Sociale Psychologie Sam en Vatting Tentamenstof

download Sociale Psychologie Sam en Vatting Tentamenstof

of 29

Transcript of Sociale Psychologie Sam en Vatting Tentamenstof

Sociale psychologie 21 januari 2010. Hoofdstuk 1: Wat is sociale psychologie? Sociale psychologie is wetenschap waar men zich bezig houdt met de effecten van sociale en cognitieve processen op de manier waarop individuen anderen waarnemen, benvloeden en met elkaar omgaan. Sociale processen zijn de manieren waarop gedachten, gedragingen en gevoelens worden benvloed door andere mensen. Vb door sociale druk. Cognitieve processen zijn de manieren waarop we verschillende cognitieve aspecten (vb herinneringen, gedachten, emoties en percepties) gebruiken om ons begrip van de wereld en de gedragingen die daarop volgen. Verleden: Tripplet (1898)toonde aan dat prestaties benvloed werden door de aanwezigheid van anderen. Mensen gingen beter presteren zodra er andere mensen aanwezig waren. Sociaal psychologen gingen zich steeds meer afscheiden van de psychologie omdat de psychologie steeds meer richting het behaviorisme ging(gedrag wordt alleen benvloed door externe stimuli). Bij opkomst nazisme werd er veel onderzoek gedaan naar vooroordelen en andere processen. Lewin (1936)concludeerde dat gedrag van een individu afhangt van de doelen, de omgeving en zijn of haar interpretaties van de realiteit. Ook concludeerde hij in 1946 dat actief deelnemen aan discussiegroepen een effectievere leervorm is dan passief luisteren naar een voordracht. Opbouw sociale psychologie: 8 principes waaruit al het mogelijke gedrag verklaard kan worden: Fundamentele axiomas van de sociale psychologie: 1) Constructie van de realiteit. De kijk van ieder individu is een constructie die tot stand kwam door de sociale omgeving en cognitieve processen. 2) De doordringendheid van sociale benvloeding(pervasiveness). Betekend dat anderen in staat zijn gedrag, gevoel en gedachten te benvloeden ongeacht of deze fysiek nabij zijn of niet. Hoeft niet bewust te gebeuren. Principes met betrekking tot motivatie: 3) Streven naar beheersing(mastery). Mensen zijn op zoek naar begrip over dingen die in de wereld gebeuren om deze te kunnen voorspellen. Voorspellingen kunnen leiden tot beloningen en zijn daarom van belang. 4) Het zoeken naar verbondenheid. Men zoekt support, waardering en acceptatie. 5) De waardering van mij en mijn. Principe waarin we ervan uitgaan dat mensen zichzelf en de mensen en groepen waartoe ze vinden dat ze

behoren in een positief daglicht zetten. Verwerkingsprocessen: 6) Conservatisme. Eenmaal gevormde standpunten en meningen zijn niet makkelijk te veranderen. 7) Toegankelijkheid. Info dat het meest toegankelijk is op een moment heeft op dat moment de meeste impact op gevoel, gedachten en gedrag. 8) Oppervlakkig vs diepgaand. Men kan beide info verwerken. Meestal oppervlakkig want dit kost weinig moeite. Diepgaande kost veel tijd en moeite, gebeurt meestal pas als men ervoor gemotiveerd is of als het voor hen van belang is. Hoofdstuk 2: Vragen en beantwoorden van onderzoeksvragen. Onderzoeksvragen: In de sociale psychologie word er meestal gezocht naar geldende principes om gedrag te verklaren. Zijn dus niet op zoek naar verklaring voor specifieke gebeurtenissen of individuen, maar naar algemene principes over gedrag. Construct validiteit geeft de mate van samenhang tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele weer. Als dit hoog is zeggen de resultaten wat over het theoretisch construct. Bedreiging hiervoor is het sociaal wenselijke construct. Soorten metingen: Zelfrapportage. Geobserveerde metingen. Prestatie metingen. (vb proefje).

Interne validiteit geeft weer of veranderingen in de onafhankelijke variabele ook echt veranderingen in de afhankelijke variabele teweeg brengt. Als er derde variabelen bij komen komt dit de interne validiteit niet ten goede. In niet experimentele onderzoeken wordt zowel de afhankelijke als de onafhankelijke variabele gemeten. Interne validiteit kan gegarandeerd worden door een experimenteel onderzoeksontwerp. Hier worden de proefpersonen ook willekeurig ingedeeld. Externe validiteit heeft te maken met de generaliseerbaarheid. Bedreigingen voor de externe validiteit: Soort proefpersonen, verschil in cultuur of de plek waar het onderzoek gedaan is. Meta-analyse is het vergelijken van verschillende studies die gezamenlijk een theorie testen. Hoofdstuk 3: Perceiving individuals:

Eerste indrukken: Uiterlijk. Walster et al. Concludeerden dat het uiterlijk heel belangrijk is in de aantrekkingskracht naar vreemden en dat fysieke schoonheid een grote invloed heeft op de waarneming en beoordeling van mensen. Men verwacht fysiek aantrekkelijke mensen socialer, warmer, interessanter en meer openstaand voor anderen te zijn. Ook gezichtsuitdrukkingen maken uit, mensen met een aantrekkelijk gezicht roepen positieve verwachtingen over die persoon op. Uit het onderzoek van Clifford bleek dat leraren informatie en fotos van kinderen die aantrekkelijker waren een hogere intelligentie schatte dan kinderen die niet aantrekkelijk waren. Knapp concludeerde dat naast goed uitziende mannen, lange mannen een hoger salaris hebben dan mannen die niet lang zijn. Bij vrouwen juist omgekeerd. Non verbale communicatie. Mensen worden aardiger gevonden als ze hun gevoelens non verbaal uiten. Vb lichaamshouding, staarrichting en houding. Maar interpretaties hiervan zijn cultuurgevoelig. Dit helpt ook bij het beoordelen of iemand de waarheid spreekt. Daarvoor kan ook een leugendetector gebruikt worden. Bekendheid: mere exposure effect: bekenheid kan een basis zijn voor het ontwikkelen van positieve verwachtingen en gevoelens ten opzichte van iemand anders. Omgeving: de omgeving die je hebt kan je persoonlijkheid laten zien vb posters in je kamer. Gedrag: Zichtbaar gedrag wordt automatisch aan bepaalde eigenschappen verbonden. Saillante karakteristieken zijn trekken die uniek zijn, trekken de aandacht en vallen op.

-

-

-

De interpretatie van cues gebeurd vaak via opgeslagen info die gekoppeld is aan de cue of die makkelijk te herinneren is. De cues zelf hebben geen betekenis, maar de associaties wel. Ook toegankelijkheid van kennis heeft een aandeel in de interpretaties van cues. Priming. Rudman en Borgida toonden de invloed van seksisme-priming(vb uit reclames op tv) in sollicitaties aan. Corresponderende interferanties worden aan iemand gekarakteriseerd op basis van het vertoonde gedrag aan een persoonlijkheidseigenschap te koppelen. Iemands innerlijke kwaliteiten worden dus afgestemd op het gedrag dat iemand vertoont. Dit klopt pas als de persoon vrijwillig dit gedrag laat zien, het gedrag weinig effect heeft dat zich onderscheid van ander gedrag en wanneer het gedrag onverwacht vertoont wordt. Als het niet terecht is word het een correspondentie bias of fundamentele attributie bias genoemd. Er word dan aangenomen dat gedrag een persoonlijke oorzaak heeft, terwijl het door de omgeving komt. Komt meer voor in Westen dan in Aziatische landen, omdat in Aziatische culturen meer rekening word gehouden met groepscontext.

Systematische verwerking: Leidt tot een oordeel die tot stand komt na aandacht voor een grote hoeveelheid informatie die eventueel relevant is voor het vormen van een volledig oordeel. Causale attributies: Beoordeling over een oorzaak van gedrag of gebeurtenis. De mate van toegankelijkheid beinvloed hoe waarschijnlijk de oorzaak gezien wordt als een verklaring voor gedrag. Zodra een moegelijke oorzaak heel toegankelijk is, zal deze snel als oorzaak worden gezien. Ook de saillante oorzaken zijn van invloed op de interpretatie van gedrag. Beoordelen van gedrag gebeurt niet altijd door causale attributie. Covariante informatie zijn de eventuele causale factoren die aanwezig zijn als het gedrag of gebeurtenis er is, en die afwezig is als het gedrag of de gebeurtenis er niet is. Aan de hand van het idee van Kelley word er onderscheid gemaakt tussen 3 categorien: Consensus: Men zoekt naar overeenstemmende informatie. Distinctiviteit: Men zoekt naar onderscheidende, kenmerkende informatie. Consistentie: Men zoekt naar samenhangende informatie.

Corrigeren voor eerste indrukken gebeurt vaak niet omdat het tijd en moeite kost. Als dit wel gebeurt zal dit via attributies gebeuren, er zal systematische verwerking plaatsvinden. Eerdere indrukken zullen dan veranderd of totaal vervangen worden. Attributioneel denken kan echter discounting(het geloof in een mogelijke oorzaak wordt verminderd omdat er een andere goed verklarende oorzaak is) tot gevolg hebben. 3 stappen te onderscheiden bij beoordelen van gedragingen of gebeurtenissen: Het gedrag wordt getiketteerd. Persoon wordt gekarakteriseerd. Corrigeren van corresponderende interferenties.

