S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

64
Stadskinderen hebben het beter > Groene speelpleinen als huiskamers voor de buurt > Freestyle Space > Ontmoetingsplek voor alle leeftijden > Ceci n’est pas un magazine, column Wies Sanders > Leven in een krimpgebied > Meegaan met het ritme van de stad > JONGE STAD Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 03 2014 Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 03 2014 Uitgave van

description

De stad is weer in trek bij gezinnen. Zij kiezen bewust voor een leven in de stad of blijven er noodgedwongen. Door het toenemend aantal kinderen verandert de openbare ruimte. Deze editie van S+RO verkent deze ontwikkeling.

Transcript of S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Page 1: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

MK2013MK2014

Stadskinderen hebben het beter >

Groene speelpleinen als huiskamers voor de buurt >

Freestyle Space >

Ontmoetingsplek voor alle leeftijden > Ceci n’est pas un magazine, column Wies Sanders > Leven in een krimpgebied > Meegaan met het ritme van de stad >

JONGE STAD

Stedenbouw en Ruim

telijke Ordening | 03 2014

Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 03 2014

Uitgave van

Page 2: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Inleiding Planologie en Ruimtelijke Ordening (IPRO)

Een stevige basis maakt u wegwijs in het RO-vakgebied

Start 11 september 2014

Meer informatie: www.platform31.nl/ipro

Page 3: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

INTRO

3 Hoofdredactioneel Jaap Modder

4 Column Ceci n’est pas un magazine Wies Sanders

6 T+T Trending Topics Jeroen Niemans

THEMA: Jonge Stad

8 Jonge Stad Arjan Harbers

10 Stad 3.2, of hoe gezinnen de stad opnieuw uitvinden Lia Karsten

17 Stadskinderen hebben het beter Anne Koning

20 Ontmoetingsplek voor alle leeftijden Pia Kronberger-Nabielek en Kristin Jensen

26 Freestyle Space Iris Schutten

32 De eeuwige jeugd van de bloemkoolwijk Like Bijlsma en Frank van Dam

36 Groene speelpleinen als huiskamers van de buurt Luc Sour

PLATFORM

42 Leven in een krimp- gebied: a way of life Janneke Rutgers

46 Meegaan met het ritme van de stad Peter van Veelen en Peter Pol

RECENSIES

50 Paradise Planned Cor Wagenaar

Landschapsontwerp in Vlaanderen Paul Roncken

The Art of Shaping the Metropolis Paul Gerretsen

Happy City Femke Haccoû

Pursuing Transit Oriented Development Rob van der Bijl

58 Short cuts Lianne van Duinen

Platform31

60 Platform31 – Agenda

Stedenbouw + Ruimtelijke Ordening, 95e jaargang, nummer 3, juni 2014. S+RO is een onafhankelijk tijdschrift voor iedereen die actief is in het veld van de stedenbouw en ruimtelijke ordening. Het blad verschijnt zes keer per jaar. Redactie: Lianne van Duinen, recensieredacteur [email protected] Arjan Harbers, [email protected], Jaap Modder, hoofdredacteur [email protected] Maurits Schaafsma, [email protected] Iris Schutten, [email protected] Vrolijk, eindredacteur [email protected] Ontwerp en art direction: Kismanstudio, Amsterdam, www.kismanstudio.nl Illustratie omslag: Max Kisman, zie ook pagina 9 Richtlijnen voor auteurs: De redactie ontvangt graag kopij, zie voor richtlijnen: www.s-ro.nl Uitgever: Platform31

Redactieadres: Postbus 30833, 2500 GV Den Haag, T +31 (0)70 302 84 48, E [email protected] , www.s-ro.nl Abonnement: Kosten € 91,80 per jaar, studenten betalen € 45,90 per jaar. Losse nummers zijn via www.platform31.nl/publicaties te bestellen voor € 21,90 (€ 16,80 voor partners van Platform31). Alle prijzen zijn excl. 6% BTW. Abonnementen kunnen op elk moment schriftelijk of per e-mail worden opgezegd, opzegtermijn is twee maanden www.platform31.nl/abonneren/tijdschriftenAbonnementenadministratie: Annemiek Nieuwenhuis, T +31 (0)70 302 84 84, E [email protected] Advertenties: Martin de Heer, T +31 (0)70 302 84 84, E [email protected] Drukwerkproductie: Platform P, Rotterdam Auteurs- en beeldrechten: Aan deze uitgave is de uiterste zorg besteed; voor onvolledige/onjuiste informatie aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijkheid. Overname van artikelen is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding. ISSN-1384-6531

Page 4: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Ga naar www.platform31.nl/abonneren voor meer informatie over de tijdschriften.

Page 5: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 3

IntroHoofdredactioneel

Jaap ModderHoofdredacteur S+RO

Provada en IABR Geen groter verschil dan tussen de Provada in de Amster-damse RAI en de IABR, de Internationale Architectuur Bien-nale, in de Kunsthal te Rotterdam. Bij de IABR geen mannen in maatpakken, krullende coiffures, puntschoenen en glim-mende BMW’s op de parkeerplaats. En bij de Provada geen slordig geklede jonge hipsters en smaakvolle dameskleding. Maar we moeten niet overdrijven, vergeleken met de frivole MIPIM in Cannes is de Provada een stuk beschaafder. En, belangrijker, niet meer over het hoofd te zien als toonaange-vende Europese real estate fair. De vastgoedsector is in ons land dramatisch kleiner geworden (meer dan vijftig procent) maar het beursvloeroppervlak is ongewijzigd, 22.000 vier-kante meter voor 23.000 bezoekers. Dat mag een prestatie worden genoemd. Heeft het economische drama dat deze sector trof, en nog steeds treft, invloed op het gebodene? De stands zijn niet anders dan voor de crisis. En de ratelende pakmannen lijken vooral opgelucht te zijn en klaar om de draad van voor de crisis weer ongewijzigd op te pakken. Overal liggen luidruch-tige en dikke glossy’s die ons vertellen over bruisen, bloeien, inspiratie en innovatie en de nieuwe ‘mannenman’ die ‘vrij-heid, puurheid en echtheid’ uitstraalt. De sector haalt op-gelucht adem, klaar voor old school real estate business. Wie beter kijkt ziet bij sommige bedrijven in de sector een andere aanpak. Bij ontwikkelaar AM bijvoorbeeld. Waar vroeger ontwikkelaars over de drie belangrijkste succesfactoren rie-pen: locatie, locatie, locatie, is AM nu overtuigd van: de klant, de klant, de klant. Er wordt nu in de klant geïnvesteerd, als informant, als de belangrijkste relatie, als ambassadeur en nog veel meer. Na twintig jaar geneuzel over het belang van de vraagkant heeft de crisis de klant hier in ieder geval eindelijk op het podium gezet. Maar verder is de Provada de showroom van een betrekkelijk conservatieve sector, niet overtuigd van nieuwe paradigma’s. De IABR is geen beurs maar een tentoonstelling. Wel een andere dan de IABR’s hiervoor, deze keer is het vooral een showcase van research van de afgelopen jaren, research door designers, planners, ecologen enzovoort. De sterk naar de portemonnee klinkende ‘inspiratie’ van de Provada komt bij de IABR van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk die in 2009 in de Amsterdamse Tolhuistuin een redevoering hield over urbane antropologie en daarover onder meer zei: ‘..we see ourselves forced to think over a new form of building whose novelty would stem from the fact that it transforms that untenable status of urban life into its opposite, a form of building and living that is compatible with nature.’

Met de IABR 2014 wordt een poging gedaan een nieuw para-digma te verkennen. Curator Dirk Sijmons werd op een dag wakker in het antropocene tijdperk (de term is van Nobel prijswinnaar Paul Crutzen), de vaststelling dat de wereld nu geheel gemanipuleerd kan worden door de mensheid. En tot dusverre gaat dit niet echt goed, we hebben onze resour-ces er in de laatste eeuwen in hoog tempo doorheen gejast. En er komen in de komende decennia nog een paar miljard stedelingen bij. Sijmons veronderstelt, optimistisch als hij is, dat wij ‘by nature inclined’ zijn ‘to live together in expanding settlements’ en stelt: ‘perhaps we are urban by nature’. En dan geldt, noblesse oblige dat wij in staat zouden moeten zijn de stad als natuurlijke habitat te zien en daar ook naar te handelen, het antropocene geeft ons die mogelijkheid en ook verantwoordelijkheid. Met deze toonzetting verlaten we gelukkig de tafel van de doemdenkers en kunnen vrolijk aan de slag met een andere inzet. Een beetje de aanpak van onze waterman in New York, de aan de Verenigde Staten ‘uitge-leende’ ambtenaar Henk Ovink. De IABR heeft het ‘export’-thema van Ovink, ‘rebuild by design’, feitelijk tot algemene inzet gemaakt. De IABR is dus veel doeneriger dan je zou denken, de nieuwe urbanisten staan klaar om de wereld beter in te richten. En de Provada lijkt misschien wel doenerig maar veel van de daar uitgestalde projecten zijn nogal eens plannen zonder vraag of business model, beetje kansloos want blijven steken in de wereld van voor de crisis. Maar dan doen we ze wel een beetje tekort. Die ‘maatpakken’ weten misschien wel iets beter dan de IABR urbanisten hoe je hun ideeën ‘in de markt’ zou moeten zetten. Misschien een idee. De Provada is al- weer voorbij maar de IABR is er nog even. Laat de IABR een contingent Provada ontwikkelaars naar de Kunsthal lokken met deze vraag. Meer dan genoeg parkeerruimte onder het Museumpark. ■ Jaap Modder

Page 6: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

4 2014/03 S+RO

IntroColumn

Wies SandersUrban Unlimited/Architectuur Film Festival Rotterdamwww.urbanunlimited.nl, www.affr.nl

U en ik kunnen ‘hier en nu’ een polemiek starten noch elkaar liken. Wij hebben namelijk geen band, geen vereniging, geen informele community, wij delen slechts een kort moment van aandacht waarop u dit stukje zit te lezen, om zo dadelijk weer wat anders te doen. Het geduldige papier van S+RO bemiddelt niet meer tussen u en mij. Maar waar is die bemiddeling dan wel, tussen schrijver en publiek? In de hoog-tijdagen van vaktijdschriften en -boe-ken, uitgegeven door vakspecialistische uitgevers – zeg jaren 1980 en 1990 – was een tijdschrift een knooppunt in de communicatie. Dat je er in publiceerde was van belang en dat je het las was van belang – wat voor gevolgtrekking je daar ook uit haalde. Maar sindsdien is er een informatie-explosie geweest. Archieven, satellietbeelden, referenties, onderzoeken, ontwerpen, strategieën en adembenemende foto’s en films

zijn – praktisch gratis – beschikbaar. Er valt zoveel meer te schrijven en te lezen – en dus zoveel meer te absorbe-ren, zoveel meer te negeren. Om daarin nog enige coherentie te vinden is het van belang daarover met elkaar van gedachten te wisselen: snel, interactief, gefocust. Vandaar al die stadsdebat-ten, symposia, excursies, evenementen en persoonlijke blogs: dat zijn heel geschikte nieuwe ontmoetingen tussen schrijver en publiek, of liever: tussen coproducenten. Het zijn kortstondige en hevige uitwisselingen waar bronnen en meningen worden gedeeld, gecon-troleerd en verwerkt. Een rol waar een vaktijdschrift ooit het alleenrecht op had, maar nu het nakijken heeft. Maand- of kwartaaltijdschriften als S+RO zijn immers een slow medium. Ze hebben status: juist omdat ze tastbaar zijn en een verzamelwaarde hebben blijven ze lang in je fysieke domein rondslingeren, tot soms wel jaren na de datum van uitgave. De inhoud verschilt op dit moment niet zo heel veel van wat er gratis op internet te vinden is, maar de waarde van het rondslingeren wordt danig onderschat. Het tijdschrift Gers! is een glossy over de liefde voor de stad Rotterdam. Het heeft een bewust lage oplage (altijd nog hoger dan S+RO overigens), het is een hoge kwaliteit glossy met zorgvuldige artikelen en spetterende fotografie. En het is gratis, nergens te koop. Iedere Rotterdammer die een Gers! ziet lig-gen, wordt blij van het vinden van deze

Ceci n’est pas un magazine

In de vorige column stonden tien citaten uit de geschiedenis van S+RO, hier staan ze in de juiste chronologische en auteursrechtelijke volgorde.

➜ Een architect verdient er 915 gulden per maand: Gemeente Rotterdam in 1963 ➜ Activiteiten van onderop zijn goed: Drs. J. Buit in 1963 ➜ Het is krisis: Drs. S.E. Pronk in 1974 ➜ Het accent moet op beheer van de stad: Van der Voort en Doevendans in 1984 ➜ De ruimtelijke planning zit in een identiteitscrisis: Drs. H. Hetsen in 1984 ➜ Alleen de particuliere vrijetijdsector heeft kans van slagen in de stad: Ir. A. Habets in 1984 ➜ Ontwikkelaars denken multifunctioneel met toekomstwaarde: Minister Alders in 1994 ➜ Alleen de vorm telt nog: Yap Hong Seng in 2004 ➜ RO is geen politiek onderwerp meer: Paul Gerretsen in 2014

Op een misleide minister na, zijn er in S+RO de nodige wijze constateringen en voorspellingen gedaan door prak-tijk- en beleidsheren in de ruimtelijke ordening. De citaten zijn vandaag nog zeer valide, de misleide minister incluis, dus ik vrees dat u als lezer hun wijze woorden bitter weinig ter harte heeft genomen. Als schrijver is het al een hard en slecht betaald bestaan, maar als er verdorie ook niemand leest of luistert, waartoe is dit blad dan op aarde? S+RO ervaart een periode van existenti-ele eenzaamheid, kijkend in het gapend zwarte gat der ongedefinieerde lezer en de kilheid van de onverschillige niet-lezer. Ergens rond het millennium moet de natuurlijke band tussen schrijver en lezer zijn verslapt; hopeloos ver-dwaald tussen de polemieken in de jaren 1980 en 1990 en de social media van de jaren 2010.

Page 7: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 5

IntroColumn

Illustratie: Max Kisman

schat. Degene die een Gers! heeft, is gers en als je erin staat al helemaal. Het bestaansrecht van dit dure drukwerk wordt niet in twijfel getrokken. De productie begint dan ook heel ergens anders dan waar S+RO begint. De kern zit er namelijk in de social media. Het

publiek wordt van daaruit aangespoord en lekker gemaakt voor het nieuwe nummer. Er is een community ontstaan waar inmiddels menig adverteerder likkebaardend bij kijkt. Feitelijk hebben ze de keten van het tijdschrift geheel omgekeerd. Het is de drukker die met

dit initiatief kwam en stroomopwaarts zocht naar een zinvolle en onafhanke-lijke redactionele inhoud. Hij vond dat in een heel specifiek onderwerp (de liefde voor de stad Rotterdam) waar hij mensen op kon aanspreken om bij te dragen en waar veel mensen zich mee verwant voelen. En het is die specifieke, bijna persoonlijke volg-groep zelf die waarde heeft voor adverteerders en partners. Goed beschouwd is ieder nummer een aaneenschakeling van publieke events. ‘The making of’ is een span-nend jongensboek, de lancering van het nummer is een feest, het be-machtigen van zo’n gratis nummer is een sport, het uitwisselen van het nummer tussen vrienden is een fijne ontmoeting, het lezen is een nuttige en aangename belevenis en ieder rondslingerend nummer is een her-innering en uiteindelijk een waarde-vol archief over de stad Rotterdam. S+RO en Platform31: eat your heart out. Er is een groep dolende plan-ners en ontwerpers die snakt naar hun versie van Gers! Zorg ervoor dat die er komt, gratis. Het enige dat daarvoor nodig is lef en liefde. ■ Wies Sanders (1965, een vruchtbaar jaar) is stedenbouwkundige bij Urban Unlimited, bureau voor netwerkge-richte stedenbouw en directeur van het Architectuur Filmfestival Rot-terdam.

Page 8: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

@jhlhniemansWe gaan samen de stad maken dus. De URL is overigens geclaimd door Zwolle: www.samenmaken-wedestad.nl In Utrecht dacht de stad mee met de politiek en bood een kant en klare passage aan voor het coalitieakkoord.

Samen

@jhlhniemansTwee maanden na de gemeenteraadsverkie-zingen hebben bijna alle gemeenten inmiddels een nieuw college. Met het bijbehorende college-akkoord waarin de goede voornemens voor de komende vier jaar staan. Een greep uit de titels van de recente college akkoorden in diverse steden laat meteen zien wat de trend is voor de komende vier jaar:

➜ Samen aan de slag voor een energiek en aangenaam Hengelo!

➜ Samen Schiedam vernieuwen

➜ Utrecht maken we samen

6 2014/03 S+RO

IntroTrending Topics 24 april 2014 RLI-advies

Trending Topics Jeroen Niemans Platform31

@jhlhniemans

@LombokCentraal Samen maken we de stad! #stads-makersparagraaf voor het #coali-tieakkoord http://www.utrechtse-ruimtemakers.nl #gr2014utrecht pic.twitter.com/yBCYzWbevY

17 Mar 2014

@ZinderendeZineb‘Samen de stad maken’ het wordt overal geroepen in gemeenteland. Is het een nieuw elan of een hype? @ruimtemaker

Zelfbeheer bloemenperk Utrecht. Foto: Sijmen Hendriks/HH

17 maart 2014 Samen maken we de stad!

Page 9: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

@ruimtemaker waarschuwt voor koekoeksklokparticipatie: een over-heid die van tijd tot tijd een dialoog organiseert en het deurtje dan weer langdurig sluit.

@ruimtemaker mijn blog nav het RLI-advies toe-komst van de stad. Over de relatie tussen zelforganisatie en regionale kracht http://tinyurl.com/nryrdgn

24 Apr 2014 @jhlhniemans‘The proof of the pudding is in the eating’. Nu iedereen roept dat we samen de stad gaan maken wel afwachten of we dat ook kunnen. Benieuwd of over vier jaar bij de volgende gemeenteraadsverkiezin-gen ‘samen’ weer trendig topic is.

@waltervanpeijpe Leestip: koekoeksklokparticipatie en het stadhuis op straat: bestu-ren in de spontane stad http://goo.gl/Z4ziF

28 May 2014

@jhlhniemansMeedenken graag, burgerparticipatie is ‘hot’ bij vorming van gemeentecollegeshttp://www.nrc.nl/verkiezingen/2014/05/01/burgerparticipatie-is-hot-bij-vor-ming-van-gemeentecolleges/

Opening vernieuwde Maasplein, Utrecht, een initiatief van de buurtbewo-ners. Foto: Bert Spiertz/HH

S+RO 2014/03 7

IntroTrending Topics

28 mei 2014 Leestip: koekoeksklokparticipatie

@jhlhniemansOok het Rli-rapport ‘De Toekomst van de Stad’ zet in op zelforganisa-tie. Hier heeft @ruimtemaker ook enkele goede tips bij.

DE

TOE

KO

MS

T V

AN

DE

STA

D: D

E K

RA

CH

T V

AN

NIE

UW

E V

ER

BIN

DIN

GE

NR

AA

D V

OO

R D

E LE

EFO

MG

EV

ING

EN

INFR

AS

TR

UC

TU

UR

2014/04

MAART 2014

DE TOEKOMST VAN DE STADDE KRACHT VAN NIEUWE VERBINDINGEN

Page 10: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

8 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Introductie

Arjan HarbersRedacteur S+RO

Na een themanummer eerder dit jaar over de Grijze Stad, nu een themanum-mer over de Jonge Stad. Er zijn namelijk steeds meer kinderen in de steden. Deels blijven jonge gezinnen in hun stadswoning ‘hangen’ omdat ze geen woning in de suburbs meer kunnen fi-nancieren, maar vaak ook kiezen jonge gezinnen er bewust voor om kinderen in de stad te laten opgroeien. Dit geldt voor alle bevolkingsgroepen. Ze kunnen zo de logistieke voordelen van de stad optimaal gebruiken voor hun private en professionele netwerken.

Door het toenemende aantal kinderen zien we de stad een beetje veranderen: steeds meer tuinen worden (deels) ge-meenschappelijk gemaakt, via het kind-lint kan de actieradius van een kind toe-nemen en dankzij de natuurspeeltuinen en de groene schoolpleinen worden kinderen lekker vies en vol schrammen. De vraag wordt vaak gesteld of er wel genoeg scholen en andere voorzienin-gen zijn, maar het herbergen van kinde-ren in de stad verlangt ook finetuning bij minder voor de hand liggende zaken: in de woningtypologie, bij het openbaar vervoer en in de straatprofielen.

Zo is er met een stedelijke portiek-woning enig improvisatievermogen vereist, bijvoorbeeld als het gaat om opbergen van kinderwagens en kinder-fietsen. De openbare ruimte in de voor-oorlogse buurten, met krappe stoepen (gedimensioneerd op een openslaand portier) vol met obstakels en weinig groen, biedt weinig bewegingsvrijheid om buiten te spelen. Dat verklaart voor

een deel het succes van de Wii en de hordes ouders die hun kinderen van de ene naar de andere attractie door de stad vervoeren. Het openbaar vervoer is ook nog niet klaar voor de kinderen. Hoewel bijvoorbeeld de RET kinderen op woensdagmiddag en op zondag gratis met de bus laat meerijden, is het ver-voer van baby’s en peuters in Rotter-dam een heuse onderneming. In de stad, die gezinnen wil aantrekken mogen er maximaal twee buggy’s mee in de tram en je moet dus gewoon op de volgende tram wachten als dit quotum bereikt is. Als je de metro wilt nemen met een kinderwagen moet je een pislift en meedogenloze OV-chippoortjes trot-seren. Een bezoek aan een willekeurige buitenlandse grote stad leert dat deze omstandigheden niet vanzelfsprekend hoeven te zijn.

In de stad zijn te weinig fietsenbergin-gen waardoor fietsen buiten staan en kinderzitjes van fietsen worden gejat, soms met fiets en al. Kinderzitjes pas-sen bovendien niet in fietstrommels. En Greenwheels in samenhang met kinderstoelen is ook al teveel poespas, waardoor een eigen auto toch makkelij-ker is. Zodoende staat de hele straat vol met auto’s. Een legitieme vraag is dan of de gezinnen eigenlijk wel beter af zijn in de stad. Natuurlijk kan de stoep geoptimaliseerd worden, zoals we al jaren kunnen zien in Amsterdam West, maar het is naïef te verwachten dat kinderen de straat gaan heroveren op de auto. Is de bloemkoolwijk dan toch niet zo’n slechte optie?

Een andere legitieme vraag is of de stad gebaat is bij meer kinderen. Na de focus op yuppen als financieel krachtige bewoners vechten veel steden (in het buitenland) nu om de jonge gezinnen ten einde werknemers voor de toe-komst veilig te stellen en zodoende de sociale en economische veerkracht te garanderen.

In veel steden buiten Nederland is het dan ook de normaalste zaak van de we-reld dat er kinderen in de stad wonen. Ouders worden daar niet op aangeke-ken. Opgroeien in een stedelijk apparte-ment is de norm want een grondgebon-den woning in de stad komt nauwelijks voor. In een Biergarten spreken ouders onderling af en drinken een Radler of een Bionade terwijl de kinderen veilig spelen. Een vrije schoolkeuze zoals over het algemeen in Nederland is elders niet de norm. Kinderen moeten er vaak binnen hun eigen postcodegebied naar school wat ten goede komt aan de no-dige beweging van de kinderen, want ze kunnen naar school lopen. Dit bespaart een tweede auto.

