Scriptie 'Kleur Doet Leven'

87
1 ‘Kleur doet leven’ Een onderzoek naar het historische kleurgebruik op 16de en 17de eeuwse gevels in Amsterdam X X X Nora Leijen Universiteit Utrecht

Transcript of Scriptie 'Kleur Doet Leven'

Page 1: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

1

‘Kleur doet leven’ Een onderzoek naar het historische kleurgebruik op 16de en 17de eeuwse gevels in Amsterdam

X

X

X

Nora Leijen

Universiteit Utrecht

Page 2: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

2

‘ Kleur doet leven’

Een onderzoek naar het historisch kleurgebruik op zestiende en zeventiende eeuwse

gevels in Amsterdam.

Nora Leijen-0333735

13 juli 2008

MA- Thesis, eindversie.

Universiteit van Utrecht, departement Letteren, kunstgeschiedenis, master

architectuurgeschiedenis en monumentenzorg. Begeleidend docent Prof. Dr. K. A.

Ottenheym.

Page 3: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

3

Inhoudsopgave

pagina

Voorwoord ii Inleiding 1 Pigmenten en steensoorten in de zestiende en zeventiende eeuw 3

1.1 Pigmenten 3 1.2 Wilhelmus Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven 4 1.3 Toepassing van de kleuren 6 1.4 Steensoorten 8 1.5 Conclusie 11

Verven die geschikt zijn voor het exterieur op gebouwen 12

2.1 Zwarte verfstoffen 12 2.2 Witte verfstoffen 13 2.3 Rode verstoffen 14 2.4 Blauwe verfstoffen 15 2.5 Gele verfstoffen 16 2.6 Groene verfstoffen 17 2.7 Bruine verfstoffen 18

De functie van kleur en verf in de zestiende en zeventiende eeuw 20 3.1 Historische beschrijvingen 20 3.2 Beschermende of esthetische functie? 22 3.3 De rol van de kladschilder in het bouwproces 26 3.4 Conclusie 27 Het stadsbeeld van Amsterdam in de zestiende en zeventiende eeuw 27 4.1 Bouwbestekken 28 4.2 Uitgevoerd kleuronderzoek 31 4.3 Architectonische ontwerptekeningen 32 4.4 Stadsgezichten 33 4.5 Tekeningen 33 4.6 Schilderijen 34 4.7 Conclusie 35 Conclusie van het kleuronderzoek 36 De grondslag van het kleurbeleid van BMA en haar huidige visie 38 5.1 De grondslag van het kleurbeleid 38 5.2 Hedendaags kleurbeleid 39 5.3 Kleuronderzoek 42 5.4 De vertaling van het kleurbeleid in Amsterdam 44 Kleurbeleid in Dordrecht, Leiden en Utrecht 47 6.1 Kleurbeleid van Amsterdam in de toekomst 48 Literatuurlijst 51

Page 4: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

4

Voorwoord

Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken voor hun

steun en inspiratie tijdens mijn studiejaren. In de eerste plaats wil mijn ouders Ries en

Lieneke bedanken voor hun morele en financiële steun, feedback en hun interesse in mijn

studie de afgelopen vijf jaar. Tevens wil ik mijn lieve vriend Wander en mijn zus Hanna

bedanken voor hun steun, geduld en feedback. Daarnaast wil ik medestudent Froukje

bedanken voor de fijne samenwerking en haar bemoedigende woorden tijdens de gehele

studie.

Alle docenten van het departement Kunstgeschiedenis bedank ik voor hun inspirerende en

leerzame colleges. Een drietal wil ik graag bij name noemen, omdat zij mij enthousiast

hebben gemaakt over de architectuurgeschiedenis en monumentenzorg. Ik wil graag Prof.

Dr. W.F. Denslagen, Prof. Dr. K. A. Ottenheym en Dr. M.T.A. Van Thoor bedanken voor de

fijne lessen en begeleiding.

De bouwhistorici Dr. G. van Tussenbroek en Dr. P. Vlaardingerbroek, werkzaam bij Bureau

Monumentenzorg te Amsterdam, wil ik graag bedanken voor hun begeleiding en feedback

tijdens mijn stage en bij mijn scriptie. Zonder hun kennis en begeleiding was het mij niet

gelukt om deze scriptie te schrijven. Ook wil ik dhr. R. Pellemans, monumentenadviseur, en

Dr. R. Jongsma, specialist in kleuronderzoek, bedanken voor het beschikbaar stellen van

hun kennis. Tevens wil ik dhr. R. Koopman bedanken voor zijn hulp in het stadarchief van

Amsterdam. In het bijzonder wil ik mijn scriptiebegeleider Prof. Dr. K. A. Ottenheym

nogmaals bedanken voor zijn begeleiding en feedback bij het schrijven van deze scriptie.

Ik wens u veel leesplezier.

Nora Leijen, 13 juli 2008.

Page 5: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

5

Inleiding

Het onderzoek naar historische kleuren op gevels van monumenten in Amsterdam is een

onontgonnen gebied. Er is weinig kennis over de kleuren die in het verleden werden

toegepast in de Amsterdamse architectuur. De vraag naar deze kennis wordt steeds groter

vanuit de monumentenzorgpraktijk; zowel onder bouwhistorici, monumentenadviseurs en

particulier bezitters van monumenten. Bij een restauratie en onderhoudsschilderwerk doet

zich telkens weer de vraag voor wat de verantwoorde kleuren zijn voor het betreffende pand.

Het Bureau voor Monumentenzorg en Archeologie in Amsterdam (BMA) wil graag haar

kennis verbreden over het historische kleurgebruik in de zestiende en zeventiende eeuw. In

opdracht van BMA is er een onderzoek gestart naar het historische kleurgebruik op

zestiende en zeventiende eeuwse gevels in Amsterdam. Het doel van dit onderzoek is om

meer inzicht te krijgen over het gebruik van kleuren uit voornoemde periode. Het onderzoek

richt zich op de zestiende en zeventiende eeuw omdat de zestiende eeuw een goed

beginpunt is aangezien over de periode ervoor haast niets meer zichtbaar is en daardoor de

kennis uit de praktijk niet meer verkregen kan worden. De zeventiende eeuw is een

belangrijke periode voor Amsterdam geweest, zowel architectonisch als economisch.

Daarnaast is de Hollandse Gouden Eeuw het thema waarmee de Nederlandse regering zich

wil profileren op cultureel gebied. De gemeente Amsterdam en het Rijk gaan tevens de

grachtengordels voordragen voor de UNESCO Werelderfgoedlijst. Hoewel veel bekend is

over de architecten en de architectuur uit de betreffende periode is er weinig bekend over de

kleuren die men toepastte op de gebouwde omgeving. Dit is een mooie kans om goed

onderzoek te doen naar het authentieke stadsbeeld in de zestiende en zeventiende eeuw.

Over de periode na de zeventiende eeuw is er meer kennis beschikbaar en heb ik mede

achterwege gelaten vanwege de tijdspanne dat beschikbaar was voor het onderzoek.

Het onderzoek heeft meerdere fases gekend die in de scriptie zullen worden besproken. De

scriptie is in twee onderdelen verdeeld. Het eerste gedeelte gaat over het uitgevoerde

kleuronderzoek en de uitkomsten van dit onderzoek. Het tweede gedeelte van de scriptie

gaat over de huidige visie van Monumentenzorg in Amsterdam ten opzichte van kleurgebruik

en de aanpak van andere steden.

De hoofdvraag van het kleuronderzoek is:

Wat was het kleurgebruik op de gevels van panden in de zestiende en zeventiende eeuw in

Amsterdam?

Page 6: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

6

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk geweest om eerst over een

aantal andere zaken helderheid te verkrijgen.

Welke pigmenten waren er in de zestiende en zeventiende eeuw voorhanden?

Welke pigmenten waren geschikt voor toepassing op de gevelarchitectuur?

Waarom bracht men kleur aan op de gebouwde omgeving?

Hoe zag het stadsbeeld in de zestiende en zeventiende eeuw eruit?

Om antwoord te kunnen geven op deze vragen was het van belang om de bestaande kennis

en de literatuur die er bestaat over historische kleuren goed te bestuderen en te analyseren.

Wat erg belangrijk is voor dit onderzoek zijn de primaire bronnen. Door het bestuderen van

zestiende en zeventiende eeuwse bouwbestekken, rekeningen, octrooien en portefeuilles

van handel en nijverheid is er een beter beeld ontstaan hoe men in de zestiende en

zeventiende eeuw omging met verf en kleur. Ondanks dat de onderzoeksresultaten niet

overvloedig waren is er door het samenvoegen van de puzzelstukjes een beeld ontstaan

over het kleurgebruik in de zestiende en zeventiende eeuw. De uitkomsten, die verkregen

zijn uit het primaire bronnenonderzoek en het literatuuronderzoek zijn vergeleken met

zeventiende-eeuwse stadsgezichten op prenten en schilderijen van Amsterdam. Het was niet

verstandig om het onderzoek te beginnen met afbeeldingen van panden en steden

aangezien men er altijd vanuit moet gaan dat de kunstenaar zijn artistieke vrijheid en

fantasie heeft kunnen gebruiken. De beeldende bronnen zullen op het einde van het

onderzoek als een extra onderbouwing op de resultaten uit de primaire en geschreven

bronnen dienen. Hierna volgt een algehele conclusie op het onderzoek volgen.

De scriptie wordt afgesloten met een analyse van het kleurbeleid dat BMA nu voert en

de grondslag daarvan. Tevens wordt ingegaan op welke wijze de monumentenzorg van

andere steden omgaan met het historische kleurgebruik en wat Amsterdam daarvan kan

leren.

Naast de scriptie zal een aparte bijlage worden gevoegd die kan worden naslagen aan de

hand van de verwijzingen in de betreffende tekst.

Page 7: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

7

Pigmenten en steensoorten in de zestiende en zeventiende eeuw

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag: Wat was het kleurgebruik op de gevels

van panden in de zestiende en zeventiende eeuw in Amsterdam is het van belang om na te

gaan welke pigmenten en daaraan gekoppeld welke kleuren er eigenlijk mogelijk waren. Er

moet rekening gehouden worden met de technieken van het produceren van pigmenten en

de import van pigmenten in de betreffende periode. In de zestiende en zeventiende eeuw

was nog geen sprake van fabrieksmatige wijze van produceren of synthetische verven.

Een groot aantal kleuren kunnen daardoor buiten beschouwing worden gelaten. Nederland

had wel veel handelscontacten en importeerde veel grondstoffen voor de fabricage van

verven.

Naast geverfde elementen in een gevel hebben steensoorten ook een aandeel in het

kleureffect van de gevelarchitectuur. Er waren verschillende soorten steen op de markt in de

zestiende en zeventiende eeuw. Natuursteensoorten hadden van zichzelf al verschillende

kleuren en baksteen kon met een al dan niet gekleurde geglazuurde laag worden gebakken.

1.1 Pigmenten

Door zowel primaire als secundaire bronnen te bestuderen is een beeld te analyseren welke

pigmenten men in de zestiende en voornamelijk zeventiende eeuw voorhanden had.1

J.G Van Dillen heeft dit in drie delen het Notarieel archief van Amsterdam uiteen gezet. Van

Dillen was economisch-historicus en hoogleraar in Utrecht in de eerste helft van de twintigste

eeuw. De inventarissen en aktes die hierin zijn opgenomen bieden gegevens over de

pigmenten en kleuren in de laat zestiende en zeventiende eeuw. Aan het einde van de

zestiende eeuw is voor het eerst sprake van indigo en vermiljoen. Op 29 augustus 1592

wordt gesproken over het verven van lakens in de kleur indigo.2 Op 3 april 1593 is een akte

opgemaakt van de verkoop van honderd pond indigo3, van 16 oktober 1597 dateert een

verklaring van twee ververs die indigo inkopen.4 De rode verf vermiljoen wordt ook rond deze

periode in de boeken van Van Dillen genoemd. Een akte van 6 november 1594 gaat over

twee inwoners van de stad Amsterdam die verklaren dat zij vermiljoen uit kwikzilver hebben

gewonnen. 5

De meeste aktes die betrekking hebben op kleur of verf zijn gerelateerd aan de wol

en zijdelakenverkopers.

1 Er is meer documentatie over de zeventiende eeuw beschikbaar. 2 J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel I, Amsterdam 1929, p.499. 3 Van Dillen 1929 (zie noot 2), p. 499. 4 Van Dillen 1929 (zie noot 2), p. 550.

Page 8: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

8

De ververijen namen in het begin van de zeventiende eeuw enorm in aantal toe. De

wijk die zij in 1593 werd toegewezen, achter de Kloveniersburgwal, bood niet genoeg ruimte.

Om deze reden werd bepaald dat de blauw- en kleurververs voortaan op de Bloemgracht en

op de Lijnbaansgracht hun beroep moesten uitoefenen. De zwartververs mochten in de

voornoemde ververswijk blijven. 6 Over deze bloeiende bedrijfstak is veel vastgelegd. Goede

en volledige documenten over gebruikte pigmenten zijn schaars bij Van Dillen. Circa vijftig

jaar later na de laatste akte is er een akte die betrekking heeft op verf. Uit 1643 stamt een

inventaris van de boedel van Daniel Rulandts, eigenaar van een verfwinkel.

Meerdere verfstoffen uit de winkel worden genoemd: ‘ berghgroen, coperroot, gout ende

silvergelit, blausel e.a’ [...] ‘ penselen, zwavel, gallen, arsenicum, aluin, sey en

passementen’. 7 Het is zowel bij deze inventaris als bij de aktes uit het einde van de

zestiende eeuw niet duidelijk voor wie deze verfstoffen bedoeld waren. Werden ze verkocht

en gebruikt door wol- en zijdeververs, door kunstschilders, de schilders die enkel interieurs

beschilderden of door de klad- of grofschilders? De klad- of grofschilders zijn de schilders die

voor het onderzoek van belang zijn, zij waren de schilders voor het buitenwerk. Hun naam

doet vermoeden dat zij, in tegenstelling tot de fijnschilders, grote oppervlaktes schilderden.

Tevens zullen zij niet erg gedetailleerd hebben geschilderd. In het Notarieel archief van H.

Venkel is op 2 juli 1667 een belangrijke akte opgenomen: ‘ vijf stats kladtschilders op

verzoek van Abraham Andriesz. baas der stadskladtschilders, verklaren dat zij op de 17e mei

in de Steetuin uit de schuit van een schuitevoerder o.a hebben ontvangen vier vaten loodwit,

een vat gele oker, een vat omber en nog op 5 juni een broot Spaans groen.’8 Omdat deze

akte speciaal gericht is op de kladschilders kan men met zekerheid aannemen dat deze

kleuren op de gevels in de zeventiende eeuw in Amsterdam werden toegepast.

1.2 Wilhelmus Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven

Een goede en interessante bron is Wilhelmus Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk

der waterverven. In 1670 heeft Goeree een traktaat uitgegeven, speciaal gericht op

tekenaars van landkaarten en architectuurtekeningen. Hij geeft ze advies welke kleuren of

tinten zij het beste kunnen gebruiken bij het inkleuren van hun tekeningen. Goeree begint

zijn boek met welke soorten verf er allemaal gebruikelijk zijn in de zeventiende eeuw. 9 Dit

zijn:

5 Van Dillen 1929 (zie noot 2), p. 515. 6 J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel II, ’s Gravenhage 1933 (1929), inleiding p XIX. 7 Des Boedelkamer 350 ( A) f.153, 1643. 8 Not. Arch. 3034. Not. H. Venkel 2 juli 1667. 9 Goeree, Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel I, Amsterdam 1670, pp. 2-3.

Page 9: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

9

Wit: 1. Loot-Wit 2. Schelp-Wit 3. Schel-Silver Blaeuw: 4. Indigo 5.Blaeuw Lack 6. Blaeuw As 7. Smalt 8. Oltermarijn 9. Lackmoes Geel: 10. Ligte Schijtgeel 11. Bruyne Schijtgeel van verscheyde soorten 12. Masticot 13. Geel Oprement 14. Saffraen 15. Geel-Befier 16. Geel Oocker 17. Guttegom 18. Rusgeel 19. Schulp Gout Groen: 20. Spaens Groen 21. Sap Groen 22. Bergh Groen 23. Groen Aerd of Terreverde Root: 24. Fermiljoen 25. Meny 26. Roet Krijt 27. Roon Oocker of Bruyn Root 28. Lack 29. Brezige verf Bruyn: 30. Bruyn Oocker 31. Bitter of Roet uyt de Schoorsteen 32. Keulse Aerde Swart: 33. Lamp-Swart 34. Been-Swart 35. Wijngaert-Swart 36. Smee-kool-Swart 37. Oostindische Inct

Page 10: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

10

1.3 Toepassing van de kleuren

De kleurentrap en de bijgevoegde kleurenstaal van Goeree geeft een beeld van welke

kleuren er in de zeventiende eeuw werden toegepast (zie bijlage, afb.1). Maar dit is niet de

enige informatie die hij opgeschreven heeft. In het eerste deel van zijn boek legt hij uit welke

kleuren men waar moet toepassen. Hieronder vallen ook de kleuren die hij adviseert voor

architectuurtekeningen en stadsgezichten.