Eigenschap informatie integreren: Men is geneigd te denken dat bepaalde eigenschappen met elkaar samengegaan. Vaak word iemand op basis van 1 eigenschap positief of negatief beoordeeld. Evaluaties integreren: Negativiteitseffect: bij het integreren van informatie wordt geneugd aan negatieve informatie zwaarder te wegen. Verklaring hiervoor is dat negatieve info vaak extremer en informatiever lijkt dan positieve informatie, omdat het verkrijgen van positieve informatie beinvloed kan worden door negatieve informatie, terwijl dat effect andersom kleiner is. De accuratesse van overwogen indrukken:

De motivatie om accuraat te zijn wordt vaak gelinkt aan de extra aandacht die gegeven wordt aan het vormen van indrukken door middel van nauwkeurigheid. Vooral als men extra belang heeft bij het vormen van een accurate indruk is men extra gemotiveerd (vb als er samengewerkt moet worden. Zodra men zich realiseert dat er gebruik wordt gemaakt van vertekende denkbeelden , kan dit lijden tot extra inspanning en motivatie om deze te veranderen. Binnen de systhematische verwerkig kan de evaluatie op verschillende manieren gebeuren, vb daarvan zijn: De algebrasche methode: voordelen en nadelen worden tegen elkaar afgewogen. De belangrijkheid wordt meegewogen. De configurele methode: resultaat hangt af van een bepaalde manier waarop eigenschappen gecombineerd worden. Verschillende informatie gecombineerd word als een betekenisvol geheel gezien.

Gevolgen eerste indrukken: Eerste indrukken kunnen latere informatie benvloeden. Primacy effect: de interpretatie van latere gedragingen of gebeurtenissen worden benvloed door eerdere indrukken. Dit kan zelfs zo zijn als iemand zich ervan bewust is dat een eerder indruk niet helemaal klopt, dit heet het volhardings of perseverance bias. Dit kan tegengegaan worden door expliciet het tegenovergestelde te bedenken. Inconsistente informatie: Eerst word er gekozen inconstitente info links te laten liggen. Alleen meest belangrijke inconstitente info word opnieuw overwogen met tijd en inspanning. Het kan voorkomen dat een poging tot tegengaan van inconstistente info niet lukt. Hoofdstuk 4: The self. Zelfinzicht bestaat uit 2 dingen: het zelf-concept, waarmee hetgeen dat we over ons zelf weten bedoeld wordt. Het zelfwaardering, waarmee hetgeen wat we van ons zelf vinden bedoeld wordt.

Zelfperceptie theorie: mensen maken interferenties over hun eigen karaktereigenschappen op basis van hun eigen gedrag. Motivatie voor tonen van bepaald gedrag 2 kanten: Intrinsieke motivatie: leidt tot interferenties over de persoon zelf. Extrinsieke motivatie: komt voort uit beloningen van buitenaf.

Reacties van andere mensen worden vaak gebruikt voor het verkrijgen van zelfkennis, zo stelt Cooly in zijn Looking glass self. Uit onderzoek bleek dat mensen (vooral kids) zich precies zo gaan gedragen als zij omschrven worden door anderen.

De sociale vergelijkingstheorie van Festinger stelt dat het zelf- concept vooral gevormd wordt door vergelijkingen te maken met anderen. Motieven voor vergelijking: Men vergelijkt zichzelf met gelijke anderen zodat hij of zij een juist beeld over zichzelf kan vormen. Men vergelijkt zichzelf zodat hij of zij zich kan leren onderscheiden van anderen. Vergelijkt zichzelf zodat er verbondenheid kan komen tussen mensen die als hetzelfde gezien worden. Zodat hij of zij een positief beeld over zichzelf kan krijgen.

Actor observer verschillen: zelf zie je je anders dan anderen omdat je jezelf in allerleis situaties ziet. Verschillende oorzaken voor dit effect: Saillantie. Gebruik van verschillende causale alternatieven die gebruikt worden bij het beschrijven van het gedrag van onszelf en dat van anderen. Gedrag van jezelf verklaar je vaak aan de hand van je eigen opvattingen terwijl je dat van anderen vaak uit iets minder directe oorzaken verklaart.

Oorzaken actor-observer verschillen: Wat aandacht trekt, valt op. In andermans gedrag zien we het gedrag, in ons eigen gedrag zien we de oorzaak. Andere sets van causale alternatieven worden gebruikt bij het beschrijven van het gedrag van onszelf en dat van anderen. Actors verklaren hun gedrag vaak vanuit hun eigen opvattingen en doelen, terwijl waarnemers die doelen vaak verklaren vanuit iets minder directe oorzaken.

Creren van een eenduidig zelf concept: Coherent zelf concept kan worden verkregen door selectief geheugen. Inconsistente informatie wordt over het algemeen makkelijker vereten dan consistente informatie. Vaak wordt bij reconstrueren inconsistente informatie consistente informatie. Daarnaast kan attributie vaak aandeel hebben in het verkrijgen van een zelf concept omdat inconsistent gedrag vaak wordt toegeschreven aan inconsistente omstandigheden in plaats van inconsistente zelven. Balans zoeken tussen accurate zelfkennis en zelfverheffing: Zelfwaardering geeft aan in hoeverre iemand zich aanpast aan zijn of haar sociale omgeving. Kan alleen slagen als de zelfwaardering een goede reflectie is van de realiteit. Zelfverheffingsvertekening: mensen maken

hun prestaties en eigenschappen mooier dan ze in werkelijkheid zijn. Dit kan ervoor zorgen dat negatieve gebeurtenissen minder effect hebben en positiever meer. Men is beter geneigd succes te onthouden. Resultaat van jezelf vergelijken met anderen hangt van 2 factoren af: De belangrijkheid van het attribuut in kwestie. De hechtheid met de vergelijkingspersoon.

We zijn geneigd negatieve uitkomsten te vermijden, door ons te vergelijken met mensen die we als minder/slechter zien. Emoties: Appraisal: Flexibele interpretatie van een gebeurtenis waarbij de oorzaken voor het zelf centraal staan. Over het algemeen wordt er vanuit gegaan dat emoties een gevolg zijn van appraisals van een zelf relevant object of gebeurtenis. Appraisals hoeven niet altijd juist te zijn en kunnen verschillend zijn over situaties. 2 zijn belangrijk bij emoties: Appraisal van positieve of negatieve implicaties van de gebeurtenis voor het zelf. Appraisal van wat de gebeurtenis veroorzaakte.

Appraisals kunnen emoties leiden en gedragsreacties benvloeden. De self-guides (persoonlijke standaarden) die nagestreefd worden zijn er in twee vormen. Ideal self. Slaat op de persoon die we zouden willen zijn, waar we naar streven, promotiedoelen. Ought self. Degene die we zouden moeten zijn, wat men probeert te vermijden, de preventiedoelen.

Zelfdiscrepantie theorie: Het verschil tussen wie we denken te zijn en onze self-guides benvloed het emotioneel welzijn en daardoor de zelfwaardering. Cultuurverschillen: In onderling afhankelijke doelen wordt er vooral gericht op preventiedoelen, in onafhankelijke culturen wordt er meer waarde gehecht aan promotiedoelen. Zelfdiscrepantie werkt meestal als motivatie om onze doelen te bereiken, maar leiden tot negatieve emoties en lage zelfwaardering. 2 factoren die bewustzijn van discrepanties(misverstanden) vergroten: Mensen met een grotere zelffocus zijn zich mee bewust van eventuele discrepanties. Daarnaast zijn ze vaak meer bezig met de manier waarop ze ermee om kunnen gaan.

-

Zelffocus leidt tot zelfbewustzijn, waardoor de aandacht gericht wordt op interne standaarden.

Korte termijn doelen die lange termijn doelen overschaduwen kunnen samen met het uitputten van onze bronnen een verlaging van zelfregulatie tot gevolg hebben en worden over het algemeen gezien als de twee bedreigingen van zelfregulatie. Iedereen houdt zich bezig met andermans normen. Doel gedrag anderen te benvloeden: Zelf-expressie is een motivatie om te kiezen voor gedrag dat ervoor zorgt dat het zelf concept weergegeven en geuit wordt. Zelf-presentatie is een motivatie om te kiezen voor gedrag dat erop gericht is om een bepaalde indruk van jezelf bij anderen te creren.

Iedereen heeft een voorkeur voor een van deze 2(self monitoring). Mensen met hoog monitor willen graag voldoen aan verwachtingen van de situatie en zullen meer doen aan zelf-presentatie. Mensen met een laag self monitor willen liever laten zien wie ze zijn en doen vooral aan zelf expressie. Bedreigingen van het zelf: Bekende bedreigingen van het zelf zijn inconsistenties, controle kwijtraken, falen, kleinere frustraties en het besef van onze sterfelijkheid. Het zijn dus dingen die ons zelf tegenspreken. De reactie op dergelijke bedreigingen worden benvloed door de hoogte van zelfwaardering. Learned helplessness: gevolg van het herhaaldelijk kwijt raken van de controle. Dit is het gevoeld dat wat iemand ook doet er geen verandering komt in de negatieve situatie waarin hij of zij zit. De gevolgen hiervan zijn onder andere depressie, lage zelfwaardering en pessimisme. Verdediging tegen bedreigingen: Coping stategien: verdediging tegen bedreigingen van het zelf. Verschillende soorten coping strategien. Emotie gerichte coping: vb verlaten of vermijden van situatie. Worden vooral gebruikt bij oncontroleerbare situaties. 2 belangrijkste voorbeelden: De bedreigende situatie mentaal of fysiek ontvluchten. Zelf-expressie. Het uiten van gevoelens in bedreigende situaties. Het accentueren van positieve eigenschappen en het camoufleren van negatieve eigenschappen.