De gezinnen en kinderen staan niet al-leen met hun sores in de stad. Waar je met een kinderwagen niet goed uit de voeten kan, is een scootmobiel immers ook niet wendbaar. Kindvriendelijke ingrepen in de stad komen daarom meestal eveneens ten goede aan ou-deren en vice versa. Een gezamenlijke lobby ligt voor de hand, maar belang-rijker nog is een brede mindset bij de bestuurders om de stad voor iedereen toegankelijk te maken. ■

Jonge stad

Page 11: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

MK2013MK2014

S+RO 2014/03 9

Thema Jonge Stad Introductie

Illustratie: Max Kisman

Page 12: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

10 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Stad 3.2

Spelende kinderen in de vooroorlogse stad. Foto: Maria Austria Instituut/HH

Page 13: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 11

Thema Jonge Stad Stad 3.2

Lia KarstenUniversiteit van [email protected]

den naar de overloopkernen en later de Vinex-wijken van Nederland. Het aantal kinderen in de stad liep sterk terug met een dieptepunt ergens midden jaren 1980. In de woorden van Ward2 werd de suburb de child rearing-sector van de samenleving. En de stad, die ontwik-kelde zich tot een woonmilieu voor vooral kinderloze huishoudens: studenten, alleenstaanden en koppels zonder kinderwens. Het wegtrekken van grote groepen gezinnen sloeg gaten in het sociale weefsel van de stad. Niet alleen sociaal ging het slecht met de stad, ook fysiek. Wie nu kijkt naar de stad uit de jaren 1960 en 1970 ziet een stad waar veel onbewoonbaar ver-klaarde woningen zijn, waar het achter-stallig onderhoud van straten en pleinen opvalt en waar de armoede van de bewoners die niet (konden) wegtrek-ken pijn doet aan je ogen.3 De stad 2.0 was haar oude charme verloren, zonder dat er veel goeds voor in de plaats was gekomen. Stadsvernieuwing 3.0 Deze constatering werd breed gedeeld en vormde de start voor een proces van stadsvernieuwing dat het tij zou moeten keren. Tegelijkertijd veranderde de werkgelegenheid in de stad dras-tisch. De oude maakindustrie, de haven en andere industriële werkgelegen- >>

De stad is weer in trek bij gezinnen. Jarenlang trokken ouders die zich dat financieel konden veroorloven de stad uit, kinderen groeiden op in de suburbs. Maar met meer mogelijkheden voor werk, cultuur en consumptie is de stad weer in beeld. Bij gezinnen voor wie dit financieel mogelijk is. Er is ook een andere groep die financieel gezien geen keuze heeft. Zij blijven noodgedwon-gen in de stad. Wat betekent deze hernieuwde aandacht voor het ontwerpen aan de stad? Gezinnen hebben altijd in de stad gewoond. In de vooroorlogse stad (1.0) woonden huishoudens met kinderen en anderen naast elkaar, maar eigenlijk waren er niet zoveel verschillende huishoudens. Jongeren bleven thuiswo-nen tot ze een huwelijkspartner gevonden hadden met wie zij zelf een gezin konden starten. De stad 1.0 wordt nu nog vaak aangehaald als het prototype van een geïntegreerde omgeving: wonen, werken en tal van andere activiteiten liepen kriskras door elkaar.1 Vanaf de jaren 1960 kwam daarin verandering. De oude stad werd als vol, onveilig en onhygiënisch gezien. Geen goede plek om kinderen te laten opgroeien. Een massale suburbanisatie kwam op gang en het waren vooral gezinnen die het zich konden veroorlo-ven, die de stad uittrokken. Zij verhuis-

of hoe gezinnen de stad opnieuw uitvinden

Stad 3.2

Page 14: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

12 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Stad 3.2

heid maakten plaats voor de nieuwe, schone, werkgelegenheid van dienst-verlening, cultuur en toerisme. Dat gebeurde niet zonder slag of stoot, maar langzamerhand – we weten het allemaal – is de stad er weer bovenop gekomen. Woningen, winkels, straten, pleinen en parken zijn opgeknapt, nieuwe voorzieningen gebouwd. De grote stad is niet langer een armoede-eiland binnen een rijkere gesuburbani-seerde regio. De nieuwe stad (3.0) raakt weer in trek bij grote groepen midden-klassebewoners vanwege de concen-tratie van nieuwe werkgelegenheid en ook vanwege mogelijkheden voor cultuur en consumptie.4 Aanvankelijk waren het vooral de jonge professionals voor wie stedelijk wonen bijna een must bleek te zijn. Een deel van deze groep kreeg kinderen en besloot dat dat geen reden was om te vertrekken; zij transformeerden van young urban professional (Yuppie) naar young urban professional parent (Yupp). En waar het jarenlang zo was dat gezinnen die het zich konden veroorloven de stad verlieten, geldt nu het omgekeerde. De nieuwe gezinsstad (3.1) is mooier maar ook duurder geworden en daarmee moeilijker toegankelijk voor minder bemiddelde gezinnen. Heroriëntatie

De huidige stedelijke oriëntatie van gezinnen blijkt een globaal verschijnsel dat zich vooral in en nabij de binnenste-den van grote steden manifesteert. Met het opknappen van Manhattan is daar ook het aandeel jonge gezinnen toegenomen. Hetzelfde geldt voor Prenzlauerberg in Berlijn, delen van Londen, Parijs en Stockholm. Neder-lands onderzoek laat zien dat een belangrijke motivatie om in de stad te willen wonen, samenhangt met de veranderde taakverdeling binnen huishoudens. Nu ook moeders massaal op de arbeidsmarkt aanwezig zijn, worden de ‘oude’ tijdruimtelijke eisen die aan een woonmilieu gesteld moeten worden weer meer urgent. Vooral

moeders zien een stedelijke woonplek als een voorwaarde voor het dagelijks combineren van zorg en carrière. Interessant is dat cijfers laten zien dat stedelijk wonen vrouwen inderdaad een steuntje in de rug geeft. In de grote steden werken vrouwen meer uren dan elders en werken mannen vaker parttime.5 Dat maakt het combinatie-huishouden met een min of meer symmetrische taakverdeling tussen moeders en vaders tot een veel bestaande praktijk. Differentiatie Dit alles betekent overigens niet dat alle gezinnen in de stad (willen) blijven wonen. De nieuwe ontwikkeling van stedelijke middenklassegezinnen duidt veel meer op een differentiatie van woonwensen. Niet voor elk gezin is het huisje, boompje, kindje in de suburb het ultieme ideaal. Het zijn met name huishoudens met een sterke culturele oriëntatie/opleiding die aan de stad verknocht raken.6 En daarnaast is er de grote groep van met name migranten-gezinnen die veel minder keus hebben en soms wel of niet tot een positieve keuze komen voor stedelijk wonen. De nieuwe stadsgezinnen kiezen voor de stad en willen graag stedelijk wonen, maar toch een beetje anders dan de huishoudens zonder kinderen. Waar in Amsterdam de Pijp heel populair is onder Yuppies, is die wijk dat niet voor Yupps. De laatsten prefereren net iets meer rust en ruimte zoals die in bijvoorbeeld de Amsterdamse Water-graafsmeer wel aanwezig is. Zij zoeken stedelijkheid in de luwte.7 Een aantrek-kelijke buurt is een buurt met brede stoepen, grotere woningen en vooral ook andere gezinnen met kinderen. Speelkameraadjes zijn belangrijk en dat geldt ook voor voorzieningen gericht op kinderen van scholen, tot sportvelden en speeltuinen. Tegenwoordig gaat die lijst verder. En zo komen we aan bij de stad 3.2.

Eigen stempel Zukin8 ziet in veel westerse steden een proces van upgrading dat vooral zichtbaar wordt in het straatbeeld van binnensteden: nieuwe winkels, hip straat meubilair, een groter aanbod van eetgelegenheden, meer ruimte voor terrassen, ruim baan voor fietsers, beter onderhouden groen, nieuwe galeries en musea. Het gaat, kortom, om processen van commerciële en culturele gentrification. In buurten waar zich veel gezinnen vestigen, zien wij deze ontwikkelingen ook, maar krijgen ze een geheel eigen signatuur, zoals recent Amsterdams onderzoek laat zien.9 Gezinnen blijken als consu-menten van de stedelijke ruimte een eigen stempel te drukken op hun stedelijke leefomgeving en zij zijn daarbij niet alleen als consument maar ook als producent actief. Dit wordt zichtbaar in de ontwikkeling van een aanbod van voorzieningen dat nauw aansluit op de behoeften van deze groep. Dat aanbod kan samengevat worden in drie typen: kindgerichte voorzieningen, gezinsgerichte voorzie-ningen en een kind/gezinsvriendelijke openbare ruimte. Kindgerichte voorzieningen zijn specifiek gericht op kinderen en variëren van kinderkledingwinkels, tot kinderopvangvoorzieningen en kindervrijetijdsclubs. Vooral het aanbod van voorzieningen voor de vrijetijdsbe-steding van kinderen groeit sterk. Waar dit aanbod vanouds in Nederland georganiseerd is door verenigingen (met name waar het sportvoorzienin-gen betreft) blijken tal van commerciële partners dit aanbod mede te zijn gaan verzorgen. Ondernemers bieden een variëteit van vrijetijdsactiviteiten van cursussen yoga, muzieklessen en kookclinics tot talencursussen en huiswerkbegeleiding aan. De leefsitu-atie van het stedelijke middenklasse gezin die wel over geld, maar veel minder over tijd beschikt, wordt weerspiegeld in het aanbod. >>

Page 15: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Onder: Gezinnen op straat in de Plantagebuurt, Amsterdam.Foto: Amaury Miller/HH

Picknicken in Wilhelminapark, Utrecht. Foto: Bert Spiertz/HH

S+RO 2014/03 13

Thema Jonge Stad Stad 3.2

Page 16: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

14 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Stad 3.2

Cursussen voor kinderen moeten aantrekkelijk zijn voor de kinderen, maar ook ouders kunnen ontlasten. Een goed voorbeeld hiervan is een nieuw geopende muziekwinkel recht tegen-over een basisschool in Amsterdam. Kinderen hoeven maar de straat over te steken om hier cursussen te kunnen volgen. Zij kunnen dat doen na school-tijd (verlengde schooldag) of tussen de middag en hun ouders hoeven hiervoor niet eerder uit hun werk te komen. Zo’n vorm van muziekonderwijs is populair-der dan de aloude muziekschool die voor veel gezinnen niet in de buurt is. Sommige sportverenigingen hebben ook begrepen dat een combinatie van sporten en opvang aantrekkelijk is en bieden in een pakket naschoolse opvang en trainingslessen aan. Gezinsgerichte voorzieningen zijn algemene voorzieningen die in hun aanbod specifiek rekening houden met de wensen van gezinnen en kinderen. Het kan hier gaan om winkels met een apart segment voor kinderen zoals een boekwinkel met veel kinderboeken of een catering die reclame maakt met gezonde (biologische) maaltijden die ook nog eens lekker wordt gevonden door kinderen. In de horeca zijn gezinnen een steeds belangrijker doelgroep geworden. Ondernemers hebben ontdekt dat gezinsvriendelijke restaurants een gat in de markt zijn. Met een aanbod van kinderstoelen, spelletjes, kleurstiften, kinderboeken en soms zelfs een hele speelhoek worden gezinnen binnengelokt. Koffiegelegenheden putten zich uit in het aanbieden van babyccinno’s om ouders en kinderen samen te laten genieten. Ook deze ontwikkeling valt te begrijpen vanuit de positie van de nieuwe gezinnen. Het werkend ouderschap maakt de tijd die besteed kan worden aan kinderen beperkt en het streven is er op gericht om de tijd samen dan ook op een leuke manier door te brengen: family quality time. Kinderen vinden het leuk om uit eten te gaan, ouders voelen zich ontlast want

ze hoeven niet te koken en de horeca-uitbaters proberen dit alles te facilite-ren om er geld mee te verdienen. Sociaal weefsel

Onderzoek laat zien dat de opkomst van kind- en gezinsvriendelijke ruimten voor een deel is gestart door de betrokkenen zelf. Het gaat vaak om moeders en vaders die een bepaalde voorziening missen in hun eigen buurt en die dan zelf opstarten. Zij zijn goed opgeleid en weten hoe ze dat moeten doen. En ze kunnen hierbij handig gebruik maken van hun netwerk, weten precies wat ouders en kinderen uit hun omgeving willen en komen daar aan tegemoet. En al die nieuwe voorzienin-gen blijken net als de aloude speeltuin perfecte locaties om te netwerken, informatie uit te wisselen en sociale ontmoeting te bewerkstelligen. In de stad 3.2 wordt het sociale weefsel van de stad weer gedeeltelijk hersteld. Commerciële initiatieven zijn niet de enige veranderingen in de stad 3.2. Ook culturele initiatieven, festivals, concerten en tentoonstellingen putten zich uit om de nieuwe gezinnen te bedienen. En ook het publieke domein verandert. Gentrification-processen bewerkstelligen dat parken een opknapbeurt krijgen of zelfs uitbreiden. Gezinnen met kinderen behoren tot de enthousiaste gebruikers van al dat frisse groen. En ook daarmee drukken zij een stempel op de vormgeving van de stad. Bij de (her)inrichting van parken zijn gezinnen een duidelijke partij. Geen park meer waar geen speelgelegenheid is en soms ook wordt een deel van het groen extra aantrek-kelijk gemaakt voor kinderen. In een stad als Amsterdam zijn de afgelopen jaren nogal wat natuurspeeltuinen gecreëerd die tegemoet komen aan de wens voor een meer groene opvoeding. Kortom, waarom zouden gezinnen de stad nog verlaten? Met hun extraverte woongedrag beïnvloeden de nieuwe

middenklassegezinnen de agenda van stedelijke beleidsmakers en ontwerpers van wie een aantal ook zelf tot de categorie van stadsgezin behoort. Samen bouwen samen zij aan een stad 3.2 die beter is toegerust op gezinnen dan ooit het geval is geweest. Is er dan niets meer te wensen? Ontwerpersuitdaging De ontwikkelingen in de stad 3.2 faciliteren eerder het bijzondere dan het gewone, eerder het gezinsuitje dan het zelfstandig explorerende kind, eerder het commerciële dan het gewone buitenspelen. En vooral dat laatste is erg belangrijk voor kinderen. Keer op keer geven zij in onderzoek aan dat ze buitenspelen leuker vinden dan binnenspelen, maar juist dat gewoon wat buitenspelen zit in de verdrukking. Dat heeft veel te maken met de straat waarin stadskinderen wonen: die moet gedeeld met auto’s en ook in toene-mende mate met heel veel fietsen, paaltjes, winkeluitstallingen, afvalcon-tainers en wat al niet. Het wordt tijd dat we beter gaan kijken naar hoe de straat een echte shared space wordt waarbij ook kinderen aan hun trekken komen. Dat betekent bijvoorbeeld dat we in plaats van het traditionele speelruimteplan te volgen, moeten gaan kijken naar hoe we de straat tot een inclusieve ruimte voor iedereen maken. Hier ligt een belangrijke uitdaging voor ontwerpers (zie ook: www.gezinindestad.nl). Een tweede wens gaat over de tot nu toe onderbelichte situatie in wijken verder van het centrum, buiten de ring. Ook daar wonen veel kinderen, vooral kinderen uit de lagere sociaaleconomi-sche klasse, maar in toenemende mate ook weer veel middenklassegezinnen, migranten en anderen, voor wie de centrale stad te duur geworden is. Willen zij ook een babyccinno kunnen bestellen bij de Coffee Company of gaan de wensen een andere kant op? Hoe kan het groene karakter van de >>

Page 17: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Skateplein Katendrecht, Rotterdam.Foto: David Rozing/HH

S+RO 2014/03 15

Thema Jonge Stad Stad 3.2

Page 18: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

16 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Stad 3.2

Bouwhut Leidsche Rijn, Utrecht.Foto: Marcus Peters/HH

buitenwijk zo worden (her)ingericht dat dit aantrekkelijk wordt voor jonge gezinnen? Ook hier ligt een opdracht voor ontwerpers, maar ook voor onderzoek. Over het wel en wee van de gezinnen buiten de ring weten we nog te weinig. Er is dus nog werk aan de winkel, maar de verwachting is dat stad en gezin elkaar ook in de toekomst blijven inspireren. ■

2 Ward, C., The child in the city, The Architectual Press, London, 1977.

3 Elligens, A., Wim van der Linden, fotograaf, Stichting Voetnoot, Antwerpen, 2008.

4 Zukin, S., The cultures of cities, Blackwell, Oxford, 1995.

5 De Meester, E., A fine balance. The residential context and task division between partners, UvA (proefschrift), Amsterdam, 2010. En: Boterman, W. en Karsten, L., On the spatial dimension of the gender division of paid work in two-parent families: the case of Amsterdam, the Netherlands, 2014.

6 De Wijs-Mulkens, Wonen op stand, UvA (proefschrift), Amsterdam, 1999. En: Boterman, W., Residential practices of middle-classes in the field of parenthood, UvA (proefschrift), Amsterdam, 2012.

7 Karsten, L., Stedelijkheid in de luwte, S&RO: 88(3), 2007, pp. 38-41

8 Zukin, S., Naked city, University Press, Oxford, 2010.

9 Karsten, L., From Yuppies to Yupps: Family gentrifiers consuming spaces and re-inventing cities. TESG, 105(2), 2014, pp. 175-188.

Lia Karsten is associate professor Urban Geographies aan de Universiteit van Amsterdam. Zij heeft in 2013 een eredoctoraat van de Uppsala University gekregen voor haar werk op het gebied van stedelijk gezinsleven en opgroeien in de stad.

Noten1 Jacobs, J., The death and life of great

American cities, Penguin Books, Harmondsworth, 1961 .

Page 19: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 17

Thema Jonge Stad Stadskinderen

hebben het beter

Anne KoningAdviseur bij Stad 2.0www.stad20.nl

Natuurspeeltuin Klein Poldertje in Overschie, Rotterdam. Foto: David Rozing/HH

Stadskinderenhebben het beter‘De stad is eigenlijk geen goede plek voor kinderen om op te groeien. Kinderen zijn beter af in een dorp, want daar is de natuur om de hoek. Bossen, weilanden, duinen… die hebben ze nodig. In een dorp hebben kinderen groen en ruimte om zich heen. Daar kunnen ze ravotten. En ze kunnen op de boerderij zien dat melk van een koe komt en niet uit een fabriek. Kinderen in de stad zijn een beetje zielig, want die groeien op tussen asfalt en beton. Het is daarom maar goed dat er tegenwoor-dig in de stad natuurspeelplaatsen worden gemaakt. Net buiten de stad kan ook, bijvoorbeeld op terrein van Natuurmonumenten. Daar kunnen de stadskinderen dan nog met de natuur in aanraking komen en spelen in het groen. Dat maakt het opgroeien in een stad ietsje minder zielig.’

Wie zo redeneert, vergist zich: kinderen in de stad zijn niet zielig. Dat betekent niet dat er geen natuurspeelplekken gemaakt hoeven worden. Kinderen moeten juist spelen met natuur. En dat is zoveel meer dan spelen op natuur (zoals voetballen op een grasveldje). >>

Page 20: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

18 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Stadskinderen hebben het beter

Natuurspeelplaatsen moedigen aan dat kinderen met takken en modder en water spelen, lekker vies worden en de natuur ontdekken. Maar om lekker te kunnen spelen hebben kinderen geen speciaal ontworpen natuurspeel-plaatsen nodig. Braakliggende stukjes grond, wat struikgewas en hier en daar een stevige boom zijn ook prima. Als kinderen de vrijheid krijgen te spelen op plekken zonder speeltoestellen, kunnen ze ook in de stad genoeg uitdaging vin-den om te ontdekken wat ze allemaal kunnen.

Zelf ben ik opgegroeid in de stad Utrecht. En ik speelde daar niet alleen braaf op een pleintje, maar ik bouwde ook hutten in de bosjes. Ik speelde er met water, en heb wel eens een vuurtje gestookt op een braakliggend terrein. Terugkijkend is het heel goed voor mij geweest, dat ik van mijn ouders de vrijheid en het vertrouwen kreeg om buiten te spelen en mijn grenzen te verleggen. Natuurlijk kan er iets gebeu-ren met kinderen tijdens het spelen: kinderen kunnen vies worden, of uit een boom vallen. Zo leren kinderen hun grenzen kennen. Ze leren risico’s te ne-men en ondervinden de gevolgen ervan. En als er geen volwassenen bij zijn als een kind zijn knie kapot valt, is er mis-schien niemand die direct een pleister op kan plakken. Maar is dat zo erg? Als kinderen niet leren met risico’s om te gaan, is dat op de lange termijn nog veel gevaarlijker.

Ik durf het nog wel stelliger te zeg-gen: opgroeien in de stad is niet zielig, maar juist leuker voor kinderen. In de stad is het voorzieningenniveau hoger: er zijn musea, bibliotheken met ruime openingstijden, buurthuizen. Er zijn meerdere scholen om uit te kiezen, in plaats van één enkele, kleine school waarvan het voortbestaan onzeker is. Er is meer keuze op het gebied van sport en muziek. En het allerbelangrijk-ste: er zijn genoeg andere kinderen om mee te spelen en van te leren.Bovendien, met de voordelen van een

dorp valt het ook wel mee. Kinderen die in een dorp opgroeien komen lang niet allemaal geregeld op een boerderij. In een stad met een kinderboerderij is het voor veel kinderen makkelijker met koeien, schapen, varkens en geiten in aanraking te komen. Vaak zijn er veel mooiere speelvoorzieningen in de stad, dan in de dorpen. En het verkeer op het platteland is misschien zelfs gevaar-lijker, doordat er trekkers rijden en er minder goede fietsvoorzieningen zijn.

Het kan zo in de stad voor kinderen on-gelooflijk leuk zijn. Wel is het belangrijk dat planologen en beleidsmedewerkers bij gemeenten zich een aantal dingen realiseren. Ten eerste: er wonen veel kinderen in de stad, het is dus een doelgroep om voor te plannen. Dat kan tegelijk met een planning voor andere ‘minder validen’ zoals ouderen en ge-handicapten; maar de groepen zijn niet hetzelfde. Kinderen zouden geen mini-volwassenen hoeven zijn. Tegelijkertijd: kinderparticipatie vraagt net weer wat anders dan bewonersparticipatie, maar geeft ook zoveel (meer) energie.

Page 21: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 19

Thema Jonge Stad Stadskinderen

hebben het beter

Natuurspeeltuin in het Ed Pelsterpark, IJburg, Amsterdam. Foto: Amber Beckers/HH

Ten tweede: een goede ruimtelijke ordening voor kinderen betekent vol-doende spreiding van voorzieningen en van speelplekken (waaronder ook rom-melige terreinen en natuurspeelplaat-sen). Normen kunnen daarbij helpen. Bijvoorbeeld: ieder kind een basisschool op fietsafstand. Want als een voor-ziening niet (zelfstandig) bereikbaar is, houd je onvoldoende rekening met kinderen. Dat vraagt dus ook om een goed voetgangers- en fietsbeleid. Welke gemeente heeft nog een apart voetgangersplan als onderdeel van het lokaal verkeersbeleid?

Ten derde: een stad met ‘rest-’ of ‘rom-melruimte’. Een kindvriendelijke open-bare ruimte is niet alleen ‘schoon, heel

en veilig’, maar biedt ook ruimte voor experimenten. Dat is niet alleen een onderwerp voor de beheerders van de openbare ruimte. Het zou door plano-logen, beleidsmedewerkers ruimtelijke ordening en stedenbouwers in beeld-kwaliteitsplannen en openbareruimte-beleid verankerd moeten worden. Voor kinderen is het belangrijk dat er wat rommelige ruimte blijft, her en der in de stad, waar voor hen nog wat te beleven en ontdekken valt.

Een stad waar ontwerpers van de openbare ruimte zorgen voor deze drie punten, is echt een prima plek voor kinderen om op te groeien. ■

Anne Koning is onder andere lid van de eerste kamer voor de PvdA, voorzitter van Sociale Verhuurders Haaglanden en de stichting veilig spelen.

Page 22: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

20 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Ontmoetingsplek voor alle leeftijden

Kristin JensenWerkgroep stad voor kinderenwww.stadvoorkinderen.nl

Kinderen spelen in de stad. Foto: Pia Kronberger-Nabielek/Kristin Jensen

Pia Kronberger-NabielekWerkgroep stad voor kinderenwww.stadvoorkinderen.nl

Overgewicht en bewegingsarmoede bij kinderen nemen toe. Steden zijn daarom op zoek naar een efficiënter gebruik van de beschikbare buitenruimte. Speel-ruimtenormen gebonden aan planningsprocedures leveren te langzaam resultaat op. Het proces wordt versneld door kinderen als doelgroep serieus te nemen en de openbare ruimte als ontmoetingsplek voor alle leeftijden te promoten. Steden zoals Wenen en Bremen kunnen hiervoor als voorbeeld dienen.

Ontmoetingsplek voor alle leeftijden

Page 23: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 21

Thema Jonge Stad Ontmoetingsplek voor

alle leeftijden

Tabel: Antwoorden van kinderen over wat hen hindert bij het buiten spelenBron: CROW

Steden zijn in trek bij gezinnen ook al staan zij niet bekend als gezonde leefomgeving voor kinderen. Vooral in de binnenstedelijke wijken zijn de cijfers voor overgewicht en lichamelijke inactiviteit bij kinderen alarmerend. Eén van de belangrijkste oorzaken hier-voor is het tekort aan attractieve en goed bereikbare bewegingsruimte voor kinderen. Er is sprake van eentonige speel- en groenvoorzieningen, gebrek aan verkeersveilige en attractieve wandelverbindingen en een overheer-sende dominantie van de auto.

Sinds enkele jaren vindt een omwen-teling plaats. Naast het bevorderen van gezinswoningsbouw (Klushuizen in Rotterdam, Townhouses in Berlijn of Genossenschaftwohnungsbau in Zürich) groeit de belangstelling voor de buitenruimte als bewegings- en ontmoetingsruimte voor kinderen. In drukke binnensteden komt hier-bij de openbare ruimte in het vizier, die door een alternatieve inrichting veel kansen biedt: het uitbreiden van potentiële sport- en speloppervlakte zonder grote ruimtelijke ingrepen in de bestaande wijken. Het behalen van grote bewegingswinsten omdat kinderen het merendeel van hun tijd doorbrengen in de ‘informele’ buiten-ruimte, de stoepen, pleinen, veldjes, straten en groengebieden van de stad1. En de herontdekking van kinderen als grote doelgroep – vaak een vijfde van de lokale bevolking – die decennialang terug werd gedrongen naar voetbal-kooien en speeltuinen.

