Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding...

18
Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap (inclusief Gebarentaalwetenschap) versie november 2018 1. Algemene informatie Een BA-scriptie is een korte verhandeling over een welomschreven probleem of onderwerp, dat in ons geval binnen het gebied van de taalwetenschap moet liggen. Ze wordt geschreven in een vorm die lijkt op wat gebruikelijk is voor een wetenschappelijk artikel. Een BA-scriptie bevat maximaal 12.000 woorden, exclusief de titelpagina, de literatuurlijst en eventuele appendices. Ingangseisen. In principe is de BA-scriptie je afsluitende vak. De scriptie weerspiegelt de expertise die je in je hele studie hebt opgedaan. Als je bij aanvang van het scriptietraject nog te weinig vakken hebt gehaald of bent aangevangen, kan de scriptiecoördinator je verzoeken om je scriptietraject in een volgend jaar te vervolgen. Hoeveelheid werk. De BA-scriptie wordt gewaardeerd met 12 EC. Hiervoor staat 12 × 28 = 336 uur werk. Je begeleider krijgt 15 uur voor de begeleiding van een BA-scriptie. Taal. De BA-scriptie Taalwetenschap wordt geschreven in het Nederlands of in het Engels. Uitzonderingen hierop kun je in overleg met je begeleider aanvragen bij de examencommissie. 2. Organisatie van het scriptietraject De BA-scriptie wordt beschouwd als een apart vak van 12 EC, en heeft een eigen Canvas site (https://canvas.uva.nl/courses/8112). Je scriptie wordt door een docent begeleid. Er dient in alle gevallen een hoofdbegeleider van Taalwetenschap te zijn. Het eerste semester. Ofschoon de scriptie aangekondigd staat voor het tweede semester, gebeurt er al heel wat aan voorbereiding in het eerste semester. De opleiding Taalwetenschap is er al in september redelijk van op de hoogte wie de potentiële scriptiestudenten zijn: over het algemeen alle derde- en ouderejaars. Deze mensen krijgen in oktober een email van de BA-scriptiecoördinator (dat is op dit moment dr. Roland Pfau). In de weken daarna bedenk je als student, eventueel samen met een beoogd begeleider, een ruw scriptieonderwerp of althans de richting waarin je je scriptie wilt schrijven. De scriptiecoördinator koppelt je vervolgens aan een begeleider. Vanaf november of december vinden er dan regelmatig bijeenkomsten met je begeleider plaats, soms in groepjes (“scriptiegroepen”), soms individueel. Het werkschema voor het betreffende jaar is altijd op Canvas te vinden bij het vak “Bachelorscriptie Taalwetenschap”. Seminar. In februari en maart volg je naast het werk aan je scriptie het vak Methoden en Technieken (6 EC), dat aan de scriptie gekoppeld is. Een onderdeel van dit vak vormt namelijk het bespreken van het onderzoeksontwerp van elke BA-scriptie waaraan op dat moment wordt gewerkt. Afronding. In april en mei raakt je scriptie af. Afhankelijk van je eigen stijl en die van je begeleider lever je de scriptie in in aparte hoofdstukken of in één keer. In ieder geval geeft de begeleider je feedback over de eerste versie, die je dan kunt verwerken voor de tweede, finale, versie.

Transcript of Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding...

Page 1: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

(inclusief Gebarentaalwetenschap) versie november 2018

1. Algemene informatie

Een BA-scriptie is een korte verhandeling over een welomschreven probleem of onderwerp, dat in ons geval binnen het gebied van de taalwetenschap moet liggen. Ze wordt geschreven in een vorm die lijkt op wat gebruikelijk is voor een wetenschappelijk artikel. Een BA-scriptie bevat maximaal 12.000 woorden, exclusief de titelpagina, de literatuurlijst en eventuele appendices.

Ingangseisen. In principe is de BA-scriptie je afsluitende vak. De scriptie weerspiegelt de expertise die je in je hele studie hebt opgedaan. Als je bij aanvang van het scriptietraject nog te weinig vakken hebt gehaald of bent aangevangen, kan de scriptiecoördinator je verzoeken om je scriptietraject in een volgend jaar te vervolgen.

Hoeveelheid werk. De BA-scriptie wordt gewaardeerd met 12 EC. Hiervoor staat 12 × 28 = 336 uur werk. Je begeleider krijgt 15 uur voor de begeleiding van een BA-scriptie.

Taal. De BA-scriptie Taalwetenschap wordt geschreven in het Nederlands of in het Engels. Uitzonderingen hierop kun je in overleg met je begeleider aanvragen bij de examencommissie.

2. Organisatie van het scriptietraject

De BA-scriptie wordt beschouwd als een apart vak van 12 EC, en heeft een eigen Canvas site (https://canvas.uva.nl/courses/8112). Je scriptie wordt door een docent begeleid. Er dient in alle gevallen een hoofdbegeleider van Taalwetenschap te zijn.

Het eerste semester. Ofschoon de scriptie aangekondigd staat voor het tweede semester, gebeurt er al heel wat aan voorbereiding in het eerste semester. De opleiding Taalwetenschap is er al in september redelijk van op de hoogte wie de potentiële scriptiestudenten zijn: over het algemeen alle derde- en ouderejaars. Deze mensen krijgen in oktober een email van de BA-scriptiecoördinator (dat is op dit moment dr. Roland Pfau). In de weken daarna bedenk je als student, eventueel samen met een beoogd begeleider, een ruw scriptieonderwerp of althans de richting waarin je je scriptie wilt schrijven. De scriptiecoördinator koppelt je vervolgens aan een begeleider. Vanaf november of december vinden er dan regelmatig bijeenkomsten met je begeleider plaats, soms in groepjes (“scriptiegroepen”), soms individueel. Het werkschema voor het betreffende jaar is altijd op Canvas te vinden bij het vak “Bachelorscriptie Taalwetenschap”.

Seminar. In februari en maart volg je naast het werk aan je scriptie het vak Methoden en Technieken (6 EC), dat aan de scriptie gekoppeld is. Een onderdeel van dit vak vormt namelijk het bespreken van het onderzoeksontwerp van elke BA-scriptie waaraan op dat moment wordt gewerkt.

Afronding. In april en mei raakt je scriptie af. Afhankelijk van je eigen stijl en die van je begeleider lever je de scriptie in in aparte hoofdstukken of in één keer. In ieder geval geeft de begeleider je feedback over de eerste versie, die je dan kunt verwerken voor de tweede, finale, versie.

Page 2: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

2

Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van je scriptie inclusief bijlagen uiterlijk 20 juni digitaal bij je begeleider in te leveren als een PDF-bestand, zodat de opmaak vastligt (dus niet als een Word-bestand, waarvan de opmaak afhangt van de computer en beschikbare lettertypen van de ontvanger). Je begeleider zal het je laten weten als zij of hij graag ook een papieren versie van de scriptie ontvangt. Je levert de finale versie ook in via de plagiaatscontrole op Canvas. De scriptie dient een samenvatting te bevatten, zowel in het Nederlands als in het Engels (per taal max. 300 woorden).

Festival. Tijdens het BA-scriptiefestival, dat eind juni plaatsvindt, geef je een 20 minuten durende visueel ondersteunde mondelinge presentatie van de inhoud van je scriptie. Deze presentatie is een voorwaarde voor het ontvangen van je eindcijfer.

Tweede lezer. BA-scripties worden niet alleen geëvalueerd door je begeleider, maar ook nog door een “tweede lezer”, die je in overleg met je begeleider kiest. Normaliter ontvangt de tweede lezer slechts de finale versie; het is echter mogelijk dat zij of hij ook graag een eerdere versie wil zien om feedback te kunnen geven.

