Splijtsterkte van hout met drie...
Transcript of Splijtsterkte van hout met drie...
Splijtsterkte van hout met
drie verbindingen Hout belast loodrecht op de vezel met drie mechanische verbindingen
Project: Master Onderzoeksproject
Auteurs: Mark Welink & Laurens Welmer
Opleiding: Stuctural Design
Begeleider: Dr. Ir. A.J.M. Leijten
Datum: 19-06-2013
Technische Universiteit Eindhoven
Voorwoord
Mark Welink & Laurens Welmer 1
Voorwoord
Dit verslag is tot stand gekomen naar aanleiding van een onderzoeksopdracht van dr. Ir. A.J.M.
Leijten voor het M2 Masterproject van de faculteit Structural Design aan de TU Eindhoven. Wij als
onderzoekers en auteurs van dit project willen hem hierbij hartelijk danken voor de mogelijkheid dit
project uit te mogen voeren en voor de intensieve en energieke begeleidingen die daarmee gepaard
gegaan zijn. Zijn betrokkenheid en enthousiasme hebben ons geïnspireerd meer dan ons best te
doen om dit onderzoek tot een zo goed mogelijk einde te brengen.
Naast dr. Ir. A.J.M. Leijten willen wij ook in het bijzonder Toon Alen en Eric Wijen van het Pieter van
Musschenbroek Laboratorium bedanken voor de intensieve hulp bij het uitvoeren van de proeven.
De inzet van deze mannen en het doen- en denkwerk hebben ervoor gezorgd dat wij in staat waren
de proeven op een deskundige en vlotte wijze uit te voeren. De resultaten van de proeven zijn boven
verwachting en wij zijn hun daarvoor zeer dankbaar. Tevens zijn ook dankbetuigingen op zijn plaats
voor Hans Lamers voor het coördineren en plannen van de proeven en alle overige medewerkers
van het lab voor de verleende hulp en het maken van een prettige werkomgeving.
Het onderzoek is een vervolg op het door Dennis Schoenmakers uitgevoerde onderzoek naar de
splijtsterkte van hout door toedoen van twee mechanische verbindingen belastend loodrecht op de
vezel. Dennis Schoenmakers heeft dit onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd in een proefschrift
voor het behalen van zijn doctoraat, tevens uitgevoerd aan de TU Eindhoven.
Het verslag dient als fundatie voor meer onderzoek dat komen zal om het splijtgedrag van hout
beter te kunnen beschrijven. Alle theorieën en modellen opgenomen in dit werkstuk zijn afkomstig
uit publicaties en artikelen van hooggeleerde professoren. De analyse van de resultaten zijn op basis
van onze bevindingen en dienen niet als absolute waarheid gezien te worden. De resultaten van de
proeven zijn tot stand gekomen op professionele wijze en dienen daardoor wel als officiële
resultaten. Om het gebruik van de resultaten voor vervolgonderzoek te bevorderen hebben we alle
informatie van de proefstukken en resultaten van de proeven zo exact mogelijk vast gelegd en
opgenomen in dit verslag.
Wij, Mark Welink en Laurens Welmer, hebben in alles samengewerkt om dit onderzoek tot een zo
goed mogelijk einde te brengen. Zowel de literatuurstudie, het uitvoeren van de proeven,
analyseren van de resultaten als het schrijven van dit verslag is in samenwerking uitgevoerd en
zonder problemen verlopen.
Inhoudsopgave
Mark Welink & Laurens Welmer 2
Inhoudsopgave
Samenvatting p. 4
1 Inleiding p. 5
1.1 Het splijten van hout en eisen ten aanzien van de dwarskracht p. 5
1.1.1 Enkele verbinding p. 5
1.1.2 Twee verbindingen p. 6
1.1.3 Drie verbindingen p. 7
1.2 Probleemstelling p. 8
1.3 Doelstelling p. 8
1.4 Plan van aanpak p. 8
2 Literatuuronderzoek p. 9
2.1 Overzicht p. 9
2.2 Modellen p. 10
2.2.1 Inleiding p. 10
2.2.2 Modellen met een enkele verbinding p. 10
2.2.2.a Het model van ‘Van der Put en Leijten’ p. 10
2.2.2.b Het ‘verbetermodel’ van ‘Ballerini’ p. 14
2.2.2.c Het model van ‘Ehlbeck en Görlacher’ p. 14
2.2.2.d Het model van ‘Jensen’ I p. 19
2.2.3 Modellen met een dubbele verbinding p. 22
2.2.3.a Het model van ‘Jensen’ II p. 22
2.2.3.b Het model van ‘Schoenmakers’ p. 23
3 Experimenten p. 25
3.1 Materiaaleigenschappen p. 25
3.1.1 Karakteristieke en gemiddelde waarden p. 25
3.1.2 Proefstukafmetingen p. 25
3.1.3 Vochtgehalte p. 25
3.1.4 Soortelijk gewicht p. 25
3.1.5 Elasticiteitsmodulus p. 26
3.1.6 Kwasten en vezelverloop p. 26
3.1.7 Overzicht van de eigenschappen p. 26
3.2 Proefopstelling p. 27
3.2.1 Overzicht van de opstelling p. 27
3.2.2 Afmetingen van de proefstukken p. 28
3.2.3 Afmetingen van de verbindingen p. 29
3.2.4 Afmetingen van de opleggingen p. 29
3.2.5 Posities van de LVDT’s p. 30
3.2.6 High Speed Camera p. 31
3.2.7 Vijzels en krachtmeetdozen p. 32
3.2.8 Beugels p. 33
3.3 Proefresultaten met betrekking tot de vijzelkrachten p. 33
3.3.1 Scheurparameter p. 33
3.3.2 Uitvoering van de proeven p. 33
3.3.3 Resultaten p. 34
Inhoudsopgave
Mark Welink & Laurens Welmer 3
4 Analyse van de resultaten p. 35
4.1 Het testen van de significantie van de vijzelkrachten p. 35
4.1.1 Hypothese test van verschillende gemiddelde met onbekende varianties p. 35
4.1.2 P-waarde van een hypothese test p. 36
4.1.3 Significantie van de proefstukgroepen p. 36
4.2 Vergelijking van het aantal verbindingsmiddelen p. 38
4.2.1 Enkele verbinding loodrecht op de vezel p. 38
4.2.2 Twee verbindingen loodrecht op de vezel p. 39
4.2.3 Drie verbindingen loodrecht op de vezel p. 39
4.2.4 Vergelijking van de gegevens p. 40
4.3 Vergelijking resultaten met modellen p. 41
4.4 Statistisch effect p. 42
4.5 Overige Analyses p. 43
4.5.1 Analyse van de scheurgroei p. 43
4.5.1.a Locatie van de eerste scheur p. 43
4.5.1.b Richting van de scheurgroei p. 44
4.5.1.c Verloop van de scheur p. 45
4.5.2 Analyse van de proefstuk gegevens p. 45
4.5.3 Het wrikeffect p. 46
5 Conclusies en aanbevelingen p. 47
5.1 Conclusies p. 47
5.2 Aanbevelingen met betrekking tot de modellen p. 47
5.3 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek p. 48
Nawoord p. 49
Bronnenweergave p. 50
Bijlage A Overige berekeningen p. 52
A.1 Bepaling van de maximale effectieve hoogte p. 52
A.2 Berekening sterkte verbinding p. 53
A.3 Berekening voor de minimale opleglengte p. 54
A.4 Berekening van de ultieme kracht volgens de modellen p. 56
A.5 Berekening van het wrikeffect p. 58
Bijlage B Gegevens per proefstuk p. 60
Bijlage C Significantietoets p. 110
Bijlage D Proefresultaten Schoenmakers p. 112
D.1 Proefresultaten gebruikt in hoofdstuk 4.2.1 p. 112
D.2 Proefresultaten gebruikt in hoofdstuk 4.2.2 p. 112
Samenvatting
Mark Welink & Laurens Welmer 4
Samenvatting
Het splijten van hout is een fenomeen dat zich niet makkelijk laat beschrijven, getuige de grote
diversiteit in modellen voor een enkele verbinding. Dit verslag is een vervolg op het onderzoek van
Schoenmakers voor twee verbindingen, waarbij in dit onderzoek de capaciteit van drie verbindingen
wordt onderzocht.
Het eerste hoofdstuk dient als inleiding voor mensen die niet bekend zijn met het onderwerp. Er
wordt kort aangegeven wat het splijten in houdt en wat het verschil is tussen één of meerdere
verbindingen. Aansluitend vindt een omschrijving van het probleem plaats, gevolgd door de
doelstelling van dit onderzoek. Ten slotte is een planning van het onderzoek bijgevoegd.
In het tweede hoofdstuk komen de verschillende modellen aan bod die van belang zijn voor dit
onderzoek. Er wordt zowel gekeken naar modellen voor één verbinding als modellen voor twee
verbindingen. De modellen van ‘Van de Put en Leijten’ en ‘Ehlbeck en Görlacher’ worden in dit
verslag centraal gesteld. De modellen van Jensen dienen als diepgang en verbreding van het
onderzoek.
Hoofdstuk drie is een rapportage van proefstukgegevens en resultaten. Ook wordt een omschrijving
van de opstelling gegeven. Een uitgebreide rapportage van de resultaten is opgenomen in bijlage B.
Hierin zit onder andere de weergaven van de bezweken proefstukken, de proefstukgegevens, de
bezwijklasten en korte analyses.
Vervolgens worden in hoofdstuk vier analyses uitgevoerd met betrekking tot de proefresultaten.
Voor het vergelijken van de resultaten wordt uitgegaan van de modellen van ‘Van de Put en Leijten’
en ‘Schoenmakers’. Een belangrijke vergelijkingsvariabele is de scheurparameter en zal uitgebreid
aan bod komen. Tevens wordt statistisch aangetoond of de resultaten wel of niet voldoen.
Ten slotte worden in het laatste hoofdstuk conclusies een aanbevelingen gegeven met betrekking
tot de resultaten van de analyses. De aanbevelingen hebben betrekking op zowel de modellen als op
toekomstig onderzoek.
Hoofdstuk 1 | Inleiding
Mark Welink & Laurens Welmer 5
1 Inleiding
Het bezwijken van een houten ligger, welke loodrecht op de vezelrichting belast wordt door een
mechanische verbinding, kent meerdere mechanismen. Enerzijds kan de ligger bezwijken door het
overschrijden van het maximaal opneembaar moment. Andere mogelijkheden zijn het bezwijken van
de verbindingen door het stuiken van hout of het vloeien van de verbindingsmiddelen zelf. Een laatste
mogelijkheid is het splijten van hout evenwijdig aan de vezelrichting door trek onder een hoek met de
vezelrichting. Deze laatste vorm van bezwijken gebeurt bros en moet ten alle tijden voorkomen
worden. Dit fenomeen laat zich echter niet makkelijk ontleden, wat blijkt uit de vele modellen die een
benadering trachten te geven voor het splijten van het hout. Dit komt mede omdat er geen
onderscheid gemaakt wordt tussen bezwijken van het hout door splijten wanneer de verbinding nog
in originele staat verkeerd of wanneer de verbinding al flink vervormd is (want ook dan zal het hout
uiteindelijk nog splijten, aangezien de verbinding plastisch vervormd).
Figuur 1.1; Schematische weergave van het scheuren van hout evenwijdig aan de vezel. Hierbij is he gelijk aan de afstand
tussen de gedrukte rand van het hout en de verste verbinding.
1.1 Het splijten van hout en eisen ten aanzien van de dwarskracht
1.1.1 Enkele verbinding
Verschillende formules voor het splijten van hout voor een enkele verbinding zijn afgeleid en
opgenomen in normen als de Eurocode (EC5) en de Duitse norm (DIN). De bezwijklast is afhankelijk
van de afschuifspanningen in het hout. Figuur 1.2 toont een houten ligger die belast wordt door een
enkele verbinding. Tevens is in de figuur het bijbehorende mechanicaschema met dwarskrachtenlijn
te zien. De waarde van de dwarskracht V is gelijk aan Fcrit.
critV F= (1.1)
De maximaal opneembare kracht Fult is dus gelijk aan de kritische kracht Fcrit.
enkel
ult critF F= (1.2)
De waarde van de dwarskracht V zullen bij excentrische belasting aan één zijde oplopen. In de
Eurocode wordt echter om veiligheidsredenen gesteld dat de waarde niet hoger aangenomen mag
worden als 1 ⋅ V. De Duitse norm gaat hier niet in mee.
Hoofdstuk 1 | Inleiding
Mark Welink & Laurens Welmer 6
Figuur 1.2; Bepaling van de dwarskrachtenlijn voor een houten ligger belast door één verbinding middels trek loodrecht op de vezel.
De lengte L1 is groter of gelijk aan twee maal de hoogte van de ligger.
1.1.2 Twee verbindingen
Voor meerdere verbindingen geeft de Duitse norm een voorwaarde: namelijk dat wanneer de
afstand tussen verbindingen onderling groter of gelijk is aan twee maal de hoogte van de ligger, deze
verbindingen afzonderlijk beschouwd kunnen worden en het hout dus ook twee maal de maximale
kracht per verbinding kan opnemen ten opzichte van een enkele verbinding. Figuur 1.3 toont een
houten balk belast door twee verbindingen met ook hier een toevoeging van de dwarskrachtenlijn.
Ook hier is de waarde van de kritische kracht gelijk aan de dwarskracht V, zie formule 1.1. De Duitse
norm stelt dus dat de maximaal opneembare kracht Fult gelijk is aan tweemaal de kritische kracht, en
dus ook twee maal de maximaal opneembare kracht bij een enkele verbinding:
2 2dubbel enkel
ult crit ultF F F= ⋅ = ⋅ (1.3)
Figuur 1.3; Bepaling van de dwarskrachtenlijn voor een houten ligger belast door twee verbinding middels trek loodrecht op de vezel.
De lengte L1 is groter of gelijk aan twee maal de hoogte van de ligger.
Hoofdstuk 1 | Inleiding
Mark Welink & Laurens Welmer 7
‘Kasim en Quenneville’ (2002)[11]
publiceren onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat dit mogelijk
onjuist is. De maximaal toelaatbare belasting, bij een afstand onderling groter als twee maal de
hoogte van de ligger, is niet gelijk aan 2enkel
ultF⋅ , maar eerder gelijk aan 1,4
enkel
ultF⋅ . Schoenmakers
bevestigt dat in zijn proefschrift van 2010[16]
met een model:
1,4 2enkel dubbel enkel
ult ult ultF F F⋅ ≤ ≤ ⋅ (1.4)
Aan beide bevindingen wordt echter nog geen gehoor gegeven.
1.1.3 Drie verbindingen
Figuur 1.4 toont een houten ligger evenredig belast door drie verbindingen. Hierin is te zien dat de
maximale dwarskracht gelijk is aan V. Tevens is ook hier formule 1.1 van toepassing. Aangezien de
dwarskrachten bij de verbindingen aan de buitenzijde het grootste zijn, wordt verwacht dat bij
overbelasting deze als eerste zullen bezwijken. Een formule voor de maximaal opneembare kracht
volgens de Duitse norm zou gelijk zijn aan:
3 3trippel enkel
ult crit ultF F F= ⋅ = ⋅ (1.5)
Een theoretische benadering van Schoenmakers[18, p.216]
is gelijk aan:
2,4trippel enkel
ult ultF F≤ ⋅ (1.6)
Echter wordt een lagere waarde verwacht.
Figuur 1.4; Bepaling van de dwarskrachtenlijn voor een houten ligger belast door drie verbinding middels trek loodrecht op de vezel.
De lengte L1 is groter of gelijk aan twee maal de hoogte van de ligger.
Hoofdstuk 1 | Inleiding
Mark Welink & Laurens Welmer 8
1.2 Probleemstelling
De Duitse norm (DIN) beweert dat wanneer de onderlinge afstand tussen verbindingsgroepen
groter of gelijk is aan twee maal de hoogte van de ligger, deze verbindingsgroepen onafhankelijk van
elkaar werken. Terwijl in recent onderzoek is aangetoond dat dit twijfelachtig is.
1.3 Doelstelling
Toetsen welk model (DIN of EC5) het beste een benadering geeft voor trek loodrecht op de vezel
met drie verbindingen.
1.4 Plan van aanpak
Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag beschreven in de doelstelling zal eerst een
literatuurstudie gedaan moeten worden naar reeds gepubliceerde modellen. Samenvattingen van
een aantal modellen zijn weergegeven in hoofdstuk 2.
Vervolgens zal gekeken moeten worden welk materiaal voorhanden is om te kunnen beproeven. Na
bepaling van de eigenschappen van de proefstukken zal een tweedeling gemaakt worden. Voor de
verschillende twee groepen zal namelijk een afwijkende effectieve hoogte gebruikt worden. Het nut
van deze tweedeling is om later vast te kunnen stellen dat het verschil in resultaat overeenkomt met
de voorspelling van het model dat gebruikt gaat worden in ons onderzoek: het model van ‘Van der
Put en Leijten’.
Resultaten van één en twee verbindingen zijn voorhanden in het onderzoek van Schoenmakers. Op
aanvulling van zijn resultaten gaan we proeven doen met drie verbindingen. De kritische krachten
zullen per verbinding bepaald worden middels krachtmeetdozen. Tevens zal naast de bepaling van
de vijzelkrachten ook onderzoek gedaan worden naar het gedrag van de scheur rondom een
verbinding. De resultaten zal vervolgens uitvoerig geanalyseerd worden.
We besluiten het verslag met conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de modellen en
toekomstig onderzoek.
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 9
2 Literatuuronderzoek
In dit hoofdstuk zijn modellen opgenomen voor de splijtsterkte van een houten ligger. Hierbij maken
we onderscheid tussen de modellen met een enkele verbinding en modellen met een dubbele
verbinding. In de eerste paragraaf wordt een overzicht gegeven van alle modellen met
bronvermelding. Vervolgens komen de modellen afzonderlijk van elkaar aan bod. Dit zijn
samenvattingen van modellen uit de literatuur die staan vermeld in het overzicht. Voor de rest van
het onderzoek wordt uitgegaan van de modellen van ‘Van de Put & Leijten’ en ‘Schoenmakers’.
