wat
een WVG-kenniswijzer kan inhouden vooraleer men weet of men bereid is kennis te delen via deze weg.
We vroegen tot slot naar de randvoorwaarden voor een WVG-kenniswijzer (“Wat is er nodig voor u om
kennis te delen via een Kenniswijzer?”). De respondenten halen de volgende elementen aan:
o Aandacht voor het cliëntperspectief in kennisdeling;
o De zichtbaarheid/profilering van de organisatie blijft;
o Duidelijke en specifieke thema’s;
o Een engagement van alle partners;
o Een gedeelde visie;
o Een gemakkelijk systeem om nieuwe informatie toe te voegen;
o Een win-win: een WVG-kenniswijzer draagt ook bij aan de opdracht van de kennisinstellin-
gen;
o Het bundelen en overdragen van relevante kennis;
o Het erkennen van eigenaarschap (bronverwijzing);
o Link met nieuwsbrief en ‘wat is nieuw’;
o Overleg met de steunpunten, expertisecentra en kenniscentra;
o Tijd, voldoende mankracht en ondersteuning;
o Weinig extra werk;
o Zicht op de effectiviteit van een WVG-kenniswijzer.
3 Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van de kennisinstellingen uit de inventaris
3.1 Doelstelling
Om tot een verdere verdieping te komen van de resultaten uit de online bevraging en om het draagvlak
voor de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer af te toetsen, organiseerden we een klankbordgroep
met een vertegenwoordiging van de kennisinstellingen uit onze inventaris.
3.2 Methode
Tijdens deze klankbordgroep namen 13 kennisinstellingen van de 23 organisaties uit onze inventaris
deel. De deelnemende organisaties zijn:
o Departement WVG, team Kennis;
o Eetexpert;
o Expertisecentrum De Bakermat;
o Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning (EXPOO);
o Rondpunt;
o Sensoa;
o Steunpunt Adoptie;
o Steunpunt Expertise Netwerken + Steunpunt Algemeen Welzijnswerk;
o Steunpunt Jeugdhulp;
o Trefpunt Zelfhulp;
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
53
o Vernieuwing in de basisvoorziening voor jonge kinderen (VBJK);
o Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIGeZ);
o Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg (VVGG).
We leidden de klankbordgroep in door het kader van het onderzoek te schetsen en enkele resultaten
van de online bevraging mee te geven met betrekking tot het kennismanagement binnen de kennisin-
stellingen. Daarna werd het verloop van de voormiddag gepresenteerd en werd een kort voorstellings-
rondje voorzien. Vervolgens presenteerde de onderzoeker enkele bevindingen uit de online bevraging
met betrekking tot ‘intersectorale kennisdeling’ en ‘de relevantie van een WVG-kenniswijzer’. Hierna
volgde een plenaire uitwisseling die handelde over intersectorale kennisdeling en het doel/werking van
een WVG-kenniswijzer. Tot slot volgde een oefening waarin de grote groep werd verdeeld in 3 groepen
die samen nadachten over aandachtspunten bij, onderdelen van en randvoorwaarden voor de ontwik-
keling en implementatie van een WVG-kenniswijzer. De resultaten uit de online bevraging werden hier-
bij gebruikt als bron van inspiratie. Na het overleg in deze kleinere groepen, werd opnieuw een plenair
moment voorzien waarin de resultaten per groep voorgesteld en besproken werden.
We verwerkten de data via Nvivo 10. We stelden hierbij een code op per betekeniseenheid en structu-
reerden de codes naargelang de structuur die in de volgende paragrafen wordt weergegeven.
3.3 Resultaten
3.3.1 Context
De context waarin de klankbordgroep plaatsvond kan een impact hebben op de resultaten ervan. Er
wordt meer en meer gekeken in de richting van samenwerking en eventueel van het fusioneren van een
selectie van kennisinstellingen. Het is op het moment van de klankbordgroep onduidelijk welk steun-
puntenbeleid er gevoerd zal worden en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkeling en implementatie van
een WVG-kenniswijzer. In de weken van de online bevraging en de klankbordgroep gebeurt een oefe-
ning in die zin op aansturen van het departement met de kennisinstellingen die genoemd worden in de
beleidsnota13. De financiering van SEN bleek tijdens de week waarin de klankbordgroep plaatsvond, met
75% gereduceerd te worden. Bovendien werd ondertussen kennisplein.be gelanceerd, een intersecto-
raal platform dat o.a. bezig is met het ontwikkelen van kenniskaarten en kenniskringen14. De implemen-
tatie van kennisplein.be kan eveneens de resultaten van deze studie beïnvloeden, te meer omdat het
13 De beleidsnota WVG (2014-2019; p.63) vermeldt: “We maken werk van het optimaliseren van de afstemming en
samenwerking tussen steunpunten en expertisecentra die actief zijn binnen ons beleidsdomein. In dialoog met de
betrokkenen gaan we na hoe we dit, met inbegrip van een (deels) eengemaakte werking, kunnen realiseren. Vol-
gende instanties worden daarbij in elk geval betrokken: het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, het Vlaams Cen-
trum Schuldenlast, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk, het Steunpunt Ex-
pertisenetwerken en het Steunpunt Jeugdhulp.” 14 Kenniskaarten zijn online profielen (met een omschrijving van het veld waarin je werkzaam bent, de functie, be-
roepsachtergrond, opleiding, type doelgroep en problematiek/thema). Je kan daarbij aangeven dat ze je mogen
contacteren met een vraag. De bedoeling is dat hulpverleners via een directe lijn gemakkelijk met elkaar in con-
tact kunnen komen. Kenniskringen zijn online communities die afgesloten, half open of open zijn en waarin men
kennis kan delen. Ze corresponderen vaak met bestaande lerende netwerken. Dit vraagt een moderator en tijd.
Hoofdstuk 3
54
op dat moment niet duidelijk was hoe kennisplein.be en een WVG-kenniswijzer zich zullen verhouden
tot elkaar in de toekomst.
3.3.2 Voorstelling van de onderzoeksresultaten en plenaire bespreking
De resultaten van de online bevraging lijken uit te wijzen dat er veel draagvlak is voor de ontwikkeling
van een WVG-kenniswijzer. Tijdens de klankbordgroep bestond echter eerder terughoudendheid ten
aanzien van een WVG-kenniswijzer. Dit zien we terugkomen in de verschillende bevindingen van deze
klankbordgroep.
Naar aanleiding van de presentatie over intersectorale kennisdeling wordt opgemerkt dat er doorheen
de jaren duidelijk een evolutie is naar meer intersectorale kennisdeling. Men gaat dan ook meer kijken
naar andere (nieuwe) partners om mee samen te werken, ook in het kader van de krappe financiering
en de besparingen die gebeuren op de budgetten van de kennisinstellingen. Dit leidt soms tot ‘gedwon-
gen’ samenwerking en fusies. Daarnaast is het zo dat sommige kennisinstellingen per definitie intersec-
toraal georganiseerd zijn (bv. Rondpunt) en zich richten tot meerdere doelgroepen (praktijkwerkers en
gebruikers).
Een ander belangrijk punt dat meermaals aan bod kwam tijdens de klankbordgroep is de sterke vraag
naar een inhoudelijke focus van een WVG-kenniswijzer. Een WVG-kenniswijzer mag niet zomaar een
technisch vehikel zijn waarvan de relevantie/bruikbaarheid in vraag gesteld wordt. Daarentegen dient
een WVG-kenniswijzer een duidelijke meerwaarde te hebben t.o.v. hetgeen bestaat, dient het rekening
te houden met risico’s op het onzichtbaar worden als kennisinstelling en dienen er ‘zichtbare’ kennis-
experten/verbindingsfiguren te zijn voor de praktijk. De vraag naar de meerwaarde van een WVG-ken-
niswijzer handelt concreet over wat de praktijk hieraan heeft en/of de tijd, het geld en de energie die
in deze oefening wordt gestoken wel het resultaat waard is.
We stelden ook de vraag welke kennisnoden praktijkwerkers hebben. Een aantal kennisinstellingen on-
derzochten de kennisnoden en –behoeften van praktijkwerkers. Sommigen bevragen zelfs altijd de doel-
groep bij het ontwikkelen van nieuwe methodieken. Kennis wordt gedeeld op verschillende manieren.
Sommigen werken o.a. met Google Sites en Google Docs om kennis te delen maar dat blijft wel vaak een
drempel voor praktijkwerkers (men verkiest toch nog liever de website of telefoon). Bovendien stelt
men veel verschillen vast in de manier waarop hulpverleners kennis delen. Er zijn daarbij thematische
verschillen en verschillen tussen beroepsgroepen (bv. huisartsen raadplegen liefst één website met
richtlijnen, bv. CEBAM), maar tegelijk zijn sommige tools ook multidisciplinair (en dus niet zozeer be-
roepsspecifiek). Daarenboven werken sommige (delen van websites van) kennisinstellingen met een lo-
gin waarbij de groepen (bv. online communities) zeer interactief werken, anderen komen hier minder
toe.
We vroegen eveneens of praktijkwerkers toegang tot internet hebben. Dit bleek het geval te zijn, maar
ze maken niet meteen gebruik van bv. tablets.
Daarnaast wees men op het belang van een gemeenschappelijk taalgebruik: verschillende sectoren ge-
bruiken immers een verschillende taal om hetzelfde te communiceren. Er zijn voor- en tegenstanders
van het gebruik van een WVG-thesaurus voor een WVG-kenniswijzer. De voorstanders geven aan dat
het omwille van de vele afkortingen in bepaalde sectoren, aangewezen zou zijn om een lijst te hebben
van alle namen. Een thesaurus garandeert daarbij niet hetzelfde taalgebruik, maar vergemakkelijkt wel
het verstaan van de taal van anderen en is in die zin een belangrijk startpunt. Tegenstanders geven dan
weer aan dat een thesaurus veel tijd en energie vraagt en voortdurend in evolutie is en dus nooit af zal
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
55
zijn. Anderen merkten op dat het vooral belangrijk is/blijft om samen betekenissen te geven aan termen
en te achterhalen wat er achter bepaalde termen schuilt. Het is dan ook een kwestie van tools aan te
reiken voor praktijkwerkers om op een goede manier samen te werken en daarbij de dialoog te blijven
aangaan. Nog anderen gaven aan dat niet elk woord in een thesaurus dient vermeld te worden (bv. niet
het concept ‘krachtgericht werken’ maar wel bv. ‘persoonsvolgende financiering’). Daarnaast haalt men
hierbij aan dat naast het taalgebruik ook methodes van digitaal kennismanagement erg verschillen van
sector tot sector (zelfs al heeft men het over hetzelfde onderwerp).
Verder stellen de deelnemers dat sommige kennisinstellingen intern op zoek zijn naar hoe kennis het
meest optimaal gedeeld kan worden. Hierbij zou een WVG-kenniswijzer inspiratie kunnen bieden. Een
WVG-kenniswijzer is dan ook best toekomstgericht, ook wat betreft de informatiearchitectuur. Het lijkt
beter om meteen stappen vooruit te nemen naar vernieuwing bij de ontwikkeling en implementatie van
een WVG-kenniswijzer. Het kan een win-win betekenen voor de kennisinstellingen die -gezien hun
schaalgrootte- niet over de middelen beschikken om in geavanceerde informatiearchitectuur te inves-
teren. Hierbij zouden zij kunnen leren van vooruitstrevende organisaties die toekomstgericht denken
over informatiearchitectuur. Daarnaast is men momenteel niet altijd tevreden over de eigen kennisont-
sluiting (bv. verouderde website) waardoor de angst bestaat dat een WVG-kenniswijzer voortbouwt op
een basis die verouderd is.
Een andere fundamentele vraag die men stelde, is of er een visie is over hoe een WVG-kenniswijzer zich
gaat verhouden tot de bestaande systemen in kennisinstellingen. Wanneer gaat een praktijkwerker best
naar een WVG-kenniswijzer of naar de website van een specifieke kennisinstelling? En wat is de rele-
vantie nog van kennisinstellingen naast een WVG-kenniswijzer?
Daarnaast werd het uitgangspunt voor de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer in vraag gesteld. Daar
waar de overheid de opdracht formuleerde vanuit de vaststelling dat kennis te versnipperd is voor prak-
tijkwerkers, zijn de deelnemers uit de klankbordgroep hiervan niet helemaal overtuigd. Wel heeft de
overheid geen zicht op wat kennisinstellingen doen, dus om daar zicht op te krijgen kan een WVG-ken-
niswijzer wel bruikbaar zijn voor de overheid. Maar dit is in se niet gericht op de behoeften van de prak-
tijk. Belangrijk is dus om deze behoeften eerst te bevragen en dan iets op te bouwen. Bovendien worden
kennisinstellingen verondersteld kennis te capteren/verzamelen voor het thema waarvoor ze gefinan-
cierd worden. Daardoor lijkt kennis net niet versnipperd te zijn. Daarnaast is kennis wellicht wel te ver-
snipperd voor het algemene publiek; voor hen kan een WVG-kenniswijzer wel weer relevant zijn.
Het onderzoek wordt gekenmerkt door twee verschillende uitgangspunten: enerzijds is kennis te ver-
snipperd, anderzijds is er de vraag naar intersectorale kennisdeling. Dit zijn twee andere vertrekpun-
ten. De deelnemers uit de klankbordgroep geloven meer in dat tweede vertrekpunt waarbij het platform
start als gevolg van intersectorale kennisdeling rond thema’s. Daarbij zijn fysieke contacten nodig tussen
mensen uit kennisinstellingen uit verschillende sectoren over een afgebakend thema. Het zou dan ook
interessant zijn om kennisinstellingen meer te laten samenwerken om kennis en expertise uit te wisse-
len. Men zou daarbij een platform kunnen aanreiken over manieren van werken (Hoe bereik je bepaalde
maatschappelijk kwetsbare personen? Hoe werk je met scholen?) om kennis te delen over hoe bepaalde
doelgroepen beter bereikt kunnen worden.
Een bijkomende vraag van een deelnemer was of de inventaris van onze studie een weerspiegeling is
van alle subsectoren binnen WVG. Dit is echter niet het geval.
Hoofdstuk 3
56
Een laatste suggestie was dat een WVG-kenniswijzer zich best vooral richt op eindproducten en niet op
de interne kennis/expertise die een kennisinstelling opbouwt. Het delen van deze interne kennis blijft
daarbij best de volledige verantwoordelijkheid van de kennisinstelling zelf.
3.3.3 Bespreking in groep
3.3.3.1 Aandachtspunten
De drie groepen selecteerden de volgende aandachtspunten in volgorde van belang:
Tabel 2 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer
Groep 1 Groep 2 Groep 3
1. Doelstelling en doelgroep moeten helder zijn
1. Heb aandacht voor bevin-dingen van praktijkwerkers
1. Een win-win: een WVG-kenniswijzer draagt ook bij aan de opdracht van de kennisinstellingen
2. Heb aandacht voor bevin-dingen van praktijkwer-kers (bij de inhoudelijke in-vulling van een WVG-ken-niswijzer)
2. Zicht op de effectiviteit van een WVG-kenniswijzer
2. Doelstelling, inhoud en doelgroep moeten helder zijn; de techniek is onder-geschikt.
3. Een goede zoekfunctie -met bv. selecteren op thema en/of sector- is noodzakelijk (zijn/haar weg kunnen vinden)
3. Een WVG-kenniswijzer biedt ondersteuning bij het ontwikkelen van het kennis-management
3. Hou het overzichtelijk, toe-gankelijk en bruikbaar
4. Een WVG-kenniswijzer is dynamisch, inspirerend, kwaliteitsvol en betrouw-baar
4. Een WVG-kenniswijzer doet suggesties naar kennis uit belendende sectoren
5. Biedt ondersteuning bij het ontwikkelen van het kennismanagement
5. Hou het overzichtelijk, toe-gankelijk en bruikbaar
Een eerste groep beklemtoonde naast het bovenstaande het belang van de focus op innovatie (van het
platform zelf). Dit kan voor hen echt een meerwaarde zijn aangezien zij daar zelf niet toe komen. Met
andere woorden bevelen zij de overheid aan dat de middelen die zij voor een WVG-kenniswijzer voor-
ziet, vooruitstrevend en innovatief zijn (en dat kennis daaromtrent gedeeld kan worden).
Een ander aandachtspunt dat deze groep formuleerde, is dat een WVG-kenniswijzer niet alleen over-
zichtelijk moet zijn, maar ook moet blijven. Er mogen niet teveel niveaus zijn of bijkomen.
Daarnaast gaf men aan dat een WVG-kenniswijzer een opportuniteit kan zijn om een link te leggen met
online hulpverlening. Online hulpverlening gaat automatisch kennis genereren; deze kennis kan moge-
lijks in een platform zoals een WVG-kenniswijzer worden verwerkt.
Tot slot beklemtoonde deze groep dat er aandacht dient te zijn voor auteursrechten in de juridische
betekenis van het woord (niet zozeer als profilering van de eigen organisatie). Dit wordt volgens hen te
snel als evident beschouwd.
Een tweede groep beklemtoonde bij het eerste aandachtspunt ‘heb aandacht voor bevindingen van
praktijkwerkers’ dat praktijkwerkers moeten bevraagd worden over de relevantie en bruikbaarheid van
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
57
een WVG-kenniswijzer. Het is daarbij belangrijk om aandacht te besteden aan de taal van de praktijk-
werker. Het mag niet één groot platform worden waarin alles op dezelfde manier gezegd wordt. Het
was voor de leden van de klankbordgroep niet altijd duidelijk wie het doelpubliek was (zijzelf of de prak-
tijkwerkers) maar men dacht toch eerder de praktijkwerkers.
In tweede instantie waarschuwde deze groep voor het risico op het verlies aan impact, expertise, in-
formatie en betrokkenheid15. Wanneer een WVG-kenniswijzer één gigant wordt die alles moet overne-
men, gaat dit alles immers mogelijks verloren. Daarom is het van belang genoeg tijd en aandacht te
besteden voor de overgang waarbij thema’s herbekeken kunnen worden indien meerdere organisaties
zich bij een WVG-kenniswijzer (of kennisplein.be) aansluiten. Bij de keuze voor één gigant bestaat ook
het risico dat een aantal thema’s verloren gaan en dat de zichtbaarheid van een individu met specifieke
expertise (verbindingsfiguur/contactpersoon) wegvalt. Als elke organisatie voor zijn eigen thema in-
staat, weet je dat de thema's ook de aandacht krijgen die ze verdienen en dat deze organisaties ook
specialist zijn in dat thema (in plaats van één gigant die gespecialiseerd moet zijn in alles).
Ik zou het heel efficiënt vinden maar tegelijk vanuit creatief management op dit ogenblik zou ik
het heel jammer vinden als die dynamische eigenheid van die teampjes [kennisinstellingen] weg-
valt. Dat zou verlies zijn van inhoud, creativiteit en dynamiek. Ik zou dat echt heel spijtig vinden.
Maar ik vind het wel een hele goede vraag van 'moeten we als overheid budgetten blijven geven
die allemaal aan ICT'ers opgaan en die allemaal niet bereiken wat we zouden willen bereiken.' Dat
zou ik wel een hele interessante vinden. Dus enerzijds de kwaliteit en eigenheid bewaren en an-
derzijds de efficiëntie verhogen.
Een informatiearchitectuur die zorgt voor goede kennisdeling (bv. kennismanagement 4.016) is van be-
lang. De overheid kan hierbij een informatiearchitectuur ontwikkelen die kennismanagement tools aan-
reikt (zodat het wiel niet telkens opnieuw moet worden uitgevonden) en expertise uitwisseling hierover
faciliteert/ondersteunt. Zo is het van belang een overzicht van mogelijke IT structuren en leerplatfor-
men/leerdidactiek (omdat we met vorming werken) en consultancy van kennisdeling aan te reiken, die
gedeeld en ontsloten wordt. Zo haalt een deelnemer aan dat er momenteel veel kennisuitwisseling met
het buitenland (expertengroepen) plaatsvindt (wat inhoudelijke meerwaarde biedt) maar dat er te wei-
nig budget is om ICT-gewijs de hulpverleners te ondersteunen/informeren. Daarom hebben kennisin-
stellingen structuur en ondersteuning nodig in informatiedeling, wat dus budget en IT ondersteuning
vraagt.
Wat betreft het aandachtspunt ‘zicht op de effectiviteit van een WVG-kenniswijzer’ haalt ook deze groep
aan dat een WVG-kenniswijzer de noden van de gebruikers moet blijven volgen en er nood is aan on-
derzoek over of de gebruikers er effectief iets aan hebben.
Daarnaast is de profilering van de organisatie eveneens van belang. Waar dit momenteel niet zo speelt
bij de organisaties die participeren aan kennisplein.be, is dat wel voor andere kennisinstellingen van
groot belang. Dat is ook gerelateerd aan eigenaarschap. Op kennisplein.be staat er bv. nog steeds een
15 Een citaat: “Er worden nu 2 FTE ingezet om dagelijks 4000 hulpverleners te ondersteunen: Dat kost de overheid
niks, het is vrijwilligerswerk maar pak dat weg die structuur en dat gaat verloren.” 16 Kennismanagement 4.0 verwijst naar het kennismanagement waarbij o.a. de zoekfunctie verder denkt dan enkel
de zoekopdracht maar de diverse databronnen ook integraal en op intelligente wijze doorzoekt en ontsluit. Een
voorbeeld daarvan is een gepersonaliseerde zoekfunctie.
Hoofdstuk 3
58
profiel van een contactpersoon op de subthemapagina’s maar niet op de themapagina’s. Het verfijnen
en combineren van elkaars kennis (bv. over krachtgericht werken levert elk van de drie kennisinstellin-
gen kennis op kennisplein.be) primeert dan op het profileren van de eigen instelling.