Examen en cijfer. Het eindcijfer wordt bepaald door de begeleider in overleg met de tweede lezer. Gedurende de laatste meeting, die eind juni plaatsvindt (het “examen”), wordt de beoordeling besproken en krijg je een rapport over hoe het cijfer samengesteld is. In het cijfer betrekt de begeleider het hele scriptietraject. De tweede lezer kan ervoor kiezen om, als zij of hij vragen aan je wil stellen, bij het examen aanwezig te zijn; in dat geval stellen begeleider en tweede lezer aan het eind van de meeting het cijfer vast.

Archivering. Zodra je het cijfer hebt, lever je de scriptie in op Pontifex (zie A–Z), zodat hij wordt gearchiveerd op UvA Scripties Online. De samenvatting dien je in voor publicatie in het KATblad.

Te laat? De einddatum van 20 juni is zo gekozen dat je begeleider en tweede lezer nog tijd hebben voor de beoordeling, en de laatste meeting uiterlijk 30 juni kan plaatsvinden. Als je deze deadline niet haalt, kan het afstuderen flink verlaat worden, zodat je bijvoorbeeld niet aan een master kunt beginnen. Bij vertraging kun je van je begeleider niet verwachten dat zij of hij tijdens het academisch reces (juli en augustus) beschikbaar is, dus dan wordt de scriptie naar het volgend studiejaar doorgeschoven.

Herkansing? Als je ondanks feedback na je eerste versie geen voldoende haalt voor je definitieve versie, krijg je vier weken gelegenheid om nog eenmaal, zonder verdere begeleiding, je scriptie om te werken. Dit komt gelukkig zeer zelden voor. Omdat een en ander zal plaatsvinden in de zomerperiode, is het mogelijk dat een andere docent de beoordeling overneemt. Als je zo’n gok niet de moeite waard vindt, of als ook de herwerkte versie niet voldoende is, moet je in het volgende studiejaar aan een nieuwe scriptie beginnen, die over een ander onderwerp moet gaan.

Andere problemen? Bij verschil van mening met je begeleider, of indien je af wilt wijken van de genoemde regels, raden we aan om een en ander op te lossen in overleg met je begeleider. Dat lukt bijna altijd; zo niet, dan kun je de examencommissie om een uitspraak vragen.

De rest van deze handleiding gaat over hoe je een BA-scriptie in de taalwetenschap of gebarentaalwetenschap schrijft.

Kijk ook voor voorbeelden van goede scripties op de Canvas site!

Page 3: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

3

3. Soorten scripties

Er kunnen verschillende soorten scripties worden geschreven. We noemen hieronder een aantal soorten, zonder de pretentie van volledigheid.

3.1. Verslag van een klein empirisch onderzoek

Onderwerpen voor een empirische scriptie zijn bijvoorbeeld: een onderzoek naar geslachtstoekenning aan naamwoorden door tweedetaalverwervers; een onderzoek naar variatie in taalgebruik afhankelijk van regio of leeftijd; een fonologische analyse van de uitingen van een tweejarig kind; een analyse van de gesproken component in de Nederlandse Gebarentaal.

3.2. Vergelijking van verschillende theoretische standpunten

Onderwerpen voor een theoretische scriptie zijn bijvoorbeeld: een bespreking van de verschillende opvattingen over het begrip classifier in gebarentalen en gesproken talen; een vergelijking van de modellen voor werkgeheugen en taal; een vergelijking van verschillende visies op de analyse van reflexieve constructies; een vergelijking van algemene eigenschappen van Optimality Theory tegenover Harmonic Grammar.

3.3. Bespreking van enkele taalgegevens in het licht van een of meer theorieën Onderwerpen voor een analyserende scriptie zijn bijvoorbeeld: een beschrijving van nominaliseringen in verschillende talen binnen het kader van Functional Discourse Grammar; het afleiden van een perceptiegrammatica voor hoe het Pools woorden uit het Frans ontleent; een syntactische analyse van vragen in gebarentalen in het kader van Emergent Grammar; een beschrijving van retorische vragen in het Japans in het kader van de conversationele analyse.

3.4. Kritische literatuursamenvatting over een bepaald onderwerp

Onderwerpen voor een literatuurscriptie zijn bijvoorbeeld: de relatie tussen pidginisering en tweedetaalverwerving; de verwerving van vingerspelling door dove kinderen.

Combinaties van bovengenoemde soorten scripties komen veel voor. Een empirisch onderzoek zal meestal ingegeven zijn door de verschillende voorspellingen die verschillende theorieën doen, en ook een literatuursamenvatting zal vaak niet zonder vergelijking van theorieën kunnen.

4. Beoordelingscriteria

De beoordeling van de BA-scriptie geschiedt aan de hand van de volgende criteria: 1. Wetenschappelijkheid: helderheid vraagstelling, onderzoeksmethode, kwaliteit argumen-tatie,

verhouding beschrijving/analyse: 40%. 2. Bronnen- en materiaalbehandeling: selectie primaire en secundaire literatuur, hoeveelheid en

kwaliteit van gebruikte bronnen, citaten en literatuurverwijzingen, nauwkeurigheid: 20%. 3. Creativiteit, originaliteit, diepgang en moeilijkheidsgraad: 10%. 4. Opbouw en structuur van het betoog: verdeling in hoofdstukken, paragrafen en alinea’s;

middelen om samenhang te bewerkstelligen: 10%. 5. Taalvaardigheid en stijl: 10%. 6. Zelfredzaamheid, progressie (leren van opmerkingen begeleider), zelfstandigheid: 10%. 7. Uiterlijke verzorging, layout: aan de voorwaarden moet voldaan zijn. 8. Omvang, aantal woorden: aan de voorwaarden moet voldaan zijn. 9. Publieke presentatie: moet verricht zijn (bij voorkeur op het BA-scriptiefestival).

De precieze kwalificaties voor de becijfering zijn als volgt (elk criterium heeft meerdere facetten; die kunnen worden gemiddeld):

Page 4: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

4

Criterium 1: 1 = onleesbaar; 2 = nauwelijks leesbaar, ideeën komen nauwelijks over; 3 = moeilijk leesbaar, alleen simplistische ideeën komen over, opsomming van feiten of data zonder poging om ze aan elkaar te relateren; 4 = hier en daar moeilijk leesbaar, ideeën komen onduidelijk over, weinig verband tussen stelling en analyse, samenvattingen en parafrases van de belangrijkste literatuur soms onvoldoende; 5 = leesbaar met enige moeite, een deels ondersteund maar niet geheel ontwikkeld gezichtspunt komt over OF lijst van informatie uit de literatuur zonder veel analyse OF bevat irrelevante stukken; 6 = leesbaar met niet al te veel moeite, redelijke analyse, sommige stukken moeten uitgewerkt, alinea’s niet altijd logisch georganiseerd, samenvattingen en parafrases voldoen; 7 = redelijk geschreven, adequate analyse, logische argumentatie, alle stukken relevant, samen- vattingen en parafrases van de literatuur zijn duidelijk; 8 = leesbaar en interessant, to the point, goede analyse, samenvattingen en parafrases zijn toepasselijk en worden competent gebruikt in de argumentatie; 9 = zeer leesbaar en interessant, een plezier om te lezen, zeer goede analyse, beheersing van het onderwerp, excellent gebruik van de literatuur om het argument te onderbouwen; 10 = tijdschriftwaardige wetenschappelijkheid.

