SOCIALE VERANDERING EN DE CREATIE VAN HET ZELF · Put my heart and soul into this song I hope you...

49
SOCIALE VERANDERING EN DE CREATIE VAN HET ZELF HEGEMONIE EN ANTAGONISME IN DE POLITIEKE SFEER Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 21464 Lucas Annoot Stamnummer: 01308129 Promotor: Prof. dr. Koenraad Bogaert Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek Academiejaar: 2016 2017

Transcript of SOCIALE VERANDERING EN DE CREATIE VAN HET ZELF · Put my heart and soul into this song I hope you...

SOCIALE VERANDERING EN DE

CREATIE VAN HET ZELF HEGEMONIE EN ANTAGONISME IN DE POLITIEKE SFEER Wetenschappelijke verhandeling

Aantal woorden: 21464

Lucas Annoot Stamnummer: 01308129

Promotor: Prof. dr. Koenraad Bogaert

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen

afstudeerrichting Internationale Politiek

Academiejaar: 2016 – 2017

1

Lucas Annoot

Sociale verandering en de creatie van het zelf

Hegemonie en antagonisme

in de politieke sfeer

Abstract

De verkiezingsoverwinning van Donald Trump, de brexit en het recente succes van veel

Europese politieke partijen aan zowel de verre linkerkant als de verre rechterkant van het

politieke spectrum zorgen voor een breuk met de politieke normaliteit van daarvoor. Door deze

fenomenen te benaderen met de discourstheorie van Ernesto Laclau en Chantal Mouffe kan er

meer aandacht besteed worden aan de politieke identiteit van de verschillende politieke

bewegingen en kan er een analyse gemaakt worden die verder gaat dan enkel een studie van

sociale en economische grondoorzaken. Deze paper benadert neoliberalisme als een

hegemonisch discours dat het sociale op een zeer omvattende manier structureert. Deze sociale

structuren werden niet enkel door een neoliberale elite maar ook in sociaaldemocratische

kringen gereproduceerd. Door de economische crisis en de migratiecrisis konden interne

contradicties binnen het hegemonische discours makkelijker blootgelegd worden. Dit maakt het

mogelijk om zich antagonistisch ten aanzien van de sociale orde op te stellen. Deze politieke

crisis kan begrepen worden als een reactie op een consensuslogica. De aantrekkingskracht van

de politieke bewegingen die zich buiten deze consensus plaatsen komt minstens deels voort uit

een roep om politieke erkenning. Op deze manier kan er gereflecteerd worden over de betekenis

van democratie en wat een positie van verzet ten aanzien van de sociale orde dan moet

inhouden.

2

“I don't wanna write this down

I wanna tell you how I feel right now

I don't wanna take no time to write this down

I wanna tell you how I feel right now

Tomorrow may never come

For you or me, life is not promised

Tomorrow may never show up

For you and me, this life is not promised

I ain't no perfect man

I'm trying to do, the best that I can

With what it is I have

I ain't no perfect man

I'm trying to do, the best that I can

With what it is I have

Put my heart and soul into this song

I hope you feel me

From where I am, to wherever you are

I mean that sincerely

Tomorrow may never come

For you and me, life is not promised

Tomorrow may never appear

You better hold this very moment very close to you

Very close to you, so close to you

So close to you, don't be afraid, to let it shine

My Umi said shine your light on the world

Shine your light for the world to see

My Abi said shine your light on the world

Shine your light for the world to see

My Umi said shine your light on the world

Shine your light for the world to see

My Abi said shine your light on the world

Shine your light for the world to see”

- Yasiin Bey (Mos Def) – UMI Says (1999)

3

Inhoud

Inleiding ............................................................................................................................................ 5

Politieke crisis: een fenomeen in zijn context ............................................................................. 5

De waarde van een theoretisch perspectief ................................................................................ 6

Deel 1: de theorie van Mouffe en Laclau ......................................................................................... 9

Discours en kritiek op het structuralisme .................................................................................. 9

Kritiek op het marxisme .............................................................................................................. 11

Antagonisme en hegemonie ....................................................................................................... 12

Deel 2: antagonisme en macht ....................................................................................................... 16

Niet conformeren als daad van verzet ....................................................................................... 16

Antagonisme in een biopolitieke context .................................................................................. 17

Fanon en de zoektocht naar eigenwaarde ................................................................................. 19

Deel 3: Het afbakenen van een politieke sfeer .............................................................................. 22

Politics en the political ............................................................................................................... 23

Op zoek naar de limieten ........................................................................................................... 24

Democratie .................................................................................................................................. 27

Deel 4: antagonisme in de politieke sfeer? ....................................................................................28

The post-political consensus ......................................................................................................28

Democratie en populisme ..........................................................................................................29

Autoritair populisme en neoliberalisme als hegemonisch discours ......................................... 32

Recente evolutie en toekomstperspectieven ............................................................................. 36

Besluit ..............................................................................................................................................28

Populisme .................................................................................................................................... 39

De positie van de onderzoeker ................................................................................................... 39

Democratie en agonisme ........................................................................................................... 40

Verzet .......................................................................................................................................... 42

Dankwoord .................................................................................................................................... 44

Bibliografie ...................................................................................................................................... 45

4

5

Inleiding

“… we zijn niet zo dom om eruit te gaan, om dit verloren te laten gaan! Ik denk dat de federalisten,

dat dit de eerste keer in hun leven is dat zo ooit buiten komen!” Guy Verhofstadt, op dat moment

fractieleider van de liberalen in het Europese parlement, geeft met een interview duiding in het

zeven-uur-journaal van 25 maart 2017. Hij is aanwezig op een pro-Europese betoging in Rome ter

ere van het verdrag dat 60 jaar eerder in diezelfde stad ondertekend werd. Enkele straten verder

manifesteren mensen tegen datzelfde project. Alvorens de montage naar de tegenbetoging

overschakelt, wordt nog snel een koppeltje koppeltje in een innige omhelzing en gehuld in een

blauwe vlag centraal in beeld gebracht. Op de tegenbetoging geen gele sterren maar vlaggen van

verschillende nationale staten. “Di persone, l'identità e la sovranità, questa è l'Europa della civiltà!”

galmt door de megafoon. Het beeld verspringt. De televisie toont een enkele zin uit een interview

met een oudere dame. In tegenstelling tot de enthousiaste jongeren en de moeder met een

pasgeboren baby in haar armen op de pro-Europese betoging heeft ze het moeilijk om de Engelse

taal meester te blijven. De sfeer op de tweede betoging komt ook anders over in de huiskamer. Geen

vrolijke muziek, strakker georganiseerd en mensen die anders in het leven staan, alsof ze niet

dezelfde hoop koesteren. Het fragment eindigt inzoomend op een vrouw die in vooraan de betoging

stapt, terwijl de camera achterwaarts meebeweegt. Overtuigd maar toch met een enige argwaan

op haar gezicht stelt ze: “Europe is not just Germany and France. Europe is also Italy. We want to

be protagonist of our own future. We are a big country and we want to count!”

De keuze om te openen met een vrije beschrijving van een fragment uit het VRT-journaal is niet

gemaakt omwille van de grote historische betekenis van deze specifieke betogingen. Weinige

kijkers zullen zich dit nieuwsitem ooit nog voor de geest halen. Het amper een minuut durende

fragment is echter op verschillende niveaus een uitvergroting van de thematiek van deze

verhandeling. Uit het fragment zou kunnen worden afgeleid dat een van de mogelijke manieren

om westerse samenlevingen op te delen in twee categorieën er een is waarbij een deel van de

bevolking zich identificeert met de huidige politiek in het ‘algemeen belang’ en een ander deel

zich afzet tegen de elite die dat algemeen belang rationaliseert. Deze opdeling gaat ongetwijfeld

voorbij aan de vele nuances die het sociale kenmerken maar doet hier dienst als eerste, ruwe

omschrijving van een veld waar we vandaag politieke strijd kunnen waarnemen.

Politieke crisis: een fenomeen in zijn context In deze verhandeling kijken we naar het politieke in een moment dat althans ervaren wordt als

crisis. Wat zet mensen ertoe aan vandaag uit hun cocon te kruipen en expliciet bepaalde

waarden te verdedigen die de afgelopen decennia als de logica zelve werden aangenomen? En

wat maakt dat mensen nu diezelfde waarden, datzelfde project net lijken te verwerpen? In dit

werk wordt deze problematiek in de eerste plaats theoretisch benaderd. In plaats van bij aanvang

het thema af te bakenen met nauwkeurig gedefinieerde concepten, ligt het vertrekpunt hier

steeds in de context van een sociaal fenomeen. Dit fenomeen kunnen we beschrijven als de

opkomst en het succes van populistische partijen en groeperingen die zich zowel aan de uiterst

linkse als de rechtse kant van het politieke spectrum bevinden. We bestuderen het fenomeen

door te kijken naar de sociale context die het betekenis geeft. Deze context is ‘het sociale’ in zijn

totaliteit.

6

Laten we nogmaals – maar nu algemener – het sociale opdelen alsof het zou bestaan uit twee

van elkaar exclusieve categorieën. Enerzijds de verdedigers van een bestaande sociale orde en

aan de andere kant zij die deze orde in vraag stellen. Deze mogelijke categorisering van de

maatschappij is niet uniek voor de huidige en lokale sociale context maar is een gegeven inherent

aan elke sociale orde. Wat enigszins bijzonder is aan de meer recente situatie, is dat deze twee

categorieën geëvolueerd zijn naar een meer expliciet gepolitiseerde breuklijn. Waar de positie

om de actuele sociale orde radicaal in vraag te stellen, in een context van politieke stabiliteit

eerder marginaal is, staat deze afwijzing vandaag centraal in het politieke debat van

verschillende westerse democratieën. Opvattingen die tot voor kort relatief goed uit het

politieke debat geweerd konden worden, vallen vandaag moeilijker te negeren door politieke

tegenstrevers. Kunnen we zeggen dat deze opvattingen nu de politieke sfeer hebben bereikt? In

deze politieke sfeer zit macht vervat in instituties die de fragmentering van het sociale in grote

mate overstijgen.

Hoewel niet alle politieke partijen in het westen hetzelfde programma hebben, delen ze

doorgaans wel bepaalde algemeen aanvaarde waarden en ideeën waarrond ze een consensus in

stand houden. Begrippen zoals the consensus in the centre en there is no alternative (TINA) lenen

zich in deze context goed om aan dit idee van de sedimentatie van ‘gezond verstand’ uitdrukking

te geven. Immers, bepaalde ideeën, gebruiken en normen worden na verloop van tijd en door

herhaaldelijke toepassing ervan, genormaliseerd waardoor mogelijke alternatieven verdrongen

worden. Het concept the consensus in the center heeft volgens de meeste auteurs die deze term

gebruiken betrekking op aspecten van de markteconomie en een bepaalde invulling van liberale

democratie. TINA wijst dan weer op het feit dat binnen de realiteit van dit specifieke denken er

in bepaalde omstandigheden de onmogelijkheid van alternatieven als onontkoombare

feitelijkheid wordt aanvaard. Dit werd onder andere duidelijk in de nasleep van de bankencrisis

en de eurocrisis. De Europese aanpak in Griekenland, tegen de binnenlandse politieke

voorkeuren in, kan dit goed illustreren.

Wie deze sociaal gesedimenteerde of evident geworden overtuigingen in vraag stelt, loopt het

risico snel in de hoek gezet te worden als populistisch. De term antagonisme, waarmee naar een

drang tot sociale verandering verwezen kan worden, houdt in dat er onverzoenbare politieke

identiteiten ontstaan. Het verzet tegen deze normaliteit wordt vaak ongeacht de inhoud van hun

discours vanuit het centrum als extreem bestempeld. We zullen echter argumenteren dat deze

politieke consensus vandaag steeds meer onder druk komt te staan. Door de huidige politieke

crisis te formuleren in termen van antagonisme en hegemonie kunnen we een dualiteit

blootleggen voor en tegen een bepaalde sociale orde. We ervaren een moment waar conventies

plots bedreigd worden door politieke entiteiten met onverzoenbare uitgangspunten en deze

conventies dus mogelijk in de toekomst een andere vorm kunnen aannemen. Wat op een

bepaald moment de enige logische optie leek, wordt nu ook in de politieke sfeer in vraag gesteld.

De waarde van een theoretisch perspectief Deze thesis is opgebouwd rond de centrale vraag wat nu het succes van deze ‘extreme

bewegingen’ zou kunnen verklaren. We trachten deze materie vanuit een theoretisch perspectief

te benaderen. Niet om een gesloten of volledige verklaring van het fenomeen te presenteren

maar om het thema op een meer reflexieve manier te kunnen onderzoeken. Meer specifiek gaan

we na of we het fenomeen kunnen bekijken door de lens van de discourstheorie van Chantal

7

Mouffe en Ernesto Laclau. Maar vooraleer we dit ontologische kader (zie deel 1) beknopt

weergeven en verduidelijken, willen we even stilstaan bij de vraag wat de waarde van zo’n

theoretische benadering zou kunnen zijn. Op welke manier wordt het thema doorgaans

benaderd en welke nieuwe elementen zou het kader van Mouffe en Laclau dan kunnen aanreiken

of onthullen?

Heel wat eerdere publicaties met betrekking tot deze thematiek, richten zich voornamelijk op

de mogelijke gevolgen van het Brexit-referendum, de verkiezing van Donald Trump en de

mogelijke gevaren dat dit zou inhouden voor de democratie. Ze kaderen deze fenomenen binnen

een bepaalde definitie van populisme, maar besteden vaak weinig aandacht aan de mogelijke

oorzaken van zijn aantrekkingskracht. De studies die wel stilstaan bij de aantrekkingskracht van

dit populisme zijn in grote mate gebaseerd op een of beide van de volgende hypothesen.

Enerzijds stellen studies vanuit het economic insecurity perspective dat economische

onzekerheid bij achtergestelde groepen in de samenleving voor onvrede zorgde ten aanzien van

een politieke klasse (McGann, 2016; Rothwell et al. 2016; Guiso et al., 2017; Rodrick, 2017). Deze

onzekerheid zou onder andere laaggeschoolden, werklozen en bewoners van armere wijken

beïnvloedbaar maken voor een anti-establishment-retoriek en het nationalistisch en

xenofobisch angst zaaien van populistische bewegingen.

Anderzijds wil de iets minder frequent gebruikte cultural backlash thesis het succes van

populistische partijen niet verklaren als een puur economisch fenomeen maar verklaart de

opkomst van het populisme vooral als een reactie tegen progressieve culturele veranderingen

(Inglehardt & Norris, 2016; Rocha et al., 2017). De tot voor kort ongezien hoge niveaus van

levensvoorzieningen bij de bevolking van de ontwikkelde westerse samenlevingen in de

naoorlogse periode maakten het mogelijk meer progressieve, post-materiële waarden voorop te

stellen. De culturele hypothese wijst vooral op de nostalgische reactie van oudere generaties die

er kwam als antwoord op de evolutie van traditionele naar postmoderne waarden zoals

kosmopolitische waarden en multiculturalisme. In deze zin kan populisme geduid worden als

een reactie binnen bepaalde sociale strata op de moderniteit.

Deze benaderingen slagen er echter onvoldoende in de antagonistische dimensie constitutief

voor politiek in het algemeen te erkennen. Studies die ‘populisme’ willen verklaren vanuit

overwegend sociologische en economische grondoorzaken, lijken er vaak niet in te slagen het

politieke karakter van deze bewegingen te erkennen. Integendeel, we zullen argumenteren dat

het niet erkennen van deze antagonistische dimensie net problematisch kan zijn. Door de

politieke weerstand van het populisme te verklaren als in wezen een reactie op economische of

sociale fenomenen, blijft men gevangen in de eigen rationaliteit. Als we er niet in slagen die

machtstrucuren in vraag te stellen die de subjecten of de onderzoekspopulatie die we trachten

te bestuderen contesteren, komen we meestal niet verder dan een al dan niet onbewuste

verdediging van de status quo.

We zien het gebruik van het concept discours als essentieel om de werking van macht te

begrijpen. Immers, door een discours worden kennis en subjecten geconstrueerd. Maar discours,

zoals Foucault (1984) ook benadrukt, is essentieel voor verzet. Discours kan daardoor zowel een

machtsinstrument als een verzetsmiddel zijn. Het reproduceert machtsstructuren maar kan ook

gebruikt worden om diezelfde structuren bloot te leggen en zelfs te ondermijnen. Macht is, zoals

Foucault beklemtoond heeft, relationeel en wordt uitgeoefend vanuit ontelbare posities.

8

Daarom moeten we bij het maken van een sociale analyse steeds opnieuw onze eigen denkwijzen

bevragen. Want er is altijd een andere manier mogelijk om iets te benaderen of te benoemen.

De kennis die we produceren kan niet los gezien worden van de verschillende machtsstructuren

die ‘het sociale’ trachten te organiseren.

Het is belangrijk dat we de politieke identiteit van onze subjecten erkennen en trachten te

begrijpen. We kunnen deze politieke crisis niet op een louter rationele manier benaderen omdat

onze rationaliteit een product is van dezelfde sociale orde die deze politieke bewegingen in vraag

stellen. Aanknopen bij een perspectief dat ook de politieke identiteit achter deze bewegingen

tracht te begrijpen, helpt ons de uitgangspunten die ons eigen politieke bewustzijn vormgeven,

in vraag te stellen. Wat hiermee beoogd wordt, is niet zo zeer het vermijden van geladen termen

zoals populisme en ‘extreme’ politieke strekkingen – het is niet wenselijk elke geladenheid uit

de weg te gaan – maar een hulpmiddel te ontwikkelen waarmee we ons bewust kunnen worden

van de politieke dimensie van alles wat sociaal betekenis krijgt. Het is juist de creatie van

betekenis die heel onze sociale werkelijkheid bepaalt. Als we de oorsprong willen verklaren van

stromingen die een politiek discours onder druk zetten, dan moeten we onderzoeken hoe en

waarom betekenis en zingeving veranderen met de tijd. Wat is de oorsprong van alternatieve

politieke discours? En hoe en waarom bereikt een welbepaalde sociale betekenisgeving de

politieke sfeer?