Verder staat kennisplein.be volgens deze groep het dichtste bij wat een WVG-kenniswijzer kan zijn. Ken-
nisplein.be is niet zozeer als een opdracht ontstaan maar eerder organisch gegroeid omdat de drie ken-
nisinstellingen al samenwerkten. Het is echter de bedoeling dat kennisplein.be uitbreidt naar andere
organisaties. De vraag hierbij is hoe kennisplein.be en een WVG-kenniswijzer zich dan verhouden. Een
WVG-kenniswijzer zou kunnen worden gebruikt om thema’s van kennisplein.be te herbekijken en te
herdenken.
Verder werd opgemerkt dat het absurd is dat toegang tot wetenschappelijke publicaties apart wordt
aangekocht. Echter, de betalingsregeling hieromtrent veronderstelt dat iedere organisatie ze apart aan-
koopt.
De derde groep formuleerde eveneens bemerkingen bij de diverse aandachtspunten uit de tabel en
voegde een aantal andere aandachtspunten toe. Wat betreft het eerste aandachtspunt ‘de win-win: een
WVG-kenniswijzer draagt bij aan de opdracht van de kennisinstellingen’, werd aangehaald dat een WVG-
kenniswijzer winst voor de eigen organisatie met zich mee moet brengen. Het heeft volgens hen weinig
nut om 23 centra te betrekken bij een WVG-kenniswijzer als ze er zelf niets aan hebben. Naast het ver-
vullen van de opdracht van kennisinstellingen dient er ook een winsituatie voor de gebruiker en het
beleid te zijn. Verder kan een WVG-kenniswijzer inspiratie bieden om het eigen kennismanagement uit
te bouwen. In de toekomst kan er hierbij worden gedacht aan samenaankoop (wat kostenbesparend
kan werken).
Wat betreft het tweede aandachtspunt ‘doelstelling, inhoud en doelgroep zijn helder; de techniek is
ondergeschikt’ merkt men op dat IT’ers vaak (en soms ook onderling) een andere denkwijze hebben en
vanuit technologische kant redeneringen maken die niet altijd stroken met het concept dat de kennis-
instellingen zelf voor ogen hebben. Het ondergeschikte belang van technologie lijkt in te druisen tegen
de hierboven vermelde stelling dat een WVG-kenniswijzer vooruitstrevend dient te zijn wat betreft haar
informatiearchitectuur. De hoofdbekommernis is echter dat het eigen werk niet ondergeschikt mag
worden aan allerlei technische voorwaarden.
Met betrekking tot de doelgroep haalt men aan dat deze zich niet beperkt tot praktijkwerkers maar zich
soms ook richt op anderen (bv. ouders). Bovendien zijn praktijkwerkers een diverse groep en is het dus
belangrijk dat mensen zich voldoende kunnen herkennen in een WVG-kenniswijzer. Het principe van
kennis te bundelen vindt men goed, maar het moet daarbij wel duidelijk zijn voor wie. Er dient daarbij
rekening te worden gehouden dat in een andere taal gecommuniceerd moet worden naargelang de
verschillende doelgroepen die een WVG-kenniswijzer wenst te bereiken.
Het derde aandachtspunt ‘overzichtelijk, toegankelijk en bruikbaar’ selecteerde deze groep uit de lijst
voornamelijk omdat het woord ‘bruikbaar’ hier werd vermeld, wat volgens hen een zeer cruciaal aan-
dachtspunt is.
Verder is het van belang dat de identiteit en profilering van de afzonderlijke organisaties worden be-
houden. De doelstelling van het beleid was echter op dat moment niet 100% duidelijk.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
59
Een deelnemer haalt aan:
Een alternatief is de bestaande websites te versterken in plaats van iets nieuws te creëren door
bv. de zoeksystemen op websites aan te passen zodat de gebruiker ook materialen te zien krijgt
van andere centra.
Dit betekent dat de overheid een informatiearchitectuur dient te voorzien waarbij een WVG-kenniswij-
zer de kennis die kennisinstellingen op hun website hebben, ontsluit en waarbij geselecteerd kan wor-
den op thema/sector. Zo bestaat bv. op de website van de UGent een databank met ook linken naar de
databank van de KU Leuven of de VUB. Analoog daaraan kan men naar een gedeeld zoeksysteem stre-
ven waarbij bv. enkel de resultaten van een specifieke kennisinstelling worden geselecteerd of waarbij
men ook kan kiezen om de zoekresultaten van andere kennisinstellingen te tonen. Op die manier be-
houdt men de ingang via de individuele organisaties maar krijgt men wel een zeer actieve link naar wat
in de andere kennisinstellingen aanwezig is. Een WVG-kenniswijzer is dan een ontsluitingssysteem dat
draait op de website van elke organisatie maar waarbij de gebruiker wel de mogelijkheid heeft om te
zien wat er in andere kennisinstellingen aanwezig is. Er werd aangehaald dat in plaats van het oprichten
van een nieuw platform, er minimale criteria dienen te worden opgesteld om een kwaliteitslabel te krij-
gen als organisatie. Vervolgens kan men de mogelijkheid voorzien om de websites van deze organisaties
naar elkaar door te linken.
Daarnaast stelt men de aanname in vraag dat intersectorale samenwerking beter zal worden door een
WVG-kenniswijzer. Men vreest dat dit eerder omgekeerd zal zijn en dat vooral face to face contacten
hiertoe belangrijk zijn.
Voor mij zou een wegwijzer goed zijn met een systeem waarbij je mensen kunt samenbrengen in
een forum of chat waarbij intersectoraal mensen kunnen zien welke discussies er rond welke the-
ma's gaande zijn. Het is interessant om mensen ergens naar toe te kunnen verwijzen waar ze
kunnen discussiëren. Dat is iets wat wij niet zelf in eigen beheer hebben. We hebben de tijd en
middelen niet voor om ermee te werken. Als dat zeer open discussiefora zijn, zit daar zeer weinig
dynamiek in. Dat werkt als je ook een groep hebt die elkaar daarnaast ook in real life ontmoet,
dat er toch ook een zekere vertrouwdheid bestaat en dat er een moderator op zit die dat opvolgt.
Ook in deze groep werd de vraag gesteld wat exact het verschil is tussen een WVG-kenniswijzer en ken-
nisplein.be.
Bovendien werd ook het belang aangehaald van een kleinschalige opstart. Uit ervaring weet men dat
het delen van kennis rond drie of vier thema’s al moeilijk is. Daarom zou men vertrekken vanuit bv. één
thema om op basis daarvan te zien wat zinvol is. De (moeilijke) vraag die zich dan stelt is welk dit ge-
deelde thema dient te zijn.
Opnieuw werd het belang van een eenvormig taalgebruik (zoals google) en eenvormige definiëring ver-
meld. Daarbij beveelt men aan om zoekcriteria en tags zo ruim mogelijk te maken (bv. wanneer er vier
metaforen bestaan voor één woord is het van belang ze allemaal erin te zetten).
Hoofdstuk 3
60
3.3.3.2 Onderdelen
De volgende tabel geeft in volgorde van belang weer welke onderdelen een WVG-kenniswijzer volgens
de deelnemers aan de klankbordgroep (groep 1) zou moeten bevatten. De tweede en derde groep de-
den geen aparte uitspraken over welke onderdelen in een WVG-kenniswijzer aanwezig dienen te zijn.
Tabel 3 Onderdelen van een WVG-kenniswijzer
Groep 1 Groep 2 Groep 3
1. Contactpersonen/doorverwijsmogelijkheden / /
2. Basisinformatie over de sector
3. Werk- en vormingsinstrumenten
4. Onderzoeksluik (sectoraal en intersectoraal)
5. Internationale kennistools
De eerste groep wijst bij het eerste onderdeel ‘contactpersonen/doorverwijsmogelijkheden’ erop dat
per definitie niet alles op een WVG-kenniswijzer geplaatst kan worden waardoor het van belang is om
contactpersonen te kunnen vinden via een plek, telefoonnummer of website waar een gebruiker beroep
op kan doen. Dit verschilt van de kenniskaarten (zie kennisplein.be), die mensen zelf invullen waardoor
ze hun eigen expertise kunnen aandikken. Bovendien is het van cruciaal belang dat deze doorverwijs-
mogelijkheid vooral op het niveau van de organisatie en niet zozeer op het niveau van de individuen
(o.a. omwille van personeelsverloop) plaatsvindt.
Daarnaast vindt men een wegwijzer in de diverse sectoren wel belangrijk omdat men sommige sectoren
bijna niet kent.
Wat betreft het onderzoeksluik (sectoraal en intersectoraal) twijfelt men wat over de relevantie ervan
voor de primaire doelgroep. Niet alle onderzoek is immers relevant voor de praktijk. Vragen die men
hierbij heeft is ‘hoe onderhoud je het?’, ‘hoe uitgebreid mag dit zijn?’, ‘wie zet het erop?’ …
Hetzelfde geldt voor internationale kennistools. Vaak veronderstelt dit kennis van het Engels, Frans of
Duits, wat een drempel kan zijn.
Daarnaast bespreekt deze groep nog de relevantie van een trefwoordenlijst en komt ze tot het besluit
dat alles eigenlijk op google terug te vinden is. Zo een trefwoordenlijst verandert continu en mensen
blijven liever bellen dan het antwoord op hun vraag op te zoeken op papier. Nochtans is het volgens de
deelnemers van de klankbordgroep goed voor de medewerkers van de kennisinstellingen zelf om deze
zaken op papier te hebben; voor de professionals lijkt het minder relevant, tenzij als geheugensteuntje.
Daarbij stelt men zich de vraag of een WVG-kenniswijzer niet puur over dingen dient te gaan die niet
beschikbaar zijn op google. Anderzijds haalt men aan dat men in de eigen organisatie soms te weinig
overzicht heeft, dus daar zou een trefwoordenlijst wel weer gemakkelijk voor zijn.
Tot slot haalt ook deze groep aan dat bepaalde expertise (bv. in brochures en dergelijke) bij de kennis-
instellingen dient te blijven.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
61
3.3.3.3 Randvoorwaarden
Tot slot geeft deze tabel aan welke de randvoorwaarden zijn volgens groep 1 en 2 bij de ontwikkeling
van een WVG-kenniswijzer. De derde groep besprak de randvoorwaarden al bij het onderdeel van de
aandachtspunten.
Tabel 4 Randvoorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie een WVG-kenniswijzer
Groep 1 Groep 2 Groep 3
1. Aandacht voor het cliëntper-spectief in kennisdeling
1. Win-win: een WVG-kennis-wijzer draagt bij aan de op-dracht van de kennisinstel-lingen
/
2. Duidelijke en specifieke thema’s
2. Erkennen van eigenaarschap (bronverwijzing)
3. Erkennen van eigenaarschap (bronverwijzing)
3. Zichtbaarheid/profilering van organisatie blijft
4. Engagement van alle part-ners
4. Tijd, voldoende mankracht en ondersteuning
5. Mag weinig extra werk vra-gen
5. Mag weinig extra werk vra-gen
De eerste groep haalt wat betreft de eerste randvoorwaarde aan dat soms snel de kern van de zaak
wordt vergeten (i.e. het perspectief van de cliënt).
Daarnaast bestaat het gevaar dat een WVG-kenniswijzer een allegaartje wordt waarbij de ene iets erop
zet, de andere weer iets anders enzovoort. Als een WVG-kenniswijzer groot wordt, dient er voldoende
structuur in te zitten (eventueel op thematische basis). De vraag die ze hierbij stelden, was of een WVG-
kenniswijzer enkel intersectorale thema’s aanreikt of ook andere.
In verband met het engagement van alle partners geeft men aan dat zonder draagvlak een WVG-ken-
niswijzer geen kans van slagen heeft.
Tot slot vindt men het ook belangrijk dat een WVG-kenniswijzer niet teveel extra werk vraagt, dat het
een systeem is waarbij informatie gemakkelijk kan worden ingegeven en waarbij er geen dubbel werk
is.
De tweede groep geeft bij de eerste randvoorwaarde ‘een win-win’ aan dat de eigenheid van de kennis-
instellingen zeker dient bewaard te blijven en dat een WVG-kenniswijzer eerder ondersteunend dient
te zijn.
In verband met de zichtbaarheid en profilering van de organisatie haalt men aan dat er voor de verschil-
lende deelthema’s trekkers nodig zijn die ook zichtbaar zijn.
Hoofdstuk 3
62
4 Een focusgroep met vertegenwoordigers van praktijkorganisaties
4.1 Doelstelling
We organiseerden een focusgroep met praktijk- en stafmedewerkers uit WVG-voorzieningen om ener-
zijds meer inzicht te krijgen in hun kennisbehoeften en hun vindplaatsen van kennis en anderzijds hun
ideeën te beluisteren over de relevantie van een WVG-kenniswijzer en over hoe deze er eventueel zou
moeten uitzien.
4.2 Methode
4.2.1 Deelnemers
Aan deze focusgroep namen 8 praktijk- en stafmedewerkers deel uit diverse voorzieningen. We beperk-
ten deze focusgroep tot organisaties uit de Leuvense regio omwille van praktische overwegingen. De
voorzieningen die werden vertegenwoordigd in de focusgroep richten zich op:
o mensen met een verstandelijke beperking;
o bijzondere jeugdzorg;
o ouderenzorg;
o thuiszorg;
o algemeen welzijnswerk (2 deelnemers);
o preventieve gezondheidszorg;
o kindermishandeling.
4.2.2 Werkwijze
We startten de focusgroep met een kort voorstellingsrondje. Vervolgens presenteerden we het kader
van het gehele onderzoek en het opzet van de focusgroep. De focusgroep bestond uit twee delen. Tij-
dens een eerste deel werd ingegaan op de kennisbehoeften, de vindplaatsen van kennis en het zoekge-
drag van de praktijk- en stafmedewerkers; tijdens het tweede deel focuste de groep zich op de relevantie
van een WVG-kenniswijzer voor hun dagdagelijkse praktijk en hoe een WVG-kenniswijzer er volgens hen
het best uit zou zien.
Om de deelnemers voldoende tijd te geven om na te denken over deze thema’s, startten we elk deel
met een korte bevraging (zie bijlage 6) die men individueel invulde gedurende 15 minuten. Daarna over-
liepen we de antwoorden van elke deelnemer en gingen we hier dieper op in via onderling overleg en
uitwisseling van ideeën.
We verwerkten de data via Nvivo 10. We stelden hierbij een code op per betekeniseenheid en groepeer-
den en structureerden de codes naargelang de structuur die in de volgende paragrafen wordt weerge-
geven.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
63
4.3 Resultaten
We bespreken hier de resultaten voor de twee delen.
4.3.1 De kenniszoektocht van praktijk- en stafmedewerkers uit WVG-voorzieningen
4.3.1.1 Kennisbehoeften en soorten kennis
De deelnemers uit de focusgroep vernoemen hun nood aan een brede waaier van inhoudelijke kennis,
zoals kennis over scheidingen, opvoedingsondersteuning, verslaving, (intrafamiliaal) geweld en agressie,
vluchtelingen, huisvesting, suïcide, gezondheid, ouderenzorg, (jong)dementie, euthanasie, juridische as-
pecten, financiële aspecten, kindermishandeling, trauma/traumatische ervaringen, (lange termijn) ge-
volgen van geweld voor kinderen/jongeren/ouders/gezinnen, persoonlijkheidsstoornissen, depressie,
eetstoornissen, chronische ziekten, contextgericht werken, herstelgericht werken, relatie, seksualiteit,
zwangerschap, prostitutie, omgaan met emoties (bv. rond agressie), dagbesteding en vrije tijd, … Som-
mige praktijkwerkers delen dezelfde inhoudelijke kennisnoden (bv. omgaan met agressie).
Deze thema’s kunnen vanuit verschillende perspectieven (bv. het ethisch, pedagogisch, juridisch) wor-
den bekeken. Dit bepaalt mee de richting waarin een hulpverlener op zoek gaat naar kennis.
Een directielid van een grote organisatie geeft aan dat zij inzetten op het gericht specialiseren van me-
dewerkers om niet alle personeelsleden te belasten met een enorme hoeveelheid kennis. Bovendien
geeft deze persoon aan dat het soms moeilijk is om in te schatten welke nood aan opleiding of kennis
er bestaat bij het personeel. Soms wordt deze nood ook bepaald door de context (bv.in een agressievrije
hulpverleningscontext is de nood aan opleiding over agressie kleiner).
Het is soms zeer moeilijk om te weten wat is de nood van opleiding of kennis. Neem bijvoorbeeld
agressie. Je hebt daarbij verschillende ingangspoorten. Je kan dat symptomatisch gaan bekijken,
zo van ‘we willen de agressie op de afdeling weg’. Je kan op het niveau van de medewerker gaan
kijken van ‘hoe gaan we zorgen dat onze medewerkers op een meer onderbouwde manier daar-
mee omgaan’. Dat is een totaal andere insteek. Het is zeer moeilijk te bepalen waar je prioriteit
aan zal geven.
Deze persoon geeft eveneens aan dat er wel een behoefte is aan intersectorale kennisdeling en –uit-
wisseling, maar dat dit er te weinig is. Niet enkel uitwisseling binnen de WVG sectoren maar ook met
andere sectoren (bv. onderwijs) is dus van groot belang. Dit wordt bevestigd door andere deelnemers
van de focusgroep. Zij halen aan dat zij werken met netwerken of ‘ronde tafels’ rond concrete casussen.
Hierbij worden mensen uit verschillende (of dezelfde) sectoren en betrokken bij de communicatie, uit-
genodigd. Verder vermoeden ze dat deze intersectorale kennisdeling meer gebeurt wanneer het hulp-
verlening t.a.v. jongeren betreft, aangezien het beleid de laatste 10 jaar sterk inzet op initiatieven als
netwerkoverleg, cliëntoverleg…
De deelnemers vinden dat het samenwerken rond casussen een zeer vruchtbare, zo niet de meest
vruchtbare manier is om kennis uit te wisselen. Om deze manier van kennisuitwisseling te faciliteren is
er tijd en ruimte nodig.
Wat dat er zeer zinvol is bij ons, is het aanbrengen van kennis en kennisoverdracht aan de hand
van werkelijke casestudies. Vanuit een casestudie vertrekken en daar iets dat er mee te maken
Hoofdstuk 3
64
heeft, onder het licht brengen. […] Bv. een persoon met diabetes en met een verslaving, dat is een
case die bij ons besproken wordt.
Ook dacht een deelnemer aan het gebruik van videomateriaal (bv. didactische filmpjes) om kennis te
verspreiden.
Wat betreft de soort kennis (bv. visie, methodiek…) die praktijwerkers raadplegen, wordt eerst vaak
nagedacht over de visie die men heeft op de mens en de perspectieven (bv. juridisch, ethisch, pedago-
gisch) van waaruit men een thema bekijkt. Pas daarna gaat men een methodiek zoeken die aansluit bij
die visie en perspectieven. Websites met effectieve interventies zoals het NJI of Movisie zijn volgens de
deelnemers van de focusgroep zinvol, maar moeten op het juiste moment van het proces (i.e. op het
einde, wanneer de visie duidelijk is uitgewerkt) worden ingeschakeld.
4.3.1.2 Vindplaatsen van kennis en kennisbronnen
Online vindplaatsen van kennis die waardevol worden geacht door de deelnemers van de focusgroep
zijn het intranet (waarop informatie wordt gebundeld) en bepaalde goede voorbeelden van websites
(bv. deze van bepaalde expertisecentra, een website over vreemdelingenrecht, Trimbos, Koning Boude-
wijnstichting…). De websites van het Trimbos en van de Koning Boudewijnstichting zijn goede voorbeel-
den omwille van hun inhoudelijke relevantie. Deze organisaties voorzien hun maandelijkse integrale
nieuwsbrief van linken naar hun website. Een deelnemer was van mening dat een Vlaamse website ana-
loog aan deze van het Trimbos instituut, zinvol zou zijn aangezien nu de Vlaamse gebruikers zelf de
Nederlandse website dienen te vertalen naar hun eigen context (wat niet altijd evident is). Een andere
deelnemer gaf aan dat een website van één kennisinstelling niet visueel aantrekkelijk (niet duide-
lijk/overzichtelijk genoeg) is. Daarnaast haalde een deelnemer aan dat de website van een andere ken-
nisinstelling soms ver van het thema van deze praktijkmedewerker af staat omdat dit thema heel speci-
fiek is (bv. kindermishandeling). De deelnemers concluderen dat ze niet zozeer zoeken binnen de web-
sites van de kennisinstellingen maar vooral thematisch zoeken op websites waarvan men verwacht dat
men informatie over dat thema zal vinden.
Wat betreft andere platforms zoals kennisplein.be geeft men aan dat dit -op het eerste zicht- helderder
opgebouwd is (dan de website van aparte kennisinstellingen) en dat je er zelf inhoud op kan plaatsen.
Dit laatste veronderstelt wel een sterke mate van controle, coördinatie en sturing. Voor CIRRO merkt
men op dat dit momenteel vooral als een registratietool gebruikt wordt maar dat men in de toekomst
meer uitwisseling verwacht wanneer andere partners (Vigez, VAD, VLESP, CGG…) er nauwer bij betrok-
ken zullen worden. Een deelnemer haalt hierbij ook aan dat het gebruik van CIRRO afhangt van individu
tot individu. Zo leveren sommige gebruikers zelf veel gegevens aan voor CIRRO en/of halen er veel feed-
back uit; anderen doen dat minder. Tot slot blijkt dat sociaal.net een krachtige website te zijn doordat
zij inzet op getuigenissen van ervaringsdeskundigen en interviews die de teksten levendiger maken.
