Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het...

52
Socialisme en democratie 1978/6 Democratisch socialisme 263 Jan Bank Partij van de Arbeid '78; een partij zonder verleden? Politiek 270 Het alternatief - een kritiek op het reeel bestaande socialisme Mens en omgeving 282 Iteke Weeda Minder gezinnen, meer individuen Staat en burger 290 Problemen in de rechtshulp Politiek 300 B. Delfgaauw De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6. juni 1978

Transcript of Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het...

Page 1: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Socialisme en democratie 1978/6

Democratisch socialisme

263 Jan Bank Partij van de Arbeid '78; een partij zonder verleden?

Politiek

270 Het alternatief - een kritiek op het reeel bestaande socialisme

Mens en omgeving

282 Iteke Weeda Minder gezinnen, meer individuen

Staat en burger

290 Problemen in de rechtshulp

Politiek

300 B. Delfgaauw De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2

309 Pen op papier

socialisme en democratie. nummer 6. juni 1978

Page 2: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Biografische notities

Jan Bank is wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Geschiedenis aan de Rijksuniverstiteit te Utrecht.

Iteke Weeda is part-time wetenschappelijk medewerker aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, afdeling sociologie.

Wouter Meurs is ambtenaar op het ministerie van Justitie.

Joyce Hes is wetenschappelijk medewerker aan de juridische faculteit van de Rijksuniversiteit te Utrecht en lid van de redactie van het tijdschrift Rechtshulp.

B. Delfgaauw is hoogleraar filosofie aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

262 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 3: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Jan Bank

Partij van de Arbeid '78; een partij zonder verleden?

Voor sommige partijgenoten begint de eigenlijke geschiedenis van de Partij van de Arbeid niet in 1946, maar in de tweede helft van de jaren '60. Het is de tijd waarin een culturele en democratische omwenteling plaatsvindt, die voor het Nederlandse socialisme wordt gerealiseerd door Nieuw Links. Daarvoor ziet men een langdurige periode van revisionisme; de sociaal-democratie vereenzelvigde zich met wederopbouw en maatschappelijke harmonie. In deze historische visie worden de rooms-rode coalities uit de jaren '40 en '50 niet gunstig beoordeeld. Rondweg compromitterend acht men de betrokkenheid van de PvdA in de politionele acties tegen de Republiek Indonesië en in de koude oorlog. Deze visie, die het stempel draagt van de stijl van de jaren '60, is in de partijgeschiedenis, die vanwege de Stichting Vormingswerk Partij van de Arbeid wordt verspreid, officieus onderschreven. In de dia-serie van de Stichting Vormingswerk, voltooid in 1977, wordt geen aandacht besteed aan de jaren '70 (minus het verschijnen van het kabinet-Den Uy/) en zij bevat bijvoorbeeld ook geen verwijzing naar het groeiend besef dat een nieuwe economische politiek op basis van de socialistisch reformisme moet worden geformuleerd 'in opdracht van de tijd.' Vandaar dat de gedachte opkomt, dat de makers - en misschien wel de gehele spraakmakende gemeente in de PvdA - gefixeerd zijn op de oriëntaties van het vorige decennium en dat deze fixatie niet bevorderlijk is voor een verdere ontwikkeling van het sociaal­democratische plan van de arbeid nieuwe stijl. Nieuw Links is ook achteraf bezien meer dan een luidruchtige, uit de hand gelopen generatiewisseling. Het heeft op het punt van politisering en democratisering van de partij een formidabele prestatie geleverd. Maar tien jaar later moet men ook erkennen, dat die beweging haar programma formuleerde op een tijdstip, dat voor het eerst in deze eeuw werkgelegenheid niet als politiek probleem werd beschouwd; men had een overspannen arbeidsmarkt. In die zin zijn de jaren '60 vooralsnog een u itzonderi ng. Er is ook een redenering op te bouwen, waarin de culturele en democratische revolutie van Nederland in de jaren '60 wordt gezien als een verlate fase in een moderniseringsproces, waarvan het economische (industriële) gedeelte al veel eerder, namelijk in de jaren '40, is begonnen. Kortom, aan een relativering van de uitzonderlijkheid van de jaren '60 zou men eigenlijk toe moeten

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 263

c CD 3 o n .. a ~. ~

UI o n !: Ui' 3 CD

Page 4: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

komen, wil men de crisis van dit decennium in zeker opzicht vruchtbaar kunnen analyseren en wil men nieuwe prioriteiten kunnen stellen.

Deze opvatting, die hier kort en impressionistisch is verwoord, nodigt uit tot een bestudering van de geschiedenis van de sociaal­democratie. Dat is bij nader inzien een moeilijke opgave. Wie zich, al was het maar uit contramine, los wil maken van de impliciete historische visie van Nieuw Links - de jaren '60 als uitzonderlijke vernieuwingsperiode - vindt geen stof tot nadenken. De PvdA van vroeger is nauwelijks of niet beschreven. De officieuze partijgeschiedenis, die onder de titel Het Roode Vaandel volgen wij te boek is gesteld, eindigt in 1940. Maar ook terzake van de SOAP is de behoefte groot en de vervulling klein. Dit manco geldt overigens de geschiedschrijving over SOAP en PvdA, niet historische publikaties van sociaal-democraten.

Onder Nederlandse sociaal-democraten bestond er een traditie van historische reflectie en verantwoording. Van de oprichters van de SOAP hebben Troelstra, Vliegen en Schaper gedenkschriften of geschiedenissen geschreven. Deze - lijvige - boekdelen zijn nog steeds de belangrijkste bron voor de lotgevallen en de politieke strategie van de vroege SOAP. Albarda schreef geen memoires, maar aan hem is een gedenkboek opgedragen dat als voorbeeld kan gelden van politiek-historische verantwoording voor de partij­oriëntatie van de jaren '30. Drees schreef zelf twee memoires en liet er nog eens twee verschijnen. Vorrink behandelde in de oorlog een halve eeuw beginselstrijd; geen memoires, wel een verantwoording. Banning, de eerst verantwoordelijke voor de oprichting van de PvdA, gaf een terugblik van een idealist. Vondeling schreef over zijn optreden als politiek leider van de PvdA in het begin van de jaren '60 een Nasmaak en Voorproef. Den Uyl tenslotte is nog niet aan zijn memoires toe, gelukkig.

Niet al deze gedenkschriften zijn zonder meer voortgekomen uit politieke initiatieven. Vrienden of uitgevers droegen aan de totstandkoming bij. In het geval van Vondeling is een verkeersongeluk de oorzaak van zijn publicatie; een vorm van arbeidstherapie. Niettemin is de traditie te opvallend om toevallig te zijn. Vooral de vroegere werken dragen het karakter van een verantwoording; tegenover de arbeiderssbeweging die men vertegenwoordigt, maar ook van politieke praktijk ten opzichte van de theoretische grondslagen van het socialisme. Hun geschiedenis is tevens een verwerkelijking van de ideologie; het socialisme is een bij uitstek historisch gedachte politieke theorie. Bij deze memoire-literatuur is de wetenschappelijke geschiedschrijving ver ten achter gebleven, althans wanr.leer het om een strikte partijgeschiedenis gaat. De studies van Harmsen of van door hem mede geïnspireerde historici hebben een wijdere strekking. De dissertatie van Wansink over het ontstaan van de

264 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

o tb 3 o o ., DI :!. VI o :r VI o 9. DI

(ij'

3 tb

Page 5: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

o CD 3 o (') ~

Ol .-+ (ij' (')

~

IJl o Q. Ol

(jj'

3 CD

SOAP is nog steeds het enige werk, en daardoor standaardwerk. Het ontstaan van de PvdA is behandeld in het proefschrift van Ruitenbeek, tot tevredenheid van weinigen. H. F. Cohen, van de afgescheidenen van 05'70, maakte een studie van de sociaal­democratie in de jaren '20; een in het algemeen gewaardeerd werk. Deze opsomming is uitputtend.' Zij is deel van de misère waarin de Nederlandse partijgeschiedenis in het algemeen verkeert. De politicoloog Daalder heeft in 1974 in een uitdagende, maar onbeantwoord gebleven rede voor het Nederlands Historisch Genootschap zich afgevraagd waar de geschiedschrijving bleef van de politieke partijen; niet van 'de leiders, de dogma's en de heterodoxen', want die kennen we, maar van 'de politisering van het kiezerscorps, van de ontwikkeling van scheidslijnen in dorpen en regio's, van de organisatorische opbouw van massale bewegingen'. Waar blijft, zo vroeg hij zich af, 'de analyse van de arbeidersbeweging, maar dan als een beweging van arbeiders in acties, organisaties en verkiezingen, en niet alleen het verhaal van de voormannen en hen, die dit alleen in eigen ogen hoorden te zijn?' Die behoefte deed hem kritisch staan tegenover de nieuwe bloei van studies over de geschiedenis van de arbeidersbeweging. 'Dreigt deze niet op te gaan in overmatige belangstelling voor hoog-overschatte "revolutionaire" beweginkjes van luttele intellectuelen, in plaats van zich te wenden tot de studie van complexe sociale verhoudingen en veranderingen? En dient men zich, juist omwille van sociaal-wetenschappelijke integriteit, niet evenzeer te hoeden voor de grote begrippen die men overigens als vijgeblad hanteert: "de" industrialisatie, "het" kapitaal, de ontwikkeling van "de" arbeidersklasse, "het" proletarisch bewustzijn en dergelijke?'2

Deze kritiek tegen een 'men' is te algemeen om helemaal waar te zijn. Er is onder beoefenaren van de sociale geschiedenis een methodologische discussie over nu juist deze thema's. Ik verwijs gemakshalve naar het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis en naar het Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland. Maar twee constateringen kunnen hier worden aangehaald; dat de opbloei van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Nederland althans meer heeft geleid tot studies van bewegingen, intellectueel en ideologisch interessant van inhoud doch bescheiden van omvang (vroege socialisten, Sneevliet, communistische groeperingen); dat die geschiedschrijving de verhouding tussen partij en massa heeft verwaarloosd ten gunste van de biografische aandacht. Er kan aan worden toegevoegd, dat de schrijvers van deze nieuwe studies zich in het algemeen niet laten kennen door voorkeur voor het reformisme. Hun aandacht daarvoor is evenredig aan hun waardering ervan.

Van een andere soort en voor andere doelstellingen gemaakt is de partijgeschiedenis vanwege de Stichting Vormingswerk Partij van

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 265

o CD 3 o (') .... Ol ::! . IJl (') ~

IJl o (')

jij'

(jj'

3 CD

Page 6: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

de Arbeid. Deze heeft ten gerieve van introductie-avonden voor nieuwe leden of kadercursussen van de afdelingen de ontwikkeling van de sociaal-democratie in Nederland in dia's uitgebeeld met begeleidende teksten, uitgesproken in cassettes. Er zijn onder ander twee series over de vroege SOAP, twee over de geschiedenis van de PvdA en een over de verhouding tussen socialisten en confessionelen. Hun verschijning kan worden toegejuicht. De partij heeft in de afgelopen jaren haar ledenbestand voor zeker eenderde zien vernieuwen, zodat er intussen heel wat partijgenoten zullen zijn, die als vroegere buitenstaanders van de partijgeschiedenis moeten kunnen leren. Helaas moet op de leerzame werkelijkheid van de series ernstige kritiek worden uitgeoefend. De series zijn als inleiding bedoeld. De makers ervan waren in tijd en uitbeeldingsmogelijkheden beperkt, zodat er bij voorbaat geen wonderen van analyse van mogen worden verwacht. Dia-series noodzaken tot veel afbeeldingen, die niet altijd op de tekst kunnen slaan en ook niet altijd bij een tekst zijn te vinden. Daar gaat de nu volgende kritiek dan ook niet over. De series schieten inhoudelijk te kort. Ik neem als voorbeeld de tweedelige reeks over de geschiedenis van de PvdA. Het eerste deel gaat blijkens die titel over de periode van bevrijding tot koude oorlog, de tweede over de tijd van koude oorlog tot kabinet-Den Uyl.

In de eerste titel is de periode van de regeringen Drees samengevat, in het tweede de jaren '60, waaruit zich tot slot het kabinet-Den Uyl ontwikkelt. Is men eenmaal begonnen met kijken, dan wordt men geconfronteerd met een nodeloze overvloed aan feitelijke onjuistheden, schijnanalyses, eenvoudige zelfrechtvaardigingen en hinderlijke weglatingen. Wat betreft de feitelijke onjuistheden bevat de dia-serie de stelling, dat de Partij van de Arbeid in 1946 is voortgekomen uit een fusie van de SOAP met wat christelijk­historischen en liberalen. De makers zijn vergeten, dat twee partijen als zodanig tot de PvdA zijn toegetreden, de Vrijzjnnig­Democratische Bond (enigzins te vergelijken met het huidige 0'66) en de Christelijke-Democratische Unie (enigzins te vergelijken met een gereformeerde PPR) plus een handvol katholieken uit de Christofoor-groep. Met name de VDB wordt met de aanduiding 'wat liberalen' onrecht aangedaan. De verkiezingsuitslag van 1946 wordt door deze nalatigheden ook onjuist geïnterpreteerd. De dekolonisatie van Indonesië heeft zich in de dia-serie aldus ontwikkeld, dat er eerst door Nederland aan de Republiek Indonesië een akkoord is opgedrongen, dat vervolgens door de republikeinen niet kon worden gehandhaafd, waarop -Nederland toesloeg met de eerste politionele actie. Bedoeld is vermoedelijk het onder Britse supervisie tot stand gekomen akkoord van LinggaJjati, maar tijdgenoten die de buitenparlementaire agitatie tegen dat akkoord in Nederland hebben meegemaakt, zullen het 'opgedrongen' uit de serie geheel anders intepreteren.

266 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

o (1)

3 o (1 ., Ol ::!, Vl (1 ;r Vl o !:!, Ol

VI' 3 (1)

Page 7: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

CJ CD 3 o (") .., Ol ... (ij' (") =r (/l

o (")

ai' (/l

3 CD

Schermerhorn (PvdA) heeft dat al in zijn dagboek gedaan. Dergelijke fouten in feiten, die met behulp van Keesings Historisch Archief zijn te achterhalen, zijn onvergefelijk.

Tot de categorie 'schijnanalyses' reken ik de in de serie gepresenteerde visie, dat de beweging binnen de katholieke zuil, die tot deconfessionalisering zou leiden, wordt toegeschreven aan bisschop Bekkers en aan paus Johannes. Plotseling zitten we ruim in de plaatjes. Personen worden hier in een documentaire van sociaal-democratische oorsprong gezien als de makers en scheppers van bewegingen. De context van de sociaal­economische en culturele modernisering van Nederland na de oorlog, waarbinnen zich het proces van secularisatie voltrekt en kan worden verklaard, wordt gereduceerd tot twee leiders. Deze cqntext van maatschappelijke verandering, waaraan in politiek opzicht de na-oorlogse PvdA mee de stoot toe heeft gegeven, wordt trouwens slechts vagelijk aangeduid, ook al beweren de makers in het bekende vormingswerkersjargon, dat er in de serie 'natuurlijk ook een stevig stuk van de omringende economische en politieke gebeurtenissen wordt meegenomen'. Een stuk? Vrijwel niets, een stukje.

Onder de categorie van 'eenvoudige zelfrechtvaardiging' valt eigenlijk het hoofdthema van de gehele serie. Het is een teneur van toenemende verstarring en compromisbereidheid in de partij totdat het nieuwe licht verschijnt: Nieuw Links. Een revolutionaire of een pseudo-revolutionaire beweging legitimeert zich vaak met een geschiedschrijving van onheil naar heil. In de serie wordt een zwaar accent gelegd op de 'roerige zestiger jaren', die tenslotte een heilzame werking hadden op de verstarde PvdA. De voorbeelden uit dat decennium zijn ontleend aan scenes uit het huwelijk van Beatrix en happenings in Amsterdam. Daarnaast speelt het Vietnam-protest als keerpunt in de verhouding tot de Verenigde Staten een belangrijke rol. Van de Nieuw Linksers wordt als enige en eerste J. Nagel genoemd. Men zou dat bijna interpreteren als een loyaliteit van de makers, die in een klinkende naam wordt uitbetaald. De kritiek op deze dia-thematiek betreft niet de visie zelf, maar de argumenten waarmee deze wordt ondersteund en de eenvoud, waarmee een en ander wordt geschilderd. De meeste voorbeelden - huwelijk en happenings -zijn kenmerkend voor wat elders als de stijloppositie van de jaren '60 is aangeduid. Voor ee.n sociaal-democratische partij zouden structurele ontwikkelingen van groter belang moeten zijn. Bovendien is anno 1977 (het jaar van de aanmaak van de serie) een dergelijke visie verouderd. Nieuw Links is niet meer nieuw, het wordt tijd zijn betekenis te schatten op wat afstandelijker wijze, zoals bij voorbeeld de socioloog R. Kroes heeft pogen te doen. In de dia­serie gaan we door met de strijd (van tien jaar terug).

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 267

CJ Cl)

3 o (") .., Ol ::! . (/l (") =r (/l

o Q. Ol

(ij'

3 Cl)

Page 8: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

In het verlengde van deze kritiek liggen de 'hinderlijke weglatingen' die in het algemeen een brede zienswijze op de sociaal-economische ontwikkeling van Nederland betreffen en in het bijzonder de geschiedenis van de vakbeweging. Alleen het keerpunt van harmonie naar conflict in het begin van de jaren '60 komt even ter sprake. Maar bijvoorbeeld de acties van begin '70, de staking over centen in plaats van procenten, die aan het politieke bewustzijn van de noodzaak van inkomenspolitiek zoveel nieuwe impulsen heeft gegeven, wordt in de serie verwaarloosd. Het overzicht van de verhouding tussen vakbeweging en PvdA ontbreekt. De makers leggen een rechtstreekse lijn tussen de jaren '60 en het kabinet-Den Uyl en vergeten de macht van de vakbeweging bij de totstandkoming daarvan.