2.1 Overzicht
Het model van ‘Van der Put & Leijten’ (2003)
• Van der Put, T.A.C.M. en Leijten A.J.M. (2002): Splitting strength of beams loaded
perpendicular to grain by connections, a fracture mechanical approach.[17]
• Van der Put, T.A.C.M. en Leijten A.J.M. (2003): Splitting strength of beams loaded
perpendicular to grain by connections, a fracture mechanical approach.[18]
• NEN-EN 1995-1-1 (2011): 8.1.4 Krachten in een verbinding die een hoek maken met de
vezelrichting.[13]
Het ‘verbetermodel’ van ‘Ballerini’ (2006)
• Ballerini, M. (2006): A new prediction formula for the splitting strength of beams loaded
perpendicular-to-grain by dowel-type and nail-plates connections.[2]
Het model van ‘Ehlbeck en Görlacher’ (1989-1995)
• Ehlbeck, J, Görlacher, R., en Werner, H. (1989): Determination of perpendicular-to-grain
tensile stresses in joints with dowel-type fastners, a draft proposal for design rules.[6]
• Ehlbeck, J. en Görlacher, R. (1995): Tension perpendicular to the grain in joints.[5]
• Deutsches Institut für Normung (DIN) (1999): DIN 1052: Entwurf, Berechnung und
Bemessung von Holzbauwerken. Allgemeine Bemessungregeln und Bemessungsregeln für
den Hochbau.[4]
Het model van ‘Jensen’ I (2005)
• Jensen, J.L. (2005): Quasi-non-linear fracture mechanics analysis of the splitting failure of
single dowel joints loaded perpendicular to grain.[10]
Het model van ‘Jensen’ II (2003)
• Jensen, J.L. (2003): Splitting strength of beams loaded by connections.[8]
Het model van ‘Schoenmakers’ (2010)
• Schoenmakers, J.C.M. (2010): Fracture and failure mechanisms in timber loaded
perpendicular to the grain by mechanical connections.[16]
• Kasim, M. en Quenneville, J.H.P. (2002): Effect of row spacing on the capacity of bolted
timber connections loaded perpendicular-to-grain.[11]
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 10
2.2 Modellen
2.2.1 Inleiding
Het feit dat een enkel model niet voldoende is, geeft aan dat het fenomeen splijten zich niet
makkelijk laat herleiden. Uit experimenten blijkt dat de verhouding α (=he/h) een grote invloed heeft
op de sterkte van de verbinding. Wanneer deze waarde groter of gelijk is aan 0,7, is het niet meer
waarschijnlijk dat de ligger zal bezwijken op scheuren. Hier zal moment en buiging een cruciale rol
gaan spelen. Andere factoren die een rol spelen bij splijten zijn de afmetingen van het hout,
afmetingen en geometrie van de verbinding, soort verbindingsmiddel, houtsoort (gezaagd of
gelamineerd), houtklasse (t.b.v. de afschuivingsmodulus), vrijkomende energie en waarschijnlijk nog
veel meer. Niet alle modellen zijn van mening dat alle factoren een belangrijke rol spelen in het
splijtgedrag van hout, en dit zal dus terugkomen in de afleiding hiervan.
2.2.2 Modellen met een enkele verbinding
2.2.2.a Het model van ‘Van der Put en Leijten’.
Inleiding
‘Van der Put en Leijten’ presenteren een model voor de splijtsterkte van een houten ligger door
toedoen van spanningen die een hoek maken met de vezelrichting middels verbindingsmiddelen. Dit
model is een uitbreiding op het model van ‘Van der Put’ (1990, 1992, 2000) en is gebaseerd op
lineair elastische breukmechanica . ‘Jensen’ (2003)[9]
maakt gebruik van eenzelfde theorie, maar
neemt bovendien normaalkrachten op in zijn model. Zijn afleiding is verschillend als die van ‘Van der
Put’, maar veel lastiger navolgbaar. Tevens zal na toevoeging van de normaalkrachten in het model
van ‘Van der Put’ blijken dat de uitkomsten nagenoeg gelijk zijn, en dat de eerder afgeleide theorie
meer dan voldeed.
Het model
Het model is gebaseerd op een symmetrische scheurgroei, waardoor het bestuderen van de helft
van de scheur voldoet. Dit is te zien in figuur 2.1.
Figuur 2.1; symmetrische helft van een ligger ter plaatse van de scheur, mechanisch model.
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 11
Uit figuur 2.1 zijn de volgende traagheidsmomenten af te leiden:
Voor deel 1 van de ligger:
3 3
112
b hI
α⋅ ⋅= (2.1)
Voor deel 2 van de ligger:
3 33
2
(1 )(1 )
12
b hI I
αα
⋅ − ⋅= = − ⋅ (2.2)
Hierin zijn:
b breedte van de ligger
α he/h
Beide delen kunnen als aparte liggers gezien worden, waarbij randvoorwaarden gecreëerd kunnen
worden die aan elkaar gelijk moeten zijn ter plaatse van de groei van de scheur. Deze
randvoorwaarden zijn als volgt:
1) Gelijke hoekverdraaiing ter plaatse van de snede
2) Gelijke verlenging/verkorting door toedoen van normaalkrachten ter plaatse van de snede
De rotatieϕ ter plaatse van de groei van de scheur op een lengte λ van het midden van de scheur is:
2
2 1
2 1 12
M M V
E I E I E I
λ λ λϕ
⋅ ⋅ ⋅= = − +
⋅ ⋅ ⋅ ⋅ (2.3)
Door normaalkrachten verlengen en verkorten beide delen van de ligger. Voor evenwicht is een
rotatie nodig om beide delen op één lijn te krijgen. Deze formule is gelijk aan:
2 1 1 2
2 1 1 2
3
2 2
/ 2
2 ( ) ( [1 ] ) 2 1
( ) ( [1 ] ) (1 )
/ 2 /
3 /12 (1 ) 3 (1 )
n
N N N A A
h E h A A E h A A
N b h b h N
E h b h b h E h h h
N h E M
b h E I
ε λ ε λ λ λϕ
λ α α λ
α α α α
λ λ
α α α α
⋅ + ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ += = ⋅ + = ⋅ =
⋅ ⋅ ⋅
⋅ ⋅ ⋅ ⋅ + ⋅ − ⋅ ⋅ ⋅⋅ = ⋅ = ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ − ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ −
⋅ ⋅⋅ =
⋅ ⋅ ⋅ − ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ −
(2.4)
Beide voorwaarden moeten aan elkaar gelijk zijn, daaruit volgen de volgende momenten:
11
2 3 (1 )
nV M I
MI
λ
α α
⋅ ⋅= ⋅
⋅ ⋅ ⋅ − (2.5)
22
3 (1 )
nM I
MI α α
⋅=
⋅ ⋅ ⋅ − (2.6)
De ligger wordt in het midden belast door een kracht 2 V⋅ . De som van de momenten ter plaatse
van de groei van de scheur is:
2 1( ) / 2M V l M N h Mλ= ⋅ − = + ⋅ −∑ (2.7)
Hier kunnen (2.1) en (2.2) ingevuld worden, waaruit Mn volgt. Mn kan dan op zijn beurt weer in (2.5)
en (2.6) gevuld worden, waaruit de volgende uitdrukkingen ontstaan:
3 3
1( 1)
2M V l
λα α
= ⋅ − ⋅ + + ⋅
(2.8)
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 12
En
3
2(1 )
2M V l
λα
= ⋅ − ⋅ −
(2.9)
Tevens geldt voor de normaalkracht N:
1 2
6 (1 )2 2
n
V l
N N N Mh h
λα α
⋅ ⋅ − ⋅ ⋅ − = = = ⋅ = (2.10)
Aangezien het deel van de ligger dat niet gescheurd is geen verandering in doorbuiging heeft over de
hoogte van de ligger, kan er alleen gekeken worden naar die delen van de ligger, daar waar de ligger
gescheurd is. Deel 2 van de ligger heeft echter geen invloed op de doorbuiging van deel 1, noch op
de randvoorwaarden. Daarom wordt alleen deel 1 beschouwd, met:
3 3
1( 1)
2
h
M V l
λ β
λα α
= ⋅
= ⋅ − ⋅ + + ⋅
1 1, 1,
1, 1, , 1, ,
1,
1, 1, , 1, ,
1
1,2
afschuiving buiging
afschuiving afschuiving gescheurd afschuiving ongescheurd
afschuiving
buiging buiging gescheurd buiging ongescheurd
VG b h b h
δ δ δ
δ δ δ
λ λδ
α
δ δ δ
δ
∆ = ∆ + ∆
∆ = ∆ + ∆
∆ = ⋅ − ⋅
⋅ ⋅ ⋅
∆ = ∆ + ∆
∆3 2 2
1,
1 1 1
3
3
1 3
3 2 2 3
1,2 11 (1 )
buiging
V M Vl
E I E I E I
VV
b G E b
λ λ λ λ
βδ β α
α α
⋅ ⋅ ⋅ = − − ⋅ −
⋅ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅
⋅ ∆ = ⋅ − ⋅ ⋅ + ⋅ −
⋅ ⋅ ⋅
(2.11)
De randvoorwaarde voor de (instabiele) vergelijking van de scheurlengte β is: ‘Hellan’ (1985)
2
( / )
f
f
G b hV
Vδ
β
⋅ ⋅ ⋅=
∂ ⋅ ∆
∂ ⋅
(2.12)
Hieruit volgt:
2
3
3
( / ) 1,2 11 (1 )
V
b G E b
δ βα
β α α
∂ ⋅ ∆ = ⋅ − + ⋅ −
∂ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ (2.13)
En zo kan de maximale dwarskracht per snede bepaald worden:
2
max 2
33 3(1 ) (1 )
5 2
cG G h
V bG
E
α
βα α
α
⋅ ⋅ ⋅= ⋅
⋅ − + ⋅ ⋅ ⋅ −
(2.14)
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 13
Vergelijking 2.14 is precies hetzelfde als de afleiding van ‘Jensen’ (2003)[8]
. Voor kleine scheurlengtes
β valt de tweede term in de noemer weg, resulterend in de formule die van der put in 1990 afleidde:
max0,6 (1 )
e ch G GV b
α
⋅ ⋅= ⋅
⋅ − (2.15)
In deze vergelijking is Gc maat voor de waarschijnlijk vrijkomende energie. Het feit dat de term
waarschijnlijk wordt gebruikt heeft te maken met het feit dat de scheur niet in alle richtingen
dezelfde eigenschappen bezit. Deze paramater is afhankelijk van het type verbinding. Verschillende
onderzoeken van Ehlbeck, Ballerini, Reshke en Reffolds hebben de waarde van deze paramater
aangetoond, door de invloed van verschillende verbindingen te toetsen. Om goed het splijtgedrag te
begrijpen dient allereerst het gedrag van de verbinding te worden gedefinieerd. De verbindingen
kunnen worden onderverdeeld in:
• Type A: De verbinding is sterker dan de splijtsterkte, splijten van het hout zal eerder
optreden dan bezwijken van de verbinding.
• Type B: Optimale verbinding, waarbij de splijtsterkte gelijk is aan de sterkte van de
verbinding.
• Type C: Het staal in de verbinding zal allereerst gaan vloeien, waarna de verbinding zal
vervormen. Hoewel de sterkte van de verbinding in dit geval maatgevend is, is het wel
mogelijk dat splijten van het hout zal optreden.
• Type D: De sterkte van de verbinding is maatgevend en de splijtsterkte zal niet worden
bereikt.
Uit de verschillende onderzoeken, waarbij de invloed van het type verbinding en het aantal
verbindingen is getoetst, is bepaald dat de parameter / 0,6cG G⋅ een gemiddelde waarde heeft
van 15,5N/mm2. Voor de karakteristieke waarde (5%-ondergrens) wordt een factor 2/3 aan het
geheel toegevoegd, wat resulteert in een waarde van 10N/mm2. De formule voor het berekenen van
de maximale dwarskracht in een enkele verbinding loodrecht op de vezel met één afschuifvlak is dan
gelijk aan:
10
1
eult
e
hF b
h
h
= ⋅
−
(2.16)
Deze formule is opgenomen in de Eurocode. Alvorens dit gebeurde is de factor 10 meerdere keren
opgehoogd, o.a. door ervaringen uit Noorwegen omtrent de sterkte van het hout. De huidige
formule in de Eurocode[13]
is gelijk aan:
14
1
eult
e
hF b w
h
h
= ⋅ ⋅ ⋅
−
(2.17)
Waarin: 0,35
max 1;100
plw
w
=
voor hechtplaten
1w = voor alle andere verbindingsmiddelen
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 14
2.2.2.b Het ‘Verbeter’ model van ‘Ballerini’.
Ballerini vergelijkt in zijn publicatie van 2006[2]
meerdere testresultaten van andere onderzoekers
om een additie te geven op het model van ‘Van de Put’. Hij verwijst naar het feit dat in het model
geen rekening wordt gehouden met de geometrie van de verbinding. Na statistisch onderzoek komt
hij met de volgende formule:
39
1
eult w r
hF b f f
α= ⋅ ⋅ ⋅ ⋅
− (2.18)
Waarin:
11 0,75 2rw
l lf
h
+ = + ⋅ ≤
correctiefactor m.b.t. de geometrie van de verbinding
1 1,751
rf
κ
κ= + ⋅
+ voor deuvel-type verbindingen
1,55r
f = voor plaatverbindingen
Wijzigingen t.o.v. het model van ‘Van de Put’ zijn: verlaging van de calibratiefactor, toevoeging van
een correctiefactor m.b.t. de geometrie van de verbinding en toevoeging van een factor voor het
type verbindingsmiddel.
Deze laatste factor is echter al opgenomen in de Eurocode en is daarom al in rekening gebracht.
Verlaging van de calibratiefactor is een compensatie voor de toevoeging van de andere twee
factoren en de toevoeging van de correctiefactor m.b.t. de geometrie van de doorsnede is
discutabel. Als men na het vloeien van een verbinding de opstelling maar lang genoeg doorbelast, zal
deze uiteindelijk toch gaan scheuren. Deze waarden zijn dus niet representatief voor het model.
2.2.2.c Het model van ‘Ehlbeck en Görlacher’
Het model van 1989
Volgens Ehlbeck en Görlacher is de methode voor het berekenen van de maximaal optredende
kracht loodrecht op de vezel van ‘Van der Put’ uit EC5, waarbij de splijtsterkte maatgevend is, niet
volledig. Bepaalde factoren die bepalend zijn voor de splijtsterkte zijn niet in methode van de
Eurocode opgenomen. Deze factoren zijn:
• De geometrie van de verbinding
• Het aantal stiften in de verbinding
• Verdeling van de stiften over de hoogte van de balk
• De treksterkte van het hout loodrecht op de vezel van de houtsoort
• De verhouding tussen de afstand ar van de verst belaste stift tot aan de belaste rand van de
balk en de balkhoogte
• De effectieve oppervlakte belast door de kracht loodrecht op de vezel
Elk van deze factoren die invloed hebben op de sterkte van de verbinding zijn door Ehlbeck en
Görlacher opgenomen in een vergelijking voor verbindingen loodrecht op de vezel.
Voor deze paragraaf is F90 gelijk aan Fcrit.
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 15
Figuur 2.2; Weergave van een verbinding loodrecht op de vezel.
De trekspanningen loodrecht op de vezel dient kleiner of gelijk te zijn aan:
,90, ,90,t d vol t dk fσ ≤ ⋅ (2.19)
De rekenwaarde van de treksterkte loodrecht op de vezel wordt vermenigvuldigd met een factor
volk . Het bezwijken van de verbinding gebeurt in de verste rij van verbindingen ten opzichte van de
belaste rand van de balk. De factor volk kan als volgt worden aangenomen:
0,2 0,2
0,2
0 0 0vol
eff eff
V h A Ak
V h A A
⋅ = = = ⋅
(2.20)
of:
0,2 0.2
0vol effk A A−= ⋅ (2.21)
De spanningen loodrecht op de vezel dient dus kleiner of gelijk te zijn aan:
0,2 0,2
,90, 0 ,90,t d eff t dA A fσ −≤ ⋅ ⋅ (2.22)
De oppervlakte 0
A is gelijk aan:
00
VA
h= (2.23)
De rekenwaarde voor de treksterkte loodrecht op de vezel,90,t df is de treksterkte loodrecht op de
vezel wanneer geldt: 3
00,02V m= .
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 16
Een gelijkmatige verdeelde spanning is aangenomen over een breedte van 20 mm, ter plekke van de
verste rij stiften vanaf de belaste rand van de balk. De oppervlakte 0
A is dan: 2
1m
De trekspanningen loodrecht op de vezel kunnen vervolgens worden gedefinieerd als:
0,2
,90, ,90,15,85
t d eff t dA fσ −≤ ⋅ ⋅ (2.24)
De trekspanningen loodrecht op de vezel kunnen doorgaans worden berekend volgens:
90
,90
rt
eff
k F
A
ησ
⋅ ⋅= (2.25)
In vergelijking (2.25) mag effA worden aangenomen als:
,eff eff r effA l b= ⋅ (2.26)
De optredende kracht 90
F zal niet alleen trekspanningen loodrecht op de vezel veroorzaken, maar
ook drukspanningen over een bepaalde hoogte. Tevens zal een gedeelte van de belasting worden
verdeeld over meerdere rijen stiften, zodat er gerekend mag worden met een reductie van de
trekspanningen loodrecht op de vezel ter plaatse van de verste stift van de belaste rand. Beide
fenomenen worden In vergelijking (2.26) door de factoren η ,rk en
effl weergegeven.
De trekkracht in de balk loodrecht op de vezel is gelijk aan:
,90 90tF Fη= ⋅ (2.27)
De factor η is gedefinieerd als:
2 31 3η α α= − ⋅ + (2.28)
De invloed van het aantal rijen stiften op de splijtsterkte wordt weergegeven door de factor rk .