Ten eerste zullen de adviezen van Goeree nader worden toegelicht. In het volgende

hoofdstuk zal er ter sprake komen of de kleuren die Goeree adviseert ook werkelijk als

buitenverf kon worden toegepast of dat het slechts geïnterpreteerd moet worden als een

materiaalaanduiding.

In het ‘ Derde Capittel, Van de Blaeuwe Verwen haer bereydingh temperantie ende

gebruyck’ wordt er uitgelegd welke toepassing er is voor Indigo: ‘ Men kan daer allehande

Blaeuwe Metsel-wercken en Gebouwen, soo oock Colommen, Trappen, Voor-gevels en

Peuy-balcken of Balonsters aanleggen’. 10 Blauw werd dus onder andere voor metselwerk,

gebouwen, pilasters, trappen, voorgevels, puien en stoepen gebruikt in tekeningen en

stadsgezichten. De tint blauw was in het stadsbeeld van Amsterdam dus zichtbaar, in het

volgende hoofdstuk wordt hier dieper op ingegaan.

In het eerste deel van Goeree’s traktaat is alleen het ‘ Sevende Capittel, Van de

Bruyne Verwen haer bereydingh temperantie ende gebruyck’ nog van enig nut. Verschillende

tinten bruin werden zowel gebruikt voor het inkleuren van hout, schuuren en beteerde

boerenhuizen: ‘ Bruyne Oocker… Wanneer men dese met een dropken Saffraen menght soo

isse bequaem om alle stelen, Tacken van Boomen, en veelderley Houtwerck aen te leggen’.

‘ Roet uyt de Schoorsteen isse bequaem om Schuyren en Boere beteerde Huysen aen te

leggen’.11

Het tweede gedeelte van het boek biedt meer aanknopingspunten, want dit deel gaat

over de toepassing van kleuren in schilderijen en tekeningen. Bepaalde thema’s zoals de

muren van zalen, houtwerk, steden, kastelen en ruïnes in schilderijen worden besproken

door Goeree. In het ‘ Derde Capittel, Van de Gronden, en verscheyde mueren van kamers,

zalen en diergelijcke’ beschrijft Goeree hoe men deze het beste kan inkleuren op een

ontwerpplattegrondtekening van een gebouw: ‘ Tot eenen gemeenen Muer die uyt rooden

komt, neemt men Fermilioen, of Bruyn Root en Wit. Nadat hij nieuw moet schijnen en

schaduwt die met Bruyn Root en wat Roet daer onder. Andere mueren met Swart en Wit en

Purper aengeleght, moet men schaduwen met Lack, en Swart’.12

10 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 12. 11 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 26. 12 Goeree 1670 (zie noot 9), p.8.

Page 11: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

11

Deze kleuren waren een handig middel om de muren in een plattegrond aan te duiden, maar

men kan niet aannemen dat deze kleuren in een pand werden toegepast. De kleuren waren

een handig symbool voor de materialen die werden toegepast.

Het ‘ Sesde Capittel, Hoe men allerhande Boomen, Stelen, Tacken, Schepen, Boere-

Huysen en ander Hout-Werck, Coloreeren sal ’ geeft een indruk welke kleuren men gebruikte

voor het schilderen van houtwerk en houten huizen op schilderijen. ‘ Indy-Blaeuw wit en wat

Bruyn Oocker: handelen met Schepen, Huysen en houte Gebouwen.’ [...] ‘ Een Boeren Huys

sal men coloreeren met lichter oocker, met Roet en diergelijkce Verwen, en schaduwen met

deselve Verwen die wat vetter zijn. Het nieuwe stroo van den Boere Huys-daken moet men

met Schijt-Geel en wat Saffraen aenleggen. Het out stroo sal men Bruyn Oocker

aenleggen.13

Het laatste hoofdstuk dat van belang is, gaat over het kleuren van tekeningen van

steden en gebouwen: ‘ Sevende Capittel, Hoe men alle steden, kasteelen en vervalle

ruynen, het sy op de voorgront ofte in het verschiet, coloreeren sal’. Goeree meldt in zijn

inleiding van dit hoofdstuk dat men bij het kleuren van steden, huizen en bouwwerken goed

moet kijken naar het ‘ natuerlijck leven’14. Deze opmerking is van belang om de kleuren die in

de architectuurtekeningen en stadsgezichten voorkomen te koppelen aan de realiteit, maar

men moet ook rekening houden dat de kleuren die Goeree noemt niet altijd geschikt zijn om

in de buitenlucht toe te passen. Daarnaast dienen veel kleuren die gebruikt worden in

tekeningen en stadsgezichten ook als materiaalaanduiding. Goeree maakt onderscheid in de

ligging van de bebouwing. Voor de bebouwing die op de voorgrond liggen moet er gebruik

gemaakt worden van: ‘ Fermiljoen en Wit of Bruyn Root en Wit en wat Bruyn Oocker’15. Voor

de huizen die hierachter liggen gebruikt men: ‘ Purper ofte Lack en wat Blaeuw en Fermiljoen

aengeleght, en met stercker Lack en Blaeuw geschaduwt met veel Wit daer en gehooght’16.

De huizen die achteraan liggen krijgen van hem het advies om gekleurd te worden met ‘

Purper en weinig Blaeuw’17. Op de voorgrond zijn veel huizen zichtbaar in rode, witte en

bruine tinten. Wat verder weg neigen de kleuren meer naar paars, rood, blauw en wit. In

werkelijkheid ziet men deze kleuren niet zo. Huizen die verder weg liggen dan het zichtbeeld

van de toeschouwer kunnen evengoed dezelfde kleuren hebben als de huizen die vooraan

het zichtbeeld liggen. Goeree geeft hier een esthetisch advies voor de teken- en

schilderkunst.

13 Goeree 1670 (zie noot 9), pp. 14-15. 14 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17. 15 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17. 16 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17. 17 Goeree 1670 (zie noot 9), p. 17.

Page 12: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

12

Een tweede in zijn soort gelijke bron is het traktaat van Wilhelmus Beurs, De groote

waereld in ’t kleen geschildert uit 1692. Hij geeft net als Goeree aan welke kleuren er

allemaal waren. Hij maakte onderscheid in de hoofdkleuren, kleuren die zonder menging zijn

ontstaan en kleuren die door menging zijn ontstaan. Omdat de kleuren die hij noemt dezelfde

zijn als in het traktaat van Goeree zullen deze kleuren niet nogmaals genoemd worden.

Beurs spreekt wel over de soorten mengolie’s, zoals: ‘Papaveroly, Noot-oly, Lijnsaatoly’.18

Verven gebaseerd op lijnolie kwamen na 1550 het meest in zwang. 19 Lijnolie was het

populairste bindmiddel in die tijd. Er bestond rauwe lijnolie die snel droogde. De gekookte

lijnolie was donkerder van kleur en droogde nog sneller. Vaak werden deze twee soorten

lijnolie met elkaar gemengd. Een vervelende eigenschap van lijnolie is dat de olie een gelige

kleur van zichzelf had en dat de olie de verflaag daardoor snel een gelige uitstraling kon

geven. Men dacht de oplossing te hebben gevonden door de lijnolie te bleken, maar

gebleekte lijnolie vergeeld op ten duur net zo als rauwe en gekookte lijnolie.20

1.4 Steensoorten

In de gevelarchitectuur worden verschillende steensoorten gebruikt die door hun kleuren en

eigenschappen voor een rijke uitstraling kunnen zorgen. Bakstenen en dakpannen kregen

tijdens het bakproces verschillende geglazuurde lagen of er ontstond een kleurverschil door

de toegepaste baktemperatuur en/ of kleisoort. De soorten natuursteen hebben van nature

verschillende kleuren, zo heeft hardsteen een blauwgrijze kleur, Italiaanse steen is wit

marmer en Zweedse steen is een rode zandsteen. Aan de hand van bouwbestekken,

octrooien voor uitvindingen, historische beschrijvingen van de stad Amsterdam en de

secundaire literatuur onstaat het beeld welke soorten natuursteen er voor handen waren.

Ook levert dit een beeld op welke soorten bakstenen, tegels en dakpannen werden

toegepast.

Uit de zeventiende eeuw is een aantal octrooien bekend die kennis geven over het

bakken van tegels en bakstenen. Het eerste octrooi heeft geen betrekking op Amsterdam,

maar op Leiden. Er wordt op 23 juli 1621 een octrooi uitgegeven aan Adriaan Stalpart voor

een verlenging van vier jaar van zijn octrooi voor het bakken van blauwe tegels, pannen en

metselstenen: het backen ende smooren van blauwe estricken ofte tegelen, pannen ende

18 W. Beurs, De groote waereld in ’t kleen geschildert, of schilderagtig tafereel van ’s weerelds schilderyen verklarende de hooftverwen, haare verscheide mengelingen in oly, en der zelver gebruik, Amsterdam 1691, p. 8. 19 Red.K. Boeder, P. Van den Hoek e.a, Monumenten onderhouden, Monumentenwacht Nederland 1998, p. 47. 20 M. De Keijzer en P. Keune, Pigmenten en Bindmiddelen, Restauratie Schilder-technieken, NRC Amsterdam 2001, pp. 69-71.

Page 13: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

13

metselsteenen’.21 Hoewel we nu even afwijken van de Amsterdamse situatie geeft het toch

inzicht van wat er in die tijd voorhanden was en het is ook aannemelijk dat men in

Amsterdam kennis van zaken had hoe men in Leiden te werk ging. Dit blijkt wel uit een

tweede octrooi elf jaar later. Op 29 december 1633 wordt er een octrooi voor negen jaar aan

Adriaan Gillesz uitgegeven. Volgens de bron is Adriaan Gillesz ‘ burger en platteelbacker tot

Amsterdam’ en krijgt hij een octrooi voor het bakken van geglazuurde blauwe dakpannen: ‘

maniere ende wetenschap van geglaesde hemelsblauwe huispannen.’ 22 In de

bouwbestekken en verklaringen in het Notarieel archief van Amsterdam wordt vaker

gesproken over soorten steen en ‘ gecoleurde hartsteen’. 23 In het Notarieel archief van Fr.

van Banchem is een akte opgenomen waarin een steenkoper en een metselaar verklaren

dat zij het huis gemetseld door Jan Pietersz Metselaer bezichtigd en getaxeerd hebben ten

behoeve van de eigenaar. Er werd gebruik gemaakt van verschillende soorten en gekleurde

stenen:

Fragment van akte van een steenkoper en metselaar uit 1616 600 blaeuwe stenen, tot 30 g. ’t hondert, tot het voorhuys, d’ gangh ende plaets, op f 180 832 van de beste gele en groene Haerlemer tumelaers op f 50 1428 glaesde geheelbacken estricken op d’ kelder ende galderye op f 57 Een paer hartstene posten op f 15 Twee blaeuwe stene sitstoepen met een blaeuwe sarck f 60 Een regenbak, groot 30 tonnen water, op f 60 Voor kalck tot de vloer, ’t dack te strycken, ’t huys te pleysteren ende arbeytsloon tesamen op f 75 De vermaelde steentgens in de schoorsteen van de binnencamer op f 8 Bron: GAA, Notarieel archief. 24

Uit deze akte valt op te maken dat men gebruik maakte van blauwe stenen25 in het

voorhuis, de gang en de binnenplaats. Waar de groene en gele tegels kwamen te liggen

komt niet duidelijk naar voren, maar tegels werden over het algemeen in het interieur

gebruikt. Voor de kelder en de galerijen werden in ieder geval geglazuurde tegels gebruikt.

Met de ‘ blaeuwe stene sitstoepen met een blaeuwe sarck’ bedoeld met Naamse steen.

Deze steensoort, afkomstig van de oevers van de Maas tussen Namen en Dinant in België,

heeft een vaal blauwe kleur en wordt daarom dikwijls blauwe steen genoemd. De kleur blauw

duidt op de natuurlijke kleur van het materiaal.

21 C. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e en 18e eeuw, ’ s Gravenhage 1940, p. 144. 22 C. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e en 18e eeuw, ’ s Gravenhage 1940, p. 195. 23GAA, Not. Arch. 281 f. 43. Not. Fr. Van Banchem 1618, 26 juli, Verklaring van de Amsterdamse steenkoper Hendrick Cornelis Danckerts dat hij van Jacob Jansz Van Assendelft, steenbakker te Leiden honderd duizend stenen had ontvangen. Allen waren zij van goede kwaliteit en ‘ gecoleurde hartsteen’. 24 GAA, Not. Arch. 276 f. 347 v. Not Fr. Van Banchem. 4 juni 1616. 25

Hiermee wordt hardsteen bedoeld.

Page 14: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

14

In de akte spreekt men ook over het kalken en pleisteren van het huis. Helaas is er niet uit

op te maken of dit bedoeld was voor het exterieur en/ of het interieur.

In de handelsovereenkomsten komt tevens een aantal natuursteensoorten voor en

vaak wordt erbij vermeld waar de steensoort vandaan komt. In het Notarieel archief van

Notaris C. De Ghrijp komt zo’n soort bestek voor, het gaat hier om de importheffingen: ‘ Akte

waarbij de vier hardesteenkopers en een gezworen makelaar, ten behoeve van een

steenkoper en steenhouwer te Dordrecht, verklaren dat hier ter stede van alle Italiaanse,

blaeuwe, Zweedse, Bentheimer blok- en alle andere harde stenen als impost 4 % van de

waarde geheven wordt.’ 26 In veel bestekken en inboedels komen de Italiaanse vloerstenen

aan bod. De Italiaanse steen waarover gesproken wordt is het witte marmer uit Carrara.

Wederom is er in het Notarieel archief van Notaris C. De Ghrijp een voorbeeld te vinden: ‘

Daar hebben zij een partij van 900 witte Italiaanse, zeskanten, negentien duims vloerstenen

gezien, zowel geslepen als ongeslepen.’27 Er komt ook een tweede belangrijke steensoort ter

sprake in het handelsbestek: Bentheimer zandsteen. Bentheimer steen werd veel toegepast

in de architectuur, zowel in de zestiende eeuw als in de zeventiende eeuw. Dat Bentheimer

zandsteen een populaire steensoort was blijkt uit de vele aktes waarin ‘Bentemersteen’ 28

voorkomt.

Naast bouwbestekken en handelsovereenkomsten kunnen bestekken voor het

“opvijzelen” en verbouwingen van panden ook van nut zijn. In 1634 werd er een huis op het

Rokin verbouwd waarvan de handelingen zijn vastgelegd in een akte op 31 mei. ‘... Voor aen

de straet sall men maecken een hartsteene borstwering van 12 duym dick met cussens, een

blaeuwe sarckstoup ende leuning als voor ’ t huys van sr. Sparwer, doch de stoup onder

beset met blaeuwe steenen ende naerbehooren geheyt. In ’ t voorhuys ende in de gang sall

men leggen blaeuwe Naemse gesleepe steenen, in de zydelcamer roode Sweetsche ende

de vyerdfe witte Italiaensche steen […] Item in de beste camer sall men leggen mede

uytgeschoten blaeuwe en witte steenen...’ Dit bestek bevestigt het gebruik van de Naamse

blauwe zandsteen in de gevel. Vaak werd het gebruikt om er een borstwering mee te

bekleden. In de stoep en de trapopgang werd deze steensoort ook veel verwerkt. De kleuren

rood, wit en blauw die werden genoemd in het bestek hebben betrekking op de natuurlijke

kleuren van het materiaal. Daarnaast gaat het bestek wat dieper in op de aankleding van het

interieur maar daar zal in het kader van het onderwerp van deze scriptie niet verder op in

worden gegaan.

26 GAA, Not. Arch 2595. Not. C. de Ghrijp. 1 januari 1671. 27 GAA, Not. Arch 2596. Not. C. de Ghrijp. 2 december 1671. 28 Bentheimer zandsteen wordt in de primaire bronnen vaak Bentemersteen genoemd. Bijvoorbeeld GAA, Not. Arch. 882. F. 134. Not J. Van Zwieten, 3 november 1661.

Page 15: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

15

1.5 Conclusie

De kleuren die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen, geven een goed beeld van welke

kleuren werden toegepast in het zestiende- en zeventiende-eeuwse gevelbeeld. De

kleurpigmenten die in de zeventiende eeuw voor handen waren, waren: wit, blauw, geel,

groen, rood, bruin en zwart. Door het mengen van deze pigmenten kon men verschillende

tinten krijgen. Vastgesteld kan worden dat voornoemde kleuren, die in het hoofdstuk

besproken zijn, niet allemaal geschikt waren voor gebruik op het exterieur. In het volgende

hoofdstuk zal hier dieper op in worden gegaan.