Behalve de online vindplaatsen van kennis, bestaan ook interne bibliotheken waar praktijk- en stafme-
dewerkers de gedrukte versies van boeken, artikels, reviews en vakbladen (zowel uit het binnen- als het
buitenland) kunnen raadplegen. Daarnaast nemen sommige organisaties ook abonnementen op bv. vak-
bladen. Een deelnemer van de focusgroep heeft de indruk dat er recent steeds minder en minder boe-
ken in de bibliotheek van haar organisatie zijn. Bovendien is de beschikbaarheid van literatuur geen
garantie voor het raadplegen of het gebruik ervan. Daarom worden in de voorzieningen systemen be-
dacht waarbij lezers het boek kort voorstellen zodanig dat anderen gemakkelijk kunnen selecteren welke
literatuur zij verder willen lezen.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
65
Dan zetten we dat [nadat een praktijkwerker een boek las] ook op het internet van 'kijk, dat is een
handig boek als je wil informatie vinden over dat of dat...' Want anders ga je dat niet direct ge-
bruiken. Het is bedoeld om het dynamischer te maken.
Een andere vindplaats van kennis zijn de bijscholingen, congressen en opleidingen/vormingen. Bij de
deelnemers heerst het gevoel dat deze opleidingen vaak onvoldoende afgestemd zijn op de noden van
de hulpverleners en dat ‘het geleerde’ moeilijk blijvend vast te houden is en toe te passen is in andere
contexten (buiten deze van de vorming). Wel geeft iemand aan dat een opleiding wel zinvol is omdat
het deze persoon prikkelt om zelf meer op te zoeken rond het thema.
Een laatste groep van vindplaatsen betreft de mensen waarbij men kennis zoekt. Dit kunnen collega’s,
leidinggevenden, een netwerk en interne experten (bv. juristen voor juridische informatie en een intern
expertisecentrum17) zijn. Vaak gaat men op zoek naar kennis via direct fysiek contact maar men gebruikt
eveneens telefoon en email hiervoor.
Collega’s kunnen elkaar kennis aanreiken (bv. uit vakbladen). Kennis uit opleidingen, congressen en boe-
ken wordt doorgaans verspreid onder collega’s. Daarnaast halen ze veel kennis door onderlinge uitwis-
seling rond casuïstiek. Een deelnemer gaf aan dat deze kennisuitwisseling tussen collega’s vroeger vaker
gebeurde maar verwaterde na verloop van tijd.
Een andere vindplaats van kennis zijn de leesgroepen. Een deelnemer geeft aan dat zij drie keer per jaar
samenkomen en een tekst bespreken met collega’s. Daarbij varieert de opkomst. Om de kennis gemak-
kelijk uit te kunnen wisselen werd een persoon aangeduid die fungeert als verzamelpunt van interes-
sante teksten. Een andere deelnemer beschreef een gelijkaardige leesgroep, genaamd het ‘evidence-
based seminar’. Dit seminarie vond vroeger één keer om de twee-drie weken plaats gedurende 1u tot
1,5u. Daarbij werden evidence-based boeken/artikels vooraf verspreid. Dit seminarie verdween echter
door de hoge caseload en drukte. Een andere deelnemer merkt hierbij op dat dergelijke leesgroepen
vaak niet op de klassieke werkuren doorgaan en vermits vele praktijkmedewerkers op niet-klassieke
uren werken, is het niet verwonderlijk dat dergelijke initiatieven geleidelijk aan uitdoven. Een andere
deelnemer gaf aan dat dergelijke groepen in hun organisatie wel werken. Daarbij mag een leesgroep
echter niet de werkbelasting verhogen maar heeft het juist als doel om meer energie te geven. Boven-
dien is aanwezigheid daarbij niet verplicht en wordt op andere momenten vaak teruggekoppeld wat er
in deze groep aan bod komt.
Eén deelnemer heeft een professor als diensthoofd. Dit maakt dat deze toegang heeft tot wetenschap-
pelijke publicaties via bv. Pubmed/Cochrane en deze gemakkelijk kan verspreiden onder zijn personeel.
Bovendien is het vaak de inhoudelijke rol van leidinggevende om mensen te verwijzen naar de juiste
kennisbron.
Ik denk dat dat ook heel persoonsafhankelijk is. Het zijn die mensen die iets eraan toevoegen of
tegen de mensen zeggen 'neem dat een keer vast'. Dat zijn dan inhoudelijk leidinggevenden die
dat in hun takenpakket hebben. […] De mensen gaan niet automatisch naar de bibliotheek. Ie-
mand die zegt van 'ik kom in mijn supervisie dat tegen', dat die leidinggevende zegt van 'dat heb
17 Het voordeel van een intern expertisecentrum is dat er altijd iemand beschikbaar is en men er vragen kan stellen
en tijdschriften kan raadplegen.
Hoofdstuk 3
66
ik liggen'. Maar het is niet dat die persoon zeg ’ik kom iets tegen, ik ga daar naar kijken’. Er is altijd
een tussenstap, je hebt toch een mens nodig.
Ook het gebruik van een netwerk zorgt ervoor dat kennis gemakkelijker kan worden teruggevonden.
Het waardevolle aan de logica van het netwerk is dat je heel vaak de kennis niet zelf gaat verga-
ren, maar dat je iemand zoekt om mee aan tafel te zitten die daar wel iets kan brengen. Daar blijft
altijd de verbondenheid met één specifiek ding, dat blijft dan de motor. Daar komt wel eens ge-
makkelijk iemand aan tafel om de expertise mee te delen en als dat blijkt een weg te zijn die voor
een aantal mensen zinvol lijkt, gaan we verder in de diepte of nemen zij meer engagement. Dat
werkt wel.
Online netwerken of communities worden echter niet vaak gebruikt door de deelnemers van de focus-
groep.
De vindplaatsen van kennis zijn ook afhankelijk van de beschikbare technologie. Technologie kan zowel
een succesfactor als een barrière voor kennisdeling zijn. Zo werkt men in een bepaalde voorziening met
tablets waarbij berichten verschijnen met nieuwe informatie. Een ander voordeel van deze tablets is dat
ze kunnen worden gebruikt om specifieke informatie op te zoeken. Maar wanneer er geen bereik is,
zorgt deze technologie echter voor onverwachte problemen.
4.3.2 Hoe kan een WVG-kenniswijzer relevant zijn?
Een deelnemer zei over een WVG-kenniswijzer het volgende:
Het kan relevant zijn, maar het wordt dan één extra website t.o.v. [de websites van de] steunpun-
ten. Gaat het gebruikt worden? Ga je daar de bomen door het bos nog zien?
Dit citaat geeft weer dat een WVG-kenniswijzer relevant kan zijn, maar dat heel wat voorwaarden ge-
koppeld zijn aan de effectieve bruikbaarheid ervan. De volgende twee paragrafen gaan zowel dieper in
op de mogelijke meerwaarde die een WVG-kenniswijzer kan hebben als op de voorwaarden die vervuld
dienen te zijn om tot deze meerwaarde te kunnen komen. Tot slot belichten we kort een belangrijk
aandachtspunt dat de praktijkwerkers meegeven bij de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer.
4.3.2.1 Potentiële meerwaarde van een WVG-kenniswijzer
Een eerste belangrijke meerwaarde die een WVG-kenniswijzer zou kunnen leveren is dat deze de prak-
tijk- en stafmedewerkers snel leidt naar de informatie waarnaar deze op zoek zijn. Vaak is het niet
duidelijk waar zij de informatie kunnen vinden. Een WVG-kenniswijzer zou dit zoekproces kunnen ver-
snellen.
Er is wel nood aan informatie en het delen van informatie die je vrij snel kan vinden. Zodat je niet
de linken en redeneringen moet maken van 'misschien vind je het daar, of daar'. Die misschien
moet eraf. Het moet snel gaan.
Gisteren dacht ik nog: Is er literatuur bv. rond MS en depressie? Dat is iets heel concreet. Is daar
wetenschappelijk iets over? Na lang zoeken vind ik daar wel iets over maar moest dat wat sneller
kunnen, zou dat geweldig zijn.
Een andere meerwaarde die hiermee gepaard gaat, zou de overzichtelijkheid van een WVG-kenniswij-
zer kunnen zijn. Zo zou informatie (literatuur, contactpersonen, …) m.b.t. een thema bv. aan de hand
van een mindmap of boomstructuur snel gevonden moeten kunnen worden.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
67
Wat zou voor mij relevant zijn? Bv. het thema: wat zijn de lange termijn gevolgen van seksueel
misbruik? Twee keer klikken en je bent er. En dat is misschien te simpel, maar een boomstructuur,
een mindmap. Zoiets. Met verwijzingen naar de literatuur, verwijzingen naar de personen, ...
Uiteraard is het niet vanzelfsprekend om een overzichtelijke WVG-kenniswijzer op te stellen gezien de
grote hoeveelheid beschikbare informatie en kennis binnen WVG.
Ik vraag me ook wel af of als er zo een grote kenniswijzer gaat komen, of dat wel allemaal over-
zichtelijk gaat zijn.
Een oplossing die zij daarvoor aanreiken is het ‘gepersonaliseerd zoeken’. Wikipedia geeft bv. aan:
‘mensen die dit zochten, zochten ook naar…’. Zo zou een WVG-kenniswijzer kunnen aangeven naar
welke thema’s iemand heeft gekeken die met dezelfde doelgroep in dezelfde sector werkt. Een ander
bekend voorbeeld is Google met zijn gepersonaliseerde zoekfunctie en autosuggestie.
Heel veel van die systemen die jij opnoemt zijn zo goed... weet je, we zien allemaal een andere
google. We beseffen dat niet meer maar dat kan het nooit worden. We zijn wel zo verwend ge-
raakt na een tijd. We krijgen thuis een gepersonaliseerd reclameblad binnen bv.
Ik fantaseer nu even: Stel dat je inlogt in een bepaalde regio, dat je bericht krijgt van ‘in die regio
zijn er deze maand 10 workshops over...’ Dat zou goed zijn. Je hoort altijd wel ergens van ah, daar
is een nieuw project gestart of die zijn met iets bezig maar je hebt geen overzicht.
Een nadeel van een gepersonaliseerde zoekfunctie is dat je als gebruiker in een bepaalde richting wordt
gestuurd en je weet niet altijd welke de richting is. De informatie die aangereikt wordt, is niet altijd
degene die je nodig hebt. Als oplossing hiervoor kunnen praktijk- en stafmedewerkers bij experten (bv.
juristen in het geval van juridische informatie) checken welke websites hen in een bepaalde richting
sturen.
Ook RSS-feeds kunnen bruikbaar zijn om relevante informatie toegestuurd te krijgen. Het nadeel is ech-
ter wel dat emails met bv. nieuwsbrieven evenzeer blijven aankomen in de mailbox ook al heeft men
deze op dat moment niet nodig. Dit kan tot overlast leiden waardoor je de relevante mails uit het oog
dreigt te verliezen. Enkele deelnemers geven echter aan dat het aankrijgen van maandelijkse relevante
nieuwsbrieven (bv. van het Trimbos of de KBS) niet tot een overbelasting van mails zorgt voor hen.
Een deelnemer haalt eveneens aan dat een WVG-kenniswijzer een soort van kwaliteitslabel van kennis
kan zijn. Op dit moment kan je op diverse websites informatie zoeken maar je bent als praktijkwerker
niet zeker of deze correct is. Het zou goed zijn mocht de kwaliteit van de kennis die op de WVG-kennis-
wijzer staat, gewaarborgd worden. Het perspectief op de kwaliteit van kennis is echter afhankelijk van
wie deze beoordeelt. Daarom is het van belang dit perspectief te kennen om te weten wat men juist kan
verwachten van het kennisaanbod op een WVG-kenniswijzer. Zo kan de beoordeling van de kwaliteit
van kennis bv. gebeuren door expertisecentra en/of via een ratingsysteem met sterren die gebruikers
toekennen aan de informatie (zoals bv. bij sociale media). Het is daarbij met andere woorden ook be-
langrijk om te weten wie juist de kwaliteit beoordeelt.
Het organiseren van netwerken (bv. ronde tafels) rond een specifiek thema (aan de hand van een WVG-
kenniswijzer), is een goede manier om in te kunnen spelen op actuele thema’s. Zo kan relevante exper-
tise meteen worden samengebracht. Bovendien is de praktijk vaak voor op de wetenschap waardoor
Hoofdstuk 3
68
kennis over nieuwe thema’s ook door dergelijke netwerken gemakkelijker gedeeld en gecreëerd kan
worden.
Verder is het aanreiken van nieuwe kennis en nieuwe contacten een belangrijke meerwaarde van een
WVG-kenniswijzer. Zo zou een WVG-kenniswijzer kunnen helpen om ‘over het muurtje te kijken’.
Mijn beeld is, als ik drie dingen weet over een thema, dan is dat is mijn weg om een verbinding te
maken met beschikbare kennis maar ik hoop iets nieuw te vinden. Want als ik blijf bij de ideeën
en concepten die ik heb, dan moet ik niets nieuw gaan zoeken. […] Ik zie dat als een grote ronde
en je hebt verschillende poorten waarlangs je naar binnen en naar buiten kan gaan. Dat zijn mijn
drie poorten waar ik mee naar binnen kom, maar dan zie ik zeven poorten om mee naar buiten te
gaan. Dat kan een methodiek zijn als ik naar buiten ga, een weg die ik niet ken maar ik moet wel
zeker zijn van ‘hier ga ik binnenstappen, dat is wel boeiend om hier binnen te stappen’.
Nieuwe intersectorale contacten zijn eveneens een meerwaarde.
Het is zoals een kamer binnenkomen en zien van oh, er is nog een deur richting daar, ik ga daar
eens in kijken en ik zie ook organisaties die daar mee bezig zijn. Zo wordt het veel gemakkelijker
om eens te bellen. Zo van ‘we zitten alle twee in Leuven, het is wel vreemd dat wij -we werken vijf
straten verder van elkaar en zijn fundamenteel met dezelfde dingen bezig- elkaar niet kennen’.
Tot slot plaatst een deelnemer de meerwaarde van een WVG-kenniswijzer in perspectief door het be-
lang van de fysieke ontmoeting en contact te beklemtonen bij de zoektocht naar kennis.
Ik blijf toch zeer conservatief als het gaat over het fysieke, mensen ontmoeten, dat dat zeer be-
langrijk is en dat dat zeker er moet in zitten. Ik ben bv. lid van een fietsclub geworden en heb heel
wat mensen leren kennen (bv. iemand voor badkamer te maken, loodgieter, jurist...). Het zijn al-
lemaal mensen die ik ken. Moest je dat gegoogeld hebben, neen. Van sociale media -ik zie ook de
trend, dat is een middel op zich maar- mag je ook niet alle heil van verwachten. Het is mijn per-
soonlijk pleidooi om bij het fysieke/ontmoetingen te blijven. De rest zijn hulpmiddelen, het mag
geen doel op zich worden.
4.3.2.2 Voorwaarden voor een relevante WVG-kenniswijzer
Belangrijke voorwaarden voor een relevante WVG-kenniswijzer zijn diens eenvoud en de snelheid waar-
mee praktijkwerkers informatie vinden. Tijd op zich vormt geen obstakel, wel de verloren tijd die steekt
in het zoeken naar relevante kennis.
Tijd is geen issue. Waar het voor mij om draait is niet zozeer de tijd dat erin steekt, maar het gevoel
dat je ergens zit waar je moet zitten. Het frustrerende is de tijd die je steekt in de zoektocht naar
hetgeen waar je wil zitten, daar blijkt tijd belangrijk te zijn. Maar als je juist zit, is tijd niet meer
van tel want het is zinvolle tijd.
Een deelnemer geeft aan dat het belangrijk is dat een WVG-kenniswijzer steeds up to date is.
Wat ik ook al juist zei, ik ben heel erg nieuwsgierig naar die kenniswijzer en ik denk ook: ‘dat is
nooit af’. Dat moet ook iets participatiefs blijven en dat moet ook blijven evolueren, blijven leven...
Een andere deelnemer waarschuwt voor een mogelijke overlap met bestaande, goede websites. Dub-
bels zouden dus zeker vermeden moeten worden.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
69
4.3.2.3 Aandachtspunt bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer
Tot slot halen de deelnemers massaal aan dat het van cruciaal belang is om de ontwikkeling van een
WVG-kenniswijzer te toetsen bij de praktijk- en stafmedewerkers van WVG-voorzieningen. Gedragen-
heid is noodzakelijk.
Ik denk ook dat het iets is dat door de praktijk heel goed gedragen moet blijven. Dat dat regelmatig
opgevolgd moet worden samen met mensen die er ervaringen uit hebben opgedaan. Anders
wordt dat zoiets als een vorming dat je hebt gevolgd en niet meer... dan verwatert dat ook denk
ik. Dat is met veel dingen zo.
5 Samenvatting
In dit onderdeel gingen we op zoek naar nieuwe ideeën zowel over kennismanagement als over hoe een
WVG-kenniswijzer relevant kan zijn voor praktijk- en stafmedewerkers. Daarom onderzochten we ener-
zijds de visies op kennis en kennismanagement van zowel vertegenwoordigers van (een selectie van)
kennisinstellingen als praktijk- en stafmedewerkers uit voorzieningen binnen de WVG-sectoren. Ander-
zijds onderzochten we het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer voor beide partijen en de mogelijke
relevantie ervan voor praktijk- en stafmedewerkers.
We baseerden ons op drie methoden om relevante informatie hierover te verzamelen. Eerst organiseer-
den we een online bevraging die eerder diende als een pilootstudie en een opstap naar meer verdieping
in een klankbordgroep met vertegenwoordigers van (een selectie van) kennisinstellingen. Daarnaast gin-
gen we aan de hand van een focusgroep na wat er leeft met betrekking tot deze topics bij praktijk- en
stafmedewerkers. Merk op dat de contextschets die we gaven bij de klankbordgroep met de vertegen-
woordigers van kennisinstellingen, verschilde van deze van de focusgroep met praktijk- en stafmede-
werkers door een stuurgroep die tussen beide gespreksgroepen plaatsvond. We legden de resultaten
van de klankbordgroep voor aan de stuurgroep van dit project. Op basis daarvan werd besloten dat een
WVG-kenniswijzer enkel een ‘laagje bovenop’ de websites van de kennisinstellingen zal zijn (en dus niet
plaatsvervangend zal zijn). We namen deze communicatie mee naar de focusgroep met praktijk- en staf-
medewerkers van voorzieningen. Bijgevolg leiden de verschillende methoden soms tot gelijkaardige
maar soms ook tot andere resultaten. We vatten hier de belangrijkste gemeenschappelijke resultaten
samen en belichten eveneens de meest opvallende verschillen.
Aangezien de resultaten over het kennismanagement (kritische succesfactoren en barrières) een sterke
overlap vertonen met hetgeen we eerder bespraken in het hoofdstuk over de literatuur hieromtrent,
focussen we ons in dit besluit voornamelijk op de thema’s die verband houden met (de ontwikkeling en
implementatie van) een WVG-kenniswijzer. Deze thema’s zijn: de meerwaarde en relevantie van een
WVG-kenniswijzer met mogelijke valkuilen daarbij, de onderdelen van een WVG-kenniswijzer en aan-
dachtspunten bij en randvoorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswij-
zer.
Hoofdstuk 3
70
5.1 De meerwaarde en relevantie van een WVG-kenniswijzer
De online bevraging wijst uit dat vertegenwoordigers van de kennisinstellingen een WVG-kenniswijzer
eerder belangrijk (65%) tot belangrijk (35%) vinden en dat ze het eerder wel (68,4%) als een meerwaarde
beschouwen. Eveneens zou onder hen een groot deel eerder wel (24%) tot wel (71%) kennis delen via
een WVG-kenniswijzer als deze beschikbaar zou zijn. Deze resultaten lijken in eerste instantie beloftevol.
Tijdens de klankbordgroep bleek echter dat we deze resultaten moeten relativeren. In de online bevra-
ging konden we namelijk niet de gehele context schetsen (bv. evolutie van het steunpuntenbeleid, de
lancering van kennisplein.be), waardoor de resultaten uit deze bevraging wellicht vertekend zijn. Tijdens
de klankbordgroep werd hier wel dieper op ingegaan waardoor de deelnemers van de klankbordgroep
stootten op een aantal mogelijke valkuilen. Zo dachten zij dat door een WVG-kenniswijzer de zichtbaar-
heid van de kennisinstellingen in het gedrang zou kunnen komen. Zij vroegen zich daarbij af wat de
relevantie van hun website zou zijn naast een WVG-kenniswijzer. Ze vreesden dat hun expertise zou
verloren gaan wanneer alle informatie bij één gigant, de WVG-kenniswijzer, terecht zou komen. Een
oplossing die zij daarvoor aanreiken, was om -in plaats van een aparte WVG-kenniswijzer uit te werken-
een gedeeld zoeksysteem te ontwikkelen waarbij men vanuit de kennisinstellingen zelf een link krijgt
naar andere kennisinstellingen die rond het thema actief zijn. Bovendien uiten zij hun bezorgdheid over
het gebrek aan een gemeenschappelijke taal binnen WVG. Zij geven aan dat een andere taal gebruikt
wordt naargelang de doelgroep. Een thesaurus zou hier gedeeltelijk een antwoord op kunnen bieden
maar is tegelijk ook erg arbeidsintensief. Tot slot geeft iemand aan dat hun eigen website momenteel
vrij verouderd is, wat geen goede opstap zou zijn voor een WVG-kenniswijzer. Anderzijds zou een meer-
waarde juist kunnen zijn dat de kennisinstellingen leren van een vooruitstrevende informatiearchitec-
tuur die gebruikt wordt bij de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer. Op die manier kunnen zij hun
eigen informatiearchitectuur bijschaven waar nodig.