Met deze recensie heb ik willen aantonen, dat het deze PvdA­geschiedenis mankeert aan feitenkennis maar vooral aan politieke analyse, die een maatschappelijke ontwikkeling structureler interpreteert dan op het niveau van Beatrix en Bekkers. Dat zou ook in een dia-serie, met alle beperkingen van omvang en van het medium dia-met-cassette, een dwingende eis moeten zijn geweest, wil men althans de scholing van socialisten beogen. Voor een introductiecursus is de serie vermoedelijk niet helder genoeg, voor een kadercursus is ze te weinig socialistisch. Maar de aanmaak kost wel tienduizend gulden, zodat nieuwe produkties nog wel even op zich laten wachten.

De noodzaak tot een geschiedschrijving van de sociaal-democratie in Nederland is in dit artikel bepleit vanuit een politieke opvatting, dat de PvdA haar fixatie op de jaren '60 zou moeten kwijtraken. Er zijn uiteraard ook talloze andere redenen te bedenken, waarom de lacunes van het verleden zouden moeten verdwijnen. Wat kan een geschiedschrijving voor de huidige PvdA betekenen? In ieder geval de toevoeging van een historische dimensie aan de discussie over de partij, die bovendien verder reikt dan de uitzonderlijke jaren '60; een mogelijkheid om de noodzaak van een nieuwe economische politiek te vervolledigen met ervaringen en denkwijzen uit een socialistisch partij-verleden; ervaringen aan te dragen over het oeroude vraagstuk in het reformistisch socialisme terzake van de verhouding tussen parlementsfractie en partij­organen; discussies op te diepen over ministerialisme in de sociaal-democratie. De mogelijkheden kunnen worden aangevuld. Ze zijn even zo vele redenen voor de WBS om zich over stimulering van zo'n geschiedschrijving te beraden.

268 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Cl Cl)

3 o o ., al ... ëi;' o :::r 111 o !:? al

ëi, 3 (\)

Page 9: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

o CD 3 o C'l ., Dl ..... ui" C'l ~

UI o Q. Dl

ui" 3 CD

Noten

, . Voor een opsomming van de literatuur zie : I. Lipschits, Geschiedschrijving over de Nederlandse politieke partijen. Reactie en aanvulling . Jaarboek van het Studie­en Documentatiecentrum Nederlandse politieke partijen te Groningen 1976, 212-240. 2. H. Daalder, Moderne politieke wetenschap en het nut van de geschiedenis. Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 90 (1975) 240 en 242.

Bij de WBS bestaat een werkgroep Historici. Eventuele belangstellenden kunnen zich daarvoor aanmelden.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 269

o (1)

3 o C'l ., Dl :::!' • UI C'l ~

UI o C'l iij'

ui" 3 CD

Page 10: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Het alternatief - een kritiek op het 'reëel bestaande socialisme'

Heinrich Böll, Günter Grass, Carola Stern, Arthur Mil/er, Graham Greene en Mikis Theodorakis schreven, op 1 februari 1978, een ingezonden stuk in The Times (Londen) van de volgende inhoud: 'In december 1977 liet het "Jaar van de politieke gevangenen" ten einde. De neerdrukkende toestand waarin de politieke gevangenen zich bevinden blijft echter ook nu op de agenda staan. Omdat de Conferentie voor Europese Veiligheid en Ontspanning in Belgrado zich op dit ogenblik in een slotfase bevindt, doen ondergetekenden een beroep op de wereldopinie om op te komen voor de vrijlating van Rudolf Bahro.

Sinds 23 augustus 1977 is Rudolf Bahro een gevangene van de Staatsveiligheidsdienst van de DDR. Een politieke gevangene. Als zelden in de geschiedenis valt onmiddellijk op hoe onwaarschijnlijk, ja zelfs lasterlijk het voorwendsel is dat men voor zijn arrestatie heeft gebruikt: "omdat hij ervan verdacht wordt spionage-activiteiten verricht te hebben". De reden tot arrestatie is het boek van Rudolf Bahro Het alternatief - een kritiek op het reëel bestaande socialisme. Het boek is verschenen bij de Europäischen Verlagsanstalt, de uitgeverij van de vakbonden uit de Bondsrepubliek en zal binnenkort ook in een aantal andere talen te lezen zijn. Dit boek bewijst niets dan de socialistische overtuiging en het buitengewoon hoge niveau van de maatschappij-analyticus en de politieke auteur Rudolf Bahro. Rudolf Bahro zit in een DDR-gevangenis omdat hij, zich baserend op de traditie van het denken van Karl Marx, Friedrich Engels en Rosa Luxemburg, zich kritisch heeft beziggehouden met het in zijn land "reëel bestaande socialisme". Rudolf Bahro zit in de gevangenis van een zich socialistisch noemende maatschappij, omdat hij zich, als communist, inzet voor de maatschappelijke vooruitgang. Wij achten het noodzakelijk de autoriteiten van de DDR er steeds weer aan te herinneren dat de vrijlating van Rudolf Bahro vanzelf behoort te spreken, niet meer en niet minder.'

De laatste twee jaar is de DDR steeds nadrukkelijker in opspraak gekomen. Reeksen auteurs, van wie de zanger/dichter Wolf Bierman een van de bekendsten is, zijn uit hun land gezet (dan wel, werden na een bezoek aan het Westen, niet opnieuw in de DDR toegelaten). Anderen werd huisarrest opgelegd, zoals bij

270 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

, o S ë ,

Page 11: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

voorbeeld Robert Havemann. En Bahro werd, zoals gezegd, gearresteerd en bevindt zich, ondanks pleidooien van progressieve intellectuelen en kunstenaars uit de hele wereld, nog steeds in het cachot. Directe aanleiding tot 'Ausbürgerung', huisarrest of gevangenschap is steeds dezelfde en wel de omstandigheid dat de betrokkenen, meestal op grond van dezelfde overtuiging waarop de leiders zich zeggen te beroepen, het marxisme namelijk, kritiek oefenen op de gang van zaken in hun land.

De meest recente, en waarschijnlijk ook de meest fundamentale kritiek, is die van Rudolf 8ahro, een ruim veertigjarige econoom van marxistische huize. Er zijn van marxistische zijde de laatste jaren verschillende pogingen gedaan de Oosteuropese werkelijkheid (door de Oosteuropese leiders zelf aangeduid als 'het reëel bestaande socialisme') met behulp van het denken van de socialistische aartsvaders te analyseren. Hoewel we daaraan een aantal boeiende publikaties danken (zoals die van de Russen Roy en Zores Medwedew of de Franse communist Elleinstein) blijft bij lezing ervan toch een onbevredigd gevoel achter. Veel reeds bekende feiten worden in een nieuw kader geplaatst, maar dat blijft toch onvoldoende om de interpretaties geheel overtuigend te doen zijn. 8ahro's studie bevindt zich, vergeleken met deze en andere publikaties, op vooralsnog ongeëvenaarde hoogte. Hij paart een grote kennis van de marxistische klassieken aan een, voor een Oosteuropeaan verrassende belezenheid van moderne Westeuropese studies en smeedt, met behulp van zijn marxistische begrippenapparaat, een meedogenloos requisitoir tegen een werkelijkheid die 'socialistisch' genoemd wordt, maar die even weinig met Marx' toekomstbeeld uitstaande heeft als het CDA met het evangelie. Aan zijn analyse knoopt 8ahro een aantal voorstellen tot verandering vast, die weliswaar soms enigszins utopisch aandoen, maar niettemin voor velen inspirerend kunnen zijn, in Oost- maar evenzeer in West-Europa. Een illegale, nieuwe communistenbond, die onlangs in de DDR zou zijn opgericht, heeft zich in ieder geval direct door 8ahro laten stimuleren.

Om de lezers van S & D een indruk te geven van 8ahro's denktrant publiceert de redactie een verkorte, enigszins vereenvoudigde bewerking van het hoofdstuk dat hij heeft gewijd aan de betekenis en rol van de Communistische Partij in de Oosteuropese landen. Deze bewerking is van de hand van Wouter Gortzak. Het behoeft geen betoog dat de redaktie van S & D het pleidooi voor vrijlating van 8ahro van ganser harte onderschrijft.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 271

"ti o

Page 12: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Rudolf Bahro

Partij en bureaucratie

Onze maatschappelijke orde biedt de 'natuurlijke' menselijke traagheid en nonchalance meer ruimte dan het kapitalisme doet, en dat zowel aan de 'onderkant' als aan de 'top' . De indolentie van de bureaucraten komt overeen mèt het gebrek aan belangstelling van de arbeiders en met de onlust van de specialisten. Kenmerken voor bijna alles wat wordt ondernomen is de wanverhouding tussen erin gestoken tijd en resultaat. De neiging tot persoonlijk initiatief wordt afgestompt door - overigens meestal weinig dramatische - Sisyphuservaringen. Niet toevallig zeggen ambtenaren ironisch: 'Alles regelt zichzelf'. De uitvoerende bureaucratie beperkt zich er voornamelijk toe wat eenmaal beslist is op gang te houden, alle eventualiteiten in het bestaande in te passen en alles wat afwijkt uit te schakelen, want dat brengt wet en continuïteit in gevaar. De moderne produktiekrachten, die meer dan ooit de inzet nodig hebben van creatieve mensen, worden in hun meest vitale zenuwcentra doeltreffend geremd door onze bureaucratie. En de partij die als enige kan fungeren als motor van de industriële en maatschappelijke vooruitgang, is middels haar eigen apparaat verstrikt geraakt in het alomtegenwoordige bureaucratische spinneweb, waaraan geen enkel aspect van het sociale leven ontsnapt. Toch hebben de niet-kapitalistische landen, die bestuurd worden door partijen met een marxistisch-leninistische traditie een betrekkelijk hoog economisch groeitempo. De bureaucratische verkalking van het machtsapparaat kan dus niet de enige aanwezige tendentie zijn en het loodzware gewicht ervan kan niet beslissend zijn . Voordat wij kunnen overgaan tot het formuleren van een alternatief moeten we derhalve proberen te verklaren waarom ons machtsapparaat niet vastloopt in zijn eigen duivelskring. Men kan daarvoor twee oorzaken aanvoeren, die men onderling kan onderscheiden, al zijn ze in de politieke praktijk moeilijk uit elkaar te halen. De eerste is gelegen in het belang van het apparaat bij zelfhandhaving tegenover de voortdurende uitdaging van de materiaal-technisch superieure wereldhistorische partner en tegenstander. De economische wedijver met het kapitalisme werd oorspronkelijk geplaatst in het perspectief van de Oktoberrevolutie diè, voor de bolsjewieken, aanvankelijk de eerste stap was op weg naar de wereldrevolutie. Deze zienswijze heeft de bureaucraten nooit

272 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1918

Page 13: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

bijzonder geïnspireerd en sinds het midden van de jaren twintig werden de voorstanders van de idee van de wereldrevolutie vervolgd. Maar het leninistische erfstuk dat uiteindelijk de arbeidsproduktiviteit beslist, bleef levend, aangezien het heden ten dage de voorwaarde is voor het overleven van onze sociaal­economische orde in een in hoge mate daardoor ontgoochelde samenleving. In de Sowjet-problematiek van heden vindt men in wezen nog steeds veel terug van de uitdaging van de buitenwereld, die Peter de Grote ertoe bracht de zweep over Rusland te leggen en dat betekende in de eerste plaats over de Russische bureaucratie. De gemiddelde partij- en staatsfunctionaris krijgt niet in de eerste plaats een hartinfarct als gevolg van zijn knagende geweten, maar veeleer dankt hij dat aan het streven van de hoogste functionarissen naar zelfhandhaving. Natuurlijk is de partijtop in dit opzicht niet zozeer de schepper van een nieuwe beschaving, als wel de 'vertaler' van de prikkels die, in de laat-kapitalistische landen, de technisch-economische vooruitgang in beweging houden. Ze doet vertwijfelde pogingen de economische bedrijvigheid aan te zwengelen, recentelijk zelfs via nauwe samenwerking met Noord-Amerika, Japan en de EEG. Economisch gezien kunnen de laat-kapitalistische landen volstrekt afzien van ieder roll-backstreven, aangezien het Sowjet-blok langzaam maar zeker wordt ge'l'ntegreerd in de door de laat­kapitalistische landen gedomineerde wereldmarkt. Als de Sowjet­leiding het land en vervolgens zichzelf beschouwt heeft ze geen andere keuze. Als men de dingen neemt zoals ze zijn, en niet zoals ze zouden moeten zijn, dan heeft de Sowjet-leiding nog steeds geen betere legitimatie dan een betrekkelijk industrieel en agrarisch succes. Binnenlands ziet ze zich met het dilemma geconfronteerd dat de massa's de beloften van de Sowjet-leiding steeds minder afmeten aan de kleine verbeteringen die van jaarplan tot jaarplan in het vooruitzicht worden gesteld, maar steeds meer aan de absolute afstand tussen de Sowjet­werkelijkheid en die van het 'consumptie-paradijs' van de laat­kapitalistische industrie-naties. De bureaucratische bovenlaag met zijn aanhang geeft het volk hierbij door zijn leefwijze het voorbeeld, in de Sowjet-Unie nog veel sterker dan in de DDR. Er is niets meer over van de oude bolsjewistische bescheidenheid, waarbij het een eer was de materiële ontberingen van de armsten te delen. Als de satelliettechniek een volledig eind zal hebben gemaakt aan de anachronistische isolering van de Sowjet-massa's van de rest van de wereld, dan zal het apparaat in Moskou zetelen op een vulkaan van onbevredigende behoeften. Dat en niet anders is de oorzaak van de paniekstemming die bij voorbeeld in Gromyko's voorstel 'over de principes van het gebruik van kunstmatige satellieten voor televisie-uitzendingen' tot uitdrukking komt. Het gaat er in de Sowjet-Unie heden ten dage niet eenvoudigweg om zich te weer te stellen tegen de traditionele 'ideologische ondermijning'. De propagandamachine zal volstrekt machteloos zijn tegen de simpele aanblik van de

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 273

"0 Q.. ;::0'

ai' 7<:'

Page 14: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

'welvaartsmaatschappij'. Het is een publiek geheim dat zelfs de westelijke landen van het Sowjet-blok niet zonder meer voor de Sowjet-burger ter algemene bezichtiging zijn vrijgegeven. Als zich in de Sowjet-Unie een politieke verandering voltrekt dan zal de moeilijkste toetssteen voor het nieuwe regime bestaan uit de manier waarop zij zich opstelt tegenover de reusachtige inhaalbehoefte van de massa's.

Maar er is nog een tweede, in zekere zin belangrijker oorzaak voor het relatieve goede functioneren van ons stelsel dan het streven naar zelfhandhaving van haar leiding. We zien in veel ontwikkelingslanden dat partijen en bureaucratieën zonder marxistisch-leninistische achtergrond met veel minder succes strijden om de economische legitimatie van hun heerschappij. Zo lukt het ze al niet de corruptie de baas te worden, een heel andere corruptie overigens als die Stalin, van bovenaf, organiseerde door mensen financieel aan de staat te binden; een corruptie die zich, als regel, nooit onttrekt aan de controle van het centrum. Maar in laatste instantie berust ook de hen kenmerkende discipline van echte stalinistische bureaucratieën evenmin op de opeenhoping van privileges als op de voortdurend aanwezige dreiging met geweld in geval van enigerlei afwijking van het rechte pad. Tot op heden bleef namelijk ook een restant aan wereldbeschouwelijk-morele loyaliteit aanwezig, die beslissend beïnvloed wordt door het formele vasthouden van de toonaangevende vertegenwoordigers aan een kleine catechismus van de zuivere leer. Het gaat hierbij om het voortleven van de oorspronkelijke inspiratie, die een bestaansvoorwaarde vormt van een op een wereldbeschouwing gebaseerde partij. Voor kerken geldt iets dergelijks. De kerk is ondanks staatsreligie, orthodoxie en inquisitie zelfs nu nog niet dood, omdat en in zoverre het haar lukt de in het Nieuwe Testament als gedragsideaal geschetste zending van Christus in enkele van haar segmenten geloofwaardig aanwezig te doen zijn. In alle communistische partijen die aan de macht zijn ~evinden zich tot in de top nog steeds mensen die zich, al is het maar door een slecht geweten, met de Idee verbonden weten. Zelfs in de Sowjet-Unie, waar de Revolutie al zo lang geleden plaats vond, dat de huidige leiders nauwelijks iets anders kennen dan de stalinistische bureaucratie, laat de communistische traditie de oneigenlijke erfgenamen niet los. Als zij openlijk afstand zouden doen van de Idee dan zouden zij erdoor worden weggevaagd. Door een legitimiteitscomplex waaraan zij niet ontsnappen kunnen achtervolgd, hebben zij de historische leugen nodig als dagelijks brood en zij moeten, ten minste op bepaalde onoprechte momenten, daaraan zelfs geloven om psychisch te kunnen overleven. Het verraden en verdorven marxisrpe is nog steeds het geld waarmee zij woekeren. Geestelijk bevinden de bureaucraten zich in een hopeloos defensieve toestand. Hun directe verantwoordelijkheid voor het

274 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 15: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

administratieve machtsapparaat brengt voortdurend de beginselen, waarop het hogere gezag en de rechtvaardiging van hun macht berust, in discrediet. In bewegingen die zich beroepen op een messianistisch ideaal, op de een of andere 'wereldhistorische zending', leidt de tegenstelling tussen emancipatorische intenties en repressieve machtspraktijken steeds weer tot ketterijen. De kern van de argumentatie van de reformatorische ketters in steeds dezelfde, of het nu, zoals bij Luther, gaat om 'des duivels varken, de paus', of bij Trotski over 'Stalin, de doodgraver van de revolutie'. Het doet er absoluut niet toe of en in welke mate zo'n kwalificatie juist is. Beslissend is de intentie van dergelijke hervormingsbewegingen, de Idee weer te scheiden van het machtapparaat dat de Idee perverteert.