Door de beschrijving van de verschillende soorten steen kan men zich al een redelijk

kleurbeeld van een gevel vormen. De dakpannen hadden in de meeste gevallen een

blauwgrijze of rood-oranje kleur. Het metselwerk was overwegend van rode of bruine

baksteen. Deze kleur werd verkregen door het werken met verschillende soorten klei en door

verschil in de baktemperatuur. Het metselwerk werd afgewisseld met witte Bentheimer. De

kozijnen en deuromlijstingen werden vaak in zandsteen uitgevoerd. Bentheimer Zandsteen

had een wit-gele kleur van zichzelf. Van Naamse of andere soorten blauwe zandsteen

werden vaak de stoepen en platen voor de plinten gemaakt. De kleuren rood, gelig wit en

blauw waren volop aanwezig in het gevelbeeld. De voornoemde kleuren geven de natuurlijke

kleur van het materiaal aan. In deze scriptie zal nog worden teruggekomen op het fenomeen

van het beschilderen van natuursteen.

Page 16: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

16

Verven die geschikt zijn voor het exterieur op gebouwen

De pigmenten die in het vorige hoofdstuk zijn besproken, zijn niet allemaal geschikt voor

toepassing op het exterieur. De enige kleuren die in het vorige hoofdstuk zijn beschreven die

met zekerheid op het exterieur werden toegepast waren de verfkleuren die in de akte van de

kladtschilders staan: loodwit, gele oker, omber en Spaans groen. De kleuren die Goeree

beschrijft waren bedoeld voor waterverf. Maar veel pigmenten die Goeree beschrijft kunnen

ook gemengd worden met olie en kunnen daardoor goed bruikbaar zijn voor toepassing in de

buitenlucht. Daarnaast moet men onderscheid maken tussen de aard en eigenschappen van

verf. Er bestaan minerale, plantaardige en dierlijke verfstoffen. De verven kunnen

transparant, half- transparant of dekkend zijn. In het boek Grondig Onderwys in de Schilder-

en Verwkunst van Lambertus Simis uit 1801 wordt duidelijk beschreven welke soorten verf

geschikt waren voor bepaalde doeleinden en op welke wijze ze gemaakt werden. Het boek is

van latere datum dan de onderzoeksperiode maar rekening houdend met een aantal nieuwe

pigmenten in de achttiende eeuw, zoals Berlijns blauw in 1704, vormt dit boek toch een rijke

informatiebron. De auteur kan ons tevens veel meer vertellen over de ontwikkelingen in de

zestiende en zeventiende eeuw, omdat hij veel dichter bij die tijd stond dan wij. Simis plaatst

als hij het over de kleuren uit het verleden heeft de opmerking ‘ hoe het vroeger ging’. Mede

door Simis is er een betrouwbaar beeld ontstaan over welke kleuren toegepast konden

worden op het exterieur en welke niet.

2.1 Zwarte verfstoffen

Simis begint zijn boek met verschillende verfstoffen om zwart te maken, terwijl Goeree

eindigt met de kleur zwart. Zwarte verf kon voor allerlei zaken gebruikt worden, zoals de

ondergrond voor goudverf, of in de schilderkunst, maar er wordt door Simis niet gesproken

over toepassing in de buitenlucht. 29 Waarschijnlijker is het dat men op de gevels geen

zwarte verf toepaste. De kleur zwart die soms nog zichtbaar is op Amsterdamse gevels kan

een gevolg zijn van het teren van de gevel. Het teren van gevel werd al wel in 1503

verboden30, maar kwam daarna nog wel af en toe voor. Uit een boerderijbestek van 1647 is

bekend dat het teren van houten gevels in die tijd niet ongebruikelijk was. Het bestek betreft

het teren van het achterhuis:

‘ voors het achter huys teteeren ende alles loffelijck te maecken’.31

29 Lambertus Simis, Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel I, Amsterdam 1801, pp. 9-14. 30 Keurboek B, fol. 70 verso, III. XVIII. 8, 1494-1512. 31 P. Wiersma, Een Amsterdams boerderijbestek uit 1647. Een bouwhistorisch onderzoek. Arnhem, Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek 1976, p.10.

Page 17: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

17

Een tweede verklaring kan zijn dat het oliën van gevels door de eeuwen heen verkeerd is

gegaan. Deze verklaring is tegenwoordig als waarheid aangenomen terwijl goede bronnen

en bewijzen hiervoor ontbreken. Deze verklaring kan dus niet met honderd procent zekerheid

worden toegepast op het onderzoek.

Er wordt gesteld dat het opnieuw oliën van een gevel donkerder van kleur uitpakt na droging.

Bij de eerst volgende onderhoudsbeurt van de gevel wordt de gevel steeds een tint

donkerder geolied omdat dit de kleur is die men als voorbeeld heeft, bijvoorbeeld dodekop

over dodekop. Na verloop van tijd is de gevel zo donker geworden dat men op de kleur zwart

uitkomt, waardoor er nu een misleidend beeld is ontstaan van de kleur op gevels in

Amsterdam. Deze kleur overheerst nog steeds in het stadsbeeld (bijlage, afb. 2). Of de

donkere geoliede gevels zijn ontstaan door de verschillende olielagen over elkaar heen of

omdat men een donkere tint mooier vond voor de gevel is nog een twistpunt, waar verder

onderzoek uitsluitsel zal moeten geven.

2.2 Witte verfstoffen

De tweede kleur die Simis beschrijft is wit. Er zijn verschillende soorten wit: loodwit,

schelpwit, tin en krijtwit. Loodwit beschrijft Simis als een van de meest nuttige en

onontbeerlijke verfstof. Het is een vrij sterke verf die alle andere kleuren lichter maken en het

dekt mooi. Het loodwit werd gebruikt bij het gronden en opschilderen van het houtwerk van

huizen, kamers en verder alles dat in lichte kleuren geschilderd moest worden. Daarnaast

zegt Simis dat loodwitverf heel goed droogt en daardoor erg geschikt is voor grof- of

buitenwerk.32 Loodwit werd veel gebruikt omdat de grondstof lood niet duur was. Vanaf 1650

werd loodwit in Nederland ook fabrieksmatig geproduceerd. Loodwit was vanaf de zestiende

eeuw reeds bekend in Nederland. Goeree noemt in zijn traktaat ook schelpwit. Schelpwit

wordt gemaakt van ongemalen verteerd lood en komt overeen met loodwit. Beiden

verfstoffen worden van lood gemaakt, maar schelpwit wordt fijner gemalen dan loodwit. In de

tijd van Simis werd het nog maar weinig gebruikt omdat het veel moeite kostte om het te

zuiveren en fijn te malen.33 Tinwit was een vrij dure verfstof en erg fijn. Het werd meestal

gebruikt voor ‘ fraai wit’ 34 zoals voor plafondwerk. Krijtwit was daarentegen een goedkope

verf en werd vaak gebruikt in stopverf, voor plamuur en andere dik bereide verven.35 Het

werd ook gebruikt als een soort onderlaag op hout. Het krijtwit had de functie om een glad

houtoppervlakte te verkrijgen, vergelijkbaar met de plamuur van nu. Na uitharden kon er een

olieverf op aangebracht worden.

32 Simis 1801 (zie noot 29), pp.14-18. 33 Simis 1801 (zie noot 29), pp. 18-19. 34 Simis 1801 (zie noot 29), p.19. 35 Simis 1801 (zie noot 29), p.20.

Page 18: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

18

2.3 Rode verfstoffen

De hierop volgende verfstoffen die Simis beschrijft zijn de rode verfstoffen, veertien in totaal.

Enkele zijn geschikt voor het buitenwerk. Ten eerste Engels rood, welk afkomstig is van een

gesteente uit Engeland. De verf is zeer dekkend, verschiet niet en houdt jaren zijn kleur. Het

was een goedkope kleur en werd doorgaans voor minder aansprekend werk gebruikt.

Wanneer het Engels rood vermengd word met zwart ontstaat een bruine verf en met wit

ontstaat een licht rode kleur die gebruikt werd voor de eerste gronding van appelbloesem.

Appelbloesem is een rood-roze kleur die vernoemd is naar de gelijknamige baksteen. De

kleur Engels rood was in de tijd van Simis uit de mode geraakt. 36Simis geeft precies aan

waar deze verfstof in het verleden voor gebruikt werd. ‘Gebruik: Dit is sedert eenige jaaren

zeer verminderd: het plagt veel gebruikt te worden voor paalen, bruggen, schuttingen, zelfs

voor deuren en vensters […] ’. 37 Kortom Engels rood was geschikt voor buitenwerk en bij

huizen specifiek voor deuren en vensters. Een tweede belangrijke rode verfstof die Simis

beschrijft is dodekop. Het wordt doorgaans paarse dodekop genoemd om haar paarse of

blauwachtig- rode gloed. Volgens Simis is het ‘de fraaiste onder de gemeene verwen’ 38. In

de tijd van Simis werd de fraaie dodekop zelden meer gemaakt omdat het een erg dure verf

was. Bij vermeniging met veel of weinig wit konden er wel vier verschillende tinten ontstaan.

De verf werd gebruikt in vertrekken waarin veel gestookt werd zoals keukens. Wanneer men

dodekop vermengde met zwart ontstond er een paars dekkend bruine verf, die heel goed

bruikbaar was voor het schilderen van vensters en deuren die bruine kleur moesten krijgen.

Over twee andere soorten rode verfstoffen is Simis niet geheel duidelijk of ze geschikt zijn

voor het exterieur. Bij de kleur ‘ menie en koningsrood’ beschrijft Simis ze als geschikte

verfstoffen voor het schilderen van glad hout. Menie was eveneens geschikt om watervaten

en emmers mee te gronden, het had waarschijnlijk een waterafstotende werking. Deze

eigenschap van menie duidt erop dat deze verf tegen de omstandigheden van de buitenlucht

bestand is. Voor het gebruik van de verf vermiljoen drukt Simis zich niet specifiek over uit.

‘Dit is menigvuldig, en te zeer bekend, dan wij er iets meer van behoeven te zeggen.’ De

auteur Herman Janse, wie in de jaren negentig een bewerking heeft gemaakt van het

schilderboek van Simis, vermeldt bij vermiljoen dat het niet geschikt is voor buitenwerk

omdat deze verfstof bij de straling van het zonlicht snel verkleurd.39 Florentijns lak en

kogellak, waren volgens Simis niet geschikt voor het buitenwerk. De andere kleuren die

Goeree noemt, behandelt Simis niet allemaal.

36 Simis 1801 (zie noot 29), p.31. 37 Simis 1801 (zie noot 29), p. 31. 38 Simis 1801 (zie noot 29), p.34. 39 L. Simis, bewerkt door H. Janse, Schilder- en Verfkunst,Gondig Onderwys in de Schilder- en Verw-kunst, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ’ s Gravenhage, 1992, p. 18.

Page 19: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

19

Over ‘roon oocker of Bruyn root’ zegt Simis niets, maar de kenmerken van deze verf kan

men vergelijken met de eigenschappen van gele oker en met ‘ Bruyn root’ wordt dodekop

vermengd met zwart bedoeld. Het ‘ rood krijt’ dat Goeree nog noemt, kan het beste worden

geïnterpreteerd als een pigment dat gebruikt werd in de tekenkunst en niet bestand is tegen

de weersinvloeden.

2.4 Blauwe verfstoffen

Blauw was geen geschikte kleur om aan de buitenlucht bloot te stellen. Vanwege het

moeizame productieproces was het een zeer kostbare en schaarse kleur in de zestiende en

zeventiende eeuw. Ultramarijn werd bijvoorbeeld met hoge kosten en veel moeite uit de lapis

lazuli of lazuursteen gehaald. De verf houdt wel lang stand, maar zegt Simis: ‘ om kleen werk

te schilderen, allernuttigst.’40 De meeste blauwen waren geen standvastige kleur en

verbleekten snel in het zonlicht waardoor het geen geschikte kleur was voor het schilderwerk

in de buitenlucht.

Het blauw dat veel te zien is op architectuurtekeningen zijn materiaalaanduidingen. Het

kan bijvoorbeeld een aanduiding zijn voor de blauwe bakstenen die tijdens het bakproces

deze kleur kregen of blauwe leien. Het is voornamelijk een aanduiding van Naamse steen of

een ander soort hardsteen dat vanzichzelf een blauwe kleur heeft. H.J. Zantkuijl heeft in het

verleden geopperd dat men in de zeventiende eeuw natuursteen blauw verfde voor een

versterkkend effect van het materiaal.41 Naamse steen werd ondere andere voor stoepen en

zerken gebruikt en andere elementen in de gevel. Het verven van stoepen en zerken acht

Zantkuijl onwaarschijnlijk, maar bij gevels ligt volgens hem de zaak anders. Hij neemt als

voorbeeld een paar panden van Hendrick de Keyser. Twee panden van De Keyser worden in

de Beschrijvingen van de koopstadt Amsterdam van Melchior Fockens in 1662 ‘ het

Blaauwhuys’ 42 genoemd. Dit argument kan direct ontkracht worden aangezien Fockens

hierna meldt dat het huis: ‘van blauwe steen gebouwd in het jaar 1615’.43 De blauwe kleur

duidt dus op het toegepaste materiaal. Een tweede argument dat Zantkuijl oppert is een

tekening van Reinier Vinkeles van de Waag in Amsterdam. Op de tekening is de Waag in fel

blauw gekleurd en Zantkuijl stelt op basis hiervan vast dat de Waag in de realiteit geverfd

was. Dit lijkt mij zeer onwaarschijnlijk, aangezien blauw geen goede standvastige kleur was

om in de buitenlucht te gebruiken en het hier dus waarschijnlijk ook als een materiaal-

aanduiding is bedoeld.

40 Simis 1801 (zie noot 29), p.37. 41 Zantkuijl, H.J., ‘het Palet van de architect. Het pleisteren, sausen, oliën en verven van gevelornamenten’. In Vitrine, museummagazine, 4e jaargang, nr.5 1991, pp. 36-37. 42 M. Fokkens, Beschrijvingen van de koopstadt Amsterdam, Amsterdam 1662, pp. 120-121. 43 Fokkens 1662 (zie noot 42), pp. 120-121.

Page 20: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

20

Simis zegt uitdrukkelijk dat indigo gebruikt wordt op papier of in waterverf en onmisbaar

is om wollen, linnen en zijden mee te verven.44 Het blauwe pigment smalt kon niet met olie

gemengd worden en kon daardoor niet buiten worden toegepast. Blauwe lak en de lakmoes

waren eveneens niet geschikt voor het buitenwerk. Met lakverven werden kleine objecten

voor het interieur geverfd.

2.5 Gele verfstoffen

De geschiktheid van de gele verfstoffen wordt door Simis specifiek beschreven. Het

koningsgeel is volgens Simis het ‘edelste geel’45 omdat het een mooie zware en gloeiende

kleur heeft. Koningsgeel is niet geschikt voor het buitenwerk. Het houdt namelijk geen stand

in de open lucht, en zelfs niet binnenshuis aan de luiken, blinden of ander werk, dat dicht bij

de vensters is geplaatst. Rusgeel, wat meer naar het oranje neigt, heeft dezelfde

eigenschappen als koningsgeel en kan dus ook niet gebruikt worden voor buitenwerk.

Guttegom of gomhars, was ook niet voor het buitenwerk geschikt, aangezien het niet

gebruikt kon worden in olieverf. Het was wel zeer geschikt om in waterverf te gebruiken en in

goudvernis. De verschillende tinten schijtgeel konden als ze met rauwe lijnolie werden

vermengd gebruikt worden voor het kleuren van ongeschilderd hout. Met gekookte olie geeft

het echter weinig kleur en werd het enkel gebruikt door papierververs en

papierbehangselmakers. De gele verfstoffen die wel geschikt waren voor de buitenlucht

waren Napels geel en gele oker. Napels geel is een harde zandachtige verfstof, afkomstig uit

het gebied rondom Napels. Het is een vrije sterke verf. Het wordt vaak vermengd met wit of

met wit en gele oker, maar later ook met Berlijns blauw tot zeegroen. Napels geel kwam pas

rond 1740 op de markt dus valt in het kader van dit onderzoek af.46 Gele oker is een

kleurechte en redelijk dekkende verf. 47 Het is een aardverf en kon in meerdere gebieden

gewonnen worden, te weten: Frankrijk, Belgie en uit de omgeving van Keulen. Door middel

van menging kon men verscheidene soorten gele oker krijgen. Het werd gebruikt voor het

schilderen van gebouwen en in paneelschilderkunst voor landschappen en bloemen. Simis is

over twee kleuren geel niet zo duidelijk: mineraalgeel of berggeel en oprement. Mineraal geel

was een bestendige gele kleur, vooral binnenshuis of ‘buiten de sterke lucht’.48 Wat Simis

verstaat onder een ‘sterke lucht’ is moeilijk te zeggen, waarschijnlijk het directe zonlicht.

44 Simis 1801 (zie noot 29), p.39. 45 Simis 1801 (zie noot 29), p.46. 46 M. De Keijzer en P. Keune, Pigmenten en Bindmiddelen, Restauratie Schilder-technieken, NRC Amsterdam 2001, p. 35. 47 Simis 1801 (zie noot 29), p. 52. 48 Simis 1801 (zie noot 29), p. 48.