Probleem gerichte coping: Self handicaping: Van tevoren jezelf indekken door excuses voor falen te bedenken.

-

Het probleem oplossen, zelfverbetering. Excuses bedenken. Iets of iemand anders de schuld geven voor het falen. Self- efficacy. Zelf controle over het probleem proberen te nemen. Controle en levensdoelen: je richten op instrinctieve(je eigen) doelen, want deze zorgen voor een groter welzijn.

Hoofdstuk 5: Groepen waarnemen. Het vormen van indrukken: Stereotypen zijn positieve of negatieve indrukken van een sociale groep die mensen vormen doordat ze een gemeenschappelijke karakteristiek associren met een groep. Lippman had het met zijn term afbeeldingen in het hoofd in 1922 als een van de eerste over stereotypen. Uit onderzoek blijkt dat stereotypen op bais van geslacht sterker en meer overtuiging worden gehouden dan etnische stereotypen(Jackman en Setner). Men heeft nog wel een beeld dat alleen negatieve stereotypen negatieve gevolgen kunnen hebben, maar dit klopt niet, ook positieve kunnen dit. Vroeger dachten ze dat alleen mensen met autoritaire persoonlijkheden stereotypeerden, maar tegenwoordig wordt hier anders over gedacht. 3 motieven stereotypen te beschrijven. Beheersing door persoonlijke ervaring samen te vatten: Gedachten over een enkel groepslid kunnen de gevoelens en gedachtes over een hele groep beinvloeden. Dit duidt erop dat de aandacht vooral wordt gericht op dingen die opvallen en dat ze hardnekkig zijn. Stereotypen ontstaan vaak doordat de sociale rollen die de oorzaak zijn van bepaald gedrag genegeerd worden (corresponentie bias). Onzekerheid die mensen voelen zodra ze met een nieuwe groep in aanmerking komen benvloed ook stereotypen. Evaluatieve/klassieke consitionering: oncomfortabele ontmoetingen met groepen worden overgebracht po de groep zelf wanneer interactie met en groep vaak samen gaat met specifieke emoties. Media heeft groot aandeel in stereotypen, er worden vaak vertekende boodschappen doorgegeven. Uit onderzoek bleek dat getinte mensen vaker als verdachte en blanke mensen vaker als slachtoffer gerepresenteerd werden(Romer et al. 1998). Stereotypen worden vaak in de jeugd al aangeleerd. Ook kunnen ze verwekt worden door de sociale communicatie. Geslachtsstereotypering komt tot stand doordat mannen en vrouwen geneigd zijn zich te gedragen naar hun rollen. Stereotypen hebben vaak als doen sociale ongelijkheden te rechtvaardigen, mensen krijgen wat ze verdienen en ze verdienen wat ze krijgen.

Stereotypen kunnen geactiveerd worden door bepaalde cues, aanwezigheid van een lid van een groep of het gebruik van groepslabels. Mensen vragen naar stereotypen is vaak moeilijk omdat ze vaak het sociaal wenselijk antwoord geven(expliciet meten). Daarom is impliciet meten beter(vb snelheid reactie meten). Stereotypen kunnen gedrag tegenover een groep vertekenen. Onderzoek van Payne(2001): Proefpersonen die geprimed waren met een getint gezicht herkende sneller een geweer dan die geprimed waren met een blank gezicht. Tegengaan van vorming van steretypen: Onderdrukking: het tegengaan van stereotype gedachten kan door onderdrukking bewerkstelligd worden. Onderdrukte gedachten zijn helaas niet altijd mogelijk en kunnen zorgen voor een rebound. Activeren van contrastereotype info: zodra men het tegenovergestelde op een rijtje zet kan het stereotype verdwijnen. Corrigeren: zodra stereotypen herkend worden, en er inspanning geleverd word ze te corrigeren kunnen ze verdwijnen. Het kost wel tijd en mentale middelen.

-

Het kan zijn dat mensen door self-fulfilling prophecy zich gaan gedragen naar de stereotype. Contact hypothese: Als mensen uit verschillende groepen met elkaar in contact komen kunnen de stereotypen verdwijnen. Conversie is het idee dat een stereotype kan veranderen door enkele inconsistente ervaringen. Subtypering: het vormen van specifiekere sociale groepen die behoren tot een bredere sociale groep (vb studentes in de groep vrouwen). Contrastereotype gedrag: gedrag dat niet in overeenstemming is met het stereotype. Desforges et al. (1991) en Wright et al (1997) toonden aan dat je negatieve gevoelens tegenover een groep kunnen verminderen als iemand van je eigen groep een vriendschap heeft met iemand uit de andere groep.

Hoofdstuk 6. Sociale identiteit: Men kan zich bewust worden van een groepslidmaatschap als er mensen zijn die niet bij de groep horen. Zodra een groep in de minderheid is zijn de leden geneigd hun zelfwaardering af te laten hangen van de prestaties van iemand uit hun eigen groep (de ingroep). Conflicten tussen groepen brengen een sterk groepsgevoel naar voren. In onderling afhankelijke

culturen is het groepsgevoel erg belangrijk. Op het moment dat een groepslidmaatschap heel toegankelijk is voor iemand, behoort dit tot het schema van die persoon. Hoe meer mensen met hun eigen groep bezig zijn hoe meer hun gedachten en gedragingen op de typische groepsmanier gebeurd. BIRG(Bask in reflected glory) is een manier om de zelfwaardering te verhogen door zich te identificeren met succesvolle groepsleden. Men heeft behoefte aan verbondenheid en individualiteit, een groep kan dit beide vervullen. Verbondenheid door lid van de groep te zijn, individualiteit door verschillen tussen de groepen te merken. Hoe minder toegankelijk een groep is, hoe diverser. Mensen in de ingroep worden aardiger gevonden dan in de outgroep. Dit treed zelfs op als mensen willekeurig in groepen werden ingedeeld. Perdue et al. Concludeerden in 1990 dat men positieve associaties heeft met het woord wij. Minimale intergroepssituatie: waarin men willekeurig in groepen is verdeeld. Wanneer er sprake is van verwacht gedrag dan is men geneigd abstracte taal te gebruiken. Wanneer gedrag onverwacht is is men geneigd specifieker taalgebruik te gebruiken. Tegenover mensen uit de ingroep wordt over het algemeen eerlijker en altrustischer gehandeld. Dit komt doordat men zich hard maakt voor andere ingroepleden zodra er een groepslidmaatschap is waargenomen. Aanbrengen categorien in andere groepen: Outgroup homogeneity effect verwijst naar het effect waarin men geneigd is mensen uit de outgroep als allemaal hetzelfde te zien. Er zijn 3 verklaringen voor: Er is weinig vertrouwdheid met de outgroep en daarom lijkt het alsof de ingreep diverser is. Er vind weinig individuele interactie tussen verschillende groepen plaats. Men is geneigd bij outgroep alleen te letten op groepskarakteristieken terwijl ze bij de ingroep ook letten op persoonlijke karakteristieken.

Maar dit is niet altijd zo. Zodra de ingroep in de minderheid is wordt juist de ingroep als meer homogeen gezien. Dit komt doordat men meer vertrouwd raakt met de out groep. Het gedrag van de leden kan homogener worden doordat er ongelijke macht is, of doordat er verschillen zijn in de toegankelijkheid van groepslidmaatschap. Cross-race identification bias: mensen herkennen gezichten van mensen met hetzelfde ras makkelijker dan mensen met een ander ras. Etnische conflicten worden vaak verklaard door de volgende factoren:

-

Negatieve stereotypering Botsingen in het verleden Onbekendheid met elkaar, en de angst die ermee gepaard gaat. Het verdelen van middelen dat noodzakelijk is maar niet soepel verloopt.

Sociale identiteitstheorie: Men is gericht op positieve zelfwaardering en haalt dit uit groepslidmaatschappen. Lagere statusgroepen discrimineren vooral op dimensies die minder relevant zijn voor status, hogere statusgroepen juist op dingen die voor hen en voor status belangrijk zijn. Zodra er dreiging is wordt de ingroep nog positiever gezien. Ook zal men de outgroep proberen aan te vallen. Vernedering van de outgroep wordt vaak goed gepraat door te vergelijken met de standaarden van de ingroep. Dit heeft echter vaak geen zin omdat de staandaarden van in de ingroep anders zijn. Fundamenteel discriminerend gedrag: Als de outgroep fundamenteel ondergeschikt wordt aan de ingroep en de regels van rechtvaardigheid en beschaafdheid niet worden toegepast op de outgroep is er sprake van extreem discriminerend gedrag. Vaak wordt het gedrag van de ingroep gerationaliseerd aan de hand van de gedachte dat de outgroep zelf verantwoordelijk is voor hun gedrag. Stereotype bedreiging: angst om bepaald stereotype te bevestigen. Kan zorgen voor self-fulfilling prophecy. Een negatief beeld van een groep kan schade toebrengen aan de zelfwaardering van iemand. Toch niet altijd om 2 redenen: Soms kunnen ze het attributeren aan bevooroordeeldheid. Als er nog steeds vergeleken kan worden met andere ingroep leden.