Criterium 2: 1 = bronnen moet dat dan? verwijzen wat is dat? hoezo een bibliografie? 2 = bronnen onmogelijk gebruikt, verwijzing chaotisch, bibliografie een zootje; 3 = bronnen verkeerd gebruikt, verwijzing onduidelijk of incompleet of vaak onconventioneel, bibliografie slordig; 4 = bronnen worden gebruikt maar vaak niet duidelijk waarom of hoe, onconventionele verwijzing, bibliografie veel fouten; 5 = bronnen worden gebruikt maar niet altijd toereikend, verwijzingen niet altijd duidelijk, bibliografie bevat fouten; 6 = bronnen worden gebruikt met te verbeteren verantwoording, verwijzingen volgens geldende conventies, bibliografie bevat enkele fouten; 7 = toereikende selectie van bronnen hoewel functie in het argument niet altijd duidelijk, meestal duidelijke verwijzingen volgens geldende conventies, bibliografie een paar foutjes; 8 = goede selectie van bronnen, duidelijke verwijzingen met competente inleidingen, bibliografie foutloos; 9 = intelligente selectie van bronnen, duidelijk waarom en hoe gebruikt, duidelijke verwijzing, bibliografie smetteloos; 10 = uitmuntende selectie van bronnen, zeer duidelijke verantwoording en verwijzing, bibliografie piekfijn.

Criterium 3: 1 = onderwerp aangebracht door docent, methode tot in detail aangegeven door docent, triviale complexiteit, meervoudige bijstellingen noodzakelijk; 2 = nauwelijks ideeën en inbreng van student, nauwelijks complexiteit; 3 = weinig ideeën en inbreng van student in onderwerp en methode, zeer lage complexiteit; 4 = duidelijk meer ideeën en inbreng van docent dan van student, lage complexiteit; 5 = iets meer ideeën en inbreng in onderwerp en methode van docent dan van student, niet bijzonder complex; 6 = evenveel ideeën en inbreng van docent en student, enige complexiteit aanwezig; 7 = iets meer ideeën van student in onderwerp en methode dan van docent, redelijk complex; 8 = duidelijke persoonlijke inbreng in onderwerp en methode (geringe bijstellingen door docent), grote complexiteit; 9 = ideeënvorming bijna geheel van student (minimale bijstellingen door docent), zeer hoge mate van originaliteit en creativiteit; 10 = origineel onderwerp aangebracht door student, methode zelf tot in detail verzonnen, zeer hoge complexiteit, tekst meteen goed.

Page 5: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

5

Criterium 4: 1 = geen verdeling in hoofdstukken en paragrafen en alinea’s, geen planning; 2 = verdeling in alinea’s en samenhang en ontwikkeling zeer incompleet en vaag, planning ver te zoeken; 3 = verdeling in alinea’s en samenhang en ontwikkeling incompleet en vaag, nauwelijks planning te ontdekken; 4 = enige planning is zichtbaar maar meerdere fouten in verdeling in alinea’s, pogingen tot samenhang in en tussen alinea's stranden regelmatig, verbindingen tussen ideeën blijft impliciet; 5 = geen goede overeenkomst tussen het verhaal en de conclusie, eenvoudige maar soms ontoereikende samenhang in en tussen alinea’s; 6 = verdeeld in alinea's maar soms een beetje verkeerd, eenvoudige maar toereikende samenhang in en tussen alinea’s; 7 = goed opgezet en in het algemeen goed verdeeld in paragrafen en alinea's, overwegend succesvol gebruik van middelen die het verhaal samenhangend maken; 8 = duidelijke structuur en goed gebruik van middelen die het verhaal samenhangend maken, logische ontwikkeling van het argument; 9 = overtuigende structuur en ontwikkeling van het betoog, zeer goede samenhang binnen en tussen alinea’s, logische en onontkoombare ontwikkeling van het argument; 10 = tijdschriftwaardige opbouw.

Criterium 5: 1 = een en al taal- en stijlfouten, daardoor zeer veel onbegrijpelijke zinnen, alleen zeer simpele zinnen; 2 = vol met taal- en stijlfouten, daardoor veel onbegrijpelijke zinnen, voornamelijk zeer simpele zinnen; 3 = zeer veel taal- en stijlfouten, daardoor redelijk veel onbegrijpelijke zinnen, voornamelijk simpele zinnen; 4 = behoorlijk veel taalfouten zelfs in eenvoudige structuren, daardoor soms onduidelijk, weinig variatie, klein vocabulaire, weinig idiomatisch; 5 = taal-, spel- en interpunctiefouten, alle correcte zinnen zijn eenvoudig, beperkte variatie in structuren, beperkt vocabulaire, vaak onidiomatisch of verkeerd register; 6 = taal-, spel- en interpunctiefouten, enkele correcte complexe zinnen, enige variatie in structuren, adequaat maar eenvoudig vocabulaire, soms onidiomatisch; 7 = taal-, spel- en interpunctiefouten alleen in complexe zinnen, veel correcte complexe zinnen, redelijke variatie in structuren, adequaat en gevarieerd vocabulaire, zelden onidiomatisch; 8 = slechts een paar kleine fouten, goede variatie in structuur; adequaat, gevarieerd en idiomatisch vocabulaire; 9 = nauwelijks fouten (geen grote), grote variatie in zinsstructuren, interessante en altijd adequate woordkeus, uitgebreide woordenschat; 10 = geen fouten, excellente variatie in zinsstructuren, excellente woordkeus, excellente woordenschat.

Criterium 6: 1 = totaal onzelfstandig en onzelfredzaam, doet niets met feedback; 2 = nauwelijks zelfstandigheid of zelfredzaamheid, nauwelijks resultaat van feedback; 3 = zeer lage zelfstandigheid, zeer laag resultaat van feedback; 4 = lage zelfstandigheid, laag resultaat van feedback; 5 = niet bijzonder zelfstandig, niet bijster gevoelig voor feedback; 6 = enige mate van zelfstandigheid, enig resultaat van feedback; 7 = redelijke mate van zelfstandigheid, redelijk resultaat van feedback; 8 = grote mate van zelfstandigheid, gering aantal correcties, goed omgaan met feedback; 9 = zeer grote van zelfstandigheid, minimale correcties; 10 = maximale zelfstandigheid, geen correcties.

Page 6: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

6

4.1. Goed wetenschappelijk onderzoek Plagiaat. Bovenstaande beoordelingscriteria gelden slechts als er geen sprake is van plagiaat. Als je plagiaat pleegt, betekent dat een 0 en een gang naar de examencommissie. Er zijn verschillende soorten plagiaat. Je pleegt plagiaat van tekst als je een formulering van een ander letterlijk of bijna letterlijk overneemt zonder hem tussen aanhalingstekens te zetten en de bron toe te voegen; je kunt dit voorkomen door het betreffende idee in je eigen woorden uit te drukken, en natuurlijk nog steeds de bron te vermelden. Je pleegt plagiaat van ideeën als je een idee van een ander als je eigen idee presenteert, d.w.z. het idee uitdrukt zonder bronvermelding; je kunt dit voorkomen door de bron te vermelden. Zie ook de regeling voor plagiaat op de Canvas site.

Methodologie. Wat betreft kenmerken van goed wetenschappelijk onderzoek, opzetten van wetenschappelijk onderzoek en verslag leggen van onderzoek: kijk voor voorbeelden van goede scripties op de Canvas site.

5. De keuze van het probleem

Het allerbelangrijkst is om een onderwerp te kiezen dat je boeit. Als je tijdens je studie echt een Aha- Erlebnis hebt gehad of geboeid bent geraakt door een onderwerp, dan levert dat goede aanknopingspunten voor een onderwerp. In de voorafgaande vakken heb je informatie gekregen over het formuleren van een onderzoeksvraag met betrekking tot een onderwerp; hier nog een paar punten.