Wanneer de verbinding bestaat uit n rijen stiften, dam kan de kracht F90 worden verdeeld:
9090,n
FF
n= (2.29)
De trekkracht loodrecht op de vezel in een rij stiften kan worden bepaald door de kracht in de rij te
vermenigvuldigen met een factor nη :
90,90,t n n
FF
nη= ⋅ (2.30)
De trekspanningen loodrecht op de vezel aan de onbelaste rand van de balk is gelijk aan 0, terwijl de
spanningen in het gebied van de verste stift van de belaste rand maatgevend is. De totale
spanningen in het gebied van de verste stift is gelijk aan:
( )2
1
,90,1 ,90,1
1
n
t t
i i
htot
hσ σ
=
= ⋅
∑ (2.31)
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 17
De factor rk kan worden bepaald volgens:
2
1
1
1 n
r
i i
hk
n h=
= ⋅
∑ (2.32)
De trekspanningen loodrecht op de vezel zijn ongelijkmatig verdeeld over de breedte tussen de
stiften (rl ). Wanneer de verbinding 1 rij stiften heeft, kan de effectieve breedte
,r effl van het
spanningsoppervlakte voor een bepaalde hoogte h wordt gedefinieerd als:
,r effl c h= ⋅ (2.33)
Waarbij:
34
13
e eh hc
h h
= ⋅ ⋅ −
(2.34)
De verhouding tussen α en de effectieve breedte,r effl van het spanningsoppervlak voor een
bepaalde hoogte kan als volgt worden geschematiseerd voor de verbinding in figuur 2.3.:
Figuur 2.3; aanname van de effectieve breedte lr met 1 stift per rij.
Bij meerdere stiften per rij kan de effectieve breedte ,r effl worden gedefinieerd volgens:
( )22
,r ef rl l c h= + ⋅ (2.35)
Wanneer er 2 kolommen zijn, met een onderlinge afstand 1l kan de totale effectieve lengte
,( )r efftot l van beide verbindingen worden benaderd volgens:
1
, ,
1
( ) 1r eff r eff
e
ltot l l
l h
= ⋅ +
+ (2.36)
Het onderzoek van Ehlbeck en Görlacher heeft geleid tot een voorstel, waarbij de sterkte loodrecht
op de vezel gedefinieerd is als:
0,235
,9013,71t efff A
−= ⋅ (2.37)
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 18
Vereenvoudigd geeft dit:
0,2
,9010t efff A
−= ⋅ (2.38)
De karakteristieke sterkte ,90,t kf geldt voor een volume van
30,02m :
* 0,2
,90, ,90,15t k eff t kf A f
−= ⋅ ⋅ (2.39)
Conclusie::
90, 0,2
,90, ,90,15
d
t d r eff t d
eff
Fk A f
Aσ η −= ⋅ ⋅ ≤ ⋅ ⋅ (2.40)
Volgens de huidige Eurocode geldt de karakteristieke treksterkte loodrecht op de vezel voor een
referentievolume van 3
0,01m . Vergelijking (2.40) wordt vermenigvuldigt met een factor:
( )0,2
0,01 / 0,02 0,87=
De verbinding loodrecht op de vezel dient nu te voldoen aan:
90, 0,2
,90, ,90,13
d
t d r eff t d
eff
Fk A f
Aσ η −= ⋅ ⋅ ≤ ⋅ ⋅ (2.41)
DIN (1052)
De Duitse norm (DIN) is gebaseerd op het model van 1989. Net als in het voorstel van Ehlbeck en
Görlacher (1989) wordt de maximale opneembare kracht 90,dF bepaald door de geometrie van de
verbinding.
Volgens de DIN geldt:
90,
90,
1d
d
F
R≤ voor 0,7α ≤ (2.42)
De rekenwaarde van de treksterkte 90,dR is gelijk aan:
( ) ( )0,8
2
90, ,90,6,5 18
d s r eff t dR k k t h fα= ⋅ ⋅ + ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ (2.43)
Waarbij sk en
rk de factoren zijn voor het aantal kolommen en rijen van stiften en de geometrie
van de verbinding en is gedefinieerd als:
1
max 1,40,7
s rk l
h
= ⋅+
(2.44)
En:
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 19
2
1
1
rn
i i
nk
h
h=
=
∑ (2.45)
De effectieve breedte efft wordt in de DIN bepaald door het type verbinding.
Tevens stelt de Duitse norm dat wanneer de onderlinge afstand tussen verbindingsgroepen groter of
gelijk is aan twee maal de hoogte van de ligger, deze verbindingsgroepen onafhankelijk van elkaar
werken. Aangezien we dit bekritiseren wordt dit niet als apart model in paragraaf 2.2.3 behandeld.
2.2.2.d Het model van ‘Jensen’ I
Inleiding
De splijtsterkte van het hout bij verbindingen loodrecht op de vezel wordt in het model van Jensen
weergegeven door een ligger op een elastische “bedding.” De treksterkte loodrecht op de vezel en
de breukenergie van de elastische bedding zijn dusdanig gekozen dat deze overeenkomen met het
hout. Door het bepalen van de eigenschappen die overeenkomen met het hout, krijgt de bedding
een bepaalde stijfheid. Deze stijfheid van de bedding is bepalend voor de splijtsterkte van het hout.
De oplossing van het model geeft dezelfde uitkomst als het model Van der Put gebaseerd op de
breukmechanica. Het voornaamste doel van dit model is het bepalen van de invloed van de
scheurlengte parallel aan de vezel.
Het model
Het model van Jensen bestaat uit een verbinding van stalen platen aan beide zeiden van de houten
ligger, die het hout loodrecht op de vezel belasten. Om uitsluitend de invloed van de scheurlengte
weer te geven, bevat de verbinding een enkele deuvel en is de eindafstand oneindig. De geometrie
van de verbinding is weergegeven in figuur 2.4, de totale lengte van de scheur is gelijk aan 2 ⋅ a.
Een symmetrische scheurgroei wordt verondersteld, zodat de analyse van een helft voldoet (zie ook
het model van ‘Van der Put & Leijten’). Dit is schematisch weergegeven in figuur 2.5.
Figuur 2.4; geometrie van de verbinding. Figuur 2.5; symmetrische helft van de verbinding beschouwd als
een ligger op een elastische bedding.
Volgens de theorie van een ‘Timoshenko’-ligger op een elastische bedding geldt dat de
verplaatsing0
w en de hoekverdraaiing0
θ voor 0x = gelijk is aan:
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 20
( )0 0 04
1
2w F M
E Iβ β
λ= ⋅ + ⋅
⋅ ⋅ ⋅, 0 0 02
1 1
2F M
E Iθ β
λ
= ⋅ + ⋅
⋅ ⋅ (2.46)
Waarbij:
4
4
K b
E Iλ
⋅=
⋅ ⋅ en
261
5
E I
G Aβ λ λ
⋅= ⋅ + ⋅
⋅ (2.47)
0F en
0M zijn de dwarskracht en het moment in de ligger voor 0x = , b is de breedte van de ligger,
E is de elasticiteitsmodulus in de vezelrichting, G is de afschuifmodulus, K is de stijfheid van de
elastische bedding, I is het axiaal kwadratisch oppervlaktemoment van de ligger en A is het
oppervlakte van de doorsnede van de ligger. 0
F en 0
M zijn gelijk aan:
0F F= en ( )0
1M F aκ= − ⋅ ⋅ ,
2 2
2 2
2 1
2 2
a a
a a
λ βκ
λ β
⋅ + ⋅ ⋅ +=
⋅ ⋅ + ⋅ ⋅ (2.48)
De totale verplaatsing P
δ ter plaatse van het aangrijpen van de kracht in de verbinding is gelijk aan:
wP Pc P Pθδ δ δ δ= + + (2.49)
De totale verplaatsing kan worden verdeeld in verplaatsing Pc
δ in de ligger zelf en verplaatsing
,Pw Pθδ δ van de ligger op de elastische bedding. Deze verplaatsingen , ,
Pc Pw Pθδ δ δ zijn gelijk aan:
( )2
0 2 21
2Pw
Fw a
E I
βδ κ
λ λ
= = + − ⋅
⋅ ⋅ ⋅ (2.50)
( )( )0 21 2 1
2P
Fa a
E Iθδ θ β κ
λ= ⋅ = + ⋅ ⋅ − ⋅
⋅ ⋅ ⋅ (2.51)
De verhouding tussen de verplaatsing p
δ en de kracht F wordt weergeven als: /p
C Fδ= .
De toename van C wordt veroorzaakt door de toename van de scheurlengte:
( )
( )
4
4 4 3
22
22 2 2
2
6
3 4 2 2 2 2
1 14
22
2 4 4 2 1
62 5 4 2
5
dCa a
da E Ia
a a
a a aG A
λλ
βλ β
βλ β β
λ
λλ β λ λ β
β
= ⋅ ⋅ ⋅ + +
⋅ ⋅⋅ ⋅ +
⋅ ⋅ − ⋅ + ⋅ ⋅ + ⋅ − +
⋅ ⋅ + ⋅ ⋅ + ⋅ ⋅ ⋅ − + ⋅
⋅ ⋅
(2.52)
Voor een lineair elastisch ligger, belast door een kracht F , is de vrijkomende scheurenergie
cG gelijk aan:
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 21
2
2c
F dCG
b da=
⋅ (2.53)
Voor het kritieke moment waarbij de scheur zal ontstaan, ofwel het hout zal splijten, is de
scheurenergieς gelijk aan:
cGς = (2.54)
Uit vergelijking (2.53) kan de kritieke kracht crit
F worden uitgedrukt als:
2c
crit
b GF
dC
da
⋅ ⋅= (2.55)
De kritieke kracht wordt hoofdzakelijk bepaald door de scheur voor 0a → .
Vergelijking (2.52) kan gesubstitueerd worden in vergelijking (2.55), wat resulteert in een kritieke
kracht voor het splijten van het hout:
;0 2
2 2 2
1 13 1
2 5
e ccrit
h G GF b
G
h E
λ
β λ
⋅ ⋅= ⋅
⋅ − + ⋅ ⋅
(2.56)
De grootste spanning in de ligger ten gevolge van de kracht F treedt op bij 0x = , de
spanning0
σ is gelijk aan:
0 0K wσ = ⋅ (2.57)
De kritieke spanning0
σ waarbij de trekspanning,90t
f loodrecht op de vezel van het hout is bereikt:
0 ,90tfσ = (2.58)
Uit vergelijking (2.48),(2.49),(2.50),(2.51) en (2.56) volgt dat de kritieke kracht crit
F gelijk is aan:
( ),90 2
1 1
2 1crit t
F b faβ κ λ
= ⋅ ⋅ ⋅+ − ⋅ ⋅
(2.59)
Voor de scheurlengte 0a → kan de kritieke kracht c
F kan worden uitgedrukt als:
;0 ,90 2 22
crit tF b f
β
β λ= ⋅ ⋅
⋅ − (2.60)
Het feit dat deze afleiding gelijk is aan die van ‘Van der Put & Leijten’ wordt bij deze zonder verdere
afleiding aangenomen. Dit model wordt verder niet besproken en dient als verbreding van het
onderzoeksonderwerp.
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 22
2.2.3 Modellen met een dubbele verbinding
2.2.3.a Het model van ‘Jensen’ II
Zoals beschreven in het model van ‘Van der Put’ heeft ook Jensen een model gemaakt door gebruik
te maken van breukmechanica. Naast een model voor een enkele verbinding heeft hij ook een
toevoeging gedaan voor een dubbele verbinding, waarbij de afstand tussen de verbindingen gelijk is
aan twee maal de hoogte van de ligger.
Figuur 2.6; Schematische weergave van het model.
Hij maakt in zijn formules onderscheid tussen het wel of niet samenvloeien van de scheuren. Hierbij
ontbreekt dus het feit dat de scheuren asymmetrisch kunnen groeien. De formules zijn als volgt:
Voor niet-samenvloeiende scheuren:
2
3
1
22 43 3 5 4
(1 ) (1 ) 45 2 2 3
cdubbel
ult crit
G G hF F b
G
E
α
βα ξ η α ξ η
α
⋅ ⋅ ⋅ ⋅= ⋅ = ⋅ ⋅
⋅ − − − + ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ − − ⋅ − ⋅
(2.60)
Voor samenvloeiende scheuren:
2 23
2
2 23 3 ( ) 4 ( )
(1 ) (1 )5 2 ( )
dubbel cult crit
G G hF F b
G h s h s
E h s
α
β β βα α
α β
⋅ ⋅ ⋅= ⋅ = ⋅ ⋅
⋅ + ⋅ ⋅ ⋅ + ⋅ − + ⋅ ⋅ ⋅ − ⋅
⋅ +
(2.61)
De parameters ξ en η zijn gelijk aan:
2
2 3
3
1 10
2 3 11
10 1 1
E
G
E
G
β
αξ
β α
α α α
⋅ +
= ⋅
⋅ ⋅ + ⋅ + − −
(2.62)
2
3
22 3
3 (1 2 )
10 (1 )
3 11
10 1 1
E
G
E
G
β α α
α αη
β α
α α α
⋅ − ⋅ ⋅ ⋅ +
− =
⋅ ⋅ + ⋅ + − −
(2.63)
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 23
Volgens het model moet een dubbele verbinding in staat zijn de dubbele capaciteit van een enkele
verbinding op te nemen. Echter blijkt na experimenteel onderzoek, en dat geeft Jensen zelf ook toe,
dat dit niet overeenkomt met de resultaten.
2.2.3.b Het model van ‘Schoenmakers’
Het onderzoek van Kasim en Quenneville (2002)
Kasim en Quenneville onderzoeken de invloed van de ruimte tussen een dubbele rij verbindingen in
verhouding tot een enkele rij verbindingen. De proefstukken zijn van gelamineerd hout van de spar
(doorsnede = 80mmx304mm) en bouten met een diameter van 19mm. De oplegging aan beide
kanten bedraagt 100mm en de afstand van de oplegging tot de bouten is aan beide zijden anderhalf
keer de hoogte van de ligger (≈450mm). Er zijn twee situaties beproefd: in situatie 1 is he gelijk aan
77mm en in situatie 2 is he gelijk aan 157mm. Vervolgens zijn voor beide situaties meerdere rij-
afstanden onderzocht met een duur van 10 minuten per proefstuk. Hieruit kan geconcludeerd
worden dat bij een kleine rij-afstand (<150mm) een dubbele rij verbindingen zwakker is als een
enkele rij verbindingen, zowel voor de gemiddelde waarde als voor de 5%-ondergrens. Wanneer alle
resultaten grafisch weergegeven worden is er een lineair verband te zien tussen de maximaal
opneembare kracht en de afstand tussen de verbindingen (figuur 2.7). Dit verband loopt door tot op
het moment dat de afstand tussen de rijen gelijk is aan 2 ⋅ h, waarna de opneembare kracht niet
verder toeneemt.
Figuur 2.7; Opneembare kracht tegen de afstand tussen de rijen bij een he van 77mm (links) en he van 157mm (rechts).
Je kunt dus stellen dat verbindingen met een onderlinge afstand groter of gelijk aan 2 ⋅ h als
zelfstandig beschouwd kunnen worden. Echter is de capaciteit ten opzichte van een enkele
verbinding slechts 70% per verbinding. Dit zal terugkomen in het model van Schoenmakers.
Het model van ‘Schoenmakers’
Schoenmakers heeft voor zijn proefschrift o.a. onderzoek gedaan naar de maximaal opneembare
kracht van een dubbele verbinding in een houten ligger, waarbij de onderlinge afstand minimaal
gelijk is aan twee maal de hoogte van de ligger (zie ook Kasim en Quenneville). Hij heeft een model
opgesteld, afgeleid vanuit de breakmechanica, welke geschematiseerd kan worden met hetgeen
getoond in figuur 2.8. Afleiding van de maximaal opneembare kracht gaat in gelijke sferen als bij het
model van ‘Van der Put’. De formule voor de maximaal opneembare kracht is gelijk aan formule
2.64.
Hoofdstuk 2 | Literatuuronderzoek
Mark Welink & Laurens Welmer 24
Figuur 2.8; symmetrische helft van een ligger belast door twee verbindingen. Mechanische weergave van Schoenmakers.
3 4
3 4
3 4
22 2
dubbel cult crit
G tF F d d
C Cd d
λ λλ λ
λ λ
⋅ ⋅= ⋅ = ⋅ ⋅ ⋅ + ⋅
∂ ⋅ ∂ ⋅⋅ ⋅ + ⋅ ⋅
∂ ⋅ ∂ ⋅
(2.64)
De formule geeft hier met λ3 en λ4 beide groeirichtingen van de scheur weer. Figuur 2.9 beschrijft
grafieken voor verschillende waarden van λ.
Figuur 2.9; 1. Grafische weergave van het sterkteverloop bij groeiende scheurlengte voor verschillende situaties.
2. situatie waarbij de scheur in beide richtingen symmetrisch groeit. λ3 = λ4 = 0.
3. situatie waarbij de scheur naar de oplegging van de ligger groeit. λ4 =0,001 en λ3 � l - s.
4. situatie waarbij de scheur naar het midden van de ligger groeit. λ3 =0,001 en λ4 � s.
Er zijn dus oneindig veel scheurmogelijkheden. Voor λ3 = λ4 = 0 is er sprake van symmetrische
scheurgroei. Wanneer de verbinding nog niet gescheurd is, is de capaciteit van de verbindingen
gelijk aan een enkele verbinding. Bij een kleine scheur daalt de capaciteit rap tot onder de 70% -
grens. Als λ3 heel klein is, en de groei in andere richting voortgaat, neemt de capaciteit van de
verbinding theoretisch niet af. Deze is dan voor alle scheurlengtes gelijk aan 0,7 . Wanneer juist λ4
heel klein is, neemt de scheur toe in de richting van de oplegging. Daar is de afschuiving het grootst.
