Sociologie Hoorcolleges + Boek

45
Samenvatting Sociologie Blauwe tekst = Uit Ultee, Arts & Flap. Table of Contents Hoorcollege 1 .......Hoofdvragen van de sociologie 1 september 2015 2 Hoorcollege 2 ........................ PTO Schema 4 september 2015 2 Hoorcollege 3 ...................... Ongelijkheid 7 september 2015 4 De geschiedenis van het ongelijkheidsprobleem:..................5 Hoorcollege 4..................... Ongelijkheid 2 8 september 2015 6 Hoorcollege 5.................................. 11 september 2015 7 Hoorcollege 6.... Ongelijkheid naar cohesie 14 september 2015 7 Overgang naar het orde en geweldsprobleem.......................9 Overgang orde en geweldsprobleem naar het cohesievraagstuk......9 Hoorcollege 7..... Structureel functionalisme 15 september 2015 9 Hoorcollege 8.................. Cohesie en anomie 18 september 2015 10 Hoorcollege 9............ Rationaliseringsprobleem 21 september 2015 11 Hoorcollege 10 Wereldbeelden buiten godsdienst 22 september 2015. .12 Hoorcollege 11 ................... Collectiviteit 25 september 2015 12 Hoorcollege 12................. Even terugkijken 28 september 2015 13 Hoorcollege 13 ................... Macro en micro 29 september 2015 14 Een handig voorbeeldje van een macrohypothese..................15 De zoektocht naar een synthese.................................16 Hoorcollege 14........................ Proeftentamen 5 oktober 2015 18

Transcript of Sociologie Hoorcolleges + Boek

Page 1: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Samenvatting SociologieBlauwe tekst = Uit Ultee, Arts & Flap.

Table of ContentsHoorcollege 1 Hoofdvragen van de sociologie 1 september 2015.................................................2

Hoorcollege 2 PTO Schema 4 september 2015...............................................................................2

Hoorcollege 3 Ongelijkheid 7 september 2015...............................................................................4

De geschiedenis van het ongelijkheidsprobleem:..........................................................................5

Hoorcollege 4 Ongelijkheid 2 8 september 2015............................................................................6

Hoorcollege 5 … 11 september 2015...............................................................................................7

Hoorcollege 6 Ongelijkheid naar cohesie 14 september 2015....................................................7

Overgang naar het orde en geweldsprobleem...............................................................................9

Overgang orde en geweldsprobleem naar het cohesievraagstuk...................................................9

Hoorcollege 7 Structureel functionalisme 15 september 2015....................................................9

Hoorcollege 8 Cohesie en anomie 18 september 2015..................................................................10

Hoorcollege 9 Rationaliseringsprobleem 21 september 2015........................................................11

Hoorcollege 10 Wereldbeelden buiten godsdienst 22 september 2015..............................................12

Hoorcollege 11 Collectiviteit 25 september 2015........................................................................12

Hoorcollege 12 Even terugkijken 28 september 2015.................................................................13

Hoorcollege 13 Macro en micro 29 september 2015...................................................................14

Een handig voorbeeldje van een macrohypothese.......................................................................15

De zoektocht naar een synthese..................................................................................................16

Hoorcollege 14 Proeftentamen 5 oktober 2015...........................................................................18

Hoorcollege 15 Technologisch ideologisch evolutionisme 6 oktober 2015....................................19

Techtnologiehypothese :..............................................................................................................22

Ideologiehypothese / ideologieënhypothese...............................................................................22

Hoorcollege 16 Man-vrouw / homo-hetero 9 oktober 2015.........................................................23

Hoorcollege 17 Mondialisering 12 oktober 2015.........................................................................24

Hoorcollege 18 Religie in Nederland 13 oktober 2015.................................................................27

Cultuurdeelname:.........................................................................................................................27

Cultuuroverdracht:.......................................................................................................................27

Onderwijsendogame:...................................................................................................................27

Religie in Nederland.....................................................................................................................28

Hoorcollege 19 Politiek sociale tegenstellingen 16 oktober 2015..................................................29

Hoorcollege 20 Buitenlanders 19 oktober 2015...........................................................................30

Hoorcollege 21 Docu 20 oktober 2015.........................................................................................32

Page 2: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Hoorcollege 21 laatste college 23 oktober 2015..........................................................................33

Wat valt onder / bestaat uit wat..................................................................................................33

Aanvullende informatie (uit samenvattingen en boek)........................................................................34

Hoorcollege 1 Hoofdvragen van de sociologie 1 september 2015Maatschappijwetenschappen: Zaken bekritiseren niet vanuit eigen ervaring maar vanuit een ander perspectief

Sociologie:Mensen geven vorm aan hun omgeving en andersom. Je wordt beperkt door je omgeving; je hebt wel keuzemogelijkheden maar die worden beperkt. Wij zijn onze omgeving. Sociologie is een wetenschap, die zich richt op vragen over hoe wij met elkaar samenleven, welke invloed we op elkaar hebben en hoe de omgeving waarin we wonen ons beïnvloedt.

Sociologie is theoretisch en empirisch:

Theoretisch: Met behulp va algemene beginselen worden problemen zoals beschreven door een onderzoeker of gebeurtenis verklaard

Empirisch: Er wordt nagegaan in hoeverre deze beginselen of ideeën kloppen (door middel van ervaring)

Vragen = problemen Antwoorden op die vragen = uitspraken Uit die uitspraken vorm je een theorie – hypothese Onderzoek v.d. hypothese en je vindt bevindingen

Theoretische tradities bij de drie hoofdvrgen van de sociologie:

1. Ongelijkheidsprobleem : Historisch materialisme2. Cohesieprobleem : Structureel functionalisme3. Rationaliseringsprobleem : Interpretatief individualisme

Hoorcollege 2 PTO Schema 4 september 2015PTO = Probleem – Theorie – Onderzoek

Microperspectief: Op individuele kenmerkenMacroperspectief: Op omgevingskenmerken

De colemanboot:Macroniveau heeft invloed op microniveau; de omgeving kan mensen beïnvloeden waardoor ze zich steeds anders gaan gedragen (d.w.z. hun microperspectief verandert). Door de grote aantallen microperspectief die worden beïnvloed/veranderd door het macroperspectief zal het macroperspectief op den duur ook weer veranderen:

Page 3: Sociologie Hoorcolleges + Boek

MicroMicro

MacroMacro

Page 4: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Comte (1798) was de ontdekker van het woord sociologie: Socius en Logus.Eigenlijk bestaat sociologie al zolang er samenlevingen in groepsverband zijn (prehistorie) alleen had het geen naam.

Koppeling van de hoofdvragen aan de denkers (en theorieën uit hoorcollege 1)

1. Ongelijkheidsprobleem : Historisch materialisme : Marx2. Cohesieprobleem : Structureel functionalisme : Durkheim3. Rationaliseringsprobleem : Interpretatief individualisme : Weber

PTO schema is altijd continu, een probleemstelling is namelijk altijd een vraag en een theorie geeft slechts een voorlopig antwoord.

Voorbeeld PTO schema:

P) In hoeverre heeft het opleidingsniveau van de ouders invloed op het behalven van een universitaire opleding voor het kindT) (theoretische verwachting) Naarmate het opleidingsniveau van de ouders hoger is is de kans dat het kind een universitaire opleiding afrond groterO) Gegevens verzamelen over het opleidingsniveau van de ouders en het kind en deze afzetten tegen elkaar(evt vervolgonderzoek: Wat kan er nog meer een rol spelen?)

Verschillende (opeenvolgende) probleemstellingen (P): 1. Beschrijvingsvraag

a. Hoeveel vluchtelingen zijn er in 2014 naar Nederland gekomen?2. Trendvraag

a. Hoeveel verschilt het aantal vluchtelingen in 2015 van het aantal vluchtelingen in 2014 dat naar Nederland is gekomen per 1000 Nederlanders?

b. Geeft zowel relatief als absoluut antwoord3. Vergelijkingsvraag

a. In hoeverre verschilt het aandeel vluchtelingen per 1000 inwoners tussen Duitsland en Nederland?

b. Uitsluitend relatieve cijfers4. Verklaringsvraag

a. Kun je alleen beantwoorden als de vergelijkingsvraag (goed) is beantwoordb. Waarom is het aantal vluchtelingen richting Duitsland hoger / lager dan het aandeel

naar Nederland?c. Het hoger / lager gedeelte leidt je af uit de vorige vraag: Als blijkt dat het aantal

vluchtelingen in Duitsland lager is, formuleer je de vraag met lager, blijkt het hoger te zijn dan formuleer je hem met hoger.

5. Toetsingsvraaga. Je gaat kijken naar eventuele andere oorzaken dan in de verklaringsvraagb. Eerst een nieuwe vergelijkingsvraag voor twee andere landen, bijvoorbeeld Engeland

en Duitsland, omdat deze twee landen bijvoorbeeld een even hoog werkeloosheidspercentage hebben.

c. Je zou dan dus verwachten dat het aandeel vluchtelingen in beide landen ongeveer even groot is, als werkeloosheid een verklaring is voor het aantal vluchtelingen

Onterechte vragen worden gesteld of gegeven als een verklaringsvraag wordt gesteld voor er een antwoord is gegeven op de vergelijkingsvraag. Ook bijvoorbeeld een vraag waarbij er uitgegaan van dingen die je niet kan vergelijken.

Page 5: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Nog een voorbeeldje voor de vraagstellingen: (Maar vermeid vage termen die met rood zijn aangegeven. Puur even voor het voorbeeld zijn deze termen alsnog gebruikt.)