Page 21: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

21

Over de kleur oprement zegt Simis niet zoveel omdat het in zijn tijd haast niet meer gebruikt

wordt. Hij vindt de naar groen overhellende kleur niet fraai.49 Goeree spreekt ook nog over

‘masticot’, Simis zegt hier in zijn schildersboek niks over. Masticot werd uit lood verkregen en

kan hierdoor een goede verf zijn voor het exterieur omdat lood een standvastige en

schimmelwerende eigenschappen heeft. ‘Saffraen’ is een plantaardige verf en was erg

kostbaar en werd daarom niet veel gebruikt. De laatste gele verfstof die Goeree noemt is

‘schulp gout’ en dit kan men interpreteren als blad goud, waardoor het niet aannemelijk is dat

dit buitenshuis toegepast werd.

2.6 Groene verfstoffen

Groene verfstoffen waren in keuze beperkt. Groen was een moeilijke kleur om te maken.

Berggroen is een oude verfstof en in de tijd van Simis in onbruik geraakt. De verfstof kwam

uit Duitsland. Voor de komst van Spaans groen werd het veel gebruikt voor het verven van

deuren en vensters. 50 Er bestaan verschillende soorten tinten, van licht naar donker. Spaans

groen verdrong dus het berggroen, waarschijnlijk omdat Spaans groen veel duurzamer is.

Ondanks dat het een moeilijke verfstof is om te maken werd het veelvuldig toegepast op het

exterieur van de gevels. Het was meest geschikt voor toepassing op het houtwerk, omdat het

koperacetaat dat in Spaans groen zit een schimmelwerende werking heeft. Goeree noemt

Fries groen niet, terwijl dit wel een belangrijke kleur was in de zestiende en zeventiende

eeuw. Het lijkt qua kleur veel op Spaans groen. Blootgesteld aan het zonlicht en buitenlucht

verkleurde het echter snel. Mineraal groen had dezelfde kleur als Spaans groen, maar was

minder duurzaam. Het werd daarom voornamelijk gebruikt als een onderlaag voor Spaans

groen.51 Terre verde gaf een olijfachtige kleur en werd in de tijd van Simis nog maar weinig

gebruikt. Of het in het verleden geschikt was voor verven in de buitenlucht wordt niet

duidelijk, Simis heeft enkel de opmerking dat het gebruikt wordt om metaal te verven.52

Waarschijnlijk bedoelde hij daarmee de hekken, balustrades en leuningen van stoepen en

dus goed toepasbaar op het exterieur. Over sapgroen is Simis duidelijker. Sapgroen kan niet

met olie worden gemengd omdat het dan een vuile groene kleur oplevert. Voor waterverf

was het echter wel zeer geschikt. 53

49 Simis 1801 (zie noot 29), p. 51. 50 Spaans groen was al sinds de Romeinse oudheid bekend, maar kwam waarschijnlijk later naar Nederland als we Simis moeten geloven met zijn uitspraak over berggroen: Simis 1801 (zie noot 29), p. 58. 51 Simis 1801 (zie noot 29), p. 58. 52 Simis 1801 (zie noot 29), p. 58. 53 Simis 1801 (zie noot 29), p. 60.

Page 22: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

22

2.7 Bruine verfstoffen

De laatste verfstoffen die Simis behandelt zijn de bruine verfstoffen. Bruine lak en bruine

schijtgeel werden alleen in de schilderkunst gebruikt. Omber is de voornaamste en gebruikte

bruine verfstof. Het product komt uit de bergen 54 en wordt in brokken aangevoerd. Omber

dat gebruikt werd in de schilderkunst werd niet of weinig vermengd. Voor het schilderen van

houtwerk wordt het vermengd met wit tot een grauwe of “keukenkleur”.55 Omber werd zeker

in het interieur toegepast, maar of het ook voor het exterieur bruikbaar was laat Simis in het

midden. Uit het bestek van notaris H. Venkel weten we dat er omber besteld was voor de

kladschilders en daardoor kan men met zekerheid stellen dat omber voor verven in de

buitenlucht gebruikt werd.56 Bruine oker was, als het vermengd werd met wit, geschikt om

grote oppervlaktes mee te schilderen. Simis heeft het hier weer over ‘ keukenkleuren’57 en

daarom kan met zekerheid worden aangenomen dat bruine oker in het interieur werd

gebruikt, maar om te concluderen dat het ook geschikt was en gebruikt werd voor het

buitenwerk moet men voorzichtig zijn. Keulse aarde was net als bruine oker zeer geschikt

voor het schilderen van grote vertrekken, maar het werd ook veel gebruikt voor het

schilderen van “grauwe” beelden en andere voorwerpen in de tuin. 58 Op basis hiervan kan

vastgesteld worden dat Keulse aarde geschikt was voor het verven van buitenwerk. Engels

bruin had deze eigenschap ook. Simis legt er niet veel over uit, maar zegt dat Engels bruin

met alle eigenschappen van Engels rood overeen komt. Zoals al eerder besproken is Engels

rood en dus ook Engels bruin duurzaam en werd het veel gebruikt om deuren en vensters

mee te schilderen. Het bruine roet dat Goeree noemt, werd volgens Simis, alleen voor

waterverven op papier gebruikt.59

2.8 Conclusie

Door de vergelijking tussen Goeree en Simis is er een betrouwbaar beeld ontstaan welke

kleuren er gebruikt konden worden op het exterieur. Samenvattend zijn dat de volgende

kleuren: loodwit, schelpwit, krijtwit, Engels rood, dodekop, rode oker, gele oker, masticot,

mineraal groen, Spaans groen, terre verde, omber, Keulse aarde en Engels bruin. Een

overzicht hoe deze kleuren eruit zagen is te vinden in de bijlage (afb.3). Een erg belangrijke

kleur die niet genoemd wordt bij zowel Goeree als bij Simis is Bentheimer. Bentheimer is een

mengkleur die verkregen wordt uit oker en wit. De Bentheimer verwijst naar de naamgelijke

en kleurgelijke zandsteen. De oudste Bentheimers waren zwaar van toon, veel oker en

54 Simis geeft niet aan uit welke bergen of uit welk land, p. 60. 55 Waarschijnlijk waren veel keukens in een grauw bruine kleur geverfd. 56

Zie noot 8. 57 Simis 1801 (zie noot 29), p. 61. 58 Simis 1801 (zie noot 29), p. 64.

Page 23: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

23

weinig wit. De kleur Bentheimer werd toegepast om het snel verwerende zandsteen terug te

kleuren in haar oorspronkelijke kleur of om houtwerk te doen lijken op zandsteen. Kozijnen,

lijsten en geveltoppen werden gekleurd in de Bentheimer kleur, maar in de loop van de tijd

werd er steeds lichter overgeschilderd. Het resultaat is nu dat de kleur bijna wit is ten

opzichte van de oorspronkelijke kleur (bijlage, afb. 4).

59 Simis 1801(zie noot 29), p.65

Page 24: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

24

De functie van kleur en verf in de zestiende en zeventiende eeuw

Een belangrijke vraag bij dit onderzoek is waarom er kleur toegepast werd op het exterieur.

Was het om esthetische redenen of waren er nog andere redenen? In de eenentwintigste

eeuw dient kleur voornamelijk een esthetisch doel; de leefbaarheid van een woonwijk wordt

er mede door bepaald. Grauwe flats van betonblokken, bijvoorbeeld in de Bijlmer in

Amsterdam roepen een beklemmende sfeer op en zijn mede daardoor minder aantrekkelijk

om in te wonen. In de wijk IJburg, Amsterdam, is veel gespeeld met kleur, waardoor de sfeer

direct een stuk aantrekkelijker is. In de wijk Buitenveldert, Amsterdam zijn de grauwe

portiekwoningen bij een opknapbeurt in zachte verftinten geschilderd. Door het nieuwe

kleurgebruik is de esthetische kwaliteit van het gevelbeeld versterkt (bijlage, afb. 5 en 6).

Aan de hand van het bestuderen van vele historische beschrijvingen van de stad Amsterdam

en de eigenschappen van de verfsoorten te analyseren is getracht antwoord te kunnen

geven op de vraag waarom men kleuren toepaste op het exterieur.

3.1 Historische beschrijvingen

In historische beschrijvingen van Amsterdam wordt er veel verhaald over de geschiedenis

van de stad. Onderwerpen zoals werken, wonen, leven en besturen van de stad komen aan

de orde. Er is meestal ook een hoofdstuk gewijd aan het beschrijven van belangrijke kerken,

poorten, pakhuizen en gestichten. De historische beschrijvingen die in dit onderzoek gebruikt

zijn dateren allen uit de zeventiende eeuw, de periode waarin erop economisch- en

architectonisch gebied veel gebeurde.

Opvallend aan de historische beschrijvingen van gebouwen is dat er aan het exterieur,

in vergelijking met het interieur weinig aandacht wordt besteed. De standaard kenmerken als

formaat, het materiaalgebruik en architect in zoverre die bekend is, worden bijna altijd

genoemd. Hierna volgt een uitvoerige beschrijving van het interieur inclusief de inrichting en

de aard van de bewoners. Het lijkt wel of men niet veel waarde aan de kleur van het

exterieur hechtte. Als de schoonheid van een woonhuis beschreven wordt, wordt het

interieur altijd uitvoerig beschreven, bijvoorbeeld door Melchiot Fokkens in 1662: ‘... staat

ook een kostelijke Gevel van witten steen/ meer als gemeen kunstiglijk gebouwt/ Deze Gevel

is zo aanzienlijk en heerlijken werk/ Dit men over ’t Gebouw zich moet verwonderen; dit Huis

is ook van binnen cierlijk met Albaste poste en geschilderde zolders...’ 60

60 Melchior Fokkens, Beschrijvinge der wijdt-vermaarde koop-stadt Amstelredam: van hare eerste beginzelen, oude voor-rechten en verscheyde vergrootinge aanwijzende hare bezienswaardige en wonderlijke zeltzaamhede, Amsterdam 1662, p. 70.

Page 25: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

25

In de Historische Beschrijving van O. Dapper worden ook veel beschrijvingen van interieurs

genoemd, bijvoorbeeld bij het ‘Hof van ’t Edele Mogende Collegie ter Admiraliteyt of princen-

hof’: ‘Dit gebouw rust onder op een hertstene voetstal, maer ’t andere bovenste opstal is van

gebakken steen.’ ‘.. Binnen in dit huis zijn verscheide vertrekken, die met allerlei cier en

beeltwerk, als ook schildereyen van verscheide zee-slagen, en andere stukken door

uitmuntende meesters geschildert, verciert zijn’.61 De beschrijving van het interieur gaat nog

een alinea door. In vergelijking met het exterieur waar één zin aan wordt besteed is er dus

erg veel aandacht voor het interieur.

In de beschrijvingen van woonhuizen worden meestal wel de kleuren van de toegepaste

materialen genoemd:

‘ ...dit Huis 62 is van roode gebakken steen/ met groote kunst/ bol cierlijke festoenen/ van

suiver witte steen’. 63

‘...aen de West-zijde is het kostelijke Huis dat men een witte stene Gevel met eer gebouwt is

van de H. Pauw 64,..’ 65

‘... de Gebouwen toebehorende de H. Kromhout/.../ alle van cierlijke wit gehouwen steen/

van gront tot boven toe opgelopen’.66 Het witte gehouwen steen waarover gesproken wordt

ziet men tegenwoordig niet meer. In de loop van de tijd is het steen in de gevel erg verkleurd

en heeft nu een grauwe zwart-grijze kleur (bijlage, afb.7).

Maar ook bij de grote publieke gebouwen en gestichten heeft de kleur die genoemd wordt

betrekking op het materiaal:

‘... t Huis 67 in zich zelve is vierkant, dik van muuren met roode gebakken moppen

opgehaelt, rontom vol vensteren, en in zijn vierkante ommetrek achthondert voeten groot.’68

‘...Twee Wagen zijn hier ter stede, d’eene staet op den Dam by het Stadthuis, en wordt

d’oude- Waegh, d’ander op de Sint- Anthonis Markt, en wort de nieuwe-Waegh geheten, niet

om dat het gebouw nieuw’er is, maer om dat deze tot dit gebruik het laetste verordent is. De

Waegh op den Dam, is een treffelijk, sterk en hecht gebou, bestaende altemael uit blaeuwe

arduienen-stenen, is gesticht in het jaer 1561.. Aen dit gebouw blijkt dat toen de Stadt in

61 Olfert Dapper, Historische beschryving der stadt Amsterdam : waer in de voornaemste geschiedenissen (na een kort verhael van gansch Hollant en d’omleggende dorpen ...) die ten tijde der Herdoopers, Nederlandtsche beroerten en onder prins Willems, de tweede, stadt-houderlijke regeering, hier ter stede voor-gevallen zijn, verhandelt, en al de stads gemeene ... gebouwen, in meer als tzeventigh kopere platen, met haer nevenstaende beschryving, vertoont worden, Amsterdam 1663, p. 451. 62 Het betreft hier het huis van Generaal Spegs op de Leliegracht. 63 Fokkens 1662 (zie noot 60), p. 72. 64 Dit huis is in opdracht van de heer Pauw door Philip Vingboons gebouwd. 65 Fokkens 1662 (zie noot 60), p. 73. 66 Fokkens 1662 (zie noot 60), p. 74. 67 Het gaat hier om het pesthuis. 68 Dapper 1663 (zie noot 61), p. 411.

Page 26: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

26

weelde en voorspoet bloeide. In de drie voorgevels, ten Oosten, Noorden en Zuiden, zietmen

ook zeer çierlijk in ’t groot, stads wapen, en daer boven op de Keizerlijke Kroon,

Maximiliaens schenkaedje, in blaeuwe steen uitgehouwen.’69

Bij de vele stadspoorten die Amsterdam rijk was, wordt vooral het beeldhouwwerk en

de materialen beschreven. De stadspoorten werden voornamelijk gemaakt van blauwe of

van witte steen:

‘De Haerlemmer-poort… Van buiten na de vest toe, isse geheel en al van blaeuwe

Arduinsteen opgebouwt, vertoont zich zeer çierlijk en vermakelijk in ’t oogh… De voorgevel,

na de stadt toe, bestaet altemael uit witte gehouwen steen, is zeer vast en sterk van werk; de

ronde pylasters zijn, even-eens als tot meerder en grooter sterkte, met eenige brede banden

overbonden.’70

‘Voor aen de straet, staet een geweldige groote witte stene poort71, in desselfs

architraef ziet men leeuwen, beeren, wilde zwijnen en tygers, voor een geladen wagen gaen,

daer op Brezilaenschhout, raspen en ander werktuigh leit. Boven op de wagen zit een

voerman met de zweep in de hant, en tempt en drijft vast deze lantgedrochten voort.’72

De kleuren die in deze beschrijvingen worden genoemd duiden allen het materiaal aan. De

kleur staat hier symbool voor het materiaal.

3.2 Beschermende of esthetische functie?

Zo kunnen nog vele voorbeelden worden gegeven van historische beschrijvingen

over belangrijke woonhuizen, gebouwen en (stads)poorten, maar ze geven allemaal

hetzelfde beeld of ze leveren geen extra informatie op. De kleuren die genoemd worden

duiden alle op het materiaal-gebruik van de gevel en aan het interieur wordt, vanwege de

uitvoerige beschrijvingen, kennelijk een groter belang toegekend. Het vermoeden is

gerechtvaardigd dat men in de zestiende en zeventiende eeuw het schilderen van de gevel

eerder als een bescherming van de materialen zag en minder als middel om de esthetische

kwaliteit te verhogen. De schoonheid van een gevel wordt in de Historische Beschrijvingen

nooit beschreven aan de hand van geschilderde onderdelen. De materiaalkeuze en het

ontwerp waren voornamelijk bepalend voor een fraai beeld. Het verven van het hout had

veelal een beschermende functie. Er werden veel verfstoffen toegepast die een

beschermende eigenschap hebben. Spaans groen en loodwit bevatten koperacenaat en

Bremer groen bevat koperhydroxide. Deze koperstofjes hebben een schimmelwerende

werking.

69 Dapper 1663 (zie noot 61), p. 449. 70 Dapper 1663 (zie noot 61), p. 450. 71 Het gaat hier om de toegangspoort tot het rasphuis of tuchthuis. 72 Dapper 1663 (zie noot 61), p. 451.

Page 27: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

27

Om het hout te beschermen tegen de weersinvloeden – zon, vorst, regen en wind- en de

vervuilende lucht in de stad, moest een verfsoort gebruikt worden die hiertegen goed

bestand was. De verver kreeg hierdoor een belangrijke rol met betrekking tot de zorg voor

een kwalitatieve goede afwerking van de gevel. Ook bij onderhoudsbeurten was zijn

handelen voor de instandhouding van de gevel van groot belang.