Waarin nu wortelt de zwakte van de stalinistische bureaucratieën? Waarom zijn zij niet in staat 'naar voren te vluchten', zelf het initiatief te nemen, los te breken uit het dilemma tussen hun oorspronkelijke revolutionaire opdracht en hun machtspraktijken? Functionarissen met een vooruitziende blik, zoals de Hongaar Kadar, herhalen de gedachte van Lenin dat de partij, als alleenheerser, tegelijkertijd de oppositierol moet vervullen. Maar dat lukt haar niet doeltreffend omdat zij, door haar eigen bureaucratisering, als gevolg van haar onderwerping aan het reusachtige apparaat en zijn reproduktiebehoeften, niet in staat is zich kritisch van de staatsmachine, van het etatisme, te distantiëren. Er moet eindelijk eens een streep gezet worden onder het laatste restje van de illusie dat wij bij de massa van de politieke en administratieve bureaucraten te doen hebben met slechts oppervlakkig vercommissariseerde of gebureaucratiseerde communisten, bij wie men slechts het korstje op hun geweten hoeft af te krabben. Het bureaucratisme is in zekere zin tot de natuurlijke politieke bestaansvorm geworden van een grote groep mensen met duidelijk-specifieke belangen, een groep die zich gekristalliseerd heeft om de stam, de takken en de twijgen van het machtsapparaat. Of het algemene belang van de samenleving als zodanig erkend wordt hangt af van de mate waarin het door de 'bijzondere belangen' als algemeen belang erkend wordt, precies zoals het onder alle historische machtsverhoudingen het geval was. Deze sociale groepering met zijn specifieke belangen neemt de belangrijkste posities in aan de top van de politieke, de staats- en de maatschappelijk piramide, inclusief de militaire, de politionele en ideologische vertakkingen ervan. Politiek-economisch gezien bestaat er tussen deze groep en de directe producenten (inclusief de specialisten, al is een deel daarvan via staffuncties in het machtsapparaat opgenomen) een tendentieel antagonistische verhouding. Het staatseigendom, dat deze politieke bureaucraten en staatsambtenaren ter beschikking staat, is een 'produktieverhouding' met een geheel 'eigen' aard. De oligarchie aan de top van de piramide beslist 'ten bate van het volk' over de

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 275

"'0 Q. ;:.: ën' "

Page 16: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

doelen waaraan het meerprodukt besteed zal worden. Zij onderwerpt het gehele reproduktieproces van het economische, sociale en culturele leven aan haar voorschriften. De arbeider in het kapitalisme is niet in staat door goed en verantwoordelijk te werken, binnen de grenzen van het systeem, de eigen en algemene bestaansvoorwaarden te verbeteren, hij draagt vooral bij aan de vermeerdering van het kapitaal. Op dezelfde manier vermeerdert de arbeider in het reëel bestaande socialisme het potentieel dat de partij- en staatsmachine ter beschikking staat en vergroot hij de eigen onmacht tegenover het apparaat. De werkende massa's staan tegenover het geconcentreerde staatseigendom op 'proletarische' manier, en aangezien de vakbonden niet meer hun bonden zijn, maar bonden vóór hen, zijn ze institutioneel gezien machtelozer dan onder het kapitalisme. In het reëel bestaande socialisme zijn de mensen in de zogenaamde maatschappelijke organisaties geatomiseerd, in het bijzonder de partijleden in de partij, waar die atomisering in de statuten is vastgelegd. Naïeve mensen denken weleens dat de partij door toelating van zoveel 'onwaardige' leden verzwakt. Maar in werkelijkheid groeit de macht van de partijbureaucratie met de stijging van het aantal aan haar onderworpen en door haar geleide zielen.

Volk en functionarissen - dat is de onvermijdelijke tweedeling van iedere proto-socialistische maatschappij. Het is de belangrijkste 'tegenstelling binnen het volk'. Maar de antagonistische situatie, die we in alle landen aantreffen die door het Sowjet-voorbeeld zijn geïnspireerd, is een specifieke toestand. Zij is het gevolg van de omstandigheid dat de partijleiding niet streeft naar het overwinnen van onze klassemaatschappij, maar naar de consolidering en vereeuwiging ervan. Dat vloeit voort uit de ideologie van een partij-apparaat dat in de eeuwigheid van de staatsmachinerie de voorwaarde ziet voor zijn eigen voortdurende reproduktie. Het is de bestaansvorm van de partij (en niet zozeer die van de staat) die het vergoddelijken van de staat noodzakelijk maakt. Want technologisch gesproken is het partij-apparaat niet slechts de motor, maar ook de stuurman van de sociale ontwikkeling, de staatsmachine is slechts het werktuig. De staat produceert bij ons geen eigen ideologie, als men althans afziet van de direct met de economische processen verbonden economisch-leidende kringen, die de officiële ideologie een technocratisch tintje geven. Ter verklaring van het partij-apparaat is een kort uitstapje naar de ontstaansgeschiedenis van onze verhoudingen gewenst. In de leninistische opvatting van de 'dictatuur van het proletariaat' was de onderdrukking 'naar binnen' ondergeschikt aan de. veel omvattende, principieel in een communistisch perspectief geplaatste opvoedersrol van de partij. De transmissie-idee die in de verhouding partij-vakbonden-massa's tot uitdrukking moest

276 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 17: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

komen heeft echter nooit in leninistische zin gefunctioneerd, ook niet als we ons beperken tot de arbeidersklasse in engere zin. De vakbonden moesten scholen van het socialisme en strijdinstrumenten tegen de bureaucratische ontaarding van de staatsmacht zijn. Maar ze werden het een noch het ander. In werkelijkheid is daardoor de transmissie van de partij naar de massa's niet in de eerste plaats opvoedend van aard, maar administratief en repressief: deze transmissie wordt door het staatsapparaat verricht. Omdat het niet lukte van onderop enige correctie op het functioneren van de staat tot stand te brengen, moest de vraag beantwoord worden hoe de partij de staatsmachinerie kan controleren, ten einde ervoor te zorgen dat zij zelf niet zou degenereren als gevolg van bureaucratische routine en corruptie. De oplossing vond men in de opbouw van een extra bureaucratie in de vorm van het partij-apparaat, die boven het staatsapparaat werd geplaatst.

Het spreekt vanzelf dat iedere politieke partij behoefte heeft aan een organisatie in de vorm van een bureau, van secretariaten en hoe dergelijke hulpafdelingen ook heten mogen. Maar de oorspronkelijke betekenis van dergelijke begrippen is in de praktijk van onze regerende partijen op z'n kop gezet. Er is nog nooit een heersende groep geweest waarvan de toonaangevende vertegenwoordigers zich uitgerekend 'bureauleden' en 'secretarissen' noemden. Alleen al daaraan kan men aflezen hoe het levende partijlichaam door de bureaucratie is overweldigd. Het is nauwelijks toevallig dat het partijleven geen politieke leiders, geen creatieve ideologen meer voortbrengt. Wat we daarentegen zien is dat op alle partijniveaus, tot aan het apparaat van het Centrale Comité toe, alle takken en niveaus van de staats- en 'maatschappelijke' bureaucratie in gecomprimeerde vorm verdubbeld worden, op dezelfde manier als alle takken van het maatschappelijke leven in de apparatuur van de regering en de officiële 'maatschappelijke' organisaties verdubbeld worden. De uitwerking, doorvoering en controle van de partijbesluiten moet onder een eigen bureaucratie verdeeld worden, omdat de partij niet middels de zelforganisatie van haar overal vertegenwoordigende leden, maar slechts via het apparaat als initiator kan optreden. Boven de staatsbureaucratie troont derhalve niet de in vertegenwoordigende lichamen gerepresenteerde volkssoevereiniteit':'" de Sowjets spelen in het Sowjetsysteem geen rol van betekenis, de samenstelling ervan wordt niet bepaald door verkiezingen, maar door een bureaucratische uitverkiezing onder toezicht van de partij - maar een specifieke politieke bureaucratie, die op haar beurt de verkiezingen binnen de partij manipuleert. Aan de top ervan bevindt zich, in de vorm van het Politbureau, een instelling die zich in feite zelf samenstelt. Of je als nieuweling in dat gezelschap wordt toegelaten, wordt beslist

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 277

." o

Page 18: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

door wie al lid is (en niet eens door allen). Deze 'communisten' gaan zelfs zo ver dat zij gezorgd hebben voor een eigen protocol dat de plaats waar ze zitten volgens rangvolgorde vaststelt.

De dictatuur van het Politbureau is een noodlottige overdrijving van het bureaucratische beginsel, omdat het partij-apparaat, dat daaraan gehoorzaamt, tegelijkertijd de kerkelijke hiërarchie èn de staat boven de staat is. De hele structuur is quasi-theocratisch. Want de kern van het politieke geweld is het geestelijk geweld, met een voortdurende neiging naar inquisitie, zodat de partij zelf reeds de eigenlijke politieke politie is. Het partij-apparaat als kern van de staatsmacht leidt tot de geseculariseerde godsstaat, die de kerk tot haar geluk nergens tot stand heeft kunnen brengen (als we afzien van enkele lokale uitzonderingen). Omdat de partij op deze manier 'voor alles verantwoordelijk' is moet ze iedere distantiëring van enig detail van de bureaucratische praktijk verdacht maken als ideologische ketterij. En de grote fouten onttrekken zich al helemaal aan enige tijdige kritiek. Met de aanmatiging de wetten der geschiedenis en de ware belangen van de massa's te kennen, laat zich bij voorbeeld iedere, nog zo dure politieke beslissing rechtvaardigen. Het politiek-bureaucratische centralisme laat zich graag op zijn wetenschappelijke karakter voorstaan. Volgens het versimpelde geschiedenisbeeld dat men hanteert, zouden er, onafhankelijk van de concrete behoeften en acties van de mens, historische wetmatigheden bestaan, die door de partij worden onderkend en op de samenleving toegepast, ook als die samenleving, doordat zij niet precies weet waar haar eigen belangen liggen, tegenstribbelt. De wil van de partij moet derhalve door de samenleving dikwijls als opgelegde dwang worden ervaren. De partijwil schijnt 'waar' en 'wetenschappelijk' naar de mate waarin h~t de partij inderdaad lukt haar wil doeltreffend aan de samenleving op te leggen.

Nu is het uiteraard onzin om te veronderstellen dat een samenleving, waarin nog steeds groepen bestaan met wezenlijk te onderscheiden belangen, haar algemene belangen op een wetenschappelijk vastgestelde algemene noemer zou kunnen brengen, met behulp waarvan men onvooringenomen een ontwikkelingsrichting zou kunnen voorschrijven aan de sociale tegenstellingen. Zeker de sociale wetenschappen brengen in de eerste plaats die belangen tot uitdrukking die het meest overeenstemmen met die van de heersende machten van een samenleving. Als de rationaliteit slechts middels de staat en de partij gerealiseerd kan worden dan is de wetenschap dienstbaar aan deze instellingen en wordt tot sociaal strijdmiddel van de daarmee verbonden sociale laag. Het is 'wetenschappelijk' bewezen dat een hooggeplaatst bureaucraat voor zij'1 prestaties een salaris van meer dan 2000 mark moet ontvangen, terwijl een schoonmaker 400 mark tËm deel valt. Ons stelsel bezit in het geheel geen orgaan voor onvooringenomen kennis, voor een

278 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

11 Q a CD :>I"

Page 19: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

"'tl Q. a: CD

objectieve analyse van de bestaande verhoudingen. Aan ieder onderzoek liggen vooronderstellingen ten grondslag die de grondstructuur van onze sociale verhoudingen vervalsen, voordat daar nog maar een blik op geworpen is. Uit dergelijk onderzoek kan dan ook nooit een antwoord komen dat in strijd is met de heersende interpretaties. Als dat bij wijze van uitzondering toch gebeurt, dan moet de opzet van het onderzoek fout geweest zijn, bijvoorbeeld omdat het de onderzoeker aan partijdigheid ontbrak. Zo'n wetenschap verdient vanuit een marxistisch standpunt slechts verachting.

Het partij-apparaat is de geïnstitutionaliseerde weigering gebruik te maken van de subject-eigenschap van het sociale object. In plaats van zichzelf te zien als een belangrijk onderdeel van de algemene subjectiviteit, benadert de partijleiding de samenleving met de pretentie op ieder ogenblik haar gezamenlijke relevante bewustzijn te vertegenwoordigen. Omdat zij over 'het' inzicht beschikt, doet zij het voortdurend voorkomen het sociale object voor te zijn, zij maakt in wezen aanspraak op de status van goddelijke alwetendheid in vraagstukken van fundamentele sociale behoeften. In haar algemene inzicht is de 'lotsbestemming van de mens' immers reeds besloten. Maar deze theologische aanmatiging is slechts de reflex van de objectieve rol die zij als soeverein subject van de centrale planning speelt. In het kader van haar mechanistisch maatschappijmodel, waarin wordt verondersteld dat de elementen en structuren zich op lineaire wijze ontwikkelen, is zij natuurlijk 'alwetend', zoals iedere minder ingewijde, die op grond van haar vooronderstellingen met haar een discussie wil aangaan, steeds weer deemoedig moet vaststellen. In de oncontroleerbaarheid van het Politbureau en zijn apparaten, in de omstandigheid dat het het staatsgezag, de economische beschikkingsmacht en de exclusieve ideologische kennis in zich verenigt, zit, alles overziend, het politieke hoofdprobleem van het reëel bestaande socialisme. De noodzakelijke hervormingen moeten hierop in de eerste plaats gericht zijn. De centralistische monopolisering van alle economische, politieke en intellectuele beslissingsmacht leidt tot een onoverwinnelijke tegenspraak tussen de sociale opdracht van de partij en haar politiek­organisatorische bestaansvorm. De partijdictatuur, zoals zij thans functioneert, faalt op het meest elementaire vlak. De partij zou immers minstens het orgaan moeten zijn, met behulp waarvan de maatschappij zich op institutioneel niveau regelmatig en tijdig aanpast bij veranderingen die zich binnen de eigen samenleving en in de buitenwereld voltrekken. Maar de partijorganisatie, zoals wij die concreet voor ons hebben, houdt een verouderd wereldbeeld en gedragsmodel in stand. De huidige partij-organisatie produceert op massale schaal een vals bewustzijn. Op topniveau leidt dit ertoe dat aan de genomen besluiten geen adequate interpretatie van de

socialisme en democratie. nummer 6. juni 1978 279

"'tl Q.. ;:;.' ai' '"

Page 20: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

maatschappelijke behoeften, noodzakelijkheden en mogelijkheden ten grondslag ligt. Het apparaat is blind voor iedere reactie uit de samenleving op het eigen, provocerende bestaan. De individuele bureaucraat kan zich vergissen, maar de partij, dat wil zeggen het apparaat als geheel, heeft altijd gelijk.

De partij zou de structuur moeten zijn ter ontplooiing van het maatschappelijk ken proces, een orgaan waaraan alle denkende elementen van het volk kunnen deelnemen. Maar in plaats daarvan schuift de partij zich voortdurend tussen het maatschappelijke denken en de werkelijkheid. De werkende massa's kunnen niet anders doen dan er van af te zien dit instrument te gebruiken en dat doen ze ook. Maar de tragedie is dat zij daardoor volledig van enig gedifferentieerd inzicht moeten afzien, omdat de maatschappij niet over een alternatieve structuur beschikt. Het is nog erger. De enige theorie die zich ertoe leent door te dringen in de jungle van het bureaucratische centralisme, het revolutionaire marxisme, wordt dankzij het feit dat het apparaat de absolute beschikking heeft over de massacommunicatiemiddelen en het onderwijs, nog steeds zo geheel in bezit genomen door de partijbureaucratie, dat de massa's het marxisme evenzeer wantrouwen als de partijbureaucratie zelf. In het vacuüm dat daardoor ontstaan is, kan de ideologische massaproduktie van het Westen evenver doordringen als de westerse communicatiemiddelen reiken. En de tegenstrijdigheden van ons stelsel zijn zo omvangrijk geworden dat het burgerlijke propaganda-apparaat zeker gedeeltelijk nuttig corrigerend werk verricht. Waar de invloed ervan ontbreekt, zoals in grote delen van de Sowjet-Unie, is de geestelijk-politieke positie van de werkers tegenover het regime ongunstiger dan in de randstaten van het Sowjet-blok. Hoe komt het dat de communisten van de Oosteuropese landen iets afweten van de werkelijke ontwikkelingen in de progressieve bewegingen elders? Hoe komt het dat zij iets afweten van de socialistische ervaringen van Joegoslavië, enz., enz.?

De communisten, die lid zijn van de Oosteuropese communistische partijen, zijn tegen zichzelf en tegen het volk georganiseerd. Alleen al door hun fysieke bestaan is het huidige partij-apparaat de doodgraver van de partij-Idee en van de individuele politieke inspiratie. Het maakt die mensen, die karakterologisch en naar overtuiging communisten zijn, als partijleden overbodig. Erger nog. Als het niet lukt zulke mensen tot bureaucraten te maken, ze in het apparaat te integreren, kunnen ze de zaak slechts 'schade' berokkenen, zodat het logisch is dat men de machinerie tegen ze in het geweer brengt.

Als het moment van de verandering is aangebroken zal overal, als in 1968 in Tsjechoslowakije, blijken dat onder de harde schaal van

280 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 21: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

'1l Q. ;:::.' ai' "

de oude partij een andere, nieuwe partij - minstens één - op haar ontbinding heeft gewacht. Wij moeten proberen te voorzien wat dat voor partij zal zijn, want het spreekt vanzelf dat de werkelijke aard daarvan maar beperkt in overeenstemming zal zijn met onze principiële wensen. Het marxisme biedt ons de mogelijkheid om op grond van de aard van onze maatschappij en haar tegenstrijdigheden te extrapoleren. En de individuele communist zal het historische recht krijgen zijn persoonlijke keuze te maken en invloed uit te oefenen op de richting van de gebeurtenissen, een mogelijkheid die hij thans niet bezit. Dat zou al een geweldige vooruitgang zijn. Het is onzinnig van te voren de garantie te willen hebben dat alles zich zal ontwikkelen als enkele slimme koppen denken.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 281

Page 22: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Iteke Weeda

Minder gezinnen, meer individuen

Wat steekt erachter en wat zijn de gevolgen

Inleiding

Als we onder het gezin de met elkaar gehuwde man en vrouw verstaan met één of meer thuiswonende kinderen, dan kan geconstateerd worden dat het percentage Nederlandse burgers dat tot dit leefverband behoort, gestaag terugloopt. In menig op de toekomst gericht rapport wordt áannemelijk gemaakt dat deze trend voorlopig zal doorzetten. Een aantal maatschappelijke en demografische ontwikkelingen liggen hieraan ten grondslag, te weten: verjonging van de leeftijd waarop jeugdigen het ouderlijk huis verlaten; daling van de huwelijksfrequentie; daling van de gemiddelde gezinsgrootte; toenemende vrijwillige kinderloosheid; toename van het aantal echtscheidingen; gelijkblijvende hertrouw; toenemende sterfte onder mannen van middelbare leeftijd;

In dit artikel zal allereerst worden aangegeven hoe die gezinsvermindering zich uit in de beschikbare statistische informatie, waarna de zeven hiervoor genoemde ontwikkelingen afzonderlijk worden toegelicht. In aansluiting hierop wordt een paragraaf gewijd aan de (mogelijke) samenhang met de ontwikkelingen in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en de woningmarkt. Het artikel wordt afgerond met een slotbeschouwing waarin een tweetal saillante ontwikkelingen extra aandacht krijgen.