Naast deze mogelijke valkuilen beklemtonen zij het belang van intersectorale kennisdeling18, zowel in
de online bevraging als in de klankbordgroep. Ze geven aan dat er de laatste jaren een evolutie plaats-
vindt naar meer intersectorale kennisdeling. De praktijk- en stafmedewerkers vullen aan dat intersecto-
rale kennisdeling op dit moment nog te weinig plaatsvindt. Ze wijzen erop dat een WVG-kenniswijzer de
mogelijkheid kan bieden tot intersectorale kennisdeling door ontmoetingen te stimuleren (bv. in ronde
tafels) met mensen die expertise hebben in hetzelfde actuele thema.
Daarnaast bespreekt deze laatste groep heel wat andere mogelijke voordelen van een WVG-kenniswij-
zer. Zo zou deze hen kunnen ondersteunen in het snel vinden van informatie door haar overzichtelijk-
heid en eenvoud en via een gepersonaliseerde zoekfunctie. Een belangrijk doel van een WVG-kenniswij-
zer zou kunnen zijn om kennis te verbreden (door bv. ‘over het muurtje te kijken’ bij andere sectoren).
Bovendien kan een WVG-kenniswijzer een kwaliteitslabel uitdragen waarbij praktijk- en stafmedewer-
kers goed weten vanuit welk perspectief de kwaliteit beoordeeld werd.
18 Zij beklemtonen daarbij dat ‘intersectorale kennisdeling’ en ‘het bundelen van versnipperde kennis’, twee aparte
uitgangspunten zijn die aan de basis kunnen liggen van de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer?
Visie op kennismanagement en aftoetsen van draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
71
5.2 Onderdelen van een WVG-kenniswijzer
Hoe moet een WVG-kenniswijzer er dan uit zien? Deze vraag stelden we zowel in de online bevraging,
de klankbordgroep als in de focusgroep.
De praktijk- en stafmedewerkers beklemtonen hierbij de relevantie van verwijzingen naar contactgege-
vens zodat men weet waar men met bepaalde vragen terecht kan en men eventueel een netwerk kan
opbouwen. De vertegenwoordigers van de kennisinstellingen bevestigen en verfijnen dit door aan te
geven dat het best de contactgegevens van organisaties in plaats van deze van individuen zijn. Op die
manier kan bij personeelsverloop toch continuïteit worden gegarandeerd bij het uitwisselen van exper-
tise.
Daarnaast gaven de vertegenwoordigers van de kennisinstellingen aan dat een WVG-kenniswijzer basis-
informatie over de sectoren dient te verschaffen zodat men hierin wegwijs wordt gemaakt. Daarnaast
zouden ook werk- en vormingsinstrumenten, bruikbare onderzoeks- en internationale kennistools en
eventueel een trefwoordenlijst kunnen geïntegreerd worden. De praktijk- en stafmedewerkers sugge-
reren dat getuigenissen van ervaringsdeskundigen zoals op sociaal.net teksten levendiger kunnen ma-
ken en dat ze graag bij het zoeken op een thema een overzicht zouden krijgen met verwijzingen naar de
literatuur, contactgegevens, opleidingen... rond dat thema.
5.3 Aandachtspunten bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer
De vertegenwoordigers van de kennisinstellingen en de praktijk- en stafmedewerkers van voorzieningen
halen ook een hele reeks aandachtspunten aan die we in rekening dienen te nemen bij de ontwikkeling
en implementatie van een WVG-kenniswijzer. De doelstelling en de doelgroep waren minder helder af-
gebakend tijdens de klankbordgroep dan tijdens de focusgroep (o.w.v. een stuurgroep die tussen beide
momenten plaatsvond). Daarom was de verheldering van de doelstelling en doelgroep een aandachts-
punt volgens de vertegenwoordigers van de kennisinstellingen, terwijl dit minder een issue was voor de
praktijk- en stafmedewerkers uit de voorzieningen.
Daarnaast gaven de vertegenwoordigers van de kennisinstellingen aan dat ze zouden vertrekken vanuit
een beperkt aantal thema’s en dit geleidelijk aan zouden uitbreiden. Bovendien vinden zowel vertegen-
woordigers van de kennisinstellingen als praktijk- en stafmedewerkers van voorzieningen het van cruci-
aal belang om (1) praktijkwerkers te betrekken bij de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer en dit
platform regelmatig bij hen af te toetsen, (2) dubbele websites te vermijden, (3) een overzichtelijk, toe-
gankelijk en bruikbaar platform aan te bieden, (4) een WVG-kenniswijzer actueel en up to date te hou-
den, (5) een WVG-kenniswijzer zodanig te ontwikkelen dat het deuren opent naar andere relevante
kennis en (6) het fysiek contact en ontmoetingen te stimuleren aan de hand van een WVG-kenniswijzer.
De vertegenwoordigers van de kennisinstellingen wijzen verder op het in rekening nemen van auteurs-
rechten en het belang van regelmatig onderzoek naar de effectiviteit van een WVG-kenniswijzer.
Hoofdstuk 3
72
5.4 Randvoorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer
De vertegenwoordigers van de kennisinstellingen beschrijven enkele belangrijke voorwaarden die ver-
vuld dienen te zijn opdat een WVG-kenniswijzer bruikbaar kan zijn. Ze benadrukken het belang van een
win-win situatie waarbij een WVG-kenniswijzer niet alleen relevant is voor de praktijk- en stafmedewer-
kers van voorzieningen maar ook bijdraagt aan de opdracht van de kennisinstellingen zelf. Daarnaast is
een voorwaarde voor hen dat een WVG-kenniswijzer specifieke en duidelijke thema’s naar voren schuift.
De praktijk- en stafmedewerkers uit de focusgroep geven aan dat het hierbij van belang is om goed te
weten vanuit welk perspectief (bv. juridisch, ethisch of pedagogisch) een thema wordt belicht. Verder
halen de vertegenwoordigers van de kennisinstellingen aan dat een belangrijke voorwaarde is dat het
eigenaarschap erkend wordt (bronverwijzing). Verder mag een WVG-kenniswijzer ook niet teveel extra
werk vragen. En last but not least is iedereen ervan overtuigd dat er draagvlak dient te zijn bij alle be-
trokkenen (bv. praktijk- en stafmedewerkers, medewerkers/directie van kennisinstellingen…) om een
dergelijk platform te ontwikkelen.
73
Hoofdstuk 4
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
1 Inleiding
Om tot een WVG-kenniswijzer te kunnen komen, is het in eerste instantie relevant te weten hoe voor-
uitstrevend en gedegen de informatiearchitectuur van de diverse WVG-kennisinstellingen is. Daarnaast
is het ook van belang te weten hoe en in welke mate de informatiearchitectuur van WVG-kennisinstel-
lingen verschilt van elkaar en in welke mate men bereid is veranderingen op dat vlak door te voeren.
2 Doelstelling
Om adviezen te kunnen formuleren over de informatiearchitectuur van een WVG-kenniswijzer, dienen
we daartoe de bestaande werking van de informatiearchitectuur van kennisinstellingen in kaart te bren-
gen. Dit zal ons in staat stellen om zicht te krijgen op informatie die van belang zal zijn voor de verdere
uitbouw van de informatiearchitectuur van een WVG-kenniswijzer.
3 Methode
Hiertoe ontwikkelden we een online bevraging die we verspreidden onder de vertegenwoordigers (di-
rectieleden) van geselecteerde kennisinstellingen uit onze inventaris. We vroegen hen om de link van
de online bevraging door te sturen naar de persoon binnen hun organisatie die het meest bevoegd is
voor het beheer van hun website. De vragen die we stelden in de vragenlijst vindt u in bijlage 7.
In totaal vulden 16 van de 23 kennisinstellingen de meeste vragen in. Daarnaast vulden twee kennisin-
stellingen enkel vraag 1 in. Enkele kennisinstellingen (n=3) waren onbereikbaar. Een andere kennisin-
stelling bevond zich net op de overgang tot het lanceren van een nieuwe website waardoor de vragen
moeilijk te beantwoorden waren. Bij nog een andere kennisinstelling bleek dat de bevoegde persoon
net de organisatie had verlaten en er nog geen plaatsvervanger was die de vragenlijst kon invullen. Tot
slot nam één kennisinstelling niet deel aangezien zij een onderdeel is van de overheid en niet over een
eigen website beschikt.
We verwerkten de resultaten door per vraag alle informatie thematisch te clusteren. Daarnaast geven
we de frequenties weer van de kwantitatieve data.
4 Resultaten
In een eerste deel rangschikken we de resultaten in de volgorde waarin we de vragen stelden. Een eerste
subrubriek handelt over de toegang tot de websites, de informatie die wordt ter beschikking gesteld op
de websites en de hoedanigheid en formaten waarin deze wordt ter beschikking gesteld en de tech-
nieken om informatie op deze websites te zoeken. Een tweede subrubriek handelt over sociale media
en kenniscreatie. Een derde onderdeel belicht het gebruik van metadata en standaarden voor metadata.
In een vierde deel vragen we naar de gebruikte databases, de infrastructuur (intern of extern) en de
Hoofdstuk 4
74
back-up strategie van de organisaties. De vijfde en zesde paragraaf belichten de toekomst (op korte en
lange termijn) van de informatiearchitectuur van de kennisinstellingen. Tot slot staan we stil bij de ver-
antwoordelijken voor het informatiebeheer en diens rol(len).
In een tweede deel maken we een vergelijking tussen de kennisinstellingen m.b.t. enkele aspecten van
de informatiearchitectuur (incl. het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer).
Vooraleer we de resultaten van de online bevraging presenteren, wensen we de concepten ‘database’,
‘website’ en ‘Content Management Systeem’ te verhelderen en te onderscheiden van elkaar. We maken
hiertoe een analogie met een kast. Deze kast met mappen waarin alle informatie wordt opgeslagen,
noemen we de database. Vervolgens kan deze informatie op één of andere manier worden voorgesteld
aan klanten; dit noemen we de website. De manier waarop je de informatie uit de kast haalt en naast
elkaar plaatst op de website, verwijst naar het Content Management Systeem. Het CMS laat toe om alle
informatie in de database selectief te verzamelen en weer te geven. Het maakt daarbij uiteindelijk in
principe geen verschil uit hoe wanordelijk de mappen zijn, zolang de informatie maar goed wordt voor-
gesteld aan de klant. Maar, hoe beter de mappen georganiseerd zijn, des te gemakkelijker het ook gaat
om de informatie ter beschikking te stellen.
4.1 Vragen uit de online websurvey
4.1.1 De websites van de kennisinstellingen
We bespreken en structureren hier per vraag de antwoorden van de deelnemers.
Op welke manier wordt de toegang tot uw website (en/of onderdelen ervan) verkregen? (toe-
gankelijk voor iedereen, login en paswoord, VPN...)
Alle websites zijn toegankelijk voor iedereen (n= 18). De toegang tot enkele onderdelen van bepaalde
websites of tot het beheer ervan vereisen echter een login en paswoord. Zo dienen gebruikers van on-
line communities (n=1) of kenniskringen (bv. kennisplein) (n=1) zich aan te melden. Ook organisaties die
vacatures wensen te plaatsen voor bv. vrijwilligerswerk dienen zich te registreren (n=1). Daarnaast zijn
er enkele interne websites (n=1) of onderdelen van websites (n=3) om kennis te delen met collega’s van
de specifieke kennisinstelling (bv. blogs, online beeldbank, videomateriaal, online documentatiewebsi-
tes, ontlenen van materialen). Deze login kan o.a. via Sharepoint worden aangemaakt.
Welk soort informatie stelt de website van uw organisatie ter beschikking aan de praktijk? (bv.
cases, testimonials, methodieken, onderzoeksresultaten, onderzoeksdata, beeldmateriaal, foto-
materiaal …)
Algemene informatie en informatie over specifieke thema’s (bv. regelgeving, opvoeden en
vrijwilligerswerk);
Documenten
o Publicaties (n=2);
o Onderzoeksrapporten, onderzoeksliteratuur, studies (pdf), onderzoeksresultaten en –data
(n=10);
o Verslagen (n= 1);
o Artikels uit vaktijdschriften, tijdschriften (pdf)(n= 2);
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
75
o Documentatiecentrum (downloadbare documenten en te ontlenen boeken), online bibli-
otheek (n=2);
Nieuwsberichten, nieuwsitems, nieuws (bv. kleine blogmodule over het belangrijkste nieuws
van de organisatie)(n=6);
Activiteiten- en opleidingsaanbod (n=6):
o Aanbod van bijscholingsmogelijkheden (n=1);
o Data studiedagen, vormingen, congressen (n=1);
o Vorming/training (n=1);
o Sprekersdatabank (n=1);
Beeldmateriaal (n=5), fotomateriaal (n=3) en filmpjes (+ instructiefilms; promofilms)(n=4);
Getuigenissen (n=1), testimonials (n=2), cases (n=2);
Tools:
o Praktische infofiches (n=1);
o Leermiddelenbank (n=1);
o Tools om zelf aan de slag te gaan (n=2);
o Draaiboeken en handleidingen (n=1);
Methodieken, effectieve preventie methodieken (n=3);
Vacatures (in de sector) (n=3);
Wie zijn we (organisatie en werking)(n=2);
o Onderzoeksactiviteiten (n=1);
Promomateriaal (n=2);
o Brochures (n=1);
o Posters (n=1);
Praktijkbeschrijvingen (n=1).
Hoe stelt uw organisatie deze informatie ter beschikking op haar website? (bv. via e-learning,
online boeken, online communities, rapporten, verslagen, films, blogs, wiki’s…)
Rapporten (n=9);
o Rapporten in downloadbare vorm (n=1);
Verslagen (n=8);
Webteksten (pdf of word, downloadbaar) (n=1);
o Vooral tekstgebaseerd, ook Word/PDF/Excel (n=1);
o Teksten en downloads (n=4);
o (Beperkt aantal) pdf's (n=3);
Online communities (bib, forum, newsfeed, wiki,...)(n=4);
Beeldmateriaal (n=2) en filmpjes (n=3);
o Ook infographics, informatieve filmpjes etc.;
Hoofdstuk 4
76
(Online) boeken (n=3);
Externe links (n=3);
Publicaties (ruim) (n=2);
E-learning (n=2);
o E-learning voor zelfhulpgroepen en patiëntenverenigingen;
o Nog op zoek naar geschikte apps voor e-learning en presentatie van methodische instru-
menten (nu in een online mindmap);
Online bib (n=2);
Cijfergegevens (n=1);
Online shop met een overzicht van materialen die kunnen worden aangekocht (n=1);
Blogsite (n=1);
JPEG (n=1);
Online artikels (n=1);
Posts op homepage (n=1);
Nieuwsflash (n=1);
Enkele interactievere tools, met zelftests etc. (n=1);
FAQ, helpdesk (n=1).
In welke formaten stelt uw organisatie deze informatie beschikbaar op haar website? (bv. pdf,
doc, excel, MP4, WMV, JPEG, PNG, MOV, WAV…)
o PDF (n=15);
o DOC/WORD (n=7);
o JPEG (n=7);
o EXCEL (n=6);
o EMBEDDED MOVIES (Vimeo.com
(n=3), YouTube (n=4)…);
o MOV (n=3);
o PNG (n=2);
o PPT (n=1);
o PHP, HTML en GIF (n=1);
o FLIPBOOK (n=1);
o WAV (n=1);
o WMV (n=1);
o MP4 (n=1).
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
77
Figuur 9 Is de informatie op uw website ruim doorzoekbaar via gepersonaliseerde of andere intel-ligente zoektechnieken (zoals google of Amazon bijvoorbeeld gebruiken)?
Zo ja, via welke zoektechnieken?
Google (n=7) (waaronder “website is doorzoekbaar op google” (n=1))
Ter verduidelijking: Merk op dat het gebruik van google op zich niet samenvalt met het
gebruik van een gepersonaliseerde zoekmachine. Zo kan een website van een kennis-
instelling bv. via google terug te vinden zijn. Dit betekent echter niet dat de website
gebruik maakt van een intelligente zoektechniek zoals bijvoorbeeld Amazon. Net zomin
volstaat het om op de website van de kennisinstelling een google zoekfunctie te hebben
die algemeen naar alle informatie zoekt en niet bv. naar specifieke, kwaliteitsvolle in-
formatie die de kennisinstelling aanbiedt of waarnaar deze doorverwijst.
Bing (waaronder “website is doorzoekbaar op Bing” (n=1))
Zie verduidelijking bij google (is analoog)
SEO (n=1).
Ter verduidelijking: Via Search Engine Optimalisation kan men betere, i.e. meer accu-
rate zoekresultaten vinden. Zoekmachine optimalisatie is het actief optimaliseren van
een website. Door SEO kan het bezoek naar websites via relevante zoekwoorden vanuit
zoekmachines worden geoptimaliseerd.
Zoekfunctie van Squarespace (n=1):
Zie verduidelijking bij google (is analoog)
“We hebben een zoekfunctie op onze website” (n=1):
Ter verduidelijking: Deze zoekfunctie is daarom echter niet intelligent
Zoekfunctie van het website CMS systeem (n=1)
Ter verduidelijking: een Content Management Systeem gaat typisch wel op intelligente
wijze zoeken naar de inhoud van de documenten.
3
12
0
2
4
6
8
10
12
14
Nee Ja
Hoofdstuk 4
78
De conclusie hier is dus dat slechts twee organisatie effectief gebruik maken van een intelli-
gente zoekfunctie, waaronder één organisatie effectief het zoeken op inhoud vergemakkelijkt.
4.1.2 Sociale media en kenniscreatie
Figuur 10 Deelt uw organisatie kennis met de praktijk via sociale media?
Zo ja, via welke media?
Facebook (n=12)
Twitter (n=10)
LinkedIn (n=6)
Pinterest (n=1)
+ combinaties van voorgaande
Figuur 11 Faciliteert uw organisatie online kenniscreatie? (bv. online communities, Google Docs, wiki’s...)
2
13
0
2
4
6
8
10
12
14
Nee Ja
6
9
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Nee Ja
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
79
Zo ja, via:
Online communities (n=5)
o Online communities die samen werken aan instrumenten, documenten (quasi uitslui-
tend online communities met achterliggend een bestaande werkgroep)
o In leergroepen worden communities opgericht
o Combinatie online communities en fysieke bijeenkomsten
o Beheer en opvolging van een online community voor vertegenwoordigers van zelfhulp-
groepen en patiëntenverenigingen
o Kenniskringen (in opstartfase)
Voor intern gebruik (n=2):
o Afgesloten community: SharePoint enkel voor intern gebruik en partners.
Ter verduidelijking: SharePoint is een Cloud gebaseerde toepassing maar biedt veel moge-
lijkheden naar beveiliging toe (beheer van toegelaten gebruikers en hun specifieke rech-
ten).
o Voor eigen medewerkers: online werken (ook gedeeld) in OneDrive
Ter verduidelijking: OneDrive lijkt op Dropbox, i.e. een online storage applicatie waar je
documenten kan plaatsen en eenvoudig kan delen met selecte gebruikers, of publiek be-
schikbaar kan stellen.
Bevragingen (n=1):
o Gebruik van Survey Monkey
Basecamp (n=1)
Ter verduidelijking: Basecamp is een Cloud gebaseerde technologie en biedt een afgeslo-
ten omgeving waarin je een project definieert (i.e. een soort virtuele werkomgeving van
het project). Je kan er gezamenlijk aan een document werken, maar niet tegelijkertijd. Dit
is vooral interessant voor organisaties die op verschillende plaatsen werken. Google Drive
bijvoorbeeld biedt wel de mogelijkheid om terzelfdertijd aan een document te werken,
maar biedt een organisatie minder mogelijkheden tot beheer van toegang en van rechten.
Hoofdstuk 4
80
4.1.3 Metadata
Ter verduidelijking: De waarde van een document wordt bepaald door hoe gemakkelijk het
kan teruggevonden worden. Dit wordt vergemakkelijkt door het gebruik van metadata. Het
gestructureerd gebruik van metadata is echter beperkt bij de kennisinstellingen (zie hier-
onder) waardoor informatie zeer moeilijk wordt teruggevonden. Bij de drie organisaties
die geen gebruik maken van metadata worden de resultaten snel onderbenut. Ook is het
gebruik van enkel een titel + datum als metadata beperkt omdat deze informatie niet zo-
veel zeggend is. Een voorbeeld: neem als titel ‘meten van bloedsuikerspiegel’ maar de ge-
bruiker zoekt op ‘glucoseniveau’ dan gaat de zoekmachine geen resultaat vinden want hij
gaat de link tussen bloedsuikerspiegel en glucoseniveau niet leggen. Wanneer trefwoorden
toegekend worden (‘tags’) dan kan een intelligente zoekmachine deze meenemen in de
zoekopdracht. Voorbeelden hiervan zijn zoekmachines op Amazon die bij een zoekop-
dracht ‘blood sugar’ ook als resultaat een ‘diabetes testing kit’ oplevert. Bij doorklikken
naar een bepaald item volgen ook suggesties als ‘mensen hadden hierbij ook interesse in’.
Figuur 12 Het opzoeken van informatie wordt sterk vereenvoudigd door het gebruik van metadata (toevoegen van informatie over informatie, zoals trefwoorden/tags/labels). Maakt uw organisatie hier-van gebruik?
Zo ja, welk type metadata (bv. titel, auteur, taal, organisatie, versie, datum (created, modified, last
saved...))?