Om het politieke te begrijpen, moeten we volgens Mouffe en Laclau in de eerste plaats de

begrippen antagonisme en hegemonie begrijpen (Laclau & Mouffe, 2014). Deze staan dan ook

centraal in hun werk. Mouffe en Laclau laten zich vaak inspireren door het denken van Michel

Foucault. Vooral het diffuse en verspreide karakter van macht is ook in hun werk herkenbaar

aanwezig. In deel 1 schetsen we in grote lijnen de discourstheorie van Mouffe en Laclau. Deze

komt voornamelijk tot stand door de deconstructie van andere werken. Hun

deconstructivistische benadering trachten we in de volgende delen aan te vullen met een

perspectief dat machtsstructuren vooral tracht te begrijpen vanuit de positie van verzet. Dit

door te onderzoeken hoe we ons zelf in antagonistische posities kunnen plaatsen. Het is immers

door de articulatie van de eigen identiteit die onverzoenbaar is met een externe determinatie

van het zelf, dat we machtsstructuren kunnen blootleggen. Waar Mouffe en Laclau in de eerste

plaats spreken over een wij/zij verhouding, zullen we het sociale ook verkennen vanuit het zelf

in een individuele verzetspositie. In deel 2 vragen we ons af wat het kan betekenen om de sociale

orde in vraag te stellen. Op welke wijze worden machtsstructuren blootgelegd door de sociale

orde in vraag te stellen? Vervolgens, in deel 3, gaan we dieper in op de politieke aard van dit

verzet. Wanneer maakt de eigen identiteit deel uit van een politieke struggle? Wanneer bereikt

antagonisme de politieke sfeer? In deel 4 richten we vanuit de theorie de blik weer op de

actualiteit. We hanteren het idee van een post-political consensus om ons af te vragen of dit

‘populisme’ als logische reactie op het model van liberale democratie na de koude oorlog

begrepen kan worden. We vragen ons verder af waarom het tot voor kort niet mogelijk leek

succesvol echte alternatieve discours te formuleren en waarom dat nu wel mogelijk zou kunnen

worden. Tot slot besluiten we met een meer algemene en persoonlijke reflectie over wat

democratie dan kan inhouden en wat de positie van de sociale wetenschapper daarbij kan zijn.

9

Deel 1: de theorie van Mouffe en Laclau

“LacIau and Mouffe offer a comprehensive and rigorous application of poststructuralist and

postmodern concepts to social and political theory. Their work is an instructive example of the

relevance postmodernism and deconstructionism can have for social and political theory - such as

the dismantling of metaphysical formulations of history, society, and the subject - while avoiding

the nihilism, apoliticism, and anarchism commonly associated with postmodern theories.”

-Best & Kellner, Postmodern Theory: critical interrogations. (1991, p. 200)

In hun meest spraakmakende werk Hegemony and Socialist Strategy, Towards a Radical

Democratic Politics (2014)a dat oorspronkelijk in 1985 verscheen, nemen ze het marxistisch

gedachtengoed grondig onder de loep en formuleren ze een alternatief op het historisch

materialisme. Ze ontwikkelden hun theorie door de deconstructie1 van andere theoretische

werken. Ze bekritiseren vooral het economisch essentialisme (of determinisme) van vele

marxistische theorieën om uiteindelijk bij Gramsci ’s concept van hegemonie uit te komen.

Waar bij Gramsci – maar ook bij denkers als Althusser (p. 89)2 en Foucault (p. 91) waar discours

een belangrijke rol in hun maatschappijanalyse speelt – steeds een onderscheid wordt gemaakt

tussen discursieve en niet discursieve elementen van het sociale, maken Mouffe en Laclau dat

onderscheid in hun theorie niet. Om aan te geven hoe we het politieke en de crisis van het

politieke begrepen kan worden, onderzoeken we eerst hoe het sociale begrepen kan worden.

Het sociale wordt door Mouffe en Laclau gedefinieerd als een openheid die nooit helemaal

begrepen kan worden in een gesloten en finale structuur maar benaderd moet worden als een

altijd veranderend web van betekenis en discours. Vervolgens kijken we hoe verschillende

discours in antagonistische relaties ten opzichte van elkaar kunnen staan. Het concept

hegemonie uit de theorie van Gramsci krijgt hier een cruciale plaats. Hierna zal het mogelijk

worden tot een meer duidelijke afbakening van het politieke te komen en te omschrijven wat er

kan bedoeld worden met een crisis van het politieke.

Discours en kritiek op het structuralisme Om te begrijpen wat discours betekent in de poststructuralistische traditie waar Laclau en

Mouffe zich in plaatsen, kan het helpen om eerst na te gaan welke uitgangspunten van het

structuralisme hiermee in vraag worden gesteld. Hiervoor kijken we terug naar de

structuralistische visie op taal uit de traditie van Ferdinand de Saussure (p. 92). Taal wordt er

begrepen als verschillende tekens die hun betekenis krijgen vanuit hun relatieve positie ten

aanzien van elkaar (Jørgensen & Phillips, 2002). De betekenis die we geven aan woorden zijn dus

niet inherent aan het woord zelf maar zijn het gevolg van de sociale gebruiken waarbij we

1 Deconstructie is een term die ze leenden van Jacques Derrida (1978). Deconstructie gaat in essentie om het in vraag stellen van de absolute en binaire tegenstelling tussen concepten. 2 Paginanummers in dit deel verwijzen steeds naar: Laclau, E., & Mouffe, C. (2014). Hegemony and socialist

strategy: towards a radical democratic politics. 3nd ed. London: Verso.

10

bepaalde tekens (significant) verbinden met bepaalde betekenissen (signifié). Het geluid of het

geschreven woord voor boom heeft dus geen natuurlijke verbinding met wat het betekent, maar

berust op de sociale conventies die samen een systeem van tekens vormen. Taal kan metaforisch

uitgedrukt worden als een visnet waar linguïstische tekens kunnen worden voorgesteld als de

knopen van het net. De knopen verkrijgen hun betekenis door hun positie ten opzichte van de

andere knopen en dus vanuit hun specifieke plaats in het net van betekenis.

Het poststructuralisme neemt het idee over dat tekens hun betekenis verwerven door de relaties

binnen een netwerk van tekens. Mouffe en Laclau argumenteren echter dat door het gebruik

van taal de relatie tussen tekens kan veranderen. De productie van betekenis kan dus gezien

worden als een sociaal proces dat we kunnen omschrijven als het vastzetten van betekenis alsof

er een Saussuriaanse structuur zou bestaan. Dit is wat een discours doet volgens Laclau en

Mouffe. Het doel van een discours is tekens eenduidig te structureren en alternatieve

betekenissen uit te sluiten. Het tracht een eengemaakt systeem van betekenis te creëren en aldus

fluctuerende betekenissen tijdelijk vast te zetten. Een discours slaagt er echter nooit in alle

tekens compleet en permanent vast te zetten. Het net van betekenis is dus nooit volledig

gesloten.

Hoe verandert de verhouding tussen tijdelijk vastgezette tekens dan? Hoewel tot nu toe de

betekenis van discours volgens Laclau en Mouffe hier enkel op een impressionistische wijze werd

geschetst en hun specifieke jargon dus zoveel mogelijk werd ontweken, is articulatie een term

waar we in dit werk niet omheen kunnen (pp. 91-101). Articulatie is volgens de definitie van

Laclau en Mouffe elke handeling die een relatie tussen elementen tot stand brengt zodat hun

identiteit is veranderd door de articulerende handeling. Articulaties vervormen en interveniëren

steeds in de betekenisstructuren op onvoorspelbare wijze. Er is altijd plaats voor een strijd over

hoe de structuur eruit moet zien, welke discours blijven voortbestaan en welke betekenis

bepaalde tekens moeten krijgen. Het grote verschil tussen het structuralisme van Saussure en

het poststructuralisme van Mouffe en Laclau is dat de Saussure het doel van de wetenschap zag

als het blootleggen van structuur terwijl Laclau en Mouffe juist willen analyseren hoe structuur,

in de vorm van discours, wordt gemaakt en veranderd. Hiervoor moeten we dus kijken hoe

articulatie telkens weer discours reproduceert, uitdaagt of verandert (Jørgensen & Phillips,

2002). Alle sociale handelingen zijn dus articulatief.

Zoals hierboven aangehaald omvat discours in de zin van Laclau en Mouffe niet enkel taal maar

alle sociale fenomenen. Mouffe en Laclau maken geen onderscheid tussen discursieve en niet

discursieve handelingen. Elk object is gevormd als een object van discours. Er is geen enkel

object dat als gegeven bestaat buiten haar discursieve bestaansvoorwaarden (p. 93). Dit wil

zeggen dat elk materieel object – een schelp op het strand of de telefoon in je broekzak – maar

betekenis krijgt door de articulatie ervan binnen een discours. Er wordt dus geen onderscheid

gemaakt tussen linguïstische en gedragsmatige aspecten van sociale handelingen. Niets heeft

dus betekenis buiten een discoursb. De tegenstelling tussen gedachte en realiteit is hier dus

onbestaande. De idee dat elk object is opgebouwd als een object van discours heeft echter niets

te maken met de vraag of er nu een wereld exterieur aan het denken bestaat. Mouffe en Laclau

gebruiken ter verduidelijking het voorbeeld van een aardbeving. “An earthquake or the falling of

a brick is an event that certainly exists in the sense that it occurs here and now, independently of

my will. But whether their specificity as objects is constructed in terms of ‘natural phenomena’ or

11

‘expressions of the wrath of God’, depends upon the structuring of a discursive field. What is denied

is not that such objects exist externally to thought, but the rather different assertion that they

could constitute themselves as objects outside any discursive conditions of emergence” (p. 94).

Kritiek op het marxisme Om duidelijk te maken hoe Mouffe en Laclau het sociale als discours zien en hoe de strijd om

betekeniscreatie beter begrepen kan worden, is de meest eenvoudige manier om dit na te gaan

te kijken op welke manier ze zich afzetten tegen ‘het klassieke marxisme’. Net zoals nieuwe

articulaties niet los gezien kunnen worden van voorgaande discours, vangen we hieraan met een

(vrij simplistische en veralgemeende) beschrijving van het historisch materialisme om

vervolgens te kijken hoe Laclau en Mouffe een alternatief articuleren. Ze stellen vooral de

determinatie van de bovenbouw door de onderbouw in vraag (Laclau & Mouffe, 2014). De

onderbouw verwijst naar de krachten en relaties van productie. Zo horen materiële

omstandigheden, de economie en eigendom tot de onderbouw. De bovenbouw verwijst naar alle

andere aspecten van de samenleving. De staat, cultuur, normen en waarden, identiteit en de

gehele productie van betekenis behoort tot de bovenbouw. Het zijn dus vooral de economische

verhoudingen die bepalen wat mensen zeggen en denken.

Volgens Laclau en Mouffe is het voornaamste probleem met dit historisch materialisme de

gebrekkige verklaring voor deze transformatie van bewustzijn. Want Marx voorspelde dat

wanneer de arbeidersklasse haar ware belangen erkent, de transitie naar het socialisme zal

aanvatten. Hoe zal de arbeidersklasse echter haar positie en belangen herkennen als haar

bewustzijn gedetermineerd is door de economische verhoudingen? Ze analyseren heel wat

denkers (Luxemburg (pp. 2-8), Kautsky (pp. 9-19) en vele anderen) die trachten een politiek

element in het marxistische transformatiemodel te voegen. Dit wil zeggen dat deze denkers

steeds een deel van de strijd niet op het economische niveau maar op het niveau van de

bovenbouw plaatsen. Laclau en Mouffe verwerpen de opdeling bovenbouw-onderbouw echter

volledig. Hun belangrijkste inspiratiebron is Antonio Gramsci en zijn invulling van het concept

hegemonie. De term hegemonie wordt vandaag vaak gebruikt om de politiek tussen

grootmachten te beschrijven (Williams, 1984 pp. 145). Het gebruik van de term is echter niet

voorbehouden voor het beperkte gebied van rechtstreekse politieke controle. De term tracht een

meer algemene vorm van overheersing te beschrijven die onder andere een specifiek mens- en

wereldbeeld en een maatschappelijke ordening inhoudt. Hegemonie kan eenvoudig gesteld,

begrepen worden als de structurering van instemming.

Hegemonie bij Laclau en Mouffe verwijst niet enkel naar een fenomeen van dominantie maar

naar de hele maatschappelijke ordening. Daarom is het belangrijk – voor er aan de slag kan

gegaan worden met de term als hulpmiddel om de sociale werkelijkheid te verklaren – het begrip

te situeren binnen de kritiek op het structuralisme en marxisme die Mouffe en Laclau

formuleren. Mouffe en Laclau ontkrachten het marxistisch essentialisme door bovenbouw en

onderbouw samen te smelten in één veld dat tot stand komt door dezelfde discursieve

handelingen. Het sociale is volgens hen dus altijd contingent.

Zoals vermeld, verwerpen Mouffe en Laclau de tegenstelling onderbouw-bovenbouw volledig.

Voor hen heeft het politieke voorrang. Het zijn (politieke) articulaties die bepalen hoe we

spreken, denken en handelen en hoe we de maatschappij creëren. De determinerende rol van de

economie verdwijnt volledig in de discourstheorie van Laclau en Mouffe. Politiek is in deze

12

discourstheorie een zeer breed concept en gaat ver voorbij aan de grenzen van wat we in ons

dagelijks taalgebruik als politiek omschrijven. Politiek kan verstaan worden als de organisatie

van de samenleving op een specifieke manier die alle andere mogelijkheden uitsluit. Het

politieke treft (klasse)belangen dus niet als een gegeven aan dat het vervolgens al dan niet kan

erkennen. Het vormt de belangen die het representeert door de articulatie ervan in de politieke

praktijk zelf.

Deze organisatie, de sociale structuur, kan ook begrepen worden door te kijken hoe subjecten

geplaatst kunnen worden binnen de discursieve realiteit (pp. 101-108). Subjecten kunnen niet

begrepen worden los van de discursieve structuur waarin ze zich bevinden. Ze kunnen enkel

begrepen worden als subjectposities. Naargelang de sociale positie die wordt ingenomen, zijn er

ook bepaalde verwachtingen ten aanzien van de gedragspatronen. Het is maar door de relatie

tussen subjecten discursief te beschrijven dat sociale verhoudingen hun vorm krijgen. Denk

bijvoorbeeld aan de verhouding tussen een leerling en een leraar. De leraar heeft de autoriteit

bepaalde grenzen van aanvaardbaar gedrag voor zijn leerlingen af te bakenen. Als de leerling de

leraar op een ongepaste wijze tegenspreekt, kan er gesteld worden dat die uit haar plaats handelt.

De manier waarop de relatie tussen de twee discursief beschreven wordt, is bepalend voor de

sociale werkelijkheid. Er is echter nooit één discours dat heel het sociale structureert. De

autoriteit van de leraar beperkt zich enkel tot het schoolgebouw. De leraar kan terzelfdertijd

verschillende posities in het sociale web innemen. Zo zou de leraar ook geïdentificeerd kunnen

worden als vader, vakbondslid en supporter van een lokale voetbalploeg. De positie van het

subject is steeds gefragmenteerd. Verschillende posities worden beschreven door verschillende

discours.

Deze contingente sociale organisatie is dus nooit finaal of gesloten. Net zoals betekenis

gestructureerd in een web van discours nooit helemaal gesloten is, geldt dat net zo voor de

manier waarop de samenleving gestructureerd is. Het concept structuur wordt door Mouffe en

Laclau dan ook vervangen door het concept van discours. Pas als het subject gedwongen wordt

te kiezen tussen op dat moment tegenstrijdige posities, treedt er conflict op. Het is hier dat er

kan gesproken worden over antagonisme. Een sociaal antagonisme vindt plaats als verschillende

identiteiten elkaar wederzijds uitsluiten. Identiteit, wat hier simpelweg begrepen kan worden

als de identificatie met iets, wordt discursief geconstitueerd. Met andere woorden, identiteit is

altijd relatief. Een identiteit kan enkel betekenis krijgen in tegenstelling tot wat het niet bevat,

dus door andere identiteiten uit te sluiten. Samengevat: als alles wat sociaal is ook discursief is,

kan de scheiding tussen het politieke en het economische niet buiten de discursieve realiteit

geplaatst worden en kunnen we sociale organisatie enkel begrijpen als discours.

Antagonisme en hegemonie Een antagonisme is de relatie waar de limieten van het sociale aangetoond worden. Het concept

toont de onmogelijkheid aan van een gesloten en finale sociale objectiviteit. Laclau en Mouffe

(2014) beschouwen antagonismen inherent aan alle hedendaagse sociale relaties. Hoewel

antagonismen in termen van klasse kunnen bestaan, zijn ze niet noodzakelijk het rechtstreekse

gevolg van een kapitalistisch productieproces. In tegenstelling tot dit essentialistisch marxisme

komen antagonismen niet voort uit objectieve relaties in het productieproces maar zijn ze het

gevolg van discursieve en symbolische constructies die een veel diepere en zelfs psychologische

13

oorsprong hebben. Laclau en Mouffe laten zich hierbij inspireren door het werk van de

psychoanalist Jacques Lacan.

De afwezigheid van een gesloten en finale structuur – de limieten van elk discours – betekent

dat de posities van individuen in de sociale structuur nooit volledig gedetermineerd kunnen

worden (Lacan, 1977; Jørgensen & Phillips, 2002). Deze subject positions zijn steeds meervoudig

en nooit compleet of gesloten. Het individu leert zichzelf kennen door zich te identificeren met

iets dat buiten het zelf staat. Doorheen verschillende levensfasen internaliseert elk individu

beelden waarrond zijn of haar identiteit vorm krijgt. Mensen nemen sociale posities in door

verschil uit te drukken met anderen. Een identiteit kan alleen maar gedefinieerd worden in

relatie tot wat het niet bevat. Het zelf kan alleen maar beschreven worden in relatie tot de ander.

Het zijn de verschillende relaties tussen het zelf en andere subjectposities die onze identiteit

vormgeven. Deze relaties zijn niets meer dan discursief beschreven verschillen. We slagen er

echter nooit in deze verschillende sociale posities te bundelen in één complete identiteit.

Daarom, aldus Lacan, is een identiteit altijd fundamenteel gespleten.