De capaciteit van de verbinding neemt dan enorm snel af. Bij een kleine scheurlengte geldt voor alle
gevallen dat de capaciteit van de verbinding slechts 70% is van een enkele verbinding. In het
algemeen geldt dus:
1,4 2enkel dubbel enkel
ult ult ultF F F⋅ ≤ ≤ ⋅
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 25
3 Experimenten
3.1 Materiaaleigenschappen
3.1.1 Karakteristieke en gemiddelde waarden
Voor het experimenteel onderzoek is gebruik gemaakt van gezaagd vurenhout, houtklasse C24. Alle
proefstukken gebruikt voor dit onderzoek zijn KOMO gecertificeerd. Voor gezaagd naaldhout geldt
volgens NEN 6760 de volgende karakteristieke waarden:
,0mf
0,serE ρ ,0tf
,90tf ,0cf
,90cf ;0vf
0,uE 90,serE ser
G
C24 24 11.000 350 14 0,5 21 2,5 2,5 7400 370 690 Eenheid N/mm
2 N/mm
2 Kg/m3
N/mm2 N/mm
2 N/mm2 N/mm
2 N/mm2 N/mm
2 N/mm2 N/mm
2 Tabel 3,1; Karakteristieke materiaaleigenschappen volgen NEN 6770.
Aangezien er meetresultaten gegenereerd worden die het gemiddelde representeren, kan er niet
met de karakteristieke waarden gerekend worden. De waarden voor het soortelijk gewicht en de
elasticiteitsmodulus kunnen op non-destructieve manier bepaald worden, zie paragraven 3.1.4 en
3.1.5. Voor de gemiddelde buigsterkte van de houten liggers wordt het laagste gemiddelde genomen
uit meetresultaten van Alpo Ranta-Maunus[1]
. Deze waarde voor fm;mean is gelijk aan 35N/mm2
3.1.2 Proefstukafmetingen
Voor het experimenteel onderzoek is gebruik gemaakt van 23 balken met een lengte van 2000m,
een hoogte van 220mm en een breedte van 40 of 45mm. Voor de exacte maatvoering zijn alle
balken opgemeten met een schuifmaat en een rolmaat. Daarnaast is het gewicht van elke balk
gewogen op een weegschaal. Voor alle exacte afmetingen zie tabel 3.2
3.1.3 Vochtgehalte
Het vochtgehalte ω van het hout is uitgedrukt als het verschil in massa van het vochtige hout mω en
de massa van droog hout 0
mω= in verhouding met de massa van het droge hout0
mω= :
0
0
100%m m
m
ω ω
ω
ω =
=
−= ⋅ (3.1)
De balken zijn gedurende een bepaalde tijd opgeslagen in een klimaatkamer waar het lucht-
vochtgehalte constant is. Het vochtgehalte ω in het hout zal na verloop van tijd een constante
waarde aanhouden die gelijk is aan 12%. Ter controle is er met behulp van een houtvochtmeter de
vochtgehalte in het hout gemeten van enkele balken. Er is aangenomen dat alle balken voldoende
tijd in de klimaatkamer zijn geweest, zodat het vochtgehalte in evenwicht is.
3.1.4 Soortelijk gewicht
Het soortelijk gewicht ωρ onder een bepaalde vochtgehalte ω kan bepaald worden volgens:
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 26
m
V
ωω
ω
ρ = (3.2)
Waarbij mω de massa en Vω het volume is onder desbetreffend vochtgehalte ω .
Aangezien het vochtgehalte bekend is, het volume van de balken gemeten zijn en het gewicht van
elke balk is gewogen, kan voor elke balk het soortelijk gewicht worden bepaald. Het soortelijk
gewicht heeft in zekere zin invloed op de sterkte eigenschappen van hout.
3.1.5 Elasticiteitsmodulus
De elasticiteitsmodulus van de balken is bepaald met behulp van de Mobile Timber Grader (MTG).
Dit apparaat stuurt vanaf de kopse kant van het hout een trilling in de lengterichting van de balk. Via
de eigenfrequentie van het hout bepaald het apparaat de E-modulus. Zo is voor ieder proefstuk zijn
werkelijke elasticiteitsmodulus bepaald, waar het gemiddelde van de proefstukken gelijk zou
moeten zijn aan de gemiddelde waarde van sterkteklasse C24. De resultaten zijn opgenomen in tabel
3.2.
Figuur 3.1; Alle onderdelen die nodig zijn om de MTG te gebruiken. 1: de MTG, 2: Referentiestaaf, 3: Installatiedisc voor de PC, 4: USB-
ontvanger voor de signalen van de MTG, 5: USB-sleutel voor de software, 6: Handleiding boekje.
3.1.6 Kwasten en vezelverloop
Het aantal kwasten en de afwijking van het vezelverloop hebben invloed op de sterkte van het hout.
Bij het plaatsen van de stiften is er rekening gehouden dat deze niet door of in de directe nabijheid
van kwasten zijn geplaatst.
3.1.7 Overzicht van de eigenschappen
De eigenschappen die in deze paragraaf zijn besproken zijn opgenomen in tabel 3.2. De
proefstukken zijn verdeeld in drie groepen. Voor de eerste groep is een effectieve hoogte (he) van
72mm genomen. Deze hoogte is gelijk aan de minimale afstand van de stiften tot de gedrukte rand
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 27
volgens EC5. Voor de tweede groep is een effectieve hoogte (he) van 100mm genomen. Deze hoogte
is bepaald naar de maximale effectieve hoogte waar het hout nog zal splijten (he = 111mm).
Wanneer er voor een hogere effectieve hoogte gekozen zou worden, zou deze kunnen bezwijken op
het buigend moment. Dit is afgeleid in bijlage A.1. De derde groep bestaat uit 3 proefstukken met
gemengde afmetingen. Deze groep is de dummy groep en is gebruikt om de opstelling te testen en
te ontwikkelen voordat we seriematig de eerste twee groepen gingen onderzoeken.
Tabel 3.2; Alle gegevens per proefstuk.
3.2 Proefopstelling
3.2.1 Overzicht van de opstelling
Voor elke proef is gebruik gemaakt van de proefopstelling weergegeven in figuur 3.1. Het frame
bestaat uit stalen HE300B profielen. Deze profielen zijn zodanig stijf, dat deze geen invloed hebben
op de proeven en de bijbehorende proefresultaten. De vijzels, met rood aan gegeven in figuur 3.1,
zorgen voor de trekkrachten in de verbindingen tijdens de proeven. De drie vijzels zijn voor het
aanbrengen gekalibreerd en worden met een terugslagpomp aangestuurd. De krachten worden
individueel gemeten met een krachtmeetdoos, in figuur 3.1 met geel aangegeven.
Balk-
nummer
Groep-
nummer
gewicht
[kg]
lengte
[mm]
breedte
[mm]
hoogte
[mm]
he
[mm]
S.G. [kg/m3]
ω=12%
E-modulus
[N/mm2]
A1 1 7,282 1999,3 40,0 218,6 72 416,5 11.322
A2 1 6,902 1999,0 40,1 218,9 72 393,3 7.217
A3 1 7,083 1997,0 40,1 218,8 72 401,7 7.821
A4 1 6,961 1997,5 40,0 219,5 72 396,9 9.910
A5 1 6,439 1999,0 40,1 219,7 72 365,6 8.402
A6 1 7,317 1997,3 40,0 218,6 72 419,0 11.419
A7 1 7,108 1999,3 39,9 218,7 72 407,4 9.573
A8 1 8,166 2000,8 39,9 218,8 72 467,5 9.758
A9 1 8,886 1999,0 40,1 219,0 72 506,2 15.579
A10 1 7,886 2000,8 40,0 219,2 72 449,5 11.074
B1 2 8,952 2000,5 44,9 218,5 100 456,1 12.566
B2 2 8,780 2000,0 44,9 219,1 100 446,2 9.071
B3 2 8,022 2000,5 44,8 218,2 100 410,2 12.065
B4 2 9,047 2000,5 44,8 218,4 100 462,2 11.136
B5 2 9,026 1999,8 44,7 218,0 100 463,1 12.256
B6 2 9,096 1999,8 44,6 217,9 100 468,0 11.699
B7 2 8,771 2000,3 44,9 218,0 100 448,0 9.110
B8 2 8,690 2000,0 44,5 217,8 100 448,3 13.289
B9 2 7,958 2000,0 44,8 218,6 100 406,3 11.727
B10 2 8,837 1999,8 44,6 217,0 100 456,6 12.540
D1 dummy 9,461 2000,5 44,9 218,5 72 482,0 12.892
D2 dummy 9,408 2001,0 44,9 218,3 100 479,7 12.580
D3 dummy 10,357 2000,0 44,6 218,2 100 532,1 10.287
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 28
Figuur 3.1; 3D schets van de proefopstelling.
3.2.2 Afmetingen van de proefstukken
De verbindingen hebben onderling een minimale afstand van 440mm, gemeten vanaf de buitenste
zijde van de buitenste kolom stiften van de verbindingen. Deze maat is twee maal de hoogte van de
ligger en is gebaseerd op onze onderzoeksvraag. Ook de afstand van de verbinding tot het hart van
de oplegging is minimaal gelijk aan 440mm. De opleglengte is 65mm en wordt verder behandeld in
paragraaf 3.2.4. In Figuur 3.1 zijn de afmetingen weergegeven voor de proefstukken van groep 1 en
2.
Figuur 3.2; Afmetingen van proefstukgroepen 1 en 2.
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 29
3.2.3 Afmetingen van de verbindingen
Per verbinding zijn een viertal bouten van 12mm gebruikt in een vierkant patroon. De bouten
hebben gladde draden daar waar ze in het hout zitten, zodat ze niet in het hout kunnen kerven. Aan
beide zijdes van het hout bevinden zich stalen platen met een dikte van 12mm. De diameter van de
ronde gaten in de staalplaten zijn gelijk aan de diameter van de bouten, zodat deze geen
bewegingsvrijheid hebben. De moeren zijn met de hand aangedraaid, zodat de platen het hout niet
verstijven. De afmetingen van de verbindingen zijn opgenomen in figuur 3.3.
De sterkte van de verbinding zijn getoetst volgens de Johansson-theorie uit de Eurocode 5 (zie
bijlage A.2). De diameter van de stiften en de afmetingen van de platen zijn dusdanig aan de veilige
kant, dat de verbindingen niet zullen bezwijken, noch vervormen, tijdens de proeven.
Figuur 3.3; Afmetingen van de verbindingen voor groepen 1 en 2.
3.2.4 Afmetingen van de opleggingen
De minimale opleglengte die nodig is om 20kN over te brengen bij een breedte van 45mm is volgens
de Eurocode gelijk aan 130mm. Deze opleglengte zou te lang zijn voor onze proefstukken om aan de
eisen van onze doelstelling te voldoen. Daarom is er gekozen om een opleglengte van 65mm te
nemen. Na de reeks dummy-proeven zou moeten blijken of dit voldoende zou zijn, of dat er
verstevingen zouden moeten komen. Voor de A-serie bleken geen verstijvers nodig te zijn. Er
ontstonden wel lichte vervormingen, maar deze waren tolerant. Voor de B-serie (waar de krachten
groter geschat werden) is er wel gekozen om verstijvers te gebruiken. Er zijn twee opties
geprobeerd. Optie 1 was het aan beide zijden toevoegen van blokjes met lijm (figuur 3.4b). Dit bleek
echter van invloed te kunnen zijn op de proefresultaten m.b.t. de scheurgroei. Daarom is voor optie
2 gekozen. (figuur 3.4c)
Figuur 3.4a; bezwijken t.p.v. oplegging b; versterken van oplegging (1) c; versterken van oplegging (2)
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 30
Optie 2 bestaat uit een stalen u-profiel, die met een marge van 1 tot 2 millimeter om het proefstuk
heen past. Wanneer de oplegging wordt ingedrukt, zal het hout in breedterichting gaan uitzetten.
Het profieltje zal er dan voor zorgen dat dit na een kleine vervorming niet verder kan gebeuren. De
blauwe klem te zien in figuur 3.4 dient als verstijving van het u-profieltje en is handvast aangedraaid
(deze klemt dus niet het profiel met het hout). De afmetingen van de opleggingen zijn dus als volgt
te zien in figuur 3.5.
Figuur 3.5. Afmetingen van de oplegging van beide proefstukgroepen. De oplegging aan de andere zijde is verticaal symmetrisch gelijk.
(1): Massieve stalen plaat, afmeting l x b x h: 65mm x 100mm x 20mm.
(2): Massieve stalen rol. Aan de linker zijde geen bewegingsvrijheid (scharnier), aan de rechter zijde wel (rolscharnier).
(3): Stalen u-profiel. 5mm overlap voor eventuele hulp bij verwijdering na de proef. l = 70mm, b = 51mm, h = 20mm, t = 2mm.
3.2.5 Posities van de LVDT’s
In eerste instantie is gebruik gemaakt van 12 LVDT’s met een meetbereik van 20mm en een
opnamesnelheid van 0,5 seconden. De 12 LVDT’s zouden per 4 verdeeld worden over de
verbindingen. Twee aan beide zijden van de verbinding, zowel aan de voor- en achterkant. Het
meetbereik werd zo ingesteld dat de LVDT’s de scheurgroei konden meten. Het gebruik van LVDT’s
zowel aan de voorkant als aan de achterkant is om verschil in scheurgroei te kunnen constateren. De
opstelling die zojuist is beschreven staat weergegeven in figuur 3.6 en 3.7.
Figuur 3.6; Schematische weergave van de positionering van de LVDT’s.
Figuur 3.7; Plaatsing van de LVDT’s op dummy proefstuk D1.
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 31
Uit de eerste dummyproef bleek dat de gekozen LVDT’s niet voldeden. De scheurgroei is slechts 1
hooguit 2 millimeter voordat de balk compleet bezwijkt. Tevens ontstaat de scheur in fracties van
milliseconden. Zodoende was de opneemsnelheid niet voldoende. In overleg met begeleider dhr.
Leijten is ervoor gekozen om de opnamesnelheid te verhogen naar 1000 metingen per seconde. Dit
resulteerde er wel in dat vanwege de capaciteit van de hardware er slechts 8 kanalen gebruikt
konden worden om op te nemen. Drie van deze kanalen waren gereserveerd voor de
krachtmeetdozen, dus bleven er slechts 5 kanalen over voor LVDT’s. Hierdoor hebben we er voor
moeten kiezen om de 5 LVDT’s aan de voorzijde te plaatsen: 4 LVDT’s voor de buitenste
verbindingen (2 per verbinding) en één LVDT voor de middelste verbinding (de keuze aan welke zijde
deze LVDT geplaatst zou worden werd voor elke proef bepaald wat mogelijk de zwakste zijde van de
ligger zou zijn).
Na 5 proeven uit de A-serie bleek dat de middelste opnemer nauwelijks bruikbare informatie
verschafte. Om toch iets te kunnen zeggen over het verschil in scheurgroei aan de voor- en
achterzijde is er daarom voor gekozen om de middelste LVDT naar de achterzijde van de middelste
verbinding te verplaatsen. In bijlage B is per proefstuk aangegeven wat de positie van de LVDT’s
waren. De afmetingen van de posities van de LVDT’s zijn weergegeven in figuur 3.8. en 3.9.
Figuur 3.8; positie van de LVDT’s. (1) Positie van de middelste verbinding is per proefstuk verschillend, zie bijlage B.
Figuur 3.9; Afmetingen van de posities van de LVDT’s per groep.
3.2.6 High Speed Camera
Om meer te weten te komen over het bezwijkgedrag van een verbinding is ervoor gekozen om
gebruik te maken van een highspeedcamera. De highspeedcamera is variabel in zijn instellingen met
betrekking tot aantal frames per seconden en duur van het filmpje. De keuze voor de instelling is
afhankelijk van de capaciteit van de hardware. Er is in dit geval voor gekozen om met 1000
frames/seconden een film van 4 seconden op te nemen. Dit gebeurt door met een ‘trigger’ het
moment van bezwijken aan te geven, waardoor vervolgens alle informatie 2,5 seconden voor en 1,5
seconden na het indrukken van de trigger behouden blijven. In figuur 3.10 is de apparatuur te zien
die nodig is voor het opnemen van een high-speed filmpje.
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 32
Figuur 3.10; Weergave van de apparatuur voor een high-speed filmpje. (1) High speed camera, (2) Felle lampen om bij te schijnen,
(3) Aansluitingen voor ‘trigger’ en hardware.
Aangezien het resultaat het beste is wanneer de camera is ingesteld op een enkele verbinding,
moest vooraf elke proef bepaald worden welke zijde als eerste zou gaan bezwijken. In twee van de
drie gevallen is dit goed voorspelt. Deze keuze was gebaseerd op zwakte kenmerken van hout als
kwasten en verward vezelverloop. Voor een viertal proeven (A9, A10, B8 en B10) is uiteindelijk ook
besloten om een overzichtsfilmpje te maken door twee of zelfs drie verbindingen in het gezichtsveld
van de camera op te nemen. Alle filmpjes zijn vervolgens in combinatie met de data gebruikt om het
bezwijkgedrag te analyseren.
Een voorbeeld van een filmpje is te zien in figuur 3.11.
Figuur 3.11a; Niet gescheurd. b; eerste scheuren zichtbaar. c) grote scheur.
Figuur 3.12; Krachtmeetdoos en
Vijzel.
3.2.7 Vijzels en krachtmeetdozen.
De trekkrachten in de verbinding worden gegenereerd door hydraulische
vijzels middels een handmatig gestuurde terugslagpomp. De aanwezige
krachten in de verbindingen worden vervolgens geregistreerd door
krachtmeetdozen (één krachtmeetdoos per verbinding).
De opnamesnelheid van de data is gelijk aan die van de LVDT’s, aangezien
er gebruik wordt gemaakt van dezelfde hardware (1000 metingen per
seconde). In figuur 3.12 is een foto van een krachtmeetdoos (geel) boven
op een vijzel (rood) gemonteerd.
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 33
3.2.8 Beugels
Door de grote energie die vrijkomt bij het bezwijken van een proefstuk zijn er beugels geplaatst om
het proefstuk na het eventueel losscheuren op zijn plaats te houden. Deze beugels bevinden zich op
enkele centimeters van het proefstuk en hebben geen invloed op het resultaat van de proef. Dit is
gedaan voor zowel de veiligheid van omstanders als voor een langere levensduur van de meters. In
figuur 3.13 zijn de beugels te zien die zowel grote verticale als horizontale verplaatsingen
verhinderen.
Figuur 3.13; (1) Beugel voor horizontale verplaatsing, (2) Beugel voor verticale verplaatsing.
3.3 Proefresultaten met betrekking tot de vijzelkrachten
3.3.1 scheurparameter
Om de resultaten van het onderzoek met elkaar te vergelijken, wordt gebruik gemaakt van de
scheurparameter cG G⋅ . Deze wordt bepaald volgens het model van ‘Van der Put en Leijten’:
( )2
31
5
ecrit c
hF b G G
α
= ⋅ ⋅ ⋅ ⋅
−
(3.3)
De scheurparameter is de wortel uit de glijmodulus vermenigvuldigd met de kritieke vrijkomende
energie tijdens het splijten. Met de scheurparameter is het mogelijk om de resultaten van de
verschillende effectieve hoogtes e
h met elkaar te vergelijken. Daarnaast is het mogelijk om de
resultaten te vergelijken met de experimenten van Schoenmakers, waarbij 1 en 2 verbindingen
loodrecht op de vezel zijn beproefd.