Om meer beweging en veilige dagelijkse mobiliteit van kinderen in de openbare ruimte te promoten zijn in Nederland de afgelopen jaren verschillende con-cepten geïntroduceerd. Hun toepassing

in % auto’s hondenpoepboze volwassenen

hondenandere kinderen

andere

jongens 43 77 46 1 3 10

meisjes 43 71 39 3 3 18

gemiddeld 43 74 43 2 3 14

in de praktijk blijkt echter lastig. Zo blijken ‘kindlinten’2, gemarkeerde routes die verschillende kinderbestemmingen in een buurt met elkaar verbinden, weinig meisjes en nog minder jongens te overtuigen om toch niet gewoon de kortste route te kiezen3, en het merendeel van scholen heeft nog geen ‘Groen Schoolplein’. Veelal strandt de uitvoering van een integraal sport- en speelruimtebeleid in de gehele stad op onvoldoende samenwerking tussen ruimtelijk, mobiliteits-, sport-, groen- en hondenbeleid.

Zijn er steden, die er wel erin slagen om de openbare ruimte als beweeg-vriendelijke buitenruimte in te richten voor kinderen? Ligt de sleutel in de Zürichse combinatie van gezinsvrien-delijke woningen, uitstekend openbaar vervoer en door de overheid gefinan-cierde lokale buurtcentra? Of is een Pedestrian City-beleid, zoals in Kopen-hagen en Wenen, een garantie om de belangen van kinderen als kwetsbare gebruikers in de openbare ruimte het beste te behartigen? Is Bremens inzet via bewonersparticipatie en informa-tie de sleutel tot de snelle aanleg van meer speel- en bewegingsruimte in de binnenstad? Of is één ombudsman per stedelijke dienst, zoals in Stuttgart, de juiste aanpak om de belangen van kinderen in de openbare ruimte op alle beleidsterreinen optimaal te verte-genwoordigen? Een vergelijking van de strategieën in vier steden: Rotterdam, Den Haag, Bremen en Wenen.

Rotterdam – norm buiten- speelruimte Met zijn stadsvisie 2030 zet Rotter-dam sinds 2007 in op meer ruimte voor sport en spel. Een onderzoek naar

bestaande speelruimtenormen en het bewegingsgedrag en de verkeersvaar-digheid van kinderen was in 2004 de aftrap voor het programma kindvrien-delijke wijken.4 Dit leidde onder andere tot de ontwikkeling van de ‘Rotter-damse norm voor buitenspeelruimte’ om: ‘voldoende ruimte in plannen te kunnen realiseren en om de belangen van kinderen in de grootstedelijke strijd om de openbare ruimte beter mee te kunnen nemen in de realisatie van plannen.’ De verregaande norm regelt spreiding, afmetingen en ligging van buitenspeelruimtes in relatie tot de woonomgeving en omvat de schaal-niveaus van zowel brede stoepen als ook sport- en speelplekken. Nieuw is, dat ook semi-openbare terreinen als opengestelde schoolpleinen en binnen-tuinen meegeteld worden als potenti-ele speelruimte.5 De norm werd in 2008 als ‘vaste gedragslijn’ vastgesteld en in 2010 als onderdeel van de ‘bouwsteen openbare ruimte’ opgenomen in de stedenbouwkundige visie ‘Bouwstenen voor een kindvriendelijk Rotterdam’.6

Ondanks de keuring door TNO als ‘beste reeds beschikbare norm om ook in andere gemeentes aandacht te vragen voor voldoende ruimte voor kinderen en jongeren om te kunnen spelen en sporten’7 en de promotie door de Bran-chevereniging SPELEN blijft de realisatie van speelruimte in Rotterdam achter bij de verwachtingen. In 2014 constateert de Rekenkamer Rotterdam8 kritisch dat weinig van de oorspronkelijke doelen van de ‘beleidsvisie Kindvriendelijke Wijken’ zijn bereikt. Vooral resultaten in de openbare ruimte zijn nog on-voldoende zichtbaar in de hele stad. Naast geslaagde projecten als het Bellamyplein of de herinrichting van de Zijdewindestraat zijn maar in twee >>

Page 24: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

22 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Ontmoetingsplek voor alle leeftijden

van de 92 wijken kindvriendelijke rou-tes gereed, werd in ongeveer een derde van de inrichtingsplannen de kans gemist om brede stoepen aan te leggen en zijn geslaagde voorbeelden vaker te danken aan bewonersinitiatieven dan aan de uitvoering van de steden-bouwkundige visie. De trage uitvoering lijkt te wijten aan de reducering van de oorspronkelijk geambieerde duale (ruimtelijke en sociale) beleidsvisie tot ruimtelijke maatregelen en diens lange tijdshorizon in de planningspraktijk. Zonder extra budget, zonder consen-sus over de vanzelfsprekende hand-having van de stedenbouwkundige visie in alle deelgemeenten en zonder juridische binding om in het geval van strijdige belangen de belangen van kin-deren zwaar te kunnen wegen5 is het moeilijk om de norm buitenspeelruimte consequent in de hele stad toe te pas-sen. Door de evaluatie van het beleids-programma is het verbeterpotentieel benoemd6 om de stedenbouwkundige visie en de buitenspeelruimtenorm als effectief instrumenten in te zetten om kindvriendelijkheid op lange termijn een plek te geven in de openbare ruimte in Rotterdam.

Den Haag – schoolzones Zelfstandig lopen of fietsen naar school wordt steeds minder vanzelf-sprekend. Kinderen lopen daardoor niet alleen hun dagelijkse beweging en verkeersvaardigheid mis, maar deze groep kwetsbare gebruikers van de openbare ruimte verdwijnt ook uit

het zicht. Hoewel kinderen dagelijks naar school moeten en 97 procent van de stadskinderen op minder dan een kilometer loopafstand van de dichtst-bijzijnde basisschool woont, wordt dertig procent met de auto gebracht en gaat slechts zeventien procent van de kinderen zelfstandig naar school.9 Aan het begin van de middelbare school zijn veel kinderen onvoldoende voorbereid op de gevaren in het verkeer. Om dit patroon te doorbreken en bij kinderen, ouders en omwonenden een gedrags-verandering te bereiken, kiezen veel steden voor beleid op schoolmobiliteit.

In Den Haag wordt sinds 2007 in het kader van het Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid10 een gecombineerde strategie toegepast van verkeersvei-ligheidsmaatregelen rondom scholen en verkeerseducatie. De ruimtelijke maatregelen gaan bijvoorbeeld over het plaatsen van hekjes of verkeersborden of de versmalling van straten of de aanleg van oversteekplaatsen. Ook de verbetering van onveilige trajecten en de aanleg van dertigkilometerzones – ondertussen in meer dan negentig pro-cent van de Haagse woonwijken gereed – maakt deel uit van het beleid.

Vanuit de scholen wordt met het project KANS (Kinderen Anders Naar School) gewerkt aan een gedragsver-andering. Het project voorziet in een programma voor verkeerseducatie waarbij ook ouders worden betrokken en zet klaar-overs in om oversteek-plaatsen tijdens de schoolgang extra te beveiligen. Het meerjarenprogramma wordt begeleid door een campagne en uitzendingen op de lokale televisie en programma’s als ‘Veilig Leren Fietsen’ of ‘dode-hoek-les’ om niet alleen de kinderen maar ook automobilisten te sensibiliseren voor de kwetsbaarheid van kinderen in het verkeer. Vrijwel alle basisscholen doen mee en de belangstelling groeit in het middelbaar onderwijs. Het programma wordt in de komende beleidsperiodes voortgezet als onderdeel van de Haagse verkeers-

politiek. Gedragsverandering blijkt veel op te leveren, maar er moet continu aan gewerkt worden om elke genera-tie basisschoolkinderen en -ouders er weer opnieuw te betrekken.

Net als Rotterdam is Den Haag bezig met de aanpak van een programma ‘kindvriendelijke wijken’, waarmee de veilige weg naar school uitgebreid kan worden naar een veilige openbare ruim-te voor kinderen in de hele stad. Een belangrijke opgave, want volgens het Europees netwerk Child Friendly Cities is ‘kindvriendelijkheid een kwaliteit die zich niet laat reduceren tot het uitbou-wen van specifieke voorzieningen.’11

Bremen – planning on demand ‘Voor kinderen en gezinnen, op straten en pleinen, in de stad en in de hoofden – wij creëren speelruimte’ is het motto van vereniging SpielLandschaftStadt in Bremen. In de bijna 550.000 inwoners tellende stad is in korte tijd bereikt wat in veel steden onmogelijk lijkt. Binnen vijftien jaar zijn 180 nieuwe speelruim-tes ingericht en 15.000 kinderen en hun ouders betrokken bij de activiteiten.12

In 1999 werd op initiatief van de ge-meente een vereniging voor een kind- en gezinsvriendelijke leefomgeving in Bremen opgericht. Deze organisatie zou activiteiten van verschillende ac-toren bundelen en flexibeler en ‘vrijer’ kunnen optreden dan de gemeente zelf. Uitgangspunt is het opeisen en realiseren van kinderrechten, waaron-der het recht op spel, een kindvriende-lijke leefomgeving, de participatie van kinderen aan planningsprocessen, het verbeteren van de speelmogelijkheden in de openbare ruimte en de verbete-ring van de gezondheid van kinderen. De uit openbare middelen gefinancier-de vereniging werkt als wederzijdse spreekbuis en bemiddelt tussen de belangen van kinderen en jongeren en het stadsbestuur. Verschillende pro-jecten zorgen voor continuïteit op drie kernonderwerpen:

Hoe kom jij naar school? Antwoorden van kinderen op een basisschool in Rotterdam.

Page 25: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 23

Thema Jonge Stad Ontmoetingsplek voor

alle leeftijden

➜ Planvorming: kindvriendelijke ste-denbouw- en inrichtingsplannen, lokale jeugdprogramma’s, begeleiding van kinderparticipatie in plantrajec-ten; ➜ Kennisontwikkeling en -verspreiding over de stad als ‘speellandschap’ door een digitale stadskaart met speelvoorzieningen en door informa-tie voor stedelijke diensten en andere betrokkenen; ➜ Ontwikkelen, ontwerpen en uitvoe-ren van speelmogelijkheden dicht bij huis en het ontsluiten van speel- en activiteitsruimte in de openbare ruimte door het inrichten van open-baar toegankelijke schoolterreinen of met het programma ‘SpielRäume schaffen’ – waarmee bewoners tot 2.600 euro kunnen aanvragen voor het inrichten van buurtspeelplekken.

De ervaringen zijn volgens SpielLand-schaftStadt zeer positief en dragen gezamenlijk bij om de ambitie van de realisatie van 3,75 vierkante meter speelruimte per inwoner volgens de richtlijnen van de Deutsche Olympische Gesellschaft13 te realiseren. Het be-staande netwerk werd uitgebreid en de vereniging is geëtableerd als betrouw-bare netwerkbeheerder en hulp- en informatiebron voor kinderen, ouders, scholen, verenigingen en gemeentelijke instanties. Het succes lijkt te liggen in een onafhankelijke, maar breed gedra-gen ‘draaischijforganisatie’ waarmee

creatieve ideeën door burgerparticipa-tie ontwikkeld en gerealiseerd kunnen worden. Op die manier worden kinderen en gezinnen betrokken bij de aanleg van een goede buitenruimte voor sport en spel en ontstaan oplossingen waar en wanneer zij nodig zijn.

Wenen – flexibel ruimtegebruik Wenen groeit. De stad, die in 2001 nog 1,5 miljoen inwoners telde, zal na verwachting in 2030 de grens van twee miljoen inwoners overschreden heb-ben. En Wenen wordt jonger: In 2030 zal ongeveer vijftien procent van de inwoners jonger zijn dan vijftien jaar.14 De toename van kinderen is opmer-kelijk in vergelijking met de dalende aantallen in de andere Bundesländer en mede daardoor staan kinderen en hun belangen inmiddels hoog op de agenda van het Weense stadsbestuur. Hierbij speelt – naast een uitstekende communicatie over voorzieningen voor kinderen – een efficiënt en flexibel gebruik van bestaande openbare ruimte een centrale rol.

Omdat openbare ruimte in veel bin-nenstedelijke gebieden schaars is en, door de flinke bevolkingsgroei, onder druk staat zet de stad in op multi-functioneel gebruik en werkt aan een flinke uitbreiding van verkeersluwe straten, pleinen en verbindingen. Onder

het motto Begegnungszone wordt straatruimte structureel herzien als verblijfsruimte. Sinds begin 2000 zijn de strekkende meters Wohnstrassen in de binnenstedelijke wijken meer dan verdubbeld12 en sinds 2013 is de belang-rijkste winkelstraat van Wenen – de Mariahilferstraße – in plaats van een doorgaande weg een shared space voor voetgangers, fietsers, auto’s en bussen. Een eigen agentschap voor mobiliteit zet zich in voor de belangen van fiet-sers en voetgangers en heeft nadruk-kelijk als doel om: ‘De openbare ruimte voor mensen weer bruikbaar te maken als ontmoetingsruimte.’15

Verschillende programma’s schep-pen extra ruimte voor kinderen door multifunctioneel gebruik en tijdelijke activiteiten. Het programma ‘Wie-ner Parkbetreuung’ zorgt in parken, op sportterreinen en blokgroen het hele jaar voor een gevarieerd spel- en sportaanbod. In opdracht van de stad begeleiden achttien verenigingen verschillende activiteiten en uitleen van sport- en spelbenodigdheden op 170 openbaar toegankelijke locaties.15. In twee stadsdelen is er ook een program-ma ‘Wiener Spielstrassen’. Initiatieven zoals de vereniging Juvivo, gefinancierd door de stad Wenen en het Bundesmi-nisterium pakken de straatruimte aan en organiseren buitenspeelprojecten op voor het autoverkeer tijdelijk afgeslo-ten straten in de binnenstad. Hierdoor wordt van juni tot oktober twee keer per week ruimte gemaakt in verschil-lende wijken voor ‘Wiener Spielstras-sen’. Daarnaast heeft Wenen recent zijn hondenbeleid flink aangescherpt: tweehonderd euro boete voor honden en hondenpoep buiten de zones.

Integrale aanpak Herbestemming van de openbare ruimte als beweegdomein voor kinde-ren betekent voor veel steden een brug slaan tussen de belangen van kinderen en andere (volwassen) gebruikers. Het succes van de realisatie van een >>

Bremer FamilienstadtplanBron en copyright: vereniging SpielLandschaftStadt

Page 26: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

24 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Ontmoetingsplek voor alle leeftijden

beweegvriendelijke buitenruimte hangt in hoge mate af van een sterke politieke boodschap, die kinderen als zeer diverse groep gebruikers van de openbare ruimte serieus neemt en een integrale aanpak op beleidsniveau mogelijk maakt. Wettelijke instrumen-ten om ruimte te claimen voor kinderen zoals de Rotterdamse speelruimtenorm spelen een belangrijke rol, maar door de koppeling aan planningsprocedures blijken deze te langzaam resultaten op te leveren. Daardoor worden in feite ge-neraties kinderen overgeslagen omdat er in sommige stadsdelen geen her-structureringsplannen aan de orde zijn. De afstemming met andere beleidster-reinen zoals groenbeleid, parkeerbeleid, verkeersbeleid of hondenbeleid blijkt een grote uitdaging.

Den Haag laat zien dat een combina-tie van educatieve maatregelen en de inrichting van de schoolomgeving een goed begin is om verschillende doel-groepen te sensibiliseren voor kinderen als kwetsbare deelnemers in het ver-keer. Maar het is niet voldoende om het te laten bij de aandacht voor een veilige weg naar school. De doelstelling moet zijn om kinderen in staat stellen om alle voor hen belangrijke voorzieningen vei-lig en zelfstandig te kunnen bereiken.

De buitenlandse voorbeelden belichten twee in Nederland nog minder urgente

aspecten. Hier zorgen de groeiende competitie tussen steden om jonge gezinnen aan te trekken (Bremen) en een flinke bevolkingsgroei (Wenen) voor een versnelling van het proces. Om snel en flexibel in te spelen op veranderende gebruikerswensen worden in Bremen opgaven van de gemeente naar de poli-tiek en maatschappelijk breed gedra-gen vereniging SpielLandschaftStadt overgeheveld. Het voordeel ligt in een flexibele en directe communicatie en samenwerking met andere organisa-ties, kinderen en gezinnen. De vereni-ging is in staat om over beleidsgrenzen heen te denken en als supervisor van beleidstrajecten op te treden. Ze kan gebruikers langdurig motiveren om te participeren, mee te denken en verant-woording te nemen in het proces.

Wenen blijkt er door een politieke aanpak van de openbare ruimte als Begegnungszone in te slagen om de algemene belangstelling voor kinderen te vergroten en hierdoor ruimte vrij te maken voor meer spel, sport en actieve mobiliteit. Door uitbreiding van voet-gangersgebieden en - verbindingen, een streng en gehandhaafd hondenbeleid en het flexibel ruimtegebruik van parken, braakliggende terreinen en stadsstra-ten, wordt gezorgd voor een effectieve en intensieve omgang met de beschik-bare buitenruimte.

Recht op bewegingsruimte Juist bij de belangstelling voor kinderen in de openbare ruimte is integraal be-leid en een sterke ‘lobby’ noodzakelijk. Sinds het in de jaren 1990 geïntrodu-ceerde Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is de belang-stelling voor kinderen in de stedelijke openbare ruimte gegroeid. Er zijn veel beleidsstukken toegepast en de internationale belangstelling voor goede voorbeelden groeit. Kindvrien-delijk beleid eist een holistisch aanpak: kindvriendelijkheid houdt niet in dat er een aparte kinderstad wordt gemaakt, wel dat kinderen deel uitmaken van de hele stad.16 Dit betekent dat er niet al-leen nagedacht moet worden over meer vierkante meters speelruimte, maar ook geïnvesteerd wordt in een andere houding bij overheden en bewoners met betrekking tot de rol van de stedelijke buitenruimte als ontmoetingsplek en mobiliteitsruimte voor alle leeftijden. ■

Werkgroep stad voor kinderen doet onderzoek naar de realisatiemogelijkhe-den van meer ruimte voor sport, spel en dagelijkse mobiliteit van kinderen.

Met dank aan de Gemeente Rotterdam, vereniging SpielLandschaftStadt Bre-men, Stadt Wien en bureau PlanSinn voor de beschikbaar gestelde informatie.

Pia Kronberger-Nabielek is architect en onderzoeker. Kristin Jensen is steden-bouwkundige.

Noten1 Vries S.I. de; Slinger, J.; Schokker,

D.F; Graham, J.M.A. en Pierik, F.H., Beweegvriendelijke stadswijken voor kinderen; resultaten van een quasi-experimenteel onderzoek, TNO, Leiden, 2010.

2 SOAB Adviseurs voor Woning en Leefomgeving heeft het concept Kindlint ontwikkeld en als merk geregistreerd.

3 Milder J.; Strategier V.; de Jager D.; Spapé I.; Wassenberg F., Hoe kort ook, de kortste route telt. Evaluatie Kindlint in Amsterdam geeft nieuw inzicht., Verkeerskunde/nummer 2, Den Haag, 2009.

Bremer FamilienstadtplanBron en copyright: vereniging SpielLandschaftStadt

Page 27: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 25

Thema Jonge Stad Ontmoetingsplek voor

alle leeftijden

4 Programma kindvriendelijke wijken gemeente Rotterdam. Rotterdam heeft in de collegeperiode 2006-2010 een programma ontwikkeld om het leefklimaat voor gezinnen te verbeteren. In 11 pilotwijken in 8 deelgemeenten is een breed scala aan zowel fysieke als sociale projecten uitgevoerd. Kinderparticipatie heeft hierbij een grote rol gespeeld.

5 Steemers M. (eindredactie), Handleiding Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte, gemeente Rotterdam, Rotterdam, 2008.

6 Stedenbouwkundige visie ‘Bouwstenen voor een kindvriendelijk Rotterdam’ (2010)

7 Bont, de S.; Maas R.; Steemers M., Evaluatie Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte, gemeente Rotterdam, Rotterdam, 2013.

8 Rekenkamer Rotterdam, Kind van de rekening, onderzoek naar borging beleid kindvriendelijke wijken, Rekenkamer

Rotterdam, Rotterdam, 2014.9 Website Schoolmobiliteit, KpVV

Dashboard duurzame en slimme mobiliteit, http://kpvvdashboard-15.blogspot.nl, geraadpleegd op 05/05/2014.

10 Gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, Afdeling Verkeer, Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid 2012-2015, gemeente Den Haag, Den Haag, 2012.

11 Website European Network Child Friendly Cities, http://www.childfriendlycities.eu/EN-CFC/Guidelines-Child-Friendly-Cities/page/2940/, geraadpleegd op 20/04/2014.

12 Zie folder Bertelsmann Stiftung over vereniging SpielLandschaftStadt, Spielraum mit besonderem Angebot, Einsatz für Kinderinteressen und Familien, 2009.

13 De Deutsche Olympische Gesellschaft heeft in het ‘Gouden Plan’ van 1976 een doelstelling benoemd voor de realisatie

van recreatie-, speel- en sportterreinen van 3,75 vierkante meter per inwoner. In het algemeen liggen de richtlijnen in Duitsland tussen 1-4 vierkante meter speelruimte per inwoner.

14 Statistik Austria, Bevölkerungsprognose für Österreich und die Bundesländer – Hauptszenario, 2012.

15 Website Stadt Wien: http://www.wien.gv.at/verkehr/verkehrssicherheit/massnahmen/wohnstrassen.html, http://www.wien.gv.at/verkehr-stadtentwicklung/mobilitaetsagentur.html, http://www.wien.gv.at/freizeit/bildungjugend/jugend/park.html, geraadpleegd op 22/04/2014.

16 Website European Network Child Friendly Cities, http://www.childfriendlycities.eu/EN-CFC/Guidelines-Child-Friendly-Cities/page/2940/, geraadpleegd op 20/04/2014.

Wiener SpielstrasseFoto: bureau PlanSinn

Page 28: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

26 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Freestyle Space

De foto’s bij dit artikel zijn van Jon-JB London/Creative Commons en laten freerunners op de South Bank in Londen zien.

Page 29: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 27

Thema Jonge Stad Freestyle Space

Grafiek beneden: georganiseerd sporten en ongeorganiseerd sporten op fomele en informele plekken.

Iris SchuttenRedacteur S+RO

Voor skaters, freerunners en an-dere straatsporten vormt de stad het speelveld: over een railing kun je ‘sliden’ en tegen een muur maak je een dub-bele achterwaartse salto. Hoe ziet de leefomgeving eruit door de ogen van straatsporters? En wat betekent dit voor het ontwerp van de stad? ‘Leer van de manier waarop de freestyle sporters de stad gebruiken,’ stelt Iris Schutten.

Met sierlijke bewegingen wervelen hun lichamen door de harde, gebouwde om-geving. Vliegend over betonnen muren, snellend over asfalt en draaiend in de lucht, tarten ze de zwaartekracht en stellen ze het reactievermogen op de proef. Op boards, fietsjes of gymschoe-nen wordt de gebouwde omgeving zo één groot parcours, een spel, recrea-tielandschap, sportlocatie en ontmoe-tingsplek in één. Dat is niet zo gek. Nu de stedelijke omgeving al generaties lang de dagelijkse habitat van de mens is geworden, verandert ook het gebruik en gedrag ten aanzien van die omgeving. Dit nieuwe gebruik van en deze andere kijk op het stedelijk landschap bieden ra-dicale mogelijkheden voor het ontwerp.

Freestyle sports Freestyle sports is de verzamelnaam voor een aantal relatief jonge spor-ten zoals skateboarden, bmx-en en freerunnen. Deze sporten nemen de gebouwde omgeving als uitgangspunt, maar gebruiken haar anders dan hoe ze is bedacht en ontworpen. Deze sporten spelen zich niet alleen af op speciaal daarvoor ingerichte terreinen, maar

veel meer in het alledaagse stedelijke landschap. Het gaat bij deze sporten om de kunst van het bewegen, om de uitdaging, de vrijheid en het verleggen van de eigen grenzen zonder dat daar regels voor zijn. Eigenlijk brengen deze sporten de gedachten van het situa-tionisme, een avant-garde beweging van eind jaren 1950, begin jaren 1960, letterlijk in praktijk. ’Het situationisme wilde de vrije tijd bevrijden en ontrege-ling als principe binnen brengen in de stad’ en daarbij stonden het spel, het dwalen door de stad en het verdraaien van situaties centraal. Constants New Babylon hoeft niet te worden gebouwd, freestyle sporters gebruiken gewoon de huidige stad als speelterrein, als één groot object trouvé voor de homo ludens.