Vrouwen hebben minder zelfwaardering dan mannen, ondanks dat ze steeds vaker dezelfde rollen gaan vervullen. Verschil komt door sociale rollen die ze vanaf jongs af aan geleerd hebben. Individuele mobiliteit: individu besluit zich los te maken van een groep door disidentificatie(psychologisch afstand, nadeel is mogelijk negatieve reactie van anderen) of dissociatie(fysieke afstand, men gaat vaak opzoek naar een nieuwe groep maar kan wel isolatie tot gevolg hebben). Sociale verandering kan ook een oplossing zijn voor een negatief beeld van een groep. Heersende beeld wordt dan verbeterd. Sociale creativiteit: Het is extra duidelijk dat ergens een negatief beeld overheerst, dan een andere eigenschap extra benadrukken.

Sociale competitie: Er wordt gezocht naar dingen die ervoor kunnen zorgen dat het benadelen van de ingroep veranderd wordt. Zo wordt gestreefd naar meer status, macht en middelen. Cross categorisatie betekend dat mensen op de ene dimensie tot de eigen groep horen terwijl ze op andere dimensies bij andere groep horen. Besef hiervan kan vermindering van discriminatie betekenen. Ideologie kleurenblindheid: richt zich erop dat ras van iemand geen invloed mag hebben op de behandeling die verkregen wordt. Dit verminderd nadruk op groepsverschillen maar leidt niet altijd tot intergroepsacceptatie. Hoofdstuk 7. Attitudes en de veranderingen ervan. Expliciete attitudes: men weet ervan en men kan het zelf aangeven. Impliciete attitudes: zijn niet direct te meten, men is zich er niet van bewust of houdt het met opzet verborgen. Vormen attitudes heeft 2 redenen: Ze zijn nuttig voor het beheersen en begrijpen van de omgeving. Het organiseren van ervaringen gebeurd door de object appraisal/knowledge functie. De utilitarian/instrumental functie zorgt ervoor dta we onze beloningen maximaliseren en daardoor onze belangrijke doelen bereiken. Ze zijn nuttig in het uitdrukken van zichzelf en anderen en zorgt voor het tot stand komen van verbondenheid.

-

In onderling afhankelijke cultuur versterken de attitudes het bestaan van de groep en het bijhorende groepsgevoel. Attitudes komen tot stand uit verschillende typen informatie; cognitieve, affectieve en gedragsinformatie. Cognitieve informatie gaat over kennis die er is over het attitude-object. De affectieve info zegt iets over interacties met het attitude object. Gedragsinformatie betreft info over interacties met het attitude object. Ambivalente attitudes kunnen zowel positieve als negatieve reacties op een attituede object weergeven. Consequenties contact met attitude object: Hoe sterker de attitude hoe moeilijker te verandern. Hoe sterker de attitude, hoe grote de kans dat de attitude gezien wordt al effect en ook gebruikt wordt. Hoe sterker de attitude, hoe meer deze automatisch geactiveerd wordt.

Oppervlakkige verwerking:

Bij oppervlakkige verwerking worden interferenties gemaakt op basis van toegankelijkheid en saillantie. Rational messages richten zich op attributies van het attitude object en kunnen nieuwe attitudes tot gevolg hebben. Emotional appeals benvloeden attitudes door ze gevoelens met een attitude object te laten associren. Bij overredingsheuristieken evalueert mens snel omdat er weinig tijd en moeite ind wordt gestoken. Oppervlakkige cues zijn hier de basis voor. De vertrouwdheid/bekendheidheuristiek stelt dat er bij herhaalde blootstelling een voorkeur voor dat object bestaat. Ook wel het mere exposure effect. Aantrekkingsheuristiek: mensen zijn het sneller men mensen eens die men aardig of aantrekkelijk vind. Aantrekkelijke mensen zijn goed in mensen overtuigen. Deskundigheidsheuristiek: men is geneigd mensen die bekwaam getiteld worden sneller te geloven dan mensen die dit niet zijn. Ook blijkt uit onderzoek dat mensen die een boodschap snel verkondigen een grotere mate van geloofwaardigheid hebben. Lengte-van-de-boodschap-heuristiek: Lengte van info heeft ook invloed op de manier waarop het als waar wordt beschouwd. Lange boodschappen worden over het algemeen als waar gezien. Systematische verwerking kan opgedeeld worden in 4 stappen: Er moet aandacht voor de boodschap zijn. De booschap moet dusdanig eenvoudig zijn, dat hij begrepen wordt en correct overkomt op de ontvanger. De reactie op de informatie door middel van elaboratie (kan zowel positieve als negatieve reacties op het bericht bevatten). De acceptatie van het bericht.

Als iemand slechte argumentatie gebruikt is er meestal een boemerang effect(tegenovergesteld effect). Als het erg belangrijk is om het juiste beeld te krijgen of als het persoonlijk relevant is zijn we geneigd systematisch te verwerken. Als men de mogelijkheid heeft om zich te concentreren en hier tijd voor heeft en men in staat is systematisch te verwerken, zal dit ook gebeuren. Met alcohol en drugs zal er vaker oppervlakkig verwerkt worden. Mensen die over het algemeen een uitdaging zien in het oplossen van moeilijke problemen hebben meer neiging systematisch op te lossen. Ook emotie en stemming kunnen invloed hebben. Mensen in een positieve stemming zien vaak het nut niet in van systematische verwerking en omdat ze een slechtere concentratie hebben verwerken ze vaak oppervlakkig. Zodra positieve info bijdraagd aan de vrolijke stemming, of

de positieve stemming een gevolg is van de desbetreffende taak, wil het geval dat men vaker over gaat op systematische verwerking. Ook de mate waarop iemand angst ervaart is van invloed op de motivatie. Bij extreme angst wordt de capaciteit verminderd en komt systematische angst minder voor. Bij matige angst is er juist wel de motivatie om systematisch te verwerken. Als er geen angst is, is er ook geen motivatie tot systematisch verwerken. Men wordt resistent tegen overtuigingen van anderen zodra ze hier vooraf over genformeerd zijn of als ze eerder gelijke argumenten gehoord hebben die niet bleken te kloppen. Constrast is een proces waarin afwijkende info van de attitude als ongelijk aan de attitude wordt genterpreteerd. Assimilatie is het tegenovergestelde proces waarin bijna gelijke info aan de attitude ook daadwerkelijk als gelijk gezien wordt. Eagly et al. Concludeerden in 2000 dat consistente en inconsistente informatie even goed ontjouden wordt, maar dat men over het algemeen makkelijker inconsistente info afwijst waar door consistente info in grotere getale overblijft. Sublimale overreding is de overreding waarin men door onbewuste stimuli benvloed wordt. De invloed hiervan is vrij groot, maar er zijn wel beperkingen. Lang niiet alle stimuli blijken te werken en het is soms lastig om mensen bloot te stellen aan een dergelijke vorm van benvloeding. Belangrijk is wel om te beseffen dat bewuste verwerking altijd sterker is dan sublimale benvloeding. Hoofdstuk 8. Gedragingen en attitudes: Attitudes worden vaak op gedragingen gebaseerd. Nieuw gedrag kan bijdragen aan nieuwe attitudes. Bij oppervlakkig redeneren kunnen attitudes geassocieerd worden met bepaalde gedragingen (vb knikken hoofd eerder eens met iets wat gezegd word dan bij het schudden van het hoofd). Zelfperceptietheorie: theorie waarin gesteld word dat acties in staat kunnen zijn attitudes te benvloeden omdat mensen hun attitudes afleiden van hun eigen gedragingen. Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen oorzaak en gevolg van attitudes. Voet in de deur techniek: doel is iemands toestemming te krijgen. Beginnen met een kleine vraag waarna je een grotere vraag of gunst vraagt. Men stemt dan eerder toe omdat ze het idee hebben niet meer teug te kunnen. Wel een aantal condities waar aan voldaan moet worden: Het eerste verzoek moet zinvol zijn, het moet in de lijn met het grotere verzoek liggen, eerste verzoek moet klein genoeg zijn en het verzoek moet vrijwillig lijken. Als iets belangijk is word er vaak systematisch verwerkt. Dan is het lastig associaties te maken. De richting van de gevestigde attitudes kunnen niet echt benvloed worden door acties, de intensiteit wel.