De mogelijkheid tot antagonisme komt voort uit deze gespleten identiteit en manifesteert zich

tussen het zelf en het sociale. Ook volgens Mouffe en Laclau kan het zelf enkel sociaal

gedefinieerd worden. Een subject in een antagonistische relatie ervaart de limieten van het

sociale. “We must consider this ‘experience’ of the limit of the social from two different points of

view. On the one hand, as an experience of failure. If the subject is constructed through language,

as a partial and metaphorical incorporation into a symbolic order, any putting to question of that

order must necessarily constitute an identity crisis. But on the other hand, this experience of

failure is not an access to a diverse ontological order, to a something beyond differences, simply

because…there is no beyond. The limit of the social cannot be traced as a frontier separating two

territories – for the perception of a frontier supposes the perception of something beyond it that

would have to be objective and positive – that is, a new difference. The limit of the social must be

given within the social must be given within the social itself as something subverting it, destroying

its ambition to constitute a full presence. Society never manages fully to be society, because

everything in it is penetrated by its limits, which prevent it from constituting itself as an objective

reality.” (Laclau & Mouffe, 2014, p. 113)

Geen enkel subject heeft een eenduidige identiteit, maar de verschillende posities die een

individu in het sociale web bekleedt, hoeven elkaar niet noodzakelijk uit te sluiten. Om te

begrijpen wie we zijn, kijken we dus steeds opnieuw naar onszelf door de ogen van de ander.

Een relatie wordt als antagonistisch geformuleerd als verschillende betekenissen van het zelf

onverzoenbaar zijn. Het is de perceptie van de beelden van onszelf die de ander op ons

projecteert, die een voortdurende limiet leggen op de mogelijkheid tot constructie van een

compleet en gesloten zelf. De volledige erkenning door de ander van het zelf staat altijd open

voor twijfel. Het is het symbolisch bestaan van de ander die kan aangewezen worden als de

oorzaak van deze beperking. Omdat het zelf door de ander anders wordt gezien dan het individu

zichzelf ziet (in relatie tot de ander), wordt een relatie antagonistisch gedefinieerd. Antagonisme

is daarom het kernconcept om de creatie van identiteit door de relatie tussen het zelf en de

ander te begrijpen.

De term antagonisme drukt terzelfdertijd de ervaring uit van de limieten van het sociale. De

individuele discours die de verschillende identiteiten vormgeven, maken deel uit van elkaars

14

wederzijds uitgesloten betekenis (field of discursivity). Als er zich een antagonisme voordoet,

dreigt alles wat het individuele discours aan betekenis uitsloot, de vastgezette betekenis van dat

discours en dus het bestaan ervan, te ondermijnen. Een discours wordt gecontesteerd vanuit zijn

field of discursivity door de articulatie van de betekenis die het tracht uit te sluiten. Discours

komen in conflict met andere discours die de realiteit anders benaderen en het sociale anders

structureren. Soms voelt een discours natuurlijk aan en wordt het weinig gecontesteerd. Maar

ook deze genaturaliseerde discours omvatten het sociale nooit volledig. De vastgezette, voor

velen als natuurlijk aanvoelende en als objectief beschouwde betekenis, kan na verloop van tijd

weer eroderen en plaats maken voor nieuwe articulaties.

Bij Laclau en Mouffe staat de strijd om het vastzetten en naturaliseren van betekenis centraal.

Het sedimenteren van discours tot bijna objectieve waarheden, kaderen zij in een voortdurende

en alom aanwezige struggle om hegemonie. Hegemonie, net als discours, zet de relatie tussen

verschillende elementen vast. Het doet dat echter op een wijze waarbij verschillende met elkaar

conflicterende discours worden overheerst. Hegemonie is compleet als één discours alle

betekenisgeving domineert. Een hegemonisch discours creëert zodoende een steeds meer

gesloten objectiviteit. Hegemonie is dus een mogelijke articulatie die de relatie tussen elementen

in het sociale terrein vastzet.

Identiteit evenals de invulling en de contestatie ervan, staan centraal in de strijd om hegemonie.

Deze strijd kan verder geëxpliciteerd worden in twee tegenstrijdige denkwijzen. De ‘logic of

equivalence’ benadrukt de gelijkheid van identiteit als gevolg van een gepercipieerd

gemeenschappelijk obstakel of vijand. De ‘logic of difference’ daarentegen construeert

identiteiten door te wijzen op verschillen binnen een bepaalde categorie of groep. Het is de

logica waarmee de sociale sfeer in kampen wordt opgedeeld, die in een hegemonische strijd kan

uitmonden. Ook hier speelt taal een rol. De identiteit van de kampen wordt vaak gevormd rond

wat men floatingc of empty signifiers noemt. Woorden die voor verschillende mensen een

verschillende betekenis hebben, kunnen echter wel een gezamenlijke wervende kracht hebben.

Denk maar aan vrijheid, gelijkheid of solidariteit. De strijd om hegemonie houdt de competitie

in tussen verschillende politieke krachten die strijden om aanhang of identificatie met de

floating signifiers die vaak de kern vormen van een politiek discours.

Antagonismen of onverzoenbare identiteiten kunnen worden opgelost met hegemonische

interventies. Een hegemonische interventie fixeert de betekenis waarmee twee antagonistisch

tot elkaar staande discours worden overkoepeld. Een discours wordt gecontesteerd door de

herarticulatie van elementen in een ander discours. Als één discours het andere gaat domineren

waardoor het antagonisme verdwijnt, dan kan de hegemonische interventie succesvol genoemd

worden. We kunnen het sedimenteren en eroderen van betekenis nu vertalen in de termen van

antagonisme en hegemonie. Waarheden die op een bepaald moment objectief of natuurlijk

lijken (hegemonie) kunnen op andere momenten weer gecontesteerd worden (antagonisme). In

het volgende deel vragen we ons af wat macht en verzet dan betekenen in deze discursieve

realiteit.

Doorheen het verdere verloop van deze verhandeling zullen ook andere ideeën en theorieën

gebruikt worden. Als kennis enkel verkregen kan worden vanuit verschillende perspectieven,

dan kunnen verschillende perspectieven verschillende vormen van context-specifieke en

contingente kennis produceren (Jørgensen & Phillips, 2002, P. 155). Verschillende uitgangs-

15

punten tonen aan dat de sociale werkelijkheid kan begrepen en gecreëerd worden op

verschillende manieren. Enige consistentie op ontologisch vlak is echter wel vereist. Als het

sociale enkel op een discursieve manier betekenis krijgt, moeten theoretische uitgangspunten

gegrond in een materiële positiviteit, eerst vertaald worden om consistent te blijven met het

kader van Mouffe en Laclau. In plaats van na te gaan waar de verschillen tussen de verschillende

auteurs liggen, trachten we hier steeds de inhoud van hun werk zo goed mogelijk compatibel te

maken met de ontologie van Mouffe en Laclau.

16

Deel 2: antagonisme en macht

Nadat iedereen in een neushoorn veranderd is, zijn Daisy en Bérenger de laatste twee mensen op

aarde:

“DAISY : Je ne te croyais pas si réaliste, je te croyais plus poétique. Tu n’as donc pas d’imagination

? Il y a plusieurs réalités ! Choisis celle qui te convient. Évade-toi dans l’imaginaire.”

[...]

“BÉRENGER: Comment veux-tu sauver le monde alors ?

DAISY: Pourquoi le sauver ?

BÉRENGER: Quelle question !... Fais ça pour moi, Daisy. Sauvons le monde.

DAISY: Après tout, c’est peut-être nous qui avons besoin d’être sauvés. C’est nous, peut-être, les

anormaux.”

- Ionesco, Rhinocéros (1959, p. 89; p. 94).

Het sociale wordt steeds gekenmerkt door handelingen die ernaar streven een bepaalde orde te

institutionaliseren. Als we de wereld willen benaderen vanuit de discourstheorie van Laclau en

Mouffe, dan zijn hegemonie en antagonisme cruciaal om sociale veranderingen te begrijpen.

Maatschappelijke veranderingen kunnen altijd beschreven worden in termen van veranderende

betekenis. Omdat het sociale nooit een gesloten totaliteit is, zijn nieuwe articulaties en

antagonismen een constante in elke mogelijke samenleving. De wereld is voortdurend in

verandering. Echter, niet alle betekenis staat voortdurend onder eenzelfde druk. Sommige

discours zijn voor een bepaalde tijd relatief vrij van contestatie terwijl andere bijna continu aan

verandering onderhevig zijn.

‘De’ sociale orde beschrijven is echter een onmogelijke opdracht. We kunnen nu eenmaal niet

alle sociale relaties tegelijkertijd in vraag te stellen. Het is door de antagonistische dimensie van

een relatie te benadrukken dat we ontdekken op welke manier bepaalde aspecten van het sociale

gestructureerd zijn. Pas als we geconfronteerd worden met de limieten van het sociale merken

we dat bepaalde relaties niet noodzakelijk natuurlijk zijn maar ook op een andere wijze

gedefinieerd kunnen worden. Het concept hegemonie is onlosmakelijk verbonden met macht.

Mouffe en Laclau spreken wel over onderdrukkende machtsrelaties en de articulatie van nieuwe

discours om deze bloot te leggen, maar ze blijven aan de oppervlakte als het erom gaat aan te

geven hoe we die relaties moeten analyseren en wat nu de eigenlijke effecten van

machtuitoefening zijn. Hoewel hij het zelf niet altijd consequent toepaste, stelde Foucault (1982)

ooit voor om machtsrelaties vanuit het perspectief van weerstand aan machtsuitoefening te

analyseren. In dit deel gaan we na of het verzet een perspectief kan zijn dat we kunnen

aanwenden om Mouffe en Laclau ’s deconstructieve benadering aan te vullen. We vragen ons

derhalve af of het erkennen van antagonisme altijd de kiem bevat van sociaal verzet en zo ja, op

welke wijze antagonisme daardoor een politieke tegenstander creëert?

Niet conformeren als daad van verzet Als we macht willen begrijpen vanuit een verzetsperspectief is het cruciaal te erkennen dat

antagonisme inherent is aan alle sociale relaties. Door zich te verzetten tegen een sociale

determinering van het zelf kunnen we de sociale orde zien als een mogelijke maar niet

17

noodzakelijke fixatie van betekenis. Foucault ziet macht niet als iets dat noodzakelijk gedragen

wordt door individuen, klassen of instituties (Foucault, 1985; Gaventa, 2003). Macht, in deze

betekenis, wordt überhaupt niet gedragen door personen. Eerder dan dragers van macht zijn

subjecten discursief geconstrueerd door macht. Wel kunnen de handelingen van deze subjecten

bijdragen aan de werking van macht. Macht wordt door Foucault begrepen als verspreid en niet

gebonden aan subjecten, als elementen van bredere strategieën die niet noodzakelijk individuen

als uitvoerder hebben. Antagonisme als manier van verzet legt machtsstructuren bloot maar de

geïdentificeerde ander is dus niet noodzakelijk de exclusieve drager van een sociale orde.

Als we op zoek gaan naar de antagonistische dimensie van een bepaalde relatie, stoten we dan

onvermijdelijk op de hiërarchische structuren die het sociale ordenen? Elk verschil kan

potentieel op een hiërarchische ladder worden geplaatst. Dit wil zeggen dat elk definieerbaar

verschil als beter of slechter, superieur of inferieur betekenis kan krijgen. Antagonisme en de

hiërarchie tussen discursief bepaalde posities zijn twee zijden van dezelfde munt. In zekere zin

kan het antagonistisch definiëren van de sociale relatie hier dus voor de negatie van de

gearticuleerde hiërarchie tussen de verschillende posities zorgen. Dit betekent ook dat de positie

van ‘de andere’ – in relatie tot wie het subject betekenis krijgt – wordt aangevallen.

Kunnen we de antagonistische dimensie van elke relatie dan zien als verzet tegen de

ondergeschiktheid van een gegeven subjectpositie? Een relatie tussen elementen is niets meer

dan het discursief beschreven verschil tussen die elementen en elk verschil heeft de mogelijkheid

hiërarchisch gedefinieerd te worden. Niet elke relatie is dus noodzakelijk hiërarchisch

gedefinieerd. De antagonistische dimensie van een bepaalde relatie komt echter enkel aan de

oppervlakte als een partij zich niet wil neerleggen bij hoe haar positie in die relatie

gedetermineerd is. De identiteit van het subject is dan onverzoenbaar met het discours dat haar

identiteit wil bepalen. De positie van het subject komt daarom niet noodzakelijk voort uit het

specifieke discours dat de positie bepaalt, maar uit het feit dat het individu zich gevangen voelt

in een bepaalde positie. Hierdoor ervaart het individu zijn positie als onrechtvaardig.

In een antagonistische relatie verzetten subjecten zich tegen een bepaalde determinering van

het zelf. Als het individu zich bewust wordt van de antagonistische dimensie in een bepaalde

relatie zal het zich overgedetermineerdd voelen. Het subject kan zich immers een anders

gedefinieerde positie voorstellen. Het individu zal zich echter niet noodzakelijk verzetten tegen

een concrete actor of een onderdrukker. Het individu kan zich ook verzetten tegen de neiging

aan die determinerende invloed te conformeren, waarbij die determinerende invloed een

systemisch en abstract gegeven blijft. Door te weigeren zich te conformeren aan deze fixatie van

de eigen identiteit en dus een bepaald discours te verwerpen, kan het subject zijn eigen positie

herwaarderen.

Antagonisme in een biopolitieke context De betekenis van een bepaalde wij/zij-relatie wordt niet noodzakelijk uitgedragen door een van

de respectievelijke tegenpolen in deze dualiteit. Nemen we als voorbeeld de relatie eigenaar -

niet eigenaar. De posities in deze relatie zijn beperkt tot een van deze beide. Mocht men die

relatie willen veranderen, moet men dan de eigenaar als tegenstander zien van de niet-eigenaar

of de institutie die de conventies van eigendom bepaalt? Of zijn eigenaars per definitie ook

dragers van deze sociale orde? Als we een relatie waar de ene een machtspositie inneemt ten

aanzien van de ander willen doorprikken, is het dan niet noodzakelijk dat de zij die men als

18

tegenstander identificeert, ook effectief tot de politieke sfeer behoort? Wie is de ander waartegen

we ons verzetten?

Macht zit vervat in het discours die de mogelijke sociale posities van de ander (en het zelf)

beperken. Aanduiden wie de dragers van een concrete sociale orde zijn, is dus niet altijd voor de

hand liggend. In het meest simpele voorbeeld, waarbij macht gedragen wordt door een van de

twee subjecten in een relatie, wordt de sociale orde uitsluitend gedragen door de respectievelijke

andere. Neem nu een situatie van een gijzelaar en gijzelnemer in een een-op-eenrelatie. Hun

relatie, de relatie tussen de respectievelijke posities van gijzelaar en gijzelnemer, is

asymmetrisch. De gijzelnemer is hier de exclusieve drager van de sociale orde die ervoor zorgt

dat de gijzelaar geen andere positie dan die van een gevangene kan innemen. Het bestaan van

de ander beperkt rechtstreeks de mogelijkheden voor de gijzelaar om in deze relatie zijn positie

een andere betekenis te geven. De gijzelaar kan alleen maar een gijzelaar zijn in verhouding tot

de gijzelnemer. De gijzelaar heeft twee keuzes, of hij accepteert zijn inferieure positie, of hij

verzet zich tegen het feit dat zijn positie op deze manier gedetermineerd wordt. Hij zal dus

trachten de relatie tussen de subjecten anders in te vullen en zich hiervoor rechtstreeks tegen

de ander richten.

In een scenario waar een relatie gedefinieerd wordt door een soeverein, dat wil hier zeggen dat

we kunnen spreken van een heerser en een onderdaan, kan de heerser steeds verpersoonlijkt

worden. De identiteit van de machteloze komt dan voort uit de verhouding tot de machtige. Als

de macht vervat in de politieke sfeer niet als legitiem wordt ervaren, dan draagt elke in deze

sfeer gedefinieerde relatie een kern van ongelijkheid in zich. Jij bepaalt de limieten van wat ik kan

zijn. Het is door de negatie van of het verzet tegen deze ongelijkheid dat antagonismen in de

politieke sfeer kunnen binnendringen. De ongelijkheid in het kunnen definiëren van sociale

relaties, betekent dus ook dat de machtige meer vrijheid heeft te zijn wie hij wil zijn dan diegene

die geen andere keuze heeft dan zich in te passen in de voor hem gedefinieerde waaier aan

mogelijke posities. In een samenleving die gestructureerd is door soevereine macht kan diegene

die zich in een onrechtvaardige positie geplaatst voelt, zich richten tegen diegene die de sociale

orde belichaamt.

Naast de soevereine macht onderscheidt Foucault3 ook de disciplinaire macht (disciplinary

power) en de biopolitieke macht (bio-power). Hij wil duidelijk maken dat macht een zeer diffuus

en gedecentraliseerd gegeven kan zijn. In een disciplinaire samenleving is de sociale orde

gereguleerd door een netwerk van apparaten die gebruiken creëren en reguleren (Foucault,

2001e). Gehoorzaamheid wordt gereguleerd door de inzet van instituties. Disciplinaire macht

structureert het sociale en bakent haar limieten af door normaal gedrag voor te schrijven aan

‘het lichaam’ en afwijkend gedrag te sanctioneren. In een disciplinaire samenleving wordt de

sociale orde gedragen door instituties en is macht meer verborgen. De verschillende instituties

(bv een school, een gevangenis of een ziekenhuis) bepalen welke posities in een bepaalde sociale

sfeer mogelijk zijn. Hoe verzet een individu zich tegen disciplinaire macht? Antagonisme, en

dus het herdefiniëren van het zelf buiten de posities die toegelaten zijn in een sociale orde, wordt

3 Foucault ziet deze vormen van macht in de eerste plaats als machtstechnieken die evolueerden doorheen de tijd. Soevereine macht was een bepaalde vorm van macht waarmee enkele sociale limieten werden afgebakend met als mechanisme de dood(straf). Later evolueerde dit naar een combinatie van disciplinaire macht en biopolitieke macht. Ik neem deze historische afbakeningen niet over.