1. Wat is het aantal vrouwen in de topposities van grote Nederlandse bedrijven in 2014?2. In hoeverre is de afgelopen 20 jaar het aandeel vrouwen in de topposities van de grote

Nederlandse bedrijven toegenomen / afgenomen per 1000 inwoners?3. In hoeverre verschilt het aantal vrouwen van topposities in grote Nederlandse bedrijven

tussen het aantal vrouwen in topposoties in grote Duitse bedrijven per 1000 inwoners?a. (uitkomst is bv. Hoger in Duitsland)

4. Waarom is het aantal vrouwen in topposities van grote Nederlandse bedrijven lager dan in Duitsland?

5. (vaak start een nieuw onderzoek of uitgebreid onderzoek met een toetsingsvraag, omdat je deze voorkennis al hebt)

Hoorcollege 3 Ongelijkheid 7 september 2015 Het ongelijkheidsvraagstuk: Wie krijgt wat en waarom?

De theorieën blijven zich ontwikkelen maar hun kern blijft gelijk. Wanneer je verschillende theorieën bij elkaar pakt heet dit de theoretische traditie. Een voorbeeld van zo’n traditie is het Historisch materialisme. Theorieën zijn opgebouwd uit hypothesen (verwachtingen over hoe aspecten aan elkaar

gerelateerd zijn)Deductie = Een algemene uitspraak toepassen op een concreet idee, dus het afleiden van een hypotheseInductie = Het tegenovergestelde, een algemene hypothese nog iets algemener maken

Wetmatigheid (W) of (Algemene) Hypothese ( (A) H) Algemene hypothese / uitspraak die al heel vaak getoetst is

+ Condities (C) of Bijkomende Veronderstelling (BV) Specifieke omstandigheden die ongetwist waar zijn

= Explanandum (E)Wat we willen verklaren, de meer specifieke hypothese

Een voorbeeld:Algemene hypothese / verwachting Naar mate er meer universitairen op het basis

en middelbare onderwijs werken, zijn de schoolprestaties beter

Bijkomende veronderstelling / conditie In Finland werken meer universitair opgeleiden in het onderwijs dan in Nederland

Explanandum In Finland zijn de onderwijsprestaties van de leerlingen beter dan in Nederland

De sluitrede wordt bepaald d.m.v. het syllogisme : A = BB = CDus A = C

Door middel van onderzoek naar de theoretische hypothese kan er bekrachtiging of falsifiëring optredenJe onderzoekt de concrete hypothese om meer vertrouwen in de waarheid van de algemene hypothese te krijgen

Page 6: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Comte zei dat wat waarneembaar is, is de richtlijn. Dus niet traditie of religie. Zijn uitspraak benoemt de Empirische Evidentie.

Veranderingen in de tijd: Verlichtingsdenken: Aandacht voor de reden ontstond

o Formaliseren (van bv de staat) Industriële revolutie

o Ontstaan van ongelijkheid Imperialisme

De geschiedenis van het ongelijkheidsprobleem:De eerste denkers hadden het vooral over de ongelijke verhoudingen en veranderingen.

Hobbes (15e eeuw)o Er zijn van nature al verschillen tussen mensen, bijvoorbeeld kracht en intelligentie. o Deze natuurlijke verschillen zorgen er voor dat de een meer dan de ander heeft.

Ferguston (17e eeuw)o De overgang naar landbouw zorgde voor verschil in eigendom en het ontstaan van

ondergeschiktheid Millar (17e eeuw)

o Stelde meer uitgewerkte vragen over specifieke (relatie)verschilleno Bijvoorbeeld: man - vrouw , heerser – onderdaan , personeel – meester

Daarna ging men ook nadenken over het welvaartsprobleem: Smith (16e eeuw)

o Vrije markt leidt tot efficiënte productie en dus tot meer welvaarto Grotere groepen zorgen voor grotere arbeidsdeling

Hypothese van Smith:o Als mensen op hun eigen belang uit zijn verhoogt de vrije markt de welvaart voor

iedereen, mits het eigenbelang op vreedzame wijze wordt nagestreefd.

Vervolgvragen over ongelijkheid door sociologen vanaf de 19e eeuw werden o.a. gesteld door Karl Marx :

“Welvaart neemt niet in gelijke mate toe.” Marx stelde een nieuwe vraag in het ongelijkheidsprobleem: Het was nu niet meer ‘wie heeft

wat en waarom?’ maar Wie heeft wat van wat en waarom?

Historisch materialisme : Veranderingen in de materiële basis van ons bestaan zeggen iets over de loop van de geschiedenis. Marx en Engels koppelen dit aan het ontstaan van het kapitalistisch systeem.

Kale theoretische kern is Een middel om uitspraken te bedenken Kern van het Historisch materialisme wordt uitgeschreven als een uitspraak met zes zinnen

(clausules) De kern van het historisch materialisme kan de dwanghypothese genoemd worden

Kale kern van het historisch materialisme:1. WELKE productiewijze een samenleving ook kent2. ELKE ongelijkheid in die samenleving 3. berust op EEN OF ANDERE vorm van dwang; 4. deze dwang leidt tot een BEPAALDE vorm van strijd

Page 7: Sociologie Hoorcolleges + Boek

5. en SOMS resulteert deze strijd in de afschaffing van de oude dwangmiddelen en het verdwijnen van de oude ongelijkheden

6. en onder BEPAALDE omstandigheden tot de komst van gelijkheid.

Hoorcollege 4 Ongelijkheid 2 8 september 2015Engels en Marx zijn de uitvinders van het klassiek historisch materialisme.Accumulatie en dalinghypothese : Rijken worden rijker, armen worden armer. Accumulatie = opeenstapeling van dat wat men al heeft. Daling = de arbeidslonen dalen

De kale kern van het klassiek historisch materialisme:1. In kapitalistische samenlevingen2. Dalen de arbeidslonen (dalings H) en stijgen de winsten van de kapitaalbezitters

(accumulatie)3. En wel doordat kapitaalbezitters dreigen met vervanging van de arbeidskracht door machines4. Tegen die dwang ontstaat gewelddadig verzet5. En als arbeiders zich aaneensluiten winnen ze die strijd en wordt privé eigendom van de

productiemiddelen afgeschaft6. En als productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zijn ontvangt iedereen naar behoefte

Bernsteins

Revisionistisch historisch materialisme werd gevormd omdat Marx’ voorspelling een absolute daling was, maar in de praktijk bleek de relatieve daling.

Scholingshypothese : Je kan minder dwang uitoefenen op mensen die geschoold zijn, want er is een investering in ze gedaan en dus kun je ze niet zomaar vervangen

Luxemburg gaat verder dan Bernstein maar houdt de oude kern in tact: het Orthodox historisch materialisme

Grijpt terug op de klassieke versie Kolonialismehypothese : Kijken hoe het met de lonen is in koloniën, dus landen die voor een

ander land produceren Luxemburg neemt het idee over van Engels en Marx dat arbeiderslonen dalen, wat haar

hypothese orthodox maakt Deze vorm werd afgeschaft toen koloniën zelfstandig werden

Tijd

Absolute daling

ArbeidersKapitaalbezitters

Tijd

Relatieve daling

ArbeidersKapitaalbezitters

Page 8: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Wallerstein vult de kern weer anders in: Hij blijft binnen het orthodox historisch materialisme met zijn Wereldsysteemtheorie

Luxemburg had het over politieke afhankelijkheid, Wallerstein benoemt economische afhankelijkheid

In landen waar multinationals gevestigd zijn zie je een opeenstapeling van kapitaal

Wereldsysteemtheorie kan gaan over1. Politiek (moederland – kolonie)2. Economie (centrum – periferie

a. Een van de uitspraken:b. Hoe meer perifeer een positie van een land in de wereldeconomie is des te groter is

de ongelijkheid in dit land.

Klein gaf weer een reactie, hij combineerde het orthodox historisch materialisme met de mondialiseringstheorie

Vrijhandel in eindproducten (wallerstein benoemde alleen vrijhandel in grondstoffen) Niet alleen de arbeiders komen in opstanden Uiteindelijke doel is geen merken logo’s en reclames meer ?

Hoorcollege 5 … 11 september 2015Primair inkomen = Inkomen uit arbeid, ondernemingen en vermogenBruto inkomen = Primair inkomen minus:

Uitkering inkomstverzekering (WW, WAO, AOW) Uitkering van de sociale voorzieningen (kinderbijslag) Gebonden overdrachten (bijv huur) Inkomensoverdrachten (alimentatie)

Besteedbaar inkomen = totaal inkomen minus: Betaalde inkomensoverdrachten Premies inkomensverzekeringen Premies ziektekosten Belasting

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen = besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenvatting van het huishouden

Ongelijkheid kan je meten met de Gini-coëfficient en de Lorenzcurve. X-as = alle huishoudens Y-as = inkomenspercentage Diagonaal = de perfecte gelijkheid

Ongelijkheid kan je berekenen door de oppervlakte van A te delen door de oppervlakte van A + B. Het getal dat daar uit komt is de Gini-coëfficiënt; een getal van 0 tot 1. Hoe hoger de Gini hoe ongelijker de samenleving is verdeeld.

Hoorcollege 6 Ongelijkheid naar cohesie 14 september 2015Inkomen = geld

Page 9: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Vermogen = bezit In een langzaam groeiende economie is de groei van vermogen groter dan de groei van inkomens

Bestanddelen van het klassiek historisch materialisme : 1. Dalingshypothese2. Centralisatiehypothese3. Geen-stijgingshypothese / mobiliteitshypothese

Het verschil tussen de dalings- en de geen-stijgingshypothese is dat bij de dalingshypothese de lonen van de arbeiders dalen en bij de geen-stijgingshypothese hoeven ze niet direct te dalen (of te stijgen) maar is er geen mogelijkheid om op te klimmen (op de loonladder).