Samenstelling van huishoudens

De census-gegevens op basis van de volkstellingen 1960 en 1971 worden vooral gebruikt om een beeld te krijgen van de veranderingen.' De Volkstellinggegevens zijn nog niet optimaal om een juist beeld van de samenstelling van huishoudens te verkrijgen wat betreft de aard van de onderlinge relaties, maar belangrijke indicaties voor ontwikkelingen zijn er zekèr in terug te vinden. De jaren 1960 en 1971 begrenzen een roerig decennium, niettemin wijzigde in de jaren nadien het sociaal-maatschappelijke

282 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

i Cl! :::I til Cl! :::I

o 3 cc ~ 5 cc

Page 23: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

s: CD ::s (I)

CD ::s o 3

CCI

~ S'

CCI

beeld zich nog aanmerkelijk. Daarom zullen ook een aantal schattingen voor 1975 op basis van recent onderzoek vermeld worden.2

Een globale indeling wordt verkregen door de huishoudens als volgt te onderscheiden, waarbij steeds het procentuele aantal van de verschillende typen voor de jaren 1960 en 1971 wordt vermeld . Het relatieve aantal huishoudens bestaande uit een volledig gezin met of zonder anderen verminderde van 56% tot 52%. Als daarbij in acht wordt genomen dat het aantal kinderen per gezin afnam, terwijl ook de gezinsindividuatie zich voortzette in die zin dat het aantal gezinnen mèt anderen relatief sterker afnam, ligt hier een duidelijke indicatie dat het procentuele aantal in (uitgebreid) gezinsverband levende burgers minder werd. Het aandeel van de huishoudens bestaande uit een echtpaar bleef constant, het bedroeg in beide jaren 21 %. Ook ten aanzien van de onvolledige gezinnen met of zonder anderen veranderde er weinig, het percentage van dergelijke huishoudens liep van 6 terug tot 5,5. Grote veranderingen zien we daarentegen bij de alleenstaanden. In 1960 ging het om 12% van de huishoudens, in 1971 om 17%. Voorts dient er voor beide jaren nog een restgroep, waartoe o.a. niet gehuwde samenwonenden (het kan dan om een concubinaat gaan, maar ook om een samenlevende broer en zuster) behoren, van ongeveer 5% vermeld te worden. Zeer duidelijk komt de toename van het aantal als alleenstaande geregistreerde personen naar voren. Ten dele doch niet geheel wordt deze toename verklaard door het feit dat in 1971 de gastarbeiders als alleenstaanden werden geteld, hetgeen in 1960 niet het geval was. Gegevens vanuit een andere invalshoek vormen een verdere verduidelijking . Het aantal alleenstaanden per duizend van de bevolking (exclusief degenen die in instellingen vertoeven) bedroeg in 196034 en in 1971 52. Het verschil tussen mannen en vrouwen was gelijk gebleven. Het is begrijpelijk, gezien het verschil in gemiddelde levensduur waarvan het effect nog versterkt wordt door het leeftijdsverschil bij huwelijkssluiting, dat steeds aanzienlijk meer vrouwen dan mannen alleenstaand zijn.

Twee ontwikkelingen kunnen nog genoemd worden waarover schattingen bekend zijn voor 1975. Het zijn de afnemende groei van het aantal huishoudens (incl. die van alleenstaanden) en de verdunning van de huishoudens. De gemiddelde stijging per jaar tussen 1971 en 1975 was ongeveer 1/3 minder dan de jaarlijkse stijging tussen 1965 en 1971. De verdunning komt tot uiting in de afname van het gemiddeld aantal mensen dat een wooneenheid deelt. In 1960 was dit 3.8, in 19703.5 en in 19753.1.

Ontwikkelingen aan de basis van de gezinsvermindering

Als eerste werd in de inleiding de verjonging van de leeftijd

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 283

s: CD :::l en CD :::l

o 3

CC CD ~. :::l

CC

Page 24: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

waarop jeugdigen het ouderlijk huis verlaten genoemd. Twee ontwikkelingen liggen hieraan ten grondslag en beide hebben gevolgen voor de samenstelling naar typen huishoudens. De eerste is de verlaging van de gemiddelde huwelijksleeftijd, een tendens die al lange tijd aan de gang is en pas vanaf 1973 wat lijkt te stagneren. De gemiddelde leeftijd bij eerste huwelijk voor mannen en vrouwen was in 196026.8 resp. 24.6 jaar, in 197025.0 resp. 22.9 jaar en In 197524.8 resp. 22.6. Gevolg ervan is een versneld uiteenvallen van het ouderlijk gezin en een toename van huishoudens bestaande uit een echtpaar. Indien de tijd tussen huwelijkssluiting en geboorte eerste kind gelijk blijft, zou er ook sprake zijn van een versnelde gezinsvorming in de volgende generatie. Het eerste interval nam evenwel toe, zodat dus de nieuwe gezinsvorming minder snel plaatsvindt.3

Een tweede ontwikkeling is het toenemend op kamers gaan wonen op relatief jeugdige leeftijd. Steeds minder wordt 'uit' het ouderlijk huis getrouwd. De groeiende deelname aan voortgezet onderwijs speelt hierbij een belangrijke rol. Jongeren gaan afzonderlijk een huishouden vormen en hun ouders zijn eerder uit de kinderen. Vooral ook in de toekomst, als dit verschijnsel bredere bevolkingslagen bereikt, kan hiervan een belangrijke invloed op de verdeling van huishoudenstypen verwachtworden.

2 Lange tijd is er sprake geweest van een toenemende huwelijksfrequentie. Het effect hiervan op de relatieve toename van gezinnen is voor de hand liggend. Sinds enkele jaren is er evenwel sprake van een afname. De huwelijksfrequentie had dan ook bijna wel de limiet bereikt en door de grotere acceptatie van de homoseksuele relatie was een teruggang al bijna onvermijdelijk. Hieraan werkte ook het samenwonen vóór of in plaats van het huwelijk mee. Met zekerheid valt niet te melden in hoeverre bij samenwonen van uitstel dan wel van afstel sprake is. Er zijn echter verschillende indicaties om te veronderstellen dat het niet all één om uitstel gaat. Een ervan is dat de gemiddelde huwelijksleeftijd nog niet steeg, een andere is de toename van de vrijwillige kinderloosheid. Evenals bij het vervroegd uit huis gaan, wordt ten aanzien van de huwelijksfrequentie verwacht dat de tendens zich zal voortzetten, hetgeen een verdere afname van de gezinnen zal bewerkstelligen. Deze dalende huwelijksfrequentie is, zoals gezegd, een zeer recent verschijnsel, voordien was steeds een stijgende tendens geconstateerd met de effecten vandien. Een andere leefvorm die de huishouden-samenstelling kan doen veranderen is de commune. Dit verschijnsel is echter een randverschijnsel gebleven. De invloed ervan op de huishoudensvormen is vooralsnog nihil en verwacht mag worden dat dit ook in de naaste toekomst het geval zal zijn.4

3 De afname van de gemiddelde gezinsgrootte is bekend genoeg. Het gemiddeld aantal kinderen per huwelijk bedroeg voor 19502.9 voor 1960 2.7 en voor 1971 2.0. Gevolg ervan is dat de

284 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

~ CD :J lIJ Cl) :J

o 3

CC Cl)

~. :J

CC

Page 25: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

s: CD ::l IJl

CD ::l

o 3 cc ~. ::l cc

gezinshuishoudingen eerder uiteenvallen in huishoudens van echtparen. De meeste prognostische beschouwingen gaan uit van een verdere afname. Zo wordt in een rapport van de Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk een limiet aangegeven van 165 kinderen per 100 vóór de leeftijd van vijftig jaar huwende vrouwen. Een limiet die nog dit decennium bereikt zou worden.5

4 Een onderdeel van het hiervoor genoemde verschijnsel dat door het uitgesproken effect op de samenstelling van huishoudens wel afzonderlijke aandacht verdient, is de vrijwillige kinderloosheid. Het al dan niet gehuwde paar komt in het geheel niet tot het vormen van een gezin. Lang werd geworsteld met de verschijnselen uitstel of afstel voordat men van een toename van de vrijwillige kinderloosheid gewag durfde te maken. Behalve dat nu met zekerheid wordt aangenomen dat het verschijnsel zich in enige omvang voordoet, wordt ook de ontwikkeling fors naar de toekomst doorgetrokken. Zo wordt bijv. in het eerder genoemde rapport van de Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk verwacht dat in de naaste toekomst één op de vier echtparen kinderloos zal blijven, waarvan een deel vrijwillig en een deel onvrijwillig.

5 Invloed op het aantal en op de samenstelling van de huishoudens heeft begrijpelijkerwijs de echtscheiding. Veelal ontstaan er uit één huishouden twee, alleen als de vertrekkende partner in een bestaand huishouden intrekt is dit niet het geval. Vaak wordt een gezinshuishouden door scheiding veranderd in een huishouden van een één-ouder gezin en een huishouden van een alleenstaande. Tussen 1960 en 1970 nam de echtscheidingsfrequentie niet belangrijk toe, het aantal per duizend bestaande huwelijken schommelde tussen de 2.5 en 3.0.6

Nadien zal de echtscheiding zich sterker hebben doen gelden als invloed op het relatieve aantal onvolledige gezinnen en alleenstaanden. Tot 1976 steeg het aantal echtscheidingen namelijk tot 6.0 per duizend bestaande huwelijken. Deze ontwikkeling lijkt niet een plafond bereikt te hebben, voor de naaste toekomst wordt een verdere stijging verwacht.

6 Wat betreft het effect op de samenstelling van huishoudens hangen met de trends in echtscheiding nauw de ontwikkelingen ten aanzien van de hertrouw samen. Deze is - op het eerste gezicht lijkt dat merkwaardig - de laatste jaren ongeveer gelijk gebleven. Een verminderde subtiele druk op het huwelijk, met name als er geen kinderen (meer) gewenst zijn en de toenemende acceptatie van ongehuwd samenwonen lijken hier belangrijk aan meegewerkt te hebben. In ieder geval is onder de gescheidenen geen sprake van toenemend hernieuwde vorming van gezinshuishoudens.

7 Een zeker, zij het over het totaal genomen niet groot, effect op de veranderende samenstelling van huishoudens gaat uit van de

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 285

~ CD ::l IJl

CD ::l

o 3 cc ~. ::l cc

Page 26: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

toegenomen sterfte aan hart- en vaatziekten onder mannen, ouder dan vijftig jaar. In het algemeen is het groeiend verschil in gemiddelde levensduur tussen man en vrouw in dit verband van belang. In de periode 1951-1955 was het verschil tussen mannen en vrouwen in gemiddelde levensverwachting voor O-jarigen 2.6 jaar, in de periode 1961-1965 én in de periode 1966-1970 bedroegen deze verschillen 4.8 resp. 5.4 jaar? Een verdere toename wordt aannemelijk geacht. Vooral in de leeftijdsklasse 60-64 jaar is de mannelijke oversterfte groot, een fase waarin de vrouw doorgaans als alleenstaande achterblijft.

Veranderende samenstelling huishoudens in samenhang met arbeids- en woningmarkt

Verschillende genoemde demografische ontwikkelingen oefenen onmiskenbaar een invloed uit op de situatie op de arbeidsmarkt. Met name geldt dit voor de vrijwillige kinderloosheid, de afnemende gemiddelde gezinsgrootte en de echtscheiding. Deze ontwikkelingen hebben alle tot gevolg dat het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt relatief toeneemt. De versterkte acceptatie van het werken van de gehuwde vrouw ondersteunt deze ontwikkeling. Wat de normatieve instelling van onze bevolking betreft, zijn de volgende gegevens illustratief: in 1965 vond 84% van de 21-65 jarige Nederlanders het werken van de vrouw met schoolgaande kinderen bezwaarlijk, in 1970 en 1975 waren de vergelijkbare percentages 44 resp. 42.8 Wat de feitelijke ontwikkeling betreft kan het volgende worden vermeld: in 1960 had 7% van de gehuwde vrouwen een baan, in 1971 15% en in 1975 24%. Vooral binnen de groep 25-49 jarigen was de stijging opmerkelijk.9

In belangrijke mate bepalend voor de variaties in arbeidsaanbod de komende tijd zijn de leerplicht, de pensioengerechtigde leeftijd en de gehuwde vrouwen in relatie tot de gezinsfase waarin zij verkeren.1o Gezien de genoemde ontwikkelingen moet de verdeling over de fasen zich wijzigen waarbij de groep vrouwen zonder kinderen jonger dan vijftien jaar belangrijk toeneemt. In 1973 behoorde 24% van de gehuwde vrouwen, jonger dan 50 jaar tot deze categorie, voor het jaar 2000 is berekend dat het om 39% zal gaan. Daarnaast is het waarschijnlijk dat de echtscheiding het werken van de vrouw in meer gevallen noodzakelijk of gewenst maakt. Echter kan de invloed van deze demografische variabelen niet zonder meer eenzijdig causaal genoemd worden. Het is heel wel denkbaar dat de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt de beslissing omtrent het al dan niet krijgen van kinderen en ook omtrent het aantal mede bepaalt. Anderzijds zal bij een gering kindertal en een toenemend onderwijsniveau onder vrouwen de behoefte om te werken groter worden. Ook ten aanzièn van de echtscheiding valt een wisselwerking te verwachten. Echtscheiding zal het werken van de vrouw bevorderen, aan de andere kant is

286 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 27: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

het ook niet onwaarschijnlijk dat ingeval de vrouw werkt men sneller tot echtscheiding o'vergaat. Betrouwbaar onderzoek om deze laatste veronderstelling te staven valt niet aan te wijzen, een indicatie is wellicht het feit dat de versnelde toename in het werken van de gehuwde vrouw de expansieve echtscheidingsgroei vooraf ging. Het zouden dan de economische onafhankelijkheid van de vrouwen problemen rond de nieuwe rolverdeling kunnen zijn die echtscheidingsbevorderend werken.

2 Juist met de situatie op de woningmarkt hangen vele van de vermelde demografische ontwikkelingen samen. Te denken valt aan de gezinsgrootte, de huwelijksfrequentie, de leeftijd waarop jeugdigen zelfstandig gaan wonen, de echtscheiding. Ook hierbij gaat het niet steeds om duidelijke oorzaak en gevolg relaties. Zo zal bijv. de gemiddelde huwelijksleeftijd de vraag op de woningmarkt beïnvloeden, maar ook zal het aanbod op dezelfde markt een invloed uitoefenen op de gemiddelde huwelijksleeftijd. Wel eens wordt beweerd dat we de grote uniformiteit in gezinsgrootte (twee kinderen) te danken hebben aan het type woningen dat op grote schaal gebouwd wordt, dit mag wat overtrokken zijn, van een zekere mate van beïnvloeding kan toch wel gesproken worden. Niet alle deskundigen zijn het eens omtrent de omvang van het woningtekort." Dat het afneemt, zowel absoluut als relatief, staat wel vast en menigmaal wordt ook gesproken van het verdwijnen van het kwantitatieve woningtekort in het algemeen in het midden van de jaren zeventig. Daarnaast is ook de inwoning van jonggehuwden sterk verminderd. Van een woningtekort op deelmarkten is wel sprake, er zijn sterke aanwijzingen dat dit vooral bestaat binnen de groep alleenstaanden en de groep overige huishoudens bestaande uit twee of meer personen die in huiselijk verkeer samenwonen en geen (on)volledig gezin vormen.'2 In het licht van de hiervoor genoemde ontwikkelingen die veelal leidden tot vorming van huishoudens van alleenstaanden zou een snel groeiend tekort binnen deze groep ook niet verwonderlijk zijn. Een dergelijke ontwikkeling was nauwelijks voorspeld en voor het woningbeleid daarom moeilijk in te calculeren. Opmerkelijk is overigens wel dat in vele nota's en rapporten met betrekking tot het wonen de één- en tweepersoonshuishoudens te zamen genomen worden. Voor een goed woningbeleid zal een duidelijk onderscheid toch beslist van belang zijn.