3.3.2 uitvoering van de proeven
De proeven zijn uitgevoerd volgens de proefopstelling beschreven in 3.2. De krachtmeetdozen zijn
tijdens de proef handmatig aangestuurd met een terugslagpomp. Voor groep A is de snelheid van de
krachttoename ongeveer 2 kN/minuut per vijzel aangehouden. Voor groep B was dit 2,5 kN/minuut
per vijzel. Deze snelheden hebben als doel het proefstuk binnen 5 minuten te laten bezwijken. De
Hoofdstuk 3 | Experimenten
Mark Welink & Laurens Welmer 34
bezwijkkracht per verbinding is de hoogst gemeten kracht in de krachtmeetdoos. De krachten zijn
zeer nauwkeurig bepaald door de hoge opnamefrequentie.
3.3.2 resultaten
De resultaten per proefstuk zijn in bijlage B weergegeven. Voor elk proefstuk is beschreven hoe deze
is bezweken. Daarnaast zijn de gegevens van de balk, posities van de LVDT’s en de bezwijklast per
verbinding weergegeven. In tabel 3.3 zijn de kritieke krachten crit
F van de verbindingen per
proefstuk opgenomen. De drie kritieke waarden samen geven de ultieme kracht ult
F . Tevens is de
scheurparameter bepaald volgens formule 3.3 en bijgevoegd in de tabel.
Proefstuk Verbinding
Links
Verbinding
Midden
Verbinding
Rechts
Totaal
crit
F [kN] crit
F [kN] crit
F [kN] ult
F [kN] cG G⋅ [N/mm
1,5]
A1 8.1638 8.2274 8.3914 24.7826 7.7315
A2 8.1396 8.2865 7.9468 24.3729 7.6037
A3 8.4566 8.4407 8.2739 25.1712 7.8527
A4 8.8159 8.8540 9.0838 26.7537 8.3464
A5 6.6119 6.4100 6.3968 19.4187 6.0581
A6 9.4348 9.4314 9.4046 28.2708 8.8197
A7 8.9216 8.9327 8.8266 26.6809 8.3237
A8 9.5918 9.6151 9.7032 28.9101 9.0192
A9 8.1154 8.0667 8.3089 24.4910 7.6405
A10 10.7149 10.6025 10.2844 31.6018 9.8589
B1 13.5257 13.6533 13.6861 40.8651 8.6586
B2 10.7240 11.1930 10.8561 32.7731 6.9440
B3 10.9927 11.1110 11.0785 33.1822 7.0307
B4 11.2644 11.6949 11.0531 34.0124 7.2066
B5 11.3248 11.2028 11.2468 33.7744 7.1562
B6 10.1805 10.1203 9.9732 30.2740 6.4145
B7 13.5620 13.7452 13.3526 40.6598 8.6151
B8 13.0065 12.9546 12.6221 38.5832 8.1751
B9 10.2832 10.6090 10.2559 31.1481 6.5997
B10 11.6871 11.6916 11.7137 35.0924 7.4355
D1 12.0015 12.5191 12.4836 37.0042 10.2616
D2 12.9326 13.5441 13.6667 40.1434 8.5057
D3 14.1062 14.7511 15.0225 43.8798 9.2974
Tabel 3.3; gegevens van enkele verbinding.
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 35
4 Analyse van de resultaten
4.1 Het testen van de significantie van de vijzelkrachten
4.1.1 Hypothese test van verschillende gemiddelde met onbekende varianties
Wanneer men wil aantonen of het significant verantwoord is om twee steekproeven met
verschillende gemiddelde tot eenzelfde populatie te rekenen, kan men gebruik maken van de t-test.
Als de varianties onbekend zijn, kan een gepoolde schatter van de variantie opgesteld worden:
2 2
2 1 1 2 2
1 2
( 1) ( 1)
2p
n S n SS
n n
− ⋅ + − ⋅=
+ − (4.1)
Met:
2
pS = gepoolde schatter van de variantie
1 2,n n = omvang van groep 1, respectievelijk groep 2
2 2
1 2,S S = geschatte variantie van groep 1, respectievelijk groep 2
Dit geeft dan de volgende t-verdeling:
1 2 1 2
1 2
( )
1 1p
X XT
Sn n
µ µ− − −=
+
(4.2)
Met:
T = resultaat van de t-test
1 2,µ µ = gemiddelden van de populatie
1 2,X X = gemiddelden van de steekproef
Wanneer men dus wil aantonen dat twee steekproeven tot dezelfde populatie behoren geldt:
1 20µ µ− = (4.3)
Van hier uit kunnen we de hypothese test opstellen:
1. We willen weten of twee steekproeven tot dezelfde populatie behoren, dus 1 2
0µ µ− =
2. 0 1 2
: 0H µ µ− = of 0 1 2
:H µ µ=
3. 1 1 2
:H µ µ≠
4. 0,10α = of 0,05α = of 0,01α = (afhankelijk van welke significantie getoetst wordt)
5. De test statistieken:
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 36
1 2
0
1 2
0
1 1p
x xt
sn n
− −=
+
(4.4)
6. Verwerp 0
H als 1 20 0,5 , 2n n
t tα⋅ + −
> of 1 20 0,5 , 2n n
t tα⋅ + −
< − .
7. Berekening van 0
t
8. Conclusie
4.1.2 P-waarde van een hypothese test
De p-waarde is de kleinste significantiewaarde waarvoor geldt of de hypothese 0
H wel of niet
verworpen hoeft te worden met de gegeven data. In alle gevallen geldt dus:
P waarde α− < Verwerp 0
H
En
P waarde α− > Verwerp 0
H niet.
De formule voor de p-waarde is gelijk aan:
0 02 min( ( ), ( ))P T t H P T t H≥ ≤ (4.5)
4.1.3 Significantie van de proefstukgroepen
Om de resultaten van de proeven met betrekking tot de vijzelkrachten te kunnen gebruiken zal eerst
aangetoond moeten worden dat ze niet significant verschillend zijn. Als eerst wordt per groep
bekeken of de kritieke kracht per verbinding (links, midden of rechts) significant afwijkt. Voor alle
significantietesten die zijn uitgevoerd geldt: 0,05α = .
Een voorbeeld berekening is bijgevoegd in bijlage C.1. De resultaten zijn weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1; Resultaat van de t-test beschreven in bijlage C.
De verhoudingen in p-waarden zijn vervolgens getoond in afbeelding 4.2. Hier wordt duidelijk dat
voor zowel groep A als groep B de krachten per verbinding tot dezelfde populatie gerekend mogen
worden.
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 37
Figuur 4.2; p-waarden van de verbindingen onderling.
Naast groep A en groep B zijn er ook 3 dummy tests uitgevoerd. Echter blijken deze uitkomsten
significant te verschillen van de eerder genoemde groepen, dus worden deze in verdere analyse
achterwege gelaten.
Om te toetsen of de populatie van groep A en groep B samengevoegd kunnen worden moet de
ultieme kracht omgerekend worden naar de scheurparameter cG G⋅ . Deze correlatie blijkt net te
voldoen met een p-waarde van 0,104 > α = 0,05. De spreiding van de gegevens staat weergegeven in
figuur 4.3.
Figuur 4.3; Spreiding van de scheurparameter per serie, en de series samengevoegd.
Er kan dus geconcludeerd worden dat de resultaten van de A- en de B-serie met betrekking tot de
vijzelkrachten tot eenzelfde populatie gerekend mogen worden met eenzelfde gemiddelde.
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 38
4.2 Vergelijking van het aantal verbindingsmiddelen
4.2.1 Enkele verbinding loodrecht op de vezel
Schoenmakers heeft experimenten uitgevoerd voor houten liggers belast loodrecht op de vezel door
een enkele verbinding, waarbij verschillende afstanden genomen zijn voor de verbinding ten
opzichte van de oplegging van de balk. De waarden voor ‘ L s− ’, geïllustreerd in figuur 3.14, zijn in
tabel 4.1 opgenomen. Naast stiften heeft Schoenmakers ook geëxperimenteerd met nagels. Daarbij
heeft hij voor stiften een effectieve hoogte genomen van 0,44e
h h= ⋅ en voor nagels 0,47e
h h= ⋅ .
Naast verbindingen in het midden van de balk zijn er ook proeven uitgevoerd met een excentrisch
geplaatste verbinding, maar ook proeven waarbij de slankheid van invloed kan zijn. De gemiddelde
waarden van deze experimenten zijn ook in tabel 4.1 opgenomen. Voor een totaal overzicht van de
experimenten wordt verwezen naar bijlage D. De bij de proefresultaten behorende scheurparameter
cG G⋅ is volgens vergelijking 3.3 bepaald. Schoenmakers stelt dat de gemiddelde waarde voor de
scheurparameter gelijk is aan: 1,5
15 /cG G N mm⋅ ≈ [16, p. 155]
. Hij heeft hierbij alleen de resultaten
van de excentrisch belaste liggers genomen. Volgens onze bevindingen is de scheurparameter
eerder gelijk aan: 1,5
13,0 /cG G N mm⋅ = . Dit is namelijk het gemiddelde van alle door
Schoenmakers uitgevoerde proeven voor 1 verbinding, waarbij de minimale afstand tussen het hart
van de verbinding en het hart van de oplegging gelijk is aan 2 maal de hoogte van de balk. Enig
uitzondering is serie 1 van tabel 4.1, waarbij de gemiddelde waarde voor de scheurparameter zich
tussen die van serie 2 en serie 3 bevindt, waardoor de resultaten van serie 1 ook representatief
geacht worden.
Figuur 4.4; Schematisering van een enkele verbindingsproef van Schoenmakers.
Serie-
nummer
[mm]
b h⋅
[-]
α
[mm]
2l
[mm]
l s−
[-]
n
[mm]
d
[KN]
ultF
[KN]
critF
[N/mm1,5
]
cG G⋅
1 45x300 0,47 2600 300 5 x 5 4 28,4 28,4 15,0
2 45x300 0,47 2600 650 5 x 5 4 27,8 27,8 14,7
3 45x300 0,47 2600 900 5 x 5 4 29,4 29,4 15,5
4 45x220 0,44 1400 700 2 x 2 12 17,9 17,9 11,7
5 45x220 0,44 1200 600 2 x 2 12 18,8 18,8 12,3
6 45x220 0,44 1000 500 2 x 2 12 18,2 18,2 11,9
7 45x220 0,47 1400 700 3 x 5 4 21,8 21,8 13,5
8 45x220 0,47 1200 600 3 x 5 4 20,1 20,1 12,4
9 45x220 0,47 1000 500 3 x 5 4 19,4 19,4 12,0
10 45x220 0,47 1600 800 5 x 4 4 21,0 21,0 12,9
11 45x220 0,47 1600 800 5 x 5 4 22,4 22,4 12,1
12 45x220 0,47 1600 800 4 x 5 4 22,5 22,5 12,1
13 45x300 0,47 2600 1300 5 x 5 4 27,2 27,2 14,4
Tabel 4.1; Gemiddelde gegevens van enkele verbindingsproef.
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 39
4.2.2 Twee verbindingen loodrecht op de vezel
Naast experimenten met een enkele verbinding heeft Schoenmakers ook experimenten met een
dubbele verbinding loodrecht op de vezel uitgevoerd. Ook voor een dubbele verbinding heeft
Schoenmakers verschillende waarden genomen voor ‘ L s− ’ en verschillende type
verbindingsmiddelen (stiften en nagels). Alle proeven van Schoenmakers voldoen aan onze eisen
voor ons onderzoek (minimale afstand van 2 maal de hoogte voor zowel de afstand van de
verbinding tot de oplegging als de onderlinge afstand tussen de verbindingen). Voor proefstukken
met serienummer 1 en 2 zijn er nagels toegepast met een diameter van 4mm en voor proefstukken
met serienummer 3 en 4 zijn er stiften toegepast met een diameter van 12mm . Het aantal stiften n
en de diameter van de stiften d zijn in tabel 4.2 weergegeven. De ultieme kracht ult
F is de som van
de kritieke krachten crit
F van een proefstuk. Hier zijn vervolgens de waarden van de
scheurparameter cG G⋅ mee bepaald. Schoenmakers stelt dat de gemiddelde waarde voor de
scheurparameter met 2 verbindingen gelijk is aan: 1,5
10,8 /c
G G N mm⋅ = .
Figuur 4.5; Schematisering van een dubbele verbindingsproef van Schoenmakers.
Serie-
nummer
[mm]
b h⋅
[-]
α
[mm]
2l
[mm]
l s−
[-]
n
[mm]
d
[KN]
ultF
[KN]
critF
[N/mm1,5
]
cG G⋅
1 45x300 0,47 2600 900 5 x 5 4 39,4 19,7 10,4
2 45x300 0,47 2600 650 5 x 5 4 39,7 19,9 10,5
3 45x220 0,44 1600 400 2 x 2 12 33,2 16,6 10,9
4 45x220 0,44 1600 200 2 x 2 12 35,1 17,6 11,5
Tabel 4.2; Gemiddelde gegevens van dubbele verbinding.
4.2.3 Drie verbindingen loodrecht op de vezel
De resultaten behandeld in hoofdstuk 3.3.2 representeren de waarden voor drie verbindingen in dit
onderzoek. De scheurparameters cG G⋅ , kritieke krachten crit
F en ultieme krachten ult
F in tabel
4.3 zijn de gemiddelde waarden per serie van tabel 3.3. In de vorige paragraaf is statistisch
aangetoond dat de waarden voor beide series tot eenzelfde populatie geteld mogen worden. In dit
geval representeren series 1 en 2 van tabel 4.3 de waarden voor drie verbindingen loodrecht op de
vezel. Volgens onze bevindingen is de gemiddelde scheurparameter voor drie verbindingen gelijk
aan: 1,5
7,7 /cG G N mm⋅ =
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 40
Figuur 4.6; Schematisering van een proef met drie verbindingen van Welink en Welmer.
Serie-
nummer
[mm]
b h⋅
[-]
α
[mm]
2l
[mm]
l s−
[-]
n
[mm]
d
[KN]
ultF
[KN]
critF
[N/mm1,5
]
cG G⋅
1 40x220 0,33 1935 443,5 2 x 2 12 26,1 8,7 8,1
2 45x220 0,45 1935 443,5 2 x 2 12 35,1 11,7 7,4
Tabel 4.3; Gemiddelde gegevens van drie verbindingen.
4.2.4 Vergelijking van de gegevens
Wanneer er op basis van de scheurparameter een vergelijking gemaakt wordt met het aantal
verbindingen, resulteert dit in figuur 4.7. Hierin is te zien dat de gemiddelde scheurparameter per
verbinding afneemt bij gebruik van meerdere verbindingen. Er is een functie opgesteld die het
verloop van het gemiddelde beschrijft. Deze kwadratische functie lijkt onrealistisch, aangezien dit
inhoudt dat bij gebruik van vijf verbindingen de scheurenergie per verbinding kleiner is als nul.
Figuur 4.7; Vergelijking van de scheurparameter met het aantal verbindingen.
Nu rijst dus de vraag waar een fout zit in de vergelijking. Is een vergelijking op basis van de
scheurparameter voldoende? Of moet er ook rekening gehouden worden met het type
verbindingsmiddel? Of eventueel de geometrie van de verbinding? Waarom heeft Schoenmakers
voor zijn theorie alleen de resultaten van series 1 t/m 3 uit paragraaf 4.2.1 gebruikt (waaruit een
gemiddelde waarde van 15N/mm1,5
voor de scheurparameter voortkomt), en niet de overige
resultaten van series 4 t/m 13? Wanneer alleen de resultaten van series 1 t/m 3 gebruikt worden,
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 41
komt er een plausibeler verloop van de gemiddelden uit. Deze waarde van 15,0N/mm1,5
is echter
hoger als de 13,6N/mm1,5
voor gezaagd hout die hij op pagina 131[16]
van zijn scriptie vermeld. Door
deze bevindingen wordt zowel de kwantiteit van de resultaten (slechts 5 proefstukken per serie) als
de kwaliteit van de resultaten (waren de eigenschappen van de proefstukken gelijk?) van
Schoenmakers in twijfel getrokken.
4.3 Vergelijking resultaten met modellen
In deze paragraaf worden de resultaten van de proeven vergeleken met de voorspellingen van
verschillende modellen. De scheurparameter voor één verbinding wordt gelijk gesteld aan 100%.
Hier worden vervolgens de resultaten van meerdere verbindingen mee vergeleken. Bij twee
verbindingen is de scheurenergie die vrijkomt 66% hoger wanneer vergeleken wordt met een enkele
verbinding. Bij drie verbindingen is dit slechts 77% hoger. In figuur 4.8 is te zien dat de vrijkomende
scheurenergie naar een maximale waarde gaat. Dit kan slechts bevestigd worden wanneer er
proeven worden gedaan met meer als drie verbindingen. Wanneer er meerdere verbindingen
toegepast zullen worden dan zal de ultieme kracht een constante waarde gaan aannemen en geldt
dat de kritieke kracht per verbindingen zal afnemen. Volgens EC5 en Ballerini mag er uitsluitend
gerekend worden met een scheurparameter die onafhankelijk is van het aantal verbindingen. De
scheurparameter blijft in dat geval 100 procent ten opzichte van één verbinding. Volgens de DIN
mogen de krachten per verbinding worden opgeteld. De scheurparameter is zodoende voor 3
verbindingen 300 procent vergeleken met een enkele verbindingen. De lijnen zijn weergegeven in
figuur 4.8. Hier is te zien dat het werkelijke verloop, naar de hand van de resultaten, ertussen in zit.
Figuur 4.8; Vergelijking van de scheurparameter van de modellen en resultaten met het aantal verbindingen.
Voor de drie modellen (EC5, Ballerini en de DIN) zijn vervolgens de maximaal opneembare krachten
bepaald. Deze zijn opgenomen in bijlage A.4. De ultieme krachten van de modellen zijn vervolgens
uitgezet tegenvoer de resultaten van de proeven in figuren 4.9 en 4.10. De spreiding in figuur 4.9
geldt voor de resultaten van serie 1 (tabel 4.3) en de spreiding in figuur 4.10 geldt voor de resultaten
van serie 2 (tabel 4.3). We kunnen vervolgens concluderen dat wanneer de voorspellingen van de
modellen hoger uitvallen als de resultaten van de proeven, deze als onveilig beschouwd kunnen
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 42
worden. De omgekeerde situatie geldt dan als veilig. De voorspellingen van de DIN zitten voor beide
spreidingen in het onveilige gebied. De Duitse norm voorspelt voor de proefstukken uit serie 1 (tabel
4.3) een ultieme kracht van 39,6KN, terwijl de gemiddelde waarde van de proefresultaten met 3
verbindingen gelijk is aan 26,1KN. De oorzaak van deze overschrijding is eerder beschreven in deze
paragraaf: namelijk dat de DIN toestaat de kritieke kracht per verbinding op te tellen. Hoewel de EC5
en Ballerini in het veilige gebied zitten, is de verwachte ultieme kracht té veilig. EC5 voorspelt voor
proefstukken uit serie 1 (tabel 4.3) een ultieme kracht van 8,3KN, terwijl ook hier de gemiddelde
waarde van de resultaten met drie verbindingen gelijk is aan 26,1kN.