Dus je kan ongelijkheid verdelen in twee subgroepen:

Sombart meent dat als de mobiliteit hoog is (zoals in de VS) (maar de scheefheid heel groot), men niet tot weinig klaagt.

Revisionistisch historisch materialisme: De mobiliteitshypothese:

Waar nog land is dat nog niemands eigendom is, is er grote sociale stijging onder arbeiders waardoor er minder strijd is tussen arbeiders en kapitaalbezitters.BELANGRIJK: Toen Sombart deze hypothese ontwikkelde waren afro-amerikanen nog slaven zonder recht

Wiley draait een deel van het revisionisme van Sombart terug: Er treedt wel mobiliteit op maar alleen in beperkte groepen. Door uitsluiting van de Afro-Amerikanen neigt Wiley meer naar het orthodox historisch materialisme.

Klassiek hist. Mat. : Het eerste bestanddeel met de dalingshypothese door Engels en Marx

Revisionistisch hist. Mat. : Bernstein met de scholingshypothese

Orthodox hist. Mat. : 1. Luxemburg Kolonialisatiehypothese2. Wallstijn Wereldsysteemhypothese3. Klein Mondialiseringshypothese

Klassiek hist. Mat. :

Ongelijkheid

Scheefheid(Hoeveel hebben arbeiders en hoeveel hebben kapitaalbezitters)

Mobiliteit vs. Gesloten samenleving

Absoluut Relatief

Page 10: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Het derde bestanddeel: Geen-stijgingshypothese door Engels en MarxRevisionistisch hist. Mat. :

Sombarts mobiliteitshypotheseOrthodox hist. Mat. :

Voormalige slaven hypothese

De “Billy Holiday” hypothese (Strange Fruits – over slavenmoorden) 1. In kapitalistische samenlevingen die slavernij kenden2. Verbetert de levensstandaard van voormalige slaven en hun nakomelingen weinig3. Door openbare lynchingen plaatsvinden om de voormalige slaaf op hun plaats te houden4. Leidt tot politieke en economische passiveit

Overgang naar het orde en geweldsprobleemOf voor sociologen het orde en geweldsprobleem

Hoe leven mensen samen? Heerst er vrede? Orde en geweldsprobleem: Onder welke omstandigheden leven mensen vreedzaam samen?

Algemene Veronderstelling (Hobbes):

Zolang er geen sancties zijn op hoe mensen hun doelen bereiken, jagen ze deze na met de beschikbare geweldsmiddelen

Bijkomende Veronderstelling : Een staat straft het gebruik van geweldsmiddelen.

Explanandum:In gebieden met een functionerende staat zijn mensen minder bereid geweld te gebruiken dan in gebieden zonder staat.

John Locke zag dat er zelfs binnen staten bloedvergieten was, dus hij vormde een nieuwe hypothese:

Als de wetgevende en uitvoerende macht gescheiden zijn, is de kans op geweld van de staat tegen haar burgers kleiner. (Monthesquieu Trias politica)

In Nederland: Wetgevend (legislatief) 1e en 2e kamer Uitvoerend (executief) regering + ambtenaren Rechtsprekend rechters

Overgang orde en geweldsprobleem naar het cohesievraagstukHet gaat niet alleen meer over strijd maar ook over groepen en verbanden en relaties tussen groepen.Structureel functionalisme:

Samenleving heeft een structuur: Zowel sociale (onderlinge banden) als culturele structuur (waarden en normen) en welke functie deze hebben.

Hoorcollege 7 Structureel functionalisme 15 september 2015Verschillende groeperingen:

1. Categoriea. Groepering waarvan de leden gemeenschappelijke kenmerken hebben

Page 11: Sociologie Hoorcolleges + Boek

b. Men rekent jou ertoe2. Groep

a. Waarvan de leden onderlinge betrekkingen onderhouden (daadwerkelijk contact) tussen de groep

b. Bijvoorbeeld Sociologen, studenten, etc.3. Instelling

a. Mensen met gemeenschappelijke kenmerken via een daarvoor in het leven geroepen organisatie

b. Bijvorbeeld de kerkc. Je moet actief lid zijn

Durkheim deed zijn (eerste) bevindingen door vooral naar zelfmoord te kijken: In de ene groep heel veel en de andere niet.

Algemene veronderstelling:Minder zelfmoord onder katholieken in de 19e eeuw dan onder protestanten

Bijkomende veronderstelling:Katholieken zijn eind 19e eeuw sterker in godsdienstige groepering geïntegreerd dan protestanten

Algemene Hypothese:Hoe sterker personen in een groepering zijn geïntegreerd des te kleiner is de kans op zelfdoding.

NUMMER 18 : De meest algemene hypothese van Ultee

Algemene hypothese

Bijkomende veronderstelling

Empirische regelmaat

Algemene hypothese Bijkomende veronderstelling

Concrete hypothese getoetst op

empirische regelmaat

Verklaring (inductie)

Voorspelling/toetsing (deductie)

Meer algemene hypothese

Ene bijkomende veronderstelling

Ene algemene hypothese Andere algemene hypothese

Andere bijkomende veronderstelling

Page 12: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in om het even welke intermediaire groeperingen van een samenleving, is de kans groter dat zij de norm van deze groepering over zelfdoding naleven.

Hoorcollege 8 Cohesie en anomie 18 september 2015Intermediair = Tussen jou en de staatIn de bijkomende veronderstelling moet je zowel de norm als de groep uitwerken.Bij Durkheim hoort altijd de zelfdodingshypothese, bij Ultee altijd de intermediaire groeperingshypothese

Als een hypothese tegenspraak ondervindt hoef je niet meteen de hele hypothese te verwerpen maar moet je eerst de bijkomende veronderstelling aanpassen en dan pas de hypothese aanscherpen.

Hoorcollege 9 Rationaliseringsprobleem 21 september 20153e grondlegger van de sociologie is Weber, die wordt gekoppeld aan het interpretatief individualisme.

Economie = Totaal bedrag aan geld wat een land bezitWelvaart = Totaalbedrag delen door aantal inwoners Smith meent dat vrije markt bij een grote populatie meer kans geeft op stijging van de welvaart.

Smith was een econoom Economen hebben microperspectief en kijken naar het individu

Smiths “welvaarts” hypothese: Als mensen uit zijn op eigen belang verhoogt vrije markt welvaart voor iedereen, mits het belang op vreedzame wijze wordt nagestreefd. MAAR hoe verklaar je dan het verschil tussen landen? Hoezo werkt vrije markt wel in het ene land en niet in het andere land? Hoe ontstaat vrije markt?

Het rationaliseringsprobleem:Een zoekwijze naar

1. Doelmatigere productiewijzen en inpassing van het wetenschappelijk denken.2. Steeds nauwer sluitende verklaringen3. Steeds passendere middelen om doelen te bereiken4. Steeds consequenter en doordachter geheel van doelstellingen

Onderdeel van het rationaliseringsprobleem: Techniek kwam op hoger peil Wetenschap komt verder Kunst technisch hoger niveau Formele(re) staat Bedrijfskapitalisme

Hoe verder bovenstaande vlakken waren ontwikkeld (in een land) hoe meer rationalisering er was.

Kapitalisme: Niet het bank en geldkapitalisme is wat het westen uniek maakt maar de ondernemingsgewijze productie van goederen (Bedrijfskapitalisme)

Page 13: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Arbeidsethos zat in de protestantse (o.a. Calvinisme): Strenge plicht om hard te werken Toevertrouwde talenten moet je vol benutten Afzien van uiterlijk vertoon en aardse verlokkingen Winst moet je investeren in een/je bedrijf, niet in jezelf

Innerlijke drang: Het gaat niet om de factoren die mogelijkheden verschaffen (zoals populatiegrootte en mate van vrije markt) maar om de drang die mensen ervaren om van de mogelijkheden gebruik te maken.

Interpretatief = Interpretaties van mensen bij de verklaring van hun handelenInterpretatief individualisme = Als contrast tegen een onveranderlijke (Duitse, want de theorie is Duits) volksgeest.

Wereldbeeldhypothese (weber) Hoe activistischer het wereldbeeld is

o D.w.z. de toegekende daadkracht van de inwoners van de samenleving Des te sterker de aandrang tot rationele vormen voor economisch handelen Des te groter de kans op het behoren tot bedrijfsondernemers Des te hoger de economische groei

Hoorcollege 10 Wereldbeelden buiten godsdienst 22 september 2015Algemene hypothese:

Naarmate de media een sterker slankheidsideaal presenteert, des te sterker de aandrang van vrouwen om middelen in te zetten om dat ideaal te bereiken wordt.

Bijkomende veronderstelling:De media in Italië presenteren een sterker slankheidsideaal voor vrouwen dan de media in Zweden

Explanandum:In Italië zetten vrouwen in sterkere mate middelen in om aan het slankheidsideaal te voldoen.

Dalrymple zegt : “Succes is een keuze”, in hoeverre zijn er mogelijkheden en in hoeverre grijp je die aan?

De Hue (NL): “Mensen wordt verteld dat ze zichzelf moeten verbeteren en dat ze dat in eigen handen hebben” maar men heeft van nature de neiging om alles ergens op af te schuiven. De Hue meent dus dat als je faalt het je eigen schuld is.