Het beperkt zich niet tot de drie ge-noemde sporten, ook skaten, urban cliff

diven, urban adventure, urban golf, base jumping en urban climbing kunnen tot de freestyle sports worden gerekend. En dan nóg is dat een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Iedere tak van sport kent namelijk een zeer uiteenlopende onderverdeling in ver-schillende stijlen, vormen en behoeften. Zo zijn bij bmx al zeven verschillende vormen te onderscheiden, variërend van dirt (op zandheuvels), flat (break-dance op de fiets op vlak asfalt) tot vert (op half-pipes en ramps) en race.Veel van deze afsplitsingen zijn crea-tieve individuele sporten waarbij het er niet om gaat de hoogste, snelste, mooi-ste of beste te zijn, maar om eigen, vrije manieren van bewegen te ontwikkelen en grenzen te verleggen.

Skateboarden, de oudste stedelijke freestyle sport, is rond 1960 ont- >>

Zoals de gemeente beleid maaktZoals freerunners sportenZoals skaters en bmx-ers sporten

formele plekken

ongeor-ganiseerd sporten

georga-niseerd sporten

informele plekken

Skate- bmx eventsSportverenigingenSchoolEvenementen

West Blaak Vaanweide

Zwembaden SkateroutesMotorstraat Action Cave

Skateland

Wednesday night skate Pleinvoetbal ‘De sport-kar’ Panna Knockout

FreestyleSpace

Page 30: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

28 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Freestyle Space

plantraject alternatief, waarnij zowel op korte termijn als op lange termijn actie wordt ondernomen, en het process gaandeweg kan worden bijgesteld aan de hand van ervaringen het traject.

Tabel: planhorizons

staan binnen de Amerikaanse surfscene waar wielen onder de surfplank een oplossing vormden voor golfloze dagen. In het begin bestond het skateboarden uit cruisen; glijden door de straten en surftricks op het skateboard. Pas later kwamen lege zwembaden in trek om te gaan skaten, en specifieke skate jumps en tricks te ontwikkelen. De lange en lompe boards werden vervangen door smallere, kortere boards die de basis zijn van de hedendaagse skateboards. Skaters noemen Rotterdam de moeder-stad van het skaten in Nederland. In de jaren 1980 is het skaten er begonnen op de toen nog verlaten terreinen rondom de Holland-Amerika Lijn op Zuid. In-middels kent Rotterdam een grote en diverse skatecultuur.

Parkour en freerun Parkour en freerunnen zijn de meest recente en wellicht ook de meest pure vormen van stedelijke freestyle sports, uitgevoerd zonder attributen anders dan goede schoenen. Muurtjes, hekken en hoogteverschillen zijn uitdagende obstakels waar je op je eigen manier overheen kunt gaan. Het verschil tus-sen parkour en freerunning is de stijl. Bij freerunning is het de bedoeling om zo sierlijk mogelijk van punt A naar B te gaan, terwijl het bij (het originele) parkour gaat om de eigen weg zo snel en vloeiend mogelijk af te leggen.

Met hun bewegingen herdefiniëren traceurs de betekenis van stedelijke ruimte door de manier waarop ze deze beschouwen en gebruiken. Terwijl het in eerste instantie om de gebouwde omgeving draait, houdt freerunnen te-

vens verband met gedachten omtrent respect, ecologie, duurzaamheid en het besef één te zijn met je omgeving. Vrijwel alle freerunners refereren aan een speciale mindset: ‘Het gaat niet om competitie, je traint liever met elkaar dan tegen elkaar. Je traint jezelf om ob-stakels te overwinnen, dat ga je in het dagelijks leven ook doen en dat geeft je meer zelfvertrouwen, het gaat erom je eigen grenzen te verleggen, met elkaar.’

Intolerantie Er is een grote discrepantie tussen hoe de stad Rotterdam zich presenteert en hoe de stad zich voordoet aan freestyle sporters. Waar de stad zich in de kijker wil spelen door gebouwen als grote iconen een bijdrage te laten leveren aan een fantastische skyline, zien de free-style sporters vooral de onderste drie meter van de stad. Waar zijn de gladde vloeren, stevige bankjes, toffe stairs en uitdagende roofgaps?

Rotterdam manifesteert zich als sport-stad, vooral met grote evenementen zoals het Redbull Cliff Diving Event, Go Fast x-days, en de Rotterdam Grand Prix of Skateboarding aan het Leuve-hoofd. Dit zijn prachtige evenementen waar veel mensen op af komen maar ze hebben weinig te maken met de dagelijkse realiteit van de jongens en meiden die runnen, skaten of bmx-en. Voor hen is de alledaagse omgeving het sportterrein. Negenennegentig procent van de tijd dat ze met hun sport bezig zijn, zijn ze daar. Een stad die zich wil manifesteren als sportstad en vindt dat ‘alle Rotterdammers – van jong tot oud – die sporten moeten kunnen

beoefenen die het beste bij hen passen’, die ‘een eigentijds sportaanbod voor de jeugd’ wil creëren ‘waarbij de jeugd zelf aangeeft welke voorzieningen in het bestaand aanbod gewenst zijn’ en die ‘Rotterdam wil promoten als aantrek-kelijke sportstad voor de jeugd’ zal dan ook gerichter beleid moeten maken op deze alledaagse omgeving. Dit specifie-ke gebruik van de stad biedt bovendien kansen ter promotie van de stad. De meeste urban freestyle sporters heb-ben voortdurend camera’s bij zich en maken foto’s en video-opnames die in groten getale op kanalen als YouTube verschijnen. ‘Zet je een obstacle op een goede, fotogenieke plek neer met een mooi uitzicht over Rotterdam dan geeft dat vanzelf een hele hoop free publicity voor de stad’.

Terwijl het aantal beoefenaars van freestyle sports groeiende is, wordt hier binnen de stadsplanning weinig re-kening mee gehouden. Er is zelfs sprake van een zekere intolerantie ten aanzien van deze manier van ruimtegebruik. Dit terwijl deze sporten juist zo goed aan-sluiten bij de welzijnsdoelstellingen van deze tijd, zoals het bevorderen van li-chamelijke beweging onder de jeugd en het idee van de stedelijke ruimte als ons gezamenlijk publiek domein. Het ideaal is een publiek domein waar het niet alleen draait om consumentisme en een efficiënte infrastructuur, maar waar ruimte is voor diversiteit, waar men zichzelf kan zijn en de ander kan ont-moeten. In plaats van freestyle sports te bestrijden alsof ze een bedreigende activiteit zijn, of ze te negeren alsof ze onbelangrijk zijn, kan men ze ook ac-cepteren als één van de activiteiten die bij het stedelijk leven horen.

Ongeorganiseerd Er is een groot verschil tussen de manier waarop de stad wordt vormge-geven en hoe freestyle sporters de stad gebruiken. Binnen het gemeentelijk be-leid ligt het accent op het creëren van formele locaties voor georganiseerde

planhorizon gemeente

planhorizon jongeren

4 jaar

Page 31: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 29

Thema Jonge Stad Freestyle Space

sporten. Freestyle sports manifesteren zich echter vooral als ongeorganiseerde sporten op informele plekken. Met het formaliseren van het informele wordt de essentie van deze sporten gene-geerd, want, zoals freerunner Tymen van Leeuwen het verwoordt: ‘Je moet het doen met wat je hebt en daar crea-tieve oplossingen voor vinden.’ Wat de gemeente wel kan doen is de aanwezig-heid van deze sporten accepteren en er ruimte voor bieden. Ook kan ze leren van de manier waarop naar de stad wordt gekeken en waarop deze wordt gebruikt. Voor freestyle sporters is de stad één groot recreatielandschap. Dat geldt trouwens voor steeds meer mensen, zoals de zonnebaders op het Strand aan de Maas, de vissers langs de kaden, de koffiedrinkers op de stoep, de hardlopers door de stad en de jongeren op het plein.

Met de verdichting van de stad wordt de druk op de openbare ruimte steeds groter. Deze zou dan ook meer op dit recreatieve gebruik afgestemd kun-nen worden. Het stedelijk landschap is meer dan een functioneel en econo-misch systeem, het is in toenemende mate ook een ruimte voor ontmoeting en vermaak, een plek om te flaneren, te verpozen en te sporten. De lang gehandhaafde modernistische opvat-ting dat de functies wonen, werken, recreatie en mobiliteit zoveel mogelijk gescheiden moeten worden, wordt ingehaald door de werkelijkheid. De stedelijke omgeving wordt gebruikt voor alle functies tegelijkertijd, in nabijheid van elkaar of overlappend. Voor wonen en werken zie je dan ook interessante mixvormen ontstaan, op het gebied van recreatie kan echter nog veel gebeuren.

Recreactielandschap Onderzoek met jongeren waar en hoe ze hun sport in de stad vorm zouden willen geven en gebruik hun specifieke expertise bij de ontwikkeling. Wees je daarbij bewust van de uiteenlopende >>

Page 32: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

30 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Freestyle Space

Page 33: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 31

Thema Jonge Stad Freestyle Space

Rijnhaven Zuiderpark Zuiderpark Zuiderpark

Zuidplein

Rijstuin

Binnenrotte St. Jacobsplaats

In de praktijk

Grootse voorbeelden van urban freestyle sportparks zijn Mellowpark in Berlijn, Burnside Bridge Skate Park in Portland (Oregon, Verenigde Staten) en Jiyo Parkour Park in Kopenhagen. De eerste twee zijn in de loop van jaren door sporters zelf gebouwd in restruimtes van de stad. Mellowpark ontstond op een braakliggend terrein langs de Spree in Berlijn, Burnside Bridge onder een grote brug over de Willamette River nabij het centrum van de stad Portland. Deze restruimtes boden de sporters lange tijd rust en luwte waardoor er in de loop van de jaren steeds grotere en meer gevarieerde parcoursen konden worden gebouwd. Beide locaties zijn uitgegroeid tot ware begrippen in de freestyle sportwereld.

Tekenend voor het succes van Mellowpark is het feit dat de gemeente Berlijn Mellowpark een locatie voor een nog veel groter park heeft aangeboden, toen ze van de huidige locatie moesten vertrekken. Dit nieuwe terrein wordt verbouwd met veel oog voor de bestaande stad: gebouwen, structuren en ook buren. Voor de realisatie van een grote, droge bmx-plek wil Mellowpark een alliantie aangaan met een naastliggend stadion. Door samen een dubbele vloer asfalt te financieren, komt op de zaterdagen extra parkeerruimte beschikbaar voor de stadionbezoe-kers, terwijl de bmx-ers op andere dagen een ruim oefenterrein hebben.

Het is een voorbeeld van slim meervoudig ruimtegebruik dat voor uiteenlopende partijen voordelen biedt. Met een strakke compositie van muurtjes en balken op verschillende hoogtes en op verschillende afstanden, wordt een plek gebo-den waar zowel beginners als gevorderden terecht kunnen. Jiyo Parkour Park is het eerste op freerun en parkour georiënteerde sportpark ter wereld en werd in augustus 2009 geopend. Het park is geïnspireerd op de beste locaties in de wereld, waaronder Lisses in Parijs, de stad waar parkour geboren is. Bij deze drie projecten is bottom-upontwikkeling van groot belang. De kennis, ervaringen het enthousias-me van de sporters zelf, maken het tot ultieme plekken die vervolgens gemakkelijk toegeëigend worden.

planhorizon van jongeren en gemeente-lijke instanties. Met realisatietermijnen van vier jaar of meer, ga je voorbij aan de belevingswereld en spankracht van jongeren. Maak onderscheid tussen plannen voor lange en korte termijn. Rotterdam is een freestyle sportstad bij uitstek. Voor zowel de skaters, bmx-ers als freerunners is Rotterdam de moe-derstad voor hun sport in Nederland. Betrokken jongeren zijn gemotiveerd, positief en ondernemend. Geef bij het ontwerp van de stad ruimte aan de potenties die dat in zich draagt, en leer van de manier waarop zij de stad ge-bruiken. De stedelijke omgeving is niet alleen ons woon- werk- en verkeers-landschap, zij is tevens ons dagelijks recreatielandschap geworden. ■

Onder: Formele en informele plekken in Rotterdam voor freerun, bmx en/of skaten. Bron: Studio Iris Schutten i.s.m. Matthijs Sluiter

Dit is een bewerkte versie van een arti-kel dat in 2009 is geschreven in opdracht van YOUR CITY, Jongeren maken Zuid, een manifestatie van AIR (Architectuurcentrum Rotterdam) en stichting Kijk op Zuid.

Iris Schutten is zelfstandig architect en publicist en houdt zich onder andere bezig met de informele stad, leegstand, tus-sentijd, zelforganisatie en duurzaamheid. Daarnaast is zij programmaleider van de interdisciplinaire afstudeerrichting Social Practice van de Willem de Kooning Acade-mie, Hogeschool Rotterdam.

Page 34: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

32 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad De eeuwige jeugd van de bloemkoolwijk

Like Bijlsma en Frank van DamPlanbureau voor de [email protected]@pbl.nl

Stroinkslanden, Enschede. Typische bloemkoolwijk met kenmerkende kronkelige straten en woonerven.Foto: Siebe Swart/HH

De woonerfwijken uit de jaren 1970 en 1980 staan bekend als gezinsvriendelijk. Dankzij de stedenbouwkundige structuur kunnen kinderen er goed en veilig spelen. Ook het voorzieningenniveau is van oudsher afge-stemd op het gezin. Hoe zien de bloemkool-wijken er anno 2014 uit? Zijn deze plekken nog steeds in trek bij gezinnen?

verpaupering en vergrijzing. Ze bungelt aan de onderkant van de woningmarkt en is volgens sommige onderzoekers toe aan ‘botox en liposuctie’. 1 Gezinnen met kinderen zouden liever naar de Vi-nex trekken. Maar gaat dit stereotype beeld voor alle wijken op? Het blijkt dat sommige wijken juist verjongen, andere vergrijzen, en weer andere verloede-ren of verpauperen. Ook het type stad

De bloemkoolwijk is gebouwd in de jaren 1970-1980 en is opgebouwd rond een gecombineerd speel- en parkeererf met scholen en basisvoorzieningen op fietsafstand. In het buitenland wordt de bloemkoolwijk geroemd als het school-voorbeeld voor het eenentwintigste-eeuwse kindvriendelijk bouwen. In het Nederlandse vakdebat wordt de wijk echter geassocieerd met verloedering,

De eeuwige jeugd van de bloemkoolwijk

Page 35: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 33

Thema Jonge Stad De eeuwige jeugd van

de bloemkoolwijk

waarin ze staan doet ertoe. De ene bloemkoolwijk is de andere niet.

Bijzondere woonkwaliteiten De bloemkoolwijk dankt haar naam aan haar vertakte wegenstructuur, die het autoverkeer organiseert. De woonbuurten zitten als ‘roosjes’ aan het eind van elke tak, en zijn geor-ganiseerd rond een hof, wandelpad, verhoogd parkeerdek of erf. Het groen is in de wijk verweven als contramal van de bebouwing- en wegenstruc-tuur, waardoor elk huis (in principe) een ‘stenige’ toegangszijde en een ‘groene’ achterzijde heeft, die direct grenst aan buurt- of wijkgroen.

De buurten functioneren als enclaves, introverte woongebieden die een hoge mate van privacy kennen. De openbare ruimte is niet makkelijk toegankelijk, en wordt soms collectief gebruikt, met specifieke beheersvormen of eigendomsconstructies en een sterke betrokkenheid van bewoners. Soms ook bestaat er een grote mate van privacy zonder veel collectiviteit.2 Het idee van de bloemkoolstedenbouw was om buurten een specifieke sociale en ruimtelijke identiteit te geven. Dit werd onder andere gestuurd door de verdeling van koop- en huurwoningen op buurtniveau te differentieren. De verschillende buurten werden om-zoomd door groene buffers, om de ruimtelijke identiteiten los van elkaar te houden en niet te laten vermengen. Dit heeft geleid tot een grote diver-siteit op wijkniveau, die niet alleen architectonisch is maar ook sociaal-economisch. Ook nu nog is er sprake van een evenredige verdeling van koop- en huurwoningen, al varieert dat enigszins per wijk.

Het op een nieuwe manier vormgeven van het suburbane en groenstede-lijke wooncomfort bevat meerdere aspecten. Naast de eerder genoemde privacy en het groene uitzicht vanuit de woning, wordt het wooncomfort

op stedenbouwkundig niveau verzorgd door scholen, buurthuizen, dagelijkse voorzieningen en openbaarvervoer-haltes op loopafstand van de woning te situeren. Vrijliggende fietspaden door het groen verzorgen een snelle verbin-ding naar de voorzieningen. Maar met de auto is het eindeloos omrijden.

In de literatuur worden bloemkool-wijken onderverdeeld naar wijken die gebouwd zijn vóór en na de tweede oliecrisis van 1979. Deze crisis leidde tot een zware economische recessie, grote bezuinigingen en een sterk oplopende hypotheekrente. De wijken van na 1980 zijn soberder uitgevoerd en bevatten meer sociale huurwoningen dan de groenere en ruimere wijken uit de jaren 1970.3 Het zijn vooral deze wijken die het risico lopen om probleemgebieden te worden.4

BewonerswaarderingDe negatieve beoordeling van de vakwereld over de te rommelige en verwaarloosde woonerfwijken staan in opmerkelijk contrast met de beoorde-ling van de bewoners. Zij waarderen de wijk vooral positief, wonen er relatief lang en hebben een geringe verhuis-geneigdheid.5 Wat hen, naast sociale aspecten, vooral aantrekt zijn ruimte-lijke elementen als de grote hoeveelheid (openbaar, collectief of privaat) groen, de nabijheid van dagelijkse voorzienin-gen, goede fiets- en wandelpaden en bereikbaarheid met openbaar vervoer. Het voornaamste probleem van de wijk is het gebrek aan parkeerplaatsen en de aanwezigheid van hangjongeren en vandalisme.

Maar de ene buurt is de andere niet. De woonbuurten verschillen sterk in ruimtelijke structuur, woningvoorraad en bevolkingssamenstelling. Tussen naastgelegen buurten kan er bovendien een groot verschil in bewonerswaarde-ring bestaan.6 Bij nadere beschouwing lijkt deze vooral samen te hangen met de kwaliteit van uitvoering. Buurten

met bijzondere woningschakelingen en rustige, groene binnengebieden blijken zeer geliefd. Hoog scoren bijvoorbeeld de buurten ontworpen door Benno Ste-geman in Zwolle Aa-landen en Zoeter-meer Meerzicht, met getande schake-lingen, brede beukmaten, overhoekse ramen en diagonale doorzichten. Niet alleen het interieur heeft een bijzon-dere ruimtelijkheid die privacy verenigt met doorzichten, ook het totaalont-werp van het buurtlandschap kent deze eigenschappen. De ruimtelijkheid, materialiteit en detaillering van het erf (in Aa-landen) of het woonpad (in Meerzicht) heeft een zekere omsloten-heid die zowel met landschappelijke als architectonische middelen ver-zorgd wordt: klimplanten en baksteen, kleine hoogteverschillen, terrassen en stenen muurtjes, waarbij het parkeren geïntegreerd is. Het vormgeven van overgangen tussen openbaar en privaat is cruciaal voor de ruimtelijke kwaliteit en bewonerswaardering.7

Vergrijsd of blijvend jong? Ondanks de geconstateerde fysieke en sociale verschillen op buurtniveau kan de vraag worden gesteld of de gezins-vriendelijkheid van de bloemkoolwijken zich weerspiegelt in de demografische ontwikkeling die deze wijken hebben doorgemaakt. Zijn de bloemkoolwij-ken (inmiddels) vergrijsd, of is er juist sprake van een permanente (dan wel hernieuwde) aantrekkelijkheid van deze wijken voor (jonge) gezinnen?

Voor een snelle, verkennende analyse is een vrij willekeurige selectie gemaakt van zes ‘bestaande’ steden (Alkmaar, Apeldoorn, Arnhem, Gouda, ’s-Herto-genbosch, Zwolle; met in totaal zestien bloemkoolwijken) en zes ‘nieuwe’ ste-den (Almere, Capelle aan den IJssel; Lelystad, Nieuwegein, Purmerend, Zoetermeer; met in totaal 29 bloem-koolwijken). Van deze wijken is bekeken in hoeverre de leeftijdsopbouw van de bevolking afwijkt van het gemeentelijk gemiddelde. Wonen er relatief meer >>

Page 36: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

34 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad De eeuwige jeugd van de bloemkoolwijk

of minder kinderen (0-19 jaar) of ou-deren (60+) in de wijk, en in hoeverre is dat tussen 2000 en 2012 veranderd?

Een snelle blik op de cijfers geeft niet alleen een divers beeld, maar ook een interessant patroon. Want, waar de meeste bloemkoolwijken in de be-staande steden permanent jong lijken te blijven, met een ten opzichte van het gemeentelijk gemiddelde hoog aandeel 0-19 jarigen, kenmerken de bloemkoolwijken in de nieuwe steden zich juist door een geringer aantal (gezinnen met) kinderen en een groter aandeel ouderen dan gemiddeld in die gemeenten. Voorbeelden van blijvend jonge wijken zijn Daalmeer in Alkmaar, de Apeldoornse wijken Matenveld, Matendonk en Matendreef, en de wijken De Laar West en Oost in Arn-hem. Sterk vergrijsd daarentegen zijn bijvoorbeeld de wijken in Almere-Haven (De Wierden, De Marken, De Grienden, De Meenten), de centrumwijken van Lelystad, De Leyens in Zoetermeer en Hoog Zandveld in Nieuwegein. Naar een verklaring voor dit patroon is het enigszins gissen. De bloemkoolwijken in de nieuwe steden behoren in elk geval tot de oudste wijken in die steden. Die steden kenmerken zich door nieuwe (en mogelijk aantrekkelijker) alternatieven voor jonge gezinnen. Vele bloemkoolwij-ken in de bestaande steden behoren tot de groenste en meest kindvriendelijke wijken in de stad en blijven wellicht daardoor aantrekkelijk voor gezinnen. Het woningtype (verhouding huur-koop, eengezins-meergezins) kan het op-vallende patroon in elk geval niet goed verklaren.

Natuurlijk zijn er ook uitzonderingen, zoals de blijvend jonge wijken Batau-Zuid in Nieuwegein en Leidsewallen II in Zoetermeer. En in de bestaande steden vinden we inmiddels een sterke ont-groening en vergrijzing in het Zwolse Aa-landen en in de wijk Bloemendaal in Gouda. Maar zoals gezegd, dit zijn uitzonderingen.

Kindvriendelijke kwaliteiten De kindvriendelijke kwaliteiten van de bloemkoolwijk liggen vooral in de ste-denbouwkundige opzet: speelgroen op blokniveau, korte afstand tot basisvoor-zieningen, de veilige fietspaden en een grote differentiatie aan groene speel-plekken. Kinderen kunnen zich al zeer vroeg zelfstandig bewegen, zelf naar de speeltuin lopen en naar school fietsen. Of de bloemkoolwijk voor gezinnen met kinderen een concurrerend woonmilieu is, hangt vooral af van de aanwezigheid van kindvriendelijke alternatieven in de directe omgeving. In ‘nieuwe’ steden is meer dan vijftig procent bloemkoolwijk, in de ‘oude’ steden ligt dat percentage veel lager. Daar blijken zelfs de door velen afgeschreven jarentachtigbuurten aantrekkelijk te zijn.

Buurten die verjongen zijn soms de aantrekkelijke woonbuurten, maar vaak zijn het ook doorstroommilieus met vooral betaalbare woningen, zoals bijvoorbeeld het geval is in de wijk Matendreef te Apeldoorn. Daar gaat verjonging hand in hand met een rela-tief slechte waardering van de woon-omgeving door bewoners.8 Buurten die vergrijzen zijn soms buurten waar mensen niet weg kunnen komen. Maar in veel gevallen zijn het juist de groene wijken uit de jaren 1970 met de hoog-ste bewoners tevredenheid, zoals de Grienden in Almere Haven of Aa-landen in Zwolle.

Herwaardering Of vergrijzing in de bloemkoolwijken direct te koppelen is aan verloedering en verpaupering, valt te betwijfelen. Dit zijn de architectonische parels waar mensen ook op latere leeftijd willen blijven wonen. In een aantal gevallen gaat vergrijzing samen met verjonging. Hier ontstaat een verbreding van de bevolkingsopbouw, en ontstaan de con-touren van een levensloopbestendige buurt. De ruimtelijke kwaliteiten van

het woonerf komen hier het best uit de verf: hier verandert rommeligheid in beschutting, zie je geen rafelranden maar kleinschaligheid, en verwijst het woonerf naar het boerenerf. De tijd is rijp voor een herwaardering van een architectuur waarin de materiele ver-weving van baksteen en groen centraal staat. In de woorden van de architect Ton Alberts: de buurten moeten eerst ‘ingroeien’ om de eeuwige schoonheid te verkrijgen. ■

Noten1 Bureau Middelkoop, Gereedschapskist

voor woonerfwijken, Bureau Middelkoop, Haarlem, 2007.