5.1. Omvang van het probleem en onderzoeksvraag

Er zijn in principe oneindig veel oneindig ingewikkelde problemen. Het vinden van een probleem is dus niet zo moeilijk. Veel lastiger is het vinden van een probleem dat zich binnen het korte bestek van een scriptie op zinnige wijze laat behandelen. Kies dus een bescheiden probleemstelling, of een thema dat met beperkte hulpmiddelen kan worden aangepakt. Kies een onderzoeksvraag waar wel enige literatuur over is, maar probeer niet alle literatuur te pakken te krijgen die over “jouw” onderzoeksvraag is geschreven. Durf verder ook af te zien van allerlei implicaties van het probleem die voor de kern van de probleemstelling niet direct relevant zijn. Verantwoord zowel de keuze van het probleem als de inperkingen.

Hierboven hebben we het gehad over zowel onderwerpen als onderzoeksvragen. Bij ieder onderwerp hoort dan een specifieke onderzoeksvraag (mogelijk met sub-vragen) geformuleerd te worden (zie sectie 6). Tijdens de eerste bijeenkomsten met je begeleider zal het vooral hierover gaan.

5.2. Relevantie van het probleem

Het probleem moet relevant zijn voor de taalwetenschap. Dit wil niet zeggen dat een interdisciplinaire scriptie niet mogelijk is. In dat laatste geval is het nodig om met je begeleider te bespreken of het raadzaam is ook een collega van die andere discipline te raadplegen.

6. De onderzoeksvraag

Bij het gekozen onderwerp formuleer je zo precies mogelijk de onderzoeksvraag. Je scriptie is dan de poging om een antwoord op deze vraag te geven. De onderzoeksvraag is de leidraad voor het formuleren van je verdere betoog. In het kader van een BA-scriptie is het meestal niet mogelijk om iets absoluut aan te tonen. Een paar voorbeelden:

• Thema: een fonologische analyse van het taalgebruik van een groep stotterende kinderen. Onderzoeksvraag: Is de fonologie van de groep stotteraars normaal met betrekking tot fonologische contrasten, segmenten, en fonologische processen?

Page 7: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

7

• Thema: het concept classifier in gebarentalen en gesproken talen. Onderzoeksvraag: In hoeverre wijkt het concept classifier in gebarentalen af van het concept in gesproken talen?

• Thema: attitude van jongeren en ouderen ten opzichte van SMS-taal. Vraag: Is er een verschil in de attitude ten opzichte van SMS-taal tussen jongeren en ouderen?

In de eerste sessies van je scriptiegroep zal je werken aan het formuleren van je onderzoeksvraag, de operationalisering ervan en het bijeenbrengen van de meest relevante literatuur.

De docent zal je feedback geven over deze aspecten, vooral over de begrenzing van je onderzoeksvraag, en je advies geven over de te gebruiken literatuur.

7. De opbouw van het betoog

Denk in een vroeg stadium na over de globale structuur van het betoog. Maak, voor je tot schrijven overgaat, een opzet, compleet met een onderverdeling in paragrafen, voorzien van hoofdjes, met een korte aanduiding van hetgeen in elke paragraaf moet worden behandeld (een soort beredeneerde inhoudsopgave). Denk ook na over de relatieve omvang van elke paragraaf, gegeven de beperkte omvang van het geheel. Maak niet te veel onderverdelingen in sub-sub-paragrafen en dergelijke.

Het is lastig om algemeen geldende richtlijnen voor de opbouw van een scriptie te geven. Hieronder geven we een paar voorbeelden volgens de soorten scriptie die in sectie 3 besproken zijn.

1. Verslag van een klein empirisch onderzoek

1. Inleiding en probleemstelling Hierin staat welk probleem je wilt onderzoeken en in het licht van welke theorieën, c.q. eerdere onderzoeksbevindingen, hoe je dit onderzoek wilt aanpakken, bijvoorbeeld dat er een kritieke periode is voor succesvolle tweedetaalverwerving. Op basis hiervan stel je een bepaalde verwachting of een hypothese op, bijvoorbeeld dat tweedetaalverwervers moeilijkheden blijven houden met geslachtstoekenning.

2. Methode van onderzoek Hierin zeg je op welke wijze je het probleem hebt onderzocht, bijvoorbeeld welke proefpersonen hebben meegedaan. Geef een verantwoording van de benadering van je proefpersonen (geheimhouding [pseudoniemen]; toestemming van de Commissie Ethiek; privacy [toestemming gegeven voor gebruik van data?]). Besteed ook altijd veel aandacht aan de wijze waarop variabelen zijn geoperationaliseerd, bijvoorbeeld wat je definitie van tweedetaalverwerver is, of wat je als “fout in geslachtstoekenning” definieert. Hoe wordt alles gemeten, geanalyseerd en statistisch getoetst?

3. Resultaten Hier presenteer je de resultaten, in tekst maar ook vaak in tabellen en/of figuren. De statistische waardes van je bevindingen worden ook vermeld.

4. Discussie en conclusies Hier kom je terug op de theorieën die je in 1. besproken hebt en geef je het antwoord op je vraag. Eventueel moeten methodologische kwesties besproken worden en wil je suggesties voor vervolgonderzoek maken.

2. Vergelijking van verschillende theoretische standpunten

1. Inleiding en probleemstelling Hierin staat welke theoretische standpunten je met elkaar wilt vergelijken en wat het verschijnsel is ten aanzien waarvan je deze standpunten wilt vergelijken. Je zou bijvoorbeeld kunnen vergelijken hoe in de Generatieve Grammatica en de Optimaliteitsheorie reflexieve constructies worden behandeld.

Page 8: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

8

2. Definities en typologie Eerst leg je uit wat het verschijnsel inhoudt aan de hand waarvan je theoretische standpunten met elkaar wilt vergelijken. Bespreek een aantal voorbeelden aan de hand waarvan je (in dit geval) uiteen zet wat reflexieve constructies zijn, en wat er interessant is aan reflexieve constructies. Je geeft ook aan welke eigenschappen van reflexieve constructies een theorie zou moeten kunnen verklaren. Je zou bijvoorbeeld kunnen bespreken dat in sommige talen reflexieve constructies verschillend zijn op zinsniveau (Hij zag zichzelf in de spiegel) en op NP-niveau (Hij las zijn eigen boek), terwijl in andere talen dergelijke verschillen tussen de niveaus niet bestaan. Het is een uitdaging voor theorieën om dit soort variatie te kunnen verantwoorden.

3. Theoretische standpunten Nadat je het fenomeen hebt beschreven bespreek je de verschillende theorieën die je met elkaar wilt vergelijken, in dit voorbeeld de Generatieve Grammatica en de Optimaliteitsheorie. Behalve algemene kenmerken van deze theorieën geef je uiteraard ook aan hoe het onderzochte verschijnsel door deze theorieën benaderd wordt.

4. Kritische vergelijking Deze sectie is uiteraard cruciaal. Hier bespreek je welke verschijnselen de verschillende theorieën wel en niet kunnen verklaren. Mochten beide theorieën voor problemen komen te staan, dan doe je ook een poging om aan te geven op welke punten de theorieën zouden moeten veranderen om wel effectief het verschijnsel te kunnen verantwoorden.

5. Conclusie Hier vat je je belangrijkste bevindingen samen en spreek je je uit voor de ene of de andere, eventueel door jou aangepaste, benadering.

3. Bespreking van enkele taalgegevens in het licht van een of meer theorieën

1. Inleiding en probleemstelling Hierin staat welke taalgegevens je wilt onderzoeken en in het kader van welke theorie. Geef ook aan waarom de theorie die je hebt gekozen interessant is in relatie tot het fenomeen dat je wilt onderzoeken. Je zou bijvoorbeeld kunnen onderzoeken hoe Functional Discourse Grammar de verschillen tussen de diverse typen nominaliseringen die voorkomen in het Engels zou verantwoorden.