Seculariseringsthese = ontzuiling = onttovering van de samenleving = afname van de invloed van religie

Hoorcollege 11 Collectiviteit 25 september 2015Weber streed voor formalisering van de staat.

Page 14: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Hij wilde een geweldsmonopolie van de staat Hij stelde vragen over het ontstaan en voortbestaan van bureaucratie

Het voortbrengen van goederen door de overheid is ook een kenmerk van formalisering MAAR dat lijkt tegenstrijdig met Smiths vrije markt idee

Utilitaristisch individualisme Men streeft hun maximale nut na Vragen over samenlevingen worden beantwoord met uitspraken over individuen Doel: Doelen zo goed mogelijk bereiken met zo weinig mogelijk middelen en inzet Collectieve goederen worden dus door de vrije markt niet optimaal voortgebracht

Utilitaristisch individualisme bestaat al heel lang, en zowel het historisch materialisme als het structureel functionalisme en het interpretatief individualisme reageren op deze stroming.

Private goederen: De eigenaar beslist wie wel en niet gebruik mag maken De goederen zijn (dus) exclusief Als iemand het gebruikt kan je het niet nog een keer gebruiken of kan het niet nog een keer

door iemand anders gebruikt worden (rivaliserend)Collectieve goederen zijn niet exclusief en niet rivaliserend.

Collectieve rationaliteit1. Individuele rationaliteit leidt tot collectieve rationaliteit bij het voortbrengen van collectieve

goederen2. Lifters en zwartrijdersgedrach3. Het na-u-effect / “Not in my backyard”

De wetgevende en uitvoerende macht moeten zorgen voor organisatie anders komt er niks van.

Het idee van collectieve rationaliteit gaat uit van de speltheorie, die gaat over het nemen van beslissingen. De speltheorie gaat uit van het rationeel handelen van mensen, en dat zij rationele keuzes maken door middel van afwegingen en kansberekeningen. Onder de speltheorie valt het prioners dilemma of het gevangenendilemma. Hieronder uitgewerkt niet voor gevangenen maar voor een collectief goed.

Ik doe mee Ik doe niet meeZij doen mee Happily ever after Zwartrijden / meeliftenZij doen niet mee “Gekke henkie” Staat moet zorgen voor

organisatieCollectieve irrationaliteit?

Het voortbrengen van collectieve goederen: Meerderheidsbeslissing Democratische dwang legitimeert dit

Het ontstaan van verschillende staatsvormen is volgens weber een vorm van rationalisering

Historisch materialisme Centralisaties en monopoliesStructureel functionalisme intermediaire groeperingenInterpretatief individualisme wereldbeelden

De overheid damt de negatieve effecten van individueel rationeel denken in.

Ultees betoog gaat over het Utilitaristisch individualisme

Page 15: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Hoorcollege 12 Even terugkijken 28 september 2015Vragen gesteld binnen het rationaliseringsprobleem

1. Hoe is het probleem tot stand gekomen2. Hoe blijft een bepaalde mate van rationalisering voortbestaan3. Welke invloed gaat uit van rationalisering4. Welke onbedoelde effecten bestaan er van rationalisering

Ontwikkelingen m.b.t. rationalisering1. Staatskundige ..2. Technische ..3. Wetenschappelijke ..

Op het utilitaristisch individualisme (men streeft naar nut met zo weinig mogelijk inzet) reageerde de volgende stromingen met als uitgangspunt “Er is meer dan alleen het individu en de markt, maar ook …”

1. Het historisch materialismea. Er zijn centralisaties en monopolies

2. Het structureel functionalismea. Intermediaire organisaties zorgen voor structuur

3. Het interpretatief individualismea. Er zijn niet alleen individuen die hun nut naleven maar ook wereldbeelden die de

individuen naleven

Falsificatie = Weerlegging van wat er gevonden was: Een opeenvolging van ontwikkelingen in theorie.

Er is veel falisificatie toegepast op hoe we naar het historisch materialisme kijken, er werd telkens iets weerlegd en die weerleggingen vallen binnen het historisch materialisme.

Het structureel functionalisme hebben we bekeken vanuit het aspect “redeneren met sluitreden”, dus afleidingen maken, concreet maken en generaliseren. (AH, BV en Ex)

Onderscheid binnen het utilitaristisch individualisme1. Samenlevingen bestaan uit markten2. Mensen zijn uit op geldelijk voordeel

Het utilitaristisch individualisme heeft zich naast het historisch materialisme, structureel functionalisme en het interpretatief individualisme gewoon door ontwikkeld.

Het prisonners dillemma Ik beken Ik beken niet

Hij bekent Allebei 10 jaar Hij 20 jaarHij bekent niet Ik 20 jaar Beide 5 jaar

Weber keek niet alleen naar het bestaan maar ook het voortbestaan van staten:1. Acceptatie van formele staat2. Legitimatie van formele staat d.m.v. verkiezingen3. Legaal gezag in formele staat

Bureaucratiseringshypothese: Webers ultieme idee van een formele effectieve staat

Page 16: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Als ambtenaren op basis van vak kwalificaties zijn aangesteld, een vast salaris hebben en hun werk als hoofdberoep hebben dan wordt een bureau doeltreffender en doelmatiger

Hoorcollege 13 Macro en micro 29 september 2015Macro = collectivistischMicro = individualistisch

Samenleving heeft een bepaalde structuur die leidt tot een bepaalde structuur: Vragen over de samenleving worden beantwoord met kenmerken van de samenleving

(Durkheims structureel functionalisme) Vragen worden ook beantwoord met een veronderstelling in die samenleving (Engels en

Marx’ historisch materialisme) Vragen over samenlevingen zijn niets anders dan vragen over individuen die er in leven

(Utilitaristisch individualisme) Samenlevingen bestaan niet, er is geen tegenstelling tussen het individu en de maatschappij.

Het individu interpreteert de samenleving (Webers interpretatief individualisme)

Macrohypothesen kunnen vaak omgezet worden naar uitspraken over de invloed van samenlevingskenmerken en individuele kenmerken, bijvoorbeeld:

Macrokenmerken = welvaart, staatsinrichting, etc.Microkenmerken = religie etc.

Een handig voorbeeldje van een macrohypothese

Ik ben Crhistelijk Dus ik hang ’s zondags geen was op

X% in de samenleving is ook Christelijk

Dus mag ook niet…

Page 17: Sociologie Hoorcolleges + Boek

0 1000

20

40

60

80

100

120

Chart Title

Verwachting Optie

% Christenen

% w

as o

phan

gend

e m

ense

n

De verwachting : Hoe meer gelovigen hoe meer er geen was ophangen op zondagMogelijke optie : Hoe meer mensen gelovig onder de 50%, hoe meer zullen zeggen “Iedereen (wel of niet gelovig) hangt toch de was op dus dan kan ik het ook gewoon doen”. Wanneer het niet ophangen gaat overheersen, dus de gelovigen, zullen de niet-gelovigen wel denken “oh mijn buren vinden het vervelend dus doe ik het ook niet”.

De zoektocht naar een syntheseNog even een geheugensteuntje:

1. Ongelijkheid historisch materialisme Marx2. Cohesie structureel functionalisme Durkheim3. Rationalisering interpretatief individualisme Weber

Het historisch materialisme zegt ook iets over cohesie: Gaat over dwang en strijd cohesievraagstuk Wel alleen strijd waarbij ongelijkheid de inzet is

o Uni dimensionale stratificatie = het gaat alleen over kapitaal en productiemiddeleno MAAR scholing en kennis zijn ook een vorm van stratificatie o Dus wanneer het over meerdere vormen van stratificatie gaat: multidimensionaalo Stratificatie = indeling van mensen in verschillende sociale lagen

Structureel functionalisme zegt ook iets over ongelijkheid Geeft aan wat mensen wel en niet mogen verdienen

o Doordat wij normen hebben o bv Balkenende norm, of de norm dat het gek is als je als putjesschepper miljoenen

verdient Ook normen over de maximale verschillen in lonen Normen kunnen dus zorgen voor kleine of grote ongelijkheid Heeft ook het uni dimensionaal stratificatiebeginsel:

o Alleen kijken naar verschil in aanzien en status

Page 18: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Interpretatief individualisme gaat verder Zowel ongelijkheid als cohesie Multidimensionaal want

o Economische machtsverschilleno Standsverschillen (aanzien)o Politieke machtsverschillen

In welke mate laat een groep nieuwkomers toe en in welke mate heeft het wereldbeeld invloed op die openheid

o Openheid = ongelijkheidsvraagstuko Banden in de samenleving = cohesie

Sociale ongelijjkheid: Van verdeling

o Scheefheid Van kansen

o MobiliteitEen samenleving heeft de perfecte mobiliteit als het beroep van de ouders totaal geen invloed heeft op het kind. Je spreekt dan van een open samenleving.

Intergenerationeel = Over meerdere generaties, bijvoorbeeld vader op zoonIntragenerationeel = Binnen één generatie, dus één iemand die in zijn leven stijgt of daalt

Vraag: Hoe ontwikkelde intergenerationele beroepsmobiliteit zich in Nederland, afgemeten van een beroepsklasse van zoon en beroepsklasse van hun vader? (in drie beroepsklassen)

1. Grote zelfstandigers, managers, professies (hoog)

Contingentering

In hoeverre kun je van een bepaald beroep naar een ander beroep komen binnen je leven intragenerationele mobiliteit

Overerving

wat doet je vader / moeder en heeft dat invloed op wat jij doetintergenerationele mobiliteit

Connubium

huwelijken binnen groepen

convivium

Zelfs vriendschappen alleen binnen groepen Gesloten

Open

Page 19: Sociologie Hoorcolleges + Boek

2. Kleine zelfstandigen, hoofdarbeid, geschoold handarbeid (middel)3. Ongeschoold en geoefend handarbeid (laag)

Mobiliteitstabel neemt een relatie tussen twee personen als eenheid, waarin de personen met behulp van dezelfde variabelen gekarakteriseerd.