Slotopmerkingen

Twee ontwikkelingen die van fundamenteel belang zijn worden hier tot slot naar voren gehaald. Het betreft het werken van de gehuwde vrouwen het aandeel van de alleenstaanden. Belangrijke verdere toename van het aanbod op de arbeidsmarkt

socialisme en democratie. nummer 6. juni 1978 287

s: CD ~ lil CD ~

o 3 co CD ~. ~

co

Page 28: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

mag verwacht worden van de vrouw. Behalve een groeiende acceptatie van en behoefte aan werken is ook het verschuivend relatieve aantal vrouwen per gezinsfase debet aan deze situatie. Deze ontwikkeling kan belangrijke problemen oproepen (en doet dat reeds) als niet snel fundamenteel wordt bijgestuurd. De problemen liggen op het vlak van de werkloosheid, de inkomensverdeling en overbelasting door een dubbele taak. We zien, zeer tegenstrijdig, enerzijds een grote groep mensen zonder werk, anderzijds een groep met een dubbele taak. De werklozen willen doorgaans - de gedachte dat dit niet zo zou zijn acht ik onjuist en elitair - graag een baan. De vrouwen en mannen met dubbele taak door gezinsverantwoordelijkheid willen doorgaans graag hulp en/of minder werk. Maatregelen die ontegenzeggelijk een flinke dosis economische problematiek met zich mee zullen brengen, moeten ter bijsturing genomen worden. De belangrijkste liggen op het vlak van de arbeidstijdverkorting, waarbij aan het doorvoeren van een geringer aantal werkuren per dag prioriteit is te verlenen. Daarnaast moeten de maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van het gezin verbeterd en uitgebreid worden. De toename van de alleenstaanden was in de jaren zestig reeds te constateren en de verschijnselen die eraan ten grondslag liggen wijzen erop dat in de jaren zeventig deze toename versneld doorging. Het is overigens niet een ontwikkeling die typisch Nederlands is, ook buiten onze grenzen wordt zij waargenomen. Een relatieve toename van het aantal alleenstaanden heeft belangrijke repercussies op verschillende terreinen: maatschappelijke dienstverlening, woningmarkt, arbeidsmarkt, consumentengedrag, cultureel gedrag. Een belangrijke vraag is in dit verband met welke snelheid de groep alleenstaanden muteert, ofwel door welk deel deze leefvorm als tijdelijk dan wel als blijvend wordt beschouwd. Per leeftijdsfase zal dit sterk verschillen, er staan ons geen landelijke cijfers ter beschikking om een en ander te illustreren. In ieder geval zal de éénpersoonswoning aan belang moeten winnen op de woningmarkt, waarbij de sociale aspecten van het wonen extra aandacht verdienen. Weinig onderzoek werd, bij mijn weten, verricht omtrent de woonwensen van de alleenstaande. Ook al zou het niet om een structureel maar om een conjunctureel verschijnsel gaan, dan nog rechtvaardigt de tijd waarover het zich uitstrekt een forse inzet tot aanpassing vooral in flexibele, geïntegreerde vormen. Alhoewel beslist niet automatisch met deze leefvorm verbonden, verdient de mogelijke toename van vereenzaming zeker de aandacht. Het verschijnsel zal o.a. samenhangen met de mate waarin deze leefvorm bewust gewenst is door de betrokkenen. Een omvangrijke 'probleem' groep, in die zin dat de kans op vereenzaming relatief groot is, wordt gevormd door de weduwen die de vijftig zijn gepasseerd. Dat deze groep zo groot is, wordt veroorzaakt door de verschillen in gemiddelde levensduur tussen man en vrouw van vier à vijf jaar èn door een leeftijdsverschil bij huwelijkssluiting van gemiddeld twee à drie jaar. Indien het

288 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

~ a ::l ~

a ::l

o 3

CG a <

ct

2

Page 29: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

cultureel 'normaal' zou worden dat een vrouw trouwt (of samen gaat leven) met een gemiddeld vier jaar jongere man, zou de groep oudere alleenstaande vrouwen aanzienlijk slinken en ook meer in evenwicht komen met het aantal alleenstaande mannen in dezelfde leeftijdscategorie. Voor het realiseren van een dergelijke ombuiging vallen echter moeilijk beleidsaanbevelingen te realiseren, het zij zo. Andere maatregelen zullen genomen moeten worden om de problemen binnen deze groep te verminderen. Steeds duidelijker wordt daarbij dat integratie in onze samenleving - het is weliswaar geen wondermiddel - toch wel duidelijk gewenst is. Er zijn vele terreinen waarbinnen de individuele inzet en betrokkenheid van nut is, maar er moeten, zeker in deze gecompliceerde maatschappij en zeker voor de oudere mensen, duidelijke wegwijzers geplaatst worden.

Noten:

1. Op basis van de gegevens van de Volkstellingen van 1960 en 1971 werden een groot aantal publikaties geschreven die grotendeels uitgegeven worden door het SISWO te Amsterdam. De dagelijkse leiding van het census-project is in handen van C. de Hoog, Landbouwhogeschool, afd. Sociologie, Wageningen.

2. Bedoeld worden hier de schattingen op basis van de arbeidskrachtentelling en het Woning Behoefte Onderzoek die vermeld worden in het 'Sociaal en Cultureel Rapport 1976' resp. het 'Trend rapport 1977' van de Centrale Directie van de Volkshuisvesting .

3. Gegevens hieromtrent zijn onder andere te vinden in het rapport 'Censusmonografie geboorte-intervallen', B. W. Frijling en R. Zandanel, Utrecht, 1977.

4. Informatie omtrent de huidige Nederlandse communes: Leven in communes, Jos van Ussel, Deventer, 1977; informatie omtrent het communegebeuren in het algemeen en de toekomstverwachtingen eromtrent: Communes en Communebewegingen, C. J. Cramwinckel-Weeda, Deventer, 1976.

5. Rapport werkgroep 'Geboorte en Gezinsvorming' van de Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk, rapport 59, Leidschendam, 1974.

6. Een weergave, analyse en interpretatie van statistische gegevens zijn te vinden in 'Divorce in the Netherlands', G. A. Kooy, in: Divorce in Europe, Leiden, 1977.

7. Rapport werkgroep 'Morbiditeit en mortaliteit' van de Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk, rapport nr. 60, Leidschendam, 1976.

8. Over de culturele veranderingen in Nederland tussen 1965 en 1975 worden in het Sociaal en Cultureel Rapport 1976 vele op enquêtes gebaseerde cijfermatige gegevens verstrekt. Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk, 1976.

9. CBS,' Sociale Maandstatistiek, mei 1977, jaargang 25, nr. 5. 10. Rapport werkgroep 'Sociaal' van de Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk, rapport

nr. 65, Leidschendam, 1976. 11 . Het meest recent werd dit toegelicht in het onder noot 2 vermelde Trendrapport

van Volkshuisvesting. 12. Deze gegevens zijn afkomstig van het rapport genoemd onder noot 10. Doorgaans

worden de één- en tweepersoons woningen te zamen genomen en vanuit meerdere kanten wordt dan gewezen op een tekort binnen deze categorie.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 289

~ m :l C/l

CD :l

o 3 cc m ~. :l cc

Page 30: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Problemen in de rechtshulp

De in het april nummer van S & D afgedrukte bijdrage van B. Hamburger, 'Gelijkheid bij rechtsbijstand' is een tweetal lezers van S & D, Wouter Meurs en Joyce Hes, in het verkeerde keelgat geschoten. Beiden stellen het op prijs dat in S & D aandacht besteed wordt aan de problemen van de rechtshulp, beiden kapittelen redactie en auteur gelijkelijk over de huns inziens strikt onbevredigende manier waarop een en ander gebeurt. Joyce Hes beperkt zich voornamelijk tot een kritische analyse van Hamburger's bijdrage, Meurs voegt aan enige kritische kanttekeningen een 'eigenstandig' betoog toe, waarin hij probeert aan te geven waar zijns inziens de werkelijke problemen bij de rechtsbijstand liggen.

Gelet op de betekenis van de onderhavige problematiek, waaraan in S & D tot nu toe inderdaad weinig aandacht is besteed, heeft de redactie besloten beide bijdragen niet onder te brengen in de rubriek 'Pen op papier', waar ze normaal terecht gekomen zouden zijn, maar ze inderdaad als 'eigenstandige bijdragen', zij het met enige bekorting, te plaatsen.

De door Hamburger en zijn critici aan de orde gestelde problemen acht de WBS zo belangrijk dat zij voornemens is daarvoor een werkgroep in te stellen. Eventuele belangstellenden kunnen zich bij de WBS aanmelden.

290 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 31: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

~ ~ CD :l

C' C .. ca CD ..

Wouter Meurs

Om de kwaliteit van de rechtshulp

'Als je maar minder trapt tegen advocaten, en ze beter betaalt, dan komt het wel goed'. Zo ongeveer kun je de manier samenvatten waarop Hamburger, in zijn S & D-artikel, de problemen rond de rechtsbijstand gesimplificeerd heeft. Welnu, deze zienswijze is onjuist:

De critici beweren niet dat de advocaten het werk dat ze doen, als regel niet goed zouden doen. Het bezwaar is veeleer dat de advocatuur teveel de pretentie ophoudt dat ze alle problemen, en alle problemen even goed, aan zou kunnen. Er zijn niet meer dan een kleine 3000 advocaten in dit land, en dat is aantoonbaar onvoldoende om aan de gehele rechtshulpvraag te voldoen. De advocatuur mag dan ook niet, aldus de critici, aan het creëren van andere voorzieningen in de weg staan, op grond van welk (vermeend) belang dan ook. De bij herhaling terugkerende stelling dat advocaten op alle terreinen beter zouden zijn dan andere rechtshulpverleners, is onhoudbaar. Wie dagelijks in zijn praktijk geconfronteerd wordt met sociale verzekeringsproblemen (zoals medewerkers van bonden, van Bureaus voor rechtshulp, en een klein aantal advocaten), wordt daar beter in dan de gemiddelde advocaat, die zulke problemen slechts enkele malen per jaar in zijn praktijk aantreft. Het is een hardnekkige fabel dat de advocatuur zo onderbetaald zou worden. Wat er ook zij van de wenselijkheid van een zekere herziening van het tariefstelsel, in elk geval kan gesteld worden dat voor een advocaat die flink wat toevoegingen behandelt, de vergoedingen daarvoor een substantieel deel vormen van zijn inkomen. Het door Hamburger aangehaalde voorbeeld van het Rotterdams Advokaten Kollektief levert geen bewijs van het tegendeel, alleen al niet omdat medewerkers van collectieven het tot hun ideologie rekenen om ook te selecteren in de inname van zaken; in de praktijk betekent dit dat zij vooral de minst-renderende zaken behandelen. Een van de kenmerken van de sociale rechtshulp-beweging is de aandacht voor andere dan juridisch-technische aspecten. Door daar geen enkel oog voor te tonen, levert Hamburger ter plekke het bewijs van de juistheid van verwijten daaromtrent. Waar het om gaat: nu en dan een moeilijke term is misschien niet

socialisme en democratie. nummer 6, juni 1978 291

en ,.. Dl Dl ... Cl) :::l

C­C .,

CO Cl) .,

Page 32: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

te vermijden, maar je kan de cliënt wel zo goed mogelijk uitleggen wat hem overkomt en wat hem te gebeuren staat. Voorts zou een rechtshulpverlener er oog voor moeten hebben dat de cliënt soms de juridische ingang gebruikt om problemen aan te kaarten die gedeeltelijk, of zelfs voornamelijk, door andere disciplines behandeld zouden moeten worden. En ook: uiterlijkheden spelen, anders dan Hamburger meent, wel degelijk een rol. Een advocaat hoeft zich niet voortdurend te verkleden, of anderzins zich te identificeren met de cliënt. Wel is belangrijk dat hij herkenbaar is voor de cliënt: dat het gevoel, te praten met iemand van een totaal andere kaste, zoveel mogelijk vermeden wordt. Dat vereist inlevingsvermogen: als je zelf een groot huis hebt, is het soms moeilijk voorstelbaar hoe hinderlijk een lekkage in een kleine driekamerwoning kan zijn.

Tot zover de kritiek op Hamburger. Het navolgende is geschreven vanuit twee uitgangspunten: gestreefd moet worden naar verbeteringen die inhouden dat een cliënt zo gemakkelijk mogelijk bij een zo goed mogelijk gekwalificeerde rechtshulpverlener terecht komt, en dat hoeft niet per se een advocaat te zijn; er is echter geen enkel belang mee gediend, kwantitatief noch kwalitatief, om te streven naar de ondergang van de advocatuur. Bij discussies over de toekomst van de rechtshulp moet men zich het belang van een krachtige, zij het liefst wat minder op de eigen belangen gefixeerde, advocatuur voor ogen houden.

Knelpunten

In het bovenstaande hebben al enkele problemen de revue gepasseerd. Schematisch samengevat gaat het in de rechtshulp om de volgende knelpunten (met oplossingen waarvoor geëxperimenteerd wordt):

1 Verbetering van de toegankelijkheid van de rechtshulpverleners. Een bijdrage daaraan kan o.a. geleverd worden door - het slechten van psychologische barrières (het creëren van een ambiance die weinig formeel en plechtstatig is, zodat de cliënt niet het gevoel heeft dat hij een andere wereld moet betreden); - het vermijden van (vermeende) financiële drempels: voor substantiële hulpverlening mag best wat betaald worden, maar de financiële consequenties moeten wél tevoren voor de cliënt overzienbaar zijn. Het gratis verkrijgen van een eerste consult (waarin zonodig ook die verdere consequenties besproken kunnen worden) kan hiervoor erg belangrijk zijn; - decentralisatie: de fysieke nabijheid van een rechtshulpverlener maakt dat iemand er makkelijker toe komt om zijn probleem te bespreken, en vooral ook: dat hij wellicht in een eerder stadium om juridische bijstand vraagt; - publiciteit: het ligt voor de hand dat duidelijke aankondigingen,

292 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

2

3

Page 33: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

wanneer welke rechtshulpverlener voor welk soort probleem bereikbaar is, de toegankelijkheid verhogen. Tot op heden is op dit terrein echter weinig gedaan, vooral omdat de Ereregelen voor de advocatuur eraan in de weg stonden;

2 Verbetering van de kwaliteit van het aanbod. Deze richt zich vooral op: - het creëren van de mogelijkheid van een gemakkelijk verkrijgbaar eerste advies, en van wat in navolging van andere welzijnssectoren genoemd wordt de 'eerste lijn' - een vorm van hulpverlening die een aparte specialisatie vereist; - het bevorderen van deskundigheid op die terreinen die door de klassieke rechtshulpverleners verwaarloosd werden (zoals sociale verzekeringsrecht, vreemdelingenrecht, administratief recht); - meer in het algemeen het bevorderen van specialisatie van rechtshulpverleners;

3 Het zoeken naar nieuwe werkwijzen; pogingen om door gerichte voorlichting preventief op te treden;

- samenwerking met andere disciplines; - structurele hulpverlening. Dat is een beladen begrip, dat doorgaans met hoogst revolutionaire activiteiten geassocieerd wordt. Hoewel aan een revolutie een structureel aspect niet te ontzeggen valt, zijn er omgekeerd tal van structurele bezigheden die keurig, en allerminst revolutionair zijn. Te denken valt aan het bewerkstelligen van wetswijzigingen, en aan het aan de kaak stellen van de werkwijze van bepaalde diensten. De doelmatigheid van de rechtshulpverlening zou hierdoor wel eens aanzienlijk bevorderd kunnen worden.

Ontwikkelingen

Door het onderkennen van deze knelpunten is in de rechtshulpverlening een aantal ontwikkelingen in gang gezet. Zij voltrokken zich bij de overheid bij de klassieke rechtshulpverleners, en bij nieuwe groepen. De overheid is meer dan voorheen een actieve rol in de rechtshulp gaan spelen. Afgezien van een toenemende aandacht voor de toevoegingstarieven en de distributie van de hiermee gemoeide gelden, en van het subsidiëren van een aantal initiatieven, is de voornaamste uiting hiervan het tot stand brengen van een landelijk net van bureaus voor rechtshulp. Deze bureaus, voor 100% door de overheid gefinancierd, hebben naast het toevoegen van advocaten aan prodeanen tot taak het verlenen van eerstelijns rechtshulp, en daarmee het vergroten van de toegankelijkheid van de juridische hulpverlening. Ook binnen de klassieke rechtshulpverleners, en met name de advocatuur, is e.e.a. in beweging gekomen. Het sprekendst is de oprichting van advocatencollectieven, wier voornaamste kenmerk niet is de interne democratie en nivellering (aangeduid door het woord collectief), maar het op non profit-basis werken voor met

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 293

Cf) ,... Dl Dl ,... CD ::l

CT C .., cc CD ..,

Page 34: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

name de zwakste groepen in de samenleving, en het dientengevolge doelbewust selecteren van zowel cliënten als soorten zaken. Zij vonden overigens navolging bij tal van andere advocaten, vooral in de Randstad. Daarmee is althans één van hun doelstellingen, namelijk het bewerkstelligen van veranderingen binnen de advocatuur, ten dele bereikt. Nieuwe groepen van rechtshulpverleners tenslotte ontstonden in de vorm van rechts- en wetswinkels, en ook van initiatieven als de VARA-ombudsman. Een niet onbelangrijke ontwikkeling is voorts de toenemende interesse van andere huiDverleners (sociaal raadslieden, maatschappelijk werkers) voor de rechtshulp. Naast de nieuwe rechtshulpverleners ontstaat zo ook een groep van 'paralegals'.

Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een aantal verschuivingen in 'het veld'. De positie van de advocatuur is minder vanzelfsprekend geworden dan voorheen. Een nieuwe groepering is ontstaan, in hoofdzaak gevormd door medewerkers van rechtswinkel, bureaus voor rechtshulp en advocatencollectieven, met duidelijke trekken van een pressiegroep. Een gevolg van deze ontwikkelingen is ook geweest de behoefte aan tal van experimenten. De bureaus voor rechtshulp zijn op zich een experiment, evenals winkels en collectieven dat waren. Daarbinnen wordt gepoogd ervaringen op te doen met speciale projecten, zoals het werken voor bepaalde wijken of bepaalde doelgroepen. Resultaat van dit alles: op het ministerie van Justitie wordt gewerkt aan een nieuwe wet op de rechtshulp. Een ruime mate van inspraak bij de voorbereiding daarvan is toegezegd.

Obstakels

Wie zich wil mengen in de discussie over een nieuwe regeling voor de rechtshulp, moet zich realiseren dat hij een groot aantal obstakels zal ontmoeten. Ik noem de voornaamste:

ideologische problemen: van oudsher is bij de rechtshulpverleners (met name de advocatuur) 'de onafhankelijkheid' een groot goed, dat echter ver buiten proporties gekoesterd wordt. Bij de minste interventie, gericht op een doelmatiger beheer of op een verbetering van het rechtshulpaanbod voor de cliënten, wordt 'bedreiging van de onafhankelijkheid' als argument in stelling gebracht. Uiteraard dient het wezen van de onafhankelijkheid gewaarborgd te blijven: of een cliënt in een concreet geval bijgestaan zal worden of niet, en zo ja op welke wijze, staat uitsluitend ter beoordeling van de hulpverlener zelf (en uiteraard van de cliënt); bestuurlijke problemen: als steun voor experimenten met nieuwe vormen van rechtshulp gevraagd wordt, dient altijd nagegaan te

294 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

c c

u: a

Page 35: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

worden of deze voor navolging elders vatbaar zijn; niet in de laatste plaats: financiële problemen. Reeds nu geeft de stijging van kosten van rechtshulp veel zorg, vooral door de ongecontroleerde stijging van kosten voor toegevoegde advocaten en deurwaarders. Praten over een beter systeem dan nu functioneert, betekent bijna onvermijdelijk: praten over een duurder systeem. De financiële perspectieven voor het creëren van nieuwe voorzieningen zijn niet erg gunstig.