19

geconfronteerd met de disciplinering, uitgedragen door de verschillende sociale instituties. De

instituties worden gerepresenteerd door diegenen die de orde uitdragen. Echter, de cipiers van

een gevangenis zijn niet verantwoordelijk voor het feit dat jij in de positie van gevangene

gedetermineerd wordt. Ze reproduceren die betekenis wel, maar de macht ligt in het discours,

uitgedragen door een bepaalde institutie. Het antagonisme legt dus in de eerste plaats de

machtsstructuur bloot, het maakt ons bewust van de werkzaamheid van macht. Een

antagonistische struggle zal dan uitmonden in de strijd tegen de institutie of de incorporatie van

de nieuwe identiteit in de institutie.

Biopolitieke macht gaat nog een stap verder (Foucault, 1985f). Het is een vorm van macht die

‘het leven’ reguleert. Waar de disciplinering zich volgens Foucault richt op de individuele

‘lichamen’, richt de biopolitieke macht zich regulerend op de bevolking als geheel. Het idee dat

alles een politieke dimensie heeft, is hier nauw mee verbonden. Het gaat over het steeds weer

opnieuw herarticuleren van het sociale. Alle subjecten zijn terzelfdertijd drager van en

onderworpen aan de biopolitieke macht. Het sociale reproduceert zichzelf steeds weer opnieuw.

Biopolitiek (hier bedoeld als de verstrengeling van disciplinering en regulering) kan elk aspect

van het menselijk leven omvatten. Macht, in deze vorm, wordt uitgedrukt als de controle die

wordt teruggevonden in het bewustzijn en de lichamen van een populatie. Tegelijkertijd

omspant ze de totaliteit van sociale relaties (Foucault in Hardt en Negri, 2005). Biopolitieke

macht verwijst naar een soort stroom die zich verspreidt bij de bevolking. Ze is niet enkel

repressief maar ook productief. Biopolitieke macht werkt onder meer met technieken als het

rangschikken en ordenen, het zichtbaar maken en het reguleren van het leven door

kennisontwikkeling. Macht vloeit hier voort uit de gedeelde betekenissen die het sociale

structureren.

Als macht vervat zit in gedeelde betekenissen en kennis – wat voor ons natuurlijk, logisch of

rationeel aanvoelt – dan kunnen we ons hiertegen verzetten door sociaal geconstrueerde en dus

ook historische betekenissen in vraag te stellen. Het machtsbegrip van Foucault maakt

inzichtelijk dat machtsmechanismen onafhankelijk van bewuste subjecten kunnen functioneren.

In tegenstelling tot die theorieën die uitgaan van een vooraf bestaande, onveranderlijke en

universele menselijke essentie, roept Foucault op tot de vernietiging van het subject (Foucault,

1980). Deze politieke tactiek tracht te achterhalen hoe het subject historisch geconstrueerd

werd. Als we dit vertalen in termen van antagonisme en hegemonie, dan kunnen we

antagonisme interpreteren als een poging het subject te vernietigen en te vervangen door een

nieuw subject. Het antagonisme construeert de ander door de eigen positie een nieuwe

betekenis te geven of creëert een nieuwe positie van de ander waardoor de eigen positie een

nieuwe betekenis krijgt. Wie de ander is in verhouding tot wie we onszelf dan definiëren, is

contingent. De ander is niet noodzakelijk de drager van macht want deze is evenzeer gevormd

door dezelfde machtsstructuren waartegen we ons in de eerste plaats trachten te verzetten.

Fanon en de zoektocht naar eigenwaarde Als het individu, in lichaam en geest, zelf mee de orde reproduceert die tegelijkertijd het zelf

beperkt, begint de strijd tegen een onrechtvaardige positie dan niet in het individu? Sociale

verandering begint in deze zin bij het in vraag stellen van het zelf. De limieten op de mogelijke

posities die iemands identiteit bepalen, moeten in de eerste plaats in het individu overwonnen

worden. De wijze waarop we onszelf determineren, door al dan niet te berusten in de wijze

20

waarop de ander of instituties ons bepalen, is de eerste hindernis voor de mogelijkheden van het

zelf. Wie in een minderwaardige of ondergeschikte positie geplaatst wordt, kan het sociale niet

herschrijven zonder eerst de eigenwaarde te vinden. Dit idee staat volgens mij centraal in het

werk van Frantz Fanon. Hij besluit zijn eerste boek, Black skin White masks (2008g) met de

volgende stellingname:

“It is through the effort to recapture the self and to scrutinize

the self, it is through the lasting tension of their freedom that

men will be able to create the ideal conditions of existence for a

human world.

Superiority? Inferiority?

Why not the quite simple attempt to touch the other, to feel the

other, to explain the other to myself?

Was my freedom not given to me then in order to build the

world of the You?

At the conclusion of this study, I want the world to recognize,

with me, the open door of every consciousness.”

(Fanon, 2008, p. 181)

Het verschil waar Fanon zijn identiteiten rond construeert, is in de eerste plaats raciaal van aard.

Hij plaats de blanke tegenover de zwarte, de kolonisator tegenover gekoloniseerde. Hij viseert

het verschil dat op een hiërarchische ladder wordt geplaatst, de macht die de ander beperkt in

de mogelijkheden van haar mens zijn. Het vinden van eigenwaarde is volgens hem noodzakelijk

om het mogelijk te maken naar een betere wereld te streven. De betekenis van deze ideeën

beperken zich echter niet noodzakelijk tot de context van waaruit Fanon zijn werk schreef. Het

aanvoelen van onrechtvaardigheid betekent dat zowel de eigen positie als die van de andere in

vraag worden gesteld. De ander, waartegenover het zelf betekenis krijgt, is net zoals in

discourstheorie van Laclau en Mouffe onvermijdelijk. Het is de antagonistische dimensie van

een relatie die ervoor kan zorgen dat zowel het zelf als de ander een nieuwe identiteit verwerven.

De macht die het zelf determineert, wordt evenzeer gedragen door het zelf als de ander. Het zelf

kan niet zonder de ander. Het is door het zelf een nieuwe betekenis te geven dat men de ander

in een nieuw licht kan zien.

Vanuit het werk van Fanon kunnen we aan de betekenis van verzet een nieuwe dimensie

toevoegen. De ethische oriëntatie van Fanon leert ons dat het de validatie van het zelf vanuit het

zelf is, die ons in staat stelt om de andere als mens te erkennen4. Het antagonisme bij Fanon

vangt aan met het in vraag stellen van het zelf en ontdoet daarmee zowel het zelf als de ander

van elke sociale status. We moeten het individu los van het subject begrijpen om ook macht te

kunnen begrijpen. Fanon maakt de struggle menselijk door zeer bewust te schrijven vanuit een

eigen interpretatie van het zelf. Het politieke verzet dat we hier willen analyseren heeft een

totaal andere context en gewicht dan deze in het werk van Fanon. We moeten er ons dus zeer

4 Of de mens al dan niet een universele essentie heeft, is hier niet aan de orde. Een mens wordt niet gedetermineerd door één enkel discours. Zijn positie in een bepaalde relatie vormt niet zijn volledige identiteit. We kunnen dit ‘verzet vanuit het zelf’ bij Fanon zowel interpreteren vanuit een bepaalde universele menselijkheid als vanuit andere posities die de eigen identiteit mee vormen.

21

voor hoeden om zomaar vergelijkingen te maken. Dat mag ons echter niet weerhouden om open

te staan voor de manier waarop hij zowel zijn eigen rationaliteit als die van de ander benadert.

Op deze manier kunnen we ons bewust worden van onze eigen (geprivilegieerde) positie en

daardoor ook de positie van de ander beter begrijpen.

22

Deel 3: Het afbakenen van een politieke sfeer

“The middle of the night

We fight like barbarians

In sight of the former might

You might think that it's a waste

Of our time

And I think you would be right

Till he drop that rhyme”

-The Roots: Guns Are Drawn (2004)

Foucault leert ons dat we macht alvast niet enkel kunnen zien als een gecentraliseerd gegeven.

Antagonisme als daad van verzet is in de eerste plaats een gevecht tegen een bepaalde sociale

determinatie van het zelf. Als verzet in een relatie die gedetermineerd wordt door bio-politieke

praktijken in de eerste plaats samengaat met een herwaardering van het zelf, hoe kunnen we dit

dan vertalen naar een politieke strijd? We kunnen ons verzetten tegen een bepaalde

determinatie van het zelf en daardoor ook de wereld om ons heen een andere betekenis geven.

Wat zou dan kunnen voorkomen dat dit een irrelevante en geïsoleerde strijd blijft en we onszelf

aan de rand van de maatschappij plaatsen als een Don Quichot die tegen windmolens vecht? De

sociale orde, die per definitie berust op de exclusie van identiteiten, slaagt er dan in ook onze

identiteit uit het politieke leven te sluiten. Wat houdt deze politieke struggle dan in? Hoe

kunnen we ervoor zorgen dat onze identiteit erkend wordt in de politieke sfeer? Is de politieke

struggle in essentie geen gevecht om relevantie?

Het is de antagonistische dimensie van elke mogelijke relatie die ongelijke machtsverhoudingen

kan blootleggen. Houdt een discours altijd en onvermijdelijk een vorm van machtsuitoefening

in? Of kunnen we een onderscheid maken tussen hegemonische discours en andere discours die

niet tot een sociale orde behoren? Als elke relatie een antagonistische dimensie heeft en een

relatie niets meer is dan de beschrijving van verschil, wanneer botsen we dan op de limieten van

het sociale? Laten we dit deel aanvangen met een zo simpel mogelijke beschrijving van een

antagonistische relatie en ons vervolgens afvragen wanneer en onder welke condities het

antagonisme ongelijke machtsverhoudingen kan blootleggen.

Stel, er zitten twee mannen in een zogenaamde no-context room. Het enige verschil tussen de

twee mannen is dat een van de twee zeer hoog opgetrokken, felgele sokken draagt. Aangezien

in dit denkbeeldige voorbeeldje de enige context het feit is dat er twee personen in een kamer

zitten, kunnen de twee mannen zich enkel identificeren als de man zonder gele kousen en de

man met gele kousen. Als dit het enige aangrijpingspunt is om de relatie tussen de twee te

beschrijven, waarin schuilt dan de mogelijkheid tot antagonisme in deze relatie? Deze

mogelijkheid vloeit voort uit de betekenis die de mannen geven aan het dragen van gele kousen

en de perceptie van de betekenis die de andere aan diezelfde gele kousen geeft. Stel dat beide

mannen van mening zijn dat het niet zo bijzonder is om al dan niet gele sokken te dragen, dan

kunnen we moeilijk spreken van een antagonisme. Wat gebeurt er wanneer voor een van de

twee het dragen van gele sokken heel hip en trendy is terwijl de andere gele sokken eerder

lachwekkend vindt. De twee mannen vullen in deze relatie hun identiteit en die van de ander

23

verschillend in. De verschillende identiteiten zijn onverzoenbaar. Je zou zelfs kunnen

concluderen dat beiden zichzelf lichtjes superieur aan de andere beschouwen. Cool is beter dan

niet cool. Niet belachelijk is beter dan belachelijk. Het is de clash tussen de twee discours, de

onverzoenbaarheid tussen de in de relatie gevormde identiteiten die het antagonisme

constitueren.

Omdat er geen sprake is van verdere context en de twee mannen op dat ene verschil na, volledig

gelijk zijn, zijn ze allebei even vrij om hun eigen identiteit in te vullen. Geen van beide kan het

zelf van de ander limieten opleggen. De twee discours die een tegengestelde betekenis geven

aan het dragen van gele sokken hoeven dus niet hegemonisch van aard zijn. De betekenis van

de gele sokken is in deze sociale context ambigu en kan dus op meerdere manieren worden

ingevuld. De strijd om de betekenis is hier niet politiek. De mogelijkheid van een antagonistisch

gedefinieerde relatie hoeft dus niet noodzakelijk uit een ongelijke machtsverhouding voort te

komen, noch ertoe te leiden.

Politics en the political In veel gevallen, analoog aan het voorbeeld met de gele sokken, hoeft de eigenwaarde van

individuen niet noodzakelijk af te hangen van de determinatie door de ander. Worden ze in een

bepaald discours gedetermineerd als uitermate uncool, dan kunnen subjecten deze determinatie

van zichzelf naast zich neerleggen en simpelweg verder gaan met hun leven zonder dat hun

zelfbeeld wordt aangetast. Maar als onze zelfidentificatie botst met sociale structuren moeten

we kiezen om ons ofwel te verzetten ofwel te conformeren. Hoe kunnen we beoordelen of de

definitie van een sociale relatie ook onderdeel is van sociaal geconstrueerde machtsstructuren?

Mouffe maakt in haar werk On the Political (2005) een onderscheid tussen the political en

politics. The political is ontologisch. Het heeft betrekking op de antagonismen die constitutief

zijn voor alle menselijke samenlevingen. Hier tegenover staat politics. Politics omvat de

verzameling praktijken en instituties waardoor een orde wordt gecreëerd die menselijk

samenleven organiseert in een context van mogelijk conflict dat voortkomt uit het politieke.

Voor Mouffe heeft alles een politieke dimensie. Elke articulatie die de relatie tussen elementen

verandert of reproduceert, is politiek van aard. Het politieke (the political) kan gezien worden

als de antagonistische dimensie inherent aan alle sociale relaties. Het is dus de mogelijkheid tot

antagonisme die elke relatie een politieke dimensie geeft. “To understand the political as the ever

present possibility of antagonism, the absence of a final foundation and the undecidability that

pervades every order must be acknowledged. It is precisely to this that the category of hegemony

refers, and it indicates that every society is the product of practices that seek to institute an order

in a context of contingency. Every social order is therefore hegemonic in nature, and its origin

political. The social is thus constituted by sedimented hegemonic practices, that is, practices that

conceal the originary acts of their contingent political institution and that appear to proceed from

a natural order” (Mouffe, 2014).

Omdat antagonisme en de mogelijke conflicten die daaruit kunnen ontstaan inherent zijn aan

alle samenlevingsvormen, kunnen we politiek (politics) beschrijven als de praktijken en

instituties die een sociale orde creëren. Politiek organiseert het gelijktijdig samenleven van

mensen in een context van altijd mogelijke contestatie. Deze mogelijke contestatie volgt uit de

politieke aard die inherent aan alles wat sociaal gedefinieerd wordt. Elke mogelijke orde is

politiek en gebaseerd op een bepaalde vorm van exclusie. Er worden altijd andere mogelijkheden

24

onderdrukt. De articulaties die een bepaalde orde opbouwen en zo de betekenis van sociale

instituties vastleggen, noemen we hegemonische praktijken5.

Gesedimenteerde sociale praktijken maken deel uit van elke samenleving. Niet alle sociale

bindingen kunnen gelijktijdig in vraag gesteld worden. The political en politics hebben daarom

in de eerste plaats betrekking op de zichtbaarheid van sociale handelingen. Als het de

normaalste zaak van de wereld is dat iemand in een bepaalde situatie gele sokken draagt en

niemand reflecteert over die sociale praktijk, dan is de politieke dimensie – dat wil zeggen de

mogelijkheid tot antagonisme – slechts latent aanwezig. Niet elke relatie wordt effectief

gecontesteerd, maar elke per definitie sociaal gedetermineerde relatie draagt wel steeds de

mogelijkheid in zich politiek gecontesteerd te worden.

Het is dus mogelijk een onderscheid te maken tussen enerzijds relaties die deel zijn van een

sociale orde en anderzijds verschillen die op een meer ambigue manier betekenis kunnen

krijgen. Als we machtsrelaties willen bestuderen vanuit het perspectief van het mogelijke verzet

ertegen, dan kunnen we – in plaats van andere termen te deconstrueren zoals Mouffe en Laclau

dat steeds deden – uitgaan van de vraagstelling waar en wanneer we geconfronteerd worden met

ongelijke machtsverhoudingen. Hoe wordt hegemonie ervaren door diegenen de ze ondergaan?

Wanneer botsen we op de limieten van het sociale? We trachten een onderscheid te maken

tussen die relaties die deel uitmaken van een sociale orde en voortkomen uit politics en alle

andere relaties die weliswaar ook een politieke dimensie hebben maar waar individuen de

mogelijkheid hebben de betekenis ervan meer autonoom en op verschillende manieren in te

vullen.

Op zoek naar de limieten In de inleiding werd reeds gesteld dat de macht in de politieke sfeer6 vervat zit in instituties en

sociale praktijken die de fragmentering van het sociale in grote mate overstijgen. Daartegenover

staat het politieke veld (of the political) dat veel breder is en betrekking heeft op alle mogelijke

confrontaties tussen verschillende betekenissen en duidingen in alle geledingen van de

samenleving. De bedoeling was hiermee aan te geven dat er verschillende potentieel

antagonistische discours weliswaar aanwezig zijn in een samenleving, maar elkaar niet in die

mate confronteren dat deze antagonismen noodzakelijk een grote invloed hebben op de

samenleving in z’n geheel. De politieke sfeer is dus de sociale sfeer waar politics plaatsvindt.

Volgens Mouffe en Laclau is het de erkenning van de antagonistische dimensie van een relatie

waardoor we ongelijke machtsverhoudingen kunnen blootleggen (Laclau & Mouffe, 2014).

Wanneer zijn relaties deel van een sociale orde en onder welke condities kan betekenis op een

autonomere en meer ambigue manier tot stand komen? We vertrekken vanuit het aannemelijke

idee dat er verschillende sociale sferen bestaan. Gebruiken, regels en de relatieve waarde die aan

dingen wordt toegekend, variëren naargelang de specifieke sociale context. Sociale sferen zijn

sociale contexten waar een welbepaald discours geldt. Individuen zijn bij hun levensactiviteit

5 Elke hegemonische orde kan potentieel gecontesteerd worden door andere, counter-hegemonische praktijken. Dat zijn praktijken die een alternatieve articulatie tegenover de huidige orde willen instaleren. 6 De politieke sfeer is een term die door verschillende denkers wordt gebruikt (oa. Arendt, 1984; Rancière, 2004) Ik probeer er hier een eigen invulling aan te geven die gedeeltelijk overlapt met deze eerdere definities.

25

niet beperkt tot één sociale sfeer. Onze gehele identiteit wordt niet door één specifiek discours

uitputtend bepaald. Integendeel, de meesten onder ons vertoeven elke dag in verschillende

sociale sferen. Op het werk gelden nu eenmaal andere conventies dan thuis en weer andere in

de vriendengroep of hobbyclub. Dat is wat bedoeld wordt met de fragmentering van het sociale.