Tabel aflezen en er mee rekenen: Stabiliteit = kijken naar de diagonaal Stijgen = cijfers onder de hoofddiagonaal Dalen = cijfers boven de hoofddiagonaal

ZIE POWERPOINTPRESENTATIEPercentages in 100 tallen, dus 100% = 1000 mensen

Absolute vs relatieve mobiliteit:Absolute/totale mobiliteit = in de binnencellen van de tabel, dus zonder de randmarginalen: de totale mobiliteit die plaatsvindt in de tabel.Structurele mobiliteit = afgedwongen door veranderingen in de beroepsklassecultuur.Relatieve/circulatie mobiliteit = t.o.v. randverdeling (marginalen). Voortgekomen uit gelijkheid van kansen. Absolute mobiliteit is geen goede maat voor gelijke kansen. Alleen relatieve mobiliteit zegt iets over de mate van openheid in de samenleving

Structurele mobiliteit + relatieve mobiliteit = absolute mobiliteitOddsratio = (A x D) / (B x C) Oddsratio 1 geeft de perfecte mobiliteit aan,hoe hoger hoe ongelijker. Onder de 1 is positieve discriminatie.

Hoorcollege 14 Proeftentamen 5 oktober 2015Blau & Duncan vonden dat er steeds minder op afkomst (wat doen je ouders) en steeds meer op verdienste werd genormeerd.

Meritocratiebeginsel: Hoe hoger de opleiding van het kind is hoe hoger de beroepen/het inkomen van het kind is, dat heeft dus weinig (meer) te maken met het beroep van de ouders.Meritocratie = Samenleving gebaseerd op verdiensten

Idee van afkomst:Het beroep en het inkomen van de ouders bepalen grotendeels het beroep en de inkomsten van het kind, het geslacht en etnische afkomst hebben daar ook een invloed op

Page 20: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Er wordt nu dus onderzocht in welke samenleving het ene en in welke samenleving het andere model heerst.

Hoorcollege 15 Technologisch ideologisch evolutionisme 6 oktober 2015Hoofdstuk 16 tm 20 gaan over het zoeken naar een overkoepelende theorie, maar is heel moeilijk dus de stuff in het hoorcollege is van groot belang!!

De ideologiehypothese / ideologieënhypothese valt onder het technologisch evolutionisme.

Met technologische ontwikkeling in de samenleving ontwikkeld bijvoorbeeld ook: a) Centraal gezagb) Belastingc) Beroepsvormingd) Geloof/religiee) Instanties

Zijn allemaal door Lenski getoetst met Murdock’s etnografische atlas om te toetsen of ongelijkheid groeit als technologie groeit.

Trends binnen het technologisch evolutionisme Bevestigd

o Grotere bevolkingo Efficiëntere materiële productieo Hogere productie per hoofd van de bevolkingo Activistischere ideologieëno Toenemende complexiteit / differentiatie van instellingen

Niet bevestigd of anders uitgekomen dan verwacht

Page 21: Sociologie Hoorcolleges + Boek

o Grotere ongelijkhedeno Meer strijdo Meer/strakkere beginselen groepsvorming

Technologisch ideologisch evolutionisme Wat zijn de gevolgen van technologie op de samenleving? Wat is de invloed van ideologie (op

ongelijkheid) Is een synthese, dus zo’n poging tot een overkoepelende theorie. Kijkt verder: tot nu toe alle theorieën gevormd in de tijd waarin ze zijn ontwikkeld maar deze

theorie kijkt niet alleen naar het nu maar ook naar het verleden. DOEL: veranderingen in de samenleving op lange termijn verklaren Bevat / gaat uit van

o Rationalisering van de techniek Rationalisering

o Staatsbeeld in ideologie Wereldbeeldhypothese van weber

o Veranderingen in ongelijkheid en strijd in de samenleving Ongelijkheid = ongelijkheidsvraagstuk Strijd = cohesievraagstuk

Is opgebouwd uit drie lagen:a) De concreetste laag

a. De empirische generalisaties b. Dingen die in de werkelijkheid zijn opgevallen en altijd herhalen (dus écht zo zijn)

b) De abstractere laaga. De Techniektheorieb. Geeft verklaring voor 1.c. Naarmate de voedselvoorzieningstechnieken in samenlevingen verder zijn ontwikkeld

zal de verdeling van consumptiegoederen in die samenleving schever zijn.c) Meest algemene laag

a. De hulpbronnentheoriei. Hoorcollege 20

b. Geeft omvattende verklaring voor 1 en 2c. Naarmate in een samenleving hulpbronnen ongelijker zijn verdeeld, zijn ook de

consumptiegoederen in die samenleving schever verdeeld, waarbij de meeste consumptiegoederen naar de mensen met de meeste hulpbronnen gaan.

Kale kern van het technisch evolutionisme (is breder dan andere tradities) en (deels) aankleding (schuin)a. Iedere samenlevingb. Kent een natuurlijke omgeving (een bepaald klimaat, een specifieke bodemgesteldheid en

dergelijke) als een sociale omgeving (bevindt zich te midden van andere samenlevingen)c. Ze bestaat uit een aantal individuen (tezamen Een bevolking vormend) die hun eigenbelang

nastreven (over zoveel mogelijk consumptiegoederen willen beschikken) en daartoe hun hulpbronnen (waaronder productiemiddelen en praktische kennis) aanwenden.

d. Een cultuure. Een hoeveelheid materiële producten van deze cultuurf. Evenals een structuurg. En het is vooral de cultuur van een samenleving die van invloed is op de mate waarin een

samenleving afhankelijk is van haar omgevingh. Evenals op de omvang van haar bevolking

Page 22: Sociologie Hoorcolleges + Boek

i. Op de hoeveelheid materiële producten per hoofd van de bevolkingj. En op de segmentering van haar structuur

Je ziet verschillende theorieën terug in de (invulling van de) kern van het technologisch evolutionisme

“Met sociale omgeving wordt bedoeld dat een samenleving zich te midden van andere samenlevingen bevindt”

i. Wallersteins wereldsysteemhypothese “Een bevolking bestaat uit individuen, die hun eigenbelang nastreven (over zoveel mogelijk

consumptiegoederen willen beschikken) en daarvoor hun hulpbronnen (zoals productiemiddelen) aanwenden.”

i. Individuen uit de kernuitspraak van het utilitaristisch individualisme. “Een cultuur bestaat uit een ideologie (een wereldbeeld en andere voorstellingen, en

waarden en normen) en een technologie (kennis omtrend middelen van bestaan) i. Normen en waarden uit het structureel functionalisme

ii. Wereldbeelden uit het interpretatief individualismeiii. Productiewijzen uit het historisch materialisme

“productiemiddelen en consumtptiegoederen zijn materiële producten van de cultuur van een samenleving”

i. Dwangmiddelen uit het historisch materialisme “Een structuur bestaat uit intermediaire groepen en klassen

i. De intermediaire groeperingen uit het structureel functionalismeii. De klassen uit het historisch materialisme

(nu even nadruk op alleen ongelijkheidsvraagstuk)Het idee van het technologisch ideologisch evolutionisme is dat verandering in de techniek de belangrijkste drijfveer achter de veranderingen in de samenleving is. Als het technologisch peil hoger ligt, heeft ideologie(politiek/religie) meer invloed.De theorie bevat

1. Een techniekenhypothesea.

2. Een ideologieënhypothese3. Een machtsmiddelenhypothese

Techniek SamenlevingPijl en boog, mand Jagen & verzamelenGraafstok, hak Eenvoudige tuinbouwBrons Ontwikkelde tuinbouwPloeg Eenvoudige akkerbouwIjzer Ontwikkelde akkerbouwMachines Industrie

Koppeling tussen het historisch materialisme (hoe wij voorzien in ons bestaan) staat aan de basis van het Technologisch ideologisch evolutionisme.

Technologiehypothese:Hoe meer uitvindingen er in een samenleving worden benut om voedsel voort te brengen, hoe meer gefragmenteert de structuur van de samenleving zal zijn,Bepaalde mensen hebben technieken of land, en andere mensen niet = ongelijkheidIN HET KORT: hoe hoger het technologisch peil des te groter de ongelijkheid.

Page 23: Sociologie Hoorcolleges + Boek

De techniekhypothese wordt vaak gekoppeld aan de machtsmiddelenhypothese.

De Algemene MachtsmiddelenhypotheseHoe eenzijdiger de machtsverhoudingen in een samenlevingdes te groter ongelijkheid: “power determines privilege”of beter “opeenstapeling van hulpbronnen leidt tot privileges” , wat dicht in de buurt van het historisch materialisme komtMacht in de samenleving zou bij een specifieke groep komen.

Techtnologiehypothese :Afleidingvan de techniekenhypothese uit de machtsmiddelenhypothese:

Algemene veronderstelling:Hoe eenzijdiger de machtsverhoudingen in de samenleving hoe groter de ongelijkheidBijkomende veronderstelling:Technologische vooruitgang maakt de machtsverhoudingen eenzijdiger.TechnologiehypotheseHoe hoger het technologisch pijl des te groter de ongelijkheid.