Enkel trefwoorden (n=3)
Titel, datum (n=1)
Titel, datum, auteur, trefwoorden (n=1)
Titel, datum, auteur, inhoudelijke tags, versie, … (n=1)
o Op open Kennisplein (met een interne SharePoint-bib): toekennen van tags, waardoor
item op meerdere plaatsen kan verschijnen
Naast de automatische metadata geven we kenmerken, waarvan sommige verplicht: jaar en
maand, auteur, organisatie of uitgever, intern trefwoord (thema's van teams en planning), vrij in
3
12
0
2
4
6
8
10
12
14
Nee Ja
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
81
te vullen trefwoord, 'forum' = de context waarin het document gesitueerd wordt (bv. een werk-
groep, bestuur, project,...)
Deze aanpak van kennisplein.be (i.e. een interne SharePoint bibliotheek waarbij items op meerdere
plaatsen kunnen verschijnen) is vrij volledig.
Alle gegeven voorbeelden in de vraag + thema's (met onderverdelingen)(n=1)
Uitgebreide lijst van metadata (n=1):
De lijst is zeer uitgebreid - een selectie: sitename, meta description, title, subtitle, quote, body,
teaser, node id, Url, author, date created, username, language, revisions, moderation state, con-
tent type, alt tekst, material id, material type, publisher…
Courante/automatische metadata (n=2):
Courante metadata van het CMS Wordpress (toevoeging title en image tags, categorieën, tags,
...)
Ter verduidelijking: Image tags zijn tags om afbeeldingen te herkennen.
Alleen bij de blogmodule kunnen we zelf sleutelwoorden opgeven. Zoals bv. onderwerp. De rest
van onze content wordt automatisch door Squarespace geoptimaliseerd (SEO).
Iemand merkt op dat metadata enkel binnen de interne SharePoint maar niet op de publieke website
worden gebruikt.
Figuur 13 Worden standaarden voor metadata gevolgd? (bv. ivm classificatie, zoektermen…)
Zo ja, welke?:
Data van verschillende publicaties
Slechts één kennisinstelling maakt gebruik van standaarden, maar zonder aan te geven op welke publi-
caties deze beroep doet.
10
1
0
2
4
6
8
10
12
Nee Ja
Hoofdstuk 4
82
4.1.4 Databases, infrastructuur en back-up strategie van de organisaties
Figuur 14 Maakt uw organisatie gebruik van één of meerdere databases om kennis online ter be-schikking te stellen? (bv. Access, Excel, MySQL, Oracle...)
Indien uw organisatie gebruik maakt van één of meerdere databases: Welk is het aantal databases?
Één database (n=6)
Meerdere databases (n=2)
Figuur 15 Deze database(s) bevatten... Indien u één database heeft, gelieve één antwoord aan te duiden. Indien u meerdere databases heeft, kan u meerdere antwoorden aanduiden.
Welke is/zijn deze databases (bv. Access, Excel, MySQL, Oracle...)?
MySQL (n=3)
SharePoint (n=1)
Bibliotheekdatabase (database onbekend))(n=1)
Access (n=1)
7
8
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Nee Ja
4
0
4
0
0.5
1
1.5
2
2.5
3
3.5
4
4.5
Enkel informatie Enkel metadata Zowel informatie alsmetadata
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
83
Zelf opgebouwde databanken in het CMS systeem van website (dit zijn niet echt databanken
van documenten, maar eerder een verzameling van 'actiefiches' binnen de website) (n=1)
Op welke infrastructuur wordt de informatie bijgehouden? (bv. centrale fysieke server, virtuele
server, meerdere pc’s, Cd’s, USB, Dropbox, ...)
Centrale fysieke server (n=10)
o Interne info op interne fysieke server en websites bij externe hostingpartner;
o Fysieke server in eigen huis: eens overgezet naar SharePoint, alleen nog archief, boekhou-
ding, personeelsadministratie;
o + centrale PC (n=1);
o + fysieke servers bij softwarebedrijf (website, kringen, SharePoint...) (n=2) + laptop of ta-
blet voor elke medewerker (n=1);
o + virtuele server (n=1).
Hosting (n=6):
o Documenten – email: via server KU Leuven;
o Hosted virtuele server (n=1);
o Websites bij externe hostingpartners;
o SharePoint draait op een externe fysieke server in een datacenter;
o Hosting van onze websites gebeurt bij hostingbedrijf;
o Website: via server communicatiebureau waarmee de kennisinstelling samenwerkt.
Dropbox (n=3)
o Info delen soms via Dropbox (maar niet specifiek om te bewaren)
Cloud (n=2):
o Eén collega werkt met Cloud opslag van Apple
o SharePoint draait in de Cloud
Ongekend (n=1)
Figuur 16 Indien uw organisatie gebruik maakt van een server, is dit in eigen beheer?
6
9
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Ja Nee
Hoofdstuk 4
84
Nee, bij welke organisatie is de server in beheer?:
Ongekend (n=1)
Volledig extern:
o Dropbox (n=1)
o Server voor intern gebruik wordt beheerd door CHEOPS (n=1)
o Het communicatiebureau waarmee men samenwerkt (n=1)
o IZYZ + SharePoint (n=1)
o BIT Computers (Zomergem) (n=1)
o Telenet (andere databases) (n=1)
o Aura (bibliotheek) (n=1)
o Bedrijf CognIT, met eigen rechten (soort co-eigenaarschap) (n=1)
o KU Leuven (n=2)
Met back-up bedoelen we het systematisch nemen van kopieën op een gestructureerde manier.
Welke is de back-up strategie binnen uw organisatie?
o Ongekend (n=1)
o Hoe?
SharePoint (n=2)
SharePoint is door ons gekozen omdat het continue back-ups maakt van onze bestanden. Zo ga-
randeren we de toegang tot bv. onze onderzoeksdata.
SharePoint heeft Cloud back-up, daar hebben we geen duidelijk zicht op (deel van office365 wordt
beheerd door Microsoft)
Dropbox (n=1)
Time machine (permanent back-up systeem van Apple)(n=1)
On site en online back-upstrategie - volledige back-up lokaal/on site + databack-up online (n=1)
Interne back-up op extra harde schijf en online back-up (n=1)
Wanneer?
Kopie van het geleverde werk op dagelijkse basis - back-up gebeurt ’s nachts (n=1)
Alle informatie op de server wordt regelmatig (maandelijks) gekopieerd (n=1)
Nu wekelijks back-up eigen server (n=1)
Back-up elke week automatisch (n=1)
Wat?
Back-up als gestructureerde en geautomatiseerde beveiliging van data (n=1)
Back-up van database (n=1)
Back-up van webserver (n=1)
Dagelijkse back-up van interne server (n=1)
Door wie?
Website back-ups gegarandeerd door hostingbedrijf (n=1)
Back-up Kennisplein is verzekerd door CognIT (n=1)
KU Leuven verzorgt back-ups automatisch (n=2)
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
85
ICTS, de centrale informaticadienst van de KU Leuven, zorgt voor het back-uppen van belangrijke
gegevens op de server en PC's.
Wat is de frequentie hiervan? (bv. dagelijks, wekelijks, sporadisch…)
Ongekend (n=3)
Dagelijks (n=6)
Wekelijks (n=3)
Permanent/meerdere malen per dag (n=2)
Maandelijks (n=2)
Back-up van webserver: maandelijks
Volgens systeem Dropbox (n=1)
4.1.5 Toekomst informatiearchitectuur op korte termijn
Hoe wenst uw organisatie haar informatiearchitectuur (IA) op korte termijn te verbeteren?
Vernieuwing websites (externe communicatie) en nieuwsbrieven: zit volop in de pijplijn (n=1)
Onze website wordt zeer binnenkort officieel gelanceerd.
Liefst geen grote verandering meer (n=2):
Momenteel zijn we tevreden over de informatiearchitectuur (geen plannen tot verandering in het
komende jaar)
Momenteel geen grote veranderingen in het vooruitzicht. Onze website is in 2015 vernieuwd.
Geen uitspraak over verandering wegens onzekerheid over voortbestaan (n=1):
De beheersovereenkomst met de Vlaamse overheid loopt tot eind 2016. Na deze periode hebben
we momenteel geen zekerheid over de werking van [kennisinstelling] X.
Het zoeken verbeteren (n=4):
Wellicht kunnen we beter nadenken over de indeling en mappenstructuur binnen SharePoint zodat
onze bestanden ook in de toekomst en na uitbreiding zullen worden gevonden.
We willen een betere website met een herziening van de mappenstructuur op de server.
SharePoint groeit steeds naarmate het aantal projecten en partners stijgt.
Meer informatie op meer manieren ter beschikking stellen van het doelpubliek.
Samen met andere organisaties investeren in kennisplein (n=2)
Op de plank: kenniskaarten, ingebouwde organisatiesite, kenniskringen, nieuwsbrieven en notifi-
caties...
Toegang medewerkers via platform (n=1)
Wij willen op korte termijn werken met een platform waarbij onze medewerkers op bepaalde on-
derdelen van de informatie kunnen inloggen via externe weg.
Gebruik van sociale media (n=1)
Update van server en software (n=1)
Online platform (n=1)
Hoofdstuk 4
86
Welke ondersteuning heeft uw organisatie hierbij nodig? (bv. een onafhankelijk aanspreekpunt
IA; een externe IA consultant; een interne IA expert; leermomenten met andere kennisinstellin-
gen; tools die de overheid aanreikt)
Leermomenten met andere kennisinstellingen (n=6) (deze vinden soms al plaats, bv. rond e-
learning)
Externe consultant (bv. Uptime, software-ondersteuning bedrijf, …) (n=5)
Een externe consultant om bv. een centraal systeem te ontwikkelen die de documentatie-
centra van verschillende partners met elkaar linkt.
Het probleem met het samenwerken met externe bedrijven is dat het voortschrijdend in-
zicht steeds bijkomende kosten meebrengt. Het alternatief is om het zelf te doen met op-
leiding...
o Een onafhankelijke expert/aanspreekpunt (+ KU Leuven experten)(n=3)
We hebben daarvoor geen aanvullende ondersteuning nodig. Als er een onafhankelijk aan-
spreekpunt zou zijn, zouden we daar wellicht wel gebruik van maken. We weten niet goed
wat we missen.
Een interne IA expert (n=1)
Webbouwers of vorming over mailchimp (n=1)
Voor een efficiënte indeling [binnen websites] is een gangbare structuur wellicht handig.
Maar deze informatie zal wellicht vrij toegankelijk zijn via internet.
Tools die de overheid aanreikt (n=1)
4.1.6 Toekomst informatiearchitectuur op lange termijn
Hoe wenst uw organisatie haar informatiearchitectuur op lange termijn te verbeteren?
Ongekend (n=2)
Verdere uitbouw van kennisplein.be (n=2)
Meer gebruiksvriendelijke applicaties inbouwen (interactief, zelfhulp...) op het kennisplein.
Geen uitspraak wegens onzekerheid over voortbestaan (n=1) + is altijd af te stemmen op lange
termijn actieplannen (n=1)
Behouden van huidige werking (n=1)
Verdere 'organische' groei van huidige systemen. Momenteel voldoet het office365 sys-
teem en onze website-CMS'en aan al onze eisen.
Nieuwe website (of ten minste het gedeelte kennis & expertise) uitbouwen, liefst in eigen
beheer (n=1)
Ontwikkeling van een nieuwe gepersonaliseerde website (n=1)
Overstap naar de Cloud (Cloud-platform Microsoft - Azure)(n=1)
Inzetten op SEO en meer social media aanbod (ISSUU, delen en aanbieden van publicaties bv)
(n=1)
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
87
Regelmatige updates van soft- en hardware (n=1)
Welke ondersteuning heeft uw organisatie hierbij nodig? (bv. een onafhankelijk aanspreekpunt
IA; een externe IA consultant; een interne IA expert; leermomenten met andere kennisinstellin-
gen; tools die de overheid aanreikt)
Leermomenten met andere kennisinstellingen (n=3).
Externe consultancy (bv. Elastix) (n=3)
Onafhankelijk expert/aanspreekpunt (+ KU Leuven experten) (n=2)
Interne expert (n=2)
Combinatie: interne expert en externe consultancy (n=1)
Tools (n=1)
Alle ondersteuning is welkom (n=1)
Ongekend (n=1)
4.1.7 Informatiebeheer
Figuur 17 Is er een verantwoordelijke voor informatiebeheer binnen de organisatie (bv. bibliotheca-ris, webbeheerder, IT verantwoordelijke, kwaliteitsbeheerder, archiefbeheerder)?
Welke taken en bevoegdheden heeft deze persoon/hebben deze personen in het kader van de
voorgaande vragen?
Alle rollen: informatie & communicatiebeleid en -uitvoering (manusje van alles; inhoud, tech-
niek, layout, ...) (n=2)
Het aanpassen van de website, het opstellen en uitsturen van de nieuwsbrief, updaten van
de shared drive,....
Visie: algemeen coördinator bewaakt conceptuele uitbouw (projectleiding kennisplein)(n=2).
Beheer: ICT beheerder/IT verantwoordelijke (n=2)
1
3
10
0
2
4
6
8
10
12
Nee Ja, één persoon Ja, meerdere personen
Hoofdstuk 4
88
Toezien op het uitvoeren van het ICT-beleid van de organisatie, met aandacht voor het
standpunt van de gebruikers
Informatiebeheer (n=4):
o Informatiebeheer van de betreffende kennis
o Bibliothecaris
o Alle inhoudelijke collega's voegen inhoud toe
Beheer website (bv. webbeheerder, webmaster)(n=2)
Beheer back-office documentatiecentrum
Webmaster: Volgt technisch alles op van websites en communicatieplatfor-
men zoals SharePoint
Updaten website (n=2)
Opvolgen problemen met interne server (n=1)
Bij problemen: geen vaste IT-er, een aantal medewerkers proberen vanuit eigen ervaring
wat te helpen. Bij echte problemen wordt beroep gedaan op externe dienst.
Andere ondersteuning (n=6):
o Communicatiemanager volgt ook ontwikkeling van website op
o Administratieve/ICT medewerker geeft technische ondersteuning (bv. kennisplein)
o Aanspreekpunt
4.2 Een vergelijking tussen de kennisinstellingen
In deze paragraaf brengen we per kennisinstelling een stand van zaken in kaart, gerelateerd aan de uit-
bouw van een globale WVG-kenniswijzer. We brengen per kennisinstelling zowel het draagvlak in kaart
(zie ook naar de online bevraging met vertegenwoordigers van de kennisinstellingen uit de inventaris)
als scores op enkele aspecten van de informatiearchitectuur.
Draagvlak voor een WVG-kenniswijzer (online bevraging)
In de volgende figuren vindt u een weergave van de scores van de kennisinstellingen die deelnamen aan
de twee online bevragingen (i.e. de online bevraging over (de visie op) kennismanagement/het draag-
vlak voor een WVG kenniswijzer en de online bevraging over de informatiearchitectuur van diezelfde
kennisinstellingen). Iedere kennisinstelling gaven we een letter. Wat betreft de interpretaties van de
scores ziet u bv. dat kennisinstellingen I en P op onderstaande figuur een 4 scoren. Dat wil zeggen dat
zij vinden dat een WVG-kenniswijzer helemaal past binnen hun visie op kennismanagement. Kennisin-
stelling nummer J scoort een 2 (op 4) en staat dus neutraal tegenover deze vraag.
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
89
Figuur 18 In welke mate past een Kenniswijzer binnen uw visie op kennismanagement? (helemaal niet – helemaal wel)
De onderstaande figuur geeft weer hoe belangrijk men een WVG-kenniswijzer vindt voor praktijkorga-
nisaties. Opnieuw vinden de kennisinstellingen met de nummers I en P dit belangrijk. Maar ook kennis-
instellingen N en O scoren hier het maximum.
Figuur 19 Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u een Kenniswijzer voor praktijkorganisaties? (onbe-langrijk – belangrijk)
0
1
2
3
4D
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0
1
2
3
4D
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0= helemaal niet
1= eerder niet
2= neutraal
3= eerder wel
4= helemaal wel
0= onbelangrijk
1= eerder onbelangrijk
2= noch belangrijk, noch onbelangrijk
3= eerder belangrijk
4= belangrijk
Hoofdstuk 4
90
Verder is een WVG-kenniswijzer voor ongeveer dezelfde organisaties eerder tot helemaal wel een meer-
waarde voor praktijkorganisaties.
Figuur 20 In welke mate kan een Kenniswijzer een meerwaarde zijn voor praktijkorganisaties?
Onderstaande figuur geeft weer dat de meeste kennisinstellingen helemaal bereid zijn om kennis te
delen via een Kenniswijzer.
Figuur 21 In welke mate bent u bereid om kennis te delen via een Kenniswijzer? (helemaal niet - helemaal wel)
0
1
2
3
4D
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0
1
2
3
4D
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0= helemaal niet
1= eerder niet
2= neutraal
3= eerder wel
4= helemaal wel
0= helemaal niet
1= eerder niet
2= neutraal
3= eerder wel
4= helemaal wel
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
91
Aspecten uit de informatiearchitectuur
1. Toegankelijkheid van de website en kenniscreatie
Aangezien iedere kennisinstelling toegang verleent op de website voor iedereen is er overal sprake van
kennisoverdracht via de website waardoor geen enkele kennisinstelling 0 scoort (geen toegang voor
iedereen). Sommigen gebruiken daarnaast ICT om ook aan kenniscreatie te doen tussen de medewer-
kers binnen de organisatie (G, J, O), met partners (B en N) en/of met gebruikers (C, F, H, I, K, L, M, P) (via
bv. online communities, al dan niet met daarnaast fysieke bijeenkomsten).
Figuur 22 Mate van externe gerichtheid in kenniscreatie
0
1
2
3
4
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0= geen toegang voor iedereen
1= kennisoverdracht
2= kenniscreatie: intern
3= kenniscreatie: intern + partners
4= kenniscreatie: gebruikers
Hoofdstuk 4
92
2. Intelligent zoeken
Kennisinstelling N maakt gebruik van een intelligente zoekfunctie. Deze kennisinstelling scoort ook goed
op draagvlak, toegankelijkheid en sociale media. De kennisinstelling scoort minder op het faciliteren van
kenniscreatie.
Figuur 23 Intelligente zoekfunctie op de website
0
1
2
3
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0= geen intelligente zoekfunctie
1= Google, Bing
2= SEO
3= CMS
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
93
3. Sociale media
Enkel kennisinstellingen E en M gebruiken geen sociale media. De overige scoren hier ongeveer of hele-
maal ideaal op.
Figuur 24 Sociale media op de website
0
1
2
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0= geen sociale media
1= één sociaal medium
2= meerdere sociale media
Hoofdstuk 4
94
4. Metadata
Kennisinstelling N heeft metadata voor de interne SharePoint maar niet voor de publieke website. Onder
zeer rijke metadata (J) verstaan we bv. de sitename, meta description, title, subtitle, quote, body, teaser,
node id, Url, author, date created, username, language, revisions, moderation state, content type, alt
tekst, material id, material type, publisher…
Figuur 25 Het gebruik van metadata
0
1
2
3
4
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0= geen metadata
1= onomschreven, te beperkte metadata (vb. enkel trefwoorden of titel of datum)
2= minimum aan metadata (bv. titel, auteur, datum, trefwoorden, …)
3= rijke, courante metadata (bv. titel, auteur, datum, inhoudelijke tags, versie…)
4= zeer rijke metadata
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
95
Daarnaast zijn er ook heel wat kennisinstellingen die geen database hebben of een database met enkel
informatie. Het gestandaardiseerde gebruik van metadata kent een grote potentiële groeimarge bij de
kennisinstellingen.
Figuur 26 Aanwezigheid van database(s) en hun inhoud
0
1
2
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0= geen database
1= database met enkel informatie
2= database met informatie en metadata
Hoofdstuk 4
96
5. Frequentie van back-up
Onderstaande figuur geeft aan dat dezelfde kennisinstellingen die weinig gebruik maken van metadata
(bv. A, B en D), de frequentie waarmee back-ups worden gemaakt, niet kennen. Dit in tegenstelling tot
bv. kennisinstelling O die wel hoog scoort op beide variabelen maar dan bv. weer iets minder hoog
scoort op kenniscreatie met externen.
Figuur 27 Frequentie van back-up
0
1
2
3
4
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
0 = ongekend
1 = maandelijks
2 = wekelijks
3 = dagelijks
4 = permanent
Naar de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer? Informatiearchitectuur
97
5 Conclusie
We besluiten dat de deelnemende kennisinstellingen onderling sterk verschillen qua informatiearchi-
tectuur (bv. verschillen in back-up strategie en -frequentie). Ze hebben gemeen dat ze voornamelijk
documenten ter beschikking stellen voor hun gebruikers (bv. onderzoeksrapporten of verslagen in pdf
of Word). Daarnaast maken de meesten ook gebruik van sociale media. Het gebruik van online commu-
nities is niet zo courant (behalve dan door de kennisinstellingen van kennisplein.be).
Slechts één kennisinstelling maakt gebruik van een standaard voor de input van metadata zonder hierbij
een concrete omschrijving van deze standaard te geven. We concluderen uit deze studie dat er voor een
groot deel van de kennisinstellingen nog groeimarge zit in het gestructureerd en voldoende uitgebreid
ingeven van metadata. Daarnaast gebruiken sommige kennisinstellingen intelligente systemen om het
zoeken te vergemakkelijken of om “de vindbaarheid van zoekresultaten” te vergroten.