Evenals het Spaans groen en het loodwit had het oliën van gevels deels ook een

beschermende rol. Door het oliën van de gevel werd de baksteen beschermd tegen de

weersinvloeden. Olie werd op gevels aangebracht die niet meer waterdicht waren. Maar het

oliën van de bakstenen gevels gebeurde ook om esthetische redenen. Door kleurstoffen aan

de olie toe te voegen kon men gevels die minder fraai oogden, bijvoorbeeld door rommelige

steenrestauraties, weer een egaal en fraai uiterlijk geven. Tevens wilde men graag een gevel

die uit één baksteenkleur bestond. Om zo’n eenduidig baksteenkleurig vlak te krijgen was

het noodzakelijk om de stenen na het bakken te sorteren op kleur. De stenen werden soms

recht geslepen zodat men tijdens het metselen een smalle stootvoeg kon toepassen. Het

resultaat hiervan was prachtig, maar ook kostbaar en daardoor alleen weggelegd voor de

rijke burgers. Voor de burgers die dit niet konden betalen was er een andere mogelijkheid.

Door de ongelijke gekleurde baksteengevel te bestrijken met lijnolie waaraan een

kleurpigment was toegegvoegd kon men toch een egaal gekleurde baksteengevel krijgen.

Voor deze behandeling gebruikte men een mengsel van half rauwe en half gekookte olie

waaraan een kleurpigment was toegevoegd. De olie trok in de steen en het pigment kwam

terecht in de poriën van de steen. Volgens Zantkuijl gebeurde het oliën met daaraan

toegevoegd een rood pigment al vanaf de zestiende eeuw.73 In de vroege zeventiende eeuw

gebruikte men rode kleurpigmenten, zoals Engels rood of gebrande omber. In het midden

van de zeventiende eeuw werd de baksteen harder gebakken wat tot gevolg had dat de

steen donkerder van kleur werd. De kleur van het oliemengels ging hier in mee, men

gebruikte nu vooral ongebrande omber en bruine oker.74 Wanneer men wat verder van de

gevel af ging staan zag de toeschouwer de gevel als egaal kleurvlak. Dichtbij ervaarde hij de

structuur van de baksteen (zie bijlage, afb.8).75 De theorie van Zantkuijl die hiervoor uiteen

gezet is kan niet honder procent betrouwbaar worden geacht, omdat er geen bewijzende

bronnen uit de zestiende of zeventiende eeuw zijn gevonden die spreken over het oliën van

gevels.

73 H.J. Zantkuijl, ‘ Het palet van de architect’, Vitrine, nr 5 1991, p36. 74 H.J. Zantkuijl, ‘ Het veranderde kleurpalet in onze steden’ Afwerking en onderhoud in bouw en industrie. Eisma’s vakpers, 91 ste jaargang, nr. 15, 22 nov. 1989, p. 44. 75 Verf heeft een dikke en dekkende strutuur. Als men verf toepast op een gevel wordt de structuur van de baksteen bedekt door de verflaag.

Page 28: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

28

Meerdere auteurs beweren dat men na het oliën van de gevel met een penseel een dunne

witte voeg aanbracht op de gevel.76 Het is moeilijk om dit te onderbouwen omdat er in de

praktijk, haast geen voorbeelden van zijn in de archieven tot op heden geen beschrijvingen

opleveren. Er zijn wel voorbeelden te geven van gevels die voorzien zijn van een pleisterlaag

met een geschilderde baksteenimitatie.77

Niet enkel het oliën van gevels gebeurde uit esthetisch belang, ook qua materiaal

gebruik had men oog voor schoonheid. Door verschillende soorten materialen te gebruiken

kon de schoonheid van de gevel worden versterkt. De vroegste voorbeelden hiervan in

Amsterdam dateren uit de zestiende eeuw toen men in de rode bakstenen gevels witte

natuursteenbanden en blokjes opnam. De afwisselende kleurwerking begon toen een rol te

spelen in de architectuur.78 De gevel werd ook vaak versierd met rijk beeldhouwwerk naar

voorbeelden uit de boeken van Vredeman de Vries en kende haar hoogtepunt bij Hendrick

de Keyser. Het beeldhouwwerk werd nog extra verrijkt door toepassing van bladgoud (bijlage,

afb.8). Dat Hendrick de Keyser en zijn navolgers rijk versierde gevels ontwierpen is te zien

aan het ‘ Huis met de Hoofden’, ‘ Huis Bartolotti’ en het ‘Huis van Wely’. Het gesloopte ‘ Huis

van Wely’ stond aan de Oudezijds Voorburgwal maar er rest nu enkel nog een beschrijving

van het pand door D.F. Slothouwer:

‘De gevel van het huis was opmerkelijk: geheel in hardsteen opgetrokken en

bijzonder kostbaar behandeld met inlegwerk van marmer en toetssteen. De vensters zijn

steenen kruiskozijnen en de gevel is versierd met een dorische en ionische pilasterorde,

waarboven een zeer rijke top is aangebracht, dient men als een rijk versierde trapgevel te

beschouwen. Een huis, dat hiermede veel overeenkwam, heeft gestaan op den Nieuwezijds-

Voorburgwal, op de plaats van het tegenwoordige postkantoor.’79 Door middel van

verschillende steensoorten, in dit geval marmer, kon men een rijk versierde gevel krijgen.

Voorbeelden in Amsterdam, of Nederland zijn niet meer bekend, maar in het buitenland vindt

men het soms nog (bijlage, afb.10).

Natuursteen was een duurder product dan hout en baksteen. De meeste mensen

konden het zich niet veroorloven om natuursteen in hun gevel toe te passen. Natuurstenen

kozijnen, deuromlijstingen en puien werden toegepast bij de rijk uitgevoerde gevels. De

natuursteensoorten Bentheimer zandsteen en Naamse zandsteen werden vaak toegepast in

de gevel. Voor wie zich dit niet kon permiteren werden de houten elementen in de gevel in

76 Bijvoorbeeld: Peter Karstkarel, ‘ Kleurgebruik, herstel, onderzoek. Een gesprek met H.H.J. Kurvers, conservering technisch adviseur van de Rijksdienst voor Monumentenzorg’ NVVK-mededelingen, 1991/2, pp. 35 & H.J. Zantkuijl, ‘ Het veranderde kleurpalet in onze steden’ Afwerking en onderhoud in bouw en industrie. Eisma’s vakpers, 91 ste jaargang, nr. 15, 22 nov. 1989, p. 44. 77

W.F. Denslagen en A. de Vries, Kleur op historische gebouwen, de uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940, ’ s Gravenhage 1984, pp. 47-54. 78 Zantkuijl 1989 (zie noot 74), p.42.

Page 29: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

29

een natuursteen kleur geschilderd. Bentheimer kleur was het populairst omdat men

Bentheimer zandsteen vaak ook in zijn natuurlijke kleur overschilderde. Bentheimer

zandsteen heeft de eigenschap om snel te verweren en een zwarte kleur te krijgen. Wanneer

de Bentheimer zwart verkleurde, was het bedoelde effect van de rood-witte gevel

verdwenen. Om dit effect op te heffen schilderde men het zandsteen in haar oorspronkelijke

kleur. De kleur Bentheimer was dus voorhanden en werd daarom ook veelvuldig toegepast

op hout om natuursteen te imiteren. In Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw-kunst van

Simis is te lezen hoe dit in zijn werk ging. Als een gevel of onderdelen ervan, er als natuurlijk

Bentheimer zandsteen uit moest zien werd het nieuwe hout tweemaal gegrond en

afgeschilderd met een dekwit. Nadat de drie lagen verf erop zaten nam de schilder een kam,

en kamde het oppervlakte van de nog opdrogende verf. Direct na het kammen werd het hele

werk met goed gedroogd wit schuurzand bestrooid. Wanneer dit opgedroogd was, borstelde

men het losse en overvloedige zand weg.80 Wat overbleef was een mooie Bentheimer kleur

in de structuur van zandsteen.

Het kwam soms ook voor dat men op een vlakke gevel een metselpatroon schilderde

om baksteen te imiteren. Simis bespreekt deze kunde in zijn tweede deel van zijn Grondig

Onderwys in de Schilder- en Verw-kunst: ‘ Het gebeurt somtijds dat men gepleisterde

muuren, houten schotten, houten tuinhuizen of andere werken, moet schilderen, even of het

van gebakken steen gemetseld ware, […]81 Simis heeft kritiek op de resultaten van de

schilders, omdat het vaak te duidelijk zichtbaar was dat het nagemaakt was. Hij vervolgt zijn

kritiek met een advies aan de schilders om een goed metselverband te schilderen: ‘ Stop en

schilder het werk genoegzaam met eene kleur, die zoo na als mogelijk is aan de steenkleur

evenaardt. De laatste verw bereide men uit wit, engelsch rood en een weinig geel-oker, of

ook wel bovendien wat omber, of zelfs, als het nodig is, een weinig zwart, al naar de kleur

van den steen is, welke men verbeelden wil, of die men bijschilderen: in vakken, welke met

gemetzelden steen verbonden zijn, moet men zich bepalen aan de naast bijzijnde steenen,

doch op zich zelven staande, is men zoo bepaald niet verbonden aan de kleur, maar men

moet altoos met de Natuur raadplegen, en zich naar dezelve schikken.’82 Het advies van

Simis is dat men goed moet kijken naar de realiteit en dat moet evenaren. Belangrijk bij het

advies is dat hij een recept meegeeft voor een goede steenkleur.

79 D.F.Slothouwer, Amsterdamsche Huizen 1600-1800, Amsterdam 1928, p. 29. 80 Simis 1801 (zie noot 29), p. 221-222. 81 Lambertus Simis, Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel II, Amsterdam 1807, p. 165. 82 Simis 1807 (zie noot 81), pp. 165-166.

Page 30: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

30

3.3 De rol van de kladschilder in het bouwproces

Verf was een belangrijk onderdeel bij de voltooiing van de architectuur van een gevel.

Uit het voorgaande bleek dat het verven zowel een beschermende als een esthetische

functie had. Er is een aantal bronnen bekend waaruit het belang van de kladschilder blijkt.

De eerste bron is een fragment uit D’ Algemeene Bouwkunde volgens d’ Antyke en

Hedendaagse Manier van Wilhelmus Goeree. Het fragment gaat over de

standaardprocedure van de bouw van een huis:

‘Het Yzerwerck wordt aangebracht en men maakt Deuren en Vensters gangvaardig, en

steektze in de Grondverw: men legt de Zolders en steektze zonder noch te verdrijven van

onder in de Grondverw. Men Pleisterd de wanden en Schutsel muuren, zet Witte steentjes

en strijkt het Pannendak.’ … ‘ Men stelt de Glazen, en schildert buiten en binnen voor goet.’83

Hieruit is af te leiden dat het ijzerwerk, de deuren, vensters en plafonds geschilderd werden

aangezien ze in de grondverf werden gezet. Na het zetten van het glaswerk worden de

schilderwerkzaamheden vervolgd en afgerond, zowel binnen als buiten. Goeree vervolgt zijn

verhaal met de belangrijkheid van de kladschilder:

‘Om dat den kladschilder de nieuwe bouwwerken nier [sic] alleen een bijzondere oog kan

geven, en veel dingen lang voor water en windknaging kan beschermen, maar ook de

verstorven en verlapte Huysen een nieuw Roktjen aan passen, daarom mag hij niet vergeten

worden, noch aan den bouwmeester met zijn geheel vermogen en kunst onbekend zijn. Daar

is onze achtens veel aan gelegen, de schildering van een geheel huys wel te verkiezen.

Zedige en gebroken kleuren zullen meer aanzien, en de plaatsen ruimer doen schijnen, dan

sterke en wrede verwen, of verscheiden kleuren die malkander nijdig zijn.’84

Goeree laat hier duidelijk doorschemeren dat een vakmanschap van de kladschilder

mede bepalend is voor zowel het uiterlijk als voor de bescherming van een gevel. De

kladschilder kan nieuwe bouwwerken een ‘bijzondere oog’ geven, maar beschermt het

bouwwerk lang voor ‘water en windknaging’. Tevens was de kladschilder belangrijk voor het

opknappen van vervallen en oude huizen want hij kon ze een ‘ nieuw Roktjen aan passen’.

Daarnaast geeft Goeree ook advies voor de te gebruiken kleuren voor het gehele huis. Men

kan het beste ‘ zedige en gebroken’, dus rustige en met elkaar harmoniërende kleuren

toepassen, omdat deze kleuren vergrotend werken. ‘ Sterke en wrede verwen’, kleuren die te

erg overheersen en in combinatie niet bij elkaar passen moeten nagelaten worden.

83 Goeree W., D’Algemeene Bouwkunde volgens d’Antyke en Hedendaagse Manier, Amsterdam 1681, p. 146. 84 Goeree 1681 (zie noot 83), p.192.

Page 31: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

31

Simis is de tweede belangrijke bron die informatie geeft over de positie van de

kladschilder. Simis heeft zijn zesde hoofdstuk gewijd aan de ‘vereischten die een schilder

dient te bezitten, om bekwaam genoemd te kunnen worden’.85 Hij richt zich in dit hoofdstuk

specifiek op de klad- of grofschilder. Het eerste wat Simis doet is het misverstand uit de weg

te helpen dat het schilderwerk van de grofschilder een simpele aangelegenheid is. Het is niet

zomaar wat verf mengen en het mengsel ergens op te smeren. De grofschilder moet ook

enigszins de kunde van penseelwerk kennen. In zijn dagelijks voorkomend werk moet hij

meubels en uithangborden voorzien van bloemen, festoenen, vazen en dergelijke. De

grofschilder moet ook enigszins kennis hebben van de bouwkunst. Hij dient nissen,

kolommen en pilaren met hun kapitelen, basementen, borstweringen en architraven in de

goede orde te kunnen schilderen op vlakke schotten binnens- en buitenshuis. De

grofschilder moet goede kennis hebben van alle verven en oliën en de techniek van het

mengen om de gewenste kleur te krijgen. Daarnaast moet hij weten hoe de verf op het

materiaal reageert, want muren zuigen bijvoorbeeld de verf op terwijl het op ijzer blijft liggen.

De schilder moet ook goede kennis hebben om materialen te imiteren met verf. Als hij

hardsteen imiteert, moet dit worden uitgedrukt in zijn eigen bijzondere kleuren. Kammen en

zanden moet leiden tot het evenaren van de natuurlijke Bentheimer. Simis onderschat,

evenals Goeree, de vereiste kwaliteiten van de kladschilder niet en hij wijdt er zelfs een apart

hoofdstuk aan. Beide auteurs tonen aan dat de kladschilder, een zeer belangrijk vakman was

ten behoeve van het beschermen en verfraaien van de gevels van gebouwen.

3.4 Conclusie

Samenvattend kan gesteld worden dat verf in de zestiende en zeventiende eeuw zeer

belangrijk was voor bescherming van het houtwerk en het metselwerk. Het esthetische

belang komt op de tweede plaats. Bij een gehele gevel van natuursteen lag dit iets anders,

omdat natuursteen over het algemeen goed bestand is tegen weersinvloeden. Gevels

opgebouwd met verschillende natuursteensoorten konden een kleurrijk beeld opleveren.

Voor wie zich dit niet kon veroorloven werden houten elementen in de gevel geverfd in een

zandsteenimitatie. Uit de Historische Beschrijvingen is gebleken dat er minder waarde werd

toegekend aan het exterieur dan aan het interieur. Daar tegenover wordt aan de hand van de

auteurs Goeree en Simis duidelijk dat de kladschilder een belangrijke positie in de eindfase

van het bouwproces innam. De kladschilder was tevens belangrijk bij een opknapbeurt van

een pand. De kladschilder had de gave om een pand er weer als nieuw uit te laten zien.

85 Simis 1801 (zie noot 29), p.106-111.

Page 32: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

32

Het stadsbeeld van Amsterdam in de zestiende en zeventiende eeuw

De informatie uit de vorige hoofdstukken is de basis om een beeld te krijgen hoe het

stadsbeeld van Amsterdam zich in de zestiende en zeventiende eeuw manifesteerde. Uit

deze gegevens wordt duidelijk welke kleuren er allemaal in de betreffende periode voor

handen waren en waarom men kleur en verf toepasten. Om exact te achterhalen welke kleur

men waar toepaste zijn de schaarse verfbestekken van groot belang. Ook leveren de

getekende en geschilderde stadsgezichten van Amsterdam de nodige informatie op.

Tenslotte kunnen de uitgevoerde kleuronderzoeken op monumenten gegevens van het

kleurgebruik opleveren.

De primaire bronnen zijn voornamelijk toepasbaar op de zeventiende eeuw. De kennis

over de zestiende eeuw komt voornamelijk uit de secundaire literatuur met enkele

aanvullingen uit primaire bronnen.

Door de kennis die verkregen is uit de primaire bronnen en de secundaire literatuur is

een kleurbeeld ontstaan die met behulp van zeventiende-eeuwse stadsgezichten kan

worden vergeleken. Het is een interessante vraag of deze twee beelden kloppen met elkaar.

4.1 Bouwbestekken

Zowel Goeree als Simis schrijven dat de kladschilder belangrijk is bij de voltooiing van het

bouwproces.