Cognitieve dissonantie: Festingers theorie (1957) die een onprettige staat voorstelt die veroorzaakt wordt door het bewustzijn van inconsistentie tussen gedragingen overtuigingen en attitudes. Deze theorie heeft een verklaring voor het aanpassen van attitudes aan gedrag. Zodra men zich ervan bewust is dat hun gedragingen belangrijke attitudes overtreden en dit dissonantie tot gevolg heeft, is men snel geneigd de attitudes te veranderen. Treed alleen op als attitudes belangrijk zijn. Vaak wordt ervoor gekozen gedachtes/attitudes te veranderen in plaats van het gedrag, want dat is sneller en makkelijker. 4 stappen tot stand koming dissonantie en veranderingen attitudes: De actie moet als inconsistent gezien worden. Dissonantie wordt het meest veroorzaakt op het moment dat het gedrag inconsistent is met zelfbeelden van de mens. De persoon moet persoonlijke verantwoordelijkheid voor het gedrag nemen. Dissonantie komt niet tot stand als men het gedrag aan externe factoren toe schrijft. De persoon moet fysiologische gevoelens ervaren. Deze gevoelens moeten toegekend worden aan de inconsistentie tussen attitude en het gedrag.

-

-

5 basissen van rechtvaardiging voor bepaalde gedragingen: 1) De rechtwaardiging van attitude discrepant gedrag: attitude verandering heeft de grootste kans om plaats te vinden als er onvoldoende rechtvaardiging is. Het word dan aan een externe factor toegewezen. 2) De rechtvaardiging van moeite. De effort justification effect verklaard dat de hoeveelheid inspanning, tijd, geld of pijn die in een doel gestopt wordt des te meer mensen het doel gaan waarderen. Wanneer men ook op vrijwillige basis ergens mee ingestemd heeft maar hier achteraf toch niet blij mee is, veranderd sneller zijn of haar attitudes om het lijden te rechtvaardigen. Dit gebeurt door bewustwording van de dissonantie(ze hebben zelf gekozen voor deze situatie). 3) De rechtvaardiging van besluiten. Zodra iemand moet kiezen tussen meerdere opties, ervaren zij beslissingsdissonantie. Dit is een spanning tussen hetgeen dat gekozen is en de mogelijke alternatieven. Hierin geldt wel dat hoe meer er gecontroleerd is op de implicaties van het maken van een keus, des te meer dissonantie er ervaren wordt, die behoefte naar het verminderen van de dissonantie vergroot. 4) De rechtvaardiging van attitude consistent gedrag. De zelfwaardering kan bedreigd worden door het niet doen wat je

beloofd te doen. Als iemand zich bewust wordt van een belofte die niet is nagekomen zal men proberen zijn of haar attitudes veranderen. 5) De rechtvaardiging van inconsistente acties. Kan leiden tot een versterking van de attitudes. De verandering in attitudes die tot stand kwamen door dissonantie vermindering, zijn vaak langdurig, vasthoudend en moeilijk te veranderen. Dissonantie kan ook door andere dingen dan verandering van attitudes verminderd worden. Vb het toevoegen van cognities om het gedrag meer gelijk te krijgen aan de attitudes, persoonlijke verantwoordelijkheid verminderen, de dissonantie aan iets anders dan jezelf toeschrijven en de belangrijkheid verminderen van het gedrag dat niet overeenkomt met de attitude. Gedrag bestuderen met attitudes: Benvloeden gedrag door attitudes kan op verschillende manieren. Zij kunnen consistent gedrag direct teweeg brengen, zonder tussenkomende gedachten. Ook kunnen ze gedrag na uitgebreide overweging of verwerking benvloeden. Dit kan door opzettelijke overweging van intenties. Als attitused gedrag beinvloeden op een overwogen manier, doet men bewust een poging het gedrag consistent te maken met hun attitudes. Dit proces is in te delen in 4 stappen: 1) De intenties vormen. Intenties vormen de belangrijkste voorspeller van uiteindelijk gedrag. De theory of reasoned action zegt dat attitudes en sociale normen belangrijke bronnen voor intenties zijn, die op hun beurt gedrag leiden. 2) Gedragsinformatie activeren. Welke info geactiveerd wordt, wordt bepaald door het denkniveau van iemand. 3) De planning: voorgenomen gedrag wordt in een plan van uitvoer gezet. 4) Voorgenomen gedrag wordt uitgevoerd, maar alleen als de kans zich voordoet. Wanneer wordt gedrag benvloed door attitudes. Verschillende manieren attitudes toegankelijk maken: Automatisch: als een attitude vaak naar voren komt, versterkt dit de linkt tussen attitude-object. Doelbewust: Attitudes komen naar voren omdat iemand bewust nadenkt voor hij/zij bepaald gedrag vertoont. Als men zich bewust is van een bepaalde attitude kan dit het effect van de attitude op het gedrag verhogen. Als de attitude niet de primaire gedachte is wordt

het effect op gedrag verminderd. Door middel van zelfbewustzijn. Als men zelfbewust gemaakt wordt, vergroot dit de kans dat er nagedacht wordt over belangrijke attitudes.

Hoofdstuk 9. Normen en groepen. Face to face groep: bestaat uit 2 of meer personen die met elkaar interacteren en die elkaar benvloeden. Sociale normen: zijn algemeen geaccepteerde manieren van denken, voelen of gedragingen van een bepaalde groep. Deze gedachten, gevoelens en gedragingen zijn volgens de leden uit de groep de juiste en geven dus eigenlijk de groepsevaluatie over juist en onjuist gedrag van een bepaalde groep weer. Conformiteit is de gelijkheid in gedachten, gevoelens of gedragingen van een persoon naar een bepaalde sociale norm. Vindt plaats omdat men ervan uitgaat dat de eigen groep juist is, en omdat men de eigen groep wil accepteren en goedkeuren. Over het algemeen worden groepsnormen overgenomen en meteen als juist en gepast gezien. Maar som is men het er publiekelijk over eens, terwijl men het in het privleven niet accepteert. Het idee van publiekelijke acceptatie maar priv afwijzen heet priv conformiteit. Vaak doet men dit omdat men bang is voor afwijzing van de groep. Verbondenheid en beheersing: Conformiteit vind plaats omdat mensen verwachten dat ze de wereld precies hetzelfde zien als anderen dit doen. False consensus effect : Geeft aan dat vaak wordt overschat in hoeverre andere het eens zijn met hun opvattingen. Twee soorten benvloeding van toepassing: Informationele invloed. Zorgt ervoor dat leden van een groep zich overeenstemmen met de normen dat zij geloven dat de normen van de groep de werkelijkheid representateert. In dit geval zou je kunnen zeggen dat men overeenstemt omdat men niet beter weet. Deze vorm van benvloeding heeft te maken met de zekerheid tot beheersing. Normatieve invloed. Wil zeggen dat de leden van een groep met elkaar overeenstemmen om een positieve sociale identiteit te verkrijgen. In dit geval zou je kunnen zeggen dat men de mening van anderen overneemt zodat hij of zij in een goed daglicht wordt gesteld. Deze vorm van benvloeding heeft betrekking op sociale verbondenheid.

-

Referentiegroepen: = een groep mensen waar iemand naar toetrekt als hij hulp nodig heeft bij een evaluatie of besluit. Vaak meer uit de ingroep dan outrgroep. Als leden zich sterk identificeren met hun groep en als ze vaak interacteren

met de groep, heeft de groep meer impact. Sociale benvloedingsprocessen: Als men in een groep het niet met elkaar eens is zorgt dat vaak voor depolarisatie. Dat is het effect waarin de uiteindelijke uitkomst van een groep gematigder is dan de meningen van de individuen voorafgaand aan de discussie. Tegenovergesteld is polarisatie: uiteindelijke mening van een groep wordt extremer dan de individuele meningen bij aanvang van de discussie. Gebeurt vooral als meerderheid van de groepsleden aan het begin al een voorkeur heeft voor een bepaalde kant van de discussie. Groepspolarisatie kan plaatsvinden als info op een oppervlakkige manier verwerkt wordt. Dit komt omdat mensen met een afwijkende mening de consensus van een groep aanneemt omdat ze graag de idealen van de groep willen laten zien. Maar bij systematische verwerking komt het ook voor omdat men bij belangrijke beslissingen veel aandacht heeft voor argumenten van anderen. Argumenten van de meerderheid worden meer gepresenteerd en lijken meer dwingend dan andere meningen. Risky shift is effect waarin men in een groep sneller riskante beslissingen neemt dan wanneer ze in hun eentje zijn. De druk om te conformeren: Men heeft het gevoel op consensus te vertrouwen, maar er zijn redenen om het niet te vertrouwen: Publiekelijke conformiteit: iemand zal zich niet conformeren aan iemand waarvan hij of zij weet dat zich men consistent gedraagt met een norm waar ze in hun privleven niet achter staan. Als men tot consensus komt zonder zelf na te denken over de relevante informatie. Als er een gemeenschappelijke vertekening is.

-

Pluralistic ignorance: Als iedereen publiekelijke conformiteit laat zien terwijl ze het er allen in het privleven niet mee eens zijn. Om dit te voorkomen moet men zich bewust worden van de daadwerkelijke mening van anderen. Groepsdenken ontstaat vaak als een groep onder druk staat om snel een beslissing te maken en als de leden zich sterk identificeren met de groep. Groepsdenken treedt vaker op in beslissingsprocedures, waarbij fouten gemaakt worden in de informatieverwerking. Kenmerken van groepsdenken: Collective rationalization: De groep is zijn standpunt aan het versterken in plaats van het testen van consensus. De mind guard is degen die de leden beschermt tegen informatie die in strijd is met de consensus. Die staat wel eens in de weg voor het effectief produceren van consensus. Consensus wil wel een verkregen worden zonder acceptatie binnen publieke conformatie.