Voor de mogelijkheden om toch een wetgeving, toegesneden op de gebleken behoeften, tot stand te brengen, zullen vooral twee factoren doorslaggevend zijn:

a de mate waarin garanties gegeven kunnen worden voor de beheersbaarheid en doelmatigheid van het te creëren stelsel;

b de mate van politieke prioriteit die de rechtshulp zal verwerven.

Besluit

De prioriteit van een goede rechtshulp dient voor een socialistische partij hoog te zijn. Het is eigenlijk heel eenvoudig: wanneer je als partij vindt dat mensen in bepaalde gevallen recht hebben op een bepaalde uitkering, dan moet hen ook de mogelijkheid verschaft worden om dat recht te effectueren, als zij menen dat de uitkering hen ten onrechte onthouden wordt. Als je vindt dat de positie van de huurder tegenover de eigenaar beschermd moet worden, dan moet de bij voorbaat al zwakkere huurder ook bijgestaan kunnen worden wanneer de eigenaar weinig respect toont voor zijn rechten. En zo zijn er talloze voorbeelden te verzinnen. Er zijn slechtere instrumenten denkbaar dan de rechtshulp, om te komen tot spreiding van kennis, macht en inkomen.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 295

Cf) I"'t Cl! DI ,... CD ::J

C­C ..,

<0 CD ..,

Page 36: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Joyce Hes

Gelijkheid bij rechtsbijstand en de advocaturele benadering

De PvdA heeft de bescherming van de sociaal-zwakkeren in de samenleving hoog in het vaandel geschreven. Niettemin ontbreekt er in de PvdA een visie op leemten in de rechtshulp. Wellicht daardoor is het mogelijk geweest dat S & 0 het betoog over 'Gelijkheid bij rechtsbijstand' afdrukte, een inhoudelijk zwakke verhandeling waarachter een traditioneel liberale opvatting schuilgaat. De inhoudelijke zwakte van Hamburgers betoog zit hem vooral in het feit dat hij evenmin de vooronderstellingen die aan zijn betoog ten grondslag liggen duidelijk onder woorden brengt als uiteenzet wat nu precies zijn beleidsvoorstellen zijn. Het enige dat hij duidelijk stelt is wat hij als kernfout beschouwt, namelijk dat de gemeenschap de juridische gezondheidszorg van haar leden niet echt tot haar taak rekent. Als hij met 'gemeenschap' de overheid bedoelt en met haar 'leden' de sociaal zwakkeren zullen waarschijnlijk juist .de alternatieve rechtshelpers het met hem eens zijn. Maar deze rechtshelpers vinden ook dat de overheid garant moet staan voor een goede en voor ieder in principe gelijke rechtshulpbedeling. Daartoe hebben zij ook de huidige bureaus voor rechtshulp met juristen in overheidsdienst opgezet en daartoe hebben zij onder andere aangedrongen op advocaten in overheidsdienst met een vast inkomen om niet meer afhankelijk te zijn van de bedrijfswinsten uit een commerciële praktijk. Verzet hiertegen rees echter niet zozeer bij de overheid maar bij 'de gemeenschap' van beoefenaren van het zgn. vrije beroep in de gedaante van de Orde van advocaten die deze vrijheid zagen bedreigd. De vergelijking met artsen, die Hamburger trekt, dringt zich inderdaad op. Ook hier is sprake van een gesloten beroepsgroep met eigen ereregelen en een eigen tuchtrecht, waar 'collegialiteit' en het beschermen van elkaar tegen de buitenwereld of de gemeenschap zo hoog staan aangeschreven dat een open houding tegenover die buitenwereld, met de daarbij horende voorlichting over de eigen beroepsuitoefening en met verantwoording van bestede overheidsgelden, in de weg staan. Het lijkt mij dan ook een omkering van zaken wanneer Hamburger de overheid een gebrekkige voorlichting over de advocatuurlijke rechtshulp verwijt. .

Hoe moeten we nu het betoog van Hamburger begrijpen? Volgens

296 socialisme en democratie, nummer 6. juni 1978

~ Ol Ol ... Cl)

::l

C c: ., co (1) .,

Page 37: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

~ Ol Ol .... ct> :l

C­c: ..,

CC ct> ..,

mij wil hij in het kort dit zeggen: de overheid moet zorgen voor een goede rechtshulp voor iedereen. Onder goede rechtshulp wordt dan uitsluitend juridisch technische kwaliteit verstaan, die dan nog alleen geleverd kan worden door advocaten. In een artikel in Intermediair van 18 februari 1977 heb ik een dergelijke eenzijdige benadering van de leemte in de rechtshulp een advocaturele en zelfs 'advokarikaturale' benadering genoemd. Tegenover deze op de advocatuur georiënteerde benadering plaatste ik een andere, op de welzijnszorg georiënteerde benadering, waarbij niet slechts wordt gekeken naar de mate van toepasbaarheid van het juridisch oplossingsmechanisme op het voorgelegde probleem, maar waarbij het algeheel welzijn van de mens als individu in een samenlevingsverband voorop staat, 'Daarbij wordt ervan uitgegaan dat iemands welzijn in belangrijke mate beïnvloed wordt door zijn sociale positie. Bij een op de welzijnszorg georiënteerde benadering van juridische problemen zal ruime aandacht bestaan voor de maatschappelijke achtergronden van die problemen, vooral waar deze voortkomen uit "bureaucratische incompetentie" (drempelvrees, gebrek aan kennis van juridische regels en procedures, onvoldoende vaardigheid in het contact met ambtenaren en bij het invullen van formulieren)'.

Een op de welzijnszorg georiënteerde benadering van de rechtshulp vereist fundamenteel andere vaardigheden dan de advocaturale; met name zal de signaleringsfunctie en het samenwerken met hulpverleners uit andere disciplines een veel belangrijker rol gaan spelen. Het is voor een rechtshulpverlener met een op de welzijnszorg georiënteerde benadering een vereiste dat hij een relativerende houding aanneemt ten aanzien van het recht als oplossingsmechanisme voor bepaalde problemen, dat hij kritisch staat ten opzichte van de mogelijke tekortkomingen van het rechtssysteem en de eventuele nadelige effecten van het juridiseren (het in juridische termen vertalen) van problemen. Hij dient dus de geschiktheid van het recht als instrument tot conflictoplossing voortdurend te toetsen aan andere instrumenten, maar ook de uitdrukking 'in het belang van de cliënt' niet, zoals de advocaat (veelal) zal doen, zuiver individueel op te vatten.

In het hier geciteerde artikel heb ik voorts de nadelige gevolgen van een advoca(rika)turale opstelling voor de eerstelijnsrechtshulp beschreven: 'In de eerste plaats wordt de kwaliteit van de te verlenen eerstelijnsrechtshulp er nadelig door beïnvloed. Doordat men teveel gespitst is op de juridisch-technische functie en op de uitoefening daarvan door juristen, realiseert men zich niet of onvoldoende hoe ontzaglijk veel mensen op dit terrein werkzaam zijn zonder jurist te zijn. Men stelt zichzelf daarom niet de vraag wat men van hen zou kunnen leren en wat zij van juristen zouden kunnen leren'.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 297

Page 38: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Ook Hamburger lijdt duidelijk aan een gebrekkig inzicht op dit gebied. Meent hij werkelijk dat ongeveer 3000 advocaten in den lande het werk van alle huidige eerstelijnshulpverleners (zoals sociale raadslieden, MAl-bureaus, algemeen maatschappelijk werkers, wijkagenten, wetswinkeliers, al diegenen die betaald of vrijwillig juridische informatie geven aan werknemers, huurders, woningzoekenden, werklozen, invaliden, bijstandstrekkers, enz., enz.) zouden kunnen overnemen? En wat hebben de advocaten zowel tijdens hun juridische studie als hun stageperiode eigenlijk geleerd op het gebied van sociale vaardigheden, sociale kaart, methodieken en gesprekstechnieken, verwijzingsmechanismen, voorlichting, enz.?

Het belangrijkste nadeel van de advocarikaturale benadering lijkt me dat daarin onvoldoende aandacht bestaat voor de structurele tekorten en beperkingen van ons rechtssysteem (zoals bijv. ondoorzichtigheid van het regel- en uitvoeringsapparaat). Ook Hamburger zegt op blz. 181 van S & 0 dat 'dit zgn. structurele werk op een advocatenkantoor niet thuis hoort', waarbij hij bovendien de vergissing maakt structureel werk gelijk te stellen met 'het omturnen van cliënten', iets wat wel aardig klinkt, maar daar weinig mee te maken heeft. (Ook ik heb overigens nadat ik al was afgestudeerd gedurende enige tijd adviezen gegeven als medewerker bij de door Hamburger genoemde Haagse wetswinkel en was daar toch echt niet gewend om als tegenprestatie te vragen aan cliënten om lid te worden van de PvdA.)

Het tweede deel van Hamburgers betoog kan wellicht als een (impliciet) beleidsvoorstel worden opgevat, namelijk: de overheid kan alleen voor een goede rechtshulp zorgdragen als 'het bewijs van onvermogen' wordt afgeschaft, zij voor een aanzienlijke verhoging van het bedrag wat men als advocaat per toevoeging ontvangt zorgdraagt, gecombineerd met het op veel bredere schaal dan nu, wellicht ook zonder verzoek toestaan van kosteloos procederen. Wat het eerste en laatste betreft ben ik met hem eens dat dat waarschijnlijk een stuk ongelijkheid in de toegang tot de advocatuurlijke rechtshulp en tot het proces zou wegnemen, zonder overigens (zoals sommige andere juristen) te geloven dat dan opeens iedereen zou gaan procederen, want dit laatste is volgens mij niet iets wat de gemiddelde Nederlander (enkele juristen uitgezonderd) voor zijn plezier doet. Wanneer Hamburger echter meent dat de overheid alleen kan voorzien in een goede rechtshulpverlening voor iedereen wanneer zij het bedrag van de toevoegingen, en dus indirect het inkomen van de advocaat, aanzienlijk verhoogt, maakt hij dezelfde (opzettelijke?) vergissing als de artsen en leraren die respectievelijk een goede gezondheidszorg en goed onderwijs gelijkstellen met een voor henzelf goed tot zeer goed sàlaris. Het is een bekend en hardnekkig misverstand in rechtse kringen dat een mens zich pas ergens voor gaat inspannen en kwaliteit

298 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

a ... DI DI ... C1I :::I

0-e .., co

C1I ..,

Page 39: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

.., co CD ..,

gaat leveren als hij er dik voor betaald krijgt, maar ook dat iemand die veel verdient dus ook wel goed zal zijn. Het eerste wordt gelukkig tegengesproken door het ontelbare aantal vrijwilligers, dat in diverse sectoren van de samenleving vaak goed tot zeer goed werk aflevert en dat gratis en voor nop doet, het tegenbewijs voor de tweede stelling werd helaas al verscheidene malen geleverd gedurende de in totaal zeven jaren die ik nu reeds bij twee verschillende universiteiten werkzaam ben geweest. Het is dan ook niet toevallig dat Hamburger en niet degenen die werkzaam zijn in een advocatencollectief, zo klaagt over de geringe inkomsten van de laatsten. De vraag is bovendien of het aantal advocaten dat nu hun toevoegingen laat doen door hun stagiaires, omdat zij zichzelf met 'juridisch interessantere' en vooral beter betaalde bezighouden, wanneer ze bijv. in plaats van f 500 wellicht f 1000 voor een toevoeging zouden krijgen opeens veel meer belangstelling voor de werkelijke problemen van de toegevoegde cliënt zouden krijgen. Zouden ze zich opeens allemaal gaan bekwamen in het huurrecht, sociaal verzekeringsrecht, administratief recht, vreemdelingenrecht en strafrecht? Zouden ze opeens ook allemaal veel meer tijd uittrekken voor deze cliënten en hen meer informatie geven, zodat ze niet nog eens na afloop bij een wetswinkelier hoeven aan te kloppen om te vragen wat de advocaat in kwestie nu precies heeft bedoeld? (Iets wat ikzelf als wetswinkelier herhaaldelijk heb meegemaakt.)

Tot slot nog dit: Eens werd mij tijdens een sollicitatiegesprek door één van de medewerkers van het advocatenkantoor, waarbij ik solliciteerde gevraagd of ik dacht goed te kunnen opschieten met Engelse grootgrondbezitters. Ik acht dit net zo min als progressieve gemotiveerdheid (of ook wel engagement met de laagstbetaalden) een juist selectiecriterium voor de juridisch technische deskundigheid waarop Hamburger in zijn betoog doelt. Maar wanneer je in een beroep als dat van rechtshulpverlener toch onherroepelijk moet kiezen voor meer betrokkenheid bij de ene of de andere categorie, kies ik als socialist duidelijk voor de laatste.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 299

Cf) r+ Ol Ol r+

CD ::J

C­C .., co CD ..,

Page 40: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

B. Delfgaauw

De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2

De dictatuur van het proletariaat wordt door Marx en Engels, zoals wij zagen, als onherroepelijk gezien. Voor die onherroepelijkheid zagen wij als gronden enerzijds de opvatting van wetmatigheid bij Hegel en de klassieke economen, anderzijds de situatie rond het midden van de 1ge eeuw. Dank zij de activiteit van Marx en Engels verandert de situatie van het proletariaat aanzienlijk in de tweede helft van de 1ge eeuwen vertoont zich een ontwikkeling in de richting van een steeds gunstiger perspectief, de opheffing van het proletariaat langs democratische weg. Wij hebben reeds de vraag gesteld, waarom Marx en Engels dit niet gezien hebben. De enige reden kan hun in de grond Hegelse opvatting van wetenschap zijn. De klassieke economen fundeerden hun wetten niet op de door mensen geschapen en door mensen te veranderen structuren, neen, de loop der geschiedenis moest zo zijn. Economische wetten hebben dezelfde onwrikbaarheid als natuurwetten. Wie daaraan twijfelt is een spitsburger. Hegel is er voor garant, dat de kapitalistische maatschappij niet zal verdwijnen, voor dat al haar mogelijkheden zijn uitgeput. Waar ligt dan de ethiek in de stelling van de dictatuur van het proletariaat? Zolang een stelling iets uitspreekt, dat onherroepelijk is, m.a.w. onafhankelijk van de vrijheid van ieder van ons, is er geen plaats voor ethiek. Daarom was er in heel de opzet van politiek denken en werken voor Marx en Engels geen plaats voor ethiek. Vrijheid is inzicht in de noodzakelijkheid. Dan.is er niet de vrijheid, die de redelijke keuze tussen alternatieven bepaalt en waarbij eerst de ethiek haar rol kan spelen. Psychologisch gezien speelde uiteraard nog een andere factor een rol. De tegenstanders - kerken, ondernemers en politici -beriepen zich voortdurend op godsdienst en ethiek. Deze bleken echter tot niets anders in staat te zijn dan de befaamde caritas, die ostentatief in enkele gevallen hulp verleende door middel van het geld, dat stamde van de uitbuiting van de arbeiders. Voor een dergelijke hypocrisie hadden Marx en Engels enkel verachting en voor hen was ethiek niets anders dan deze hypocrisie. Het Communistische Manifest spreekt het reeds duidelijk uit: 'De wetten, de moraal, de godsdienst zijn voor de arbeiders evenzovele burgerlijke vooroordelen, waarachter zich evenzoveel burgerlijke belangen verschuilen'.30 Dit alles betekent niet, dat wie de democratische ontwikkeling van

300 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

"11 o ;; iD' ~

Page 41: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

de maatschappij afwees, geen grote verantwoordelijkheid op zich nam. Opnieuw: hier ligt het punt, waarop later sociaal-democratie en communisme uiteen gingen. De afwijzing van de democratie en het einddoel van de klassenloze maatschappij brengen de noodzaak voort van de dictatuur van het proletariaat. Het is immers een redelijke verwachting, dat de bourgeoisie zich niet zo maar gewonnen zal geven. Terwijl in de toekomstige maatschappij van het communisme de staat, d.w.z. het hele bestuurlijke niveau, organisch uit de maatschappij d.i. uit de werkende bevolking voortkomt, is dat in de overgangsperiode van de dictatuur van het proletariaat nog niet het geval. Daarin vervult de staat nog de oude rol van de onderdrukker, nu echter niet langer tegen de arbeider, maar tegen de bourgeoisie gericht. Engels zegt het onomwonden in de reeds aangehaalde brief aan Bebel uit 1875: 'Zolang het proletariaat de staat nog gebruikt, gebruikt het hem niet in het belang van de vrijheid, maar om zijn tegenstanders er onder te houden en zo gauwer sprake kan zijn van vrijheid, houdt de staat op als zodanig te bestaan'.31 Gezien in het perspectief van Marx en Engels is de dictatuur van het proletariaat geen ethisch probleem, want zij is noodzakelijk. Er is geen andere mogelijkheid. Uiteraard blijft staan, dat de mens ook verantwoordelijk is voor zijn inzichten. De identiteit van vrijheid en noodzakelijkheid is niet alleen een ontologische of anthropologische, maar tegelijk onherroepelijk een ethische stelling. Het zou echter een tikkeltje belachelijk zijn op schoolmeesterachtige wijze de ethische staf over Marx en Engels te gaan breken. Op de eerste plaats omdat niemand meer dan zij gedaan heeft om het levensniveau van de zwakken omhoog te brengen door een einde te maken aan onderdrukking en uitbuiting. Op de tweede plaats omdat de tegenstanders, de werkgevers en politici, meestal met de hulp van de kerk, een tactiek van uitbuiting en onderdrukking volgden, die met alle ethiek, die tegelijk met de mond beleden werd, de spot dreef. Zelfs nu nog, een eeuw later, bestrijden zogenaamd christelijke politici de arbeiders, zodra het op concrete punten als grondpolitiek en winstdeling aankomt. Ook nu nog wordt de ethiek gehanteerd om de macht in eigen handen te houden en weg te houden uit de handen van de arbeiders. Over ethiek praten is dus een hachelijke zaak. Toch kunnen wij er niet langs. De hedendaagse communisten doen het ook. Ook bij hen komt de ethiek van de dictatuur van het proletariaat ter sprake. Maar laten wij eerst nog even bij het perspectief van Marx en Engels blijven staan. Wat men Marx en Engels verwijten kan, is dat zij niet hebben willen begrijpen, hoe gevaarlijk de these van de dictatuur van het proletariaat was. Vanuit hun eigen perspectief leggen zij dit verwijt naast zich neer: zij willen de dictatuur van het proletariaat niet, maar de polarisering van de klassenstrijd leidt er onherroepelijk toe. Is er