Er zijn veel verschillende discours die structuur en betekenis aan ons leven geven. Niet alle

discours streven echter hegemonie na. In de politieke sfeer worden die posities gedetermineerd

die mogelijk zijn in een sociale orde. Er wordt bepaald welke identiteiten aanvaard worden in

het publieke leven. Een discours in de politieke sfeer is beperkend. Het sluit alternatieve

betekenissen uit. Hoewel andere discours ook betekenissen uitsluiten, blijft er buiten de

politieke sfeer toch nog ruimte voor alternatieven en ambiguïteit.

Laten we het onderscheid tussen enerzijds discours in de politieke sfeer die deel uitmaken van

een sociale orde en anderzijds relaties die daarbuiten vallen en dus meer autonoom in te vullen

zijn, verder verduidelijken. Antagonismen zijn niet enkel terug te vinden in de politieke sfeer.

Fascistische en anarchistische discours bijvoorbeeld, zullen door de onverzoenbaarheid tussen

de twee de creatie van een respectievelijke ander met zich meebrengen. Bij een confrontatie lijkt

een antagonisme onvermijdelijk. Toch lijkt deze wij/zij tegenstelling voor de overgrote

meerderheid vandaag eerder irrelevant. Hoewel we kunnen spreken van een antagonisme dat

voortkomt uit de confrontatie tussen twee sferen met verschillende discours, behoort dit

antagonisme niet tot de politieke sfeer. De twee onverzoenbare identiteiten zijn nu eenmaal

makkelijk te ontwijken. Hetzelfde met een clash tussen twee voetbalploegen. De identiteit van

een supporter van de ene ploeg mag dan misschien onverzoenbaar zijn met die van de

supporters van een rivaliserend team, de implicaties van deze onverzoenbare identiteit zijn

makkelijk te ontwijken voor iedereen die niets met voetbal te maken wil hebben. De

mogelijkheid tot antagonisme inherent aan elke gedetermineerde relatie hoeft dus niet te

betekenen dat deze relatie in de politieke sfeer gedetermineerd is. Pas als we de betekenis van

een relatie niet meer autonoom kunnen invullen, geeft dit aan dat deze gedetermineerd is in de

politieke sfeer.

Sociale relaties gedetermineerd in de politieke sfeer zijn niet meer zo vrijblijvend. Laten we dit

verduidelijken met een simpel voorbeeld van een ervaring met structuren gedetermineerd in de

politieke sfeer. Stel, je woont redelijk afgelegen in een klein huisje maar je slaagt er niet in

helemaal zelfvoorzienend te zijn. Het feit dat jij eigenaar bent of het recht hebt in dat huis te

wonen en niet iemand anders, is gevestigd in de politieke sfeer. Als je toch inkopen moet doen,

worden de conventies tussen de klant en de verkoper voor een groot deel geregeld in de politieke

sfeer. Zelfs al leid je een relatief afgezonderd bestaan, toch is het niet steeds mogelijk te

ontsnappen aan de sociale relaties die hun invulling krijgen in de politieke sfeer. Het zijn deze

machtsstructuren die de relaties definiëren en het sociale structureren op een wijze die we niet

individueel kunnen invullen of contesteren, die we in de politieke sfeer situeren. Het in vraag

stellen van deze relaties leidt tot een identiteitscrisis. Je positie wordt sociaal gedetermineerd. Je

ondergaat daardoor een positie waar je jezelf niet noodzakelijk mee identificeert.

Door de antagonistische dimensie van een relatie te benadrukken, wordt het mogelijk zich te

verzetten tegen een hegemonisch discours. Als men een in de politieke sfeer gedetermineerde

identiteit anders gaat articuleren, herdefinieer je sociale relaties en leg je machtsstructuren

bloot. Als een antagonisme een machtsrelatie blootlegt, dan kunnen we spreken van een

26

antagonisme in de politieke sfeer. De politieke sfeer is die sfeer waar wordt gestreden om het

bepalen van de limieten die aan het sociale moeten worden opgelegd. De politieke sfeer bestaat

uit die sferen waar de negatie van een bepaald discours een wij/zij relatie voortbrengt waarbij

de subjecten elkaar niet kunnen vermijden. De ander wordt (opnieuw) gecreëerd in relatie tot

de geherdefinieerde identiteit van het zelf. Counter-hegemonische praktijken zijn die praktijken

die zich verzetten tegen een dwingend discours dat de mogelijkheden van het zelf determineert

en beperkt. Een sociale orde beperkt de mogelijke subjectposities. Counter-hegemonische

articulaties trachten de relaties tussen verschillende posities te herdefiniëren (en dus de

mogelijke identiteiten in de politieke sfeer aan te passen).

Discours gearticuleerd in de politieke sfeer streeft naar hegemonie. Het streeft ernaar het sociale

op een welbepaalde manier te ordenen en op deze manier samenleven mogelijk te maken. Een

voorbeeld van voor de hand liggende vormen van dergelijke in de politieke sfeer

gedetermineerde relaties vinden we bijvoorbeeld maar zeker niet uitsluitend in wetten die door

iedereen moeten nageleefd worden. Echter, elke sociale orde die de werkelijkheid tracht te

structureren, heeft onvermijdelijk haar limieten7. Wie zich wil verzetten tegen ongelijke

machtsrelaties moet zich er van bewust zijn dat verschil altijd op een andere manier betekenis

kan krijgen. De discursieve beschrijving van verschil is de structurerende kracht in elke

samenleving. Het verschil tussen een hegemonische relatie gedefinieerd in de politieke sfeer en

andere autonoom in te vullen relaties, ervaren we in de beperkingen op de mogelijkheden van

het zelf. In een relatie die deel uitmaakt van een sociale orde kunnen we de ander niet ontwijken.

Het zelf krijgt betekenis in relatie tot de ander net zoals de ander betekenis krijg in relatie tot

het zelf. Het zelf kan niet zonder de ander. Omdat de positie van de ander bestaat, bestaat mijn

eigen positie. Zolang de gemeenschap de positie van de ander erkent kan ik dus niet ontsnappen

uit mijn eigen positie.

We stuiten op de limieten van het sociale als we overgedetermineerd worden in de politieke sfeer

en dus meerdere onverzoenbare discours het individu willen positioneren. Hegemonie ervaren

we als een beperking op het zelf. Welke mogelijke posities die mijn identiteit bepalen, kan ik

bekleden? Het is door het verzet tegen die beperkingen dat de antagonistische dimensie van een

relatie bloot komt te liggen. Een antagonisme legt machtsverhoudingen bloot als het een relatie

betreft die gedetermineerd is in de politieke sfeer. Antagonismen in de politieke sfeer leiden tot

een strijd over hoe (machts)verhoudingen in de samenleving er moeten uitzien. Politiek gaat

7 Een hegemonisch discours streeft ernaar de fragmentering van het sociale te overstijgen maar zal daar

nooit helemaal in slagen. Wat de politieke sfeer inhoudt, is dus niet voor iedereen hetzelfde. De mogelijke

posities zijn niet voor iedereen op dezelfde manier vastgelegd. De politieke sfeer is dus ook nooit helemaal

de politieke sfeer omdat het sociale steeds doordrongen is door haar limieten. Het is onmogelijk om één

objectieve realiteit te creëren. Het idee van een politieke sfeer kan ook niet enkel territoriaal bekeken

worden. Hoewel regio’s zowel lokale, nationale als globale politieke sferen kennen, is de politieke sfeer

niet voor iedereen binnen die regio identiek. Culturele verschillen kunnen hier ook een rol in spelen. In

zekere zin heeft elke sociale sfeer een mogelijks verschillende politieke sfeer. Wat deel uit maakt van

gehegemoniseerde relaties verschilt naargelang de context. Wat jouw politieke sfeer constitueert, en dus

de regels voor samenleven in jouw specifieke context bepaalt, kan verschillen met die van je buurman.

27

niet over het uitdragen van macht of het beslissen over gemeenschappelijke aangelegenheden,

maar over de inhoud van de gemeenschap zelf (Rancière, 2004). Politiek is een proces waar

sociale structuren pas duidelijk worden wanneer men zich tegen de sociale orde gaat verzetten

en de eigen identiteit een nieuwe plaats wil geven in de sociale structuur.

De politieke sfeer is daardoor die sfeer waar de strijd plaatsvindt tussen verschillende discours

die het sociale trachten te structureren. Er wordt gestreden om de bepaling van de gemeenschap.

Macht wordt dus niet gedragen door individuen uit de elite, macht zit vervat in het discours dat

deze individuen definieert als de elite. Wanneer bereikt het antagonisme dan de politieke sfeer

en genereert het verschillende kampen die elkaar met tegengestelde maatschappijvisies

bekampen? Het counter-hegemonische discours bereikt de politieke sfeer als het ook effectief

erkend wordt als een alternatieve manier om het sociale te ordenen. De politieke struggle is in

de eerste plaats een struggle om erkenning van de politieke identiteit.

Democratie Antagonismen komen niet vanzelf in de politieke sfeer. De ander moet daartoe eerst erkend

worden als politieke tegenstander. Deze erkenning is niet altijd vanzelfsprekend. Welke vorm

een politieke struggle aanneemt, hangt af van de context. Om verzet politiek te maken, moet

men dus streven naar erkenning als politieke tegenstander. Accepteert de ander jouw politieke

identiteit niet, dan kan verzet uitdraaien op een strijd om de vernietiging van de ander. Fanon

beargumenteert de noodzakelijkheid van geweld in het antagonistische verzet tegen koloniale

overheersing (Fanon, 2008h). Komt deze noodzakelijkheid niet voort uit het gebrek aan

erkenning van de politieke identiteit van diegene die zich verzet? Als door geweld en repressie

aan een categorie mensen een politieke identiteit wordt ontzegd, welke andere keuze rest wie

zich verzet dan nog dan met een gewapende strijd zijn politieke identiteit onvermijdelijk te

maken voor de ander?

Als de antagonistische struggle in de eerste plaats een struggle om politieke erkenning is, moet

democratie dan niet altijd de mogelijkheid tot antagonisme waarborgen? Volgens Rancière kan

democratie niet gezien worden als een bestuurssysteem, maar moeten we het benaderen als een

altijd conflictuele en verstorende manifestatie van het gelijkheidsprincipe (Rancière, 2004). Ook

Mouffe en Laclau (2014) definiëren democratie in termen van zelfbeheer en gelijkheid. Ook voor

hen is het geen systeem, maar een dynamiek die kan ontstaan uit de mogelijkheid tot

antagonisme. Politiek houdt een strijd tussen een identificeerbaar wij en een evenzeer

herkenbare andere in. Rancière stelt dat politiek de strijd is tussen categorieën van subjecten om

gelijke erkenning in een sociale orde. Elke beslissing over zaken die de gemeenschap

aanbelangen, veronderstelt het reeds op voorhand bestaan van ‘een gemeenschap’ (common).

Om deel te nemen aan het democratische proces moet men eerst erkend worden als politieke

tegenstander. Democratische politiek houdt dus de reële mogelijkheid in om zich te verzetten

tegen een ongelijke positie of niet erkenning binnen de gemeenschap.

28

Deel 4: antagonisme in de politieke sfeer?

“It may be ruled out that immediate economic crises of themselves produce fundamental historical

events; they can simply create a terrain more favourable to the dissemination of certain modes of

thought, and certain ways of posing and resolving questions involving the entire subsequent

development of national life.”

“The crisis consists precisely in the fact that the old is dying and the new cannot be born; in this

interregnum a great variety of morbid symptoms appear.”

-Antonio Gramsci, Selections from the Prison Notebooks (1971)i

Elke samenleving heeft een sociale orde en elke sociale orde wordt van binnenuit gecontesteerd.

Door het erkennen van de antagonistische dimensie van elke relatie botsen we op de limieten

van het sociale. Het sociale is nooit helemaal het sociale (Laclau & Mouffe, 2014). Mouffe maakt

zich er meermaals druk over dat veel politieke theoretici het antagonistische karakter van het

politieke niet erkennen. Zij en enkele andere denkers hekelen de post-politieke staat waar de

wereld zich de afgelopen decennia in zou bevinden. Echte alternatieven om het sociale te

ordenen zouden niet meer bestaan. De antagonismen in de politieke sfeer zijn verdwenen. We

vragen ons in de eerste plaats af of we nu toch opnieuw antagonisme in de politieke sfeer kunnen

waarnemen. Kunnen we de zogenoemde populistische contestatie van de gevestigde orde

interpreteren als een democratische struggle? Zowel in dergelijke discours op links als op recht

herkennen we een roep naar volkssoevereiniteit. Beide trachten een nieuwe betekenis te geven

aan wat het is om tot ‘het volk’ te behoren8. Hoe dat volk wordt afgebakend en gedefinieerd,

verschilt wel tussen links en rechts. We kijken naar de articulatie van ‘de ander’ zowel op links

als op rechts en trachten na te gaan op welke manier dit dan machtsstructuren blootlegt.

The post-political consensus Denkers zoals Jacques Rancière (2004) en Chantal Mouffe (2005) verzetten zich fel tegen het

idee dat het einde van de koude oorlog de triomf van de democratie betekende. Integendeel, the

end of history, als de eschatologie van de liberale democratie, wijzen zij af als een beperking op

mogelijke verschillen in de politieke sfeer. Het consensuele democratische model van de laatste

decennia reduceerde het democratische leven tot het beheren van de lokale gevolgen van een

globale economische noodzakelijkheid. Ze zagen de liberale marktlogica zegenvieren, en in

plaats van het einde van de koude oorlog aan te grijpen om de westerse democratieën te

verdiepen, werden de politieke mechanismen herleidt tot instrumenten ter behartiging van

8 Analoog met Laclau’s theorie van het populisme (2007): Laclau verklaart populisme als een reeks sociale eisen die afzonderlijk niet geabsorbeerd kunnen worden door institutionele kanalen. Deze onverzadigde eisen kristalliseren zich door een chain of equivalence te vormen rond gemeenschappelijke symbolen. Deze symbolen of floating signifiers kunnen gebruikt worden door leidersfiguren om een proces te sturen die de ‘gefrustreerde massa’ kan construeren als een unitaire actor, ‘het volk’, en zo het bestaande regime confronteren en bestrijden. Laclau spitst zich vooral toe op de creatie van een politieke actor terwijl er in deze tekst meer gereflecteerd wordt over de mogelijkheid tot verzet in een biopolitieke context. Ik laat mij dus niet uit over de noodzakelijkheid van een leidersfiguur. In het besluit wordt er wel een voorzichtige kritiek geuit op deze politics als populisme, maar dan vooral ten aanzien van het werk van Mouffe (pp.42-44).

29

economische belangen en noodzakelijkheden. Echte alternatieven verdwenen uit de politieke

sfeer.

Mouffe en Rancière behoren tot een strekking van politieke theoreticij die de post-politieke

samenleving aanklagen. Een gebrek aan verschil in de politieke sfeer is volgens hen niet

democratisch maar verhult juist het dominante karakter van een (neo)liberale hegemonie. In

deze post-politieke wereld worden problemen verholpen binnen het kader van universele

mensenrechten en de vrije markt. De sfeer van de markt – we noemen dit zo omdat op een markt

één dominant discours het sociale structureert – wordt steeds dominanter. Mouffe noemt dit de

democratic paradox (2000). Democratie is volgens haar niet compatibel met liberalisme. Het

liberale discours veronderstelt een samenleving van individuen waar het burgerschap de

mogelijkheid inhoudt om zelf een conceptualisering van het goede leven te vormen en na te

streven. Dit wilt echter niet zeggen dat het liberale discours niet hegemonisch van aard is. Een

liberale democratie is niet onvermijdelijk en moeten we daarom evenzeer zien als een contingent

hegemonisch project. Democratie als proces, in tegenstelling tot een liberale democratie van

instituties en procedures, veronderstelt echter antagonisme en kan dus niet gevat worden als

een zoektocht naar een rationele consensus tussen verschillende belangen. In een antagonisme

staat een bepaalde categorie mensen waarbij een onderlinge vorm van gelijkheid verondersteld

wordt tegenover een ‘ander’ die in een ongelijke relatie tot die eerste ‘wij’ staat.

Het succes van partijen aan de verre rechterkant van het politieke spectrum kunnen we moeilijk

verklaren als een reactie op de moderniteit, waargenomen in bepaalde sociale strata (Rancière,

2004). Deze fenomenen kunnen echter niet begrepen worden als de uitzonderingen op, maar

wel als de gevolgen van een consensuslogica. De opkomst van ‘extreemrechts’ kan niet begrepen

worden door enkel de economische en sociologische grondoorzaken in rekening te nemen, maar

moeten benaderd worden in het licht van de consensuspolitiek en het steeds meer vervagen van

het democratische proces. Anders trap je snel in de val de sociale orde mee te bevestigen door,

al dan niet onbewust, de identiteit van de subjecten niet als politiek te erkennen. We kunnen

dus stellen dat in een liberale democratie de mogelijke identiteiten in de politieke sfeer worden

beperkt. Het antagonisme komt echter pas tot stand wanneer er nieuwe identiteiten worden

gearticuleerd die niet in dit liberale kader van de politieke sfeer passen. Zowel een meer

nationale identiteit als een linkse, meer rond het begrip van klasse gearticuleerde identiteit zijn

niet te verzoenen met de politieke identiteit die mensenrechten en markteconomie als de

centrale principes van de sociale orde vooropstellen.

Democratie en populisme In zekere zin wordt zowel van op links als op rechts het debat aangepord of liberale democratie

nu liberaal of democratisch moet zijn (McKenzie, 2016). En in de mate er eensgezindheid is dat

het democratisch zou moeten zijn, dan voeren links en rechts weer strijd over wie dan tot het

volk gerekend kan worden en welke identiteiten politieke erkenning verdienen. Zowel achter

het politieke project op links als op rechts lijkt een poging te schuilen om de soevereiniteit van

‘het volk’ als essentie van de democratie te herstellen. Volkssoevereiniteit (popular sovereignty)

wordt vanuit een liberaal discours vaak bestempeld als een eerder achterhaald idee dat de

implementatie van mensenrechten en de marktwerking kan hinderen (Panniza et al., 2005). De

opkomst van zowel linkse als rechtse populistische retoriek draagt in essentie een dimensie van

30

verzet in zich die we niet kunnen afdoende kunnen begrijpen zonder tevens het repressieve en

hegemonische karakter van het liberale discours te erkennen.