2. Nominaliseringen in het Engels In deze sectie bespreek je het taalspecifieke fenomeen dat je hebt gekozen. Laat met voorbeelden zien welke verschillende nominaliseringen er zijn in het Engels. Sommige betekenen duidelijk iets anders (bijv. een observer is een persoon, observation is een handeling, een observatory is een locatie), terwijl andere geen duidelijk betekenisonderscheid laten zien (een contestant is een persoon net zoals een observer een persoon is). De gekozen theorie zal in staat moeten zijn om al deze gevallen te beschrijven.

3. Functional Discourse Grammar In deze sectie beschrijf je kort de door jou gekozen theorie, waarbij je vooral die aspecten van de theorie beschrijft die voor je onderwerp van belang zijn. In dit geval wil je iets zeggen over de plaats van betekenis in dit model, om de nominaliseringen die verschillende dingen betekenen, te verantwoorden, en ook iets over de plaats van vorm in het model, om de nominaliseringen die hetzelfde betekenen maar verschillend van vorm zijn, te beschrijven.

4. Engelse nominaliseringen in Functional Discourse Grammar Dit is de cruciale sectie: hier beschrijf je hoe de verschillende typen nominalisering in het Engels verantwoord kunnen worden in Functional Discourse Grammar. Naast de literatuur over het onderwerp is ook je eigen creativiteit hier van belang. Lukt het je om met je kennis van het onderwerp en je kennis van de theorie een elegante beschrijving te maken?

5. Conclusie Hier zet je op een rijtje wat je bereikt hebt, maar ook wat je niet hebt kunnen verklaren. Wat het laatste betreft probeer je ook nog aan te geven in welke richting je denkt dat een oplossing gezocht moet worden.

Page 9: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

9

4. Kritische literatuursamenvatting over een bepaald onderwerp

1. Inleiding en Probleemstelling Hierin staat welk probleem je wilt onderzoeken. Belangrijk hierbij is dat er verschillende meningen en invalshoeken in de literatuur zijn, bijvoorbeeld dat vingerspelling geen deel uitmaakt van een gebarentaal en alleen gerelateerd is aan de gesproken taal, en dus de verwerving van vingerspelling ook gerelateerd is aan beide talen. Deze meningen/invalshoeken bepalen dan hoe je bespreking verloopt en hoe je de bespreking indeelt.

2. Vorm en gebruik van vingerspelling of Vingerspelling als deel van gebarentaal Hier kan je achtergrondinformatie geven over de vorm (d.w.z. volwassenenvorm) en het gebruik van vingerspelling in verschillende gebarentalen, met voorbeelden. Een andere optie is dat je je hier de literatuur bespreekt die op een mening/invalshoek betrekking heeft.

3. Verwerving van vingerspelling of Vingerspelling als contactfenomeen Hier bespreek je verdere literatuur bijvoorbeeld over de verwerving van vingerspelling en dan eventueel in verschillende fases. Volgens de tweede optie bespreek je hier de literatuur betreffende de andere visie.

4. Discussie en conclusies Hier geef je aan welke visie is volgens jou correct is en waarom.

Ga voor de opbouw van andere soorten scripties ook altijd te rade bij artikelen die min of meer over hetzelfde onderwerp gaan en een soortgelijke opzet hebben. Geneer je niet om de structuur van die artikelen na te volgen, behalve natuurlijk wanneer je die structuur niet vindt deugen. Probeer zo snel mogelijk te gaan schrijven en blijf niet te lang steken in het zoeken van literatuur. Meestal zal het nodig zijn verschillende versies van (delen van) het stuk te maken. Het is echter nuttig om vanaf het begin te schrijven alsof het de definitieve versie betreft.

8. Werkwijze

8.1. Moeilijkheidsgraad Hou altijd de lezer voor ogen. In dit geval schrijf je voor een algemeen taalkundig geïnteresseerde lezer, die het taalwetenschappelijke basisvocabulaire wel onder de knie heeft, die echter niet per se op de hoogte is van specifieke theoretische aannames en modellen en die geen algemene kennis over het te behandelen onderwerp heeft (je medestudenten behoren het te kunnen lezen, ongeacht hun specialisatie). Geef dus een algemene uitleg van de theoretische of eventuele praktische achtergronden. Doe dit echter alleen voor zover dit voor het betoog essentieel is. Binnen redelijke grenzen kan je liever iets te veel uitleggen dan te weinig.

8.2. Literatuurverwijzingen

Als je een relevant gegeven vindt, noteer het dan direct, inclusief de precieze vindplaats in de literatuur, zodat je niet later alles nog eens moet opzoeken. Verwijzingen naar literatuur kunnen ook relevant zijn als je een bepaalde discussie of een bepaald betoog niet tegenkomt waar je het zou verwachten (oftewel: zero-informatie is ook informatie); bijv. Het is opvallend dat Garrett (1980) dit type verspreking niet bediscussieert.

8.3. Citaten Als je een tekst vindt die je letterlijk wilt citeren, noteer dan meteen de paginanummers; die moet je in je scriptie namelijk bij alle citaten vermelden.

Page 10: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

10

8.4. Stijl De stijl is die van een wetenschappelijk artikel. Vermijd uitdrukkingen die bij spreektaal horen zoals bijvoorbeeld: een hoop, heleboel, zulke dingen, niks, het verschil zit hem erin dat ... Zinnen moeten ook volledig zijn, dus bijvoorbeeld niet Het kind leert naamwoorden vrij snel. Dit omdat … De tweede zin is niet compleet omdat die geen hoofdwerkwoord bevat.

8.5. Alinea’s Zorg ervoor dat een alinea samenhang vertoont en een zekere omvang heeft. Alinea’s die uit slechts één of twee zinnen bestaan kun je doorgaans beter vermijden.

8.6. Titel

De titel van je scriptie moet goed de inhoud weergeven. Een titel met een leuke voorbeeldzin zoals “Hee daar!” moet ook altijd een ondertitel hebben als Aanspreekvormen bij Nederlandse meisjes en jongens.

8.7. Afkortingen Beperk het aantal afkortingen tot een minimum en tot gebruikelijke afkortingen, bijvoorbeeld SLI voor Specific Language Impairment. Een afkorting moet de eerste keer altijd voluit geïntroduceerd worden met de afkorting tussen haakjes dan aangeduid, bijvoorbeeld Onder Specific Language Impairment (SLI) wordt in het algemeen verstaan ....

9. Taalvoorbeelden

Voorbeelden worden genummerd en op een aparte regel in de tekst gezet. Houd boven en onder een voorbeeld een extra witte regel aan. Samenhangende voorbeelden worden aangegeven met a, b, c, etc.

Voorbeelden dienen altijd voorzien te zijn van voldoende toelichting in de tekst. Leg steeds duidelijk uit niet alleen wat een voorbeeld aantoont maar ook hoe het dat aantoont. Laat het niet aan de lezer om uit te zoeken waar zij/hij op moet letten. Beperk je bespreking dus niet tot een zin als Uit de volgende voorbeelden blijkt dat resumptie verplicht is wanneer het object gerelativiseerd wordt, maar geef tevens aan op welke details de lezer precies moet letten en wat ze ons vertellen, zoals want als het object cliticum -u op het werkwoord wordt weggelaten, wordt de zin ongrammaticaal.