Lenski vond bevestiging voor de techniekhypothese, maar in de industriële samenlevingen is het heel anders: je verwacht ook daar een hoog technologisch peil.

Ongelijkheden zijn juist NIET groter in de industriële samenleving Dus je kan de ongelijkheid in de industrie niet verklaren met de techniekhypothese dus

gebruik je de ideologiehypothese.

Bij de overgang van akkerbouw naar industrie zie je meer cumulatie van hulpbronnen en een grotere rol voor ideologie. De weerlegging van de technologiehypothese wordt verklaard met de machtsmiddelenhypothese:

Mensen met weinig economische hulpbronnen of machtsmiddelen hebben bij de industrialisatie (en het opkomen van partijen) wel ineens politieke hulpbronnen.Democratie leidt tot minder sterke opeenstapeling (accumulatie) van macht/hulpbronnen.

Ideologiehypothese / ideologieënhypotheseHoe activistischer de ideologieën van een staat (het staatsbeeld) zijn, des te kleiner zijn de ongelijkheden

Een activistische ideologie is een ideologie die veel wil ingrijpen om de samenleving te veranderen

Zie je bijvoorbeeld terug in socialistische partijen zoals de SPDe ideologieënhypothese vervalt bij het vergelijken met een sociaaldemocratisch land, net zoals het technologisch evolutionisme vervalt bij overgang naar industrie.

Twee hypotheses die onder de ideologiehypothese vallen zijn de sociaaldemocratiehypothese en de communismehypothese.Hoe activistischer het staatsbeeld achter de grondwet van een land en achter de programma’s van regeringspartijen zijn, des te kleiner zijn in dit land de inkomensverschillenSociaaldemocratiehypotheseIn sommige samenlevingen waar de sociaal democraten aan de macht zijn zou de ongelijkheid kleiner moeten zijn dan een land waar de liberalen aan de macht zijnCommunismehypothese

Page 24: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Hetzelfde maar dan met het communisme: Als het communisme heerst zou de ongelijkheid moeten afnemen.

Als de ideologieënhypothese niet meer klopt als je gaat vergelijken, hoe kun je dan verklaren dat soms de inkomensongelijkheid in communistische landen groter is dan de inkomensongelijkheid in sociaal democratische landen?

1. Orthodox Historisch Materialisme:a. Het communisme schaft een aantal factoren af die de ontwikkeling naar minder

inkomensongelijkheid zouden belemmeren, maar er komen door het communisme ook nieuwe (andere) factoren bij

2. Conflict theoretische hypothesena. (Late uitloper van het revisionistisch historisch materialisme)b. Tegengestelde belangen geven conflictc. Cumulatie bij partijfunctionarissen en vriendjespolitiek

3. Lenski’s technologisch evolutionismea. Het communisme doet sociaaldemocratische machtsmiddelen te niet maar vormt

nieuwe (eigen) machtsmiddelen die net zo zwaar wegen (lijkt beetje op orthodox historisch materialisme)

4. Neomarxistische hypothesea. Meent dat het te maken heeft met scholing en prestigeb. Ongelijkheid in scholing en prestige wordt bij het communisme wel kleinerc. Maar over-all ongelijkheid niet.

Dus in het communisme heerst wellicht een minder scheve inkomstenverdeling maar niet per se minder ongelijkheid.

Post-Communisme Communistische ideologieën gaan na de val van het communistische rijk vaak over in

nationalistische ideologieën (niet alleen in bijvoorbeeld Rusland zelf, maar ook Nederlandse communistische partijen werden nationalistisch genoemd).

Inkomensverschillen in post-communistische landen (jaren 90) werden groter, omdat er minder activistische politieke ideologieën waren (dan voorheen)

Hoorcollege 16 Man-vrouw / homo-hetero 9 oktober 2015Verschillen tussen groepen (man – vrouw, homo – hetero) worden verklaard door middel van het ongelijkheids- en het cohesievraagstuk.

Ongelijkheid man-vrouw in Opleiding Beroepsprestige / inkomen Huishouden / opvoeding

Cohesie man-vrouw Geweld Huiselijk geweld

De vraag welke ongelijkheden tussen mannen en vrouwen er eigenlijk zijn kan nog niet/moeilijk worden beantwoord, want er is tot nu toe alleen een beschrijvings- en een trendvraag: De vergelijking en verklaring zijn slechts toekomstmuziek

Biologisch vs. Sociale verschillen verklaard

Page 25: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Biologisch Omdat alleen vrouwen kinderen kunnen baren hebben ze geen tijd voor andere

taken dus moeten mannen die overnemen Sociaal

Mannen hebben fysiek meer kracht waardoor ze strijders werden en altijd zijn gebleven. Omdat strijder schap veel risico had zou er een sterke beloning, dus een vrouw, beloofd worden. Een vrouw werd dus al heel lang gezien als prijs, dus heerst er mannelijke dominantie

Hoe hoger het technologisch peil hoe groter de ongelijkheid1e feministische golf in de jaren 20

Radicalen Alle instituties veranderen zodat vrouwen tenminste gelijkheid krijgen

Conservatief Het streven naar alleen kiesrecht

2e feministische golf in de jaren 60 en 70 Gelijkheid werk / arbeid

Economische zelfstandigheid Seksuele vrijheid

3e feministische golf in de jaren 90 Posities van vrouwen in minderheden

Men spreekt van een 4e feministische golf die momenteel aan de gang is, namelijk een die strijd voor genderneutraliteit.

Algemene veronderstelling:Naarmate de staatsideologie van een samenleving activistischer is zullen de ongelijkheden tussen man en vrouw kleiner zijnBijkomende veronderstelling:Sociaal democratische partijen zijn activistischer dan liberale en conservatieve partijenIn landen waar de sociaaldemocraten langer aan de macht zijn geweest zijn verschillen tussen man en vrouw kleiner.

Hoorcollege 17 Mondialisering 12 oktober 2015In democratie, zeker in een meerpartijenstelsel, zal er niet één staatsbeeld zijn over een langere periode.

In Zweden zijn bijvoorbeeld de sociaal democraten heel lang heel groot geweest, daarom is de gelijkheid in Zweden wat groter.

Het socialisme heeft wel een activistischer staatsbeeld, maar welke politieke ideologie spiegelt een meer activistisch wereldbeeld? Dat is een interessante discussie die in het boek niet wordt aangehaald.Moeten we niet naast de hypothese dat “hoe activistischer het staatsbeeld is van de politieke ideologie, hoe kleiner de ongelijkheid” plaatsen “en des te minder snel de welvaarstgroei”?

Wallerstein geeft een aanvulling op het Technologisch-Ideologisch Evolutionisme: “Landen zijn geen afgesloten eenheden”: Mondialisering

Techniek

Page 26: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Ideologie Afhankelijkheden tussen landen

Hypothese: Hoe meer een land in de periferie ligt van het wereldwijde handelssysteem, des te groter de ongelijkheid en des te heviger de strijd.

Mondialisering binnen Lenski’s ideeënHoe eenzijdiger de machtsverhouding in de samenleving des te meer ongelijkheden (des te heviger de strijd des te minder uitvindingen) Hoe zwakker de positie van een land in de wereldeconomie, des te ongelijker is de verdeling van de machtsmiddelen in dat land (accumulatie)Hoe zwakker de positie van een land in de wereldeconomie, des te groter de ongelijkheid (des te heviger de strijd des te minder uitvindingen)

Sinds de komst van de industrie is de ongelijkheid binnen landen gestegen, maar ook op wereldschaal, dus over alle mensen, is de ongelijkheid gestegen. Wallerstein zegt “de techniekhypothese moet je niet verwerpen als je op wereldschaal kijkt.”In het boek wordt het als volgt verwoord: “De wereld is overgegaan naar een wereldwijde arbeidsverdeling (wereldsysteemtheorie) dus als je op wereldschaal kijkt klopt Lenski’s bewering dat met technologie de ongelijkheid oploopt wel, maar per land kan dit nog wel eens verschillen”

Mondialisering: Economische, politieke en culturele processen die tegelijkertijd plaatsvinden Structurele veranderingen

o Internationalisering van markten en daarmee afnemend belang van grenzen voor economische transacties

o Sterkere belastingcompetitie tussen landeno Toenemende wereldwijde verbintenissen door o.a. nieuwe informatie en

communicatietechnologie

Hypothese: Naarmate de mondialisering verder is voortgeschreden, identificeren hoger opgeleiden zich minder sterk met hun land (dus dat ze makkelijker denken over het werken in het buitenland) terwijl lager opgeleiden zich juist sterker identificeren met hun land. Zowel bedreigings- als een kansenhypothese

Het EU project: Er is geen vergaande vorm van mondialisering Worden de ongelijkheden tussen europeanen groter of kleiner? Biedt de EU vooral mogelijkheden voor hoger of lager opgeleiden? Of is dat afhankelijk van of een land boven of beneden gemiddeld rijk is?

Een eerlijkere verdeling van hulpbronnen stuit op weerstand van degene met veel hulpbronnen: Mensen zoeken altijd een nieuwe methode om het verlies uit de oude hulpbronnen te compenseren.Cultuur is een “nieuwe” hulpbron die het verlies van “oude” hulpbronnen kan compenseren, dus bijvoorbeeld een mooiere auto of naar een beter restaurant.

Herverdeling door (sociaal)democratie: De robin-hoodhypothese (Downs). Door de democratie en de sociaaldemocratie zie je dat de rijken achteruit gaan en de armen vooruit: Democratie leidt dus tot een herverdeling van rijk en arm.