2 Nio, I, ‘Tussen collectiviteit en privacy’, in: DASH 03, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2011.

3 Ubink, M. en Van der Steeg, T., Bloemkoolwijken: analyse en perspectief, SUN, Amsterdam, 2011.

4 Atlas voor gemeenten/RIGO, Onderscheid in leefbaarheid, Utrecht/Amsterdam, 2012.

5 Quaedflieg, J. en Mooij, H., Bloemkoolwijken: een uitgekookt concept. Bouwfonds/TU Delft, Hoevelaken/Delft, 2013. En: Reijndorp, A. et al., New Town Roots, UVA/INTI, Amsterdam/Almere, 2011. En: Eenink, P., De bloemkoolwijk een getto?, Faculteit Geowetenschappen, Utrecht, 2007.

6 Quaedflieg, J. en Mooij, H., Bloemkoolwijken: een uitgekookt concept. Bouwfonds/TU Delft, Hoevelaken/Delft, 2013.

7 Nio, I, ‘Tussen collectiviteit en privacy’, in: DASH 03, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2011. En: Jutten, N. en Lofvers, W., ‘titel’ in: In: DASH 03, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2011.

8 Quaedflieg, J. en Mooij, H., Bloemkool-wijken: een uitgekookt concept, Bouw-fonds/TU Delft, Hoevelaken/Delft, 2013.

Frank van Dam (1960) is onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving. Hij houdt zich bezig met de woningmarkt en met de relatie tussen demografische en ruimtelijke ontwikkelingen.

Like Bijlsma (1966) studeerde econo-mische geografie aan de Universiteit Utrecht en architectuur aan de TU Delft. Samen met Eireen Schreurs is zij oprich-ter van SUBoffice architecten. Sinds 2004 is ze als onderzoeker verbonden aan het Planbureau voor de Leefomgeving.

Page 37: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 35

Thema Jonge Stad De eeuwige jeugd van

de bloemkoolwijk

Boven en onder: Spelen op straat in bloemkoolwijk Kempenaerware, Zwolle. Foto: Herman Engbers/HH

Page 38: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

36 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Groene speelpleinen

Ernest Staesplein oude situatie. Vergroend Ernest Staesplein (ontwerp Peter Ulle 2012). Het speelplein heeft nu verblijfskwaliteit zodat jong en oud zich mengen wat bijdraagt aan de sociale cohesie.

De beelden bij dit artikel zijn van Luc Sour

Luc SourGemeente [email protected]

Het wonen in de stad is in trek bij ge-zinnen. Amsterdam West speelt daar op in door onder andere te investeren in hoogwaardige groene speelpleinen. Dit komt het vestigingsklimaat ten goede én biedt kansen om probleem-buurten harmonieuzer te maken.

Voor Amsterdam is het behouden en aantrekken van talent van economisch belang. Bedrijven vestigen zich immers in steden met kennisnetwerken en een gunstig vestigingsklimaat. Dit bevor-deren kan op velerlei manieren zoals studenten na hun studie in Amsterdam carrièrekansen te bieden, een divers woningaanbod, maar ook door een fraaie ingerichte openbare ruimte. In Amsterdam West heeft bijna zestig procent van de instromende bewoners een HBO of universitaire achtergrond. Bewoners en bedrijven blijven ook graag in West vanwege de kansen op passend werk, mogelijkheden voor uit-gaan en cultuurbeleving, de sfeervolle gezellige buurten en op fietsafstand wonen van het werk.

Hoe meer gebruiksdruk per vierkante meter openbare ruimte, hoe hoger de

inrichtingskwaliteit van de buurtplei-nen en hoe groter de beheerinspan-ning. Er zijn grofweg drie buurttypen in Amsterdam West die een eigen inrich-tingsopgave vragen voor buurtpleinen. De haast overbevolkte negentiende-eeuwse buurten als Oud West en de Staatsliedenbuurt. De vooroorlogse buurten met ruime pleinen en over-sized speelplekken. En de naoorlogse buurten met veel openbare ruimte per bewoner en vaker sociale problemen. Dit laatste type buurt is ook het meest kinderrijk. Door de sociaaleconomische achterstanden spelen de kinderen daar vaker buiten dan in andere buurten. Juist hier zijn groene speelpleinen met verblijfskwaliteit belangrijk als ont-moetingsplek voor de buurt.

Demografische veranderingen Het gezin neemt getalsmatig toe in Amsterdam. Dat vraagt bijpassende voorzieningen zoals goede speelplek-ken en ruimte voor de fiets. Gegevens over huishoudens met kinderen zijn te vinden in ‘Amsterdam in Cijfers 2013’ van bureau Onderzoek en Statistiek Amsterdam. In 2014 wordt de grens

gepasseerd van vijftig procent stede-lijke bewoners in een huishouden met kinderen. De woningbezetting steeg daarbij ook van 1,94 in 2008 naar 2,01 personen in 2013. Dat vergt een doel-groepgerichte inrichtingsvisie op de openbare ruimte.

De instromers in de oudbouwbuurten hebben een fiets, kiezen vaker voor autodelen en zijn blij met de dynamiek en culturele diversiteit in hun buurt. De aanleg van vrijliggende fietspaden en fietsparkeervoorzieningen sluiten aan op deze veranderende mobiliteit. In Stadsdeel West zijn er in de afgelopen bestuursperiode bijvoorbeeld tiendui-zend parkeerplekken bijgeplaatst en voor de komende vier jaar zijn nog eens tienduizend extra plekken voorzien.

De hoop is dat ook hoog opgeleide kinderen uit de migrantengezinnen in Amsterdam, de yuep’s (young urban ethnical professionals1), vaker voor de buurt kiezen waar zij zijn opgegroeid. Dat lukt beter als het woningaanbod voldoet aan de eisen van deze tijd. Deze ontwikkelingen zijn goed voor de di-versiteit en vitaliteit van een buurt. In

Groene speelpleinen als huiskamers van de buurt

Page 39: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 37

Thema Jonge Stad Groene speelpleinen

de Kolenkitbuurt in Amsterdam West zijn gunstige vestigingsvoorwaarden geschapen door inbreiding met nieuw-bouw als de New Kit en de aansluiten-de nieuwbouwbuurt Laan van Spar-taan. Het speel- en verblijfsaanbod is toegenomen door buurtpleinen als het Ernest Staesplein te vergroenen en hoogwaardig in te richten.

Groen als x-factor Groene speelpleinen en stadsparken dragen bij aan een positieve beleving van de binnenstedelijke buurten. Groen kan het verschil maken in de vesti-gingskeuze van starters en gezinnen. Door een prettige en hoogwaardige woonomgeving zal men ook langer in dezelfde buurt of kleine woning willen blijven. De keuze voor wonen in een bepaalde buurt komt voort uit een mix aan factoren. De mate van vergroening op buurtniveau speelt daarbij een rol. Volgens het Grote Groenonderzoek Amsterdam2 bevorderen de nabij-heid van succesvolle stadsparken het vestigingsklimaat. In Amsterdam West liggen op fietsafstand het Westerpark (Evenementenpark), het Vondelpark (Meet the World), en het Rembrandt-park (Picknickpark). Opmerkelijk was dat het bezoekersaantal van deze bin-nenstedelijke parken verdrievoudigde tussen 1996 en 2008.

Een voorbeeld van de invloed van een populair park is de Erasmusparkbuurt in de wijk Bos en Lommer. Naast het leuke Erasmuspark dragen de be-taalbare woningen, het hoogwaardig winkelaanbod maar zeker ook de vergroende speeltuin in het Wachter-liedplantsoen bij aan het succes. Het lijkt er op dat jonge gezinnen hierdoor

Wachterliedplantsoen (ontwerp Roel van Gerwen 2010). Een groen speellandschap met hoogwaardige speeltoestellen (Bureau Sybolt Meindertsma).

nét dat zetje krijgen om zich te gaan settelen in Amsterdam West. An-dere voorbeelden van goed gebruikte groene speelpleinen in dichtbebouwde buurten zijn: het Van Beuningenplein, Jan Wolkerstuin (Polanenstraat), J.J. Cremerplein en het Ten Kate plein. Op stapel staan het Barentszplein, Frederik Hendrikplantsoen en een reeks kleinere te vergroenen buurtpleintjes als het Da Costaplein en de Nicolaas Beetsstraat.

De verwachting is dat de interesse in de maakbaarheid van de eigen woon-omgeving toeneemt. Voor het huis genieten van je eigen geveltuingroen of buurtmoesttuin en bijkletsen met de buren. Sociaal actieve jonge bewoners weten elkaar met sociale media goed te vinden. Niet traditioneel meer in de kroeg maar elkaar ontmoeten op ter-rassen, in het openbaar groen en vooral de eigen straat en het buurtplein. >>

Groene speelpleinen als huiskamers van de buurt

Page 40: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

38 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Groene speelpleinen

Bestevaerstraat oude situatie. Asymmetrisch profiel met brede stoep zonzijde voor groen, spelen en verblijven. De Bestevaerstraat (ontwerp Hans Timmer).

Ten Kateplein oude stenige situatie. Ten Kate plein (ontwerp van Peter Ulle), de granieten bakken geven verblijfs-kwaliteit en 500 meter zitrand. Extra’s zijn bedriegertjes, een geluidsarme voetbalkooi, kunstgras en groot klimtoestel in samenspraak met de buurt. Bijzonder is het plukbaar klein fruit, fruitbomen en keukenkruiden.

Wanneer het autogebruik signifi-cant terugloopt of wanneer parkeren ondergronds kan, of op afstand, dan ontstaan er kansen voor meer groen, fietsparkeren en verblijfsruimte op woonstraatniveau. Schuinparkeren

wordt langsparkeren. De vrijkomende ruimte vul je op met zelfbeheergroen, plantenbakken om te vergroenen en het ‘territorium’ af te bakenen, en een eigen bankje. Aan de zongerichte zijde biedt een bredere stoep ruimte voor

kinderen om te spelen. Naast tevreden bewoners is een bijkomend voordeel dat het de stad niets extra’s kost ten opzichte van een standaardprofiel.

Page 41: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 39

Thema Jonge Stad Groene speelpleinen

Dirk Hartoghstraat (ontwerp Rob van Dam, 2005). Groene verblijf- en speelstraat met klinkertjes en zelfbeheer.

Hertspieghelplein oude situatie 2012. Het Hertspieghelplein (ontwerp Katinka Pricken). Groen speelplein, warm kleurgebruik en grote houten speeltoestellen (firma Acacia Robinia).

richt werken betekent: alert zijn op wensen en klachten uit de buurt ten aanzien van de belevingswaarde en het gebruik van de openbare ruimte.

Pleintjes en plantsoenen worden meer dan voorheen de huiskamers3 van de buurt. Het sluit aan op de trend om in het stedelijk groen te recreëren.

Het spanningsveld hierbij is de toe-nemende druk op de openbare ruimte door de bevolkingsgroei. Hier op in-spelen vormt de grote ontwerpopgave voor Amsterdam in de komende jaren. Gelet op de ervaringen in Amsterdam West lijkt één groen buurtspeelplein per vijfduizend inwoners een goede maatstaf.

Ontwerper regisseur cocreatie De rol van landschapsontwerper van speel- en verblijfsplekken is aan het veranderen. Het stadsdeel is zelf onderdeel van het participatienetwerk dat wordt geactiveerd bij het maken van ruimtelijke plannen. Het buurtge-

Succesvolle speelpleinen hebben grote speeltoestellen die als magneten op kinderen werken. In hun enthousiaste kielzog komen ook de ouders. Om die groep te bedienen wordt aantrek-kelijk groen (vaste plantenborders en sierheesters) bij de zitjes aangelegd. Naast kinderen zijn er daardoor ook veel volwassenen en wordt het plein een ontmoetingsplek voor de buurt. Het leggen van contacten doorbreekt daarbij culturele scheidslijnen. Bij ge-brek aan pleinen volstaan ook omvor-mingen van straatdelen tot groene, autovrije speelstraten. Daarvan zijn enkele succesvolle voorbeelden te zien zoals in de Genestetstraat en de Dirk Hartoghstraat. >>

Page 42: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

40 2014/03 S+RO

Thema Jonge Stad Groene speelpleinen

Cabral-Vespuccistraat (uitsnede uit ontwerp Rob van Dijk, Bureau Dijk & Co). Groene speelstraat met brede stoepen en opgeschaalde geveltuinen aan de zonzijde.

Karel Doormanplein oude situatie. Karel Doormanplein (ontwerp Berit van Hulst 2013). Het stenige speelplein waar hangjongeren domineerden is vergroend en nodigt nu meer gebruikersgroepen uit. Dat beter gebruik kan de-escalerend werken op de gespannen verhoudingen in deze verder prachtig verstilde buurt.

Met liefde ontworpen De sleetse en grauwe pleinen uit de jaren 1980 en 1990 versterken in buur-ten met probleemjongeren hun gevoel van uitsluiting en uitzichtloosheid. Geldgebrek en de grote afstand tot de arbeidsmarkt leiden tot frustraties, vandalisme, een vijandig wereldbeeld en een ongewenste straatcultuur. Het terugwinnen van de pleinen op domi-nante jongerengroepen is een opgave op zich bij herinrichtingen. Dat lukt als een plein voor meer doelgroepen aantrekkelijk wordt door vergroenen, aantrekkelijke zitjes en een intensief (sociaal) beheer.

In buurten met een sociaaleconomische achterstand zijn de bewoners minder mondig en lastiger te betrekken bij het ontwerpproces. Het risico bestaat dat deze buurten achterblijven om bijzon-dere plekken als buurtpleinen een kwa-liteitsimpuls te geven. Het besef groeit

kennen, herkennen en respecteren. Dat scheelt toezicht, beheer en inspannin-gen door maatschappelijk werkers.

dat investeren in deze buurtpleinen loont. Een mooi en bruikbaar plein zal uitnodigen tot sociaal gedrag. Elkaar

Page 43: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 41

Thema Jonge Stad Groene speelpleinen

kwaliteit te halen. Bij herinrichting van woonstraten kunnen materialen herge-bruikt worden in plaats van te vervan-gen. Dat geeft lucht aan begrotingen. ■

Noten 1 Desmet, E. en Sour, A, Yu[e]p-Ambitieuze

jonge vrouwen, Rotterdam, 2011.2 Gemeente Amsterdam, O+S (Dienst

Onderzoek en Statistiek) in opdracht van DRO (Dienst Ruimtelijke Ordening), Het Grote Groenonderzoek 2013, Amsterdam, 2013, www.os.amsterdam.nl

3 Desmet, E. en Sour, A, Pleinen, woonkamer van de buurt, Rotterdam, 2008.

Cabral-Vespuccistraat bestaande situatie.

Luc Sour is adviseur inrichting openbare ruimte, ecologie en water bij de gemeen-te Amsterdam, Stadsdeel West.

Bezuinigingen Hoogwaardige speelpleinen vergen al snel vijftig procent meer investerings-kosten en licht hogere beheerkosten. Gelet op de slinkende budgetten binnen het fysiek domein ligt dat gevoelig. Toch is het aan te raden hierin keuzes te maken als gemeente. Budgetruimte kan desnoods worden gevonden door het groot onderhoud van de standaard straatprofielen langer uit te stellen en met klein onderhoud de vereiste

Page 44: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Plat

form

Kleine dorpen zijn kwetsbaar als voor-zieningen en werkgelegenheid verdwij-nen. Dat is een veel gehoorde opvat-ting in de discussie over krimp. Maar volgens Janneke Rutgers kan het ook anders. Zij onderzocht kleine dorpen in het westen van Canada en ontdekte dat een positieve aanpak soelaas kan bie-den. Wonen in een krimpgebied kun je ook zien als een keuze, een way of life.

Wanneer je door Brits Columbia (BC) in het westen van Canada rijdt, kom je met regelmaat een bord tegen dat je herinnert aan het controleren van het aantal liters benzine in je tank. De ko-mende honderd kilometer kom je geen dorp tegen waar er een mogelijkheid is om te tanken. In Canada leeft men al jaren in dorpen die wat bereikbaarheid betreft ver van de stedelijk bewoonde wereld af liggen. Wat betekent dit voor

het voorzieningenniveau in dorpen waar soms geen supermarkt, basis-school of dorpshuis te bekennen is?

Comeback

In Nederland wordt het kleine dorp in krimpsituaties vaak als meest kwets-baar gezien omdat voorzieningen verdwijnen.1 Bij de afgelopen gemeen-teraadsverkiezingen was dan ook het ‘behoud van voorzieningen’ een actueel thema. Bij veel bestuurders staat dit hoog op het prioriteitenlijstje. Maar is deze focus wel juist? Een blik op de bevolkingsdaling in de buitengebieden van Brits Columbia verandert wellicht iets aan deze zienswijze.

Cijfers laten zien dat er in een aantal gebieden in BC sprake is van bevol-kingsdaling.2 Of dit gepaard gaat met

krimpproblematiek is uit cijfers niet af te lezen. Navraag levert een link naar het Project Comeback op. Dit project heeft als doel kennis te vergaren over strategieën om jongeren terug te laten keren naar het gebied waar ze oor-spronkelijk vandaan komen. Daarbij ligt de focus op plattelandsgebieden waar sprake is van bevolkingsdaling. Het project wordt georganiseerd vanuit BC Rural Network en gezamenlijk gefinan-cierd door de provinciale overheid van BC en de Canadese federale overheid.3

Grondstoffenindustrie

Na de Tweede Wereldoorlog werd er door de provinciale regering van BC ingezet op de industriële winning van grondstoffen in de rurale gebieden van BC. Dit leidde tot een periode van 25 tot 30 jaar van snelle economische groei.

Leven in een krimpgebied: a way of lifeCanadees perspectief op krimp

42 2014/03 S+RO

PlatformLeven in een krimpgebied

Janneke RutgersKRIMP Onderzoek & Advies/Radboud Universiteit Nijmegenwww.jannekerutgers.nl

Lilloet (Britisch Columbia) Canada. Foto: Harm Rutgers, 2013.

Page 45: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Platform

De hele provincie profiteerde van de in-komsten van deze nieuwe industrie. De provinciale regering investeerde in het platteland door de ontwikkeling van een snelwegennetwerk, een geïntegreerd spoorwegnetwerk, regionale vlieg-velden, waterkrachtcentrales en het gebruik van houtafval om een nieuwe pulpfabriek te ondersteunen. Daarnaast werden er tal van nieuwe dorpen ge-bouwd om werknemers te huisvesten.4

De economische crisis en de wereldwij-de globalisering in de jaren 1980 zorgde voor veranderingen in de grondstof-fenindustrie in BC. Dit hield in dat de bedrijventerreinen veel groter werden, er meer technologie gebruikt werd en er minder werknemers ingezet werden om de lage productiekosten te kunnen blijven behouden. Dit had gevolgen voor

de gemeenschappen die destijds vooral bestonden uit werknemers en hun gezinnen. Afname van de werkgelegen-heid leidde tot bevolkingsdaling. Deze ontwikkeling kwam tegelijk met een veranderende aanpak van de provinciale regering. Zij maakte een terugtrek-kende beweging wat betreft overheids-steun aan deze gebieden. Ze sloten veel instanties en verlaagden financiële steun aan bijvoorbeeld scholen, zorg-voorzieningen en onderhoud van de wegen.5

Ook de populatie in deze dorpen veran-dert. De toenmalige beroepsbevolking is momenteel aan het vergrijzen en door een gebrek aan werkgelegenheid zijn er in verhouding minder jongeren. Project Comeback promoot de moge-lijkheden voor het opzetten van kleine

bedrijven aan jongeren. Ook laten ze voordelen van het leven in rurale gebieden (kwaliteit van leven, lage levenskosten) en het gemeenschaps-gevoel zien.6

Positieve aanpak

Smithers, deelnemende gemeente aan het project Comeback, is één van de gemeenten met de grootste procen-tuele bevolkingsdaling in BC. Andy Ackerman; van Myriad Consulting Inc., heeft in Smithers gewoond en vertelt dat de bevolking van Smithers voor-heen, zoals veel plattelandsgemeenten in BC, vooral van bosbouw leefde. Toen deze industrie in de jaren 1990 terug-liep werd de werkgelegenheid minder. Veranderingen in de industrie hadden bevolkingsdaling tot gevolg.7

Volgens Ackerman is leefbaarheid in relatie tot voorzieningen in Smithers geen onderwerp van discussie. Mensen weten dat grotere winkelcentra op een afstand van twee tot vier uur rijden liggen. Ze zijn gewend om deze afstand te rijden wanneer ze iets nodig hebben dat daar alleen te koop is. In de kleine kernen vindt men het over het algemeen niet van groot belang of er winkelcentra zijn of niet. Ze hebben er zelf voor gekozen hier te gaan wonen.

Bevolkingskrimp zal in de plattelands-gebieden van BC altijd het geval zijn, aldus Ackerman, maar de meeste gemeenschappen zijn erg positief en ondernemen veel actie om hun dorp overeind te houden. Logan Lake (dicht-bij Kamloops) en Tumbler Ridge zijn daar voorbeelden van. Ackerman vertelt dat deze dorpen overeind blijven door in te zetten op de aantrekkelijkheid voor gepensioneerden. Dit gebeurt meer in Canada. In Saskatchewan, bijvoorbeeld, komen gepensioneerden uit de provin-cie naar dorpen toe om voor weinig geld woningen en kleine bedrijven te kopen. Voordeel voor deze kleine dorpen, zo stelt Ackerman, is dat deze mensen >>

S+RO 2014/03 43

Het VeldLeven in een krimpgebied

Fountian Flats Trading Post, Lilloet, (Britisch Columbia) Canada. Foto: Harm Rutgers, 2013.

Lilloet (Britisch Columbia) Canada. Foto: Janneke Rutgers, 2013.

Page 46: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Plat

form

over het algemeen veel te besteden heb-ben en dit helpt de lokale economie.

Way of life

In vergelijking met Nederland lijkt binnen het thema bevolkingskrimp in Canada de focus niet zo zeer te liggen op de aan-wezigheid van voorzieningen in relatie tot de leefbaarheid in een dorp. Het lijkt veel meer vanzelfsprekend dat inwo-ners gebruik maken van voorzieningen op regionale schaal. De perceptie van nabijheid lijkt een heel andere te zijn dan die in Nederland. Men ziet het meer als een way of life waar zelf voor gekozen is. Het belang van voorzieningen voor de leefbaarheid binnen het dorp wordt ook in Nederland steeds vaker in twijfel getrokken. Het rapport Leefbaar-heid in krimpgebieden[NOOT #8] geeft bijvoorbeeld aan dat in diverse studies het belang van voorzieningen voor de leefbaarheid wordt genuanceerd.

Dit sluit aan bij de redeneringen van Thissen en Loopmans in hun artikel in Rooilijn9. Zij schrijven over het ‘au-

tonome dorp’, een denkwijze waarin oorzakelijke relaties worden gelegd tussen de ontwikkeling van het aantal inwoners, de ontwikkeling van het aan-tal voorzieningen en de ontwikkelingen van de leefbaarheid. Het perspectief wat zij hier tegenover stellen is dat van het ‘woondorp’, waarbij de ontwikkeling van de woonfunctie de belangrijkste achtergrond vormt voor de ontwikke-ling van de leefbaarheid ter plaatse. Zij zien het verlies van voorzieningen juist vooral als het resultaat van structu-rele schaalvergroting en van het feit dat bewoners zelf steeds vaker aan de voorzieningen in eigen dorp voorbij gaan. In Canada lijkt dit niet anders te zijn. Men lijkt al volledig ingesteld op deze schaalvergroting en de dorpen als Logan Lake en Tumbler Ridge richten zich al voornamelijk op de woonfunctie.

Kanttekening

Er is wel een kanttekening te maken bij het pleidooi om anders aan te kijken tegen voorzieningen in krimpgebie-den. Ackerman geeft namelijk aan dat

de gezondheidszorg wel een punt van aandacht is in krimpgebieden in BC. Gezondheidszorg in Smithers is in het kader van de vergrijzing een relevant thema. Wanneer voorzieningen niet meer in elk dorp aanwezig zijn en dor-pen transformeren naar woondorpen wordt vervoer een belangrijk thema. Dit leidt tot een grotere afhankelijkheid van de auto.10 Niet iedereen heeft de beschikking over een auto. Zeker wan-neer het percentage hulpbehoevende mensen door de vergrijzing toeneemt is het thema bereikbaarheid belangrijk. De zorg dat mensen die geen mogelijk-heid hebben tot vervoer naar een voor-ziening toch mobiel blijven is essentieel. Dit zou kunnen leiden tot bezorgdien-sten aan huis of openbaar vervoers- of vrijwillige taxidiensten.