Ondanks dat de kladschilders belangrijk zijn in het bouwproces is de documentatie over deze

ambachtsgroep gering. Er bestaan amper verfbestekken die betrekking hebben op het

schilderen van een gevel en in de gildes zijn zij ook niet terug te vinden. In de meeste

bouwbestekken wordt er met geen woord gesproken over de klad- of grofschilder, in

sommige gevallen wordt gesproken over het verven van een gevel, volgens de regel:

‘ Het huijs driemael over laten schilderen, de vensters, en deuren voorts naar behooren.’86

Deze opmerking komt men vaker tegen. De bouwmeester wist blijkbaar van te voren in

welke kleuren de gevel werd opgeleverd of bepaalde dit op het laatste moment op basis van

de kleuren die op dat moment standaard waren.

Uitzonderingen zijn er gelukkig ook. Een aantal bestekken geeft ons meer informatie

over de kleuren die voor de gevel gebruikt zijn.

Het eerste bestek dat hier wordt toegelicht is een contract tussen de schilder Christiaen

Jansen van Bremen en de meester-huistimmerman Jansz van Hoochten uit 1644 (bijlage 11):

‘ Christiaen zal schilderen 3 huiskens in de 2e Haarlemmerkruisstraat, de deuren en de

vensters in de voorgevel van buiten groen en van binnen als de costume, de cosijnen en de

Page 33: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

33

poije wit, item de coijver87 doorgaans onder rood, voor groen en zwart, al de hartsteen wit en

van achteren grau en vensters binnen rood, alles na de eis bekwaam gedaan zonder iets ’ t

geen daaraan dependeerd na te laten. Welverstaande dat de hartsteen t’enemale gedaan

zal moeten wezen voor mei alsook de grondverf van alle het houtwerk en voorts alles

totaliter en volkomentlijk na de eis van ’t werk opgeleverd in de meimaand. Dat hij aannemer

ook verbonden blijft voor aanstaande mei op te leveren mede prijsselijk gedaan ’t

schilderwerk der 2 huizen op de Haarlemmerstraat, volgens de condities dienaangaande

gemaakt en hen bekend. En zal de aannemer genieten bij de oplevering zijns werks van de 3

huizen hier voren genoemd in de Haarlemmerkruisstraat 39 guldens boven een rijksdaalder

heden op de hand ontvangen. Belovende malkander den inhoud dezes rustelijk en

breedzinnig te voldoen [...]’. 88

Dit bestek is waardevol omdat hier specifiek de toepassing van kleuren worden genoemd.

De deuren en de vensters kregen een groene kleur, in de zeventiende eeuw kan dit Spaans

groen of Bremer groen zijn. De vensters en de deuren in het interieur werden wit of rood

geschilderd. De coijver werd vanonder rood geschilderd en aan de voorzijde groen en zwart.

Deze kleuren zag men in het zeventiende-eeuwse stadsbeeld veel bij luiken en luifels. Rood

werd gebruikt aan de binnenzijde en groen of zwart aan de buitenzijde. Voor het eerst is hier

sprake van een document dat bevestigt dat het hardsteen ook geschilderd werd: ‘ al de

hartsteen wit en van achteren grau’. Grauw betekent Bentheimer kleur.89 Waar de kleur

‘grau’ werd toegepast komt uit het bestek niet duidelijk naar voren. Er wordt gesproken over ‘

achteren’. Hiermee kan het relief in het natuursteen bedoeld worden, maar het kan ook zo

zijn geweest dat het werd toegepast op het natuursteen in het interieur of op de achtergevel.

De panden bevonden zich in de 2e Haarlemmerkruisstraat. Deze straatnaam bestaat lang

niet meer en was op oude stadsplattegronden ook niet meer terug te vinden.90 De archivaris

Johannes C. Breen spreekt over deze straat in twee artikelen. De betreffende straat blijkt de

huidige Dommerstraat te zijn. 91 De Dommerstraat bestaat al sinds de zestiende eeuw, 92

maar werd volgens Joh. C. Breen in de zeventiende eeuw ook Haarlemmer-dwarsstraat of –

kruisstraat genoemd. 93

86 GAA, Not. Archief 1093, Not. J. van de Ven f. 335, 12 maart 1650. 87 De betekenis van ‘ coijver’ is onduidelijk. Vermoedelijk gaat het hier, aangezien de kleurkeuzes, om luiken. 88 GAA, Not. Arch.1026 Not. S. V.d. Piet 14 april, 1644. Transcript van Ruud Koopman. 89 H.J. Zantkuijl, ‘Kleuren in en om het stadshuis’, Bouwen in Amsterdam, Amsterdam 1973-1992, p.103. 90 De stadsplattegronden van Loman en de Kadastrale Minuut zijn bekeken. 91 Joh. C. Breen ‘De Haarlemmerpoort’, Amstelodamum, jaarboek 31, 1934, p. 64. 92 M. Bakker, (Red.) Stadsatlas van Amsterdam, Straatnamen en brugnamen verklaard, Amsterdam 2006, p. 41. 93 Joh. C. Breen ‘De Spuistraat’, Amstelodamum, jaarboek 32, 1935, p. 46.

Page 34: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

34

Een klein verfbestek uit 1634 gaat over het houtwerk van het huis ‘Het Blauwe Lam’ :

‘te weten van binnen root ende buyten groen, zoo ende sulcx alsmen ordinaris de huysen

schildert, de peuy ende de cosijnen met de hartsteen wit’.94 Voor de Portugees-Israelitische

huissynagoge aan de Lange Houtgracht in 1612 werden de dezelfde kleuren genoemd: De

ramen, luiken en deuren moesten aan de voorgevel buiten groen geschilderd worden en

binnen rood, aan de achtergevel grijs-wit buiten en zwart van binnen. 95

Belangrijk is de opmerking in het verfbestek van het ‘ Blauwe Lam’ na het noemen van de

kleuren: ‘ zoo ende sulcx alsmen ordinaris de huysen schildert’. De kleuren rood en groen

voor de luiken en wit voor de natuurstenen pui en kozijnen waren in die tijd

standaardkleuren. Opmerkelijk is de toepassing van de zwarte kleur op de ramen, luiken en

deuren aan de binnenzijde van de achtergevel van de synagoge. Volgens H. Janse kan dit te

maken hebben met het religieus gebruik van de hoofdruimte.96

Het vierde bestek is van latere datum, eind zeventiende eeuw, en is een contract

tussen de meester timmerman die in opdracht van de familie Deutz werkzaamheden uitvoert

bij de bouw van het Deutzenhofje, Prinsengracht 855-899. De laatste alinea in dit uitgebreide

bouwbestek gaat over het verven van het houtwerk:

‘ Ramen, venster, kozijnen, deuren enz. Driemaal gegrond en dan noch tweemaal over de

kozijnen wit voor venster bruin’. 97 Het is voor het eerst dat er in een bestek de kleur bruin

voor de vensters wordt genoemd.

Een vijfde bestek dat de moeite waard is om te bespreken gaat over het bekende

pand: ‘Huis met de hoofden’. Het bestek dateert uit 1748 en valt dus eigenlijk buiten de

onderzoeksperiode, maar het biedt wel een extra ondersteuning voor de keuze van kleur op

de luiken. Het verfbestek is de rekening van de schilder, Christiaan Nistsch en gaat

voornamelijk om het te verven interieur en de kosten daarvan, maar een klein gedeelte is

gewijd aan de gevel van het pand. Op 8 en 12 augustus zijn er verfwerkzaamheden aan de

gevel uitgevoerd: ‘3 ¾ dag baas aan de Agter Gevel […] Onderste verdieping van buijten.’ 98

Het gaat hier enkel om de arbeidstijd van de schildersbaas en het document geeft geen

informatie over gebruikte kleuren. Maar over de data 17 en 18 januari is men specifieker: ‘2

dag baas. De Luijken van buijten groen op Jeuf kamer’. ‘1 dag Claes..dito…’ ‘3/4 li groen

gebruijkt.’99 Hier noemt men de groene kleur voor de luiken bij naam en zelfs de hoeveelheid

die men ervoor nodig had.

94 GAA, Not. Arch. 1093, fol. 332, 1650. 95 W. Fock, (Red.) Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900, Zwolle 2001, p. 34. 96 H. Janse, Vensters, Nijmegen 1971, p. 54. 97 GAA, Archief van de familie Deutz, archief 234, nr 177. 1694. 98GAA, Archief Familie Brants, 1748-1777, 88 nr 593. 99 GAA, Archief Familie Brants, 1748-1777, 88 nr 593.

Page 35: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

35

Het sterke vermoeden dat groene verf veel werd toegepast op luiken en deuren wordt

bevestigd met met de informatie uit de genoemde bestekken. Uit het eerste bestek komt ook

duidelijk naar voren dat hier werd gekozen voor een rode kleur voor het houtwerk in het

interieur te weten: de binnenzijde van de luiken en de deur. Zowel de kozijnen als het

hardsteen van de gevel werden wit geschilderd. De vensters kregen een bruine kleur. De

rode kleur die vaak aan de binnenzijde werd toegepast, was zichtbaar op straat indien de

luiken opengezet werden. Naarmate het gebruik van glas in de ramen toenam, werd de

isolerende functie van de luiken minder en stonden ze over het algemeen open. Dit had een

ingrijpende verandering van het stadsbeeld tot gevolg. In plaats van veel groen in de gevel,

zag men nu veel rood (bijlage, afb.12). De beschermende functie van de luiken en het bieden

van privacy verdween niet. Wanneer de avond viel werden de luiken vaak weer gesloten.

4.2 Uitgevoerd kleuronderzoek

In de stad Amsterdam zijn weinig kleuronderzoeken uitgevoerd in opdracht van het Bureau

voor Monumentenzorg en Archeologie in Amsterdam (BMA). De onderzoeken die zijn

uitgevoerd en gedocumenteerd hebben betrekking op het interieur.

Door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) zijn

de laatste tien jaar in Amsterdam vele kleuronderzoeken uitgevoerd onder leiding van M. De

Keizer. Deze kleuronderzoeken hebben over het algemeen betrekking op het interieur. In

het pand te St. Annenstraat 12 is bijvoorbeeld een vroeg zeventiende-eeuws plafond

onderzocht en wel informatie geeft over de kleuren die in de vroege zeventiende eeuw

gebruikelijk waren: groen, bruin, lichtgeel, citroengeel, geel en oranje. 100 Veel van dit soort

onderzoeken zijn uitgevoerd door de RACM, maar voor het exterieur leek er weinig aandacht

te zijn. Het Paleis op de Dam is een van de weinige gebouwen waarop een kleuronderzoek

op de gevel is uitgevoerd. De onderzoekers gaan ervan uit dat de façade, die in Bentheimer

en Oberkirchner zandsteen is uitgevoerd, nimmer geverfd is geweest. Het schilderij van G.A

Berckheyde, Het Stadhuis op de Dam, te Amsterdam uit 1672 bevestigt deze stelling (bijlage,

afb.13). Het tonen van natuurlijk materiaal was een symbool van rijkdom en status. De

onderzoekers van de RACM beweren dat een kleurige afwerking van de gevel in het

classicisme de regel was.101 Zij halen als voorbeeld de gevel van het Mauritshuis, te ’s

Gravenhage aan. Het natuursteen was in het verleden voorzien van een zware Bentheimer

kleur en heeft in de jaren tachtig deze kleur weer terug gekregen (bijlage, afb.14). Het lijkt mij

een te boude conclusie dat men in het classicisme de regel voorstond om de gevel in een

kleurige afwerking op te leveren.

100 P.B. Hallebeek, M. De Keijzer, W.G.Th. Roelofs, Werkcollectie St. Annenstraat, Rijksdienst voor Monumentenzorg, 9 juli 1992.

Page 36: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

36

Het Mauritshuis is een goed voorbeeld, maar daarnaast zijn de voorbeelden schaars. In

Amsterdam zijn van dit fenomeen geen voorbeelden bekend. Ten tweede wordt er in de

traktaten van de classicistische Hollandse architecten, waaronder die van Philips Vingboons

niets over een kleurige gevel vermeld.

4.3 Architectonische ontwerptekeningen

Ontwerptekeningen voor huizen zijn ook goede bronnen van informatie voor de toepassing

van kleur in de architectuur. Gekleurde ontwerptekeningen zijn pas vanaf de zeventiende

eeuw bekend. Er zijn twee soorten ontwerptekeningen: een voor de bouwmeester en een

voor de opdrachtgever. De ontwerptekening voor de opdrachtgever is het interessantst

omdat deze meestal in kleur werd uitgevoerd. De ontwerptekening voor de bouwmeester

werd niet in kleur uitgevoerd omdat hij al wist hoe het kleurbeeld van een gevel eruit ging

zien. Het bouwbestek was voor de werklieden belangrijker dan een ontwerptekening, want in

het bouwbestek stond de bouwwijze precies beschreven.102 Voor de opdrachtgever was dit

technische stuk proza niet zo duidelijk en daarom kreeg hij een tekening in kleur, als een

soort presentatietekening. De kleuren op de tekening duiden voor een groot deel het

materiaalgebruik aan. Rood voor baksteen, wit voor natuursteen banden en blokken en

blauw voor de stoep en de leien op het dak. Maar er spelen nog meer kleuren een rol in de

ontwerptekening.

Bij de ontwerptekeningen van Philips Vingboons, voor een rij huizen in de St.

Luciënsteeg (bijlage, afb.15 en 16) en een wevershuis in de Derde Weteringdwarsstraat te

Amsterdam (bijlage, afb.17), is te zien dat de luiken en deuren groen zijn. Het groen is

duidelijk aanwezig in de lichtbruine bakstenen gevel met witte kozijnen en de wit afgewerkte

natuurstenen ornamentiek op de halsgevel.

Een vierde gekleurde ontwerptekening uit deze periode is een tekening van de

voorgevel van Vredenburg die door Pieter Post is vervaardigd. (bijlage, afb.18). De gele gevel

oogt kleurrijk, waarvan de luiken en de deuren okergeel zijn gekleurd en het natuurstenen

basement, de pilasters en de kroonlijst in het Bentheimer wit zijn gekleurd.

Er is nog een vijftal gekleurde tekeningen en prenten bekend uit het einde zeventiende

eeuw. De vervaardiger hiervan was vermoedelijk Cornelis Danckerts. De eerste twee

tekeningen geven de constructie van een huis weer. Het houtskelet en de kozijnen zijn bij

afbeelding 19 goed zichtbaar. Het houtskelet heeft een gele kleur, dat het materiaal hout

aanduidt. De rode kleur van de kozijnen kan wel duiden op een aangebrachte kleur. De

101 Werkcollectie Paleis op de Dam, Rijksdienst voor Monumentenzorg. 102 E. Gerritsen, Zeventiende-eeuwse Architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerp- en bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006, p. 141.

Page 37: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

37

tweede tekening (afbeelding 20) geeft voornamelijk materialen aan. Het geel geeft hout weer,

het grijsblauw de muren en het rood het metselwerk.

De derde bouwtekening geeft een soort gelijke gevel weer als de ontwerptekeningen

van Vingboons (afbeelding 21). De gevel is lichtbruin waarin Spaans groene luiken en deuren

zijn opgenomen. Het ornamentwerk heeft een grauwwitte kleur en de kozijnen en de

deuromlijsting zijn cremewit. De twee prenten (afbeelding 22 en 23) laten statige herenhuizen

zien. De gevels zijn opgetrokken uit een bruinrode steen. De kroonlijsten en de

deuromlijstingen tonen een witte kleur. Op beide prenten is het goed zichtbaar dat de

pilasters van de balustrades een gele kleur hebben. Bij de twee prenten geldt ook dat de

kleuren voornamelijk de toegepaste materialen laten zien.

4.4 Stadsgezichten

Het motief ‘de stad’ kwam in de zeventiende eeuw tot bloei onder de schilders. De

kooplieden en de regenten van de steden wilden hun door de handel verkregen rijkdom, die

zij mede hadden verkregen door de stad, breed uitmeten. De stad als onderwerp voor een

groot schilderij was ideaal om in hun huizen of verenigingsgebouwen op te hangen en om zo

een eerbetoon aan de stad te geven. Het geschilderde stadsgezicht was voornamelijk in de

zeventiende eeuw populair. In Amsterdam waren de gebroeders Berckheyde en Jan van der

Heyden de meesters op dit vakgebied.103

4.5 Tekeningen

In het Amsterdams stadsarchief is een aantal laat zeventiende-eeuwse tekeningen in kleur

van stadsgezichten van J. Van Call aanwezig. De stadstekeningen van Van Call laten een

gevarieerd beeld zien. Over het algemeen zijn er veel bakstenen gevels te zien die rood of

bruin gekleurd zijn. Van de tekeningen kan niet duidelijk worden afgeleid of de bakstenen zijn

geolied dan wel dat het een aanduiding van het materiaal is. Een afwisseling op de

bakstenen gevels is te zien op het Gezigt van het Rondeel en binnen-Amstel na het Diaken

Weeshuis binnen de stad Amsterdam (bijlage, afb. 24). Op de linkeroever van de Amstel is

een rij huizen te zien die gepleisterd zijn of met natuursteen zijn bedekt. De huizen vormen

een opvallend en krachtig element in het stadsgezicht. Mede omdat het zo sterk aanwezig is,

is het in mijn optiek zeer waarschijnlijk dat de kunstenaar dit naar de werkelijkheid heeft

getekend. Als de kunstenaar niet naar de realiteit had getekend en ingekleurd had hij niet

voor zo’n uitgesproken kleureffect gekozen. Op het tweede Gezigt van het Rondeel en

binnen-Amstel na het Diaken Weeshuis binnen de stad Amsterdam ( bijlage, afb. 25) is

103 C. Denninger-Schreuder, Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000, p.7.

Page 38: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

38

hetzelfde blok witte huizen te zien, maar nu beter zichtbaar. Opvallend is dat de luiken allen

een zachtoranje kleur hebben en de daken om en om rode en blauwe dakpannen hebben

(afbeelding 26). Deze afwisseling van de gekleurde daken zorgt voor een speels en kleurrijk

beeld. Niet alleen de daken en het materiaal van de gevels zorgden voor een gevarieerd

kleurbeeld, ook was er aandacht voor al het houtwerk. Op de stadstekeningen van Van Call

zijn rode en groene deuren te zien (bijlage, afb. 27-31). De luiken zijn in de kleuren groen,

bruin, oranjerood of okergeel geschilderd. De roeden van de ramen zijn in de

stadstekeningen voornamelijk bruin gekleurd.