In de inleiding stelden we reeds dat het ernaar uitziet dat we vandaag de samenleving

vereenvoudigd kunnen voorstellen als verdeeld in twee kampen: zij die de sociale orde in vraag

stellen en zij die de sociale orde verdedigen. Nu kunnen we dit verder uitwerken. Het is door het

articuleren van ‘echte alternatieven’, constitutief voor nieuwe politieke identiteiten, dat het

mogelijk wordt elites te identificeren en te bekampen. Maar als ‘extreemrechts’, zeker in Europa,

al een lange partijpolitieke geschiedenis kent, en het daardoor al veel langer mogelijk was de

samenleving zo op te delen, waarom kunnen we dan nu pas spreken van een antagonisme in de

politieke sfeer? Als alle echte contestatie uit politiek verdwenen zou zijn, dan werd de ‘ander’,

die noodzakelijk is om de positie van het ons – de goede democraten – mogelijk te maken, uit

de politieke sfeer geweerd (Panniza et al., 2005). Het cordon sanitaire in België is hier een

duidelijk voorbeeld van. We zien vandaag antagonisme in de politieke sfeer verschijnen, omdat

vanuit het centrum de alternatieven nu wel erkend moeten worden. Het is niet langer mogelijk

de (neo)liberale hegemonie te verdedigen door de enkel op moreel vlak een grens te trekken

tussen de ‘goede democraten’ en de ‘kwaadaardige populisten’. De ander, die tot voor kort enkel

op moreel vlak werd aangevallen, moet nu ook politiek bekampt worden. Het is dus de

noodgedwongen erkenning van de ander dat het antagonisme in de politieke sfeer tilt.

Hoewel het succes van partijen die buiten de liberale consensus vallen niet enkel als een

fenomeen van de laatste jaren gezien kan worden, lijkt deze consensus de afgelopen jaren toch

onder toenemende druk te staan. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa zien we meer

overtuigende pogingen tot een nieuwe articulatie van de gemeenschap. In de VS zagen we zowel

Donald Trump als Bernie Sanders een poging ondernemen om de demos een nieuwe betekenis

te geven. Waar Sanders de ander creëert in de financiële elite op Wall Street ziet Trump de ander

eerder in de dreigingen van het vreemde buiten de VS. Specifiek wijst hij naar migranten en

terroristen. Door zich af te zetten tegen een identificeerbare andere krijgt de nieuwe politieke

identiteit haar vorm. Beiden trachten ze een nieuwe invulling te geven aan wat het betekent om

Amerikaan te zijn.

Ook in de Europese Unie doen partijen die zich buiten de consensus plaatsen het goed. Zo

trachten partijen zoals Syriza en Podemos een echt alternatief te formuleren op links. Maar ook

en zelfs vooral partijen aan de rechterkant proberen alternatieven te voor te stellen. Zij creëren,

net als Trump, de ander in vooral nationalistische en etnische termen. De

presidentsverkiezingen in Frankrijk illustreren duidelijk hoe het antagonisme de politieke sfeer

heeft bereikt. Emanuel Macron en Marine Le Pen stonden tegenover elkaar met twee totaal

verschillende projecten en gingen ook van verschillende visies van de gemeenschap uit. In

Macrons liberale discours is het volk voornamelijk gedefinieerd in legale en abstracte termen die

niet verzoenbaar zijn met Le Pens nationalistische discours. Le Pen slaagt er in een deel van de

identiteiten te mobiliseren die zich vooralsnog politiek uitgesloten voelden. De anti-elitaire

retoriek en de herwaardering van wat het betekent tot het volk te behoren, lijkt veel mensen die

zich gemarginaliseerd voelen aan te spreken. Het discours van Le Pen lijkt voor velen de eigen

crisis te symboliseren en slaagt er zo in die mensen achter zich te scharen die zich voordien niet

erkend voelden door de politieke elite.

31

Deze verschillende contesterende discours slagen er in mensen te mobiliseren die zich niet

erkend voelden in de samenleving. Figuren als Trump en Le Pen representeren daardoor in

zekere zin hun struggle. Ook achter de aantrekkingskracht van de brexit schuilt het gevoel van

velen niet mee te tellen in de samenleving. Ook brexit verdeelde de bevolking in twee kampen:

de voorstanders van het liberale Europese project aan de ene kant en de tegenstanders die onder

andere democratische argumenten aanhaalden om hun soevereiniteit terug te veroveren, aan de

andere kant. Insa Koch (2017) besluit in een recente etnografische studie naar de motieven van

brexit-voters dat veel van haar gesprekspartners het referendum zagen als een mogelijkheid om

de overheid in haar geheel te verwerpen en nee te zeggen tegen een systeem van representatieve

democratie dat steeds meer ervaren werd in repressieve termen. Ze verbonden hun nee-stem

met een brede verzameling aan verwachtingen die voortvloeiden uit hun dagelijkse ervaringen

van uitsluiting en het gevoel genegeerd te worden. De aantrekkingskracht van een nee-stem kan

dus geïnterpreteerd worden als het resultaat van een antagonisme tussen de eigen,

gemarginaliseerde positie en de drang naar politieke agency. Het nee-kamp symboliseerde de

eigen uitgesloten politieke identiteit en de struggle om politieke relevantie. We kunnen het

perspectief van verzet daarom niet negeren als we de motivaties van nee-stemmers willen

begrijpen.

Door ‘het volk’ een nieuwe betekenis te geven en daarmee andere betekenissen uit te sluiten,

slagen deze ‘populistische’ stromingen er in verschillende identiteiten te bundelen onder één

noemer. Hun poging om verschillende gemarginaliseerde identiteiten te vertegenwoordigen in

de politieke sfeer, creëert een chain of equivalence tussen verschillende antagonistische

struggles. Ze slagen er in deze politieke identiteit onvermijdelijk te maken voor de traditionele

partijen. Op deze manier wordt gesedimenteerd en tot voor kort vanzelfsprekend discours nu

terug meer ambigue. De samenleving toont zich meer verdeeld in ideologische kampen. De

reden hiervoor is niet dat iedereen zich op een gelijke wijze tegen de sociale orde wil verzetten

maar wel dat deze politieke bewegingen er in slagen dit verzet te symboliseren. Ze geven het

individu minstens opnieuw de mogelijkheid een gevoel van politieke agency te krijgen. De

opkomst van deze partijen buiten de consensus symboliseert dus verschillende struggles om

erkenning.

Mensen identificeren hun eigen struggle met de populistische retoriek. Ze zetten zich tegen

dezelfde andere af om hun eigen identiteit te herwaarderen. Wie die andere is, is contingent.

Dit betekent echter niet dat deze counter-hegemonische bewegingen noodzakelijk rond een

meer democratisch discours gevormd worden. Een definitie van ‘het volk’ op basis van etniciteit

of nationaliteit tracht juist het sociale op een veel meer rigide manier in te perken. Zo’n politieke

gemeenschap zou dus veel meer politieke identiteiten uitsluiten. Wel dwingen ze de partijen in

het centrum ertoe hun politieke identiteit en rationaliteit te erkennen. Ze tonen aan dat de

politieke groeperingen die het liberale project verdedigen niet onoverkoombaar zijn maar

evenzeer berusten op het bundelen van identiteiten door symbolisatie. De populistische partijen

buiten de consensus slagen er in het populistische karakter van partijpolitiek in het algemeen

bloot te leggen (toch als we populisme definiëren als het creëren van politieke identiteiten rond

empty of floating signifiers.)

Als we er niet in slagen het antagonisme dat aan de basis licht van deze nieuwe politieke

identiteiten te erkennen, blijven we blind voor de machtsstructuren die deze identiteiten in de

32

eerste plaats marginaliseerden. Antagonisme in de politieke sfeer in de context van liberalisme,

kan dus beschreven worden als een democratische struggle. Het articuleren van een nieuwe

identiteit in de politieke sfeer maakt mogelijk dat we kunnen zichtbaar maken wie deze

identiteiten uit het politieke leven wil weren. Het sociale wordt verdeeld in ideologische

kampen. Dit maakt het mogelijk een antagonistische en ideologische tegenpool te identificeren.

Omdat het antagonisme tot in de politieke sfeer wordt getild, worden bepaalde aspecten van de

liberale hegemonie, door het eroderen van discours, terug zichtbaar. De meest significante

evolutie van de afgelopen jaren zou mogelijks kunnen zijn dat het liberale project niet meer

vanzelfsprekend is maar meer expliciet tegen alternatieven moet verdedigd worden. Op deze

manier worden sociale structuren zichtbaar.

Autoritair populisme en neoliberalisme als hegemonisch discours De aantrekkingskracht van populistische discours kan alvast niet begrepen worden zonder

rekening te houden met de verschillende struggles om politieke erkenning. Maar waarom

bereiken deze antagonismen juist vandaag de politieke sfeer? We analyseren enkele relevante

aspecten van het neoliberale discours en maken hierbij nu wel een onderscheid tussen

liberalisme en neoliberalisme op het vlak van discursieve strategie. We vragen ons tevens af

waarom links er niet in slaagde een positie van verzet in te nemen en waarom vandaag

elementen van het neoliberale discours wel onder druk komen te staan.

Stuart Hall, die in de jaren zeventig en tachtig de opkomst van het neoliberale discours onder

Thatcher bestudeerde, bestempelde deze beweging als autoritair populistisch (Hall et al., 1978;

Hall, 1988). Analoog aan de machtsvisie die we in dit werk hanteren, zou autoritarisme volgens

Hall niet enkel gekenmerkt kunnen worden als door het gebruik van brute en dwingende kracht.

Autoritarisme kan ook geobserveerd worden in het reconfigureren van staats- en institutionele

macht in een poging politieke dissidentie te isoleren en zo bepaalde praktijken en het gewenste

beleid te kunnen doorvoeren. Hall argumenteerde dat het Thatcherisme erin slaagde een waaier

aan grieven te bundelen rond een discours dat de traditionele en autoritaire waarden combineert

met neoliberale thema’s van competitieve individualiteit en het najagen van eigenbelang. Hij

wijst er specifiek op hoe het Thatcherisme erin slaagde zeer verschillende subjectposities te

representeren.

Hoewel het discours en de praktijken van het regime van Thatcher een zeer autoritaire dimensie

kenden, speelde haar discours in op de verschillende antagonistische relaties gedetermineerd in

de politieke sfeer. Thatcher hechtte in de eerste plaats meer belang aan de ideologische struggle

dan haar tegenstanders op links. Hall argumenteert dat links hier een alternatieve toekomstvisie

moest tegenover plaatsen om Thatcher te kunnen verslaan. Hij benadrukt het belang van het

ontwikkelen van een socialistische moraliteit en common sense. De ideologische struggle op

links moest dus opnieuw erkend en worden en op een meer bewust wijze vorm krijgen.

Het neoliberale discours bleef echter dominant tot zeker in het eerste decennia van de 21ste eeuw.

Sociaaldemocratische partijen leken er niet in te slagen daadwerkelijk een werkbaar alternatief

te formuleren. Politieke leiders als Tony Blair en Bill Clinton zaten als het ware gevangen in het

neoliberale discours. “Perhaps the greatest testimony to their [Reagan en Thatcher] success lies

in the fact that both Clinton and Blair found themselves in a situation where their room for

manoeuvre was so limited that they could not help but sustain the process of restoration of class

power even against their own better instincts” (Harvey, 2007, pp 62). De neoliberalisering van de

33

samenleving moeten we volgens David Harvey (2007) zien als een politiek project dat tot doel

heeft de condities voor kapitaalaccumulatie mogelijk te maken en de macht van de economische

elites te herstellen. Als we deze stelling trachten te duiden vanuit het perspectief dat macht in

de eerste plaats vervat zit in discours, kunnen we dan ook niet beter begrijpen waarom links er

niet in slaagde deze neoliberale hegemonie te doorbreken?

Laten we nog laatste maal Foucaults definitie van biopolitieke macht aanhalen. “De rudimentaire

vormen van een anatomische en biopolitiek die in de achttiende eeuw zijn uitgevonden hebben als

technieken van de macht, die op alle niveaus van het maatschappelijke lichaam aanwezig zijn en

door zeer uiteenlopende instellingen worden ingezet (gezin en leger, school of politie, op individuen

gerichte geneeskunde of administratief beheer van gemeenschappen), geopereerd op het vlak van

de economische processen en hun ontwikkeling, en van de krachten die daarin werkzaam zijn en

waarop zij weer steunen. Door invloed uit te oefenen op de onderlinge krachtsverhoudingen, door

heerschappijverhoudingen en hegemonische effecten te garanderen, hebben zij ook segregatie en

sociale hiërarchisering bewerkstelligd” (Foucault & Klinkenberg, 1984, pp. 139).

Michel Feher (2009) laat zich inspireren door het werk van Michel Foucault om een onderscheid

te maken tussen liberale en neoliberale hegemonie. Hij plaatst het idee van de free laborer van

het liberalisme tegenover het meer repressieve karakter van de human capital-benadering van

het neoliberalisme. Door dit onderscheid te gebruiken kunnen we inderdaad aantonen dat de

neoliberalisering een meer autoritair en zelfs totalitair politiek project is in vergelijking met het

klassiek liberalisme. Feher argumenteert dat vanuit een klassiek liberaal perspectief liefde,

religie en cultuur niet gereduceerd kunnen worden tot menselijke domeinen die eveneens

gestuurd zouden worden door het eigenbelang. Het klassiek liberalisme bakent daarom naast

de sfeer van de markt ook een sfeer af waar menselijke verlangens niet beheerd worden door een

logica van op eigenbelang steunende motieven.

De klassiek liberale hegemonie had weinig ambitie om de sferen van liefde, religie en cultuur te

structureren. Het vrijwaren van zo’n sfeer was niet enkel bedoeld om de sfeer van de markt te

complementeren. Het was noodzakelijk voor de subjecten om het onderscheid te kunnen maken

tussen het onderhandelbare en het niet-vervreemdbare. Het is slechts doordat er een duidelijke

grens bestond tussen het onderhandelende subject enerzijds en de arbeidswaarde die als goed

verkocht werd anderzijds, dat de free laborer zich in de sfeer van de markt kon begeven zonder

zijn morele waarden of politieke soevereiniteit te moeten verliezen. Ook Feher gaat er dus vanuit

dat de identiteit fundamenteel gespleten is tussen de verschillende discours die ons leven

structureren. De klassiek liberale hegemonie streefde er dus niet noodzakelijk naar in alle

levenssferen door te dringen.

Door het introduceren van het concept human capital in het neoliberale discours vervalt de

scheidingslijn tussen wat Feher de sferen van productie en reproductie noemt (Feher, 2009). De

scheidingslijn tussen de twee sferen vervaagt doordat in steeds meer sociale situaties de eigen

identiteit en positie worden gedetermineerd in termen van human capital. Mocht het

neoliberale discours universeel zijn, dan zouden alle menselijke handelingen bijdragen aan de

opwaardering of depreciatie van het human capital dat onze eigen identiteit in relatie tot

anderen bepaalt. Het neoliberale discours, opgebouwd rond de centrale waarde van de

individuele vrijheid, maakt het dus mogelijk subjecten te besturen. Meer specifiek, het maakt

34

het mogelijk te handelen overeenkomstig de wijze waarop subjecten9 zichzelf normeren. Door

hen aan te zetten tot gedrag waarin modellen voor zelfwaardering worden gereproduceerd en

zodoende de eigen prioriteiten veranderen, worden hun strategische keuzes ingeperkt.

Het is een politieke keuze om steeds meer sociale sferen te structureren vanuit een

marktdiscours10, een discours wordt uitgedragen in de politieke sfeer. Uitgerekend de

individuele vrijheid, die een fundament vormt van het neoliberale discours, wordt beknot door

de praktijken van vermarkting die het neoliberalisme predikt. Door het inlijven van

verschillende domeinen van het sociale leven in de sfeer van de markt worden de posities die

individuen kunnen innemen beperkt tot deze die een marktlogica toelaat. Onze eigenwaarde

wordt in steeds meer sociale sferen bepaald door onze relatieve hoeveelheid human capital. Het

neoliberale discours heeft het in de eerste plaats legitiem gemaakt om het eigen individu te

waarderen in relatie tot anderen en slaagde er tegelijkertijd in de marktadepten te presenteren

als diegenen met meer verantwoordelijkheidszin (Feher, 2009). Hun linkse tegenstanders

werden er daarentegen van beschuldigd de mensen te culpabiliseren door te impliceren dat het

verlangen het zelf te waarderen ten gronde egoïstisch is. Daarenboven zou links de luiheid en

onverantwoordelijkheid goedpraten en zelfs aanmoedigen door mensen toe te staan te steunen

op sociale voordelen in plaats van zelf inspanningen te leveren om in hun levensonderhoud te

voorzien. Wie zich de moeite getroostte met succes voor zichzelf in te staan, draaide daardoor

mee op voor diegenen die hun menselijk kapitaal hebben verspild.

Het concept van de biopolitieke macht helpt ons onder meer te begrijpen hoe structuren en

hiërarchie sociaal worden gereproduceerd. Zeker vandaag kunnen we macht niet zien als

gedragen door bepaalde personen. Macht zit vervat in een discours dat wordt gearticuleerd door

personen vanuit een bepaalde positie. We kunnen vaak niet anders dan de bestaande structuren

opnieuw te bevestigen. Neoliberalisme als hegemonisch discours definieert echter alle

menselijke relaties in termen van human capital. Wie er niet in slaagt zich in een antagonistische

relatie tegenover dit discours te plaatsen, kan niet anders dan deze sociale structuren te

reproduceren en zelf te introduceren in andere sferen. Laten we onderwijs als voorbeeld nemen.

In het klassiek liberale discours was vooral het recht op en de vrijheid van onderwijs van belang.

Het neoliberale discours wil het onderwijs vooral inrichten in termen van genereren van de

gewenste (economische) competenties. Hierdoor wordt onderscheid tussen de twee sferen

opgeheven en kunnen de democratische rechten steeds meer onder druk komen te staan. Twee

citaten ter illustratie:

“The States Parties to the present Covenant recognize the right of everyone to education. They

agree that education shall be directed to the full development of the human personality and the

sense of its dignity, and shall strengthen the respect for human rights and fundamental freedoms.