Figuur 4.9; Voorspelling van de modellen voor serie 1.
De resultaten van serie 2 (tabel 4.3) vertonen vergelijkbare resultaten in figuur 4.10. Hoewel de DIN
een gevaarlijke overwaardering toestaat, is de conservatieve benadering van EC5 ook niet de juiste
oplossing.
Figuur 4.10; Voorspelling van de modellen voor serie 2.
4.4 Statistisch effect
Een bijkomend effect naar aanleiding van de resultaten van één en twee verbindingen zou het
statistisch effect kunnen zijn. Het statistisch effect houd het volgende in:
Een reeks proeven met één verbinding levert resultaten op met een normaalverdeling. Wanneer je
proeven met twee verbindingen beschouwd als twee proeven van een enkele verbinding, waarbij de
kritieke kracht gelijk is aan de zwakste verbinding, dan is het statistisch gezien logisch dat er een
herverdeling ontstaat met een gemiddelde lager als het gemiddelde van één verbinding. De zwakste
verbinding bepaalt namelijk de uitkomst. Dit is aangegeven in figuur 4.11. Aangezien de laagste
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 43
waarde van twee verbindingen nagenoeg overeenkomt met de laagste waarde van één verbinding
lijkt er sprake te zijn van een optredend effect, en zullen de resultaten van twee verbindingen
gecorrigeerd moeten worden. Echter wanneer gekeken wordt naar de resultaten van drie
verbindingen, dan zitten de kritieke waarden voor meer dan de helft onder die van één en twee
verbindingen. Hiermee wordt de aanwezigheid van dit effect voor een deel ontkracht.
Figuur 4.11; Beschrijving van het statistisch effect.
4.5 Overige Analyses
4.5.1 Analyse van de scheurgroei
Zoals beschreven in hoofdstuk 3 is er gebruik gemaakt van een snel meetsysteem en een high speed
camera om meer te weten te komen over de scheurgroei rondom een verbinding. Over verschillende
aspecten zijn vervolgens uitspraken gedaan, die weer zijn opgenomen in bijlage B. Een overzicht van
de analyses zal hier vervolgens gepresenteerd worden.
4.5.1.a Locatie van de eerste scheur
Locatie van de eerste scheur
Links Midden Rechts Elders Onbekend
6 2 11 3 1
(A1,A2,A7,A10,
B2,B6)
(A8,B5) (A3,A4,A5,A6,
B1,B3,B4,B7,
B8,B9,B10)
(A9,D2,D3) (D1)
Tabel 4.4; Verdeling van de scheurinitiatie.
In tabel 4.4 is de verdeling van de scheurinitiatie weergegeven. De scheurinitiatie houdt in welke
verbinding als eerste bezweken is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de linker, middel en
rechter verbinding. Maar ook afwijkende bezwijkmechanismen zijn voorgevallen (A9, D2 en D3). In
75-80% van de gevallen bezwijken de buitenste verbindingen als eerste. Dit is in overeenstemming
met de theorie, die zegt dat splijten het eerst optreed bij verbindingen met de grootst optredende
dwarskracht. Dit maakt het bezwijken van proefstukken A8 en B5 uitzonderingen. De reden voor het
bezwijken van deze proefstukken moet dan gezocht worden in afwijkende materiaaleigenschappen.
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 44
Figuur 4.12; Frequentieverdeling van de scheurinitiatie.
4.5.1.b Richting van de scheurgroei
Scheurgroei
Richting oplegging Richting het midden Symmetrisch n.v.t./onbekend
4 2 6 11
(A3,B2,B3,B4) (A7,B9) (A1,A2,A6,A10,
B1,B6)
(A4,A5,A8,A9,B5,B7,
B8,B10,D1,D2,D3)
Tabel 4.5; Verdeling van de scheurgroei.
Op basis van het model van Schoenmakers hebben we onderzoek gedaan naar de manier waarop de
scheur aanvangt. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen symmetrische groei (gelijktijdige groei naar
zowel de oplegging als het midden van de balk), als asymmetrische groei.
Figuur 4.13; Frequentieverdeling van de scheurgroei.
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 45
In ongeveer de helft van de gevallen hebben we geen resultaat vast kunnen stellen. Dit komt door
het feit dat we in het bezit waren van één high speed camera, waarmee we slechts één verbinding
konden waarnemen. Voor de overige waarnemingen valt op dat zowel symmetrische groei als groei
naar de oplegging het vaakst voorkomen. De verdeling asymmetrisch – symmetrisch is ongeveer
gelijk. Dit komt dan overeen met een gemiddelde waarde beschreven in figuur 2.9 waarbij de
capaciteit van de verbinding gelijk is aan 90% maar bij kleinere scheur al drastisch terugloopt tot
onder de 70%.
4.5.1.c Verloop van de scheur
Scheurverloop
Met de vezels mee Deels met de vezels mee /
warrig verloop
Niet met de vezels mee
17 4 2
(A1,A2,A5,A6,A8,A10,B1,B3,B4,
B5,B6,B7,B8,B9,B10,D1,D2)
(A4,A7,A9,B2) (A3,D3)
Tabel 4.6; Verdeling van het verloop van de scheur.
Voor het bezwijken van een houten ligger door verbindingen belastend loodrecht op de vezel is het
gebruikelijk dat de scheuren evenwijdig met de vezels lopen. Na inspectie van de proefstukken
blijken inderdaad nagenoeg alle scheuren helemaal of grotendeels met de vezels mee te lopen. Dit
bevestigd het gegeven dat we onderzoek aan het verrichten zijn op het splijtgedrag van hout.
Figuur 4.14; Frequentieverdeling van het scheurverloop.
4.5.2 Analyse van de proefstuk gegevens
Na vergelijking van zowel het soortelijk gewicht als de elasticiteitsmodulus met de scheurparameter
lijken er geen directe verbanden te zijn tussen deze variabelen.
Hoofdstuk 4 | Analyse van de resultaten
Mark Welink & Laurens Welmer 46
4.5.3 Het wrikeffect
Tijdens de proeven zullen de liggers gaan doorbuigen door toedoen van de belasting. Hierdoor zullen
de buitenste verbindingen door de excentrische ligging een rotatie ondervinden. De rotatie heeft
een wrikeffect in de verbinding tot gevolg. De krachten in de stiften zullen door de rotatie niet meer
gelijk zijn. In figuur 4.16 is het wrikeffect aangegeven. In de linker verbinding zal in de linker kolom
stiften een grotere trekkracht zijn ten gevolge van het wrikeffect. Het verschil tussen de krachten in
de kolommen is afhankelijk van de verticale verplaatsing tussen de stiften, aangegeven in figuur
4.15.
Figuur 4.15; Rotatie en verplaatsing ten gevolge van het wrikeffect. Figuur 4.16; Wrikeffect
Allereerst zal de verplaatsing in het midden van de oplegging worden bepaald, alvorens de rotaties
bij de oplegging en de verbinding kan worden bepaald. De verplaatsing zal worden bepaald voor de
balken uit serie 1 (tabel 4.3).
De verplaatsing van de linker kolom stiften ten opzichte van de rechter kolom in de verbinding gelijk
aan 0,45mm (zie bijlage A.5). De verplaatsing is dusdanig klein dat het wrikeffect kan worden
verwaarloosd.
Hoofdstuk 5 | Conclusies en aanbevelingen
Mark Welink & Laurens Welmer 47
5 Conclusies en aanbevelingen
5.1 Conclusies
• De resultaten van de proeven hebben geen significant verschil. Hierdoor kunnen deze tot
één populatie gerekend worden met hetzelfde gemiddelde.
• De resultaten van de proeven bevinden zich tussen de voorspellingen van de Eurocode en de
Duitse norm. Beide normen hebben een significant verschil met betrekking tot de
proefresultaten.
• De capaciteit van de scheurparameter van een houten ligger lijkt voor een toenemend aantal
verbindingen een maximum te hebben.
• De proefstukken zijn in bijna alle gevallen bezweken door splijten. Bij geen enkel proefstuk
zijn sporen van stuiken van de verbinding of vervorming van de verbindingsmiddelen
aangetroffen. Nagenoeg alle scheuren lopen evenwijdig aan de vezels.
• De resultaten hebben geen samenhang met het soortelijk gewicht noch de
elasticiteitsmodulus. Voorspellingen op basis hiervan zijn daarom onnauwkeurig.
• In bijna alle proeven bezwijken de verbindingen met de hoogste dwarskrachtbelasting als
eerste. Een model op basis van dwarskracht-bezwijken is hierdoor meer aannemelijk dan
trek loodrecht op de vezel.
• De verhouding symmetrische – asymmetrisch scheurgroei is nagenoeg gelijk. Hierdoor valt
over dit onderwerp in dit onderzoek weinig te zeggen.
• Het wordt niet aangeraden resultaten van gelamineerd hout te vergelijken met gezaagd
hout. Dit komt in de scriptie van Schoenmakers[16]
ook naar voren. De Eurocode maakt hier
geen onderscheid in en is daardoor té conservatief.
• De resultaten van drie verbindingen hebben geen samenhang met het statistisch effect ten
opzichte van één en twee verbindingen.
• De resultaten van de proeven zijn niet beïnvloed door het wrikeffect.
5.2 Aanbevelingen met betrekking tot de modellen
• Voor de Duitse norm wordt aanbevolen de splijtsterkte voor meerdere verbindingen te
corrigeren, om een veiligere voorspelling te geven. De aanname voor het optellen van de
capaciteit van één verbinding per additionele verbinding is onjuist.
• De aanname van de Eurocode betreft de capaciteit voor meerdere verbindingen gelijk te
houden aan één verbinding is te conservatief en wordt aanbevolen aan te passen.
• De Eurocode wordt aanbevolen onderscheid te maken tussen gezaagd en gelamineerd hout.
Dit zit verwerkt in de waarde van de scheurparameter, die nu gelijk gesteld wordt.
Hoofdstuk 5 | Conclusies en aanbevelingen
Mark Welink & Laurens Welmer 48
5.3 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
• Voor een nauwkeurigere vergelijking van resultaten tussen de hoeveelheid
verbindingsgroepen wordt aangeraden proeven te doen voor alle hoeveelheden. Hierbij is
het van belang dat de eigenschappen nagenoeg gelijk zijn: Geometrie van het proefstuk
(zowel breedte, hoogte als lengte van het proefstuk), geometrie van de verbinding,
eenzelfde houtsoort (gezaagd of gelamineerd, eenduidig in sterkte eigenschappen),
percentage van het vochtgehalte. Voor proeven met één verbinding wordt aangeraden
zowel centrisch als excentrisch te belasten. Minimaal 10 proefstukken per serie zijn vereist.
• Om meer te kunnen zeggen over scheuraanzet en scheurgroei wordt aangeraden een
grotere capaciteit van hardware te gebruiken, zodat er per verbinding minimaal 4 opnemers
voor de scheurgroei en een high speed camera beschikbaar zijn.
• Om te controleren of er een maximale capaciteit voor de scheurparameter van een houten
ligger is, wordt aangeraden proeven te doen met 4 en 5 verbindingen.
Nawoord
Mark Welink & Laurens Welmer 49
Nawoord
Laurens
Bij het schrijven van dit nawoord is het voltooien van het wetenschappelijk onderzoek een feit.
Zowel de samenwerking met een ander persoon (in dit geval Mark) als het uitvoeren van een
onderzoekproject zijn nieuw voor mij, en beiden zeer goed bevallen. De kennis en kunde van twee
personen houdt het proces scherp en op tempo. Het voorbereiden en het uitvoeren van de
experimenten waren voor mij het hoogtepunt van het project. Ook de bevestiging van de juistheid
van de resultaten waren zowel een opluchting als een katalysator om het project tot een goed einde
te brengen. Gedurende het project zijn er weinig grote obstakels voorgekomen. Dit kwam mede
door de frequente begeleidingen van dr. Ir. A.J.M. Leijten, voor wie ik nogmaals mijn dank uitbreng.
Uitvoering van het onderzoek was enorm informatief en na voltooiing heb ik het gevoel dat ik mijn
kennis op het gebied van hout als constructiemateriaal ontzettend verbeterd heb.
Mark
Tijdens het project heb ik met plezier samengewerkt met Laurens, de samenwerking is zonder
problemen verlopen en dus was de efficiëntie gedurende het project hoog. Mijn dank gaat nogmaals
uit naar de intensieve betrokkenheid van Ad Leijten, de wekelijkse begeleidingen hebben er toe
geleidt dat het project naar een hoger niveau heeft gebracht. Tijdens de experimenten heb ik
ervaring kunnen opdoen voor experimenteel onderzoek. Dankzij Toon Alen en Eric Wijen heb ik veel
kunnen leren en zijn de experimenten bijzonder snel verlopen en zijn de resultaten van waarde.
Naast het experimenteel onderzoek heb ik veel kennis opgedaan van de eigenschappen van hout,
met het splijtgedrag in het bijzonder. Tijdens de analyse kwam ik samen met Laurens erachter wat
we achteraf beter hadden kunnen doen wat betreft het onderzoek. Wanneer de verbindingen beter
waren afgestemd op de verbindingen van Schoenmakers, waren de resultaten wellicht beter
vergelijkbaar. Verder ben ik erg enthousiast over het resultaat en het feit dat ik samen met Laurens
een bijdrage heb kunnen leveren aan de wetenschap van het splijtgedrag van hout.
Bronnenweergave
Mark Welink & Laurens Welmer 50
Bronnenweergave
[1] Alpo Ranta –Maunus (2007): Strength of Finnish grown timber, p. 12-13, VTT publications 668.
[2] Ballerini, M. (2006): A new prediction formula for the splitting strength of beams loaded
perpendicular-to-grain by dowel-type and nail-plates connections. Werk uit WCTE 2006, Portland
(OR), USA.
[3] Ballerini, M. (1999): A new set of experimental tests on beams loaded perpendicular-to-grain by
dowel type joints. Werk uit CIB-W18, 32-7-2, Craz, Oostenrijk.
[4] Deutsches Institut für Normung (DIN) (1999): DIN 1052: Entwurf, Berechnung und Bemessung
von Holzbauwerken. Allgemeine Bemessungregeln und Bemessungsregeln für den Hochbau. BEKS,
Berlin, Germany.
[5] Ehlbeck, J. en Görlacher, R. (1995): Tension perpendicular to the grain in joints. Structural Timber
Education Program (STEP), volume 1, lecture C2, Bemessung und Baustoffe, Düsseldorf, Germany.
[6] Ehlbeck, J, Görlacher, R., en Werner, H. (1989): Determination of perpendicular-to-grain tensile
stresses in joints with dowel-type fastners, a draft proposal for design rules. Werk uit CIB-W18A, 22-
7-2, Berlijn, Duitsland.
[7] Houtwijzer (2007): Sterktegegevens van hout. Uitgave van Centrum Hout, Almere.
[8] Jensen, J.L. (2003): Splitting strength of beams loaded by connections. Werk uit CIB-W18, 36-7-8,
Colorado, VS.
[9] Jensen, J.L. (2005): Splitting strength of beams loaded perpendicular to grain by dowel joints.
Journal of Wood Science 51:480-485
[10] Jensen, J.L. (2005): Quasi-non-linear fracture mechanics analysis of the splitting failure of single
dowel joints loaded perpendicular to grain. Journal of Wood Science 51:559-565
[11] Kasim, M. en Quenneville, J.H.P. (2002): Effect of row spacing on the capacity of bolted timber
connections loaded perpendicular-to-grain. Werk uit CIB-W18 / paper 35-7-6, Kyoto, Japan.
[12] Leijten, A.J.M., Jorissen, A.J.M. en Kuipers, J. (2008): Hout en houtconstructies, dictatuur bij het
vak houtconstructies 2 (7P570) Universiteit TU/Eindhoven.
[13] NEN-EN 1995-1-1 (2011): 8.1.4 Krachten in een verbinding die een hoek maken met de
vezelrichting.
[14] Quenneville, J.H.P. en Mohammed, M. (2001): Design Method for bolted connections loaded
perpendicular-to-grain. NRC Research Press Website http://cjce.nrc.ca, Canada.
[15] Reshke, R.G., Mohammed, M. en Quenneville, J.H.P. (2000): Influence of joint configuration
parameters on strength of perpendicular-to-grain bolted timber connections. Werk uit ‘the World
Timber Engineering Conference’, Whistler, BC, Canada.
Bronnenweergave
Mark Welink & Laurens Welmer 51
[16] Schoenmakers, J.C.M. (2010): Fracture and failure mechanisms in timber loaded perpendicular
to the grain by mechanical connections. Enschede, Ipskamp Drukkers B.V. ISBN: 978-90-386-2223-1.
Proefschrift.
[17] Van der Put, T.A.C.M. en Leijten A.J.M. (2002): Splitting strength of beams loaded
perpendicular to grain by connections, a fracture mechanical approach. Ongepubliceerd, delft.
[18] Van der Put, T.A.C.M. en Leijten A.J.M. (2003): Splitting strength of beams loaded
perpendicular to grain by connections, a fracture mechanical approach. Ongepubliceerd, delft
[19] Yasumara, M. (2001): Criteria for damage and failure of dowel-type joints subjected to force
perpendicular to the grain. Werk uit CIB-W18, 34-7-9, Venetië, Italië.
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 52
Bijlage A: Overige berekeningen
In deze bijlage zijn een aantal berekeningen opgenomen naar verwijzing uit het verslag. A.1 geeft een
berekening voor het bepalen van de maximale effectieve hoogte. A.2 geeft een berekening voor de
stiften om te controleren of deze voldoen. A.3 geeft een berekening voor de minimale opleglengte.
Ten slotte geeft A.4 een berekening voor de verwachte ultieme kracht voor een drietal modellen.