Page 27: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Arm Rijk

-25

-20

-15

-10

-5

0

5

10

15

Robin Hood hypothese volgens DownsSti

jgen

Dal

en

Volgens Tullock zorgt algemeen kiesrecht voor een machtsevenwicht bij de middenklassen EN is sociaaldemocratische macht beter dan “gewone” democratie met algemeen kiesrecht.

Arm Rijk

-15

-10

-5

0

5

10

15

Tullocks hypothese

Stijg

en

Dale

n

Compenserende strategieën tegen activistisch/nivellerend overheidsbeleid:Bijvoorbeeld progressieve belastingIs het antwoord op de vraag: “Hoe is het mogelijk dat de toename van de mobiliteit achterbleef bij de nivellerende maatregelen van de overheid?” dus mensen worden steeds gelijker en we krijgen een steeds openere samenleving, hoezo wordt de mobiliteit niet groter? Hoogste sociale lagen compenseren de nivellerende overheidsmaatregelen door beroep te doen op hun machtsmiddelen/hulpbronnen die nog niet zijn ingezet: Geld heeft minder waarde in de samenleving dus willen ze anders laten zien dat ze rijk zijn, bijvoorbeeld…

Page 28: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Dit is een onbedoeld gevolg van overheidsingrijpen Compenserende strategieën volgens Bourdieu:

Cultuurdeelname Uiterlijk vertoon Niet langer onderscheid door vermogen maar door investering in cultuur

Onderwijs Cultuuroverdracht Onderwijsendogamie

Binnen onderwijs: groepjesvormen

Endogamie = binnen één groepExogamie = over meerdere groepen

Hoorcollege 18 Religie in Nederland 13 oktober 2015Herhaling van gisteren: Wanneer de overheid zorgt voor meer belasting voor de rijken, kunnen de rijken niet goed laten zien dat ze meer hebben dan de armen. Ze willen dit echter toch kenbaar maken, en gaan dus zoeken naar compenserende strategieën:

Cultuurdeelname Onderwijs (voor kind) Cultuuroverdracht Onderwijsendogamie

In periodes en/of landen waarin de overheid sterker ingrijpt om de inkomensverschillen te verkleinen zijn de verschillen in cultuurdeelname groter.

Cultuurdeelname:- Erfbelasting en vermogensbelasting zorgen ervoor dat bezit aan belang inboet ten gunste van

onderwijs: Vooral hogere diploma’s leiden tot meer inkomen.- Bordieu: Om de eigen positie te handhaven wordt er meer geïnvesteerd in het onderwijs van

kinderen.

Cultuuroverdracht: Er staan minder ongelijke onderwijskansen door studiebeurzen, dus wordt de strategie van

de cultuuroverdracht ingezet. Er wordt opzoek gegaan naar culturele hulpbronnen. Bordieu: meer tijd en meer geld naar activiteiten die leiden tot betere schoolprestaties. Culturele hulpbronnen: overdracht van cultuur naar kinderen. In hoeverre past de bagage die

de kinderen meekrijgen bij het schoolsysteem. Kinderen met ouders met een hogere opleiding hebben een voorsprong met deze

hulpbronnen (zoals musea, (voor)lezen, rummikub en sudoku’s)

Onderwijsendogame: Endogamie = huwen binnen eigen groep Hoger opgeleiden trouwen met hoger opgeleiden. Erven en vermogen zijn door belastingen minder belangrijk geworden, daarom is er een

selectie op nieuw kapitaal namelijk onderwijs. Bordieu: Als de sociale mobiliteit in een industrieland groeit, neemt de onderwijsendogamie

toe.

Page 29: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Maar keep in mind: Er zijn meer vrouwen van mannen met een hoge opleiding dus 100% endogamie kan niet!

Beschaafd gedrag ter compensatie: Door je strikt te houden aan etiquette kun je laten zien dat je bij de elite hoort. Hoe sterker de etiquette is in een bepaalde groep tot een bepaald gedrag hoe sterker de afzetting is van die groep.

Elias zoekt in 1939 naar regels voor de adel Is er in West Europa sinds de 13e eeuw een trend naar meer beschaafd gedrag? Adel verloor monopolie op geweldsmiddelen, etiquette om zich te onderscheiden van de

burgerij Steeds strengere etiquette omdat de burgerij de etiquette over gaat nemen.

Het fijne verschil samenvattend: Er zijn onbedoelde gevolgen van de nivellerende en egaliserende overheidsmaatregelen. De compenserende strategieën kunnen egaliserende overheidsmaatregelen deels teniet doen. Hoofdstuk 26

Elias:Zoals de adel in de 17e en 18e eeuw in frankrijk haar verlies aan de monopolie op wapens door de komst van de staat compenseerde met het aanscherpen van maatstaven door beschaafd gedragBordieu:Zo heeft de bovenlaag in westerse industrielanden na 1945 het verlies aan kapitaal door de komst van een studiebeurzenstelsel gecompenseerd door meer culturele hulpbronnen aan hun kinderen over te dragen

Religie in NederlandIn de integratiehypothese staat religie vaak centraal. Vijandig gedrag tussen religies.

POWERPOINT

Bevindelijke = De geloofsleer (bijbel) moet niet alleen begrepen worden maar ook emotioneel aanvaard worden: de mens voelt zich waarlijk zondaar en voelt voor god. Wordt ook weleens de zwartekousenkerk genoemd. Politiek verbonden aan de SGP.

In Nederland zijn de politiek-religieuze tegenstellingen sterker dan in veel andere landen.Naarmate men sterker geïntegreerd is in een godsdienstige groepering, leeft men de norm over stemgedrag sterker na.Bijkomende veronderstelling: Godsdienstige groeperingen hebben de norm dat leden op godsdienstig georiënteerde partijen stemmen.Naarmate men sterker geïntegreerd is in een godsdienstige groepering, is de kans groter dat men op een partij stemt die godsdienstig georiënteerd is.

Even terug naar vorige week (over homo’s en hetero’s) Naarmate men sterker geïntegreerd is in een godsdienstige groepering leeft men de normen van die groepering sterker naBijkomende veronderstelling: veel religieuze groeperingen hebben een norm die homoseksualiteit afkeurt.Hypothese: naarmate men sterker geïntegreerd is in de godsdienstige groepering, keurt men homoseksualiteit sterker af.

Page 30: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Bijkomende veronderstelling: In Italië en Polen is men gemiddeld vaker lid van een kerk dan in België of Frankrijk.Hypothese: In Italië en Polen keurt men homoseksualiteit sterker af dan in België en Frankrijk.

Hoorcollege 19 Politiek sociale tegenstellingen 16 oktober 2015Stemgedrag is onderdeel van het cohesievraagstuk en van het ongelijkheidsvraagstuk

Cohesie Politieke discohesieOngelijkheid Ongelijke machtsverhoudingen

Groep gebonden stemgedrag wil zeggen dat je stemt omdat de groep waar je je bij betrokken voelt dat doet. Partijen spelen ook in op dit groepsgevoel: Een partij komt op voor een groep (Bijvoorbeeld PvdA)

Godsdiensten het stemmen op confessionele of religieuze partijen

Sociale klasse stemmen op een linkse partij

Opleidingsverschil het stemmen op groene / nationalistische partijen

Het kan zijn dat je bij meerdere groepen hoort, alleen hoe belangrijker een kenmerk hoe groter de kans dat je op de bijbehorende partij stemt. Zo was vroeger het feit of je gelovig was belangrijker dan je opleidingsniveau.

De klassen in onze samenleving hebben onverenigbare belangen: Ze willen allemaal wat anders. Het idee is nu dat als de arbeiders zich aaneensluiten ze meer macht hebben, waardoor ze met activistisch ingrijpen in de regering een deel van de macht en het vermogen van de rijken naar de armen kan.

Leden van de arbeidsklasse (die zich aaneen hebben gesloten) ijveren (meer) voor een politieke partij die de vrije markt aan banden legt en hun politieke en sociale rechten vergroot

Linkse partij: Activistische overheid Ingrijpen om ongelijkheid te verkleinen

Rechtse partij Weinig activistisch Weinig ingrijpen

Groen Links

D66

PvdA

SPVVD

CU CDAPVV SGP

Groep gebonden stemgedrag

Rechts

Links

Progressief

Conservatief

Page 31: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Oddsratio’s REWIND : Vorige weekJe ziet op de tabel (zie pp randwaarden) dat er toen vaders aan het werk waren veel minder hoge beroepen waren, maar nu zijn er veel meer hogere beroepen maar minder lage beroepen. Er is dus gedwongen mobiliteit: Verandering is afgedwongen door de verandering in de beroepsstructuur. Oddsratio wordt altijd op een 2 x 2 tabel berekent. Als je dus kans (oddsratio) wil gaan berekenen moet je uit de 3 x 3 tabel (zie dia) een 2 x 2 tabel gaan afleiden.

Als je een oddsratio wil berekenen heb je maar vier cellen nodig.Bijvoorbeeld

Zoon hoog Zoon middenPapa hoog A BPapa midden C D

A tm D zijn getallen.(A x d) / (b x c) = oddsratio Hoe hoger de oddsratio hoe opener de samenleving en hoe minder verband tussen positie van papa op de positie van zoon. Bij oddsratio onder de 1 is er positieve discriminatie (kan bv optreden bij vrouwen).