-

-

Consensus kan besmet zijn omdat de meningen van de leden niet onafhankelijk van elkaar zijn(vaak past men de mening aan op dat van een ander).

Tegengaan groepsdenken: door vermijding van biases. Zo moet de info overdacht worden en info die op het eerste gezicht in strijd is met het algemene idee mag niet vermeden worden. Ook zou men hun priv mening kunnen laten horen. De rol van vooraanstaande groepsleden moeten op die manier worden beperkt. Ook zou het belang van dat mensen voor de groep geselecteerd worden op hun diversiteit. Zo zouden de meningen niet afhankelijk van elkaar worden. Minderheidsinvloed: Waarde hechten aan de meerderheid van de groep is niet altijd eerlijk en effectief. Aantal manieren waarop minderheden ook invloed kunnen hebben. Minderheidsgroep moet dan consistent blijven, een belang moet gevonden worden tussen de verschille en overeenkomsten met de meerderheid. Dubbele minderheden: Groepen mensen die een afwijjkende mening hebben van de rest van de groep en ook duidelijk van de meerderheid verschillen. Zijn dus extra benadeeld. Meerderheid- en minderheidsinvloeden kunnen beide anderen beinvloeden, gebeurt via dezelfde processen. Ze kunnen nml de behoefte aan beheerding en verbondenheid beinvloeden, oppervlakkige en systematische verwerking bevorderen en publiekelijke conformiteit genereren. Moscovici (1980) had 2 argumenten over processen van meerderheids- en minderheidsinvloeden. Ondanks het feit dat groepsleden uit de meerderheid positieve identiteiten kunnen geven, wil niet iedereen zichzelf tot een bepaalde groep rekenen. Zowel de meningen van de minder als de meerderheidsgroep zullen in het privleven worden geaccepteerd.

-

Hoofdstuk 10. Gedragingen en normen: Normen: sociale normen zijn algemeen geaccepteerde manieren van denken, voelen of gedragen van een groep. Volgens de leden van een bepaalde groep zijn deze gedachten, gevoelens en gedragingen de juiste. Voordat het gedrag benvloed moet er wel activatie van de normen plaatsvinden. Krauss, Freedman en Whitcup deden in 1978 onderzoek naar dit effect: Vonden dat mensen sneller troep op straat gooiden als er al troep lag. Redenen waarom men zich gedraagt naar sociale normen: Herhaalde activatie: Als norm frequent geactiveerd wordt brengt dit een bekrachtiging teweeg. Gedrag wordt waarschijnlijker na sterke associaties tussen situatie en gedrag.

-

Internationalisatie is het opvolgen van sociale normen omdat men ervan uitgaat dat dit de juiste en fatsoenlijke normen zijn. Dwang: doen we omdat er beloningen of straffen tegenover staan. Maar het is een ineffectieve manier omdat er geen persoonlijke acceptatie is. Consensus: Normatief gedrag wordt ondersteund doordat andere personen uit de groep het gedrag laten zien. Ze activeren en versterken de sociale normen op deze manier.

-

Deindividualisatie: staat waarin men zich kwijtraakt in de massa. De groeps/sociale identiteit domineert de persoonlijke identiteit. Op die manier zijn groepsnormen de enige die toegankelijk zijn. Wederkerigheidnorm: Belangrijke sociale normen zijn uitwisselen van gunsten. Deze uitwisseling duidt op de norm van sociale wederkerigheid. Het teruggeven van gunsten die een ander ons deed kan in ons nadeel werken. Bij het doen van concessies wordt vaak aangenomen dat ze wederkerig zijn(vb verkooptechnieken). Door in the face techniek: eerst een voorstel doen dat zo groot is dat het afgewezen wordt waarna een kleiner verzoek gedaan wordt dat de indruk van een concessie wekt, wat het waarschijnlijk maakt dat de persoon zal toegeven aan het kleine verzoek. Voorwaarden voor deze techniek: Eerste verzoek moet het juiste formaat hebben. Bij een te groot verzoek worden mensen achterdochtig, bij een te klein verzoek wordt het kleinere niet gezien als concessie. Het kleinere verzoek moet wel gerelateerd zijn aan het grote voorafgaande verzoek. Ook moet het van dezelfde persoon komen. De persoon die gevraagd wordt moet de kans krijgen eerst af te wijzen waarna hij of zij het tweede goedkeurt.

-

Andere methoden voor het activeren van de norm van wederkerigheid voor concessies: Thats not all techniek. De verkoper bied meteen een bonus of korting aan. Selling the top of the line techniek. Verkoper begint met aanbieden van een duur product en als ze niet verkocht worden, overgaat op een goedkoper product.

Toewijdingsnorm: De norm van sociale verbintenis is de norm waarin men verplicht is hun afspraken en verplichtingen na te komen. Deze verplichting kan nadelig zijn op het moment dat iemand een overeenkomst afsluit, waarna er toch verborgen kosten blijken te zijn. Toch houd men zich aan de overeenkomst. Low ball techniek: de beinvloeder verzekert een overeenkomst met een bepaald verzoek waarna hij het verzoek vergoot door verborgen

kosten te laten zien. Redenen waarom men zich toch aan dergelijke overeenkomsten houdt: Men wil een positief zelfbeeld houden(geen risico op cognitieve dissonantie want dat geeft ongemakkelijk gevoel), de oorspronkelijke afspraak wordt verstrekt door cognitieve bolstering: dit is de versterking van de oorspronkelijke overeenkomst door aanvullende ondersteunende gedachten, gevoelens en gedragingen. Ook voelt men zich verplicht zich aan de overeenkomst te houden omdat ze hem zijn aangegaan. Gehoorzaamheidsnorm: Millgrams experiment(1963): Mensen moesten schokken uitdelen aan mensen die hoorbaar pijn leden(was in werkelijkheid een bandje). Mensen waren niet verplicht schokken te geven maar gingen toch door. Bleek dat dit niet kwam door persoonlijke tekorten, onverschilligheid, achterdocht over het experiment, tijd, plaats of mensen. Wel zou het kunnen komen door gehoorzaamheid aan autoriteit. organizational obedience: onderdanigheid die plaats vind in hirarchische bureaucratische organisaties wat op grote schaal plaatsvindt. De norm van gehoorzaamheid aan autoriteit schrijft voor dat mensen moeten gehoorzamen aan de bevelen van personen met gezag. Hier zitten vier voorwaarden aan voordat deze norm optreedt: de norm moet toegankelijk zijn en de andere normen minder toegankelijk, de autoriteit moet rechtvaardig zijn en de autoriteit moet verantwoordelijkheid accepteren. Weerstand bieden: Reactantie: Gevoel van vrijheid beschermen of herstellen. Gebruiken van normen tegen normen is beste verdedigingstactiek. Hierbij wordt in andere richting van gedrag aan de hand van normen bekeken. Consensus binnen een groep en sociale steun zijn heel belangrijk voor een succesvolle opstand. Theory of planned behavoir: gedrag wordt gezamenlijk benvloed door attitudes, normen en het waarnemen van beheersbaarheid. Hoofdstuk 11. Vriendschappen en (liefdes) relaties. Aantrekkingskracht: Het schijnt dat de gevoelens over iemands relatie het belangrijkste in het leven zijn, belangrijker dan gezondheid, geld en carrire. Over het algemeen voelt men zich aangetrokken tot fysiek aantrekkelijke, mooie mensen, maar ook aardigheid telt mee. Interacties met aantrekkelijke mensen worden over het algemeen plezieriger ervaren. Die mensen worden ook vaak aardiger zelfverzekerder en warmer gezien. Dit kan ook zo zijn omdat het van die mensen word verwacht. Lage self monitors vinden aantrekkelijkheid minder belangrijk. Hoge self monitors zijn gevoeliger voor de omgeving. Ook is er een sekseverschil. Mannen vinden aantrekkelijkheid in lange relaties belangrijker, hiervoor is een evolutionaire verklaring. De ouderlijke investering is voor mannen minder