They further agree that education shall enable all persons to participate effectively in a free society,

promote understanding, tolerance and friendship among all nations and all racial, ethnic or

religious groups, and further the activities of the United Nations for the maintenance of peace.”

9 Ik zeg subject, niet individu 10 Dit is niet hetzelfde als bij Feher. Ik geloof, overeenkomstig het idee dat elke sociale orde haar limieten kent, dat de neoliberale hegemonie nooit zo volledig kan zijn dat werkelijk alle sferen noodzakelijk door een marktlogica gedomineerd worden.

35

- International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights; art. 13.1 (1966)

“Onze maatschappij evolueert steeds meer en meer naar een zuivere kenniseconomie en kennis

wordt daarbij een van de belangrijkste grondstoffen van de toekomst. Het onderwijs vormt mensen

en bereidt ze voor op een plaats in die maatschappij. Onderwijs brengt daartoe de noodzakelijke

kennis bij, evenals de competenties om met die kennis om te gaan en om continu nieuwe kennis te

vergaren en te blijven hanteren. Dat maakt van het onderwijs de allerbelangrijkste instelling van

ons modern economisch systeem.”

- Pascal Smet (Socialistische Partij Anders) als minister van onderwijs in Discussietekst: leraren

zijn excellent opgeleid (2011)

De kwestie is niet primair dat onderwijs in een neoliberale context zelf zou ingericht worden als

een markt, wel dat onderwijs een mechanisme wordt, ingeschoven in het web van economische

noodzakelijkheden. Onderwijs dat vooral de economisch noodzakelijke rol toebedeeld krijgt

competenties en dus human capital aan te leveren, ondermijnt het liberaal-democratische recht

om erkend te worden als politiek soeverein individu. Door weinig belang te hechten aan de

mogelijkheid zich door onderwijs vrij als mens te ontwikkelen, worden vooral machtsstructuren

gereproduceerd en mogelijke posities voor een hele generatie individuen beperkt. Het zijn

echter niet enkel de uitgesproken neoliberalen die deze scheidingslijn weigeren te herkennen.

Ook sociaaldemocratische ministers herarticuleren de neoliberale hegemonie.

Elk politiek discours incorporeert per definitie waardeoordelen en bevat daardoor een ethische

dimensie. Maar waar onze beschrijving van het klassiek liberale discours nog veel ruimte laat

voor ambiguïteit en een veel bredere waaier aan mogelijke subjectposities openhoudt,

structureert het neoliberale discours onze samenleving tot op een veel dieperliggend niveau. Het

neoliberale discours wil veel meer relaties te de definiëren vanuit de politieke sfeer en poogt de

sociale orde uit te breiden tot sferen waar subjectposities voorheen autonomer ingevuld konden

worden.

Het is ook in deze context dat we de term there is no alternative (TINA) kunnen begrijpen. De

gepercipieerde werkelijkheid wordt als onontkoombaar gepresenteerd. De discursieve sociale

werkelijk wordt verankerd als de enige echte werkelijkheid. Op deze manier werken de

zogenaamde economische noodzakelijkheden beperkend voor de democratie. Wie zich als

rechtsschapen democraat wil profileren, doet er dus goed aan zich vragen te stellen bij het

neoliberale discours. Maar noch de sociaaldemocraten, noch de klassiek liberalen slaagden er in

een alternatief tegenover het neoliberale discours in stelling te brengen. Integendeel, ze hielpen

al dan niet onbewust dit discours te reproduceren en te verder te laten insijpelen in sferen die

voorheen gevrijwaard waren van structurering en hiërarchie op basis van begrippen zoals human

capital. Doordat ze er niet in slaagden het hegemonische karakter van politiek te erkennen en

dus blind bleven voor de machtsstructuren die betekenis gaven aan hun eigen maatschappelijke

positie, hebben velen op links zich niet verzet maar droegen ze integendeel bij aan de

hegemonisering van een neoliberaal discours. Is het niet de arrogantie enkel overtuigd te zijn

van de eigen absolute rationaliteit die het onmogelijk maakt alternatieven te articuleren?

Hoe nemen we binnen deze context een positie van verzet in terwijl we ons steeds meer

gevangen voelen in een steeds dominanter wordend web van betekenissen. Hoe kunnen we onze

eigen positie herwaarderen en onze antagonistische struggle politiek maken? Het zijn de

36

contradicties binnen een discours dat onverzoenbare posities bundelt onder eenzelfde noemer,

die de mogelijkheid tot drastische verandering kunnen insluiten. Een moment van crisis kan

sociale geconstrueerde betekenissen plots onder druk zetten. Crisis betekent hier in de eerste

plaats de frictie tussen de betekenis die aan de nieuwe fenomenen wordt toegekend en de sociaal

vastgelegde of gesedimenteerde betekenissen. Het actuele, dominante discours botst met de

nieuwe betekenissen. Dit moment van crisis houdt steeds een meervoudige existentiële crisis in

omdat het discours dat onze identiteit bepaalt niet compatibel is met de betekenis die we aan

nieuwe fenomenen geven. De verschillende identificaties die onze identiteit bepalen, kunnen

daardoor onderling onverzoenbaar worden.

De economische crisis maakte duidelijk dat het discours dat het westen als democratisch

proclameerde niet verzoenbaar was met een oplossing voor de crisis binnen hetzelfde

democratische kader. Door het blootleggen van de interne contradicties in het neoliberale

discours is het eenvoudiger geworden de relaties antagonistisch te definiëren en kunnen de

antagonistische politieke identiteiten ook vlotter persoonlijke struggles symboliseren. In een

samenleving waar de politieke elite steeds meer handelt als zakenlui en ondernemers, ervaren

we een contradictie tussen het discours van politieke vrijheid en soevereiniteit en het discours

dat economische groei en concurrentie centraal stelt. De crisis erodeert de hegemonische

politieke identiteit en maakt meteen ook het identitaire aspect van elk politiek beleid zichtbaar.

Het crisismoment toont ook duidelijk aan dat deze hegemonische politieke identiteit steeds

gevormd is rond symboliserende empty signifiers zoals democratie en vrijheid. Het in

hegemonische politieke identiteit verborgen pluralisme treedt aan de oppervlakte.

Eveneens krijgen voordien gemarginaliseerde antagonistische discours een nieuw elan door de

crisis. De overgedetermineerde subjecten zoeken een nieuwe politieke identiteit en zien hun

struggle, vandaag vaak een struggle om politieke erkenning, gesymboliseerd door de

antagonistische retoriek van populistische partijen. De politieke crisis is in de eerste plaats een

crisis van betekenis. We kunnen argumenteren dat de financiële crisis van 2008, de

daaropvolgende eurocrisis en de migratiecrisis het makkelijker maakten bepaalde

antagonistische relaties ten aanzien van het neoliberale discours bloot te leggen. Economische

noodzakelijkheid botste met democratische principes zoals rechtvaardigheid. Niet alleen ten

aanzien van onder meer Griekenland werd de volkssoevereiniteit door technocraten in de EU

met voeten getreden. Ook andere sferen van de samenleving werden ingezet tegen de crisis met

als gevolg dat de scheidingslijn tussen de sferen van productie en reproductie, noodzakelijk bij

het uitoefenen van politieke rechten, verder onder druk werd gezet.

De crisis maakte bepaalde antagonistische posities ten aanzien van het neoliberale discours

mogelijk. Het neoliberale discours slaagde er steeds minder in om de positie van democraat in

de politieke identiteit mee op te nemen. Het articuleren van antagonistische politieke

identiteiten werd mogelijk doordat de interne contradicties binnen het neoliberale discours

door een opeenvolging van crisissen werden blootgelegd. Het waren in de eerste plaats reeds

bestaande, zij het eerder gemarginaliseerde politieke bewegingen, die de kiezers in

antagonistische posities ten aanzien van de sociale orde konden recupereren.

Recente evolutie en toekomstperspectieven Na de initiële golf van verontwaardiging die op de verkiezingsoverwinning van Donald Trump

volgde, lijken de mainstream partijen nu in de eerste plaats hun eigen positie te willen herstellen

37

door hegemonisch te interveniëren. Ze doen een poging om posities te recupereren door hun

eigen identiteit ook te herschrijven ten aanzien van dezelfde andere. Erg opvallend is hoe

mainstream partijen zich herpositioneren ten aanzien van ‘de migrant’. We kunnen het

hernieuwde discours ten aanzien van migranten van zowel centrumlinkse als rechtse politieke

partijen mogelijks als volgt samenvatten: het is niet dat we de andere niet willen aanvaarden maar

de ander mag niet te veel opvallen als ‘anders’. Er is dus sprake van een noodzakelijk

gelijkwordingsproces. De politieke identiteit van de andere wordt niet aanvaard in de mate dit

anders zijn impliciet betekent dat de eigen zijnswijze bevraagd wordt of als dusdanig ervaren

wordt. Een politieke identiteit die in die mate anders is dat ‘onze levenswijze’ bevraagd wordt,

kunnen we moeilijker aanvaarden in de politieke sfeer. Is er ruimte voor ‘de migrant’ om zich

antagonistisch op te stellen?

Daarnaast kunnen we ook observeren dat bijna alle politieke discours zich afzetten tegen

parasitaire financiële elites. Natuurlijk is er geen plaats voor fraudeurs en profiteurs in onze

samenleving, maar deze positie is niet noodzakelijk onverzoenbaar met het neoliberale discours

van economische noodzakelijkheid. Door de eigen identiteit als onverzoenbaar voor te stellen

met de gecreëerde ander door ‘populistische partijen’, trachten deze partijen in de eerste plaats

de kiezers terug naar het centrum te lokken. Ze ondernemen pogingen om hegemonisch te

interveniëren door posities onverzoenbaar met de eigen politieke identiteit te herarticuleren en

dus een deel van het antagonistische discours in hun eigen discours te op te nemen.

Echter, de anti-elitaire discours die de ‘politieke elites’ als de andere positioneren, kunnen

moeilijker geïncorporeerd worden. Dit is volgens mij een van de redenen waarom deze discours,

zeker op korte termijn, zoveel aanhang gewonnen hebben. Het deels formuleren van hun

politieke strijd in frases als ‘de politieke elites houden geen rekening met de gewone man’, een

positie die politieke elites moeilijker kunnen incorporeren, zou ertoe kunnen leiden dat de

antagonistische dimensie niet meteen uit de politieke sfeer zal verdwijnen. Met dit in het

achterhoofd, kunnen we het politieke project van Trump niet deels situeren als een eigentijdse

reïncarnatie van de projecten van Thatcher en Reagan in de jaren zeventig en tachtig? Thatcher

en Reagans autoritaire anti-statism vertoont alvast enkele gelijkenissen met het discours van

Trump. Trump bedient zich van een anti-elitaire retoriek en tracht minstens een ver

doorgedreven vorm van wat Hall autoritair populisme noemt, uit te dragen. Wij het volk strijden

tegen de corrupte elite die onze rechten steeds tracht in te perken. Maar tegelijkertijd worden

dissidente opvattingen zeer expliciet bestreden door hen politieke legitimiteit te ontzeggen.

Bovendien worden verschillen door deze retoriek aangegrepen om mensen zeer expliciet hun

rechten als lid van een politieke gemeenschap te ontnemen. De strijd tussen politieke discours

wordt zo een expliciete strijd om de waarheid. Kampen staan tegen over elkaar: wie tot het juiste

kamp behoort is een winner, het andere kamp bestaat uit de losers.

In zekere zin kunnen we de politieke strijd tussen een links en een rechts discours ook

interpreteren als een strijd tussen autoritair en democratisch populisme. Autoritair populisme

is autoritair omdat het geen dissidente meningen of antagonistische posities duldt en het

democratisch proces schuwt. Links, of liever mensen die zich als links identificeren, moeten zich

hier echter ook van bewust zijn. Links is evenzeer potentieel autoritair als het er niet in slaagt

de contingentie van haar eigen politieke identiteit te erkennen. Een politieke identiteit verhult

per definitie een pluraliteit aan subjectposities en antagonisme tussen deze posities is altijd een

38

mogelijkheid. Het is het al dan niet erkennen en toestaan van die mogelijkheid tot antagonisme

waardoor we een politieke beweging, die per definitie ook een politieke identiteit representeert,

als democratisch of autoritair kunnen bestempelen. In deze zin zijn linkse discours vaak veel

minder democratisch dan de hegemonische identiteit die ze aan de floating signifier-democratie

willen koppelen.

Vandaag kunnen we twee grote stromingen linkse discours herkennen. Enerzijds de vernieuwers

met een discours dat zich vooral tot de sociale (neven)effecten van een neoliberaal beleid wil

proberen te beperken (Feher, 2009). Vandaag worden zij steeds explicieter gedwongen de

voormalige neoliberale consensus te verdedigen11. Daartegenover staat een authentieker links

dat een hardere strategische lijn wil aanhouden en het neoliberale discours rechtstreeks

bekampt. Het pleit voor een compromisloos beleid van welvaartsverdeling en uitgebreidere

publieke diensten. Waar de klassieke sociaaldemocratie zich steeds meer ging tonen als een

neoliberalisme-light, plaatst radicaler of – zo men wil – ‘populistisch’ links zichzelf wel in een

antagonistische positie ten opzichte van de neoliberale hegemonie. De vraag die we ons echter

steeds weer opnieuw moeten stellen is op welke manier dit in zijn opzet zal kunnen slagen?

11 Toont dit de hypocrisie van de klassieke sociaaldemocratie aan en verklaart dit enerzijds in de fors tegenvallende verkiezingsresultaten in veel landen (met meerpartijenstelsels) en anderzijds het succes van een linksliberale partijen (denk aan GroenLinks in Nederland of En Marche in Frankrijk) en compromislozere en radicalere varianten op links?

39

Besluit

“Man is motion toward the world and toward his like. A movement of aggression, which leads to

enslavement or to conquest; a movement of love, a gift of self, the ultimate stage of what by

common accord is called ethical orientation. Every consciousness seems to have the capacity to

demonstrate these two components, simultaneously or alternatively. The person I love will

strengthen me by endorsing my assumption of my manhood, while the need to earn the admiration

or the love of others will erect a valuemaking superstructure on my whole vision of the world.”

-Fanon, Black Skin White Masks (1952k)

Populisme We hebben het succes van extreme partijen geduid als het gevolg van een consensuslogica. Ze

worden juist als extreem bestempeld omdat ze zich antagonistisch opstellen ten aanzien van de

huidige sociale orde. We moeten volgens denkers zoals Chantal Mouffe en Ernesto Laclau inzien

dat ook aan een liberale democratie een sociale orde verbonden is. Een sociale orde sluit steeds

bepaalde identiteiten uit. Antagonisme komt derhalve neer op het articuleren van een

uitgesloten identiteit. Hieruit kunnen we besluiten dat er ook steeds een democratische

dimensie vervat zit in de antagonistische posities waarmee deze politieke partijen de consensus

in vraag stellen. De politieke struggle is er dus steeds een struggle om politieke erkenning.

Wat hield deze consensus in? We maakten een onderscheid tussen de hegemonische discours

van het klassiek liberalisme en neoliberalisme. Waar het klassiek liberalisme ruimte laat voor de

gescheiden sferen van productie en reproductie, overschrijdt de hegemonie van het neoliberale

discours die grens en treedt ook ordenend op in de sfeer van reproductie. Links slaagde er in

eerste instantie niet in om hiervoor een alternatief te formuleren. Het neoliberale discours werd

in alle lagen van de samenleving gereproduceerd, ook in linkse kringen. Als we in deze context

spreken over een neoliberale conditie, dan verwijzen we naar de biopolitieke macht. Door de

opeenvolgende crisissen konden interne contradicties binnen het hegemonische discours

worden blootgelegd. Daarom moeten antagonistische politieke identiteiten nu steeds vaker ook

als politieke tegenstanders erkend worden. We moeten er ons echter ook van bewust zijn dat

deze antagonistische posities er nooit in slagen alle elementen van de neoliberale conditie te

bevragen. Integendeel, veel neoliberale uitgangspunten zijn zo’n normaliteit geworden dat ze

zelfs vanuit meer extreme posities als een onveranderlijke realiteit worden aanvaard.

De positie van de onderzoeker Deze thesis heeft niet de ambitie om een sluitende en uitputtende verklaring te bieden voor de

opkomst van populistische partijen en kan daarom ook niet op die manier gelezen worden. Wat

ik hier vooral aan de orde wil stellen, is het belang en de waarde van een theoretisch perspectief

en een ontologisch kader. Door ons enkel toe te spitsen op economische en sociologische

fenomenen en modellen met methodologische precisie empirisch te toetsen, dreigen we de

wezenlijke politieke aard van deze fenomenen over het hoofd te zien. Wetenschap als institutie

staat niet los van de sociale orde. De hypothesen die empirisch worden getoetst en de manier

waarop die de werkelijkheid bevragen, kunnen niet onafhankelijk gezien worden van een sociaal

40

gedetermineerde maatschappijstructuur. In die zin lijkt dit soort onderzoek de werkelijkheid

vaak eerder te categoriseren dan te verklaren.

Is het mogelijk als wetenschapper machtsstructuren te beschrijven zonder zich minstens –

tijdelijk of methodisch – zelf in een antagonistische positie te (ver)plaatsen? Als we de ontologie

van Mouffe en Laclau als uitgangspunt nemen, dan moeten we in de eerste plaats de

onmogelijkheid van een extra-discursieve positie benadrukken. Wat we schrijven, zeker in de

sociale wetenschappen, is of politiek of betekenisloos. Als we onze ervaringen van de

werkelijkheid trachten uit te drukken, maken we altijd gebruik van een of meerdere discours.

Ook de wetenschapper wordt beperkt door haar sociale context. We mogen echter ook niet de

illusie koesteren ‘alles’ in vraag te kunnen stellen. Wie alles in vraag stelt, plaatst zich in een

zinledige positie. Immers, indien we aannemen dat het in vraagstellen van iets steeds berust op

het innemen van een antagonistische positie, sluit het ‘alles’ in vraagstellen ook het in

vraagstellen in van die antagonistische positie. Daarmee wordt echter tevens de mogelijkheid

tot het innemen van een antagonistische positie opgeheven.