4.6 Schilderijen

Het eerste schilderij dat besproken wordt is een vroeg stadsgezicht van Pieter Jansz.

Saenredam (bijlage, afb. 32). Saenredam schilderde in 1657 het oude raadhuis van

Amsterdam. Het gevelwerk van het oude raadhuis van Amsterdam is opgetrokken uit een

zacht gele natuursteen. Het doet sterk denken aan de Bentheimerkleur en dit zou natuurlijk

zeer goed mogelijk zijn omdat deze steen voorhanden was in die tijd. Als het hier inderdaad

om Bentheimer zandsteen gaat is het waarschijnlijk geverfd in een Bentheimer kleur omdat

de steen al vrij snel zwart uitslaat. Wanneer de gevel inderdaad geverfd is in de Bentheimer

kleur verklaard dit meteen het vlekkerige en ongelijk aan kleur in de gevel, dat kan duiden op

rommelig restauratiewerk. Achter het raadhuis is een groot wit pand te zien met bruine luiken

en een bruine deur. De voordeur staat open en de binnenzijde van de deur is rood geverfd.

Het huis geheel links op het schilderij heeft geopende groene luiken. De leien op de daken

van de gebouwen hebben allen de veel voorkomende vaal blauwe kleur.

Het tweede vroege stadsgezicht laat de binnenplaats van de Beurs te Amsterdam zien

(bijlage, afb. 33). Emanuel de Witte schilderde dit werk in 1653. De gevelvlakken hebben een

rode kleur. Dit kan duiden op rode bakstenen, maar het gevelvlak lijkt te vlak te zijn voor een

metselstructuur. Het lijkt er eerder op dat het gevelvlak met een rode sauslaag is behandeld.

De zuilen, bogen, pilasters en nissen hebben allen een vaal blauw-grijze kleur dat duidt op

het gebruik van Naamse steen. Het dak van de Beurs is bedekt met de gebruikelijke blauwe

leistenen. Een tweede schilderij van de Beurs is van Job Berckheyde en is geschilderd na de

verbouwing van de Beurs na 1668 (bijlage, afb. 34). Hier is wederom het gevelvlak behandeld

met een rode kleur maar op dit schilderij is het een feller en krachtiger rood. Een

aannemelijke reden hiervoor kan zijn dat na de verbouwing de Beurs, die voor 1668

plaatsvond, opnieuw geschilderd werd in het kader van een onderhoudsbeurt. De zuilen, de

bogen, de pilasters en de nissen hebben dezelfde vaal blauwe kleur gehouden. In het fries is

wat veranderd, het heeft een zacht gele kleur gekregen. Op het schilderij van De Witte heeft

het fries nog de vaal blauwe kleur net als al de overige Naamse steen.

Page 39: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

39

Op het vierde stadsgezicht van Allart van Everdingen is het Bushuis afgebeeld

(bijlage, afb. 35). Het Bushuis is gebouwd in de renaissance stijl van rode bakstenen die

worden afgewisseld door witte natuurstenen blokjes en banden. Op deze afbeelding zijn de

luiken zowel gesloten als open goed zichtbaar. De buitenzijde van de luiken, en dus

zichtbaar als de luiken gesloten zijn, zijn okergeel geschilderd. De binnenzijde van de luiken,

en dus zichtbaar als de luiken geopend zijn, zijn rood geschilderd.

De twee stadsgezichten van Gerrit Adriaensz. Berckheyde laten allebei de

Herengracht zien (bijlage, afb. 36-37). De gracht is bebouwd met grote panden die zijn

opgetrokken uit baksteen in combinatie met natuursteen of geheel uit natuursteen. Bij de

bakstenen gevels worden de kroonlijsten en de deuromlijstingen allen in een lichte

natuursteen uitgevoerd. Dit geeft de gevel extra rijkdom en een gevarieerd spel met het rood

van de baksteen en het wit van natuursteen. Op beide schilderijen staan in de bochten van

de Herengracht spierwitte huizen. Het lijkt er hier op dat de gevels wit zijn gepleisterd. De

luiken van de ramen zijn bruin, rood, geel of groen. De roeden van de ramen zijn hier

opvallend vaak wit.

De twee stadsgezichten van Jan van der Heyden laten een redelijk vertrouwd

stadsbeeld zien (bijlage, afb. 38-39). Veel rode bakstenen huizen die zijn versierd met

natuursteen blokjes en banden. De licht vlekkerige rode kleur op de bakstenen gevels in de

afbeeldingen 38 en 39 duidt er weer op dat deze gevels zijn geolied. De luiken van twee

panden zijn groen geschilderd en de onderpui heeft een gele Bentheimer zandsteen kleur,

waarschijnlijk is hier de houten pui in de Bentheimer kleur geschilderd om het op zandsteen

te doen lijken.

4.7 Conclusie

Samenvattend kan gesteld worden dat de kleuren die uit het archief- en literatuuronderzoek

zijn gekomen goed overeenkomen met de stadsgezichten. De gevels van de panden zijn

uitgevoerd in baksteen, natuursteen of een combinatie van beide materialen. Op sommigen

schilderijen is zelfs de olielaag met een pigment goed waar te nemen. De kleuren van het

houtwerk komen ook overeen met de uitkomsten van het literatuur- en archiefonderzoek. De

luiken aan de buitenzijde werden vaak groen geschilderd zoals in de bestekken staat

beschreven. De tinten oranje en geel, waarvan reeds eerder geconcludeerd is dat zij

geschikt zijn voor schilderwerk op het exterieur, zien we terug op de luiken in de

stadsgezichten. Dit geldt tevens voor de bruine en rode tinten die te zien zijn op vensters en

deuren in de stadsgezichten. Tevens is meerdere malen waar te nemen dat het puiwerk

geschilderd is in de Bentheimer kleur.

Page 40: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

40

Conclusie van het kleuronderzoek

De belangrijkste vraag van dit onderzoek was: Wat was het kleurgebruik op de gevels van

zestiende en zeventiende eeuwse panden in Amsterdam? Door het raadplegen van primaire

bronnen en secundaire literatuur is een beeld ontstaan hoe het stadsbeeld in de zestiende

en zeventiende eeuw er uitzag. Het zeventiende-eeuwse beeld komt uit het onderzoek een

stuk duidelijker naar voren, dan het zestiende-eeuwse, omdat er veel meer bronnenmateriaal

over de zeventiende eeuw is gevonden. De kennis over de zestiende eeuw komt

voornamelijk uit de secundaire literatuur met enkele aanvullingen uit primaire bronnen.

In de zestiende eeuw werden de gevels van houten huizen soms nog geteerd. In

1503 was het teren van huizen al verboden, maar het kwam daarna nog wel voor. Het

stadsbeeld werd in de eerste helft van de zestiende eeuw gedomineerd door houten huizen.

Zij konden, volgens Zantkuijl, in een rode, zacht rode, blauwe of oker tint gekleurd zijn.

Zantkuijl baseert zijn bevindingen op een schilderij van de Grote Markt in ‘s Hertogenbosch

van uit 1525. 104 Daarnaast vermeldt hij dat in het midden van de zestiende eeuw men meer

oog kreeg voor het materiaal. Het eikenhout werd niet altijd beschilderd; deze duren en

mooie houtsoort mocht soms in zijn natuurlijke vorm getoond worden. De onderbouwing van

Zantkuijl is niet sterk, maar het is de enige informatie die op dit moment voorhanden is. De

latere zestiende eeuwse architectuur wordt gekenmerkt door rode bakstenen gevels die

versierd worden met witte natuursteen blokken, banden en ornamenten. De bakstenen

konden indien nodig geolied worden met daaraan toegevoegd een kleurpigment. Het

natuursteen werd extra behandeld met een verf in een Bentheimer tint en verrijkt met

goudverf. Natuursteen was een uitdrukking van rijkdom en werd een belangrijk element in

het kleurspel van een gevel. Verschillende soorten natuursteen en soms marmer werden in

de gevel verwerkt. In de zeventiende eeuw zette dit stadsbeeld zich voort, maar er waren

ook veranderingen. Het ornamentele gebruik van natuursteen werd rustiger en strakker. Ook

werden veel gevels geheel uitgevoerd in natuursteen.

Uit de zeventiende eeuw is een aantal verfbestekken bekend die nuttige informatie

verschaffen over het kleurgebruik voor houten elementen in de gevel. De raamkozijnen en

de pui werden meestal in een wittint 105 geschilderd. De deuren, de ramen of vensters en de

luiken aan de buitenkant groen en aan de binnenkant rood (bijlage, afb.40-41). De kleur van

de vensters kon verschillen, er werd vaak ook een bruine of roodbruine tint voor gebruikt.

Een tweetal bestekken bevestigt ook het kleuren van natuursteen, in een wittint. Er werd

104 H.J. Zantkuijl, ‘ Het Palet van de architect. Het pleisteren, sausen, oliën en verven van gevelornamenten’. Vitrine, museummagazine, 4e jaargang, nr. 5 1991, p. 35. 105 Hiermee wordt een Bentheimer tint bedoeld.

Page 41: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

41

altijd al aangenomen dat dit gebeurde, maar op basis van een betrouwbare primaire bron is

dit nu pas aan het licht gekomen.

Aan de hand van het traktaat en een verfboek uit de zeventiende en achttiende eeuw

van W. Goeree en L. Simis kunnen er nog meer kleuren worden vastgesteld die geschikt

waren om aan de buitenlucht te worden blootgesteld. De kleuren die hierboven zijn genoemd

konden in verschillende tinten bruikbaar voor het exterieur worden gemaakt, denk aan

Engels rood of dodekop. Naast deze kleuren waren er ook verschillende tinten geel en

oranje die geschikt waren voor het exterieur. Vooral gele oker werd gebruikt op de luiken en

puien. Gele oker werd vaak vermengd met wit tot een zware Bentheimer kleur die men

toepastte op het lijstwerk, kozijnen en puien.

De kleurresultaten van het archief- en literatuuronderzoek zijn getoetst op

stadsgezichten en gekleurde architectuur ontwerptekeningen. Daaruit is gebleken dat er

meerdere kleuren werden gebruikt op de houten elementen in de gevel. Rood en bruin

waren ook gebruikelijk voor vensters, kozijnen en deuren. De luiken werden, naast groen,

ook in gele en oranje tinten geschilderd. De stadsgezichten laten een gevarieerd stadsbeeld

zien en met meer kleur dan tegenwoordig in de stad is waar te nemen. Van de resultaten is

een aantal reconstructies gemaakt hoe verschillende type gevels eruit hebben kunnen zien

in de zeventiende eeuw (bijlage, afb. 42).

Naast het onderzoek naar de historische kleuren in de zestiende en zeventiende eeuw

is het vermoeden dat verf voornamelijk een beschermende functie had, versterkt. Het

esthetische belang kwam op de tweede plaats. Het verven van het houtwerk kon twee

betekenissen hebben: bescherming en imitatie. Het hout was beter beschermd tegen de

weersinvloeden zoals regen, vorst en zonlicht indien het geverfd was. Het Spaans en Bremer

groen hadden een schimmelwerende werking en waren daarom uitermate geschikt voor

verven die blootgesteld werden aan de buitenlucht. Verf kon ook dienen voor imitatie van

natuursteen. De burgers die zich geen natuursteen konden veroorloven konden het houtwerk

verven in een natuursteen kleur. Bentheimer kleur was een veel gebruikte kleur voor houten

kruiskozijnen en houten puien. Het oliën van de gevels werd zowel om esthetisch motieven

gedaan als om de bakstenen te beschermen tegen de weersinvloeden. Hier geldt ook weer

dat de burgers die zich geen op kleur en formaat uitgezochte dure baksteen kon veroorloven

de onregelmatigheden in de gevel kon wegpoetsen door middel van olie met daaraan

toegevoegd een kleurpigment.

Voor een gevel die rijkdom en sierlijkheid moest uitstralen, maakte men niet zozeer

gebruik van kleur. Men bereikte dit effect door middel van beeldhouwwerk en het toepassen

van verschillende soorten dure natuursteen. In het beeldhouwwerk werden incidenteel

accenten van goudverf aangebracht.

Page 42: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

42

De grondslag van het kleurbeleid van BMA en haar huidige visie

5.1 De grondslag van het kleurbeleid

In de negentiende eeuw veranderde het beeld in de gevelarchitectuur. Er ontstonden nieuwe

ideeën over het kleur- en materiaalgebruik. De ideale schoonheid ging uit van het natuurlijke

en het pure materiaal; het bouwmateriaal mocht niet verborgen gaan achter een verf- of

pleisterlaag. De structuur en de natuurlijke kleur van het materiaal stonden nu op de

voorgrond. Deze werkwijze is in Nederland voor het eerst zichtbaar in 1840. W.H. Warnsinck

schreef een brochure over J.D. Zochers ontwerp van de beurs in Amsterdam. Warnsinck’s

kritiek op het ontwerp was dat Zocher het ontwerp voor een Griekse tempel in een

gepleisterde baksteen wilde laten uitvoren. Warnsinck wees erop dat de zuilen in marmer

moesten worden uitgevoerd.106 Dit was de start van een nieuwe gedachte over de omgang

met materiaal. Bij deze recente ontwikkelinge sloten veel architecten zich aan, onder andere

Pierre Cuypers. Het gevolg hiervan was dat het schilder- en pleisterwerk in diskrediet werd

gebracht. De bakstenen bleven onbeschilderd en het houtwerk werd met een laklaag

afgewerkt zodat de natuurlijke kleur en de structuur van het hout zichtbaar bleef (bijlage, afb.

43).

Dit schoonheidsideaal bleef niet beperkt tot de architecten en historici, maar de

bemoeienis van de landsregering voor een regulier kleurgebruik nam ook toe. Aan het

gebruik van kleur werden welstandseisen gesteld.107 Om een eenheid in de gevelwanden te

bewerkstelligen en een bonte verzameling kleuren te voorkomen, streefde men naar rustige

achtergrondkleuren. Door de Commissie Stadsschoon Amsterdam, onder leiding van E. Van

Houten, werd voor 1940 het gebruik van slechts een beperkt aantal kleuren als beleid

ingezet, te weten: wit, voor kozijnen, ramen en kroonlijsten; monumentengroen en

grachtengroen, voor deuren en ramen; soms steengrijs voor kozijnen en het crèmewitte

Bentheimer voor zandstenen onderdelen en eventueel voor pleisterwerk. De kleurenwaaier

zag er als volgt uit, (bijlage, afb.44):

106 C.P. Krabbe, Ambacht Kunst Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in Nederland (1775-1880) Zwolle & Zeist 1998, p. 185. 107 V. van Rossem, G. van Tussenbroek, J. Veerkamp (red.), Amsterdam Monumenten & Archeologie 6, Bureau Monumenten & Archeologie 2007, p. 90.

Page 43: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

43

Van de Commissie Stadsschoon Amsterdam

Gebroken Wit: Wit met een weinig ongebrande Sienna.

Bentheimer: Wit, ongebrande omber en eerste kwaliteit ultramarijnblauw.

Groen: Zinkgroen, ongebrand omber en ultramarijnblauw.

Diepgroen: Cobaltgroen met zinkgroen en iets ongebrande omber. 108

Door de invoering van dit kleurenbeleid werd het beeld in de stad erg eentonig. Het beleid

zorgde weliswaar voor een harmonisch en rustig stadsbeeld, maar het gevolg was ook dat

het een saai stadsbeeld opleverde (bijlage, afb. 45). Sinds die tijd is dit beeld niet veel

veranderd.