9.1. Voorbeelden uit een vreemde gesproken taal Voorbeelden uit een vreemde gesproken taal worden voorzien van een vertaling per morfeem en de grammaticale morfemen worden in kleine kapitalen weergegeven. Tussen aanhalingstekens wordt ook een lopende vertaling in het Nederlands gegeven. Denk er o.a. aan dat de elementen uit het voorbeeld (eerste regel) en de glos (tweede regel) netjes onder elkaar staan (gebruik hiervoor tabs) en dat grammaticale morfemen door middel van kleine kapitalen worden weergegeven. Voor het weergeven van de morfemen hanteer je de Leipzig Glossing Rules (LGR) zoals in een aantal modules al besproken. Zie http://www.eva.mpg.de/lingua/resources/glossing-rules.php voor de meest recente versie. In de derde regel komt de vertaling van het voorbeeld te staan

Hieronder staat een voorbeeld uit een gesproken taal.

De eigenschappen van de passiefconstructie in het Swahili kunnen we verduidelijken aan de hand van de voorbeelden in (1) (Ashton 1944: 224).

(1) a. Hamisi a‐li‐pika chakula

Hamisi 3.SG‐PST‐koken voedsel ‘Hamisi kookte (het) voedsel.’

Page 11: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

11

b. Chakula ki‐li‐pik‐wa na Hamisi voedsel 3.SG‐PST‐koken‐PASS door Hamisi ‘(Het) voedsel werd gekookt door Hamisi.’

In de actieve constructie (1a) verschijnt het werkwoord in de actieve vorm, congruerend met het Subject Hamisi. In de passieve constructie (1b) wordt het werkwoord gemarkeerd door het passiefmorfeem ‐wa; opnieuw congrueert het met het Subject, in dit geval het Goal‐ Subject chakula …

Als in je voorbeelden conventies gebruikt die afwijken van de standaardconventies, moet je ze van uitleg voorzien – ofwel direct bij het voorbeeld ofwel in een voetnoot. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat je een afkorting voor een grammaticaal element wilt hanteren dat in de LGR-lijst niet voorkomt. Ook het gebruik van speciale tekens zoals uit het Internationale Fonetische Alfabet (IPA) moet vermeld worden. Zo nodig kunnen transcriptieconventies in een bijlage worden opgenomen.

9.2. Voorbeelden uit een gebarentaal

Voorbeelden uit een gebarentaal worden weergegeven in glossen in kleine kapitalen. Locaties in de ruimte worden d.m.v. subscripten aangegeven. Niet-manuele markeringen worden altijd boven de relevante manuele delen gezet (zie Baker et al. (2008) voor meer conventies). De zin wordt in een regel daaronder vertaald zoals het volgende voorbeeld uit de Nederlandse Gebarentaal laat zien.

Negatie wordt in gebarentalen vaak uitgedrukt door gebruik van een niet‐manuele markering, bijvoorbeeld een hoofdschudden (hs) zoals in voorbeeld (1) uit NGT.

hs

(1) INDEX1 BROER INDEX3 AUTO KOPEN WILLEN ‘Mijn broer wil geen auto kopen.’

De niet‐manuele markering heeft een bepaalde scope; in voorbeeld (1) is dit de verbale frase.

Ook voor gebarentaalvoorbeelden geldt dat er standaardconventies zijn, maar dat je mogelijk bepaalde conventies wilt hanteren die daarvan afwijken. Denk bijvoorbeeld aan afkortingen voor niet-manuele markeerders. Als het maar om een of twee conventies/ afkortingen gaat kan je deze bovenaan het voorbeeld in de tekst (tussen hakjes) introduceren; als het om meer informatie gaat is het handiger om deze in een voetnoot te vermelden.

Het gebruik van speciale tekens, bijvoorbeeld uit een gebarennotatiesysteem zoals HamNoSys of KOMVA, moet ook vermeld worden. Zo nodig kan in een bijlage een lijst van transcriptieconventies worden opgenomen.

9.3. Voorbeelden uit transcripten Ook voorbeelden uit transcripten worden genummerd met eventueel een verwijzing naar de oorspronkelijke plek in het transcript. Dit is meestal een regelnummer. Nummer dus niet alleen de fragmenten maar ook de regels in een fragment zodat je goed naar de onderdelen kunt verwijzen.

De persoon van wie de uiting afkomstig is moet uit overwegingen van privacy met een pseudoniem worden benoemd. Andere relevante gegevens zoals leeftijd en sekse worden ook gegeven (dit gebeurt mogelijk al in het methodologiegedeelte van de scriptie). Als het nodig is, maak je een deel van een uiting cursief of vet om te markeren welke elementen relevant zijn voor de discussie, zoals in de volgende tekst. In het voorbeeld worden de conventies van CHILDES gebruikt.

Page 12: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

12

In voorbeeld 2, regel 2, introduceert de achtjarige Ria haar vriendje als of hij bekend is bij de interviewer.

Voorbeeld 2: een antwoord met een presuppositie (leeftijd 8;2, nr. 125) 1. *INT: en als je buiten speelt wat ga je dan doen? 2. *Ria: oh, dan ga ik vaak met Klaas spelen. 3. *INT: wie is dat?

Kinderen van acht jaar maken nog steeds deze pragmatische fout.

De transcripten dienen volledig als bijlage te worden meegeleverd. De analyse moet immers controleerbaar zijn. Als je conventies toevoegt (bijvoorbeeld gebruik van hoofdletters voor woorden die met nadruk worden uitgesproken) moet je dit of in een voetnoot en/of in de bijlage vermelden.

9.4. Geciteerde woorden en uitdrukkingen in de tekst

Geciteerde woorden en taalvoorbeelden in de lopende tekst worden gecursiveerd. De betekenis van woorden uit een vreemde taal wordt aangegeven tussen enkele aanhalingstekens. Bijvoorbeeld:

Het Swahili woord kipilefti (‘rotonde’) is ontleend aan de Engelse uitdrukking keep left. Aangezien enkelvoudige woorden met ki‐ in het Swahili een regelmatig meervoud hebben met vi (bijv. kisu ‘mes’ visu ‘messen’), heeft zich een meervoud ontwikkeld van de vorm vipilefti (‘rotondes’).

Wanneer in de tekst een hele zin wordt geciteerd (dus geen voorbeeldzin in een taalkundige argumentatie, maar een citaat waarin bijvoorbeeld de opinie van iemand wordt weergegeven) dan wordt die zin niet cursief, maar tussen enkele aanhalingstekens gezet. Een citaat langer dan twee regels wordt op een nieuwe regel met een inspring weergegeven. Bij citaten moet altijd de bron met paginanummer worden toegevoegd.

Een gebaar of zin uit een gebarentaal wordt in de tekst, net als in voorbeelden, in glossen weergegeven in kleine kapitalen; bijvoorbeeld:

Het NGT‐gebaar WILLEN wordt gemaakt met een beweging naar beneden in contrast tot het gebaar GRAAG‐WILLEN.

10. Tabellen en figuren

Tabellen en figuren (bijv. grafieken, tekeningen enz.) moeten worden genummerd, meestal tabellen en figuren apart (optioneel kan de eerste cijfer naar het hoofdstuk verwijzen, bijvoorbeeld Zoals Tabel 4.2 laat zien …). Tabellen hebben een bovenschrift, figuren geef je een onderschrift. In de tekst wordt naar de tabel/figuur verwezen, altijd met het nummer erbij. Volgens APA conventies (zie sectie 11.4) wordt in verwijzingen naar tabellen/figuren met nummer “Tabel” en “Figuur” met een hoofdletter geschreven; dus bijvoorbeeld In Figuur 3 is te zien …. Neem nooit een tabel of figuur op die niet in de tekst wordt gebruikt en besproken.

In de tekst wordt min of meer beschreven wat voor soort gegevens het illustratiemateriaal bevat. De titel moet voldoende informatie geven om de gegevens te kunnen interpreteren. De informatie over de gegevens wordt ook nog eens in geformaliseerde vorm direct eronder gezet.