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 301

"ti Q. ;:ö: CD' "

Page 42: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

iets te verwijten, dan treft dit verwijt de kapitalisten: hun uitbuiting roept de revolutie en de dictatuur van het proletariaat te voorschijn. Maar het ligt evenmin in de lijn van Marx en Engels -en dit is een bewonderenswaardige consequentie - de kapitalisten verwijten te maken. Proletariërs en kapitalisten spelen slechts de rol, die de ontwikkeling der economie hun toedeelt, of ze willen of niet. Toch blijft het éne centrale punt staan. Toen de mogelijkheid van een democratische ontwikkeling zich begon voor te doen, werd die door Marx en Engels afgewezen, gefascineerd als zij waren door de Hegelse opvatting van de geschiedenis. Marx en Engels hebben nooit de revolutie als een idylle gezien. Revolutie en dictatuur van het proletariaat zijn zeker geen idylle, zegt Marx in de genoemde brief aan Domela Nieuwenhuis. 32 Maar van twee punten hebben Marx en Engels zich geen rekenschap gegeven. Het eerste punt is, dat dictatuur van het proletariaat in concreto betekent overheersing van velen, ook de proletariërs, door weinigen: de leiders. lenins theorie van de partij is in het Communistisch Manifest reeds voorgetekend. Reeds daar wordt er op gewezen - wij vermeldden het al - dat de communisten de voortrekkers zijn van de gehele arbeidersbeweging. Dit betekent dat de term dictatuur van het proletariaat een bedriegelijke term is: in feite is het de dictatuur van de communistische partij. Betrekkelijk weinigen heersen over velen. De grond daarvoor: zij hebben inzicht in de noodzakelijke beweging van de geschiedenis, de anderen niet. Het tweede punt is, dat Marx en Engels zich er geen rekenschap van hebben gegeven dat een dictatuur nooit uit zich zelf eindigt. Daarvan konden zij zich geen rekenschap geven vanuit hun wetmatig denken. De klassen loze maatschappij ontstaat op grond van de onwrikbare wetten van de geschiedenis. De dictatuur van het proletariaat is slechts een overgangsfase. Maar omdat Marx en Engels denken, dat zij inzicht hebben in de loop van de geschiedenis, begrijpen zij niet, dat onze kennis van de geschiedenis van het verleden steeds interpretatie is en a fortiori met betrekking tot wat wij ons voorstellen van de toekomstige geschiedenis. Dit betekent dat de communistische partij altijd zal stellen de geschiedenis te begrijpen, maar in feite de geschiedenis altijd zo zal interpreteren, dat de tegenstand van de bourgeoisie nog niet geliquideerd is. Daaruit worden de argumenten geput voor een blijvende dictatuur van de communistische partij, in feite de dictatuur van de heersende kaste binnen de partij. Ieder die een andere interpretatie heeft van het marxisme, is een revisionist of dogmatist. Met andere woorden, het probleem van de rechtgelovigheid, dat zo verwoestend op het christendom heeft gewerkt, werkt nu ook in de communistische beweging. De tijd van de vrijheid, die Marx en Engels, vooral in hun vroege geschriften voor ogen zweefde, wordt nooit bereikt. Aldus komt de door Marx en Engels verachte of althans

302 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 43: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

'J _ gebagatelliseerde ethiek weer om de hoek kijken. Daarvoor zullen g. wij naar de reeds genoemde boeken van hedendaagse Sovjet-;00;- filosofen terugkeren. Het reeds genoemde handboek Grundlagen

des Marxismus-Leninismus zegt - zoals we reeds opmerkten -niets rechtstreeks over ethiek, maar vooral twee paragrafen in het boek hebben alles te maken met ons onderwerp. Het gaat om de laatste paragraaf van het eerste deel, dat de wijsgerige grondslagen van het marxisme-leninisme behandelt: Notwendigkeit und mensch/iche Freiheit en om de eerste paragraaf van het laatste deel, dat de leer van socialisme en communisme uiteenzet: Die historische Notwendigkeit der Diktatur des Proletariats in der Obergangsperiode. In de eerste van deze twee paragrafen wordt uiteengezet, dat het vraagstuk van de vrijheid een der oudste wijsgerige vraagstukken is, maar dat men er in de loop van de geschiedenis nooit uitgekomen is. Het verst is Hegel gekomen, die 'probeerde vrijheid en noodzakelijkheid met elkaar te verbinden, doordat hij de vrijheid als inzicht in de noodzakelijkheid definieerde'.33 Maar Hegel bleef steken in de idealistische filosofie en raakte derhalve de werkelijkheid niet. De tekst vervolgt dan met een van die uitspraken die ieder realistisch denkende mens die iets van filosofie of wetenschap afweet, zo enorm irriteren, namelijk: 'Het dialectisch materialisme heeft het vraagstuk naar de verhouding tussen vrijheid en noodzakelijkheid wetenschappelijk opgelost: De pretentie wetenschappelijke oplossingen te bieden, de verwarring van filosofie met wetenschap, de hele 'ferme-jongens­stoere-knapen-mentaliteit', die uit dit soort boeken spreekt, heeft nu eenmaal iets, dat op ons als uitermate onserieus overkomt. Wij weten ook niet, hoeveel communisten enerzijds, hoeveel communistische bewoners van andere landen anderzijds, dit soort goedkope beweringen slikken. Belangrijker dan deze uitdrukking van onze irritatie is de gedachtengang van de Grundlagen verder te volgen. Hoe heeft het dialectisch materialisme het vraagstuk dan opgelost? Het handboek zegt: 'De materialistische dialectiek ziet de noodzakelijkheid als het fundamentele en erkent tegelijk de mogelijkheid van de vrijheid van de mens. De werkelijke vrijheid van de mens bestaat niet in zijn ingebeelde onafhankelijkheid van de wetten van natuur en maatschappij ... , maar in het inzicht in deze wetten en in het handelen op grond daarvan'.34 De wetten van natuur en maatschappij worden hier in één adem genoemd. Wel wordt betoogd, dat de wetten der maatschappij veel ingewikkelder zijn dan die der natuur en derhalve veel moeilijker te kennen. Maar dezelfde noodzakelijkheid wordt aan beide toegekend. Voor natuur en maatschappij beide geldt: vrijheid is niets anders dan het inzicht in de wetmatigheid die beide beheerst. Dat de Grundlagen in dit opzicht volkomen trouw zijn aan Marx en Engels is uit het voorafgaande wel duidelijk. Ten overvloede nog een duidelijk citaat uit Engels' Anti-Dühring van 1878: 'Vrijheid van de wil betekent derhalve iets anders dan de

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 303

Page 44: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

bekwaamheid, met kennis van zaken te kunnen beslissen. Naarmate het oordeel van een mens met betrekking tot een bepaald probleem vrijer is, met des te groter noodzakelijkheid zal de inhoud van dit oordeel bepaald zijn'.35 Volgens Plato was een der stellingen van Socrates, dat de mens alleen verkeerd handelt uit gebrek aan inzicht. Wij zien hoe Socrates doorwerkt in de marxistische kennisleer en ethiek. Wanneer men de opvattingen van Sovjet-Russische ethici naast die van de schrijvers der Grundlagen legt, dan ziet men precies dezelfde stellingname. Zo zegt bijv. Schischkin: 'Iedere mens heeft derhalve de vrijheid te beslissen hoe hij wil handelen; maar zijn keuze zal alleen dan niet formeel, maar werkelijk vrij zijn, wanneer zij op de kennis berust, dat hij zo en niet anders moet handelen. Er is geen andere grondslag om te beslissen, hoe men juist handelt, geen andere grondslag om een gedrag te beoordelen, dan het bewijs van de noodzakelijkheid van dit handelen en dit gedrag'.36 Hoe kijkt het Sovjet-Marxisme nu tegen de dictatuur van het proletariaat aan? Dat de stelling van de dictatuur van het proletariaat een authentieke stelling van Marx en Engels is, is in het voorgaande duidelijk aangetoond, een beetje overbodig misschien: want wie betwijfelt dit? Toch is het evenmin te ontkennen, dat deze stelling eerst door Lenin grondig is uitgewerkt, zowel in de theorie als in de praxis. De Grundlagen maken bij de uiteenzetting van de leer van de dictatuur van het proletariaat dan ook terecht vooral gebruik van Lenin. Het handboek zet zich daarbij met Lenin vooral af tegen de ,sociaal­democraten, die denken met behulp van de parlementaire democratie verder te komen, maar daardoor gemakkelijk tot dienstknechten van het kapitalisme verworden. Het heeft weinig zin hierop nader in te gaan. Goedkope argumenten, als zouden de socialistische partijen in West-Europa niets voor het proletariaat bereikt hebben, weerleggen zichzelf. Het handboek zegt: 'Marxist zijn betekent de noodzaak van de dictatuur van het proletariaat erkennen'.37 Dat gaat verder dan Marx en Lenin, die althans de mogelijkheid van een vreedzame ontwikkeling openlieten, al verwierpen zij de weg der parlementaire democratie. Daarmee riepen zij zelf echter de tegenstelling op, die tot de scheiding tussen sociaal-democraten en communisten zou leiden. De dictatuur van het proletariaat is derhalve tot dogma van de marxistische orthodoxie geworden. De ethiek van de Sovjet-filosofie is wel degelijk een ethiek van het individu. Men begrijpt te goed dat het woord ethiek anders iedere zin verliest. Maar het is een ethiek, die nooit de grondslagen van het marxisme ter discussie stelt, maar daar atijd van uitgaat. Het is vooral Archangelski, die zich in zijn overigens helemaal niet onsympathieke boek hierover duidelijk uitspreekt. Het is het proletariaat dat de enig juiste ethiek vertegenwoordigt. Zo zegt hij: 'Het proletariaat openbaart in zijn klassenstrijd de werkelijke zedelijke vrijheid der persoonlijkheid, de vrijheid van de strijd voor

304 socialisme en democratie. nummer 6. juni 1978

Page 45: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

de maatschappelijke belangen'.38 Dit bepaalt ook de vrijheid van de individuele mens. Vandaar zegt hij eveneens: 'Zedelijk vrij is de mens dan, wanneer zijn doeleinden in overeenstemming zijn met de wezenlijke belangen en behoeften der maatschappij'.39 Dit alles nogmaals is Hegel, Marx en Engels. Dit brengt mee, dat de mogelijkheid van de botsing tussen plichten of tussen plicht en geluk gebagatelliseerd wordt. Archangelski zegt: 'De eenheid van plicht en geluk in de communistische moraal is derhalve door de objectieve eenheid van maatschappelijke en persoonlijke belangen bepaald'.40 Samenvattend kan men over de ethiek van de dictatuur van het proletariaat het volgende zeggen. Voor Marx en Engels bestaat het vraagstuk niet. De huidige Sovjet-filosofie kent twee kanten van het probleem. De Grundlagen wijzen vooral op de onontkoombaarheid van de dictatuur van het proletariaat. De nadruk wordt er op gelegd, dat zo min mogelijk geweld wordt gebruikt, alleen voorzover de bourgeoisie het ontstaan van de nieuwe menselijke en rechtvaardige maatschappij in de weg staat. Dat de praktijk niet altijd aan de theorie beantwoordt, is een andere zaak. Schischkin en Archangelski wijzen vooral op de individuele kant van de ethiek. De communistische maatschappij is de ideale maatschappij, het welzijn van de gehele mensheid. De dictatuur van het proletariaat is de laatste fase vóór deze maatschappij der vrijheid. Ethisch is derhalve het zich inzetten voor de dictatuur van het proletariaat de enige weg, om een menselijke, rechtvaardige en vrije maatschappij te bereiken. Menselijke en maatschappelijke plichten vallen samen: in de woorden van Archangelski: 'Vrije vervulling van de maatschappelijke plicht is alleen mogelijk, wanneer het bewustzijn van de noodzaak van de plicht (het inzicht in deze noodzaak) en het plichtsgevoel een organische eenheid vormen'.41 De ambivalentie van de Sovjet-ethiek spreekt onomwonden uit dit citaat, gezien de dubbelzinnige betekenis van de term noodzaak. De noodzaak van de dictatuur van het proletariaat is een noodzaak op grond van historische wetten, althans in de ogen van de marxisten. De noodzaak van de plicht is echter een 'vrijwillige noodzaak'. Wil men de dictatuur van het proletariaat, dan moet men ... enz. De vraag is of de oplossing van deze dubbelzinnigheid niet dezelfde is als die van Hegels 'list der rede'. Wat het individu doet, doet er niet toe. De loop van de geschiedenis maakt gebruik van alle individuele bedoelingen en handelingen om zijn eigen weg naar de vooruitgang te gaan. Er zijn genoeg uitlatingen van Marx en Engels, die geheel in deze Hegelse lijn liggen. Maar op welk spoor zitten wij eigenlijk als Schischkin zegt: 'De noodzakelijkheid inzien betekent niet, de handen in de schoot leggen. De historische noodzaak zet zich niet vanzelf door, niet dank zij een hogere wil, maar krachtens de werkzaamheid van de menigte der mensen, van de klassen, van de politieke partijen en van de afzonderlijke persoonlijkheden' .42

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 305

" Q. a: CD 7':"

Page 46: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Hoe is nu in de geschiedenis van het marxisme de ontwikkeling van de verhouding tussen de dictatuur van het proletariaat en de ethiek? Deze ontwikkeling mag men niet zien als een abstract vraagstuk, maar moet gezien worden tegen de achtergrond van de sociaal-economische en politieke verhoudingen. In termen van marxistisch denken: het gaat niet om een idealistische, maar om een materialistische benadering. Maar omdat ik materialistisch denken een idiote woord-combinatie vind, die daarenboven altijd opnieuw valse voorstellingen wekt, spreek ik liever van realistisch denken. Bij Marx en Engels vinden wij in de beginfase de lijn die steeds vastgehouden zal worden: polarisatie van de klassenstrijd, revolutie, dictatuur van het proletariaat, klassenloze maatschappij. Dat Marx en Engels de klassenstrijd opgeroepen zouden hebben, behoort tot de fabels, waarmee het marxisme bestreden is. Marx en Engels troffen de klassenstrijd aan, zij hebben hem niet uitgevonden. Wel hebben zij de arbeiders het besef bijgebracht, dat een klassenstrijd gaande was en het proletariaat opgeroepen de uitbuiting niet passief over zich te laten komen. Misschien is het nog juister te zeggen: vóór Marx en Engels was er ternauwernood klassenstrijd, maar er was wel gruwelijke uitbuiting. Men leze er maar het onthullende en onthutsende boek van Engels uit 1845 op na: Die Lage der arbeitenden Klasse in England. Ofschoon er vóór Marx en Engels reeds verzet was, zou men toch kunnen zeggen, dat niemand krachtiger dan zij tot verzet heeft opgeroepen. Zij hebben de arbeiders van doffe passiviteit tot actief verzet gebracht en in die zin inderdaad de klassenstrijd te voorschijn geroepen: maar als antwoord op de uitbuiting ·en de onderdrukking. Niet alleen de ondernemer, ook de arbeider is mens! Praktisch was er in het midden van de 1ge eeuw geen andere weg zichtbaar dan de weg die Marx en Engels wezen. Omdat het verzet gericht is tegen een onmenselijke maatschappij kan men stellen -al beroepen Marx en Engels op grond van hun geloof in historische wetten zich daar nergens op - dat hun activiteit een ethische activiteit bij uitstek was: gericht op het welzijn der zwakken en uiteindelijk op dat van alle mensen. Marx en Engels behoorden zelf niet tot de arbeidersklasse. Hun vereenzelviging daarmee is een ethische stellingname.

Een tweede fase breekt aan in de tweede helft van de 1ge eeuw. De arbeidersbeweging boekt successen in West-Europa door middel van vakbeweging en partij-politiek. Hier komt het probleem naar voren dat de Tweede Internationale beheerste. Hier tekent zich namelijk een keuze af tussen de revolutionaire weg en de democratische weg. Wat is de beste weg om tot een menselijke maatschappij te komen: die van de parlementaire democratie of die van de revolutie? Een dergelijke keuze is een politieke en ethische keuze. Als wij zien, hoe Marx en Engels zich steeds meer vastklampen aan de revolutionaire weg, is er dan geen sprake van

306 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

30. 31 . 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41 . 42. 43.