Het denken vanuit het autonome dorp lijkt in de huidige beleidskader nog steeds voor te komen. Een start voor het veranderen van de perceptie van de krimpproblematiek in Nederland ligt misschien bij het verwachtingspatroon van mensen. Zolang bestuurders blijven

44 2014/03 S+RO

PlatformLeven in een krimpgebied

Highway 99 in de buurt van Lilloet (Britisch Columbia) Canada. Foto: Rob Sloetjes, 2013.

Page 47: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Platform

kingskrimp daar is een andere dan die in Nederland, ook oorzaken van krimp en schaalniveaus zijn misschien onvergelijkbaar. Maar waar we vooral iets van kunnen leren, is de Canadese benadering van voorzieningen in dor-pen. Deze bevestigt wat we eigenlijk al weten, de relatie tussen bevolkings-krimp, afname van voorzieningen en leefbaarheid is niet vanzelfsprekend. Het zou vanuit Canadese zienswijze geen vreemde aanbeveling zijn om het omgaan met voorzieningen in gebie-den die kampen met bevolkingskrimp in Nederland op een meer ontspannen manier op te pakken. Focus je meer op het wooncomfort binnen de dorpen en besteed aandacht aan mensen die zelfstandig niet meer gebruik kunnen maken van voorzieningen buiten het dorp. Kortom, zie de aanpak van voor-

zieningen vanuit een ander perspec-tief. In regionaal verband liggen nog veel kansen. Deze Canadese way of life is zo gek nog niet. ■

Noten1 Gardenier, J.D., Rijk met kleine dorpen,

een sociologische studie naar het platteland van Noord-Groningen, Koninklijke van Gorcum b.v., Assen, 2012.

2 BC Stats, 2014: http://www.bcstats.gov.bc.ca/Files/7b7c178e-da8e-468c-922b-0faae039c8db/2013Sub-ProvincialPopulationEstimates.pdf (geraadpleegd op 6 maart 2014).

3 BC Rural Network, 2013: http://www.bcruralnetwork.ca/sites/default/files/BCRN_PC_onepager_FINAL_April_2013_0_0.pdf(geraadpleegd op 3 januari 2014).

4 Markey, S.; Halseth, G. en Manson, D., ‘Challenging the inevitability of rural decline: Advancing the policy of place in northern Britisch Columbia’, in: Journal of Rurals Studies, nr. 24, 2008, pp. 409-421.

5 Markey, S.; Halseth, G. en Manson, D., ‘Challenging the inevitability of rural decline: Advancing the policy of place in northern Britisch Columbia’, in: Journal of Rurals Studies, nr. 24, 2008, pp. 409-421.

6 BC Rural Network, 2013: http://www.bcruralnetwork.ca/sites/default/files/BCRN_PC_onepager_FINAL_April_2013_0_0.pdf(geraadpleegd op 3 januari 2014).

7 Markey, S.; Halseth, G. en Manson, D., ‘Challenging the inevitability of rural decline: Advancing the policy of place in northern Britisch Columbia’, in: Journal of Rurals Studies, nr. 24, 2008, pp. 409-421.

8 Leidelmeijer, K. en Marlet, G., Leefbaarheid in krimpgebieden; een verkenning van de relatie tussen bevolkingskrimp en leefbaarheid, RIGO research & advies, Amsterdam, 2011

9 Thissen, F. en Loopmans, M., ‘Dorpen in Verandering’, in: Rooilijn, jg.46, nr. 2, 2013, pp. 80-89.

10 Thissen, F. en Loopmans, M., ‘Dorpen in Verandering’, in: Rooilijn, jg.46, nr. 2, 2013, pp. 80-89.

Janneke Rutgers combineert haar praktijkopdrachten rondom bevol-kingskrimp (onder andere in de Achter-hoek) met een promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze is gespecialiseerd in regionale samenwer-king in krimpgebieden.

roepen dat voorzieningen behouden moeten blijven om de leefbaarheid te behouden ligt hier ook de verwachting van inwoners. Wanneer dit niet moge-lijk is leidt dit tot teleurstelling. Er moet meer in een andere richting gedacht worden. Geen beloftes van bestuurders over het behoud van voorzieningen, maar samen zoeken naar goede bereik-baarheid van voorzieningen in regio-naal verband.

Meer ontspannen

Wanneer je door het Nederlandse land-schap rijdt kom je geen bord tegen dat je herinnert aan het volgooien van je tank, hier is altijd een tankstation in de buurt. In vergelijking met Canada worden afstanden in Nederland opeens heel relatief. De situatie van bevol-

S+RO 2014/03 45

Het VeldLeven in een krimpgebied

Chemainus (Britisch Columbia) Canada. Foto: Janneke Rutgers, 2013.

Hotel Victoria Lilloet (Britisch Columbia) Canada. Foto: Rob Sloetjes, 2013.

Page 48: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Plat

form

Organische gebiedsontwikkeling biedt kansen voor klimaatadaptatie. Veran-dering van het klimaat is een langzaam proces waarbij de effecten geleidelijk zichtbaar worden. Juist daardoor kan klimaatadaptatie goed aansluiten bij ruimtelijke vernieuwingsprocessen in de stad. Zeker nu die via nieuwe ont-wikkelingsmodellen als de gebiedscon-cessie of wijkcoöperatie vorm krijgen.

De eenentwintigste eeuw is begonnen met een sterke groei van de steden, wereldwijd. Terwijl er in de jaren 1960 en 1970 nog sprake was van een sterke suburbanisatie en verval van vele bin-nensteden, is nu een omgekeerde trend zichtbaar. Steden worden tegelijkertijd geconfronteerd met transities die grote consequenties kunnen hebben voor hun aantrekkingskracht en de manier waarop ze verder ontwikkelen. Een grote opgave is de verandering van het klimaat, waardoor steden geconfron-teerd worden met een grotere kans op overstromingen door de stijgende zeespiegel en extremere regenval, maar ook periodes van droogte en hitte. In het bijzonder steden in deltagebieden (zoals New York, Jakarta, Ho Chi Min City en Rotterdam) zijn zich bewust van de grote impact die deze transitie heeft voor de leefbaarheid en weerbaarheid van stedelijke gebieden.

Tegelijkertijd biedt de dynamiek van stedelijke gebieden kansen voor adap-tatie aan deze veranderende omstan-digheden. Klimaatverandering is een langzaam proces waarbij de effecten geleidelijk zichtbaar worden. Dit biedt kansen om klimaatadaptatie aan te sluiten op andere ruimtelijke vernieu-wingsprocessen in de stad en combina-

ties te zoeken met beleidsagenda’s en beheer en onderhoudsprogramma’s. De Rotterdamse Adaptatiestrategie noemt dit het ‘meekoppelen met het ritme van de stad’.

De klimaatbestendige stad raakt daar-mee aan een tweede grote transitie,, namelijk het herdefiniëren van gebieds-ontwikkeling in een periode waarbij aandacht verschuift van groei naar het beheren en transformeren van de bestaande stad. Bij nieuwe vormen van gebiedsontwikkeling staat de langeter-mijnopgave en het managen en het ver-binden van waardestromen centraal. Gebiedsontwikkeling gaat veel meer om het bij elkaar brengen van verschillende initiatieven en het gebruik maken van optredende windows of opportunity. Dit betekent niet alleen een nieuwe rol van de gemeente, maar vraagt ook om een andere rol van private en particu-liere initiatiefnemers. De vraag is welke kansen deze nieuwe processen van stedelijke ontwikkeling bieden voor het aanpassen van de stad.

Verbinden

Het economische model achter inte-grale gebiedsontwikkeling is vastgelo-pen. De financiering en organisatie van gebiedsontwikkeling is gericht op het verrekenen van kosten en baten binnen een samenwerking tussen gemeente en ontwikkelaars. Kosten voor collectieve investeringen worden verrekend door een toeslag op de grondwaarde op te nemen, waarmee feitelijk een ‘hypo-theek’ wordt genomen op een toekom-stige waardeontwikkeling. Door de economische crisis en de vastgelopen vastgoedmarkt is dit op groei geba-

seerde model niet langer in staat om op korte termijn rendement te halen. Veel gebiedsontwikkelingen staan dan ook stil.

Nieuwe modellen kijken naar de lan-getermijnwaardeontwikkeling van het hele gebied waarbij veel meer sprake is van het verbinden van agenda’s, zoals klimaatbestendigheid, armoedebeleid, gezondheid en verduurzaming van het vastgoed. De verdienmodellen zijn ge-baseerd op het koppelen van budgetten, inzetten op multifunctionele oplos-singen en de integratie van de verschil-lende ketens van planvorming, realisa-tie, beheer en onderhoud. In Rotterdam wordt geëxperimenteerd met deze integrale en langetermijngebiedsont-wikkelingen, waarbij zowel vormen van marktgestuurde ontwikkelingen, zoals gebiedsconcessies en meer organische gebiedsontwikkeling de ruimte krijgen.

Gebiedsconcessies

Gebiedsontwikkeling op basis van een gebiedsconcessie is een vorm waar-bij marktpartijen het ontwikkelrecht krijgen voor de integrale ontwikkeling van een gebied of een voorziening, op basis van vooraf bepaalde prestatie-afspraken. De rol van publieke partijen beperkt zich tot het stellen van heldere kaders en het periodiek toetsen of de ontwikkeling voldoet aan de gemaakte prestatieafspraken. Het voordeel van deze vorm van gebiedsontwikkeling is dat marktpartijen de verschillende fa-sen van ontwikkeling, beheer en exploi-tatie kunnen integreren en verdienmo-dellen ontstaan die gebaseerd zijn op langetermijnwaardeontwikkeling. Dit biedt ook perspectieven voor klimaat-

Meegaan met het ritme van de stadKlimaatadaptatie en stedelijke dynamiek

46 2014/03 S+RO

PlatformMeegaan met het ritme van de stad

Peter PolStadsontwikkeling [email protected]

Peter van VeelenStadsontwikkeling Rotterdam en TU Delft [email protected]

Page 49: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

PlatformS+RO 2014/03 47

Het VeldMeegaan met het ritme van de stad

Stadslandbouw en waterberging op het Schieblock in Rotterdam. Foto: Jan van der Ploeg

Page 50: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Plat

form

adaptatie, omdat langetermijnbaten van adaptatie meegenomen kunnen worden in het verdienmodel.

Deze langetermijnconcessieverlening betekent ook dat in een relatief korte fase van gunning afspraken moeten worden gemaakt over klimaatadaptatie. In het ambitiedocument zal klimaat-verandering een belangrijke plek moet krijgen, en misschien belangrijker, in de gunningscriteria zal expliciet gevraagd moeten worden naar de wijze waarop de partijen denken om te gaan met grote onzekerheid.

Wijkcoöperatie

Een voorbeeld van organische/incre-mentele ontwikkeling is de Delfshaven Coöperatie. Hier worden met een aantal grote bedrijven en met lokale onderne-mers en bewoners kleinschalige ontwik-kelingen op gang gebracht om deze wijk langjarig op een hoger niveau te brengen. Onder een coöperatieve para-pluorganisatie wordt een gezamenlijke langjarige koers afgesproken. Tegelij-kertijd worden er diverse kleinschalige trajecten op gang gebracht die bijdra-gen aan deze koers. Naast diverse kleine private zelfstandige exploitaties wordt gewerkt aan een gemeenschappelijke collectieve exploitatie. Bij deze laatste wordt gekeken hoe waardestromen bin-nen de wijk aangewend kunnen worden om bij te dragen aan de gemeenschap-pelijke koers. Deze stromen gaan via een op te richten gebiedsfonds lopen. De opgaven liggen in verduurzaming van de wijk, versterken van de voorzieningen, diversifiëren van het woningaanbod en het verbeteren van het imago van de wijk. Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan het aanpakken van overlastgevende jongeren en hen stapsgewijs naar werk te begeleiden.

Een langetermijntransitie van een gebied wordt nagestreefd door de initiatiefnemers zonder een duidelijk eind. Een diversiteit aan kleinschalige

initiatieven wordt verbonden aan een gezamenlijke routekaart. De gemeente speelt daarbij vooral een faciliterende rol. Er is sprake van veel verschillende businesscases. Onder andere wordt er gekeken naar het opzetten van een social impact bond. Hierbij investeren marktpartijen in maatschappelijke opgave. Als de afgesproken targets ge-haald worden, betaalt de overheid aan het eind van de afgesproken periode het bedrijf. Het verdienmodel is geba-seerd op het idee dat de markt effec-tiever opereert en de bespaarde kosten groter zullen zijn dan het bedrag dat de overheid gaat betalen. Een belangrijke voorwaarde voor het succes van de Wijkcoöperatie is om betrokken perso-nen te verbinden met de ontwikkeling, ongeacht of de personen een langeter-mijnbelang of juist een kortetermijnbe-lang hebben.

Meekoppelen

Welke kansen bieden deze nieuwe vormen voor het realiseren van een klimaatbestendige stad? Een grote uitdaging voor de realisatie van klimaat-adaptatie is dat de baten van adaptatie (of de kosten van het klimaatrisico) onzeker zijn en pas op de lange termijn vrij komen. Daarnaast speelt mee dat de kosten (of waarden) van adaptatie veelal nog niet zijn ingeboekt in strategische reserveringen van overheden of bedrij-ven zoals de corporatie en nutsbedrijven en dat het door het open karakter van organische gebiedsontwikkeling niet duidelijk is bij welke partijen kosten kun-nen worden verhaald. De opgave is dus om langetermijnbaten (de waarde) van klimaatadaptatie opnieuw te koppelen aan de nieuwe verdienmodellen van gebiedsontwikkeling.

Een recente studie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft ver-schillende vormen van bekostiging van publieke voorzieningen in beeld gebracht die niet langer afhankelijk zijn van ver-evening van overwaarde uit vastgoed-

en grondontwikkeling. Hoewel de studie gericht is op het realiseren van publieke voorzieningen is een aantal maatrege-len ook van toepassing op het realiseren van klimaatadaptatie in nieuwe vormen van gebiedsontwikkeling. Interessante maatregelen die in deze studie worden genoemd zijn mogelijkheden om op kavelniveau planbaten af te romen of initiatiefnemers te laten bijdragen aan een gebiedsfonds waaruit klimaatadap-tatiemaatregelen worden betaald. Op basis van dit overzicht kunnen de vol-gende strategieën worden onderschei-den om adaptatie te bekostigen:

➜ Binnen de exploitatie halen van langetermijnbaten. Dit kan door langetermijnbaten van klimaatadap-tatie te verbinden aan reële waar-deontwikkeling van bijvoorbeeld het vastgoed binnen een gebiedsontwik-keling. Klimaatadaptatie krijgt daar-mee een plek in zowel de korte- als de langetermijnbusinesscase. Deze strategie past goed bij langlopende gebiedsconcessies. ➜ Opbreken van kosten en baten van adaptatie. Dit kan door het ontwik-kelen van een klimaatadaptatie-strategie die bestaat uit meerdere componenten of pakketten van maatregelen die in de tijd te verbin-den zijn aan de planning van ruim-telijke investeringen. Het PBL noemt dit het cash in-cash out-principe, waarbij voorzieningen pas worden aangelegd en gefinancierd als er ook een ontwikkeling plaatsvindt. Deze strategie past goed bij meer organische vormen van gebiedsont-wikkeling, waarbij de langetermijn-adaptatiestrategie vertaald wordt naar kortetermijnmaatregelen die aansluiten bij de kleinschalige dyna-miek van verandering. ➜ Kosten drukken. Het realiseren van kostenefficiency door in te zetten op no-regret-maatregelen (ge-ringe kosten, veel resultaat), het integreren van meerdere korte- en langetermijnopgaven in multifuncti-

48 2014/03 S+RO

PlatformMeegaan met het ritme van de stad

Page 51: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Platform

kan weer een stap richting adaptatie worden gezet. De vraag is echter op welke manier de langetermijndoelen worden bewaakt, in een context waarbij stakeholders soms maar kort betrokken zijn of zich pas later in het planproces aandienen. Dit betekent ook dat het onzeker is met welke stakeholders langetermijnafspraken kunnen worden gemaakt en verdienmodellen kwetsbaar kunnen zijn. De inzet van een gebieds-fonds, zoals bij de Delfshaven Coöpera-tie, kan daarbij helpen om langetermijn-baten binnen de exploitatie te halen.

onele oplossingen of door het beter afstemmen van verschillende ruimte-lijke investeringen (werk-met-werk maken). Deze strategie is feitelijk de basis van het verdienmodel van gebiedsconcessies.

Kwetsbaar

Bij gebiedsconcessies kan klimaatadap-tatie meegenomen worden en is het mogelijk om de waarde van adaptatie mee te nemen in gebiedsontwikkeling. Deze vorm is ook kwetsbaar want er is maar een korte periode van onderhan-deling mogelijk tussen marktpartijen en gemeenten. Het goed beschrijven van doelen en resultaatsafspraken is niet eenvoudig voor onzekere langeter-mijnveranderingen zoals klimaatver-andering.

Organische gebiedsontwikkeling biedt veel meer kansen om flexibel te plan-nen. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling

Klimaatadaptieve maatregelen worden dan eerder mogelijk in een organisch ontwikkelingsmodel. ■

Peter van Veelen is stedenbouwkundige en werkt bij de gemeente Rotterdam aan klimaatadaptatie. Daarnaast promoveert hij op de vraag op welke manier water-veiligheid geïntegreerd kan worden in stedelijke ontwikkeling.

Peter Pol is senior beleidscoördinator bij Stadsontwikkeling Rotterdam en ook verbonden aan de Master City Developer.

S+RO 2014/03 49

Het VeldMeegaan met het ritme van de stad

Boven: Intensief Blijdorp, 2013. Foto: Gemeente Rotterdam

Onder: Tegel eruit, groen erin. Foto: Gemeente Rotterdam

Page 52: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

50 2014/03 S+RO

Recensies Boeken etc.

recensiesParadise Planned. The Garden Suburb and the Modern City Robert A.M. Stern, David Fischman & Jacob Tilove, The Monacelli Press, New York, 2013 Isbn 9781580933261, 1072 pp, $95.00 Het eerste dat opvalt aan Paradise Planned. The Garden Suburb and the Modern City is de omvang en het gewicht: het boek telt ruim duizend pagina’s, is op kloek formaat gedrukt en wie het in de boekenkast hijst moet vrezen dat die eraan bezwijkt. De letters zijn betrekkelijk klein, en dat geldt ook voor het merendeel van de vele honderden afbeeldingen, de meeste in kleur en van prima kwaliteit. Wat heeft de auteurs bezield bij het samenstellen van deze pil? Daarover zijn ze bewonderenswaardig duidelijk: ze zien de tuinwijk als de belangrijkste traditie in de moderne stedenbouw, en betreuren de tragische onderbreking ervan in de jaren waarin het modernisme hoogtij vierde. Het boek is meer dan een catalogus van paradijselijke voorbeelden, het is een poging het model nieuw leven in te blazen. Vooral in verlaten gebieden binnen de steden zou het uitstekende diensten kunnen vervullen. Geschiedschrijving en activisme gaan hand in hand. De oorsprong van Paradise Planned ligt in een artikel dat al in 1981 verscheen in Architectural Design. Ruim dertig jaar later mondt de fascinatie waaraan deze eerste verkenningen ontsproten uit in een werk met torenhoge ambities. De ene tuinwijk is de andere niet, de redenen om ze op te richten verschillen van tijd tot tijd en van land tot land – maar één ding hebben ze gemeenschappelijk: de auteurs zien ze als een reactie op de onzekerhe-den die door de industriële revolutie en de

daardoor ontketende demografische verschuivingen werden veroorzaakt, die sindsdien steeds opnieuw werden gevoed en uiteindelijk tot de paradoxale alleenheerschappij van het modernisme leidden – paradoxaal omdat het modernisme er een antwoord op was, en omdat het modernisme in bijvoorbeeld de Siedlungen van Taut toch ook groene wortels heeft. Het modernisme corrumpeerde de oorspronkelijke kwaliteiten van de tuinwijken, lapte de context aan haar laars en stimuleerde industriële massaproductie zonder oog voor de gemeenschap. De oorspronkelijke tuinwijk richt zich op de pre-industriële idylle van kleinschaligheid in het groen. Sinds het midden van de twintigste eeuw haalden de meeste historici er hun neus voor op – dit boek is bedoeld als een zwaarwegend argument om dit oordeel te corrigeren. De oorsprong van de tuinwijk ligt in de achttiende eeuw, hoewel de auteurs ook oudere voorbeelden aanhalen (bijvoor-beeld Leonardo da Vinci’s voorstel voor een satellietstad bij Milaan, uit 1490). De eigenaren van Engelse landgoederen verplaatsten complete dorpen en bouwden nieuwe om ervoor te zorgen dat de tuinaanleg niet door ongeregelde bebouwing werd verstoord, en om de bewoners, van wie aan te nemen is dat die vaak in hun dienst werkten, een degelijk onderkomen te bieden. Zo ontstonden kleine zorgvuldig ontworpen nederzettingen-in-het-groen, die als een eerste voorzichtige opmaat naar de latere tuinwijken op te vatten zijn. Tuinwijken mogen een reactie zijn op de industrialisatie, hun ongekende succes danken ze toch aan één van de pijlers ervan: de uitvinding van de stoomma-

chine. New York’s eerste tuinwijk ontstond in Brooklyn en werd mogelijk door de introductie van een veerverbin-ding per stoomboot. Stoomtreinen zorgden voor snelle en comfortabele verbindingen tussen de stedelijke centra en de groene buitengebieden, en opende met name voor de middenstand de mogelijkheid het aristocratische model van het buitenleven op een bij hun beurs en hun werkkring aangepaste wijze in praktijk te brengen. Een tuinwijk vormt vrijwel altijd een duidelijk afgebakende eenheid, en dat leidde al snel tot de gedachte de toegang ervan te controle-ren – de oorsprong van de gated commu-nity – en een van de omgeving onder-scheiden verkeerssysteem te maken, waarbij voetgangers geen last hadden van wagens en koetsen. Al voor het midden van de negentiende eeuw werden in Engeland de contouren zichtbaar van de uitgangspunten die het model ruim een eeuw later nog steeds kenmerkten. In het boek wordt onderscheid gemaakt in een aantal hoofdtypen, waarvan de geografische verspreiding vervolgens in kaart wordt gebracht en uitvoerig geïllustreerd. Na de wortels van het model voor het voetlicht te hebben gebracht beginnen de auteurs met een beschrijving van de tuinenclave, waarvan het door welgestelde hippie-achtige Llevellyn Park, in 1853 gebouwd bij New Jersey, een prototype was. Het werd bewoond door mannen met lang en vrouwen met kort haar, en fungeerde als een gated commu-nity. Een variatie op dit thema ontstond in St. Louis rond 1850, waar een burgerinitia-tief uit onvrede met de stedelijke politiek een aantal groene wijken realiseerde die hun karakter meestal aan een duidelijk uitgekristalliseerde centrale boulevard

Page 53: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 51

RecensiesBoeken etc.

recensiesrecensiesontleenden. Het tweede type tuinwijk was dat van het tuindorp, waarvan de ontwikkeling werd bepaald door de aard van de verkeersmiddelen die ze met de buitenwereld verbond. De eerste generatie werd mogelijk door de aanleg van stoomtreinverbindingen, de tweede door de introductie van de elektrische tram. Al rond 1920 werd in Amerika overgeschakeld op de auto. In Buckingham Village, Arlington, zorgden nauwe straten met veel hoeken ervoor dat de automobi-list het gaspedaal niet te diep indrukte. Anders dan bij de tuinwijk hadden de bedenkers van de tuinstad, Ebenezer Howard voorop, de ambitie om zelfvoor-zienende steden te maken, die niet alleen woningen bevatten maar ook kantoren, fabrieken, scholen en culturele voorzie-ningen. Deze steden vormen in zichzelf gesloten eenheden en dat maakt ze bijzonder geschikt als voertuig voor utopische visioenen. Bij Howard hebben die een puur pragmatische inslag: de tuinstad bevrijdt het stedelijk leven van de door exorbitante grondprijzen veroorzaakte uitwassen van de metro-pool. Vooral in Amerika kwamen ook andere motieven naar voren: Hygeia, een niet gerealiseerd model uit 1827, was gericht op het bevorderen van de gezondheid, Zion City op het vormgeven van een gestroomlijnde, theocratische gemeenschap. De resort-tuinwijk ontleent zijn bestaan aan de recreatiemogelijkheden die de natuurlijke omgeving biedt – aan de Franse en Belgische kust vormt de zee de grootste aantrekkingskracht, elders kan dat een golfbaan of een skiparcours zijn. Ten slotte zijn er de industriële tuindor-pen, waaronder Zocher’s Agnethapark in