Wel NietGroep A A BGroep B C D

Wanneer A en C allebei 50% is, is er een keurige verdeling: Oddsratio = 1 (50/50) / (50/50)Wanneer A 25% is en C 50% is het niet goed verdeeltOok wel de heath-index genoemd

Dus even Situatie schetsen:A=50 B = 50C = 25 D = 75Wanneer je de oddsratio gaat berekenen: (50*75) / (50*25) = 3 (of 50/50)/(25/75) maar je kan ook zeggen dat groep A “iets” 2x zo vaak doet als groep B, want 2 x 25 is 50, alleen dan laat je de volledige rechterhelft van de tabel weg, dus altijd kruisproduct rekenen! Veel voorbeelden op dia’s.

Hoorcollege 20 Buitenlanders 19 oktober 2015Tweede proeftentamen op blackboard.

Migranten in Nederland en Inheemsen en uitheemse raakt met cohesie en met ongelijkheid. Over wie?

Formalisering van de staat Nationaliteitswetten

Wanneer is iemand Nederlander?

Page 32: Sociologie Hoorcolleges + Boek

In Nederland: Wanneer één van de ouders Nederlander is krijgt het kind de Nederlandse nationaliteit

Tot 1892 alleen de vader Naturalisatiewetten

5 jaar in Nederland wonen Of 3 jaar met erkende partner samenwonen Inburgeringsexamen of Nederlandse taal toets Naturalisatieceremonie bijwonen

Migranten komen vooral uit voormalige koloniën, maar er is ook een tijd geweest waarin Nederland actief op zoek ging naar arbeiders in andere landen.

Vanaf jaren 80 en 90 komt er een nieuwe stroom migranten namelijk asielzoekers.

Migratie na de tweede wereldoorlog: Migranten uit voormalige kolonien

Indonesië werd in 1949 onafhankelijk Suriname in 1975

Gastarbeiders Jaren 60 Italianen en Spanjaarden Later marokkanen en turken

Asielzoekers Vanaf jaren 80

Gezinshereniging / gezinsvorming / kettingmigratie Vanaf jaren 80

Push & pull factoren: Push : Factoren die het aantrekkelijk maken om te emigreren Pull : Factoren die het aantrekkelijk maken om te immigreren (bijvoorbeeld baankans)

Segregatie (scheiding van bevolkingsgroepen) is automatisch gekoppeld aan migratie.

Een nieuw verschijnsel in de migratie van Nederland:1. Migratie over grotere afstand (mensen komen van verder)2. Werkeloosheid onder migranten is veel hoger3. De islam is relatief nieuw4. Bindingen met het land van herkomst zijn nu makkelijker te onderhouden, waardoor de

invloed van de (regering van) het land van herkomst groter is

Ongelijkheid kijken naar Tussen alle mensen Tussen sociale klassen Tussen mannen en vrouwen Tussen allochtonen en autochtonen

En naar Opleiding

Verschillen in niveau Als gemiddeld genomen minderheden steeds hoger opgeleid raken, wil dat niet

zeggen dat ongelijkheid op bijvoorbeeld het hoogste niveau gedicht is Verschillen in startkwalificatie (MBO2, HAVO of VWO) Verschillen in WO diploma

Werkeloosheid

Page 33: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Beroepsniveau Inkomen

De hulpbronnentheorieAchterstanden (op het terrein van onderwijs, werk, etc) van allochtonen van de eerste en tweede generatie zijn te verklaren uit hun geringere hoeveelheid hulpbronnen (van zichzelf of van hun ouders).

IntegratiehypotheseNaarmate allochtonen minder geïntegreerd zijn in de intermediaire groeperingen van het land van bestemming (bv nederland) kunnen e minder hulpbronnen genereren.

DiscriminatietheorieAutohtonen legitimeren hun positie met vooroordelen en door middel van discriminatie.

Nog even een herhaling van hoorcollege 16De ideologieënhypothese: Hoe activistischer de ideologieën van een staat (het staatsbeeld) zijn, des te kleiner zijn de ongelijkheden

Een activistische ideologie is een ideologie die veel wil ingrijpen om de samenleving te veranderen

Zie je bijvoorbeeld terug in socialistische partijen zoals de SPVervalt bij vergelijking met sociaaldemocratische landen, net zoals het technologisch evolutionisme vervalt bij overgang naar industrie.

De ideologieëntheorie is samen met de hulpbronnentheorie de verklaring voor een minder scheve verdeling van inkomens in industrielanden met een lange democratie.

Ongelijkheid kan leiden tot afname van cohesieGebrekkige cohesie kan leiden tot toename van discriminatie en daarmee ongelijkheid (want als mensen zich isoleren tot dezelfde groep dan ja)

AV: …Zie dia’s!! gaat over zelfdoding onder marrokkanen

Volgens de integratiehypothese hebben schoolverlaters en spijbelaars meer kans op criminaliteit; gebaseerd op de ongelijkheid binnen het onderwijs verwachten we dat de kans op criminaliteit groter is onder de allochtone groepen. Zie dia’s!!

Vergelijking met andere vormen van onthechting:Minder zelfdoding (want religieuze groepering) maar meer criminaliteit (want school skippen).

Is het dan zo dat onder allochtone jongeren meer zelfdoding voorkomt?? JA! Dus onder niet westerse jongeren komt én meer criminaliteit én meer zelfmoord voor: het

vallen tussen culturen?

Hoorcollege 21 Docu 20 oktober 2015Naam van de docu : All white and barking / All white in Barking (plaatsje) en duurt een uur en een kwartier. Er komt een vraag over de docu in meerkeuzevorm.

Page 34: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Letten op : Hulpbronnentheorie Integratiehypothese Discriminatietheorie

Hoofdvraag bij deze docu: Als er een snelle verandering is van de buurtcompositie, wat doet dat dan met de autochtone bewoners?

Weetjes over barking en dagenham: Opleiding wat lager Migrantenpopulatie wat hoger British national party is overheersende partij

Xenofobie = de angst voor vreemden.

Hoorcollege 21 laatste college 23 oktober 2015Sociologie gaat over samenlevingen en is een theoretische stroming.

Theoretisch: Met behulp van algemene beginselen worden gebeurtenissen of problemen verklaard

Empirisch: Er wordt nagegaan in hoeverre deze beginselen kloppen

Wat valt onder / bestaat uit wat.Ongelijkheid:

Klassiek hist. Mat. Dalingshypothese Centralisatiehypothese Geen-stijginghypothese

Revisionistisch hist mat. Dalingsghypothese Geen-stijgingshypothese

Cohesie

banden en afstand tussen autochtonen en allochtonen

vriendschappen burenbezoek

tegenstellingen tussen allochtonen en autochtonen

xenofobie stemmen op radicaal rechts

OngelijkheidCohesieRationalisering

Utilitaristisch individualisme

Page 35: Sociologie Hoorcolleges + Boek

Orthodox hist mat. Dalingshypothese Geen-stijgingshypothese

Cohesie: Structureel functionalisme

Integratiehypothesei. Durkheim

ii. Ultee Anomiehypothese

i. Merton

Rationalisering: Interpretatief individualisme

Ongelijkheid en cohesie: Tussen wie dan?Cohesie: Strijd Ongelijkheid: ….

Man en vrouw Arbeiders – niet arbeiders Hoog-opgeleiden – laag-opgeleiden

Alle vragen en problemen en theorieën bij elkaar Technologisch ideologisch evolutionisme van lenski

Machtsmiddelenhypothese Techniekhypothese Ideologiehypothese

In de colleges hebben wij alleen gekeken naar …….

BELANGRIJK: volgorde van vragen en het PTO schema1. Beschrijvingsvraag2. Trendvraag3. Vergelijkingsvraag4. Verklaringsvraag5. Toetsingsvraag

Meerkeuzevragen gaan vooral over technologisch ideologisch evolutionisme, het utilitaristisch individualisme.

Aanvullende informatie (uit samenvattingen en boek)De Weberianen (1953)

het ging de Weberianen meer om inkomen dan om eigendom of beroepskennis de drie dimensies zijn onafhankelijk van elkaar geen algemene hypothesen

De Neomarxisten (1960-70)

gaven kritiek op de Weberianen zijn voortgekomen uit de orthodoxe tak van het historisch materialisme

Page 36: Sociologie Hoorcolleges + Boek

inkomen is geen dimensie van stratificatie ontkent dat iemands inkomen in overeenstemming is met het prestige van diens beroep klasse is de fundamentele dimensie van stratificatie, in de betekenis van personen met meer of

minder beroepskennis politieke macht geen zelfstandige dimensie van stratificatie verdedigt opnieuw een eendimensionaal stratificatiemodel

De Neoweberianen (1970-80)

namen van bekende neoweberiaanse sociologen zijn: Goldthorpe, Bourdieu, Collins en Runciman stellen niet alleen hypothesen over lagen, maar ook over individuen. Hypothese: het wereldbeeld van een godsdienst kan de aanhangers ervan niet alleen de

aandrang tot het uitoefenen van een bepaald beroep verschaffen, maar tevens de argumenten, ideële middelen of symbolische hulpbronnen waarmee de uitoefening van dit beroep kan worden gerechtvaardigd ten overstaan van anderen die deze godsdienst aanhangen.

Het neoweberianisme is net als het technologisch evolutionisme een synthese: een poging om de drie hoofdvragen onder één dak te krijgen. Het neoweberianisme is echter minder geslaagd omdat:

1. Legt niet ui waarom er drie machtsmiddelen zijn2. Zegt niet welk machtsmiddel in welke samenleving de doorslag geeft3. Zegt niet wat het “relatieve gewicht” van de hulpbronnen in bepaalde maatschappijen is4. Nauwelijks te toetsen door vage hypothese: “machtsmiddelen hebben invloed”