Wees uitputtend in je beschrijving van de illustraties: bijv. H= handbeweging, M= mimiek, S= spraakuiting, e.d. De legenda van grafieken moet er ook altijd bijstaan.

Page 13: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

13

10.1. Voorbeelden van tabellen Tabellen zijn nuttig om resultaten in de vorm van getallen en percentages te presenteren, zoals in het eerste voorbeeld, of om een overzicht van materiaal te geven, zoals in het tweede voorbeeld.

10.2. Voorbeelden van figuren

Figuren zijn een visuele weergave van materiaal. In het eerste voorbeeld is dit een illustratie van een gebaar. In het tweede voorbeeld daarentegen wordt een model weergegeven. Deze twee figuren zijn overgenomen uit een artikel of database en dienen daarom een correcte bronvermelding te bevatten.

Figuur 1. LIMONADE in NGT (www.effathaguyot.nl)

Page 14: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

14

Figuren kunnen ook gebruikt worden om kwantitatieve resultaten weer te geven. Er zijn veel verschillende vormen om dit te doen. Hieronder staan voorbeelden van een lijndiagram en een staafdiagram. Als je kleuren gebruikt, let er dan op dat deze ook in een zwart-witafdruk te onderscheiden zijn.

Figuur 2. Gemiddelde reactietijden (s) per categorie

Figuur 1: Geclassificeerde responsen per categorie (CF= concreet, frequent; CI= concreet, infrequent; AF= abstract, frequent; AI= abstract, infrequent)

Page 15: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

15

11. De vormgeving

Het is belangrijk om details wat betreft vormgeving met je docent af te spreken, maar in het algemeen gelden de volgende punten.

11.1. Opmaak

a. Papierformaat: A4. b. Marges: boven en beneden 2 cm, links 2,5 cm, rechts 2,5 cm. Als je scriptie in een binder

ingebonden wordt, dan moet de marge rechts minstens 3,5 cm zijn. c. Regelafstand: 1,5 (anderhalf) (voor makkelijk commentaar geven door je docent) d. Lettertype: met schreef (bv. Times of Cambria), 12 punten e. Titelblad: dit moet als apart blad de volgende informatie bevatten:

1. De naam van de student 2. Het collegekaartnummer 3. De naam van de opleiding: “BA Taalwetenschap, Universiteit van Amsterdam” of “BA Gebarentaalwetenschap, Universiteit van Amsterdam” 5. De naam van de begeleider 6. De titel van de scriptie 7. De datum van deze versie

f. Nieuwe alinea / pagina: gebruik voor en nieuwe alinea altijd Enter (en niet Shift+Enter) en voor een nieuwe pagina altijd Ctrl+Enter (en niet herhaaldelijk Enter tot je op de nieuwe pagina bent). Nieuwe alinea’s altijd met inspringing; geen witte regels tussen alinea’s.

11.2. Indeling / inhoudsopgave / bijlagen

De tekst wordt ingedeeld in hoofdstukken en secties, met titels en een numerieke aanduiding zoals in onderstaand voorbeeld. De scriptie dient ook een samenvatting te bevatten, zowel in het Nederlands als ook in het Engels (max. 300 woorden). De samenvatting moet ingeleverd worden voor publicatie in het KATblad.

Bijlagen: Zet materiaal dat achtergrond geeft voor je scriptie apart in een of meer bijlagen(n), bijv. het taaltranscript van een kind. Bijlagen moeten ook genummerd worden. Verwijs op relevante plaatsen in de tekst naar de bijlage(n).

Page 16: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

16

11.3. Voetnoten

Maak spaarzaam gebruik van voetnoten en nummer deze doorlopend. In een taalwetenschappelijke scriptie is het ongebruikelijk om volledige referenties in een voetnoot te vermelden. Naar referenties verwijst men in het algemeen in de lopende tekst tussen hakjes in de vorm van “(Auteur(s) Jaar)”, soms met toevoegingen zoals zie bijv. of voor verdere discussie zie – dus bijvoorbeeld: (voor verdere discussie zie Chomsky 1981, 1986; Roberts & Roussou 2003). De volledige referentie wordt in de referentielijst opgenomen (zie 11.4).

Websites daarentegen worden meestal in voetnoten vermeld. Verder geef je in voetnoten vooral extra informatie die je voor de lezer interessant acht maar die niet direct relevant is voor de discussie, bijv. Een vergelijkbaar fenomeen is voor het Swahili beschreven; voor discussie van deze constructie verwijs ik de lezer naar Miller (2001).

11.4. Referenties

Zoals al in eerdere modules besproken, zijn er verschillende conventies voor referenties. Het allerbelangrijkste is dat alle informatie op een geordende en consistente manier in je scriptie staat. We adviseren om dit goed te doen vanaf het allereerste moment van schrijven. Een handig programma hiervoor is Refworks.

Bij Taalwetenschap geven we de voorkeur aan de conventies van de American Psychological Association (APA). Deze richtlijnen zijn zeer omvattend. De volle versie is te vinden op http://www.apastyle.org/ met een tutorial op http://www.apastyle.org/learn/tutorials/basics-tutorial.aspx. Een korte versie hiervan is te vinden op: http://www.vanguard.edu/faculty/ddegelman/index.aspx?doc_id=796.

a. Referenties in de tekst

Er is een verschil in de conventies voor bronvermeldingen in de lopende tekst en die voor de lijst van referenties die achter in je scriptie moet komen te staan. Zoals vermeld in 4.1 is het ook belangrijk om duidelijk aan te geven waar een feit of mening vandaan komt en een citaat duidelijk te onderscheiden van een parafrase. Hieronder een paar aanvullende punten:

• Verwijzen met de naam van de auteur(s) en jaartal van publicatie. Als de naam van de auteur

in de lopende tekst voorkomt, wordt het jaartal van de publicatie tussen haakjes gezet; bijv. Volgens Hudson (1980) kan de term ‘taalvariëteit’ alleen maar gehanteerd worden als ….

• Als de naam van een auteur tussen haakjes wordt gezet, wordt het jaartal niet nog eens extra tussen haakjes gezet; bijv. Taalvariëteit kan alleen maar als een werkbegrip worden beschouwd (Hudson 1980).

• Een paginanummer (of nummers) wordt altijd bij de verwijzing opgegeven als er letterlijk wordt geciteerd uit een tekst; bijv. Zoals Sapir (1921: 39) al heeft opgemerkt: ‘all grammars leak’.

• Als meerdere publicaties van dezelfde auteur uit hetzelfde jaar worden geciteerd, dan in de vorm van (Chomsky 1986a,b). Dit moet uiteraard corresponderen met de literatuurlijst; dus ook in de literatuurlijst moet “a” en “b” worden toegevoegd.

• Als er gebruik wordt gemaakt van een verwijzing uit een ander boek of artikel moet dat worden weergegeven als (Hall 1988, in: Chomsky 1990). Let op: in dit geval wordt alleen maar Chomsky in de referentielijst opgenomen, niet Hall.

b. Referentielijst

Er zijn veel verschillende conventies voor referentielijsten. Het meest belangrijke is dat je alle relevante informatie vermeldt en dat je dit op een consistente manier doet. Als je onzeker bent, kijk dan naar een willekeurige referentielijst uit een artikel dat je tijdens je studie hebt gelezen. Vergelijk de volgende twee referenties voor een en hetzelfde artikel – beide zijn correct.

Page 17: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

17

Roy, Alice C. & Michael A. Arbib. 2007. The syntactic motor system. In Liebal, K., C. Müller & S. Pika (eds.), Gestural communication in nonhuman and human primates. Amsterdam: Benjamins, 7–34.