A.1 Bepaling van de maximale effectieve hoogte
Deze paragraaf geeft een berekening voor de bepaling van de maximale effectieve hoogte. Wanneer
een hogere effectieve hoogte genomen wordt, is er kans op bezwijken door het buigend moment.
2 2
max 0,
1 335 / 40 (220 ) 2 2
6 2mean
M f W N mm mm mm F a F a F a= ⋅ = ⋅ ⋅ ⋅ ≥ ⋅ ⋅ ⋅ − ⋅ = ⋅ ⋅ (A.1)
Figuur A.1; Bepaling van de maximale kritische kracht
Uitwerken geeft:
2 11.293 /F a kN mm⋅ ⋅ ≤ (A.2)
Waar:
200048 452
4
mma mm mm= − = (A.3)
Dit resulteert in:
12,0F kN≤ (A.4)
Invullen in de formule van ‘Van der Put & Leijten’: (Gemiddelde voor 1,5
/ 0,6 20 /cG G N mm⋅ = )
( ) 1,512.000 / 0,6 20 / 40
1 1e e
e ec h h
gemiddeldeh h
h hN G G b N mm mm≥ ⋅ ⋅ ⋅ = ⋅ ⋅
− − (A.5)
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 53
0,515
1 e
e
h
h
hmm→ ≥
−
( )2
0,5 115 225
1 e
e
h
h
hmm mm
−→ = ≥−
225
220225 (1 ) 225 225 1,023e eh mm h
e eh mmh mm mm mm h
⋅→ ≤ ⋅ − = − = − ⋅
2,023 225e
h mm→ ⋅ ≤
111e
h mm→ ≤
De maximale effectieve hoogte is dus gelijk aan 111mm.
A.2 Berekening sterkte verbinding
Deze paragraaf geeft een sterkteberekening voor de stiften.
Figuur A.2; Afmetingen van de verbindingen voor groepen 1 en 2.
Eigenschappen van de stiften:
Diameter = 12mm
Vloeisterkte staal S360: 360N/mm2
Het vloeimoment van de stift kan berekend worden volgens:
2,6
, ,0,3
y k y kM f d= ⋅ ⋅ (A.6)
2 2,6
,0,3 360 / (12 ) 69.071
y kM N mm mm Nmm= ⋅ ⋅ =
Stuksterkte van hout:
( ),0,0,082 1 0,01
h k kf d ρ= ⋅ − ⋅ ⋅ (A.7)
( ) 3 2
,0,0,082 1 0,01 12 350 / 25,2 /
h kf mm kg m N mm= ⋅ − ⋅ ⋅ =
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 54
De sterkte van de stift per afschuifvlak kan bepaald worden volgens Eurocode 5.
Voor dikke staalplaten als buitenste elementen in een dubbelsnedige verbinding geldt:
,2, 2
,
, ,2,
0,5min
2,3
h k
v Rk
y Rk h k
f t dF
M f d
⋅ ⋅ ⋅=
⋅ ⋅ ⋅ (A.8)
Waarbij:
,v RkF = de karakteristieke sterkte per afschuifvlak per verbindingsmiddel
,h kf = de karakteristieke stuiksterkte van hout
1t = de dikte van de houten ligger
2t = de dikte van de staalplaat
d = de diameter van de stift
,y RkM = het karakteristieke vloeimoment van de stift
Invullen geeft:
2
,2
0,5 25,2 / 40 12 6.048min
2,3 69.071 25,2 / 12 10.512v Rk
N mm mm mm NF
Nmm N mm mm N
⋅ ⋅ ⋅ ==
⋅ ⋅ ⋅ =
De maatgevende kracht per afschuifvlak per stift is gelijk aan 6.048N. Hierbij wordt aangenomen dat
het stuiken van het hout maatgevend is, en de staalplaat niet zal stuiken.
Het hout wordt loodrecht op de vezel belast, waardoor het effectief aantal stiften gelijk is aan 4 en
het aantal afschuifvlakken gelijk is aan 2.
De karakteristieke sterkte van de verbinding is gelijk aan:
6,048 4( ) 2( / ) 48,4kN verbindingen afschuivlak verbinding kN⋅ ⋅ =
Deze waarde representeert de 5%-ondergrens. De gemiddelde sterkte ligt dus zelfs nog hoger. De
verbinding voldoet ruim aan de capaciteit van de proeven.
A.3 Berekening voor de minimale opleglengte
Deze paragraaf geeft een berekening voor de minimale opleglente van de proefstukken.
De formule die geldt volgens EC5:
,90,
ef
c mean
lF f b l
l< ⋅ ⋅ ⋅ (A.9)
Waarin:
F = Maximale oplegkracht = 3
2F⋅ = 20kN
he = 0,35 ⋅ h = 0,35 ⋅ 220mm = 77mm (niet dezelfde effectieve hoogte als bij splijten)
h = 220mm
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 55
fc,90,mean ≈ 2,5 N/mm2
b = 45mm
l ef = l + 1,5 ⋅ he = l + 115,5
Afbeelding A.3; Weergave van de oplegging.
Invullen van formule A.9 geeft:
2115,520.000 2,5 / 45
lN N mm mm l
l
+→ < ⋅ ⋅ ⋅
115,5177,78
lmm l
l
+→ < ⋅
2 2115,531.605,72
lmm l
l
+→ < ⋅
2 231.605,72 115,5mm l l→ < + ⋅
2 2
0 115,5 31.605,72l l mm→ < + ⋅ −
→ Abc-Formule: a = 1 b = 115,5 c = -31.605,72
( ) ( )2115,5 (115,5) 4 1 31.605,72
2 1l
− ± − ⋅ ⋅ −>
⋅
l > 129,17mm
Afgerond:
l > 130mm
Dit is dus de minimale opleglente die nodig is om te voldoen volgens de Eurocode.
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 56
A.4 Berekening van de ultieme kracht volgens de modellen
EC5:
Volgens vergelijking 2.17 is de splijtsterkte gelijk aan:
(Gemiddelde voor 1,5
/ 0,6 20 /cG G N mm⋅ = )
Serie 1: 1,5 72
20 / 40 1 8,372
1220
ult
mmF N mm mm kN
mm
mm
= ⋅ ⋅ ⋅ =
−
(A.10)
Serie 2: 1,5 100
20 / 45 1 12,2100
1220
ult
mmF N mm mm kN
mm
mm
= ⋅ ⋅ ⋅ =
−
(A.11)
DIN 1054:
De rekenwaarde van de treksterkte 90,dR kan berekend worden volgens vergelijking 2.43, waarbij de
gemiddelde treksterkte van houtklasse 24C gelijkgesteld is aan:
2
,90,0,85 /t df N mm=
Figuur A.4: Schematische weergave van een verbinding
Voor de effectieve breedte efft geldt voor stiften en bouten met 2 afschuifvlakken:
{ }min ; 2 ; 12efft b t d=
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 57
Volgens DIN 11.1.5 (5) geldt dat voor meerdere verbindingen de ultieme kracht de som is van de
kritieke krachten met n aantal verbindingen:
ult critF n F= ⋅ (A.12)
Serie 1:
Volgens vergelijking 2.44 en 2.45 zijn de factoren s
k en r
k voor serie 1 gelijk aan:
1
max 1,4 480,7 1,01
220
sk
= ⋅+ =
2 2 2
1
1
21,27
148 148
148 196
rn
i i
nk
h
h=
= = =
+ ∑
De effectieve breedte is gelijk aan:
{ }min 40; 70; 12 12 40eff eff
t t mm= ⋅ → =
De rekenwaarde van de treksterkte:
( ) ( )0,82
90,1,01 1,27 6,5 18 0,33 40 220 0,85 13,2dR kN= ⋅ ⋅ + ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ = (A.13)
De ultieme kracht:
90,
3 3 13,2 39,6ult dF R kN= ⋅ = ⋅ = (A.14)
Serie 2:
Volgens vergelijking 2.44 en 2.45 zijn de factoren s
k en r
k voor serie 2 gelijk aan:
1
max 1,4 480,7 1,01
220
sk
= ⋅+ =
2 2 2
1
1
21,32
120 120
120 168
rn
i i
nk
h
h=
= = =
+ ∑
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 58
De effectieve breedte is gelijk aan:
{ }min 45; 75; 12 12 45eff efft t mm= ⋅ → =
De rekenwaarde van de treksterkte:
( ) ( )0,82
90,1,01 1,32 6,5 18 0,45 45 220 0,85 18.1dR kN= ⋅ ⋅ + ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ = (A.15)
De ultieme kracht:
90,
3 3 13,2 54.2ult dF R kN= ⋅ = ⋅ = (A.16)
Ballerini:
De splijtsterkte kan bepaald worden volgens 2.17, waarbij de correlatie factor w
f betrekking heeft
op de geometrie van de verbinding en de factor r
f betrekking heeft op deuvel-type verbindingen.
De correlatiefactor w
f is gelijk aan:
48 481 0,75 1,33
220w
f+
= + ⋅ =
De correlatiefactor r
f is gelijk aan:
2 480,096
1000κ
⋅= =
0,0961 1,75 1,15
1 0,096r
f = + ⋅ =+
De splijtsterkte is volgens vergelijking 2.17 gelijk aan:
Serie 1: 3
729 2 40 1,33 1,15 9,5
1 0,33ult
mmF mm kN= ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ =
− (A.17)
Serie 2: 3
1009 2 45 1,33 1,15 13,0
1 0,45ult
mmF mm kN= ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ ⋅ =
− (A.18)
A.5 Berekening van het wrikeffect
In deze bijlage wordt het wrikeffect bepaald voor serie 1 (tabel 4.3):
Het axiaal kwadratisch oppervlaktemoment van doorsnede is gelijk aan:
( )33 4 41 1
40 220 3549 1012 12
I b h mm mm mm= ⋅ ⋅ = ⋅ ⋅ = ⋅ (A.19)
Bijlage A | Overige berekeningen
Mark Welink & Laurens Welmer 59
Gemiddelde van de elasticiteitsmodulus van de balken uit serie 1:
2
10.200 /mean
E N mm=
De doorbuiging in het midden is volgens een berekening met het rekenprogramma Matrix Frame 5.0
gelijk aan:
8mmδ =
Figuur A.5; Doorbuiging door toedoen van de belasting
De rotatie bij de oplegging kan bepaald worden volgens de vergeetmenietjes:
De rotatie ter plekke van de verbinding is gelijk aan:( )
22 21/ 23 1 1
8 2 4
F lF l F l
EI EI EIϕ
⋅⋅ ⋅= ⋅ − ⋅ = ⋅
Invullen geeft:
2
4
1 8700 10000,006
4 10.200 3549 10radϕ
⋅= ⋅ =
⋅ ⋅
De verplaatsing van de linker kolom stiften ten opzichte van de rechter kolom in de verbinding is
gelijk aan:
0,006 48 0,29l mm mmδ ϕ= ⋅ = ⋅ =
0
1
w
lϕ =
0
1 2
3
2
w
lϕ + = ⋅
23
8midden
FL
EIϕ = ⋅
2ϕ
( )2
1
1 / 21
2
F l
EIϕ
⋅ ⋅=
( )3
0
1 / 21
3
F lw
EI
⋅ ⋅= ⋅
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 60
Bijlage B: Gegevens per proefstuk
Deze bijlage geeft uitgebreid alle proefresultaten weer. Hierin zijn de volgende elementen
opgenomen:
• Foto van bezweken proefstuk
• Korte bezwijkanalyse, deze analyse is op basis van studentenervaringen
• Gegevens van de balk
• Positie van de LVDT’s
• Bezwijklasten per verbinding
• Grafiek van de scheurwijdte op het moment van bezwijken (in milliseconden, resp. mm).
[Hierbij is het grafisch nulpunt niet gelijk aan het werkelijke nulpunt van de proef]
• Grafiek van de scheurwijdte tegen de kracht (in mm, resp. kN).
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 61
Proefstuk A1
Foto van proefstuk
Figuur A-1.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A1 1 7,282 1999,3 40,0
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,6 72 416,5 11.322 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-1.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
8,1638 8,2274 8,3914
De linker verbinding is als eerste bezweken, waarna de scheur zich in beider richtingen
verspreidde over de hele balk. De scheuraanzet in de linker verbinding is nagenoeg gelijk in
beide richtingen. De scheur loopt mee met de vezels. Dit is goed te zien aan de lokale
vezelafwijkingen rond de kwasten. De toename van de scheurwijdte is bij de rechter- en middel-
verbinding groter als bij de linker verbinding.
De meetgegevens van LVDT-07 zijn vooralsnog onduidelijk.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 62
Proefstuk A1
Grafiek A-1.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-1.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 63
Proefstuk A2
Foto van proefstuk
Figuur A-2.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A2 1 6,902 1999,0 40,1
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,9 72 393,3 11.322 7,217
Positie van de LVDT’s
Figuur A-2.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
8,1396 8,2865 7,9468
De linker verbinding is als eerste bezweken, waarna de scheur zich in beider richtingen
verspreidde over de hele balk. De rechter verbinding creëert enkele milliseconden na het
bezwijken in de linker verbinding een additionele scheur. Deze is ondergeschikt aan de
hoofdscheur, maar is wel duidelijk te zien op camera. De scheuraanzet in de linker verbinding is
nagenoeg gelijk in beide richtingen. De scheur loopt mee met de vezels, met lokale verstoringen
(met name bij de opleggingen). De ligger lijkt aan de voorzijde open te scheuren, dit is echter
niet gemeten.
De scheurgroei bij de linker verbinding heeft een aanzet van ≈ 12 ms (zie grafiek A-2.1)
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 64
Proefstuk A2
Grafiek A-2.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-2.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 65
Proefstuk A3
Foto van proefstuk
Figuur A-3.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A3 1 7,083 1997,0 40,1
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,8 72 401,7 7.821 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-3.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
8,4566 8,4407 8,2739
De rechter verbinding is als eerste bezweken, waarna de scheur (eerste scheur) zich diagonaal
voortplant (links naar boven en rechts naar onder). De scheuraanzet in de rechter verbinding is
rechts eerder als links. Tevens is ook de toename van de scheurwijdte rechts groter dan links.
Deze scheur loopt niet mee met de vezels. Er is tevens een tweede scheur ontstaan, naar
verwachting in de linker verbinding (Aan de hand van grafiek A-3.1 lijkt LDVT-7 eerder te gaan
dan LVDT’s-5&6, echter bevindt de eerste scheur in het meetbereik van LVDT-7). De tweede
scheur loopt mee met de vezels.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 66
Proefstuk A3
Grafiek A-3.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-3.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 67
Proefstuk A4
Foto van proefstuk
Figuur A-4.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A4 1 6,961 1997,5 40,0
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
219,5 72 396,9 9.910 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-4.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
8,8159 8,8540 9,0838
Er zijn twee scheuren ontstaan. Eén scheur is ontstaan door de verbinding rechts, de andere
scheur is waarschijnlijk ontstaan door afschuifbreuk. Uit grafiek A-4.2 is af te lezen dat de
scheurwijdte bij grote spanningen terugloopt. Dit komt vermoedelijk door het openscheuren
van de achterzijde (zie o.a. A7 en A8). De aanzet van het bezwijken laat zich lastig analyseren.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 68
Proefstuk A4
Grafiek A-4.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-4.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 69
Proefstuk A5
Foto van proefstuk
Figuur A-5.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A5 1 6,439 1999,0 40,1
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
219,7 72 365,6 8.402 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-5.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
6,6119 6,4100 6,3968
De verbinding rechts is als enige bezweken, hierdoor is er een doorsnedereductie van de balk
ontstaan, waardoor de rechter verbinding ook op moment is bezweken. Dit is te zien aan de
breuk aan de onderzijde van de balk. De scheur loopt met de vezels mee. De balk is scheef
gezaagd.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 70
Proefstuk A5
Grafiek A-5.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-5.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 71
Proefstuk A6
Foto van proefstuk
Figuur A-6.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A6 1 7,317 1997,3 40,0
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,6 72 419,0 11.419 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-6.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
9,4348 9,4314 9,4046
De verbinding rechts is als eerste bezweken. Dit creëerde de hoofdscheur over de hele lengte
van de balk. De scheur gaat met de vezels mee. Door herverdeling van de krachten is er een
kleine nevenscheur ontstaan ter plaatse van de linker verbinding. Deze valt buiten het
meetbereik. De scheuraanzet is in de rechter verbinding gelijk in beide richtingen.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 72
Proefstuk A6
Grafiek A-6.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-6.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 73
Proefstuk A7
Foto van proefstuk
Figuur A-7.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A7 1 7,108 1999,3 39,9
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,7 72 407,4 9.573 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-7.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
8,9216 8,9327 8,8266
De verbinding links bezwijkt als eerste. De scheur groeit echter alleen naar rechts. Na enkele
milliseconden bezwijkt de hele balk door een combinatie van verbindingsbreuk en
afschuifbreuk. Dit is aangegeven in figuur A-7.1. De rode pijlen geven bezwijking aan van trek
loodrecht op de vezelrichting, de blauwe pijlen het bezwijken door afschuiving.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 74
Proefstuk A7
Grafiek A-7.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-7.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 75
Proefstuk A8
Foto van proefstuk
Figuur A-8.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens (scheluw)
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A8 1 8,166 2000,8 39,9
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,8 72 467,5 9.758 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-8.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
9,5918 9,6151 9,7032
De middelste verbinding is als eerste bezweken op een combinatie van dwarskracht en
moment. Tevens is te zien in grafiek A-8.2 dat tijdens het belasten de voorzijde wordt
samengedrukt, en dat de achterzijde wordt ‘opengetrokken’. Dit heeft naar grote
waarschijnlijkheid een samenhang met het scheluw staan van het proefstuk. De scheuren lopen
met de vezels mee. De balk is scheef uit de boom gezaagd.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 76
Proefstuk A8
Grafiek A-8.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-8.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 77
Proefstuk A9
Foto van proefstuk
Figuur A-9.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A9 1 8,886 1999,0 40,1
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
219,0 72 506,2 15.579 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-9.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
8,1154 8,0667 8,3089
De balk is op afschuiving bezweken. Links ontstaat eerst een abrupte scheur, waarna deze
tijdelijk stopt. Vervolgens komt er in het midden een scheur bij, en wanneer er rechts ook een
scheur ontstaat bezwijkt deze in zijn geheel.