Delft uit 1883. Een bijzondere variant van dit type vormen de tijdens de Eerste Wereldoorlog in allerijl uit de grond gestampte tuinwijken bij fabrieken die wapens en schepen fabriceerden. De schrijvers van Paradise Planned wijzen voortdurend op de uitwisseling van ideeën tussen verschillende landen en toonaan-gevende ontwerpers en theoretici. Frederick Law Olmstedt, zonder twijfel Amerika’s meest invloedrijke tuin- en landschaparchitect in de negentiende eeuw en één van de weinige ontwerpers bij wie de initialen volstonden om aan te duiden met wie men te maken had, werd geïnspireerd door Birkenhead Park in Liverpool, ontworpen door Joseph Paxton tussen 1843 en 1847; FLO bezocht het in 1850. Werner Hegemann, de fameuze ‘transatlantische’ stedenbouwer, criticus en pleitbezorger voor de moderne stedenbouw, raakte in vuur en vlam bij het zien van Francis Wood bij San Fransisco. Hij bezocht deze tuinwijk in 1912, kort nadat hij met zijn grote Groß Berlin tentoonstelling bijdroeg aan een revoluti-onaire vernieuwing van de Europese stedenbouw. De ervaringen in Amerika, waar hij met Elbert Peets en, voor korte tijd, Joseph Hudnut ook zelf tuinwijken ontwierp, introduceerde hij vervolgens in Europa – net als het concept van de parkway dat ook in veel Nederlandse algemene uitbreidingsplannen tussen 1925 en 1940 terug te vinden is. Hermann Muthesius, één van de leidende figuren achter de Duitse Werkbund, raakte in Engeland onder de indruk van Bedford park, de eerste in zichzelf gesloten tuinwijk waar alles te vinden was dat voor het alledaagse leven noodzakelijk was. Howard werkte rond 1870 enige tijd bij Remington in Chicago, waar hij getuige

was van het ontstaan van het spraakma-kende Riverside; hij zag de tuinstad als een arbeidsbesparende oplossing die vergelijkbaar was met die van de machines die zijn werkgever fabriceerde. Lewis Mumford woonde tussen 1925 en 1936 in Sunnyside Gardens, een ervaring die hem, anders dan zijn meeste collega-historici van de moderne stad en stedenbouw, opvallend mild stemde over het fenomeen van de tuinwijk. Door deze (en tal van andere) verbindingen te belichten onderstrepen de auteurs dat het gedachtengoed van de tuinwijk van meet af aan volledig in dat van de moderne stedenbouw is geïntegreerd. Paradise Planned is een indrukwekkende prestatie. Volmaakt is het boek niet, honderd procent volledig evenmin. Waarom ze de etagebouw die in sommige wijken te vinden is, toeschrijven aan inspiratie van de Amsterdamse School is merkwaardig, en waarom Ouds Kiefhoek en zijn project in Hoek van Holland ten tonele worden gevoerd is onduidelijk – een steniger wijkje dan het in de polder verzonken Kiefhoek is toch moeilijk te vinden. Dit feilen mag men de auteurs denkelijk niet al te kwalijk nemen. Wat verwondering wekt is de aan het New Urbanism verwante kritiek op het modernisme. Kennelijk is het de schrij-vers ontgaan dat deze stroming haar dominantie allang is kwijtgeraakt – er lijkt weinig reden meer een zo groot werk deels te baseren op het negatieve motief en daarmee het falen van de moderne beweging aan de kaak te stellen. Dat is wellicht het enige minpuntje van deze marathon. Dat de tuinwijk in gemoderni-seerde en aangepaste vorm opnieuw een inspiratiebron kan zijn voor de heden-daagse stedenbouw staat buiten kijf >>

Page 54: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

52 2014/03 S+RO

Recensies Boeken etc.

recensies– het is aan de ontwerpers om deze potenties te ontdekken en uit te buiten. ■ Cor Wagenaar Technische Universiteit Delft/ Rijksuniversiteit Groningen [email protected] [email protected]

Landschapsontwerp in Vlaanderen. Landschap als narratief en inte-grerend medium in de ruimtelijke ontwerppraktijk Sylvie van Damme, Garant-Uitgevers n.v., Antwerpen/Apeldoorn, 2013 Isbn 9789044130607, 381 pp, € 40,-- In Vlaanderen is het landschapsontwerp opvallend minder geprofessionaliseerd of verankerd dan in andere Europese landen. De handelsversie van het proefschrift van Sylvie van Damme (Universiteit Gent, Vak-groep Architectuur en Stedenbouw) bevat een goed geïnformeerde beschouwing van de ontwikkeling van het Vlaamse land-schapsontwerp. Een dergelijk overzicht ontbrak nog en komt op een goed moment uit; in de aanloop naar nieuwe oplossingen voor toekomstige landschapsontwikke-lingen heeft omkijken nut en hebben veel (jonge) lezers zin in verdieping. Het boek werkt in drie delen toe naar een pleidooi voor een geïntegreerde aanpak van het landschapsontwerp, voorbij disciplinaire conflicten en een ingesleten hang naar het ontwerpen van objec-ten. Want ook in Vlaanderen begon de volwassenwording van het landschaps-ontwerp met een stevig debat tussen de erfgenamen uit de horticultuur en nieuwe publieke ontwerpopgaven. Een debat dat volgens Van Damme nog altijd voortduurt

en tot haar verwondering (p. 11) nog steeds wordt gedomineerd door tuin- en parkontwerpers. Deze verwondering gaf voor haar de doorslag om het onderwerp van haar studie te bepalen. In het eerste deel van het boek staat de vraag centraal: ‘Hoe de positie van landschapsontwerp in Vlaanderen en in internationale context is geëvolueerd’. Dit geschiedkundig deel wordt met anekdotes uit diepte-interviews met belangrijke informanten uit de Vlaamse context verteld, aangevuld met meer algemene bronnen van (met name) Europese critici. Er blijkt sprake te zijn van een aarzelende professionalisering, zowel in de prak-tijk als in het beleid en het onderwijs. Voorbeelden van de gewenste daadkracht en intellectuele vergezichten worden verrassend vaak gevonden in het werk van de Marc Antrop, die in zekere zin te beschouwen is als de hedendaagse Jan Bijhouwer in Nederland. In het tweede deel wordt bepaald ‘wat de identiteit is van het hedendaags landschapsontwerp’. Dit is het meest uitgebreide deel en bevat een interes-sant overzicht van Vlaamse projecten in tekst en beeld. Deze projecten geven aanleiding tot een indeling. Niet naar schaal of materiaalgebruik, maar naar navolgbare tendensen die ook beschre-ven worden door de geïnterviewden en vakliteratuur. De grootste vernieuwing die het onderzoek van Sylvie van Damme oplevert, is ongetwijfeld de indeling in zeven ‘landschapsconcepten’. De zeven concepten zijn in meer en mindere mate herkenbaar in recente vormen van het landschapsontwerp, zoals ‘Bewaker en maker van erfgoed’ of ‘Structuurbrenger’. Ze fungeren dus als een analysemiddel

om door (vaak) opgeklopte projectbe-schrijvingen heen te kunnen lezen. Welke algemene concepten gaan er schuil achter de collages en wervende teksten? De werkwijze om de verleidelijke kant van het landschapsontwerp af te pellen tot meer universele en langer houdbare concepten werkt aanstekelijk. Het is inderdaad een manco van de volwas-senwording van het landschapsontwerp, dat werving en selectie sterk domineren in vrijwel alle aspecten. Uit de diverse anekdotes van de informanten blijkt dat je in de praktijk een ondernemer bent en dus gericht op het aftroeven van je vakgeno-ten; dat het nationaal beleid nog te weinig beïnvloed wordt door vakgenoten en in het onderwijs nog helemaal geen sprake is van een academisch, reflectief niveau (althans niet in Vlaanderen). Oud Vlaams Bouwmeester bOb van Reeth verzucht dan ook: ‘… maak er maar het hoogste diploma van. Ook als je wil dat iets maat-schappelijk doorwerkt’ (p. 122). Het derde deel bevat suggesties hoe ‘het Vlaamse landschapsontwerp verder geprofessionaliseerd en verankerd kan worden’. Dit is het minst overtuigende deel, wellicht ook omdat de vraagstelling te ambitieus is na de academische oefe-ning in conceptherkenning uit het tweede deel. De symptomen van ontbrekende integratie en verdieping van het land-schapsontwerp zijn eigenlijk al besproken in de eerdere tekstdelen en werken dus niet zozeer als bewijsvoering, maar als samenvatting van het betoog. Sylvie van Damme verwacht veel van de Euro-pese samenwerking van netwerken van scholen en vakgenoten. Met velen staan we sterk en kunnen ook meer en betere analysemiddelen worden ontwikkeld. Het

Page 55: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 53

RecensiesBoeken etc.

recensiesrecensiesVlaams ruimtelijk beleid zal moeten inzien dat landschap niet alleen het buitengebied betreft, maar in toenemende mate het urbane en suburbane landschap. Binnen academische kringen is de term landscape urbanism welhaast een term aan het wor-den die het gebruik van ‘landschapsar-chitectuur’ overtreft. Daarbij komt dat landschap een gedeeld idee is dat juist goed door verschillende onderzoekers, belangenpartijen en investeerders kan worden aangehaald. Er mag zeker geen monopolie op het begrip gaan ontstaan vanuit een agrarisch, een natuurbeheer of een ontwerperslobby. Het meest concreet wordt Van Damme in het overnemen van ‘de aandacht die de Raad van Europa schenkt aan bewustwording, training, opleiding en onderzoek’ (p. 333). Er zullen procedures moeten worden uitgewerkt voor bijvoorbeeld participatie door de bevolking. Werk aan de winkel dus voor de meer reflectief ingestelde landschaps-ontwerpers. Een tendens die ik persoonlijk ook bespeur onder mijn studenten aan de Wageningen Universiteit. Wie niet de tijd heeft gehad om de meeste relevante quotes van internationaal publicerende critici te verzamelen en ook niet langer dan twintig minuten heeft gesproken met prominente Vlaamse landschappers, kan veel inhalen door dit boek te lezen. Er zal veel herkenning zijn maar tegelijk daarmee, een licht bescha-mend besef dat slechts een handjevol mensen opschrijft dat er toch tamelijk uniform wordt gedacht over de zwakke en sterke punten van het ontwerpen aan landschappen. Het toegankelijk taalgebruik en de goede afwisseling van anekdotes en referenties, maakt het aannemelijk dat onderzoek naar het ontwerpen van landschappen mogelijk en

noodzakelijk is; maar gerichte ontwikke-ling en een proactieve verandering van zoveel grotere krachtenvelden (praktijk, beleid, onderwijs) nog veel noodzakelijker. Vlaanderen is binnen deze context niet langer het onschuldig chaotisch land waar zelfregulatie regeert: het is met haar gerichte ambitie een inhaalslag aan het maken, waarmee nu al op menig aspect voorop wordt gelopen ten opzichte van andere Europese landen. ■ Paul Roncken Wageningen Universiteit [email protected]

The Art of Shaping the Metropolis Pedro B. Ortiz, Mc Graw Hill Education, New York, 2014 Isbn 9780071817967, 188 pp, £ 41.99 The Art of Shaping the Metropolis wil een handboek zijn. Een handboek in een lange traditie van standaardwerken over stedelijke ontwikkeling. De auteur, Pedro B. Ortiz, is lang in dienst geweest bij de Madrileense overheid en planningsdienst, waar hij zowel politieke als uitvoerende rollen had en waar hij verantwoordelijk was voor het eerste echte metropolitane plan voor Madrid, het Strategic Plan for Madrid, uit 1996. Het boek doet een poging de ervaringen uit die periode en de ervaringen van de auteur die daarop volgden, onder andere als adviseur van de Wereldbank, methodisch uit te werken tot een concept en een aanpak die universeel zijn. Het boek is klassiek opgebouwd in een aantal stappen die er vooral op gericht lijken de lezer te willen overtuigen. Na twee voorwoorden en een inleiding, volgt

een analyse in drie stappen: van de con-text, de metropolitane opgave en van de betekenis van een historische kern. Dan wordt de methode uiteengezet in concept en aanpak. Madrid dient vervolgens als testing ground om aan te tonen dat de methode ook in de praktijk werkt. Omdat in de eerdere hoofdstukken de situatie in Madrid al duidelijk een aantal keer voorkomt, doet dat een beetje omgekeerd en dubbel aan. Het boek eindigt met een reeks voorbeelden van grote snelgroeien-de steden in ontwikkelingslanden, waarin telkens de methode wordt toegepast en in kort bestek een metropolitane aanpak wordt voorgesteld. De uitgever, McGraw-Hill Education, suggereert dat het hier om een leerboek voor metropolitane planners gaat. Zo is het ook opgeschreven, maar de toon van het boek is vooral erg belerend. Er wordt weinig beargumenteerd of met feiten onderbouwd. Dat ligt natuurlijk vooral aan de auteur, maar de uitgever is te verwijten dat het boek door een gebrek aan redactie erg slecht leesbaar is. Uit het colofon blijkt niet wie de vertaler is, dat doet vermoeden dat het slechte Engels direct van de auteur is. Daarbij bevat het boek veel bijna letterlijke herhalingen, terwijl op andere plekken wordt verwezen naar hoofdstukken die niet in het boek voorkomen. Daarbij zijn de vele kaarten en diagrammen onduidelijk, ontbreken vaak legenda’s en is de grafische kwaliteit niet up-to-date. Het is een mooie ambitie om ervaringen uit een lange staat van dienst te vertalen naar een methode die ook andere van dienst kan zijn. De inleiding verwoordt ook goed dat er een urgente opgave ligt om de snelle groei van de vele steden in >>

Page 56: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

54 2014/03 S+RO

Recensies Boeken etc.

recensiesde wereld (vooral ontwikkelingslanden) in goede banen te leiden. Ortiz maakt duide-lijk dat veel van die steden elke veertien jaar totaal opnieuw gemaakt moeten worden door hun snelle groei. Deze groei is slechts in beperkte mate demografisch van aard: het komt bijvoorbeeld door de migratie van agrarische bevolking naar de stad, maar vooral door de toename van welvaart die met de stad meegroeit en bijna automatisch tot een enorme stedelijke verdunning leidt en daarmee tot een explosieve groei. Het kanaliseren en waar mogelijk beperken van die expansie is volgens de auteur de voornaamste taak van de metropolitane planner. Pedro B. Ortiz analyseert terecht dat het metropolitane schaalniveau zich onttrekt aan veel van de traditionele vormen van planning en dat veel disciplines bij het ont-werpen en ontwikkelen van metropolen moeten worden betrokken. Tegelijkertijd dicht hij de ‘planner’ buitengewone gaven toe. In de titel wordt dat al duidelijk, maar in de tekst haalt de auteur meerdere malen de militair strateeg Clausewitz aan om de vergelijking tussen de planningsop-gave van de metropolitane schaal en een onoverzichtelijk slagveld te maken, waarin de planner, als generaal, toch uiteindelijk vooral moet vertouwen op zijn intuïtie om de slag te kunnen domineren. De methode die het boek presenteert om de metropolitane schaal aan te gaan, heet de CiTi Metro-Matrix. Uitgangspunt is de territory, de specifieke geografie en topo-grafie van een plek. Daarop geprojecteerd is een grid-structuur – volgens de auteur superieur als stedelijke structuur. Dat wordt vooral aangetoond door selectief in de geschiedenis van de stedenbouw te winkelen. Concentrische structuren

worden afgedaan als een misplaatst ideaal uit de renaissance, en over meer geavanceerde structuren als bijvoorbeeld een vingerstad wordt niet gesproken. Voor een Balanced Urban Development, daarna vasthoudend als BUD aangeduid, is een grid noodzakelijk. Ook de historische kern is onontbeerlijk en daarom krijgen de new towns nog een veeg uit de pan. Het op dit grid gebaseerde systeem heet de Metro-Matrix en wordt in conceptueel opzicht gescheiden in fabric, de stedelijke struc-tuur, en form, de specifieke toepassing van het grid en de plaatsing van centra. De methode wordt in het boek stapsge-wijs verder uitgewerkt. Op veel van de constateringen, bijvoorbeeld van plaatsing van functies ten opzichte van zware infra-structuur, is weinig in te brengen, maar uiteindelijk leidt het paradoxaal genoeg tot een statische en op sterke scheiding van functies gebaseerde stedelijke struc-tuur. Een doorvertaling van de naoorlogse planologie in metropolitane vorm. De tweede poot is de aanpak. Ortiz stelt dat in institutioneel opzicht het metro-politane plan een andere betekenis heeft dan een stedenbouwkundig plan. Waar de laatste na afloop van de besluitvorming richting geeft aan de beslissing, geeft het metropolitane plan richting aan de discussie over de toekomst van de stad. In een continue dialoog tussen de sociale, economische, territoriale aspecten en de governance daarvan krijgt de stad vorm. Ortiz beschrijft dit als een driepotig krukje, waar het zitvlak van de gover-nance rust op de poten van economische efficiëntie, sociale rechtvaardigheid en duurzaam gebruik van de omgeving. In combinatie met de Metro-Matrix noemt Ortiz dit CT of CiTi naar playing Chess on a Tripod. Deze vreemde conceptualisatie

wordt vervolgens in allerlei details tot een warrig model uitgewerkt. Het is goed mogelijk dat de kennis en kunde van de auteur in veel van de voorbeelden die worden genoemd, grote miljoenensteden in ontwikkelingslanden, van pas komt. Pedro B. Ortiz is adviseur van de Wereldbank op het gebied van stedelijke ontwikkeling en heeft in veel van die gevallen ongetwijfeld veel betekend. Uitgewerkt tot handboek levert het echter weinig op. Het boek zou veel interessanter zijn geweest als de veel-vuldig aangeprezen noodzaak tot dialoog ook in het boek zou zijn gehanteerd. Een dialoog bijvoorbeeld tussen de generatie waar de auteur overduidelijk deel van uitmaakt en een nieuwe generatie planners die, naast de basics, stuurt op het realiseren van metropolitane centra op het integreren van functies en op het realiseren van nieuwe vormen van ruimtelijke kwaliteit als onderdeel van een grootschalige metropolitane aanpak. Dat Ortiz zo gevangen zit in zijn gelijk maakt het boek niet alleen bijna onleesbaar, maar betekent ook dat het aan het debat over metropolitane ontwikkeling weinig te bieden heeft. ■ Paul Gerretsen Vereniging Deltametropool [email protected]

Happy City. Transforming our lives through urban design Charles Montgomery, Penguin (UK), London, 2013 Isbn 9781846143205, 384 pp, £16.99 Happy City is een boek met een vrolijke kaft en een vrolijke titel. De journalist

Page 57: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 55

RecensiesBoeken etc.

recensiesrecensiesMontgomery heeft zijn levenswerk ge-maakt van de Happy City, met artikelen, website en nu een boek. De titel roept beelden op van vrolijke mensen in een stad. Maar hoe maken we eigenlijk zo’n stad waar mensen blij van worden? In Happy City onderneemt Charles Montgo-mery een zoektocht naar het antwoord op die vraag. Charles Montgomery begint zijn onder-zoek naar de gelukkige stad als journalist. Hij begint met basisvragen: waar komt geluk vandaan, wat is het eigenlijk? Vervolgens zet hij een ruimtelijke bril op. Waarom voelt de ene plek fijner aan dan de andere plek? Hoe kan het ontwerp van een stad bijdragen aan of we ons veilig voelen tussen onbekende mensen? Montgomery geeft geen direct hand-boek hoe een Happy City gemaakt kan worden. Wel laat hij de complexiteit van successteden zien. Het ligt niet zozeer alleen aan de stedenbouwkundige struc-tuur, maar ook – en meer nog – aan de sociale structuur. Hij redeneert daarbij vooral vanuit de Amerikaanse stad. In de vlot geschreven hoofdstukken geeft Montgomery eerst een verklaring voor gelukbeleving in steden, en hoe het komt dat we bij stadsplanning het geluk uit het oog zijn verloren. De hoofdstukken die daar op volgen maken een tijdsreis door de opbouw en filosofie van steden en geluk. Montgo-mery verkent de vraag wat geluk is via de planologie, bestuurskunde, economie, filosofie, psychologie maar ook vanuit actieve bewoners en mensen die hun omgeving een beetje beter willen maken. Hij rijgt door zijn verhaallijn vele lokale voorbeelden van mensen die het geluk in

hun directe woon/leefomgeving aanpak-ken. Dit zijn inspirerende voorbeelden met een hoog anti-auto gehalte. In zijn boek snijdt Montgomery verschillende thema’s aan, van leiderschap tot burger-schap. Hij sluit af met een samenvattende epiloog waar hij alle essenties op een rij zet en hij mensen weer in de hoofdrol van de stad plaatst. In het boek staat Montgomery uitgebreid stil bij het fenomeen auto en de auto-industrie: hoe deze stalenbak ons leven heeft beïnvloed en eigenlijk in de tang heeft. Die invloed is complex. Hij schetst hoe mensen zich van gemeenschapsin-dividuen steeds individualistischer zijn gaan opstellen en hoe dit geleid heeft tot een gefragmenteerde maatschappij. We kennen onze buren niet meer, we zitten in onze auto’s in de file op weg naar werk zonder in contact te zijn met de mensen om ons heen. We worden gefrustreerd omdat deze filetijd zo eenzaam is. We staan juist in de file om weer bij onze fa-milie/vrienden te zijn. Sinds de auto in het straatbeeld is gekomen is het gevaarlijk om op straat te spelen, te lopen of te fiet-sen. Uitbreidingswijken van de gemiddelde Amerikaanse stad/dorp worden voor auto’s ingericht met ruime bochten zodat de auto er nog soepeler door heen kan. Maar aan de stoep is niet gedacht. Auto’s worden als veilig verkocht, maar zorgen juist voor onveiligheid. Voor Montgomery is het hoog tijd om het tij te keren. Mobiliteit is belangrijk, maar er zijn andere dingen in het leven die veel belangrijker zijn voor onze geluksbeleving. Vrijheid, vertrouwen, veiligheid, mobiliteit, familie, vrienden, gezondheid dragen allemaal bij aan het geluk van de mens. Hij illustreert in het hoofdstuk ‘The Mayor of

Happy’ waarin de kracht centraal staat van de burgemeester van Bogota, Enrique Peñalosa, en zijn war on cars. Peñalosa introduceerde de autovrije zondag om zo de stad weer voor mensen te laten zijn. Met ontmoetingen in parken, vrije tijd, gezondheid en aandacht voor elkaar Maar niet de auto alleen maakt onveilig. Het vertrouwen van mensen onderling lijkt ook een schijn van (on)veiligheid te zijn. Montgomery snijdt onderzoeken aan waarin het vertrouwen en de angst worden bespeeld door veranderingen in de maatschappij. Zo is er in Canada een onderzoek gedaan naar de verloren por-temonnee. Op de vraag wat de mensen denken hoeveel portemonnees er worden teruggebracht, antwoordt 25 procent van de ondervraagden dat de verloren portemonnee teruggebracht wordt. Daadwerkelijk werd 83 procent van de portemonnees terug gebracht. Men denkt dus slechter over de medemens, dan feitelijk gerechtvaardigd is. Dit gebrek aan vertrouwen werkt door in de maatschap-pij en ook in de stedelijke samenleving. Er is gelukkig hoop dat mensen zelf wegen vinden om weer terug te gaan naar vertrouwen hebben in elkaar en naar veiligheid. De buurten waar mensen graag wonen, zijn de buurten waar de buren elkaar helpen; waar de buurt samen actief is in moestuintjes, straatfeesten en acties voor een groenere omgeving. Deze gezamenlijke activiteiten maken gelukkig. Een goede vertrouwde buur geeft het juiste gevoel van veiligheid en vertrou-wen. De openbare ruimte speelt hierbij een cruciale rol. Montgomery haalt de onderzoeken van Jan Gehl in Kopenhagen aan, over het belang van goede openbare ruimte waar mensen elkaar kunnen >>

Page 58: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

56 2014/03 S+RO

Recensies Boeken etc.

recensiesontmoeten. Het belang van groen en een rustige natuurlijke omgeving als ontspan-ningsplek van het dagelijkse hectische leven. Dit is dezelfde beweging als de burgemeester van Bogota. De beweging naar een Happy City. In het boek komt Montgomery steeds op de war on cars terug. Het voelt af en toe als een mantra dat hij tot vervelens toe blijft herhalen voor zijn lezers. Maar zijn betoog raakt toch een snaar: de Happy City als uitdaging. Als we steden willen maken voor mensen, waar beginnen we dan? Het boek Happy City is voor alle nieuwe bestuurders een mooi begin om met kleine acties grote vraagstukken aan te pakken. De cultuurverandering die wij in Nederland moeten doormaken heeft misschien iets minder met het stimuleren van fietsen te maken, maar wel met het opzoeken van geluk in steden. De basis voor elke stedelijke aanpassing zou in het teken moeten staan van geluk. Bestuur-ders en stadsmakers zouden zich bij elke beslissing af moeten vragen: ‘Maakt dit plan ons gelukkiger? Stelt het mensen in staat om een beter mens te zijn?’ Dan zou het best kunnen zijn dat onze dorpen en steden betere plaatsen worden om te leven. Die Happy City-ogen geven een verfrissende blik op je eigen omgeving, je werk en je eigen stadsleven. Zo worden de vraagstukken geagendeerd die er echt toe doen. ■ Femke Haccoû Gemeente Amsterdam [email protected]