De onderzoeker kan er niet omheen steeds weer opnieuw de politieke natuur van kennis te

erkennen. Dit betekent niet dat we niets te weten kunnen komen over de werkelijkheid, wel dat

we er onvoldoende rekening mee houden dat elke betekenis die we aan de werkelijkheid

toekennen politiek gecontesteerd kan worden. Vanaf het moment waarop we onszelf

uitdrukken, wordt onze ervaring vertaald naar elementen in een discursief web. We moeten niet

bescheiden zijn en grote verhalen schuwen maar wel onze limieten als mens erkennen: we

nemen onvermijdelijk posities in binnen het sociale web. Door de zogenaamde verhevenheid

van de wetenschappelijke positie kunnen we soms de indruk wekken het politieke te overstijgen.

Hoe verzoenen we een drang naar kennis en objectiviteit met de onvermijdelijke subjectiviteit

van discours? Misschien moeten we terug persoonlijk durven worden? Of toch durven in te gaan

tegen de status verbonden aan de positie van ‘de wetenschapper’ die vanuit zijn

wetenschappelijk perspectief een betere kijk zou hebben op de realiteit.

We zouden aan de positie van de sociale wetenschapper een democratische functie kunnen

toekennen. Het is daarom dat ik, naast de vele andere posities waar ik me waarschijnlijk niet

bewust van ben, ook de positie van verzet wil innemen. Door zelf een expliciet antagonistische

positie in te nemen, kan ik alvast de machtsstructuren benoemen die deze antagonistische

positie mogelijk maken. Maakt het expliciteren van een antagonistische positie juist niet verzet

mogelijk? Is in een biopolitieke context waar macht steeds weer opnieuw door een populatie

gereproduceerd wordt, het articuleren van antagonisme niet de manier om ons bewust te

worden van de contingentie van het sociale?

Democratie en agonisme Ik pleit er voor het sociale niet te benaderen als een vaststaande en gesloten realiteit die we

kunnen ontdekken. Integendeel, we kunnen het sociale benaderen als een open gegeven met

verschillende mogelijkheden. Democratie laat ons alvast toe het debat te voeren over die

mogelijkheden. Chantal Mouffe beschouwt democratie als agonistisch. Agonisme is voor Mouffe

een gesublimeerde versie van antagonisme. Door die sublimatie zouden de antagonistische

vijanden veranderen in politieke tegensstanders. Mouffe (2005) benadrukt met haar

agonistische democratie steeds weer opnieuw de noodzakelijke mogelijkheid tot antagonisme.

“In the field of collective identities, we are always dealing with the creation of a ‘we’ which can

41

exist only by the demarcation of a ‘they’. This does not mean of course that such a relation is

necessarily one of friend/enemy, i.e. an antagonistic one. But we should acknowledge that, in

certain conditions, there is always the possibility that this We/they relation can become

antagonistic, i.e. that it can turn into a relation of friend/Enemy. This happens when the ‘they’ is

perceived as putting into question the identity of the ‘we’ and as threatening its existence. From

that moment on, as the case of the disintegration of Yugoslavia testifies, any form of we/they

relation, whether religious, ethnic, economic or other becomes the locus of an antagonism.”

(Mouffe, 2005, pp. 15-16).

Mouffe (2005) haalt de inspiratie voor deze ideeën bij Carl Schmitt die democratie en pluralisme

in z’n geheel verwerpt. Mouffe draait dit om. Ze stelt dat deze wij/zij-tegenstelling meerdere

vormen kan aannemen en pleit daarom juist voor een adversarial model van democratie (waar

dus ideologische kampen elkaar als politieke tegenstrevers in plaats van vijanden zien). Maar ze

zet zich af tegen andere agonistische denkers zoals Hannah Arendt door op het altijd mogelijke

antagonisme te wijzen en dus de conflictuele natuur van het sociale te benadrukken (Mouffe,

2014). Hoeven de ‘wij’ en de ‘zij’ noodzakelijk conflictueel uitgedrukt te worden? Antagonisme

betekent dat de ene identiteit niet samen met de andere in eenzelfde sociale orde kan bestaan.

Het antagonisme doet zich voor op een politiek, niet op een persoonlijk niveau. Hannah Arendt

ging ervan uit dat voor een agonistische politiek iedereen terzelfdertijd zijn eigen perceptie moet

vertrouwen en in twijfel moet trekken, zowel op het eigen oordeel vertrouwen als rekening

houden met het oordeel van de ander (Arendt, 1968). Mensen moeten voor zichzelf denken en

zich verbeelden hoe anderen denken. Is er in antagonisme, als onvermijdelijk conflict, ruimte

voor deze zelfbevraging?

“But the conception of agonism that can be derived from her work is very different to the one I

defend. Indeed, we discover in Arendt what I would call an ‘agonism without antagonism’. By this

I mean that, although she insists a good deal on human plurality and conceives politics as dealing

with the community and with reciprocity between different beings, she never recognizes that this

plurality is at the origin of antagonistic conflicts”(Mouffe, 2014) Hamert Mouffe juist niet te veel

op de conflicterende natuur van antagonistische relaties. Het conflict tussen subjecten, als

enkelvoudige posities, hoeft er geen te zijn tussen personen met een meervoudige identiteit.

Kunnen we politiek enkel maar zien als de strijd tussen ‘populistische’ of ideologische kampen?

De ander ontstaat in de eerste plaats door de articulatie van de ander of door de herarticulatie

van het wij of het zelf waartegenover de ander dan opnieuw betekenis krijgt. Op welke manier

de ander dan gedefinieerd wordt en wie als de ander gecreëerd wordt, is contingent.

Antagonisme is niet de onvermijdelijke strijd tegen de ander maar de onverzoenbaarheid van de

eigen positie met die van de ander binnen dezelfde discursieve werkelijkheid. De ander in relatie

tot wie de eigen identiteit opnieuw betekenis krijgt, wordt evengoed gecreëerd. Als twee

onverzoenbare identiteiten in de politieke sfeer tegenover elkaar staan in een hegemonische

struggle, wil dit dan ook zeggen dat deze identiteiten als vastgeroeste ideologische blokken

tegenover elkaar moeten staan? Niet dat de visie van Mouffe dit impliceert, maar haar logica van

adversaries lijkt soms voorbij te gaan aan de gelaagdheid van de persoonlijke struggle om

erkenning. Gaan we – als we democratie uitsluitend beschouwen als strijdende kampen binnen

een bepaalde definitie van een agonistische arena – niet onbewust de persoonlijke politieke

overtuiging beperken tot identificatie met een van de strijdende partijen? Democratie is in mijn

42

ogen een permanente evenwichtsoefening om de mogelijkheid tot antagonisme te waarborgen.

Dit verloopt doorgaans niet zonder conflict en politieke strijd. Maar kan een agonistische

democratie zoals Mouffe die formuleert elke politieke identiteit waarborgen?

Verzet Deze slotparagrafen wil ik presenteren als richtinggevend voor verdere studie, verdieping en

onderzoek. Deze thesis kan bovendien ook gelezen worden als een element van een persoonlijke

zoektocht naar duiding en het ontwikkelen van een eigen houding voor verdere projecten. Wat

kan antagonisme dan wel betekenen in de context van een neoliberale hegemonie? Ik schrijf

meer vanuit een individuele verzetspositie in plaats van het ‘wij’ als politieke identiteit. In deze

zin is mijn betoog misschien beperkt tot een bepaalde levensvisie en houding en laat ik de echte

politieke strijd aan anderen over. Desalniettemin ben ik ervan overtuigd dat het individu en de

waardering van het individu een belangrijke rol moeten spelen, willen we ons verenigen rond

een democratisch discours. Een individu, gedetermineerd in relatie tot een onoverkoombare en

onverzoenbare andere, staat voor een keuze. Het individu kan streven naar de erkenning van de

ander, zich conformeren aan de structuren van de andere in de hoop op waardering van het zelf.

Het individu kan ernaar streven zelf de andere worden. Of het individu kan zowel de ander als

zichzelf in vraag stellen, zich verzetten tegen de determinering van het zelf. Het individu kan

zichzelf in een antagonistische relatie tegenover de ander plaatsen en proberen het verschil een

nieuwe betekenis te geven.

Door de hegemonisering van een neoliberaal discours worden de politieke vrijheid en de

mogelijkheden van het individu enkel erkend in een steeds moeilijker te vrijwaren sfeer. Waar

het neoliberale discours bepalend is voor een realiteit waar mensen, als slaven gebonden aan

kapitaal en status, strijden om de positie van de ander, moeten wij geloven dat het mogelijk is

waarde te hechten aan de voortdurende en onvermijdelijke persoonlijke, sociale en politieke

strijd. Zijn gelijkheid en vrijheid niet onlosmakelijk met elkaar verbonden? Als we iemand de

vrijheid om zich als mens uit te drukken ontnemen, dan kunnen we de wereld enkel kennen

binnen de hiërarchische structuur die ook onszelf beperkt. Laten we in de eerste plaats terug

waarde hechten aan het leven zelf. We moeten een strijd voeren vanuit het zelf, tegen het zelf

en tegen alles dat onze menselijkheid wil determineren en beperken. We moeten leren hoe we

het individu kunnen appreciëren los van het subject en hoe we onszelf kunnen waarderen

zonder enkel door de ogen van de ander te kijken. Kunnen we deze ethische oriëntatie samen

omzetten in een politiek discours dat een nieuwe werkelijkheid creëert waar het terug mogelijk

wordt naar een betere wereld te streven?

“Het doet er nauwelijks toe of het hier om een utopie gaat of niet; we hebben hier te maken met een

uiterst werkelijk strijdproces; het leven als politiek object wordt als het ware aan zijn woord

gehouden en tegen het stelsel gericht dat het wilde beheersen. Veel meer dan het recht is het leven

sindsdien de inzet van de politieke strijd geworden, ook al wordt het verwoord in termen van het

recht. Het ‘recht’ op het leven, op het lichaam, op de gezondheid, op geluk, op de bevrediging van

behoeften, het ‘recht’ om achter alle vormen van verdrukking of ‘vervreemding’ terug te vinden wat

men is of kan zijn” (Foucault & Klinkenberg, 1984, pp. 142). Elke persoon die naar een betere

wereld streeft en beperkt wordt in zijn menselijke waarde moet een politieke strijd voeren. Het

voeren van een strijd mag echter nooit leiden tot het uit het oog verliezen van de menselijkheid

van onze tegenstanders. Wie de politieke dimensie en de mogelijkheden van ieders leven niet

43

wil erkennen, zal niet enkel de ander onderdrukken maar zal ook van zichzelf vervreemden. Laat

ons onze een nieuwe realiteit creëren, waar twijfel en verschil kunnen bestaan en hegemonie

altijd gecontesteerd kan worden. Laat ons het leven veroveren en op zoek gaan naar vrijheid.

44

Dankwoord Allereerst wil ik mijn promotor professor Koenraad Bogaert bedanken. Niet alleen voor het

opbouwend advies en het lezen van eerdere versies van deze thesis maar ook om mij de vrijheid

en het vertrouwen te geven dit project te ondernemen. Daarnaast wil ik die vrienden bedanken

die mijn filosofische geventileer wilden aanhoren en graag met mij in gesprek gingen. Ik wil ook

mijn moeder bedanken om mij te steunen en als het nodig was aan te moedigen in actie te

schieten en voor het nalezen op spellingsfouten. Tot slot wil ik mijn vader bedanken voor zijn

betrokkenheid bij het schrijfproces. Hij was altijd bereid in discussie te gaan of zijn kritische

mening over stukken tekst te uiten.

45

Bibliografie

Althusser, L. (1985) Contradiction and Overdetermination. Verso.

Arendt, H. (1968) "Truth and Politics." Between Past and Future: Eight Exercises in Political

Thought. Harmondsworth, Eng.: Penguin

Arendt, H. (1981). The human condition. 11th impr. Chicago (Ill.): University of Chicago press.

Best, S., & Kellner, D. M. (1991). Postmodern theory: critical interrogations. Basingstoke:

Macmillan.

Bruff, I. (2014). The Rise of Authoritarian Neoliberalism. Rethinking Marxism: A Journal of

Economics, Culture & Society, 26(1), 113-129.

Derrida, J. (1978) Writing and difference. London: Routledge.

Fanon, F. (2001)The Wretched of the Earth. England: Penguin

Fanon, F. (2008). Black skin, white masks. London: Pluto.

Feher, M. (2009). Self-appreciation; or, the aspirations of human capital. Public Culture, 21(1), 21-

41.

Foucault, M. (1980) Power/Knowledge, New York: Pantheon Books.

Foucault, M (1982) Subject and Power. Critical inquiry, 8(4), 777-795.

Foucault, M., & Klinkenberg, P. (1985). De wil tot weten. 2e dr. Nijmegen: Socialistische

Uitgeverij.

Foucault, M. (2001). Discipline, toezicht en straf : de geboorte van de gevangenis. 3e dr.

Groningen: Historische uitgeverij.

Gaventa, J. (2003). Power after Lukes: An Overview of Theories of Power Since Lukes and Their

Application to Development. Geraadpleegd op 6 juli op http://www.powercube.net/wp-

content/uploads/2009/11/powerafterlukes.pdf

Gramsci, A., Smith, G. Nowell, & Hoare, Q. (1971). Selections from the prison notebooks of Antonio

Gramsci. New York (N.Y.): International publishers.

Guiso, L., Herrera, H., Morelli & M., Sonno, T. (2017) Demand and Supply of Populism. EIEF

Working Papers Series, 1703. Einaudi Institute for Economics and Finance (EIEF)

Hall, S., Critcher, C., & Jefferson, T. (1978). Policing the crisis : mugging, the state,and law and

order. London: MacMillan.

Hall, S. (1988). The hard road to renewal : Thatcherism and the crisis of the left. London: Verso.

Hardt, M., & Negri, A. (2003). Empire. 13th printing Cambridge (Mass.): Harvard university press.

Harvey, D. W. (2007). A brief history of neoliberalism. Oxford: Oxford university press.

Inglehart, R. & Norris P. (2016). Trump, Brexit, and the Rise of Populism: Economic Have-Nots

and Cultural Backlash. HKS Working Paper No. RWP16-026, Harvard University: John F.

Kennedy School of Government. Available at SSRN: https://ssrn.com/abstract=2818659

Ionesco, E. (1959). Le rhinoceros: pièce en trois actes et quatre tableaux. 4e Édition [Paris]:

Gallimard.

Jørgensen, M., Phillips, L. (2002) Discourse analysis as theory and method. London: Sage.

Koch, I. (2017) What's in a vote? Brexit beyond culture wars. American Ethnologist 44(2), 225-230

Lacan, J. (1977) ‘The mirror stage as formative of the function of the I as revealed in

psychoanalytic experience’, in J. Lacan, Écrits: A Selection. New York: W.W. Norton & Co.

Laclau, E. (2007). On populist reason. London: Verso.

46

Laclau, E., & Mouffe, C. (2014). Hegemony and socialist strategy : towards a radical democratic

politics. 3nd ed. London: Verso.

McGann, J. G. (2016). Why Donald Trump Won the Election and Does it Mean The End To Think

Tanks and Policy Advice as we Know it?. Geraadpleegd op 6 augustus 2017 op

http://repository.upenn.edu/ttcsp_papers/

McKenzie, (2016). Chantal Mouffe on the crisis within liberal democracy. Public Seminar.

Geraadpleegd op 7 juli 2017 op http://www.publicseminar.org/2016/06/mouffe/

Mouffe, C. (2000). The democratic paradox. London: Verso.

Mouffe, C. (2005). On the Political. Routledge.

Mouffe, C. (2014) Agonistic Democracy and Radical Politics. Pavilion. Geraadpleegd op 20 mei

2017 op http://pavilionmagazine.org/chantal-mouffe-agonistic-democracy-and-radical-

politics/

Panizza, F. (2005). Populism and the mirror of democracy. London: Verso.

Rancière, J. (translated by Corcoran, S.) (2004) Introducing disagreement. Angelaki: Journal of

the Theoretical Humanities, 9(3), 3-9

Rocha, K., Sabetta, C., & Clark, R. (2017) "Explaining Donald Trump’s Support: Cultural Lag or

Cultural Backlash?," Sociology Between the Gaps: Forgotten and Neglected Topics: 1(3).

Rodrick, D. (2017) Populism And The Economics Of Globalization. Working paper, Last revised

August 017, Harvard University: John F. Kennedy School of Government.,

https://drodrik.scholar.harvard.edu/files/dani-

rodrik/files/populism_and_the_economics_of_globalization.pdf

Rothwell, J., & Diego-Rosell, P. (2016). Explaining nationalist political views: The case of Donald

Trump. Gallup Working paper, George Washington University Institute of Public Policy, last

revised November 2, 2016. Available at SSRN: https://ssrn.com/abstract=2822059

Smet, P. (2011). Discussietekst leraren zijn excellent opgeleid. Geraadpleegd op 3 augustus 2017 op

http://ond.vvkso-ict.com/vvksosites/UPLOAD/2011/M-VVKSO-2011-085-B03.pdf

UN General Assembly, International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights, 16

December 1966, United Nations, Treaty Series, vol. 993, p. 3, available at:

http://www.refworld.org/docid/3ae6b36c0.html [accessed 15 August 2017]

Williams, R. (1984). Keywords : a vocabulary of culture and society. Repr. London: Fontana.

47

Notities a Eerste editie: Laclau, E., Mouffe, C., & Moore, W. (1985). Hegemony and socialist strategy : towards a radical democratic politics.London: Verso. b Mouffe en Laclau bouwen hier verder op het werk van Derrida c Term geïntroduceerd door Laclau in On populist reason (2007). In deze tekst zijn empty en floating signifiers synoniemen. d Overdeterminatie is een term die Laclau en Mouffe overnemen van Althusser (1985) e Oorspronkelijke titel: Foucault, M. (1975). Surveiller et punir : naissance de la prison. Paris: Gallimard f Oorspronkelijke titel: Foucault, M. (1977). Histoire de la sexualité. 1 : La volonté de savoir. Paris: Gallimard. g Oorspronkelijke titel: Fanon, F., & Jeanson, F. (1952). Peau noire, masques blancs. Paris: Seuil. h Oorspronkelijke titel: Fanon, F. (1978). Les damnés de la terre. Paris: Maspero. i Geciteerd in Bruff, 2014 j Ook Slavoj Žižek en Alain Badiou worden doorgaans tot deze strekking gerekend. k Gebruikte editie: Fanon, F. (2008) Black Skin White Masks. London: Pluto