Bij de bezwijkpunten groeit de scheur met de vezels mee. Wanneer deze de andere scheuren
ontmoet breken de vezels en ontstaat er een warrige structuur.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 78
Proefstuk A9
Grafiek A-9.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-9.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 79
Proefstuk A10
Foto van proefstuk
Figuur A-10.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
A10 1 7,886 2000,8 40,0
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
219,2 72 449,5 11.074 12
Positie van de LVDT’s
Figuur A-10.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
10,7149 10,6025 10,2844
De linker verbinding bezwijkt als eerste. Vervolgens groeit de scheur in beide richtingen, met als
gevolg dat deze de middelste verbinding passeert en vervolgens de rechter verbinding.
Dit proefstuk is duidelijk door de verbindingen bezweken. De scheur gaat met de vezels mee.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 80
Proefstuk A10
Grafiek A-10.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek A-10.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 81
Proefstuk B1
Foto van proefstuk
Figuur B-1.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B1 2 8,952 2000,5 44,9
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,5 100 456,1 12.566 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-1.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
13,5257 13,6533 13,6861
De rechter verbinding bezwijkt als eerste. Twee milliseconden later ontstaat er in de linker
verbinding een tweede scheur. Deze tweede scheur groeit in beide richtingen gelijk. De eerste
scheur groeit zowel naar de oplegging als de middelste verbinding. Het bezwijken van de
middelste verbinding is gelijktijdig met de linker verbinding. Beide scheuren lopen evenwijdig
met de vezel en zijn bezweken door de verbindingen. De balk lijkt tijdens de proef te torderen.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 82
Proefstuk B1
Grafiek B-1.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-1.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 83
Proefstuk B2
Foto van proefstuk
Figuur B-2.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B2 2 8,780 2000,0 44,9
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
219,1 100 446,2 9.071 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-2.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
10,7240 11,1930 10,8561
Alle drie de verbinding zijn bezweken door los van elkaar staande scheuren. De linker
verbinding is als eerste gegaan, vervolgens de rechter en als laatste de middelste. De
scheurgroei naar de oplegging van de linker verbinding toont geen scheur evenwijdig aan de
vezel (rode pijl). Er zijn geen duidelijke meetwaarden om hier met zekerheid iets over te zeggen.
Bij het bezwijken van de rechter verbinding ontstaat er eerst een scheur naar rechts.
Vervolgens scheurt deze in beide richtingen. De scheuren lopen (bij de linker oplegging na)
evenwijdig aan de vezel. De voorkant van het proefstuk lijkt open te staan.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 84
Proefstuk B2
Grafiek B-2.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-2.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 85
Proefstuk B3
Foto van proefstuk
Figuur B-3.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B3 2 8,022 2000,5 44,8
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,2 100 410,2 12.065 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-3.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
10,9927 11,1110 11,0785
De rechter verbinding bezwijkt als eerste. Er ontstaan hier twee scheuren. Als eerste initieert er
een scheur bij de rechter stift naar rechts. Vervolgens ontstaat er een scheur bij een kwast links
van de linker stift. De tweede scheur groeit naar de middelste verbinding, maar gaat boven de
stiften langs. De twee scheuren bij de rechter verbinding fuseren pas bij het volledig bezwijken.
Bij de linker verbinding ontstaat ook een scheur. Deze scheur ontstaat nog voordat de tweede
scheur de middelste verbinding heeft bereikt en gaat naar beide richtingen. De scheuren lopen
evenwijdig met de vezelrichting. Ook is weer te zien dat de balk aan de voorzijde lijkt open te
staan.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 86
Proefstuk B3
Grafiek B-3.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-3.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 87
Proefstuk B4
Foto van proefstuk
Figuur B-4.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B4 2 9,047 2000,5 44,8
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,4 100 462,2 11.136 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-4.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
11,2644 11,6949 11,0531
De rechter verbinding bezwijkt als eerste. De scheur gaat vervolgens door de middelste
verbinding en wanneer deze aankomt in de linker verbinding is die zojuist al bezweken door
een tweede scheur. De twee scheuren vloeien in elkaar over. De scheuren lopen mee met de
vezelrichting. De scheur in de linker verbinding zet eerst links aan naar de oplegging, waarna
deze in beide richtingen bezwijkt. De eerste scheur gaat niet door de stiften van de middelste
verbinding. Het proefstuk lijkt aan de achterzijde open te gaan staan.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 88
Proefstuk B4
Grafiek B-4.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-4.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 89
Proefstuk B5
Foto van proefstuk
Figuur B-5.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B5 2 9,026 1999,8 44,7
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,0 100 463,1 12.256 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-5.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
11,3248 11,2028 11,2468
De middelste verbinding bezwijkt als eerste. De oorzaak ligt waarschijnlijk bij de lokale slechte
eigenschappen van het hout (kwasten en vezelrichting). De scheur ontstaat 235 seconden na
het beginnen van de proef, maar bezwijkt pas definitief 275 seconden na het beginnen van de
proef. Rond het moment van totaal bezwijken ontstaat er een tweede scheur bij de rechter
verbinding. Dit gebeurd nog voordat de scheur van de middelste verbinding de linker
verbinding heeft bereikt.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 90
Proefstuk B5
Grafiek B-5.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-5.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 91
Proefstuk B5
Grafiek B-5.3; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd (vergroot)
Grafiek B-5.4; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte (vergroot)
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 92
Proefstuk B6
Foto van proefstuk
Figuur B-6.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B6 2 9,096 1999,8 44,6
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
217,9 100 468,0 11.699 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-6.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
10,1805 10,1203 9,9732
De linker verbinding is als eerste bezweken. Er ontstaat een scheur 225 seconden na het begin
van de proef, maar groeit pas door 250 seconden na het begin van de proef. De scheur loopt in
beide richtingen met de vezels mee, waardoor deze eerst de middelste verbinding bereikt, en
vervolgens de rechter verbinding (echter niet door de stiften heen, maar boven langs). Bij de
rechter verbinding ontstaat tijdens het bezwijken een tweede scheur van de rechter stift naar
de oplegging. Deze scheur is echter klein en ondergeschikt aan de hoofdscheur, omdat deze niet
open kan gaan staan.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 93
Proefstuk B6
Grafiek B-6.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-6.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 94
Proefstuk B6
Grafiek B-6.3; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd (vergroot)
Grafiek B-6.4; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte (vergroot)
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 95
Proefstuk B7
Foto van proefstuk
Figuur B-7.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Figuur B-7.2; Foto van het diagonale karakter
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B7 2 8,771 2000,3 44,9
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,0 100 448,0 9.110 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-7.3; positie van de LVDT’s.
De rechter verbinding is als eerste bezweken. Vervolgens zijn er twee aparte scheuren ontstaan
in zowel de middelste als de linker verbinding. Alle drie de scheuren hebben een diagonaal
karakter (zie foto). De voorkant van het proefstuk lijkt open te staan.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 96
Proefstuk B7 Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
13,5620 13,7452 13,3526
Grafiek B-7.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-7.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 97
Proefstuk B8
Foto van proefstuk
Figuur B-8.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B8 2 8,690 2000,0 44,5
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
217,8 100 448,3 13.289 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-8.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
13,0065 12,9546 12,6221
De rechter verbinding bezwijkt als eerste. Vervolgens ontstaan er scheuren bij zowel de linker
verbinding als bij een knoest tussen de linker en middelste verbinding. Deze twee scheuren
domineren vervolgens het totaal bezwijken van de balk. Van de rechter scheur is weinig terug te
zien. De dominante scheur loopt evenwijdig met de vezels mee. Tevens lijkt het proefstuk al
kort na het begin van de proef open te staan aan de voorkant.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 98
Proefstuk B8
Grafiek B-8.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-8.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 99
Proefstuk B9
Foto van proefstuk
Figuur B-9.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B9 2 7,958 2000,0 44,8
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,6 100 406,3 11.727 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-9.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
10,2832 10,6090 10,2559
De rechter verbinding is als eerste bezweken, vervolgens is er een tweede scheur ontstaan in
de linker verbinding die groeit naar de middelste verbinding. De eerste scheur is ondergeschikt
aan de tweede scheur. Beide scheuren lopen evenwijdig aan de vezel.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 100
Proefstuk B9
Grafiek B-9.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-9.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 101
Proefstuk B10
Foto van proefstuk
Figuur B-10.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
B10 2 8,837 1999,8 44,6
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
217,0 100 456,6 12.540 12
Positie van de LVDT’s
Figuur B-10.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
11,6871 11,6916 11,7137
De rechter verbinding is als eerst bezweken. De scheur groeide uit voordat de linker verbinding
bezweek door een tweede scheur. Ten slotte ontstaat er een derde scheur in de middelste
verbinding. De eerste scheur loopt in het meetbereik van de middelste verbinding, en
beïnvloedt de meetresultaten. De scheuren hebben een licht diagonaal karakter en wijken
lokaal af van de vezelrichting.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 102
Proefstuk B10
Grafiek B-10.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek B-10.2; kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 103
Proefstuk D1
Foto van proefstuk
Figuur D-1.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
D1 Dummy 9,461 2000,5 44,9
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,5 72 482,0 12.892 12
Positie van de LVDT’s
Figuur D-1.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
12,0015 12,5191 12,4836
De balk lijkt aan de voorkant meer uit te rekken dan de achterkant. LVDT-2-07 bevat een
meetfout. De scheur loopt evenwijdig aan de vezels door alle drie de verbindingen. Tijdens het
belasten zijn de vezels ter plaatse van de oplegging samengedrukt. Tevens is er in een knoest bij
de linker oplegging een scheur ontstaan.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 104
Proefstuk D1
Grafiek D-1.1; Rechter kracht uitgezet tegen de scheurwijdte bij de rechter verbinding
Grafiek D-1.2; Middelste kracht uitgezet tegen de scheurwijdte bij de middelste verbinding
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 105
Grafiek D-1.3; Linker kracht uitgezet tegen de scheurwijdte bij de linker verbinding
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 106
Proefstuk D2
Foto van proefstuk
Figuur D-2.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
D2 Dummy 9,408 2001,0 44,9
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,3 100 479,7 12.580 12
Positie van de LVDT’s
Figuur D-2.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
12,9326 13,5441 13,6667
De scheur is ontstaan bij de linker oplegging. De krachten in de opleggingen hebben de
capaciteit ervan overschreden. Dit is mogelijk de oorzaak voor de uiterst ongewone
scheurinitiatie. De scheuren lopen met de vezels mee. Het proefstuk is dus ook scheef gezaagd.
De scheurgroei is van links naar rechts. De rechter verbinding is niet bezweken.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 107
Proefstuk D2
Grafiek D-2.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 108
Proefstuk D3
Foto van proefstuk
Figuur D-3.1; Loodrechte weergave van de bezweken balk.
Bezwijk analyse
Balkgegevens
balknummer groepsnummer gewicht m (kg) Lengte l (mm) Breedte b (mm)
D3 Dummy 10,357 2000,0 44,6
hoogte h (mm) he (mm) s.g. ρ (kg/m3) Emod E (N/mm
2) v.g. ω (%)
218,2 100 532,1 10.287 12
Positie van de LVDT’s
Figuur D-3.2; positie van de LVDT’s.
Bezwijklast
Bezwijklast links Fult (kN) Bezwijklast midden Fult (kN) Bezwijklast rechts Fult (kN)
14,1062 14,7511 15,0225
De scheuren lijken vanaf de opleggingen te komen. Tevens zijn er in het midden van het
proefstuk sporen van momentbreuk. De wijze van het verstijven van de oplegging is hiermee
afgekeurd. De scheur is niet overal met de vezels meegaand.
Bijlage B | Gegevens per proefstuk
Mark Welink & Laurens Welmer 109
Proefstuk D3
Grafiek D-3.1; scheurwijdte uitgezet tegen de tijd
Grafiek D-3.2; rechter kracht uitgezet tegen de scheurwijdte
Bijlage C | Significantietoets
Mark Welink & Laurens Welmer 110
C Significantietoets
Toets of Fcrit van de linker verbinding (groep A) tot dezelfde populatie
behoort als de Fcrit van de rechter verbinding (groep A)
Voor de toets geldt:
2 2
2 1 1 2 2
1 2
( 1) ( 1)
2p
n S n SS
n n
− ⋅ + − ⋅=
+ − (C.1)
Met:
2
pS = gepoolde schatter van de variantie
1 2,n n = omvang van groep 1, respectievelijk groep 2
2 2
1 2,S S = geschatte variantie van groep 1, respectievelijk groep 2
Dit geeft dan de volgende t-verdeling:
1 2 1 2
1 2
( )
1 1p
X XT
Sn n
µ µ− − −=
+
(C.2)
Met:
T = resultaat van de t-test
1 2,µ µ = gemiddelden van de populatie
1 2,X X = gemiddelden van de steekproef
De volgende gegevens zijn bekend:
Verbinding
Links
Verbinding
Rechts
crit
F [kN] crit
F [kN]
A1 8.1638 8.3914
A2 8.1396 7.9468
A3 8.4566 8.2739
A4 8.8159 9.0838
A5 6.6119 6.3968
A6 9.4348 9.4046
A7 8.9216 8.8266
A8 9.5918 9.7032
A9 8.1154 8.3089
A10 10.7149 10.2844
Tabel C.1
Bijlage C | Significantietoets
Mark Welink & Laurens Welmer 111
De gemiddelde waarden van de steekproeven zijn: 1
8,6966x = en 2
8,6620x =
De varianties van de steekproeven zijn: 2
11,2022s = en
2
21,1627s =
De omvang van de steekproeven zijn: 1
10n = en 2
10n =
De gekozen significantielevel 0,05α =
Aantal vrijheidsgraden: 1 2
2 18n n+ − =
Van hier uit kunnen we de hypothese test opstellen:
1. We willen weten of de twee steekproeven tot dezelfde populatie behoren, dus 1 2
0µ µ− =
2. 0 1 2
: 0H µ µ− = of 0 1 2
:H µ µ=
3. 1 1 2
:H µ µ≠
4. 0,05α =
5. De test statistieken:
1 2
0
1 2
0
1 1p
x xt
sn n
− −=
+
(C.3)
6. Verwerp 0
H als 0 0.025,18
2,101t t> = of 0 0.025,18
2,101t t< − = − ; en dus ook
p waarde α− <
7. 2 (10 1) 1,2022 (10 1) 1,16271,18245
10 10 2p
s− ⋅ + − ⋅
= =+ −
(C.4)
en:
0
8,6966 8,6620 00,06543
1 11,1824510 10
t− −
= =
⋅ +
(C.5)
8. 2,101 0,06543 2,101− < <
Dus: 0
H niet verwerpen
De p-waarde is gelijk aan: 0,944 0,05>
Een hoge waarde van p geeft aan dat de kans dat deze groepen tot dezelfde populatie
behoren zeer aanwezig is. Dit is goed terug te zien in het resultaat van de t-test: de getoetste
waarde ligt zeer dicht bij nul, wat inhoud dat het verschil in gemiddelde ook nagenoeg nul is.
Bijlage D | Proefresultaten van Schoenmakers
Mark Welink & Laurens Welmer 112
D Proefresultaten van Schoenmakers
Gegevens uit Schoenmakers[16]
D.1 Proefresultaten gebruikt in hoofdstuk 4.2.1
Serie 1 d = 4, n = 5 x 5 t = 45mm h = 300mm l - s = 300mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 20,7%) 23,55kN 29,70kN 37,51kN 28,51kN 22,92kN
Serie 2 d = 4, n = 5 x 5 t = 45mm h = 300mm l - s = 650mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 13,4%) 25,06kN 32,77kN 24,77kN 30,76kN 25,55kN
Serie 3 d = 4, n = 5 x 5 t = 45mm h = 300mm l - s = 900mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 23,0%) 20,63kN 34,82kN 24,11kN 31,36kN 36,14kN
Serie 4 d = 12, n = 2 x 2 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1400mm he = 0,44 ⋅ h
Fult (cov = 13,4%) - 18,25kN 15,36kN - 20,11kN
Serie 5 d = 12, n = 2 x 2 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1200mm he = 0,44 ⋅ h
Fult (cov = 9,4%) 20,03kN 17,83kN 16,29kN 18,97kN 20,70kN
Serie 6 d = 12, n = 2 x 2 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1000mm he = 0,44 ⋅ h
Fult (cov = 3,6%) 17,93kN 18,92kN 18,71kN 17,27kN 18,04kN
Serie 7 d = 4, n = 3 x 5 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1400mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 17,9%) 16,48kN 21,85kN 19,67kN 25,58kN 25,57kN
Serie 8 d = 4, n = 3 x 5 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1200mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 15,9%) 20,49kN 16,92kN 20,85kN 24,91kN 17,46kN
Serie 9 d = 4, n = 3 x 5 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1000mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 17,2%) 19,36kN 23,37kN 18,19kN 21,58kN 14,63kN
Serie 10 d = 4, n = 5 x 4 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1600mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 23,0%) 14,72kN 18,15kN 24,70kN 20,59kN 26,64kN
Serie 11 d = 4, n = 5 x 5 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1600mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 16,9%) 20,98kN 20,87kN 24,43kN 19,11kN 28,85kN
Serie 12 d = 4, n = 4 x 5 t = 45mm h = 220mm 2 ⋅ l = 1600mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 9,6%) 23,32kN 23,70kN 24,17kN 18,80kN 22,72kN
Serie 13 d = 4, n = 5 x 5 t = 45mm h = 300mm 2 ⋅ l = 2600mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 12,2%) 24,69kN 28,15kN 31,43kN 23,12kN 28,77kN
D.2 Proefresultaten gebruikt in hoofdstuk 4.2.2
Serie 1 d = 4, n = 5 x 5 t = 45mm h = 300mm l - s = 900mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 11,5%) 36,92kN 36,03kN 41,49kN 36,04kN 46,34kN
Serie 2 d = 4, n = 5 x 5 t = 45mm h = 300mm l - s = 650mm he = 0,47 ⋅ h
Fult (cov = 12,1%) 39,65kN 32,55kN 39,10kN 41,13kN 45,87kN
Serie 3 d = 12, n = 2 x 2 t = 45mm h = 220mm l - s = 400mm he = 0,44 ⋅ h
Fult (cov = 7,1%) 31,33kN 33,11kN 34,96kN 30,69kN 36,69kN
Serie 4 d = 12, n = 2 x 2 t = 45mm h = 220mm l - s = 200mm he = 0,44 ⋅ h
Fult (cov = 12,2%) - - 33,23kN 33,01kN 30,26kN