waardoor ze zich volop op de reproductie kunnen storten. De mate van aantrekkelijkheid is een indicatie voor vruchtbaarheid, jeugdigheid en gezondheid. Vrouwen hebben vaak grote ouderlijke investeringen en zoeken daarom een partner die steun kan bieden. Ze zoekt daarom vaker een dominante, sterke of statusgerichte man. Ook is de voorkeur van een vrouw onderhevig aan de vruchtbaarheidscyclus en verschilt van tijd tot tijd. Ook hebben vrouwen in veel culturen minder middelen dan mannen om een partner te zoeken. Zordra een interactie belonend werkt en tegemoet komt aan persoonlijke behoeften, vindt men de interactiepartner aardig. Interacties zorgen er ook voor dat men positieve indrukken van de interactiepartner krijgt. Dit komt doordat contact met anderen een soort gevoel van verbondenheid losmaakt. Daarnaast ziet men elkaar als gelijker als ze vaak met elkaar interacteren. Deze effecten treden echter niet op als ze niet belonend zijn. Negatieve interacies leiden tot gevoelens van afkeer die ervoor zorgt dat men elkaar minder aardig vindt. Naast aantrekkelijkheid vinden we ook gelijkere anderen aantrekkelijker. Er wordt vanuit gegaan dat gelijke anderen ons aardiger vinden dus ze worden ook als aantrekkelijker gezien. Als je het idee hebt dat een ander je aardig vind dan motiveert jou dat om de ander ook aardig te vinden. Anderen zorgen er ook voor dat onze attitudes en meningen gevalideerd worden. Men gaat sneller op met gelijke anderen. Ontwikkeling van vriendschappelijke relaties: Een relatie begint meestal met een uitwisselingsrelatie, dat is een relatie die gebaseerd is op uitwisseling van beloningen. Daarna veranderen ze vaak in gemeenschappelijke relaties, dat zijn relaties waarin men elkaar beloningen aanbied zonder iets terug te verwachten. Zelfonthulling is een belangrijk deel in een vriendschappelijke relatie(gedachten, gevoelens en emoties over personen aan elkaar vertellen). Hoe langer een relatie voortduurt hoe intiemer en verscheidener de onderwerpen worden. Als men meer over zichzelf deelt is er sprake van meer begrip en een goede cordinatie van gezamenlijke activiteiten, hierdoor vinden ze elkaar aardiger. De hoeveelheid zelfonthulling moet wel in balans zijn, te veel zorgt voor een oncomfortabel gevoel. Sekseverschil: Vrouwen die onthullingen doen reflecteren vaak hun gevoelens over de relatie. Mannen vaak over inspanningen om de relatie te versterken. Onderzoek naar hechte liefdesrelaties kunnen haast niet experimenteel, het is dus moeilijk om causale verbanden te trekken. In de ontwikkeling van hechte liefdesrelaties is het van belang dat er cognitieve onderlinge afhankelijkheid plaatsvindt. Dit is het proces waarin de partner deel van het zelf van de ander wordt en dat er mentale representaties van het zelf en van de ander met elkaar verbonden worden. Daarvoor moeten de verschillen tussen jezelf en je partner verdwijnen. Dit gebeurd onder andere door zelf onthullingen en extensieve interacties. Dit zorgt ervoor dat men elk aspect over het innerlijke leven van de ander leert kennen. Ook leert men de redenen achter het gedrag van de partner kennen en benvloed men andermans gedrag. Zo wordt de partner een deel van

iemands zelfconcept. Een ander apart effect is dat buitenstaanders over het algemeen beter kunnen inschatten of een relatie lang zal duren. Uitwisselingen van beloningen gaan in liefdesrelaties anders dan in vriendschappelijke. In liefdesrelaties wordt liefde en emotionele steun uitgewisseld terwijl er in vriendschapsrelaties vaker materile beloningen worden uitgewisseld. Ander opvallend effect is dat doordat de partner steeds meer deel word van het zelf gedrag ook op dezelfde manier wordt geattribueerd. Het positieve gedrag dat de partner vertoont wordt verklaard dor innerlijke kwaliteiten, het negatieve gedrag wordt verklaard door de situatie. Vaak wordt negatief gedrag ook geminimaliseerd of weggeredeneerd. Intimiteit: is een positieve emotionele band waarin een gevoel van begrip en ondersteuning plaatsvindt. Het wordt gestimuleerd door zelfonthullingen die beantwoord worden door acceptatie en erkenning wat een gevoel van waardering geeft. Intimiteit gaat vaak gepaard met gevoelens van warmte, verbondenheid en bekommering en vormt daardoor dan ook de meest centrale beloning voor hechte relaties. Er zijn theorien (oa. Bowlby, 1969) die stellen dat de gevoelens van verbinding een evolutionaire basis heeft. Er wordt gesuggereerd dat er een innerlijk systeem is die mensen emotioneel met andere verbind waarbij ze zich goed voelen als ze contact hebben met de anderen en zich slecht of angstig voelen als ze van elkaar gescheiden zijn. Verbintenis: Sterke emotionele band met de partner en de intentie om relaties voor lange tijd te behouden. Dit gaat gepaard met gevoelens als comfort als ze afhankelijk zijn voor intimiteit, advies en ondersteuning. Gevoelens en gedragingen worden hierdoor benvloed. Relaties met sterke verbintenissen duren automatisch langer. 3 verschillende factoren die betrokken zijn bij het creren en behouden van verbintenissen: Tevredenheid met de relatie. Psychologische obstakels: vb schaamte, verlies van energie, tijd en zelf onthulling en financile of emotionele moeilijkheden. De beloningen van de relaties als uniek zien. Beloningen uit relaties kunnen niet uit andere relaties gehaald worden.

Hechtingsstijlen: Men heeft een innerlijke behoefte om te hechten, er wordt onderscheid gemaakt tussen 4 hechtingsstijlen. Deze vier hechtingsstijlen kunnen onderscheiden worden door 2 onderliggende dimensies: De kijk op het zelf en de kijk op anderen. Angstig gehechte mensen zijn negatief tegenover zichzelf en anderen. Ze geven en zoeken in relaties weinig steun. Gepreoccupeerde gehechte mensen denken negatied over zichzelf

maar positiev over anderen. Deze personen zijn expressief in emoties en hebben veel vertrouwen in andere mensen. Vermijdend gehechte mensen hebben een positieve kijk op zichzelf maar een negatieve kijk op anderen. Ze zijn niet erg expressief en toten weinig intimiteit in relaties en zoeken en geven weinig steun. Veilig gehechte mensen hebben een positief beeld over zichzelf en over anderen. Ze ervaren vertrouwen en geluk in hechte relaties en zijn sneller geneigd steun te zoeken en te geven.

-

Over het algemeen zijn er 2 soorten mensen te onderscheiden die een verschillende kijk op relaties en het slagen ervan hebben. 1) mensen die geloven in voorbestemming, gaan ervanuit dat iemand op voorhand wel of niet geschikt is voor een relatie. 2) Mensen die geloven in groei, geloven dat conflicten die zich voordoen overwonnen kunnen worden met elke willekeurige partner. Er zijn ook sekseverschillen: Vrouwen vinden intimiteit en zelfverhulling erg belangrijk, terwijl mannen leuke gezamenlijke activiteiten met de partner het belangrijkst vinden. Dit betreft de kijk op de beloningen van een relatie. Mannen en vrouwen hebben ook andere bronnen van voldoeningen. Vrouwen zijn het meest tevreden als conflicten worden vermeden, mannen zijn tevreden als ze veel tijd doorbrengen met hun partner. Opvallend verschijnsel tussen culturen: Bij vrijwillige huwelijken neemt liefde af, bij gedrongen neemt het toe. Gevolgen van relaties: De partner wordt op den duur een deel van het zelf. Dit zorgt ervoor dat gevoel, gedrag en fysieke en mentale staat benvloed worden door relaties. Sociale steun, emotionele en fysieke middelen die anderen kunnen bieden, zorgt voor een verbetering in het psychologische en fysieke welzijn. Voor vrouwen is sociale steun effectiever dan voor mannen, voor als de sociale steun word gegeven door familie of vrienden. Emotionele steun helpt vaak bij stress of ziekte. Mannen zijn in het geven van steun vaak geneigd probleem oplossend advies te geven, terwijl vrouwen vaker emotionele steun bieden. Dit verschil in steun leidt vaak tot miscommunicatie. Mannen hebben vaak het idee dat hun gevoelens niet als uniek worden gezien, terwijl vrouwen het idee hebben dat gevoelens verkleind worden door de probleem oplossende tactiek van mannen. Seksualiteit: Gevoelens en passie: gevoelens van passie vaak verbonden met verlangen naar partner. Dit uit zich in de behoefte van samenzijn en contact. In liefde die alleen gebaseerd is op passie is er minder sprake van verbintenis, vertrouwen, hechting en intimiteit. Zodra de intimiteit en verbinteniss vergroot vindt er een afname of verdwijning van

gepassioneerde gevoelens plaats. Seksueel verlangen wordt vaal gezien als oorzaak van de opwinding die passie geeft en deze verstrekt. Mannen en vrouwen verschillen ook op het gebied van gepassioneerd gevoelens: mannen worden sneller verliefd terwijl deze gevoelens bij vrouwen sneller verminderen. Cultuurverschillen: sommige culturen vinden passie wel wenselijk, sommige staan er negatief tegenover. Mensen met een angstige of gepreoccupeerde hechtingsstijl zijn vaak geneigd meer gepassioneerde gevoelens te hebben dan mensen met een andere hechtingsstijl. Seksualiteit: In tegenstelling tot vroeger wordt seksuele activiteit tussen ongetrouwde mensen, die wel met elkaar verbonden zijn als goed bevonden. Als men elkaar kort kent wordt dit niet of amper geaccepteerd. Homoseksuele activiteiten worden steeds meer geaccepteerd. Vaak gebeurt het dat de vrouw de mate van seksuele activiteit bepaald in een relatie. Opvatting over het zien van seks als genot of als uiting van intimiteit en verbintenis zijn 2 totaal verschillende dingen, waarover communicatie tussen partners belangrijk is. Seks is een combi van gemeenschappelijk plezier en intieme zelfonthullingen, waardoor het verkrijgen en behouden van de relatie wordt gestimuleerd. Tevredenheid met seks hangt af van de tevredenheid van de relatie, net als dat gezamenlijke activiteiten samenhangen met de tevredenheid van de relatie. Vrouwen zijn ontevreden over hun seksleven als ze warmte en geborgenheid missen, terwijl mannen ontevreden zijn als het niet frequent en gevarieerd is. Het einde van een relatie. Conflicten: zodra partners onderling afhankelijk zijn zijn conflicten niet te vermijden. Vooral externe factoren als verantwoordelijkheden over werk of familie en sociale normen kunnen voor conflicten zorgen. Tevredenheid over een relatie afnemen als men minder beloningen uit de relatie haalt. Dit kan komen door een afname van bereidheid/mogelijkheid om aan de behoeften van de andere te voldoen, vb door ziekte of persoonlijke verandering. Relaties worden vaak verbroken doordat men het gevoel heeft niet genoeg psychologische steun te krijgen van de ander. Ook gebrek aan autonomiteit (zelfstandigheid) kan ervoor zorgen dat men een punt achter een relatie zet. Vrouwen geven vaak ook als reden dat er te weinig openheid en intimiteit was, terwijl mannen gebrek aan romantiek en passie vaak als oorzaak van het einde zien. Ook jaloezie door vergelijking tussen prestaties en succes van de partners kan tot conflicten leiden. Omgaan met conflicten: Wordt bevorderd door idealisatie. Gunstige opvattingen over de partner zorgen ervoor dat er minder conflicten zijn en dat de manier van ermee omgaan op een minder destructieve manier gebeurd. Als er meer sprake van verbintenis is in een relatie, blijven stellen vaker bij elkaar. Verbintenis zorgt er namelijk voor dat er meer motivatie is om de tekortkomingen van de partner te accepteren veel te