Page 47: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

een weigering zich af te vragen of de democratische weg niet de meer menselijke weg is? Wat in de eerste helft van de 1ge eeuw onmogelijk was -voorzover er immers democratie was, was die er alleen voor de bourgeoisie - wat nu nog in Latijns-Amerika onmogelijk is (men denke slechts aan Chili), werd in de tweede helft van de 1ge eeuw in West-Europa mogelijk. In een dergelijke situatie de ellende van revolutie en dictatuur te verkiezen boven een geleidelijke ontwikkeling, is in strijd met de werkelijke belangen van de mensheid en daarmee ethisch niet gerechtvaardigd. Bij Marx en Engels wordt steeds duidelijker, dat zij door Hegel en de klassieke economie op een weg gezet zijn, die zij niet meer in vrijheid kunnen verlaten. In deze periode moeten voor West-Europa revolutie en dictatuur van het proletariaat als onethisch afgewezen worden, omdat zij de minder menselijke weg vormen, terwijl zij als enige mogelijkheid voor andere gebieden hun dwingend en daarmee ethisch karakter blijven behouden, omdat zij het enige alternatief zijn tegenover de uitbuiting en onderdrukking.43

In een derde fase is in een aantal landen de dictatuur van het proletariaat gevestigd. Beperken wij ons tot Rusland, dan zien wij, dat men de behoefte heeft de dictatuur van het proletariaat ethisch te verantwoorden. De ethiek stelt zich hier verschillende opgaven: vooreerst de rechtvaardiging van de dictatuur van het proletariaat, omdat de situatie nog niet rijp is voor de klassenloze maatschappij; vervolgens de uitwerking van de individuele plicht zich voor de partij en ha~r politiek in te zetten. De ethiek krijgt een nieuwe taak: dissidentie te voorkomen. Dezelfde rol die christendom en ethiek zo dikwijls in het Westen hebben moeten spelen en soms nog spelen: rechtvaardiging van de bestaande toestand.44

Noten

30. Communistisch Manifest, Frühschriften, blz. 537. 31 . Ausgewählte Briefe, nr. 149, blz. 348. 32. Ausgewählte Briefe, nr. 168, blz. 407. 33. Grundlagen, Abschnitt I, Kap. 3, Par. 5, blz. 130. 34. Grundlagen, t .a.p. 35. Anti-Dühring, Werke 20, blz. 166. 36. Schischkin, a.w. blz. 186. 37. Grundlagen, Abschnitt V, Kap. 21, Par. 1, blz. 598. 38. Archangelski, a.w. blz. 169. 39. Archangelski, a.w . blz. 167. 40. Archangelski, a.w. blz. 296. 41 . Archangelski, a.w. blz. 171. 42. Schischkin, a.w . blz. 184. 43. In Latijns Amerika is de democratische weg bijna overal afgesloten. Is daarom de

revolutie de enige open gebleven weg? Steeds sterker krijgt men de indruk, dat daar door velen langs vreedzame weg gezocht wordt naar een progressieve oplossing, die zowel communisme als kapitalisme achter zich laat. Het gaat om een beweging, die van jaar tot jaar in kracht toeneemt. Men kan daarbij aan namen denken als Helder Camara, Pao/o Freire, Ivan lIIich en vele andere en aan organisaties als CLAT.

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 307

"'0 Q.. a: CD ;<;'

Page 48: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

44. Dit artikel is ontstaan uit een voordracht in het kader van het Studium Generale georganiseerd door de Theologische Hogeschool te Tilburg bij gelegenheid van haar 10-jarig bestaan en aangeboden aan de Economische Hogeschool aldaar bij gelegenheid van haar 50-jarig bestaan.

308 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 49: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Pen op papier

Terrorisme, uitlevering, asyl; bezwaren tegen een verdrag

In het hierna volgende wil de werkgroep van het Nederlands Juristencomité voor de Mensenrechten (NJCM), die zich bezig heeft gehouden met het Europees Verdrag tot bestrijding van het terrorisme" gaarne ingaan op het artikel van Mr. G. E. Langemeyer: 'Terrorisme, uitlevering, asyl', dat handelt over hetzelfde verdrag en dat is verschenen in het nummer van maart 1978. Als wij Langemeyer goed begrijpen, brengt hij ter verdediging van het verdrag in hoofdzaak een viertal argumenten naar voren, die wij hierna zullen bespreken.

1. De ruime uitleg van het begrip politiek delict, die bij ons gehanteerd wordt, leidt, aldus Langemeyer, tot onaanvaardbare consequenties, zoals het op vri je voeten blijven rondlopen van gevaarlijke terroristen, die niet straffeloos hadden mogen blijven. Deze stellingname van Langemeyer is ons niet geheel duidelijk. Gedurende het afgelopen half jaar, is aan de Nederlandse rechter bij herhaling de vraag voorgelegd naar de interpretatie van het begrip politiek delict, zoals dat is opgenomen in artikel 11 van de Uitleveringswet. Wij herinneren aan de zaken: Fo/kerts, Wackernage/, Schneider, en Callagher. In al deze gevallen heeft de rechter beslist dat de daad van terrorisme, zoals die aan hem ter beoordeling werd voorgelegd, niet kan worden aangemerkt als een politiek delict. Wij vragen ons dan ook af wat Langemeyer bedoelt, wanneer hij stelt, dat 'bij ons' zo'n ruime interpretatie wordt gegeven van het begrip politiek delict. Wellicht op hetgeen daaromtrent bij de totstandkoming van de Uitleveringswet van regeringszijde in de Eerste Kamer is gesteld. O.i. bedoelde de toenmalige bewindsman echter slechts te stellen, dat niet de aard van het delict, maar de motieven van de dader doorslaggevend moeten worden geacht. Dat allerhande daden onder omstandigheden een politiek delict kunnen zijn is op zichzelf toch niet zo schokkend. Stauffenberg - het voorbeeld dat Langemeyer zelf aanhaalt - was ook schuldig aan een poging tot moord. Toch zou een onafhankelijk Nederland in dat geval gaarne gebruik hebben gemaakt van het principe, dat niet wordt uitgeleverd voor een politiek delict. Bij de beoordeling van de vraag of van een dergelijk delict sprake is, dienen zowel de ernst als de gevolgen van de daad te worden afgewogen tegen de motieven, die aan de daad ten grondslag lagen. Deze taak heeft de wetgever op de eerste plaats toegekend aan de rechter en de wijze waarop deze zich van zijn taak kwijt, geeft o.i. op geen enkele wijze aanleiding tot de conclusie dat een ruime interpretatie van het begrip politiek delict wordt gehanteerd, eerder het tegendeel lijkt het geval te zijn. Voorts mogen wij er nog op wijzen, dat de ongerustheid over gevaarlijke terroristen, die op grond van het adagium: niet uitleveren bij politieke delicten, op vrije voeten lopen, in Europees verband (en daar gaat het hier om) op geen enkel praktisch voorbeeld is gebaseerd. Wij komen dan ook tot de conclusie, dat de ondermijning door het verdrag, van het recht om uitlevering te weigeren bij politieke delicten niet kan worden gerechtvaardigd op grond van de bestaande praktijk. Het laten voortbestaan van dit recht daarentegen, garandeert dat het ook in de toekomst voor Staten mogelijk blijft, beschutting te verlenen aan iemand, die in het eigen land, in een strijd tegen klaarblijkelijk onrecht, middelen heeft gehanteerd die onder normale omstandigheden niet te tolereren zijn. Langemeyer wijst zelf op het recente voorbeeld van Griekenland. Dat zulks in de toekomst tussen alle 19 lidstaten van

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 309

C m

i :s o 'a

1 'C i' ..

Page 50: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

de Raad van Europa nooit meer nodig zal zijn, lijkt ons een stellingname, die een al te zware wissel op de toekomst trekt.

2. Een tweede argument dat Langemeyer ten voordele van het verdrag hanteert,

luidt : het beginsel dat niet wordt uitgeleverd bij politieke delicten is niet zo onaantastbaar, dat elke afwijking ervan verwerpelijk is. Inderdaad: het beginsel is niet onaantastbaar, het is dat ook nooit geweest. Langemeyer wijst zelf al op de aloude attentaatsclausule. Latere verdragen, zoals die op het gebied van de burgerluchtvaart voorzagen in andere uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben het beginsel echter niet in wezen aangetast, daar ze betrekking hadden op enkele welomschreven delicten. De vage opsomming van artikel 1 van het verdrag tot bestrijding van terrorisme, biedt echter wel de mogelijkheden tot volledige uitholling van het beginsel , gezien de grote en niet duidelijk omgrensde groep delicten, die met enige moeite onder de werking van artikel 1 gebracht kunnen worden.

3. Een volgende argument dat Langemeyer aanvoert, is gebaseerd op het feit dat het verdrag tevens nog voorziet in een geheel andere regel, nl. dat een Staat, die uitlevering weigert, zelf tot vervolging overgaat, in geval sprake is van een delict, bedoeld in artikel 1. Deze regel zou bezwaren, ontleend aan verschillen in rechtsbewustzijn en strafmaat tussen de diverse lidstaten, ondervangen. Nu willen wij er met nadruk op wijzen, dat m.n. de verschillen in rechtsbewustzijn als bezwaar zijn aangevoerd tegen de hoofdstrekking van het verdrag , t .W.: het weigeren van uitlevering bij politieke delicten, vrijwel onmogelijk te maken. Indien uitlevering niet geweigerd kan worden, is het niet mogelijk zelf over te gaan tot vervolging. Dat betekent dat het belangrijkste bezwaar tegen het verdrag niet wordt ondervangen door het beginsel van zelfvervolgen. In de spaarzame gevallen waarin zelfs de Nederlandse rechter, op grond van het huidige recht concludeert dat sprake is van een politiek delict, dient op grond van het verdrag te worden uitgeleverd en kan Nederland dus niet zelf tot vervolging overgaan. In de gevallen, waarin weigering van uitlevering nog wel mogelijk is, verplicht het verdrag de aangezochte staat zelf tot vervolging over te gaan. Hieruit vloeit tevens de verplichting voort, het Nederlandse strafrecht zodanig te wijzigen, dat het mogelijk wordt over te gaan tot vervolging van onverschillig welke vreemdeling, die onverschillig waar, een daad heeft gepleegd, die kan vallen onder de vage omschrijving van artikel 1 van het verdrag, althans: wanneer hij of zij naar Nederland is gevlucht en een Europese staat uitlevering heeft gevraagd, hetgeen door Nederland is geweigerd. Om een dergelijke vervolging in alle gevallen mogelijk te maken, dient de werking van artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht te worden uitgebreid over alle delictsomschrijvingen, die zouden kunnen vallen onder artikel 1 van het verdrag. Nu zijn ook hier wel bezwaren tegen aan te voeren. Het huidige artikel 4 somt nl. een aantal welomschreven, ernstige delicten met een duidelijk internationaal karakter op, waarvoor in Nederland iedereen kan worden vervolgd en onverschillig waar ter wereld de daad is gepleegd. Het toekennen van een dergelijke universele werking aan de Nederlandse strafwet, heeft tot nog toe steeds zijn rechtvaardiging gevonden in de specifieke aard van een duidelijk omschreven delict. Iets dergelijks kan onmogelijk gelden voor alle delicten, die kunnen vallen onder artikel 1 van het verdrag. Bovendien betekent een dergelijke uitbreiding van de werking van artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht, dat in Nederland vervolgd kan worden in gevallen waarin enerzijds geen enkele band bestaat tussen dader en Nederlandse rechtsorde en waarin anderzijds - vanuit een oogpunt van reclassering - vervolging in ons land voor de dader op de lange termijn veel ongunstiger is, dan kan lijken wanneer men alleen maar kijkt naar het milde karakter van het Nederlandse strafrecht. Ten slotte: op formele gronden kan betoogd worden dat artikel 7 lid 2 van het verdrag, de vrijheid van het Openbaar Ministerie, om na weigering van uitlevering al dan niet tot vervolging over te gaan, onverlet laat. Materieel zal het bepaalde in het verdrag die vrijheid zeker beperken. Men denke aan politieke en'collegiale druk, die kan worden uitgeoefend met een beroep op 'de geest en de strekking van het verdrag' en op de 'internationale hoffelijkheid' , zoals Langemeyer het zo treffend noemt.

310 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978

Page 51: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

4. Een van de belangrijkste bezwaren die tegen het verdrag worden aangevoerd is gelegen in de vaagheid van de opsomming in artikel 1 van het verdrag. Langemeyer erkent die vaagheid wel , doch ziet de oplossing ervan in de nadere concretisering van het bepaalde in artikel 1 aan de hand van de nationale delictsomschrijvingen. Wij zien hierin geen oplossing. Immers: in plaats van de vraag, welke daden kunnen vallen onder artikel 1, dient de vraag beantwoord te worden, welke delictsomschrijvingen vallen onder artikel 1, hetgeen evenveel problemen zal geven en m.n. evenzeer zal afhangen van hetgeen de exegeet met het verdrag wil bereiken.

Tot slot: De uiteindelijke rechtvaardiging van het verdrag wordt vaak (o.m. in de toelichting bij het verdrag) gezocht in een veronderstelde gelijkgezindheid onder de verdragsstaten, hun democratische aard en hun respect voor de mensenrechten. Nu kan men wel stellen dat er, voor wat betreft de formele ontwikkeling van de rechtsorde, in de meeste (doch niet alle) lidstaten, duidelijke overeenkomsten zijn aan te wijzen. Echter, bij het functioneren van die rechtsorde in de dagelijkse praktijk (en m.n. op het gebied van het strafrecht, de handhaving van de openbare orde en de daarmee samenhangende beperkingen van de rechten en de vrijheden van het individu) treden duidelijke verschillen aan het licht, die de gegrondheid van de in de toelichting aangevoerde rechtvaardiging, op zijn minst twijfelachtig maken. Wij constateerden dat Langemeyer deze twijfels met ons deelt. Wij betreuren het dan ook dat Langemeyer niet met ons tot de conclusie komt, dat er voor de Partij van de Arbeid alle reden is zich tegen de ratificatie van het verdrag te verzetten.

J. Nijenhof K. de Vev Mesdagh M. Vlasblom

1. Zie: Bijzonder nummer van het NJCM-Bulletin van deçember 1977, waarin wij ons niet gematigd tegen vorklaren, doch gewoon tegen, zij het op rationeel juridische gronden. Het Bulletin is verkrijgbaar bij het Secretariaat van het NJCM te bereiken onder tel.: 071-149641 .

socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978 311

o CD "C CD ::l

o "0 "C Dl "C (i)' .....

Page 52: Socialisme en democratie 1978/6dnpprepo.ub.rug.nl/10107/6/SenD_1978_06.pdf · De dictatuur van het proletariaat en de ethiek-2 309 Pen op papier socialisme en democratie. nummer 6.

Naschrift G. E. Langemeyer

De hiervoor geplaatste reactie van mrs. Nijenhof c.s. heeft mij, bij alle waardering van het doel: mensen te beschermen tegen bestraffing wegens in hun vaderland gepleegde delicten van welker strafwaardigheid wij niet overtuigd zijn, niet overtuigd van de onjuistheid van mijn mening. Die mening was - ik onderstreep -'er is voor de Partij van de Arbeid geen reden om zich tegen ratificatie van het verdrag te verzetten, wel om erop te staan dat berechting in ons eigen land niet alleen wettelijk mogelijk wordt gemaakt, maar ook als principiële gedragslijn wordt aanvaard'. Is deze voorwaarde niet vervuld dan moeten wij ons ook naar mijn mening tegen aanvaarding van het verdrag verzetten en in zover raken de bezwaren van de schrijvers mijn betoog dus niet. Voor zover zij dit wél doen, merk ik nog het volgende op. 1. Wat de uitlegging van het begrip 'politiek delict' betreft meen ik nog altijd dat de uitspraak van de regering bij de behandeling van onze Uitleveringswet de heersende mening weergeeft. Natuurlijk komt men ook bij die mening aan een punt waar het politieke aspect van de daad zo gering is in verhouding tot de strafwaardigheid los daarvan enlof met de daad in zo verwijderd verband staat dat men haar niet als poltiek delict kan beschouwen. Blijkbaar heeft onze rechtspraak dat in de door de schrijvers genoemde gevallen aangenomen. Of dit terecht is geschied kan ik zonder het dossier te kennen niet beoordelen. Zou men echter de bedoelde rechtspraak opvatten als een principieel prijsgeven van de heersende opvatting van politiek delict, dan zou de bestaande rechtstoestand reeds alle bezwaren hebben die de schrijvers duchten van het verdrag en behoeven wij ons over de hele kwestie niet druk te maken. 2. Wat Stauffenberg betreft : inderdaad zouden wij ons gaarne aan de plicht hem uit te leveren hebben onttrokken. Dit zou echter reeds op grond van de toen en nu geldende attentaatsclausule onmogelijk zijn geweest. Dit lIustreert de ongelijkmatigheid van de bestaande rechtstoestand. 3. Een andere ongelijkmatigheid is dat artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse rechter wél bevoegd maakt voor bijvoorbeeld het maken van vals Nederlands geld, niet voor moorden en gijzelingen met eventueel moorddadige afloop, waarvan ook de schrijvers niet bedoelen dat die minder strafwaardig zijn dan muntvervalsing. Dit laatste is inderdaad een welomschreven delict, maar ook de genoemde terroristische daden vallen onder niet minder welomschreven delicten van ons recht en niet enkel onder de vage omschrijving van het verdrag. Het gaat er alleen om de Nederlandse rechter voor die feiten, indien elders gepleegd, bevoegd te maken en dat levert geen enkele moeilijkheid op. 4. Gevallen dat uitlevering niet geweigerd kan worden, als waarvan de schrijvers spreken kunnen er niet zijn, mits we zorgen tot eigen berechting bevoegd te zijn. 5. Niet duidelijk is mij wat de schrijvers bedoelen met de mogelijkheid dat berechting in Nederland - ondanks onze vergelijkenderwijze lichte strafmaat -voor de veroordeelde uit een oogpunt van reclassering ongunstiger zou zijn dan berechting in het land waar hij zijn daad pleegde. Zoals ik schreef verwacht ook ik van het verdrag geen wonderen op het gebied van de bestrijding van terrorisme. Wel zal het de voor het rechtsgevoel aanstotelijke toestand voorkomen dat iemand hier vrij kan rondlopen na in een ander land een feit gepleegd te hebben dat hem, had hij het hier gepleegd, langdurige gevangenisstraf zou hebben berokkend. De nadelen die de schrijvers van het verdrag vrezen zijn uitgesloten, mits ons land zorgt dat de (ook van onze regering onafhankelijke) Nederlandse rechter het feit kan berechten, zo dikwijls wij niet gerust zijn over het lot dat de dader in geval van uitlevering zou treffen. Het verdrag maakt dit volkomen mogelijk. Onze Partij moet het mogelijke doen om te zorgen dat dit ook van Nederlandse kant ges<;hiedt.

312 socialisme en democratie, nummer 6, juni 1978