Roy, A.C. & M.A. Arbib (2007), The syntactic motor system. In Gestural Communication in Nonhuman and Human Primates, ed. K. Liebal, C. Müller & S. Pika, 7–34. Amsterdam: Benjamins.

Let dus onder andere op de volgende zaken: (i) gebruik ofwel altijd voornamen (zie je vaker in de linguïstiek) ofwel altijd initialen (zie je vaker in de psychologie); (ii) gebruik consistent grote of kleine letters in titels van boeken (titels van tijdschriften altijd met hoofdletters; titels van hoofdstukken of artikelen bij voorkeur met kleine letters); (iii) jaargetal met of zonder haakjes, gevolgd door punt of komma (jaargetal moet direct op auteur(s) volgen); (iv) positie van pagina’s altijd voor of altijd na de uitgeverij; enzovoorts.

Hieronder volgt een voorbeeld van een literatuurlijst (volgens een bepaalde conventie) met een artikel uit een bundel, een boek, een artikel en uit een tijdschrift en een proefschrift.

Aikhenvald, A.Y. (2006). Serial verb constructions in Tariana. In Aikhenvald, A.Y. & R.M.W.

Dixon (eds.), Serial verb constructions. A cross‐linguistic typology. Oxford: Oxford University Press, 178–201.

Baker, M.C. (2008). The syntax of agreement and concord. Cambridge: Cambridge University Press.

Benedicto, E., S. Cvejanov & J. Quer (2007). Valency in classifier predicates: A syntactic analysis. Lingua 117, 1202–1215.

Bobaljik, J.D. (1995). Morphosyntax: The syntax of verbal inflection. Proefschrift, MIT, Cambridge, MA.

Referentielijsten hebben bijna altijd een “hanging indent”, d.w.z. de tweede regel (en volgende regels) van een referentie springen in, zoals in het voorbeeld hierboven en in de literatuurlijst hieronder.

12. Verdere hulpmiddelen

Handige websites: American Psychological Association (APA): http://www.apastyle.org/ Leipzig Glossing Rules: http://www.eva.mpg.de/lingua/resources/glossing-rules.php Woordenlijst Nederlandse taal (“Het groene boekje”): http://woordenlijst.org/] Noordster – Handboek Communicatieve Vaardigheden: http://www.rug.nl/noordster/index Taaladviesdienst van Onze Taal: http://www.onzetaal.nl/taaladvies TAALwinkel – hét online taaladviespunt van HvA en UvA: http://www.taalwinkel.nl/

Literatuur algemeen: Wetenschap en schrijven Bie, S.E. de & R.A. Visser. 1986. Onderzoek puntsgewijs. Een lijst van vraagpunten bij de opzet en

uitvoering van empirisch sociaal wetenschappelijk onderzoek. Meppel en Amsterdam: Boom. Kuypers, G. 1984. A B C van een onderzoeksopzet (6e druk 1995). Muiderberg: Coutinho. Lagendijk, A. 2009. Survival guide for scientists. Writing – Presentation – E-mail. Amsterdam:

Amsterdam University Press. [ de Survival Guide wordt ondersteund door een blog, www.sciencesurvivalblog.com, met info over artikelen schrijven, publiceren, presenteren en andere vaardigheden die noodzakelijk zijn voor wetenschappers om hun werk succesvol te kunnen doen.]

Lamers, H.A.J.M. 1983. Hoe schrijf ik een wetenschappelijke tekst? (3de herziene druk). Muiderberg: Coutinho.

Renkema, J. 1979. Schrijfwijzer (4e druk). Den Haag: Sdu Uitgevers [en 1988 Antwerpen: Standaard]

Page 18: Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie ... · Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap . 2 . Inleveren. Je wordt geacht om de finale versie van

Scriptiereglement & Studiehandleiding BA-scriptie Taalwetenschap

18

Snoeck Henkemans, A.F. 1989. Schrijven. Handleiding voor het opstellen van zakelijke teksten. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Spek, E. van der. 1997. Helder en pakkend schrijven (2e druk). Utrecht: Het Spectrum. Spek, E. van der. 1997. Schrijven met perspectief. Structuuradviezen voor schrijvers. Groningen:

Martinus Nijhoff. Tol-Verkuyl, E.M. 1997. Van opzet tot opmaak. Stappenplan voor het maken van verslagen en

scripties (2e druk). Bussum: Coutinho. Willems, J. 1981. Hoe maak ik wetenschap begrijpelijk? Muiderberg: Coutinho.

Probleemstelling en argumentatie Hoven, P.J. van den. 1987. Argumenteren in de voorlichting. Een praktische handleiding. Muiderberg:

Coutinho. Schellens, P.J. & G. Verhoeven. 1988. Argument en tegenargument. Een inleiding in de analyse en

beoordeling van betogende teksten. Leiden: Martinus Nijhoff. Verschuren, P.J.M. 2002. De probleemstelling voor een onderzoek. Handleiding voor het maken van

de probleemstelling voor een wetenschappelijk of beleidsgericht onderzoek, voor een scriptie, nota, of artikel (8e druk). Utrecht: Het Spectrum.

Spelling en stijl Burger, P. & J. de Jong. 1997. Handboek stijl. Adviezen voor aantrekkelijk schrijven. Groningen:

Martinus Nijhoff. Genootschap Onze Taal. 2009. Spelling geregeld. Den Haag: SDU Uitgevers. Genootschap Onze Taal. 2009. Leestekens geregeld. Den Haag: SDU Uitgevers. Genootschap Onze Taal. 2010. Grammatica geregeld. Den Haag: SDU Uitgevers. Genootschap Onze Taal. 2010. Tekstvorm geregeld. Den Haag: SDU Uitgevers. Heerze, J. & M. Rietgoor. 1997. Spelling in kaart gebracht. Laren: Walvaboek. Hogen, R. van. 1997. Praktische cursus formuleren (2e druk). Groningen: Wolters-Noordhoff. Hogen, R. van. 2002. Schrijven: parafraseren en bespreken. Utrecht: Nederlands Centrum

Buitenlanders. [ voor niet-nederlandstalige studenten] Houët, H. 2002. Kramers stijlgids. Utrecht: Het Spectrum. Klein, M. & M. Visscher. 1997. Handboek verzorgd Nederlands. Spellingregels, schrijfadviezen.

Groningen: Martinus Nijhoff. Nederlandse Taalunie. 2005. Het groene boekje – Woordenlijst Nederlandse taal. Sdu Uitgevers. [

ook online: http://woordenlijst.org/] Onrust, M. A. Verhagen & R. Doeve. 1993. Formuleren. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van

Loghum. Oosterbaan, W. 2005. Een leesbare scriptie. Gids voor het schrijven van scripties, essays en papers.

Amsterdam: Prometheus / NRC Handelsblad. Renkema, J. 1979. Schrijfwijzer (4e druk). Den Haag: Sdu Uitgevers (en 1988 Antwerpen: Standaard

Uitgeverij). Renkema, J. et al. (red.) 1998. Spellingwijzer Onze Taal. Amsterdam/Antwerpen en Groningen:

Uitgeverij Contact en Wolters-Noordhoff.

Methodologie en statistiek Brinkman, J. 1992. Cijfers spreken (11e druk). Groningen: Wolters Noordhof. [ ook online:

http://www.cijfersspreken.noordhoff.nl/sites/7622/index.htm]

Conventies gebarentaaltranscriptie: Baker, A.E., B. van den Bogaerde, R. Pfau & T. Schermer. 2008. Gebarentaalwetenschap – Een

inleiding. Deventer: Van Tricht.