Verder dienen we de figuren uit de vorige paragraaf in perspectief te plaatsen. In deze studie bevroegen
we niet welk het beschikbare budget was voor de informatiearchitectuur van de kennisinstellingen. Ui-
teraard kan dit ook een impact uitoefenen op de kwaliteit van de informatiearchitectuur.
De aandacht voor privacy en veiligheid is steeds belangrijk, los van het systeem dat wordt gebruikt.
Kennisinstellingen dienen alert te blijven voor het gebruik van populaire systemen aangezien deze
meestal minder mogelijkheden bieden om gepersonaliseerde en veilige toegangsrechten en schrijf- en
editeerrechten centraal te beheren. Verder kan er gemakkelijker misbruik ontstaan bij een veiligheidslek
in deze systemen als er niet tijdig een security update plaatsvindt.
De online bevraging toont verder aan dat sommige kennisinstellingen niet proactief streven naar veran-
deringen op het vlak van informatiearchitectuur omdat ze bv. pas een nieuwe website ontwikkelden;
anderen wensten op korte termijn wel veranderingen in te voeren zoals het vergemakkelijken van het
zoeken op hun website of het uitbreiden van kennisplein.be. Hierbij geven ze aan ook te willen voort-
bouwen op leermomenten waarbij men van elkaar leert hoe de informatiearchitectuur (verder) te ver-
beteren.
99
Hoofdstuk 5
Ontwikkeling van vier scenario’s m.b.t. (de wens voor) een verbindende in-
formatiearchitectuur
Na de online bevraging over de informatiearchitectuur van de kennisinstellingen, wensten we een denk-
en dialooggroep te organiseren met als doel het draagvlak bij kennisinstellingen voor een verbindende
informatiearchitectuur af te toetsen. We ontwikkelden hiertoe vier scenario’s met betrekking tot de
wens om al dan niet te streven naar een verbindende informatiearchitectuur:
1. ‘Ieder voor zich en verbeteren van wat is’. In dit scenario is er geen wens naar een verbindende
informatiearchitectuur en is er geen wens om te leren van elkaar;
2. ‘Ieder voor zich en samen verbeteren van wat is’. Dit scenario wordt eveneens gekenmerkt doordat
er geen wens is naar een verbindende informatiearchitectuur. Er is echter wel een wens om te
leren van elkaar;
3. ‘Organisch laten groeien van een verbindende informatiearchitectuur’. Hierbij bestaat er een wens
naar een verbindende informatiearchitectuur door bestaande informatiearchitectuur van bepaalde
kennisinstellingen verder uit te breiden;
4. ‘Een nieuwe verbindende informatiearchitectuur wordt geïmplementeerd’: Hierbij is er een wens
naar een totaal nieuwe informatiearchitectuur die kennisinstellingen verbindt.
Een omschrijving en een eerste aanzet tot een SWOT analyse van deze vier scenario’s vindt u op de
volgende pagina’s. Door een lage respons op onze uitnodiging op deze denk- en dialooggroep, besloten
we dat de tijd hiervoor nog niet rijp was en lieten we deze niet plaatsvinden. Deze lage respons lijkt te
wijzen op een beperkte prioriteit en/of beschikbaarheid van de kennisinstellingen op dat moment (einde
van het jaar 2015) voor een reflectie over een verbindende informatiearchitectuur.
Hoofdstuk 5
100
Tabel 5 SWOT analyse van vier scenario’s m.b.t. het verbindend karakter van de informatiearchitectuur van de kennisinstellingen
‘Ieder voor zich en verbeteren van wat is’
‘Ieder voor zich en samen verbete-ren van wat is’
Organisch laten groeien van een verbindende informatie-archi-tectuur
Een nieuwe verbindende infor-matie-architectuur wordt geïm-plementeerd
Elke kennisinstelling heeft zijn ei-gen kennismanagement en infor-matiearchitectuur. Er is geen ver-bindende informatiearchitec-tuur.
Elke kennisinstelling heeft zijn eigen kennismanagement en informatie-architectuur. Er is geen verbindende informatiearchitectuur, maar er zijn wel initiatieven tot afstemmen en samenwerking in het kader van het beleid rond kennismanagement en informatiearchitectuur.
Kennisinstellingen gaan samen op zoek naar een (nieuwe) ver-bindende informatiearchitec-tuur, en vertrekken hierbij van een analyse van de bestaande systemen die in gebruik zijn in de betrokken kennisinstellingen.
Er wordt een nieuwe verbin-dende informatiearchitectuur geïmplementeerd.
Voorwaarden
- Het platform dient overzichtelijk, toegankelijk en bruikbaar te zijn. De informatiearchitectuur dient het snel vinden van informatie te faciliteren. Daarvoor is metadata nodig:
Idealiter worden metadata toegekend en gestructureerd opgeslagen in database.
Idealiter worden er standaarden gebruikt voor het labelen en categori-seren van metadata.
- Idealiter is er procesbegeleiding op het vlak van kennismanage-ment en informatiearchitectuur. Dit vraagt personeel.
- Win-win-win: een kenniswijzer is relevant voor praktijk/stafme-dewerkers, kennisinstellingen, overheid.
- Een kenniswijzer dient overzichtelijk, toegankelijk en bruikbaar te zijn.
- De informatiearchitectuur dient het snel vinden van informatie te faciliteren. Daarvoor is metadata nodig:
Metadata worden toegekend en gestructureerd opgeslagen in data-base.
Er worden standaarden gebruikt voor het labelen en categoriseren van metadata.
- Er is nood aan een thesaurus om te kunnen werken vanuit een gemeenschappelijke taal.
- Er is een proces waarin een gemeenschappelijke visie wordt ge-construeerd. Dit vraagt tijd.
- Er is een proces waarin gezamenlijk wordt gezocht naar de meest geschikte informatiearchitectuur. Dit vraagt tijd.
- Er is daarbij nood aan procesbegeleiding op inhoudelijk vlak en op het vlak van kennismanagement en informatiearchitectuur (kan gedeeld worden). Dit vraagt personeel.
Ontwikkeling van vier scenario’s m.b.t. (de wens voor) een verbindende informatiearchitectuur
101
- Idealiter worden praktijkwerkers betrokken in de ontwikkeling van een platform.
- Het vergt budget voor personeel (bv. opvolging van het systeem) en middelen op korte en op lange termijn.
- Het vergt een cultuur van vertrouwen en kennisdeling als ge-woonte.
- Het vergt een evaluatie van het kennismanagement systeem.
- Praktijkwerkers dienen worden te betrokken in de ontwikkeling van een kenniswijzer.
- Het vergt budget voor personeel (bv. opvolging van het sys-teem) en middelen (kan gedeeld worden), vooral op korte ter-mijn maar ook op lange termijn.
- Het vergt een cultuur van vertrouwen en kennisdeling als ge-woonte.
- Het vergt een evaluatie van het kennismanagement systeem. - Dubbele websites dienen vermeden te worden.
Mogelijke surplus - Idealiter maakt de informatiearchitectuur gebruik van een intelli-gente zoekfunctie en SEO (search engine optimization).
- De informatiearchitectuur gebruikt sociale media. - Het platform kan een kwaliteitslabel zijn. Er dient daarbij duidelijk
te zijn vanuit welk perspectief kennis wordt belicht en beoordeeld. - Het platform kan kennis creëren samen met de gebruikers ervan. - Er is een permanente back-up.
- De informatiearchitectuur maakt gebruik van een intelligente zoekfunctie en SEO (search engine optimization).
- De informatiearchitectuur gebruikt sociale media. - Het platform kan een kwaliteitslabel zijn. Er dient daarbij duide-
lijk te zijn vanuit welk perspectief kennis wordt belicht en beoor-deeld.
- Het platform kan kennis creëren samen met de gebruikers er-van.
- Er is een permanente back-up.
Sterktes Is op korte termijn goedkoper. Er is een referentiekader (nl. de be-staande informatiearchitectuur) waardoor makkelijker inzicht kan verworven worden in de kansen en beperkingen van de bestaande in-formatiearchitectuur en waardoor concretere acties voor groei en ver-fijning van de eigen informatiearchi-tectuur kunnen gedefinieerd wor-den.
Speelt in op de interesse van ken-niswerkers met betrekking tot in-tersectorale kennisdeling.
Sluit aan bij evoluties naar inte-grale zorg en ondersteuning.
Er is een referentiekader (nl. de bestaande informatiearchitec-tuur) waardoor gemakkelijker in-zicht kan verworven worden in de kansen en beperkingen van de bestaande informatiearchitec-
Speelt in op de interesse van ken-niswerkers met betrekking tot in-tersectorale kennisdeling.
Sluit aan bij evoluties naar inte-grale zorg en ondersteuning.
Bundelen van middelen en ex-pertise.
Hoofdstuk 5
102
tuur en waardoor concretere ac-ties voor een (nieuwe) verbin-dende informatiearchitectuur tot stand komen en waardoor con-cretere acties voor groei en ver-fijning van de eigen informatiear-chitectuur kunnen gedefinieerd worden.
Zwaktes Kennis is vooral sectoraal vind-baar en sluit niet aan bij evoluties naar integrale zorg en ondersteu-ning.
Enkel good will, interesse of atti-tude van een individu in een ken-nisinstelling zorgt voor -vooral ad hoc- intersectorale kennisdeling.
De kennisinstellingen gaan voor groei en verfijning van de eigen in-formatiearchitectuur, maar zonder te willen verbinden waardoor een fundamentele omslag naar intersec-torale kennisdeling niet noodzake-lijk tot stand komt.
Vraagt regelmatig een analyse en investering in informatiearchi-tectuur.
Beginnen ‘from scratch’ zorgt er-voor dat er geen referentiekader is waartegenover men zich kan verhouden, waardoor de concep-tuele fase meer tijd in beslag neemt (en er in die tijd alweer nieuwe innovaties zijn). Alles is nieuw.
Opportuniteiten Kan inspelen op de interesse van kenniswerkers met betrekking tot intersectorale kennisdeling en vertrekt hierbij vanuit een sectoraal denkkader.
Samenwerken en poolen van exper-tise over kennismanagement en in-formatiearchitectuur. Het poolen van IT - expertise overheen meer-dere kennisinstellingen biedt op-portuniteiten tot de integratie van nieuwe ontwikkelingen op het vlak van kennismanagement en infor-matiearchitectuur die niet hadden gekund als iedere kennisinstelling dit voor zichzelf wil doen met be-perkte middelen en kennis.
Snel vinden van intersectorale in-formatie.
Een grotere kans op het ontwik-kelen van een gemeenschappe-lijke visie op (intersectoraal) ken-nisdelen en een groter potentieel om middelen en expertise (gelei-delijk aan) te bundelen.
Snel vinden van intersectorale in-formatie.
Een grotere kans op het ontwik-kelen van een gemeenschappe-lijke visie op (intersectoraal) ken-nisdelen.
Ontwikkeling van vier scenario’s m.b.t. (de wens voor) een verbindende informatiearchitectuur
103
Efficiëntie verhogen van de infor-matie-architectuur door expertise over tools uit te wisselen.
Kan inspelen op de interesse van kenniswerkers met betrekking tot intersectorale kennisdeling
Het poolen van expertise, en poten-tieel het bundelen van middelen, kan een vertrekpunt zijn om ook een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen.
Bedreigingen Integratie van nieuwe ontwikke-lingen op het vlak van kennisma-nagement en informatiearchitec-tuur is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van toevallige IT expertise. De kans op niet-pro-fessionele bricolage en niet duur-zame oplossingen is groot.
Integratie van nieuwe ontwikkelin-gen op het vlak van kennismanage-ment en informatiearchitectuur is sterk afhankelijk van de aanwezig-heid van toevallige IT expertise, maar door afstemming vergroot de kans op synergie.
Verhoogt de kans op het toevoe-gen van functionaliteiten om-wille van het organisch karakter. Het risico op ‘bricolage’ is groot omdat men wil voldoen aan de voorkeuren van kennisinstellin-gen die zich ook aansluiten in de loop van het organische groei-proces. Het bricoleren kan een tijdelijke goede oplossing zijn, maar bij updates van de informa-tiearchitectuur (bv. van Share-Point 2010 naar SharePoint 2016) is de kans groot dat de functionaliteiten niet kunnen overgenomen worden.
Geen draagvlak en ellenlange conceptuele discussie, waardoor op het moment van implementa-tie het systeem achterhaald is.
105
Hoofdstuk 6
Adviezen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een WVG-kennis-
wijzer
In dit hoofdstuk formuleren we enkele adviezen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een
WVG-kenniswijzer. Het hoofdstuk bestaat uit twee onderdelen. Een eerste rubriek handelt over de aan-
bevelingen m.b.t. het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer; een tweede deel betreft een aantal tech-
nische randvoorwaarden voor een WVG-kenniswijzer.
1 Aanbevelingen betreffende het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer
De eerste aanbevelingen handelen over het belang van een gemeenschappelijke visie en doelstellingen
bij het ontwikkelen van een WVG-kenniswijzer. De daarop volgende aanbevelingen betreffen voorwaar-
den om het draagvlak bij praktijk- en stafmedewerkers voor een WVG-kenniswijzer te vergroten.
1.1 Gemeenschappelijke visie en doelstellingen
Aanbeveling 1. Een WVG-kenniswijzer kan enkel slagen als WVG-kennisinstellingen deze kenniswijzer
beschouwen als een antwoord op een reële gedeelde kennisnood van praktijk- en stafmedewerkers en
er dus draagvlak is bij meerdere WVG-kennisinstellingen en praktijk- en stafmedewerkers.
Het is cruciaal in het nastreven van intersectorale kennisdeling dat WVG-kennisinstellingen kunnen sa-
menwerken aan het realiseren van één of meerdere gemeenschappelijke doelstelling(en) vanuit een
gemeenschappelijke visie. Een WVG-kenniswijzer kan daarbij (naast andere hulpmiddelen, vb. face to
face overlegmomenten) één mogelijk instrument of hulpmiddel zijn om deze doelstelling(en) samen
(gemakkelijker) te realiseren. Belangrijk voor het creëren van draagvlak is dat deze doelstellingen bot-
tom-up groeien vanuit reële, gedeelde kennisnoden van praktijk- en stafmedewerkers en dat zij dus niet
van buitenaf worden opgelegd. Deze gemeenschappelijke doelstellingen waarbij men een antwoord
biedt op een reële, gedeelde kennisnood, kunnen ook aanleiding geven tot het creëren van organisatie-
culturen waarin intersectorale kennisdeling centraal komt te staan.
Toch zijn er enkele nuanceringen op het vlak van gedragenheid voor een WVG-kenniswijzer in deze stu-
die te detecteren. Enerzijds geven de directeurs van de kennisinstellingen aan in een eerste online be-
vraging dat zij bereid zijn intersectorale kennis te delen en dat zij de meerwaarde inzien van een inter-
sectorale WVG-kenniswijzer; anderzijds wijst de klankbordgroep uit dat er een bezorgdheid bestaat voor
het verlies van (zichtbaarheid van) eigenheid en expertise. Nochtans sluit -technisch gezien- een schaal-
vergroting het behoud van specificiteit niet uit. Het is dan ook belangrijk om WVG-kennisinstellingen
hieromtrent genuanceerde informatie te verschaffen om op die manier het draagvlak voor intersecto-
rale kennisdeling via een WVG-kenniswijzer te vergroten. Tijdens de focusgroep met praktijk- en staf-
medewerkers stellen we minder bezorgdheden hieromtrent vast. Zij lijken eensgezind te zijn over een
mogelijke meerwaarde van een WVG-kenniswijzer. Dit kan o.a. toe te schrijven zijn aan methodolo-
gische verschillen tussen de klankbordgroep en de focusgroep. Tussen de klankbordgroep en de focus-
groep vond een stuurgroep plaats waarin het concept van de WVG-kenniswijzer meer verduidelijkt en
Hoofdstuk 6
106
geconcretiseerd werd. Tijdens de klankbordgroep bestond er dus nog heel wat onduidelijkheid over hoe
een WVG-kenniswijzer geconcretiseerd kan worden, terwijl dit in de focusgroep minder een probleem
was.
Aanbeveling 2. De ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer vereist een gedragen pro-
cesbegeleider met zowel vaardigheden op het vlak van (het genereren van een) visie en conceptontwik-
keling als vaardigheden op het vlak van het (begeleiden van het) uitwerken van het concept in de reali-
teit.
Gedragenheid veronderstelt ook dat de betrokken kennisinstellingen best een gezamenlijke verant-
woordelijkheid hebben over het (eventueel) tot stand brengen van een WVG-kenniswijzer. Niettemin
kan het relevant zijn om een procesbegeleider te kiezen in overleg met de betrokken WVG-kennisinstel-
lingen die ook effectief het mandaat krijgt om de samenwerking tussen deze kennisinstellingen te be-
vorderen. Deze persoon kan ieders mening en perspectief plaatsen in een ruimer kader en streeft een
pragmatisch evenwicht na tussen dromen en realiteit.
Aanbeveling 3. Bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer zal men een inschatting
moeten maken van de wenselijkheid van een verbindende informatiearchitectuur. Een verbindende in-
formatiearchitectuur kan het mogelijk maken dat kennis snel vindbaar is.
Ook voor wat betreft de informatiearchitectuur, is een door meerdere kennisinstellingen gedragen toe-
komstvisie voor de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer wenselijk. In deze studie wensten we een
denk- en dialooggroep te organiseren voor de directeurs en medewerkers met expertise in informatie-
architectuur van de geselecteerde WVG-kennisinstellingen om na te gaan (1) in welke mate de informa-
tiearchitectuur van hun kennisinstelling ‘verbindend’ is naar de informatiearchitectuur van andere ken-
nisinstellingen en (2) in welke mate zij in de toekomst wensen te streven naar een dergelijke informa-
tiearchitectuur. Het doel hierbij was om via deze denk- en dialooggroep een (tijdelijk) forum te creëren
waarbij kennisinstellingen elkaar konden ondersteunen in het streven naar de door hen gewenste infor-
matiearchitectuur. Een weergave van de leidraad van deze denk- en dialooggroep vindt u in Bijlage 8.
Een nieuwe poging om deze denk- en dialooggroep in de toekomst te organiseren kan zinvol zijn om het
draagvlak bij kennisinstellingen voor een verbindende informatiearchitectuur alsnog af te toetsen.
Indien wordt gekozen voor intersectorale kennisuitwisseling via een verbindende informatiearchitec-
tuur (bv. als een element van intersectoraal beleid met betrekking tot kennisdeling), is het eveneens
belangrijk om kennisinstellingen te ondersteunen en te stimuleren om stappen te zetten in die richting,
bijvoorbeeld door hen te faciliteren in het opstellen van een conceptueel sterk uitgewerkt business mo-
del. Het snel kunnen vinden van accurate en kwaliteitsvolle informatie door praktijk- en stafmedewer-
kers in de welzijns- en gezondheidssector is daarbij de ultieme toetssteen.
Adviezen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer
107
1.2 Voorwaarden voor het creëren van draagvlak bij praktijk- en stafmedewerkers
Voorwaarden voor het creëren van draagvlak bij praktijk- en stafmedewerkers, zijn (1) het snel en ge-
makkelijk vinden van gewenste kwaliteitsvolle informatie en (2) de aantrekkelijkheid van de kenniswij-
zer.
1.2.1 Het snel vinden van de gewenste informatie
Aanbeveling 4. Het snel en gemakkelijk vinden van de gewenste, kwaliteitsvolle informatie, is een eerste
belangrijke incentive voor het gebruik van een WVG-kenniswijzer door praktijk- en stafmedewerkers.
Hoe kan het draagvlak voor een WVG-kenniswijzer gestimuleerd worden bij de groep van praktijk- en
stafmedewerkers? De focusgroep met praktijk- en stafmedewerkers wijst uit dat de belangrijkste meer-
waarde van een WVG-kenniswijzer er voor hen uit bestaat dat deze hen helpt om op een eenvoudige en
snelle manier intersectorale kennis te kunnen vinden. In het besluit stellen we (p. 71):
Daarnaast bespreekt deze laatste groep [de focusgroep] heel wat andere mogelijke voordelen van
een WVG-kenniswijzer. Zo zou deze hen kunnen ondersteunen in het snel vinden van informatie
door haar overzichtelijkheid en eenvoud en via een gepersonaliseerde zoekfunctie. Een belangrijk
doel van een WVG-kenniswijzer zou kunnen zijn om kennis te verbreden (door bv. ‘over het muur-
tje te kijken’ bij andere sectoren). Bovendien kan een WVG-kenniswijzer een kwaliteitslabel uit-
dragen waarbij praktijk- en stafmedewerkers goed weten vanuit welk perspectief de kwaliteit be-
oordeeld werd.
De relevantie van een WVG-kenniswijzer stijgt wanneer de voorwaarden uit het bovenstaande citaat
vervuld zijn. M.a.w. zou een WVG-kenniswijzer in vergelijking met bijvoorbeeld google, kwaliteitsvollere
en betrouwbaardere resultaten dienen weer te geven.
Aanbeveling 5. De ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer vereist een gestructureerde input van me-
tadata vanuit de diverse WVG-kennisinstellingen.
Om het snel vinden van informatie te bevorderen, is een gestructureerde input van metadata vanuit de
WVG-kennisinstellingen vereist. Wanneer men echter onvoldoende overtuigd is van de zin en de meer-
waarde van (het stimuleren van) intersectorale kennisdeling via een gezamenlijk, overkoepelend plat-
form, zal een gestructureerde input van metadata door WVG-kennisinstellingen achterwege blijven.
Nochtans kan het gebruik van metadata voor het eigen platform ook bijzonder relevant zijn, in het kader
van het optimaliseren van de bruikbaarheid van de informatie. Immers door het toekennen van meta-
data wordt het gemakkelijker om een informatiebron te vinden, te herkennen, te (her)gebruiken en te
linken aan andere informatiebronnen.