communiceren en het aanpassen van het eigen gedrag. Mensen met verschillende hechtingsstijlen laten een verschillende manier van omgaan met conflicten zien. Mensen die veilig gehecht zijn vertonen constructief gedrag en zien hun partner en relatie in een positiever daglicht na de discussie van een probleem. Mensen die vermijdend gehecht zijn, vooral mannen, zijn minder hulpvaardig en afstandelijke in discussies. Als mensen een gepreoccupeerde of angstige hechtingsstijl hebben vertonen zij niet erg constructief gedrag en hebben vaak uitbarstingen van negatieve emoties. Angstig gehechte mensen tonen tijdens een discussie veel angst en stress. Ook voelen zij zich boos en vinden dat er minder verbintenis, liefde en passie in de relatie zit. Oplossingen voor problemen: In conflicten kan het actief bespreken van een conflict, het afwachten tot de situatie verbeterd en vergeving(een toename van positieve gevoelens en afname van negatieve gevoelens) ervoor zorgen dat het probleem wordt opgelost. Dit zijn constructieve responsen op een conflict. Deze die je vaak bij mensen met een veilige hechtingsstijl. Destructieve responsen zijn dingen als schreeuwen, de ander negeren en brengen de relatie in gevaar. Hoe minder negatieve responsen in een relatie voorkomen, hoe meer tevredenheid er is. Over het algemeen wil het geval dat vrouwen constructievere responsen geven dan mannen. Men is geneigd negatieve attributie te maken als partners ontevreden zijn over hun relaties. Positief gedrag wordt dan sneller aan externe factoren toegeschreven en negatief gedrag aan intenties of persoonlijkheid. Tegenovergesteld bij tevredenheid over relatie. Als er veel negatieve attributies en destructieve responsen binnen een relatie plaats vinden, kan dit leiden tot een vicieuze cirkel van conflict. Het onderbreken van zon cirkel kan lastig zijn maar kan op basis van 2 stappen gebeuren: Belang dat er emotionele verzoening plaatsvindt. Hier moet het probleem erkend worden en in perspectief worden gebracht. Een vredesoffer van de partner accepteren. Het verminderen van conflicten kan door het vermijden van generalisaties over de partner en de communicatie van gevoelens.

Beide zijn constructieve manieren om conflicten te verminderen en te zorgen dat conflicten binnen perspectief blijven en de aandacht op het probleem wordt gericht. Jaloezie: Jaloezie is een belangrijke factor in het fout lopen van relaties. Het kan ervaren worden als een rivaal aanwezig is of als deze ingebeeld wordt. Vaak gaat jaloezie gepaard met gevoelens van boosheid, angst en depressie. Het wordt vaak versterkt als men het gevoel heeft niets in te brengen in een relatie of wanneer het vertrouwen in de partner weg is. Mensen die veilig gehecht zijn ervaren niet veel jaloerse gevoelens, terwijl gepreoccupeerde mensen juist vaak jaloezie voelen. Extreme jaloezie is slecht voor de relatie, terwijl een kleine mate van jaloersheid tot verbetering kan leiden.

Uit onderzoek blijkt dat vrouwen vaak in een gewelddadige relatie blijven omwille van de kwaliteit van alternatieven en hun gedane investeringen in de relatie. Meestal is het eind van een relatie een lang en complex proces met herhaalde conflicten en verzoeningspogingen. Vaak wordt de andere partner bij het eindigen van een relatie verweten dat hij of zij de oorzaak was van de achteruitgang van de relatie. Zodra men inziet wat het stuklopen te maken heeft met de relatie zelf en niet met iemand persoonlijk of extrene factoren. Vrouwen bendigen relaties vaker dan mannen. Verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat vrouwen in conflicten meer pijn en ellende ervaren. Partners kunnen ook gescheiden worden door de dood. Overleiden van een partner is de meest stressvolle gebeurtenis in een mensenleven en heeft veel gevolgens voor het fysieke en mentale welzijn van de achtergebleven partner. Vooral onverwacht overlijden geeft ernstige problemen. Eenzaamheid: Kan gevoelens geven van wanhoop, ellende, verveling en depressie en ontstaat vaak vanuit behoeften voor affectie en zelf-validatie vanuit een intieme relatie die niet vervuld wordt. Kan vaak verminderd worden door nieuwe mensen te ontmoeten. Ernstige reacties op eenzaamheid zijn alcohol en drugs. Als het verwijdt wordt aan interne factoren is het moeilijker te overwinnen dan wanneer het geattributeerd wordt aan controleerbare zaken. Het kan wel eens voorkomen dat liefde niet beantwoord wordt. Degene die afgewezen wordt kan dan pijn ervaren en zelfwaardering verliezen. Degene die afwees zal eerst een vermeerdering van zelfwaardering hebben, maar daarna zal hij/zij schuldgevoelens en irritaties krijgen. Als men een bepaalde liefde niet kan of wil beantwoorden is de zombie benadering het best: emoties worden getoond, men is kort van stof maar blijft wel beleefd. Hoofdstuk 12. Groepsinteractie. Minimale onderlinge afhankelijkheid: Sociale facilitatie is het fenomeen waarbij door de aanwezigheid van andere mensen toegankelijke reacties waarschijnlijker worden terwijl minder toegankelijke reacties minder waarschijnlijk worden. De aanwezigheid van anderen zorgt er zo voor dat makkelijk geleerde taken makkelijk gaan (dominante response) en dat ingewikkelde taken moeilijker gaan (non-dominante response). Zajonc stelde in 1965 dat verhoogde opwinding de oorzaak van sociale facilitatie is. Ook wordt er onderscheid gemaakt tussen twee oorzaken: Afleiding en evaluatievrees. Evaluatievrees is het gevolg van het besef dat anderen ons kunnen en zullen beoordelen wat invloed uit kan oefenen op onze prestaties. Ook afleiding kan er invloed op hebben. Bij mensen en dieren is dit het geval. Als veel mensen bij elkaar zijn wordt dit crowding genoemd. Crowding kan opwinding veroorzaken die kan leiden tot verhoogde agressie en bloeddruk en een lagere voldoening. Dit wordt verklaard door dezelfde redenen die bij socuale facilitatie zijn genoemd. Crowding heeft minder negatieve invloed op mensen die in steden wonen. Ook mensen

die het gevoel hebben zelf veel controle te hebben lijken minder stressvol. Taak onderlinge afhankelijkheid: vertrouwen op andere groepsleden voor succes van resultaten dat voortkomt uit de taak van de groep. Is vaak belangrijk is secundaire groepen(vb studiegenoten). Sociale onderlinge afhankelijkheid: vertrouwen dat men heeft in andere groepsleden voor gevoelens van verbondenheid, sociale en emotionele beloningen en een positieve sociale identiteit. Vooral belangrijk bij primaire groepen(vb familie en vrienden). Groepssocialisatie: Sociale verandering die een groep doormaakt als verschillende leden bij een groep komen of uit een groep gaan. Groepen veranderen op die manier de individuen uit de groepen, maar ook de individuen veranderen de groepen. Het is een proces van evaluatie en toewijding en kent een onderzoeksfase(er worden leden gezocht die goed in een groep passen), socialisatiefase(leden proberen elkaar te vormen en doelen te bereiken) en een onderhoudsfase(er wordt voor ieder lid een passende rol gezocht). Naast de fasen die groepsleden doorlopen ten opzichte van de groep, lopen ze ook onderling verschillende fasen ten opzichte van elkaar door. Tijdens zowel sociaal als taakgerichte onderlinge afhankelijkheid kunnen ze door alle of een deel van de volgende stadia gaan: De vorming van de groep. Di is een fase waarin men uit probeert te vinden waar de groep precies voor staat. Leden richten zich dan vaak op de leider.

-