Pursuing Transit-Oriented Deve-lopment. Implementation through institutional change, learning and innovation Wendy Tan, Universiteit van Amster-dam, Off Page, 2013 Isbn 9789461823724, 236 pp, via [email protected] De ontwikkeling van steden was on-denkbaar geweest zonder adequate infrastructuur. Wegen en kanalen, en later spoor- en tramwegen bepaalden de ont-wikkeling en structuur van steden. En dat is nog steeds zo. Toch is de verhouding tussen ruimtelijke ordening en planning van verkeer en vervoer minder vanzelf-sprekend dan historisch rechtvaardigbaar. In de huidige praktijk staan ruimte en vervoer vaak voor verschillende werel-den. Met het uit Amerika overgewaaide principe van Transit Oriented Develop-ment (TOD) wordt niettemin gepoogd de kloof te dichten. Wendy Tan is eind vorig jaar aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd op een omvattende en zeer degelijke studie naar TOD. Met haar proefschrift neemt zij ons op overtui-gende wijze mee in een proces dat op den duur moet leiden tot betere integratie van transit en development. TOD kan in het Nederlands volgens Tan vertaald worden als ‘knooppuntontwik-keling’ en heeft als zodanig dan ook ingang gevonden bij bestuurders en ontwerpers. Tan constateert terecht dat knooppuntstrategieën (TODS) in veel steden en regio’s populair zijn. Populair wil dan zeggen dat stedelijke planning conform TODS ‘goed’ en ‘duurzaam’ zou zijn. Er wordt ook veel gediscussieerd over de vraag ‘waarom’ TODS nodig zijn. Tan in haar proefschrift daarentegen

onderzoekt ‘hoe’ TODS daadwerkelijk geïmplementeerd zouden moeten worden. In het bijzonder vraagt zij zich af welke institutionele veranderingen moeten plaatsvinden ‘waarbij barrières worden overwonnen met prikkels in een proces gekenmerkt door zowel leren als institutionele innovatie.’ (Nederlandse samenvatting, p.xliii) Tan heeft vier cases tegen het licht ge-houden, namelijk de TODS in de stedelijke regio’s van Perth (Australië), Portland (Oregon, Verenigde Staten), Vancouver (British Columbia, Canada) en Kopenhagen (Denemarken). De Openbaar Vervoer (OV)-railprojecten in deze regio’s zijn goed vergelijkbaar met die van Nederland (zo-als in Stedenbaan, Arnhem-Nijmegen). De cases zijn niet zozeer beter (of slechter) dan de Nederlandse, maar vergelijkbaar in de wijze waarop barrières werken en institutionele context een rol speelt. Tan onderscheidt meerdere, formele bar-rières die de realisatie van TODS in de weg staan. In de eerste plaats de complexiteit in wetten en regelgeving. En nauw daarmee samenhangend de versnippering van bestuurlijke taken, wat volgens Tan leidt tot onduidelijkheid in rollen en verantwoordelijkheden. Bovendien spelen informele barrières een rol. Zo heerst er vaak een onverschilligheid over openbaar vervoer en heeft men vaak impliciet een voorkeur voor wegen. Ook heerst er menigmaal een gebrek aan urgentie. Bovendien is de kennisuitwisseling tussen belanghebbenden vaak ontoereikend. Zowel uit de literatuur als uit haar eigen onderzoek met behulp van interviews van experts en sessies met zogenaamde focusgroepen, maakt Tan op dat het ontbreken van financiële middelen wordt

Page 59: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 57

RecensiesBoeken etc.

recensiesrecensiesgezien als een cruciale barrière, die vol-gens haar echter veeleer een symptoom is dan de oorzaak van de onderzochte formele en informele barrières. Dit is een scherpe waarneming. Onduidelijk rollen en bijbehorende verantwoordelijkheden hebben immers met name betrekking op financiële besluitvorming. Uit de buitenlandse cases leidt Tan af dat een combinatie van formele en informele prikkels de uitvoering van TODS op gang kunnen brengen (zodat een ‘virtuoze cirkel’ in plaat van een ‘vicieuze cirkel’ ontstaat). Ze noemt onder andere de combinatie van respectievelijk juridische en financiële prikkels met sociaal-culturele prikkels. Ze constateert dat juist die informele, sociaal-culturele prikkels worden onderschat, evenzeer als het belang van sleutelfiguren en organisaties. Dat geldt ook voor de factor tijd. Instituti-onele veranderingen duren lang. Cruciaal is bovendien dat in de praktijk het leren en het innoveren aanslaat. Want zonder dat zijn institutionele veranderingen niet goed denkbaar. In Nederland komt TOD moeizaam van de grond. Stedenbaan en de regio Arnhem Nijmegen spreken als TOD-idee weliswaar tot de verbeelding, maar concrete resultaten blijven uit of zijn bescheiden. Bovendien heeft TOD à la Stedenbaan nog lang niet geleid tot een paradigmaverandering in de Nederlandse stedenbouw en ruimtelijke ordening. Daarvoor is misschien ook het aandeel openbaar vervoer in het totaal aantal verplaatsingen nog veel te bescheiden. Bovendien is het proces rond TOD en de realisatie van TODS zo mogelijk nog inge-wikkelder dan traditionele planning. Het is altijd een proces van de lange adem, en

behalve met vooruitgang moet constant rekening gehouden worden met terugval. De woorden van Tan parafraserend, een ‘virtuoze cirkel’, dat wil zeggen een pro-cesgang waarin met formele en informele prikkels barrières geslecht worden en de institutionele context bevorderend werkt, kan worden afgewisseld door een ‘vici-euze cirkel’, waarin barrières elkaar juist versterken en de institutionele context implementatie belemmert. Het proefschrift van Wendy Tan is onderdeel van onderzoeksprogramma’s op het gebied van TOD annex knoop-puntontwikkeling van de universiteiten in Amsterdam (UvA), Delft (TUD) en Nijmegen (RUN), die respectievelijk een zwaartepunt leggen bij de planologische, technische en financiële TOD-aspecten. Dat valt zeer toe te juichen. Het is jammer dat nu het TOD-onderzoek tot bloei komt, juist de ontwikkeling van noodzakelijke infrastructuur stagneert. De grote spoor-wegknooppunten naderen weliswaar voltooiing (bijvoorbeeld Arnhem Cen-traal), of zijn nagenoeg klaar (Den Haag en Rotterdam), maar belangrijke regionale infrastructuur zal nog tot in de lengte der jaren op tal van plaatsen ontbreken omdat de betreffende projecten zijn gesneuveld, zoals de RijnGouwelijn in de Leidse regio en de RegioTram in het hoge noorden rond en in Groningen. Bovendien wordt de projectorganisatie van Ste-denbaan ontmanteld en zijn de concrete resultaten in de regio Arnhem Nijmegen vooralsnog bescheiden gebleven. Daar is men bijvoorbeeld de afgelopen jaren niet in staat geweest het spoor tussen Nijmegen en Kleve te reactiveren. Wendy Tan definieert TOD als ‘mixed used residential and commercial developments

with sufficient density (preferably graduated) that is oriented towards and in close proximity (walkable distance) to a public transportation node (train, metro, tram or bus)’ (p.9). Deze definitie is op zich juist, maar doet onvoldoende recht aan het feit dat TOD als een vorm van stedenbouw en ruimtelijke ordening be-trekking heeft op minimaal een corridor (hetgeen Tan zelf bevestigt), maar vooral ook op de stedelijke regio als geheel. De T van transit staat dan niet zozeer voor een verzameling van modaliteiten (trein, tram, enzovoort) maar voor een hoogwaardige regionaal netwerk. Zonder zo’n netwerk geen TOD. In een vervolgstudie zou nog meer dan Tan reeds heeft gedaan moeten worden onderzocht welke barrières werkzaam zijn bij de totstandkoming van die netwerken. Die zijn mogelijk belang-rijker dat de barrières die samenhangen met een evenwichtige en omvattende ontwikkeling rond de knopen zelf, want infrastructuur is de basis. Het valt te hopen dat Wendy Tan de gelegenheid krijgt om haar proefschrift verder uit werken en dan ook meteen om te werken tot een handelseditie. Daarin zou ze de casestudies uitgebreider kunnen illustre-ren. Bovendien kan dan een groter publiek kennis nemen van deze belangwekkende studie. ■ Rob van der Bijl RVDB – Urban Planning/Lightrail.nl [email protected]

Page 60: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

58 2014/03 S+RO

Recensies Short Cuts

recensiesshort cutsLianne van Duinen [email protected]

Rotterdam Centraal Ben Maandag, nai010 uitgevers, 2014 Isbn 9789462081208, 192 pp, € 29,50 Als eerste van de nieuwe sleutelprojec-ten is Rotterdam Centraal voltooid, zoals directeur Stadsontwikkeling Rotterdam Ron Voskuilen trots in zijn voorwoord vaststelt. Er is iets groots verricht, en dat ook nog binnen het beschikbare budget. Dat kan volgens hem alleen in Rotter-dam. In het boek Rotterdam Centraal is de wordingsgeschiedenis van deze nieuwe vervoersterminal vastgelegd, van het ontwerp van de ‘Champagneglazen’ in 2001 tot de oplevering van ‘Station Kap-salon’ (of ‘Puntzak’, of ‘Haaiebek’) in 2014. De lezer wordt langs zes deelprojecten gevoerd, met de stationshal, metro-station, fietsenstalling, Weenatunnel, Kruispleingarage en Buitenruimte. Want niet alleen het station met zijn omgeving is vernieuwd, ook ónder de grond zijn ingrijpende projecten uitgevoerd. Een fraai bewaar- en bladerboek, met foto’s, ontwerptekeningen, interviews met de architecten en factsheets. ■

Vastgoedmarkt 40 jaar Ruud de Wit, BIM Media, 2013 Isbn 9789462450196, 248 pp, € 34,95 Het tijdschrift Vastgoedmarkt bestaat alweer veertig jaar: hoog tijd voor een jubileumboek. In de feestelijke uitgave treft de lezer een afspiegeling van wat het tijschrift de afgelopen decennia heeft gepubliceerd en welke trends eruit sprongen. Ruud de Wit, één van de oud-hoofdredacteuren, werkte hiervoor twee meter aan edities van het blad door. Zijn belangrijkste conclusie: de geschiedenis is er één van herhaling. L’histoire se répète. De ontwikkelingen van dertig jaar geleden waren volgens hem minstens zo drama-tisch als nu. Het boek is opgedeeld in vier perioden van tien jaar, met een handige tijdlijn van gebeurtenissen, historische kerncijfers en belangrijke publicaties. Het is daarmee een handig naslagwerk. Aardige vondst: door het hele boek heen zijn oude advertenties uit het blad opge-nomen, die goed de tijdsgeest weergeven. Zoals deze oude advertentie uit 1984: ‘Winkelruimte, kantoorruimte, bedrijfs-ruimte…Zoekt u maar uit!’ ■

Spatial planning systems and practices in Europe Mario Reimer et al. (eds), Routledge/ARL, 2014 Isbn 9780415727242, 310 pp, £ 32.99 Over internationale vergelijkingen van planningstelsels zijn eerder publicaties verschenen, met statische overzichten van de juridische en bestuurlijke stelsels per land. De Routledge/ARL- publicatie Spatial planning systems and practices in Europe heeft een andere focus: het gaat juist over de transformatie van planning-systemen en praktijken. In de afgelopen twee decennia blijken op dat gebied grotere en kleinere verschuivingen in de verschillende Europese landen opgetreden. Na een introducerend hoofdstuk presen-teert het boek twaalf landenhoofdstukken en een afsluitend hoofdstuk met conclu-sies over alle landen heen. Zo ontstaat een helder vergelijkend perspectief op con-tinuïteit en verandering. Het hoofdstuk over Nederland is geschreven door Wil Zonneveld en David Evers. Met index, re-ferenties per land en uitgebreid notenap-paraat. Een nuttig en actueel naslagwerk, niet alleen voor academici maar ook voor beleidsmakers in de planningpraktijk in de verschillende Europese landen. ■

Page 61: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

S+RO 2014/03 59

RecensiesShort Cuts

recensiesrecensiesshort cuts

Pioniers in de stad Lokale Lente, trancity*valiz, 2014 Isbn 9789078088905, 160 pp, € 19,50 Over maatschappelijke initiatieven is al veel geschreven, maar zelden van bin-nenuit. Pioniers in de stad wil deze lacune opvullen. Van 24 projecten vertellen de ini-tiatiefnemers wat ze doen, wat ze weten te realiseren, wat ze leren en wat ze nog voor zich zien: van een buurtontmoetings-plek in Amsterdam-West tot een gemeen-schappelijke tuinderij in Haarlem en een bewonersbedrijf in Leeuwarden. Vaak zijn deze pioniers al jaren bezig en willen ze graag hun kennis en ervaring delen. In het boek trekken de deelnemers de belangrijk-ste lessen uit hun eigen initiatief. Deze blij-ken minder ‘zacht’ dan wellicht verwacht zou worden: maak duidelijke afspraken en evalueer deze; zet een stevige structuur uit; kies de juiste organisatievorm en sla opgedane kennis op. Het kan illustratief zijn voor de fase waarin veel initiatieven zich bevinden: van start naar consolidatie. De makers willen met dit boek een tijds-beeld schetsen en dit over een aantal jaar herhalen. Het maakt nieuwsgierig naar de lessen die over een aantal jaar getrokken zullen worden. Aanstekelijk boek met een speelse vormgeving, een welkome toevoe-ging aan het debat over zelforganisatie. ■

Het mobielste land ter wereld Thomas Vanoutrive & Kobe Boussauw, Garant, 2014 9789044131659, 200 pp, € 24,90 Mobiliteit is een onderwerp dat niemand koud laat, zo stellen de auteurs in de inlei-ding terecht vast. Meestal wordt het de-bat hierover vanuit een sterk gepolitiseer-de sfeer gevoerd. Ingegeven door de wens om deze dialoog te voeden met nieuwe (of bestaande) inzichten die niet noodzakelij-kerwijs passen binnen de overheersende discoursen in de media en de politiek, schreven Vanoutrive en Boussauw Het mobielste land ter wereld. In hoeverre is mobiliteit te verenigen met het nastreven van een duurzame samenleving? Om te benadrukken dat verschillende antwoor-den op deze vraag mogelijk zijn, is het boek in een dialoogvorm gegoten. Een ver-rassende opzet waardoor een toegankelijk en onderhoudend boek ontstaat. De titel is een eerbetoon aan een boek van Renaat Braem uit 1968 (Het lelijkste land ter we-reld), dat destijds al kritische kanttekenin-gen plaatste bij de invloed van de auto op de leefkwaliteit, en zo aan thema’s raakte die nu nog aanwezig zijn in debatten over duurzame mobiliteit. ■

Het programma en ruimtegebruik van de stad Han Meyer et al. (red.), SUN, 2014 Isbn 9789461051752, 168 pp, € 32,50 Wat is eigenlijk de raison d’être van de stad? Voor de samenstellers van dit boek ligt de bestaansreden in het programma van de stad. Mensen gaan in een stad wonen omdat iets hen daartoe aantrekt: werk, voorzieningen, aantrekkelijke wo-ningen of nabijheid van openbaar vervoer. Wordt dit programma van de stad niet onderhouden, dan loopt de stad gevaar zijn aantrekkelijkheid voor bewoners, bedrijven en bezoekers te verliezen. Het is dan ook terecht dat het ontwerp van dit program-ma centraal staat in dit vierde en laatste deel van de reeks ‘De kern van de stede-bouw’. In vijf hoofdstukken behandelen de auteurs het veranderend ruimtegebruik in Nederland; actuele ruimtelijke opgaven; interactiemilieus, knopen en kleinschalige bedrijvigheid; en regionale ruimtelijke samenhang. Het resultaat is een goed geschreven studie, een mooi vormgeven laatste deel van een sterke serie. Samen met de voorgangers Het ontwerp van de stadsplattegrond (2002), Het ontwerp van de openbare ruimte (2006) en Stedebouw-kundige regels voor het bouwen (2008) is deze serie nu eindelijk compleet. ■

Page 62: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

ag da&platform31 agenda60

Platform 31 Agendawww.platform31.nl/agenda

Opleiding Stedelijke herontwikkeling 9-16 september 2014 Stedelijke herontwikkeling anno 2014 vraagt om nieuwe strategieën en nieuwe partners. Het gangbare ontwikkelings-proces voldoet niet meer. Veel ontwik-kelingen worden vertraagd of stilgelegd. Structureel minder beschikbare (traditi-onele) middelen en andere economische vooruitzichten moeten worden vertaald in nieuwe keuzes, instrumenten, aanpak-ken en allianties. Wie niet vernieuwt, ver-dwijnt. De opleiding Stedelijke herontwik-keling van ASRE en Platform31 biedt een kader om die scherpe keuzes te maken. Informatie: Jeroen Niemans [email protected] Telefoon: 06 579 43 678

Masterclass Strategisch handelen in een complexe omgeving 7 en 28 november 2014 Voor veel uitdagingen waar we in onze steden mee te maken hebben ligt de oplossing in een goede regionale samen-werking. Hoe komt u tot resultaat, als samenwerkingspartners van mening verschillen over de aard van problemen en over de mogelijke oplossingsrichtingen. De complexiteitstheorie van gastdocent Geert Teisman zorgt dat u anders naar uw netwerk gaat kijken. Bevoegdheden, geld en regels doen ertoe, maar zonder vertrouwen komt er niets tot stand. In deze masterclass leert u tot resultaat te komen in de krachtenvelden van de publieke samenwerking en effectieve sa-menwerkingsrelaties tot stand brengen. Informatie: Wendy van Schie [email protected] Telefoon: 06 351 15 806

Masterclass De provincie als regisseur 30 oktober, 13 en 14 november 2014 Hoe vul je de rol van gebiedsregisseur goed in? Dat is één van de grootste uitda-

gingen van deze tijd, zeker voor de provin-cie. Hoe kom je tot integrale, afgewogen keuzes? Regievoeren is meer dan coördi-neren, beheren, voorzitten, enzovoort. De provincies hebben onmiskenbaar de op-dracht hun rol als gebiedsregisseur waar te maken. Partners en partijen verwach-ten dat de provincie de regierol zichtbaar oppakt en waarmaakt. Deze masterclass levert praktische bouwstenen voor het tot stand brengen van een duurzame effectieve samenwerking en het omgaan met uw dilemma’s als regisseur. Informatie: Wendy van Schie [email protected] Telefoon: 06 351 15 806

Collegereeks Civic economy September en oktober 2014 De economie is aan het veranderen. Er is een gestage onderstroom waar de eco-nomie een heel andere oriëntatie krijgt. Van winstgeoriënteerd naar merit-geori-enteerd. Van stakeholders naar sharehol-ders of nog beter co-owners en co-produ-cers. Er zijn nieuwe financiële constructen voor sociaal ondernemen, waar onderne-merschap verbonden wordt met sociale doelen. (Lokaal) economisch beleid komt daardoor in een ander daglicht te staan. Het aantrekken van grote bedrijven en het accommoderen van bedrijven op bedrijfsterreinen lijkt ineens minder rele-vant. Hoe groeit een civic economy? Wat is het eigenlijk? Welke ontwikkelpaden zien we? Hoe kan economisch beleid open staan voor de kracht van deze nieuwe on-dernemers? Waar raakt het ander beleid, bijvoorbeeld op het terrein van welzijn en zorg? Waar is het reguliere lokale EZ-beleid voor MKB adequaat en waar slaat het bij de civic economy de plank mis? Deze vragen en de geschetste ontwikke-lingen spelen zich af in een groter kader. Een megatrend die we steeds beter leren herkennen. In deze vierdelige collegereeks gaan we op zoek naar de grote trends en zetten we die af tegen de praktijk.

Informatie: Dave van Ooijen [email protected] Telefoon: 06 351 15 801

Cursus Inleiding Planologie en Ruimtelijke Ordening (IPRO) 11 september - 27 november 2014 In een veranderende samenleving, waar de tijden van groeidenken achter ons liggen, is het belangrijk om up-to-date te blijven. De IPRO-cursus biedt een ste-vige basis en kennis van meest recente ontwikkelingen in ruimtelijke thema’s als water, wonen, cultuurhistorie, mobiliteit, economie, gebiedsontwikkeling, beleid en samenwerking in de ruimtelijke ordening. De IPRO-cursus bestaat uit negen inter-actieve studiemiddagen (de eerste op 11 september 2014) met ieder twee inhou-delijke ruimtelijke onderwerpen en één afsluitende excursiedag. Informatie: Esther Slegh [email protected] Telefoon: 06 579 43 396

Masterclass De kunst van het verbindend onderhandelen 27-29 augustus 2014 Welkom in onze dynamische tijd. De wereld om ons heen verandert, verander mee en geef invulling aan een nieuwe benadering die past bij deze tijd. Krijg tijdens de masterclass meer inzicht in het ontwikkelen en verbinden van initiatieven op allerlei terreinen zodat u klaar bent voor de opgaven van deze tijd: van de transitie in jeugd- en ouderenzorg tot de eindigheid van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen. De kunst van het ver-bindend onderhandelen de masterclass die p2 projectmanagement en Platform31 deze zomer aanbieden. Informatie: Jeroen Niemans [email protected] Telefoon: 06 579 43 678

Page 63: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

kennis van stad en regio

Platform31 organiseert excursies, cursussen, masterclasses en kort- en langlopendeopleidingsprogramma’s over uiteenlopende stedelijke en regionale vraagstukken.

Kijk voor ons actuele aanbod op www.platform31.nl/agenda

Nieuwe vragen, nieuwe kennis

het netwerkHet Netwerk Adviseurs in ruimtelijke

ontwikkeling en omgevingskwaliteit

Wilt u vrijblijvend informatie over hoe uw bureau vermeld kan worden in de rubriek ‘het netwerk’ van S+RO, neem dan contact op met Martin de Heer van Platform31 .

Platform31Postbus 30833 2500 GV Den HaagTel: 070 302 84 84 www.s-ro.nl [email protected]

APPM Management Consultants Spicalaan 8 2132 jg Hoofddorp t (023) 562 16 30 f (023) 562 76 10 e [email protected] w www.appm.nl contactpersoon ir. P.S.E. van Wijmen MPA APPM Management Consul-tants, gevestigd in Breda, Hoofddorp en Zoetermeer, werkt met zo’n 70 managers en adviseurs aan een Mooier Nederland. APPM organiseert opdrachten rond de inrichting, ontwikkeling en herstructu-rering van ons stedelijk en landelijk gebied, aan bereik-baarheid, infrastructuur en mobiliteit en aan een kli-

must stedebouw Lutmastraat 191 G-H Postbus 16631 1001 RC Amsterdam t (020) 470 20 13 e [email protected] w www.must.nl contactpersonen: ir. Robert Broesi ir. Pieter Jannink ir. Wouter Veldhuis

BUREAU NIEUWE GRACHT

Nieuwe Gracht Lumax-gebouw, Unit 2.12 Ondiep Zuidzijde 6 3551 bw Utrecht t (030) 231 02 00 e [email protected] w www.nieuwegracht.nl

maatbestendig, waterrijk en duurzaam Nederland. Hierbij is een plezierige samenwerking essentieel.

Klokgebouw 245 5617 AC Eindhoven Postbus 1113 5602 BC Eindhoven t (040) 255 63 55 e [email protected] w www.beeckk.nl w www.klokgebouw.nl contactpersonen drs. J. (Jorn) van der Werf ir. J.P. (Hans) van den Biggelaar Gangmakers van ruimtelijke ontwikkeling

contactpersonen ir. Wim Keijsers ir. Jan Hein Boersma ir. Jan Willem Tap

WDAdvising B.V. Juridische advisering ruimtelijke ordening en milieu Spuiboulevard 100e Postbus 137 3300 ac Dordrecht t (078) 621 29 71 f (078) 616 68 87 e [email protected] w www.wdadvising.nl contactpersoon dhr. mr. H.S. Weeda

Page 64: S+RO nr.3-2014 thema Jonge Stad

Je blijft niet mailen

als je samen kunt spelen

Haal het kind naar buiten!

Als het buiten leuk is, blijf je niet binnen. Daarom helpt Jantje Beton

kinderen om hun eigen buurt weer leuk te maken. Want buiten spelen is

essentieel voor de gezonde ontwikkeling van een kind. Help ook mee!

Kijk op www.jantjebeton.nl.

JAN13012-02_adv_A4 staand.indd 2 18-03-14 07:55