M.a.w. indien een WVG-kenniswijzer wordt ontwikkeld en geïmplementeerd, is het cruciaal om bij alle
partijen voldoende draagvlak en engagement te vinden/creëren door bv. win-win situaties te creëren
en incentives te voorzien om metadata daadwerkelijk gestructureerd en eenvormig in te geven. Om
eenvormigheid na te streven, kan men gebruik maken van metadatastandaarden. Zo bestaat er de in-
ternationaal erkende Dublin standaard (Dublin Core Metadata Initiative, http://dublincore.org/) voor
het toekennen van auteur, titel, publicatiedatum, ...). Met het oog op het inhoudelijke toekennen van
Hoofdstuk 6
108
metadata kan het relevant zijn om te onderzoeken of ICF (‘International Classification of Functioning,
Disability and Health’) bruikbaar is in een Vlaamse context19.
1.2.2 De aantrekkelijkheid van het platform
Aanbeveling 6. De aantrekkelijkheid van het platform is een tweede incentive voor het gebruik van een
WVG-kenniswijzer door praktijk- en stafmedewerkers. Blended learning is hierbij een belangrijk streef-
doel.
Praktijk- en stafmedewerkers geven aan dat ze levendige (bv. getuigenissen) en kernachtige, doch ge-
nuanceerde informatie verkiezen, boven uitvoerige teksten en documenten. Nochtans zien we in de
online bevraging dat de meerderheid van de informatie op de websites van kennisinstellingen documen-
ten (bv. onderzoeksrapporten en verslagen) betreft. We adviseren kennisinstellingen dan ook te streven
naar een ‘blended learning approach’ waarbij zowel ruimte bestaat voor meer uitgebreide teksten als
voor bv. e-learning tools, online communities, filmmateriaal, getuigenissen enzovoort die de informatie
levendiger en toegankelijker maken. Belangrijk is dat de gebruiker zelf zijn eigen mix kan samenstellen
bij het opslaan, delen en creëren van kennis.
Merk daarnaast op dat zowel praktijk- en stafmedewerkers als directeurs van kennisinstellingen aange-
ven dat het van belang is dat contactgegevens van kennisinstellingen op een kenniswijzer terug te vin-
den zijn en dat er ook concrete aanspreekfiguren zichtbaar zijn (bv. rond actuele of veelbevraagde
thema’s) die rechtstreeks gecontacteerd kunnen worden. Dit sluit aan bij de vraag om snel over kwali-
teitsvolle informatie te kunnen beschikken bij casusgerelateerde vragen. In het verlengde daarvan,
spreekt het inbedden van (hoe omgaan met specifieke) casussen en getuigenissen op het platform, hen
sterk aan. Het opvolgen van dergelijke concrete adviezen kan eveneens het draagvlak voor een WVG-
kenniswijzer vergroten.
Aanbeveling 7. Er is nood aan bijkomend onderzoek om de kennisnoden van praktijk- en stafmedewer-
kers en WVG-kennisinstellingen, verder te verkennen.
Alhoewel een focusgroep ons de mogelijkheid bood om meer in de diepte enkele aandachtspunten te
formuleren van een selecte, doch diverse groep van praktijk- en stafmedewerkers, laat ons dit niet toe
om een voldoende breed beeld te hebben dat representatief is voor de gedragenheid ervan bij alle prak-
tijk- en stafmedewerkers. Daarom is bijkomend kwantitatief onderzoek bij deze groep van praktijk- en
stafmedewerkers nodig naar de wens voor intersectorale kennisdeling en of deze kennisdeling (ook) via
een WVG-kenniswijzer kan verlopen.
2 Aanbevelingen betreffende technische randvoorwaarden
Aanbeveling 8. De ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer vereist een gecentraliseerd en dynamisch
systeem omtrent toegangsrechten.
19 In het kader van het Steunpunt WVG is een onderzoek uitgevoerd naar de kansen en belemmeringen van het ge-
bruik van ICF als een classificatiesysteem voor de gezondheids- en welzijnssector.
Adviezen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer
109
Een overkoepelend platform vereist een effectief en efficiënt systeem omtrent toegangsrechten. Dit is
zeker nodig indien zou gewerkt worden met online communities. Bij het gebruik van online communities
dienen er ook steeds risico’s m.b.t. privacy en security in rekening worden genomen wat het uitwisselen
van informatie wellicht ook beperkt, zeker indien deze informatie over concrete en gevoelige casussen
handelt.
Aanbeveling 9. De ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer kan zowel incrementele als radicale innova-
tie vereisen. Stem de change managementprocessen hierop af.
De ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer zal een combinatie vragen van incrementele en radicale in-
novatie, afhankelijk van o.a. de beschikbare ICT-expertise, informatiearchitectuur, het draagvlak voor
verandering bij de kennisinstellingen en de evoluties in de ICT-wereld.
Bij een radicale innovatie denken we aan het in gebruik nemen van een nieuwe informatiearchitectuur
die verbinding mogelijk maakt en die voor de betreffende kennisinstelling(en) een volledige omslag in
informatie- en kennismanagement kan betekenen. Het voordeel van de ontwikkeling van een nieuw
systeem is dat voorkeuren van alle betrokken partijen van bij de ontwikkelingsfase kunnen in rekening
worden genomen. Bij de ontwikkeling van een geheel nieuw ICT-systeem merken we op dat er geen
‘beste’ systeem bestaat. Elk systeem heeft zijn voor- en nadelen en zijn voor- en tegenstanders. Binnen
het kader van deze studie is het niet mogelijk om één technisch systeem naar voor te schuiven dat dui-
delijk het meest aan te bevelen is voor iedereen.
Bij een incrementele innovatie zullen bestaande systemen eerder geoptimaliseerd worden. Om te opti-
maliseren van wat bestaat, kunnen bijvoorbeeld optimalisatie strategieën worden ingezet om het ‘snel
vinden’ van kennis te stimuleren, zoals het gebruik van SEO (Search Engine Optimization) die zoekresul-
taten gemakkelijker vindbaar maakt en de interactie met zoekmachines zoals google optimaliseert.
Daarnaast kunnen ook een goede lay-out, structuur en opbouw van een website bijdragen aan het ge-
makkelijk kunnen terugvinden van informatie.20 De keuze voor incrementele innovatie kan relevant zijn
op voorwaarde dat er een systeem bestaat dat al voldoende goed in elkaar zit, voldoende draagvlak
kent, toekomstgeoriënteerd is (bv. verbindingen met andere informatiearchitectuur gemakkelijk toe-
staat) én schaalvergrotingsinitiatieven kan capteren.
Uit dit onderzoek blijkt dat er tussen de kennisinstellingen een grote diversiteit bestaat aan de beschik-
bare ICT-expertise, informatiearchitectuur, het draagvlak voor verandering in de richting van een WVG-
kenniswijzer (en een verbindende informatiearchitectuur, op korte termijn althans). Daarnaast weten
we ook dat de ontwikkeling naar een WVG-kenniswijzer een combinatie zal vragen van incrementele en
radicale innovatie (al was het maar omwille van snel opeenvolgende evoluties in de ICT-wereld). Op
basis daarvan besluiten we dat dit een situationeel change management zal vragen. In elk geval is het
zowel bij incrementele als radicale innovatie belangrijk om samen te werken met de kennisinstellingen,
ICT-experten én gebruikersgroepen van praktijk- en stafmedewerkers uit de verschillende sectoren, zo-
als ook bij de ontwikkeling van nieuwe producten in de commerciële sector gebeurt.
20 Dit is in elk geval een ‘quick win’, ook voor kennisinstellingen die geen ambities hebben om gebruik te maken van
een verbindende informatiearchitectuur.
Hoofdstuk 6
110
Aanbeveling 10. De informatiearchitectuur van kennisinstellingen kan o.a. door de overheid worden
gefaciliteerd door (1) onderlinge samenwerking hieromtrent te stimuleren en (2) door een onafhanke-
lijke expertisecel op te richten. Dit kan tot synergieën leiden.
In elk geval is er onafhankelijke expertise nodig op het vlak van informatiearchitectuur. Ervaring leert
dat de kostprijs van contracten met commerciële bedrijven hoog kan oplopen, en dat er voor elke kleine
aanpassing vaak een hoge kostprijs gevraagd wordt. Een samenwerking met een bundeling van midde-
len en expertise kan hierbij leiden tot een opwaardering van de eigen informatiearchitectuur dan wel
de mogelijkheid creëren om een gezamenlijk platform te ontwikkelen. Het valt ook te overwegen dat de
overheid een onafhankelijke expertisecel inzake ICT/informatiearchitectuur/ kennismanagement op-
richt. Deze expertisecel ondersteunt (netwerken van) kennisinstellingen én organisaties in de welzijns-
en zorgsector die in het kader van ontwikkelingen inzake e-health en gegevensdeling ook behoefte heb-
ben aan dergelijke expertise.
3 Samengevat
We besluiten de studie met een overzicht van de hierboven geformuleerde aanbevelingen:
Een WVG-kenniswijzer kan enkel slagen als WVG-kennisinstellingen deze kenniswijzer beschouwen
als een antwoord op een reële gedeelde kennisnood van praktijk- en stafmedewerkers en er dus
draagvlak is bij meerdere WVG-kennisinstellingen en praktijk- en stafmedewerkers
De ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer vereist een gedragen procesbegelei-
der met zowel vaardigheden op het vlak van (het genereren van een) visie en conceptontwikkeling
als vaardigheden op het vlak van het (begeleiden van het) uitwerken van het concept in de realiteit.
Bij de ontwikkeling en implementatie van een WVG-kenniswijzer zal men een inschatting moeten
maken van de wenselijkheid van een verbindende informatiearchitectuur. Een verbindende infor-
matiearchitectuur kan het mogelijk maken dat kennis snel vindbaar is.
Het snel en gemakkelijk vinden van de gewenste, kwaliteitsvolle informatie, is een eerste belang-
rijke incentive voor het gebruik van een WVG-kenniswijzer door praktijk- en stafmedewerkers.
De ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer vereist een gestructureerde input van metadata vanuit
de diverse WVG-kennisinstellingen.
De aantrekkelijkheid van het platform is een tweede incentive voor het gebruik van een WVG-ken-
niswijzer door praktijk- en stafmedewerkers. Blended learning is hierbij een belangrijk streefdoel.
Er is nood aan bijkomend onderzoek om de kennisnoden van praktijk- en stafmedewerkers en
WVG-kennisinstellingen, verder te verkennen.
De ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer vereist een gecentraliseerd en dynamisch systeem om-
trent toegangsrechten.
De ontwikkeling van een WVG-kenniswijzer kan zowel incrementele als radicale innovatie vereisen.
Stem de change managementprocessen hierop af.
De informatiearchitectuur van kennisinstellingen kan o.a. door de overheid worden gefaciliteerd
door (1) onderlinge samenwerking hieromtrent te stimuleren en (2) door een onafhankelijke ex-
pertisecel op te richten. Dit kan tot synergieën leiden.
111
Referenties
Alazmi, M., & Zairi, M. (2003). Knowledge management critical success factors. Total Quality Manage-
ment and Business Excellence, 14(2), 199-204. Ang & Massingham, 2007.
Baert, H., De Witte, K., Govaert, N. & Sterck, G. (2011). Werk maken van leren: strategisch VTO-beleid in
organisaties. Maklu.
Desouza, K. C. (2003). Barriers to effective use of knowledge management systems in software engi-
neering. Communications of the ACM, 46(1), 99-101.Downey & Banerjee, 2011.
Frost, A. (2014). A synthesis of knowledge management failure factors. Retrieved January, 5, 2015.
Hasanali, F. (2002). Critical success factors of knowledge management.
The Information Architecture Institute (2007).
http://iainstitute.org/nl/translations/wat_is_informatiearchitectuur.php
Kasten, J. (2007). Thoughts on the relationship of knowledge organization to knowledge manage-
ment. Knowledge organization, 34(1), 9-15.
Lacerda, F., & Lima-Marques, M. (2015). On the need for Information Architecture principles to the In-
ternet of Things. Perspectivas em Ciência da Informação, 20(2), 158-171.
Neyens, I., Van Audenhove, C., Maes, L., & Carrette, V., (2013). Onderzoek naar de haalbaarheid en de
implementatie van een WVG kennisdelingsplatform. Steunpunt WVG.
Nielsen, J. (2012). http://www.nngroup.com/articles/usability-101-introduction-to-usability/
Nonaka, I. (1994). A dynamic theory of organizational knowledge creation. Organization science, 5(1),
14-37.
Parkin, G. (2005). Knowledge managing the retirement brain drains. Available at http://parkinslot.blog-
spot.com/2005/06/knowledge-managing-retirement-brain.html
Picciano, A. (2009). Blending with purpose: The multimodal model. Journal of the Research Center for
Educational Technology, 5(1), 4-14.
Polanyi, M. (1962). Tacit knowing: Its bearing on some problems of philosophy. Reviews of modern phys-
ics, 34(4), 601.
Polanyi, M. (1967). The tacit dimension.
Schein, E. H. (1990). Organizational culture (Vol. 45, No. 2, p. 109). American Psychological Association.
Sharma, P. (2010). Blended learning. ELT journal, 64(4), 456-458.
Singh, M. D., & Kant, R. (2008). Knowledge management barriers: An interpretive structural modeling
approach. International Journal of Management Science and Engineering Management, 3(2), 141-150.
Singh, M., Narain, R., & Kant, R. (2007, January). Critical factors for successful implementation of
knowledge management: An interpretive structural modeling approach. In Proc. of International conf.
on Innovation and Knowledge Management of Social and Economic Issues: International Perspective,
JNU, New Delhi, India (pp. 9-12).
Referenties
112
Swan, K. (2012). http://scholarworks.gvsu.edu/ftlc_fall_conference/2012/Plenary_One/1/
Von Krogh, G. (2012). How does social software change knowledge management? Toward a strategic
research agenda. The Journal of Strategic Information Systems, 21(2), 154-164.
Warmoes, S. (2011). http://blog.warmoes.com/2011/03/7-goede-gewoontes-voor-managers-in-een-le-
rende-organisatie.html
Warmoes, S. (2012). http://blog.warmoes.com/2012/09/een-nieuwe-interessante-indeling-van-kennis-
soorten.html
Weggeman, M. (2000). Kennismanagement: De Praktijk. Schiedam: Scriptum.
113
Bijlagen
115
Bijlage 1:
Inclusie- en exclusiecriteria
117
Inclusiecriteria
1. Steunpunten, expertisecentra, en kenniscentra met een praktijkondersteunende op-
dracht
2. Tastbare producten op hun website: methodieken, rapporten, ...
3. Gefinancierd door beleidsdomein WVG
Exclusiecriteria
1. Kennisorganisaties die zich richten op de gebruiker
2. Kennisorganisaties die geen producten online beschikbaar stellen
3. Koepels, omwille van rol van belangenbehartiging
4. Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek (SWVG en Milieu en Gezondheid)
Kernopdracht is ondersteunen van beleid met beleidsrelevant onderzoek
Betrokken partij in dit onderzoek (SWVG)
Specifieke context: initiatieven die genoemd worden tot ontwikkelen van da-
tabank voor publicaties edm. voor beleidsrelevant onderzoek
119
Bijlage 2:
Inventaris van geselecteerde kennisinstellingen
121
Eetexpert
Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning (EXPOO)
Expertisecentrum De Bakermat (expertisecentrum kraamzorg en kenniscentrum borstvoeding)
Expertisecentrum dementie
Departement WVG, team Kennis
Federatie palliatieve zorg Vlaanderen
Rondpunt (verkeersslachtoffers)
Samenlevingsopbouw
Steunpunt Adoptie
Steunpunt Algemeen Welzijnswerk
Steunpunt Expertise Netwerken (SEN)
Steunpunt Jeugdhulp
Trefpunt Zelfhulp
Valpreventie
Vereniging Alcohol en andere Drugproblemen (VAD)
Vernieuwing in de basisvoorziening voor jonge kinderen (VBJK)
Vlaams Centrum Schuldenlast
Vlaams Expertisecentrum voor Diagnostiek
Vlaams expertisecentrum voor seksuele gezondheid (Sensoa)
Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIGeZ)
Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk
Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg (VVGG)
Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ)
123
Bijlage 3:
Drempels voor kennistransfer tussen vier niveaus
Drempels voor kennistransfer tussen vier niveaus
125
Sun en Scott (2005) beschrijven vier niveaus waarop en waartussen kennistransfer kan voorkomen, nl.
het individu, het team, de organisatie en het netwerk van organisaties. In aansluiting met hun studie,
belichten we hier enkele drempels voor kennistransfer tussen (enkele van) deze verschillende niveaus.
3.1.1 Kennistransfer van het individu naar het team
“Knowledge originates in the mind of individuals, so we must realize that unless organization members
are motivated to share, no IT solution can deliver the desired goal (Desouza, 2003: p. 26).”
Desouza (2003) beklemtoont hierbij de belangrijke rol van het individu bij kennismanagement. Dit indi-
vidu kan beslissen om al dan niet kennis te delen met zijn/haar team, met de organisatie of met indivi-
duen uit andere organisaties van het netwerk.
Enkele mogelijke drempels om kennis over te dragen vanuit het individu naar de rest van het team zijn:
Persoonlijkheidsverschillen
Communicatievaardigheden en overtuiging
Groepsvertrouwen in het individu/aanvaarding van het individu
(vervreemding of) negatieve perceptie van de groep t.o.v. het individu
Individuele waarden liggen niet in lijn van de groepswaarden (bv. vertrouwen, eerlijkheid en
integriteit)
Divergente doelen en/of verborgen agenda’s
Angst voor het verlies van eigenaarschap, angst voor het verlies van controle van kennis, en
angst van verlies van de competitieve meerwaarde van het individu
Bijlage 3
126
Gebrek aan openheid voor ideeën. Geen leeromgeving
Schrik dat kennis onjuist of niet indrukwekkend is
3.1.2 Kennistransfer van het team naar het individu
Drempels voor het team om kennis over te dragen naar het individu (eventueel nieuwkomer) zijn:
Nodig om aanvaarding te winnen in de groep
Kan het individu worden vertrouwd?
Gebrek aan openheid voor ideeën
Gebrek aan leervaardigheden van het individu
De groep heeft andere doelen dan kennis transfer
Gebrek aan effectieve communicatie methode
Machtsspel en groepsdruk
Consolidatie van de perceptie van groepsleden over één boodschap
3.1.3 Kennistransfer van het team naar de organisatie
Drempels voor het team om kennis over te dragen naar de bredere organisatie zijn:
Organisatiecultuur en doelen die leren niet ondersteunen
Maximaliseren van groepsvoordeel versus organisatie voordeel
Komt niet overeen met de veronderstellingen en overtuigingen van de organisatie
Bezorgd over beloning, erkenning, kritiek en straf (mogelijk gebrek aan vertrouwen)
De angst voor ‘losing the edge’. De gepercipieerde machtsbasis
Twijfel of andere groepen kennis op een even open manier delen als zijzelf. Competitie met
anderen
3.1.4 Kennistransfer van de organisatie naar het team
Drempels voor de organisatie om kennis over te dragen naar het team zijn:
Groepswaardesysteem (bv. kan de groep worden vertrouwd?)
Aanvaarding van de groep door de organisatie
Gebrek aan openheid voor ideeën. De mate van een lerende cultuur
Maximaliseren van groepsvoordeel versus organisatie voordeel
Gebrek aan leervaardigheden van de groep
Kennis kan worden gepercipieerd als een bedreiging
Voorbije ervaringen van conflicten die opdoken door kennistransfer
Geen vastgelegde processen om kennistransfer te faciliteren
3.1.5 Kennistransfer van de organisatie naar het netwerk
Drempels voor de organisatie om kennis over te dragen naar (organisaties uit) het netwerk zijn:
Verlies van competitiviteit van de organisatie
Wederzijds begrip/vertrouwen tussen de twee organisaties
Conflicterende culturen en waarden
Geen gezamenlijk doel bij organisaties
Ervaringen uit vroegere gedragingen die kennistransfer hinderen
Drempels voor kennistransfer tussen vier niveaus
127
Persoonlijkheidsclash tussen twee organisaties (vooral top management)
Sturing top management verstikt interorganisatorisch leren
Gebrek aan openheid voor ideeën
Gebrek aan flexibiliteit om te veranderen
129
Bijlage 4:
Interviewschema CIRRO en kennisplein.be
Interviewschema CIRRO en kennisplein.be
131
1. Doelstelling en visie
Vanwaar ontstond het idee om kennisplein.be/CIRRO te ontwikkelen?
o Wat was de oorspronkelijke doelstelling ervan?
o Wie zijn de belangrijkste doelgroepen van kennisplein.be/CIRRO?
Hoe worden (veranderingen in) de kennisnoden geïdentificeerd?
Hoe komt kennisplein.be/CIRRO tegemoet aan de kennisnoden?
Welke visie op kennismanagement schuilt achter de ontwikkeling van kennisplein.be/CIRRO?
2. Omschrijving
Hoe ziet kennisplein.be/CIRRO er uit?
o Welke inhoud verschijnt erop?
o Welke lay-out/vorm wordt gehanteerd?
Wie reikt de kennis aan aan kennisplein.be/CIRRO?
o Hoe kunnen professionals worden aangezet om kennis te delen?
Welke technische expertise wordt betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van kennis-
plein.be/CIRRO? (aantal FTE)
Wie beheert het platform?
SWOT:
Welke zijn de belangrijkste sterktes van kennisplein.be/CIRRO?
Welke zijn de belangrijkste zwaktes van kennisplein.be/CIRRO?
Welke zijn de belangrijkste opportuniteiten van kennisplein.be/CIRRO?
Welke zijn de belangrijkste bedreigingen van kennisplein.be/CIRRO?
3. Evolutie van de ontwikkeling van kennisplein.be / CIRRO en van de samenwerking tussen de
partners
Hoe verliep de ontwikkeling van kennisplein.be/CIRRO (vóór de implementatie)?
Hoe verliep de samenwerking?
o Hoe blijft jouw organisatie op het platform voldoende (her)kenbaar?
Hoe verliep de implementatie van kennisplein.be/CIRRO?
CIRRO: welke evoluties vonden nog plaats na de implementatie van het platform?
Wat zouden jullie anders aanpakken met de informatie die jullie nu hebben verkregen?
4. Drempels en kritische succesfactoren bij het realiseren van kennisplein.be / CIRRO?
Welke waren/zijn de drempels bij het ontwikkelen/implementeren van kennisplein.be/CIRRO?
Op welke manier belemmerden/belemmeren zij jullie doelstelling? Checklist:
Gebrek aan betrokkenheid van het topmanagement
Gebrek aan organisatiecultuur
Gebrek aan technische infrastructuur: van welke IT tools maakt kennis-
plein.be/CIRRO gebruik?
Gebrek aan methodologie
Gebrek aan organisatiestructuur
Gebrek aan motivatie en beloning
Pensionering en verloop van het personeel
Gebrek aan eigenaarschap
Ongeschikte vaardigheden van kennismanagers en kenniswerkers
Bijlage 4
132
Inadequate samenwerking / relaties tussen betrokken organisaties
Welke waren/zijn de kritische succesfactoren? Op welke manier bevorderden/bevorderen zij
het behalen van jullie doelstellingen? Checklist:
Topmanagement en leiderschap
Een kennisstrategie
Een lerende organisatiecultuur
Incentives en training
Een technologie infrastructuur
Een kennisstructuur
Evaluatie van het kennismanagement
Samenwerking / relaties tussen betrokken organisaties
Wat zijn belemmeringen / kritische succesfactoren op het niveau van het netwerk?
5. Informatiearchitectuur
Kan u de informatiearchitectuur beschrijven waar jullie mee werken? Welke zijn de voordelen
van deze informatiearchitectuur? Welke zijn de nadelen?
o Hoe verloopt het informatiegebruik?
Waar haalt kennisplein.be/CIRRO vooral informatie uit? Zijn dit vooral interne
en/of externe databronnen? Hoe gaan jullie daarbij te werk?
Hoe wordt het gebruik van informatie gemeten?
o Hoe wordt informatie gegenereerd?
Hoe genereert jullie informatiearchitectuur nieuwe informatie voor de gebrui-
kers? Hoe vermijden jullie hierbij redundantie (overlap)? Hoe evalueren jullie
dit?
o Hoe wordt informatie georganiseerd?
Wat zijn de verschillende soorten informatie die aangeboden worden? (tekst,
audio, video, sociale media, ...)
Hoe wordt deze informatie geclassificeerd? Welke taxonomie/taxonomieën
worden daarvoor gehanteerd?
Hoe worden deze taxonomieën ontworpen, gecreëerd, gebruikt en onderhou-
den?
Welke metadata worden toegekend aan de informatie? Worden standaarden
voor metadata (bv. Dublin) gebruikt? Welke? Gebruiken jullie daarbij autosug-
gestie (waarbij automatisch voorstellen voor metadata verschijnen)?
Op welke manier koppelen jullie de databank van jullie eigen organisatie aan
de databanken van de andere partners binnen kennisplein.be/CIRRO? Hoe
werden de compatibiliteitsvereisten geëvalueerd? Welke moeilijkheden on-
dervinden jullie bij deze koppeling? En welke zijn de kritische succesfactoren
in dit verhaal?
Hoe worden de semantische relaties tussen informatie (elementen) geïdenti-
ficeerd? Kan de gebruiker gerelateerde informatie terugvinden op basis van
deze semantische relaties? (bv. a.h.v. een thesaurus)
Worden semantische gegevens gebruikt om automatisch categorieën te gene-
reren? Hoe?
Interviewschema CIRRO en kennisplein.be
133
Wordt het gebruik van taxonomieën of semantische relaties geëvalueerd door
gebruikers? Hoe?
o Hoe wordt toegang tot informatie gefaciliteerd?
SEARCH
Heeft jullie informatiearchitectuur een zoekfunctie en hoe werkt deze? (bv.
keywords, booleans, ik doe een gok, …)
Hoe analyseren jullie het zoekgedrag van de gebruikers? (bv. query analyse,
google analytics,...)
Kan de gebruiker ook zoekopdrachten over meerdere databronnen uitvoeren?
Analyseren jullie daarbij de aard van deze databronnen en hun toe-
gangsmechanismen? Hoe?
Hoe worden zoekresultaten van meerdere bronnen verenigd? Hoe
worden ze gepresenteerd? (Bv. via inhoudstype, topic, datum?)
Wordt bij het zoeken en het indexeren (i.e. het toekennen van inhoudelijke
metadata) rekening gehouden met updates?
DISCOVERY
Hoe ondersteunt de informatiearchitectuur het ontdekken van gerelateerde
informatie?
ANALYSE
Hoe ondersteunt de informatiearchitectuur de analyse van gerelateerde infor-
matie?
USER EXPERIENCE
Hoe wordt gedocumenteerd wie de gebruikers zijn en hoe deze de info zullen
gebruiken?
Is er een formaat met een voorgeschreven presentatie van de informatie?
Wordt het gevolgd? Waarom wel/niet?
NAVIGATIE
Hoe wordt de ‘findability’ (vindbaarheid) van de info geanalyseerd?
Is er een voorgeschreven navigatie schema? Wordt het gevolgd? Waarom
wel/niet?
METRICS
Hoe worden het gebruik van de website, de navigatie, het zoekgedrag, … ge-
meten en geëvalueerd?
o Hoe wordt informatie beheerd? (back office)
Is het duidelijk wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de informatie (bv.
accuraatheid, consistentie, tijdigheid van info) binnen CIRRO/kennisplein.be?
Is het duidelijk wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de metadata (bv.
accuraatheid, consistentie, tijdigheid van metadata) binnen CIRRO/kennis-
plein.be?
Hoe wordt het vocabularium gemanaged?
Bijlage 4
134
Zijn er informatie richtlijnen die gevolgd moeten worden?
Aan welke regulering moet de informatiearchitectuur voldoen? (privacy, ei-
gendomsrechten, ...).
o Hoe wordt de kwaliteit van informatiedienstverlening gegarandeerd? (front office)
Is alle informatie voor alle gebruikers vrij toegankelijk of worden bepaalde de-
len voor bepaalde gebruikers afgeschermd omwille van veiligheidsredenen,
privacy- of eigendomsrechten? Welke tools voorzien jullie hiervoor?
Hoe bewaken jullie de betrouwbaarheid van de informatie?
Hoe wordt omgegaan met de continue groei van het systeem (groei van ken-
nis, groei van samenwerkingsverbanden, groei van tools, ...) en de gevolgen
daarvan voor het beheer en de ‘usability’ voor de gebruiker (scalability)?
Hoe wordt de informatie up to date gehouden?
6. Toekomst
Hoe verwacht/wenst u dat kennisplein.be/CIRRO wellicht zal evolueren doorheen de tijd?
Waarom verwacht/wenst u dat?
135
Bijlage 5:
Online bevraging bij vertegenwoordigers van kennisinstellingen uit
de inventaris
Online bevraging bij vertegenwoordigers van kennisinstellingen uit de inventaris
137
Deze vragenlijst handelt over:
· uw visie op kennismanagement
· hoe kennismanagement in uw organisatie vorm krijgt
· hoe uw organisatie kennismanagementtools inzet bij het ondersteunen van praktijkorganisaties
· uw visie op een WVG-Kenniswijzer
Vooraleer u start met deze bevraging, vragen we u de volgende definities door te nemen. Met kennis-
management verwijzen we naar het beleids- en planmatig opnemen, verspreiden en ontwikkelen van
kennis die voor een organisatie noodzakelijk is om haar doelstellingen te bereiken (Baert et al., 2011).
Vier processen van kennismanagement zijn kenniscreatie, kennis opslaan/ophalen, kennisoverdracht en
kennistoepassing. Onder kennismanagementtools verstaan we deze tools die ingezet worden om deze
vier processen te managen zoals websites met publicaties, methodieken en communities of practice
maar ook bv. lerende netwerken. Een WVG-Kenniswijzer heeft als doel wetenschappelijke en praktijk-
kennis met betrekking tot welzijn, volksgezondheid en gezin te bundelen en intersectoraal beschikbaar
te stellen voor het werkveld.
Van harte dank voor het invullen van de vragen.
Het onderzoeksteam.
Gelieve uw visie op en beleid rond kennismanagement kort toe te lichten:
Welke kennismanagementtools zet u in om kennis op te slaan, te creëren, te delen en toe te passen
binnen uw organisatie?
Bijlage 5
138
Welke zijn de kritische succesfactoren voor kennismanagement binnen uw organisatie?
Wat bemoeilijkt het kennismanagement binnen uw organisatie?
Welke kennismanagementtools zet uw organisatie in om de praktijk te ondersteunen?
Welke zijn de kritische succesfactoren hierbij?
Wat bemoeilijkt dit?
Online bevraging bij vertegenwoordigers van kennisinstellingen uit de inventaris
139
Welke kennismanagementtools zou u in de toekomst (meer) willen gebruiken? Welke voorbeelden uit
het binnen- of buitenland inspireren u daarbij?
Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u intersectorale kennisdeling?
1. Onbelangrijk
2. Eerder onbelangrijk
3. Noch belangrijk, noch onbelangrijk
4. Eerder belangrijk
5. Belangrijk
Doet u aan intersectorale kennisdeling?
1. Nee
2. Ja, met welke sectoren en rond welke thema’s?
Met welke andere sectoren en rond welke thema’s wenst u meer kennis te delen in de toekomst?
Bijlage 5
140
Zet u kennismanagementtools in om aan intersectorale kennisdeling te doen?
1. Nee
2. Ja, welke?
In welke mate past een Kenniswijzer binnen uw visie op kennismanagement?
1. Helemaal niet
2. Eerder niet
3. Neutraal
4. Eerder wel
5. Helemaal wel
Licht toe:
Hoe kan een Kenniswijzer eruit zien? Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een relevante Kenniswij-
zer?
Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u een Kenniswijzer voor praktijkorganisaties?
1. Onbelangrijk
2. Eerder onbelangrijk
3. Noch belangrijk, noch onbelangrijk
4. Eerder belangrijk
5. Belangrijk
Online bevraging bij vertegenwoordigers van kennisinstellingen uit de inventaris
141
Licht toe:
In welke mate kan een Kenniswijzer een meerwaarde zijn voor praktijkorganisaties?
1. Helemaal niet
2. Eerder niet
3. Neutraal
4. Eerder wel
5. Helemaal wel
Licht toe:
In welke mate bent u bereid om kennis te delen via een Kenniswijzer?
1. Helemaal niet
2. Eerder niet
3. Neutraal
4. Eerder wel
5. Helemaal wel
Wat is er nodig voor u om kennis te delen via een Kenniswijzer?
Bijlage 5
142
Wat is uw functie binnen uw organisatie?
Wat is de naam van uw organisatie?
143
Bijlage 6:
Bevraging tijdens focusgroep met praktijk- en stafmedewerkers
Bevraging tijdens focusgroep met praktijk- en stafmedewerkers
145
HOE ZOEKEN JULLIE KENNIS EN WELKE KENNIS IS RELEVANT?
1. Welke zijn uw kennisbehoeften?
a. Rond welke thema’s?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….…
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b. Welk soort van kennis zoek je meestal (bv. cijfers, ervaringen, theoretische
kennis, regelgeving, methodieken, beleid, …)?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. Welke kennis is het meest bruikbaar?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Hoe zoek je naar kennis?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
a. Maak je gebruik van online communities?
…………………………………………………
4. Waar vind je de meest bruikbare kennis terug?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
a. In welke mate raadpleeg je de steunpunten/expertisecentra die rond jouw
thema actief zijn?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5. Maken jullie gebruik van methodieken? Hoe komen jullie hiertoe?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Bijlage 6
146
6. Kennen jullie kennisplein.be/CIRRO? Gebruik je dat? Waarom wel/niet.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
HOE KAN EEN WVG-KENNISWIJZER RELEVANT ZIJN?
1. Hoe moet een WVG-kenniswijzer eruit zien om relevant te zijn?
a. Wat zijn de onderdelen/inhoud?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b. Via welke technologie moet een WVG-kenniswijzer beschikbaar zijn? (bv. i-
pad, pc…)
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. Wat moet worden aangeboden opdat jullie gebruik maken van een WVG-kenniswijzer?
(randvoorwaarden: bv. tijd, internet, PC, i-pad)
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Ga je op zoek naar kennis uit andere sectoren? Welke? Hoe doe je dat?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
147
Bijlage 7:
Online bevraging bij IT experten van kennisinstellingen uit de inven-
taris
Online bevraging bij IT experten van kennisinstellingen uit de inventaris
149
Via deze bevraging willen we zicht krijgen op de informatiearchitectuur die binnen uw organisatie mo-
menteel wordt gebruikt om:
(1) informatie voor de praktijkwerkers via uw website ter beschikking te stellen
(2) kennis te delen/te creëren.Onder informatiearchitectuur verstaan we de manier waarop jullie orga-
nisatie omgaat met het opslaan, het beheer en het eventueel toegankelijk maken van informatie (bv.
cases, testimonials, methodieken, onderzoeksresultaten, onderzoeksdata, beeldmateriaal, fotomateri-
aal).
De resultaten uit deze bevraging geven ons zicht op de huidige informatiearchitectuur van de steunpun-
ten, expertise- en kenniscentra. Dit kan een mogelijke vertrekbasis zijn voor de ontwikkeling van een
WVG-kenniswijzer. Een WVG-kenniswijzer wil op een gedecentraliseerde manier kennis inzake welzijn,
gezondheid en gezin intersectoraal toegankelijk maken. Door uw deelname aan de bevraging draagt u
met andere woorden bij tot een kwaliteitsvolle, intersectorale zorg.
Op welke manier wordt de toegang tot uw website (en/of onderdelen ervan) verkregen? (toegankelijk
voor iedereen, login en paswoord, VPN...)
Welk soort informatie stelt de website van uw organisatie ter beschikking aan de praktijk? (bv. cases,
testimonials, methodieken, onderzoeksresultaten, onderzoeksdata, beeldmateriaal, fotomateriaal …)
Hoe stelt uw organisatie deze informatie ter beschikking op haar website? (bv. via e-learning, online
boeken, online communities, rapporten, verslagen, films, blogs, wikis ...)
Bijlage 7
150
In welke formaten stelt uw organisatie deze informatie beschikbaar op haar website? (bv. pdf, doc, Ex-
cel, MP4, WMV, JPEG, PNG, MOV, WAV…)
Is de informatie op uw website ruim doorzoekbaar via gepersonaliseerde of andere intelligente zoek-
technieken (zoals google of amazon bijvoorbeeld gebruiken)?
1. Nee
2. Ja, via welke zoektechnieken?
Deelt uw organisatie kennis met de praktijk via sociale media?
1. Nee
2. Ja, via welke media?
Faciliteert uw organisatie online kenniscreatie? (bv. online communities, google docs, wikis...)
1. Nee
2. Ja, op welke manier?
Online bevraging bij IT experten van kennisinstellingen uit de inventaris
151
Het opzoeken van informatie wordt sterk vereenvoudigd door het gebruik van metadata (toevoegen
van informatie over informatie, zoals trefwoorden/tags/labels). Maakt uw organisatie hiervan gebruik?
1. Nee
2. Ja, welk type (bv. titel, auteur, taal, organisatie, versie, datum (created, modified, last saved...))?
Worden standaarden voor metadata gevolgd? (bv. ivm classificatie, zoektermen, ...)
1. Nee
2. Ja, welke?
Maakt uw organisatie gebruik van één of meerdere databases om kennis online ter beschikking te stel-
len? (bv. Access, Excel, MySQL, Oracle...)
1. Nee
2. Ja, aantal databases:
Deze database(s) bevatten...Indien u één database heeft, gelieve één antwoord aan te duiden. Indien u
meerdere databases heeft, kan u meerdere antwoorden aanduiden.
1. Enkel informatie
2. Enkel metadata
3. Zowel informatie als metadata
Bijlage 7
152
Welke is/zijn deze databases (bv. Access, Excel, MySQL, Oracle...)?
Op welke infrastructuur wordt de informatie bijgehouden? (bv. centrale fysieke server, virtuele server,
meerdere pcs, CDs, USB, dropbox, ...)
Indien uw organisatie gebruik maakt van een server, is dit in eigen beheer?
1. Ja, dit is in eigen beheer
2. Nee, bij welke organisatie is de server in beheer?
Met back-up bedoelen we het systematisch nemen van kopies op een gestructureerde manier. Welke is
de back-up strategie binnen uw organisatie?
Wat is de frequentie hiervan? (bv. dagelijks, wekelijks, sporadisch ...)
Online bevraging bij IT experten van kennisinstellingen uit de inventaris
153
Hoe wenst uw organisatie haar informatiearchitectuur (IA) op korte termijn te verbeteren?
Welke ondersteuning heeft uw organisatie hierbij nodig? (bv. een onafhankelijk aanspreekpunt IA; een
externe IA consultant; een interne IA expert; leermomenten met andere kennisinstellingen; tools die de
overheid aanreikt)
Hoe wenst uw organisatie haar informatiearchitectuur op lange termijn te verbeteren?
Welke ondersteuning heeft uw organisatie hierbij nodig? (bv. een onafhankelijk aanspreekpunt IA; een
externe IA consultant; een interne IA expert; leermomenten met andere kennisinstellingen; tools die de
overheid aanreikt)
Is er een verantwoordelijke voor informatiebeheer binnen de organisatie (bv. bibliothecaris, webbe-
heerder, IT verantwoordelijke, kwaliteitsbeheerder, archiefbeheerder)?
1. Nee
2. Ja, één persoon
3. Ja, meerdere personen
Bijlage 7
154
Welke taken en bevoegdheden heeft deze persoon in het kader van de voorgaande vragen?
Welke taken en bevoegdheden hebben deze personen in kader van voorgaande vragen?
Gelieve de contactgegevens van de verantwoordelijke(n) hieronder te noteren.
Gelieve de naam van uw organisatie hieronder te noteren.
155
Bijlage 8:
Leidraad denk- en dialooggroep over informatiearchitectuur
Bijlage 8
156
Doel?
Reflectie, stappenplan en ondersteuning rond IA:
o Bewustwording van eigen huidige positie m.b.t. verbinden van informatiearchitectuur:
Geen verbindende informatiearchitectuur:
Ieder op zich (geen leren van elkaar)
Leren van elkaar m.b.t. eigen informatiearchitectuur
Verbindende informatiearchitectuur
Organische groei
Nieuw platform
o Bewustwording van gewenste positie in de toekomst
o Eerste stappen uitwerken in stappenplan
o Ondersteuning van elkaar in uitwerken toekomstige IA
Werkwijze?
Reflectie oefening aan de hand van een schematische weergave. Welke positie neemt uw ken-
nisinstelling in in dit schema? Verduidelijk.
o Welke is de huidige positie van de informatiearchitectuur van uw kennisinstelling in het
schema?: Verbindt de huidige informatiearchitectuur al dan niet kennis uit meerdere
kennisinstellingen (of heeft het voldoende potentieel om kennis tussen meerdere ken-
nisinstellingen te verbinden)?
o Welke positie wenst jouw kennisinstelling in de toekomst in te nemen?: Wenst jouw
kennisinstelling dat de toekomstige informatiearchitectuur al dan niet kennis uit meer-
dere kennisinstellingen verbindt (of het potentieel heeft om kennis tussen meerdere
kennisinstellingen te verbinden)?
Gewenste toekomst:
verbindende IA
Nu: verbindende
IA
Nu:
geen verbindende IA
Gewenste toekomst:
geen verbindende IA
1 2
4 3
Leidraad denk- en dialooggroep over informatiearchitectuur
157
Hoe ziet de gewenste toekomstige positie van de informatiearchitectuur van jouw kennisinstelling
er dan juist (concreter) uit?
o Geen verbinding:
Niet leren van elkaar => hier dieper op weerstand ingaan door goed te luisteren,
samen te vatten en door te vragen in plenaire groep
Wel leren van elkaar
o Wel verbinding:
Organische groei
Nieuw platform
Wat heb je al geprobeerd om jouw gewenste toekomstige positie (al dan niet verbindende IA) te
bereiken? Wat werkte er en wat niet?
Welke is uw volgende stap om de gewenste toekomstige positie (beter) te bereiken? (bv. metadata
gestructureerd opslaan)
Hoe kunnen anderen uit de groep u hierbij helpen? Welke zijn de voorwaarden om de toekomstige
positie te kunnen bereiken?:
o Hoe kunnen kennisinstellingen met een verbindende informatiearchitectuur kennisinstel-
lingen ondersteunen zonder dergelijke architectuur en die wel dergelijke architectuur wen-
sen in de toekomst (en omgekeerd)?
o Hoe kunnen de andere kennisinstellingen hun huidige (al dan niet verbindende) IA optima-
liseren? Wat is hiervoor nodig?
Hoe kan de overheid hierbij helpen? Welke zijn de voorwaarden voor het beleid om de toekomstige
positie te kunnen bereiken?