5.2 Hedendaags kleurbeleid

Het hedendaagse beleid van BMA treedt in de voetsporen van het beleid dat door E. Van

Houten in het leven is geroepen. Het beleid van BMA is vastgelegd in het Programma van

Eisen kwaliteit Monumenten.109 Dit betekent in de praktijk dat deze eisen gelden vppr

beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten. Twee hoofdstukken hebben betrekking op

het kleurbeleid, hoofdstuk vier op Gevels en hoofdstuk vijf op Gevelsparingen. Paragraaf 4.6

gaat over de afwerking van de gevel. Op gevels mogen alleen pleisterlagen worden

aangebracht als deze al aanwezig zijn of als dit op historische gronden verantwoord is. Dit

houdt in dat er op basis van archiefonderzoek of op basis van materiaal technisch onderzoek

op de gevel bewijzen moeten worden geleverd die aantonen dat de gevel in het verleden

gepleisterd is geweest. Gevels mogen ook niet geschilderd of geteerd worden tenzij dit

historisch verantwoord is. Het oliën van de gevel mag alleen indien de gevel al geolied is of

als dit historisch aantoonbaar is. Het is moeilijk om de historisch bezien juiste keur van de

olielaag van een gevel te bepalen. Zowel een rode geoliede gevel als een zwart geoliede

gevel geeft een authentiek Amsterdams stadsbeeld weer. Er zal goed moeten worden

afgewogen welke periode men vertegenwoordigd wil zien bij het betreffende pand.

Natuursteen mag ook alleen geschilderd worden als dit historisch bezien verantwoord is. Het

polychromeren van gevelstenen en reliëfs is alleen toegestaan, indien ze dateren uit een tijd

dat polychromeren gebruikelijk was. Bij polychromering dient men zich te laten leiden door

de voorstelling of het onderschrift.

108 Informatie verkregen via de originele kleurenwaaier van E. Van Houten. In het bezit van Bureau voor Monumentenzorg te Amsterdam. Zie ook de bijlage, fig. 33. 109 Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004, pp. 1-24.

Page 44: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

44

Het aanbrengen van extra ornamenten of kleur, zonder dat daar aanwijzingen voor zijn in het

reliëf of het onderschrift is niet toegestaan, tenzij historisch onderzoek kan aantonen dat

daarvan wel sprake was. Waar geen reliëf aanwezig is, moet gekozen worden voor een

natuursteen kleur. In principe wordt de kleur en de verfsoort altijd in overleg met BMA

bepaald. Dit is een goed uitgangspunt om te voorkomen dat er op een verkeerde manier of

met verkeerde kleuren geschilderd wordt.. Voor de keuze van de verfsoort is het ook

belangrijk dat men overlegt met een deskundige. Door de betrokkenheid van de deskundigen

van BMA wordt niet alleen voorkomen dat men kleuren gaat toepassen die historisch gezien

onverantwoord zijn, maar men is ook verzekerd dat een goed verfproduct zal worden

toegepast. Bij het schilderen van steen kan het bij een verkeerde keuze van de verfsoort

bijvoorbeeld een bedreiging voor steen gaan vormen. De verf moet na droging blijven

ademen. Vocht vanuit het gebouw moet door de gevelwand heen naar buiten kunnen

verdampen. Kan dit niet, dan hoopt zich te veel vocht in de wand op, waardoor houten

elementen zoals balken die zijn opgelegd in de buitengevel en kozijnen die aansluiten op de

buitenwanden, een te hoge vochtconcentratie krijgen met als gevolg rotting. Niet alleen heeft

het voor hout grote gevolgen, ook voor ijzer. IJzeren ankers in de gevel gaan door de hoge

vochtconcentratie sneller corroderen. Dit leidt tot volumevergroting van het ijzer met

scheurvorming in het metselwerk als gevolg. Om te zorgen dat de gevel zowel

waterafstotend is en zijn ademdende eigenschappen behoudt, laat men de gevels schilderen

met een damp-open product. De voorkeur ligt hierbij voor een minerale verf, olieverf of

eventueel een zuivere siliconenhars-emulsieverf. 110

Paragraaf 5.3 Kleur is helemaal gericht op het kleurgebruik bij een beschermd

monument. BMA is zich bewust van het belang van goed kleurgebruik: ‘Het kleurgebruik

vormt een wezenlijk onderdeel van de uitstraling van een monument en moet derhalve

aansluiten bij de historie en karakteristiek van het pand of object.’111 Het wijzigen van de

kleuren van een gebouw is dan ook vergunningsplichtig. Bij de aanwijzingen die BMA geeft

ontstaat er vaak een dilemma. Met het bepalen van de kleuren moet men nastreven de gevel

in haar oorspronkelijke kleurstelling te schilderen. In de loop van de tijd zijn gevels veelal

veranderd. Wanneer een zeventiende-eeuws pand in de negentiende eeuw aanpassingen

heeft ondergaan wordt de kleurkeuze voor een pand lastig. Kleuren die in de zeventiende

eeuw gebruikelijk waren ogen vreemd op een deels negentiende-eeuwse façade.

110 Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004, p. 10. 111 Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004, p. 12.

Page 45: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

45

Daarnaast moet men volgens artikel 11 van het Charter van Venetië uit 1964 alle historische

elementen uit verschillende tijdsperiodes respecteren. 112

Er is een tweede probleem bij het kiezen van de juiste kleuren. Het komt regelmatig

voor dat een negentiende- of twintigste-eeuwse kleur wordt toegepast op een zeventiende-

of achttiende-eeuwse gevel. Standgroen is bijvoorbeeld in 1809 ontdekt en sinds circa 1850

veelvuldig toegepast. Het is dus een negentiende eeuwse kleur. Deze kleur wordt

tegenwoordig toegepast op gevels van voor die tijd, bijvoorbeeld op de deuren van het ‘ Huis

met de Hoofden’ (bijlage, afb. 46). Het gebruik van standgroen op gevels van voor 1809 is

hitorisch bezien in dit geval niet correct. Een laatste aanwijzing die BMA is dat oude

verflagen nooit volledig verwijderd mogen worden, maar overgeschilderd moeten worden in

verband met kleuronderzoek in de toekomst. Kleuronderzoek kan op verschillende manieren

gebeuren.

Een derde probleem treedt op bij het oliën van gevels. Het is onbekend wanneer er

begonnen is met het oliën van de bakstenen gevels. Betrouwbare bronnen zijn hiervoor nog

niet gevonden. De rood geoliede gevel kwam veel voor in de zestiende en zeventiende

eeuw, terwijl de donkergroen en zwarte geoliede gevels in de achttiende en negentiende

eeuw zijn ontstaan. Wanneer men bij een restauratie te maken krijgt met een zeventiende-

eeuwse gevel waar een negentiende eeuwse olielaag op is aangebracht, wordt het een

complex verhaal. Ten eerste kan het zo zijn dat de negentiende-eeuwse olielaag een oudere

olielaag bedekt. Een tweede optie kan zijn dat de zeventiende-eeuwse gevel voor een lange

periode ongekleurd is geweest en pas in de negentiende eeuw een olielaag heeft gekregen.

Er is hier dan dus sprake van een authentieke negentiende eeuwse olielaag. Indien er

gekozen wordt voor het reconstrueren van de zeventiende-eeuwse gevel, negeert men de

negentiende-eeuwse toevoegingen aan de gevel. Dit is in strijd met het Charter van Venetië.

Na afweging van de verschillende aspecten en belangen die in het geding zijn zal de

kleurkeuze worden bepaald voor de periode die men vertegenwoordigd wil zien.

112 http://www.icomos.org/docs/venice_charter.html#restoration.

Page 46: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

46

5.3 Kleuronderzoek

Een uitgebreid kleuronderzoek kent een materiaaltechnisch onderzoek, bouwhistorisch en

archiefonderzoek. Het materiaaltechnisch onderzoek is in vier niveaus in te delen.

Allereerst wordt een kleurhistorische inventarisatie uitgevoerd. In korte tijd wordt er

snel en doeltreffend nagegaan of en waar in een gebouw oude verflagen aanwezig zijn die

de nodige historische gegevens kunnen opleveren. Hieruit zijn nog geen conclusies te

trekken over de toegepaste historische kleur en schilderingen.

De inventarisatie vormt de basis voor een volgend niveau in het kleurhistorisch

onderzoek: de kleurhistorische verkenning. De inventarisatie wordt aangevuld met enkele

puncties of stratigrafieën. Bij een punctie wordt op een plek, bij voorkeur bij een

beschadiging, met een scapel laag voor laag de diepte ingegaan. Een stratigrafie wordt ook

wel kleurentrap genoemd. Bij een kleurentrap wordt de verflaag laag voor laag in vlakjes

naast elkaar weggeschraapt, zodat er een chronologische reeks ontstaat. Zo kan er een

indicatie worden verkregen van de verflaagopbouw. Aan de hand van de resultaten ontstaat

er een eerste beeld van de historische afwerkingen. Als de resultaten aanleiding geven tot

verder onderzoek wordt er een kleurhistorische specialist ingeschakeld. De specialist

onderzoekt de verflagen uitgebreider, waarbij er naast nader stratigrafisch onderzoek in situ

ook een laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd. Laboratoriumonderzoek kan nodig zijn bij

olieverven. Zij hebben de eigenschap om, afgedekt met een nieuwe verflaag te vergelen of

te verdonkeren. Door de kleurentrappen enige weken aan ultraviolette straling bloot te stellen

trekt dat enigszins bij, zodat er een betere kleurindruk te krijgen is van de oorspronkelijke

kleur. Een verfdwarsdoorsnede geeft de verflaagopbouw weer op een specifieke plaats. Het

is daarom noodzakelijk om meerdere verfmonsters te nemen. De kleurentrappen worden

vervolgens beschreven en gefotografeerd. Het beschrijven betreft naast de kleur ook andere

eigenschappen, zoals de glansgraad, de textuur, en de eventuele relatie van de lagen tot

elkaar. De vrijgelegde kleuren worden gedocumenteerd door ze te vergelijken met de

kleurcodes van het internationaal gebruikte National Color System of in Nederland vaak

gebruikte Acoat Color Codification System. Deze twee standaardkleurenwaaiers zijn

verkrijgbaar bij de verffabrikanten, bijvoorbeeld Sikkens.

Van de afzonderlijke verflagen kunnen de pigmenten en bindmiddelen worden

geanalyseerd. Doordat pigmenten vaak te dateren zijn kan het duidelijk worden uit welke

periode de verflagen stammen. De moderne pigmenten zijn veel fijner gemalen dan de

oudere. Het analyseren van de gebruikte pigmenten en bindmiddelen wordt uitgevoerd met

diverse, hoogwaardige analysetechnieken. Laboratoriumonderzoek is daarom kostbaar,

maar wel noodzakelijk als nauwkeurig onderzoek gewenst is.

Page 47: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

47

In bepaalde situaties is kleuronderzoek van de verflagen alleen onvoldoende, bijvoorbeeld

als er in de negentiende of twintigste eeuw ramen of deuren zijn vervangen. Sommige

restauraties in de twintigste eeuw zijn zo grondig aangepakt dat alle historische verflagen

van het houtwerk zijn verdwenen. In dat geval kan het onderzoek worden uitgebreid naar alle

soorten afwerkmaterialen van het gebouw, zoals de gebruikte steensoorten, pleisters,

behangsels, betimmeringen en vloerafwerkingen. Op basis hiervan kan een interpretatie voor

de kleuren van de gevelonderdelen mogelijk worden.

Na de verschillende niveaus van het materiaaltechnisch onderzoek wordt er ook nog

een bouwhistorisch en archiefonderzoek gedaan. Archief-, literatuur-, iconografisch en

architectonisch onderzoek kunnen het onderzoek aanvullen. Archiefonderzoek kan een

goede en noodzakelijke onderbouwing zijn van materiaaltechnisch onderzoek. Bestekken en

bouwtekeningen laten zien of de onderzochte onderdelen origineel zijn. Rekeningen van

materialen geven een indruk van de mate waarin bepaalde verfstoffen zijn toegepast en

kunnen de historische verflaag dateerbaar maken.113

Al de stappen volgen van een kwalitatief goed kleuronderzoek is een tijdrovende klus.

Het is daarom verstandig om op tijd aan een kleurhistorisch onderzoek te beginnen, zodat

het in het restauratieplan kan worden opgenomen. Het is niet altijd mogelijk om de

vastgestelde historische kleuren weer terug brengen in het gevelbeeld. Eigenaars van

monumenten kan dit niet worden opgelegd omdat het niet in de Monumentenwet is

vasteglegd en Amsterdam heeft er nog geen vastgesteld beleid voor. Het kan ook zo zijn dat

historische kleuren niet worden teruggebracht omdat de schok voor het publiek te groot zal

zijn, aldus F. Kipp.114 Het buitenschilderwerk van de Domtoren, te Utrecht is ter plaatse

onderzocht en er is een uitgebreid archiefonderzoek geweest. Hieruit is gebleken dat de

Domtoren in de middeleeuwen voor een groot gedeelte steenrood is geweest en dat het

bovenste gedeelte een spierwitte kleur heeft gekend. Dit beeld zou in onze ogen een

schokkerende indruk kunnen opleveren. Een kleuronderzoek kan ook teleurstellend

uitpakken. Vooral als men op zoek gaat naar kleuren uit de zestiende tot en met de

achttiende eeuw. Het houtwerk dat beschilderd was, is in de loop van de tijd vaak vervangen,

waardoor kleurmonsters slechts zullen resulteren in negentiende of twintigste eeuwse

uitkomsten. Toch kan een kleuronderzoek ontzettend veel kennis opleveren over het

kleurgebruik in het verleden en daarom is het ook van belang dat dit alles goed wordt

gedocumenteerd. In de toekomst kan het mogelijk een belangrijke rol spelen in het verdere

kleuronderzoek.

113 Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ‘Kleuronderzoek’. Info restauratie en beheer, Zeist nr. 25, 2005.

Page 48: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

48

5.4 De vertaling van het kleurbeleid in Amsterdam

BMA spreekt in haar beleid veel over historisch verantwoorde besluiten, terwijl het onderzoek

naar historisch kleurgebruik minimaal is. Men houdt deels nog vast aan de historische

kleuren in de kleurenwaaier van Van Houten. De kleuren van de waaier van Van Houten zijn

wel historisch verantwoord voor een negentiende-eeuws kleurbeeld. Voor het kleurbeeld van

de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw is deze waaier dus eigenlijk ongeschikt.

BMA houdt dus deels nog vast aan het kleurbeleid van Van Houten, maar er zijn toch enige

nuances te ontdekken. De vier vastgelegde kleuren bepalen het stadsbeeld niet meer in de

vorm van Van Houten. Verschillende tinten Bentheimer en groen worden toegepast. Van het

grachtengroen wordt soms afgeweken en er wordt dan gekozen voor donker blauw en soms

voor een donker rood of paars tint, hoewel dit tot de uitzonderingen behoren. In de bijlage is

een aantal adviezen toegevoegd ( bijlage 47). Als deze goed bestudeerd worden dan valt op

hoe vaak Bentheimer, wit en groen geadviseerd wordt. In het stadsbeeld zijn ook

monumenten te ontdekken die geen historisch verantwoorde kleuren hebben en ook niet

geverfd zijn in de Van Houten kleuren. Afbeelding 48 en 49 tonen voorbeelden van gevels

waarbij het een en ander mis is. De bakstenen gevel is geverfd in plaats van geolied (bijlage,

afb.48). Het tweede pand was na de restauratie voorzien van de juiste Bentheimer kleur,

maar is later weer wit geschilderd (bijlage, afb.49). Dit soort gevallen komt regelmatig voor. De

eigenaren hebben geen vergunning aangevraagd en bij controle wordt de schuld altijd op

iemand anders geschoven.

Een recent voorbeeld van de werkwijze van het BMA is het restauratieproject van de

Amstelhof. Het museum de Hermitage, dat al deels in het gebouw is gevestigd, is aan het

uitbreiden. De Amstelhof is tussen 1681 en 1688 gebouwd ten behoeve van Diaconie Oude

Vrouwen Huis. In de loop van de eeuwen is de Amstelhof onderworpen aan vele

verbouwingen en restauraties. Hierdoor is er in het interieur veel veranderd en zijn er in het

gevelbeeld elementen uit verschillende tijden toegevoegd. Zo zijn er aan de Amstelgevel

zeventiende-eeuwse bolkozijnen en vroege negentiende-eeuwse schuifvensters te zien. In

de overige buitengevels zijn voornamelijk negentiende-eeuwse schuifvensters aanwezig. De

gevels aan het binnenhof hebben zeventiende-eeuwse kruiskozijnen. De opdrachtgever, de

Hermitage, wil de classicistische kenmerken van het gebouw accentueren na de restauratie.

De Amstelhof heeft voor dit grote restauratieproject een historisch kleuronderzoek uit laten

voeren door Ruth Jongsma, specialist in kleuronderzoek en restauratie. Het gevelbeeld was

voorheen een donker metselvlak van bruine lijnolie met daarin wit geschilderde vensters,

114 F. Kipp, ‘ Stadskleuren’. Met Verve, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, oktober 2005, pp.7-10, p.8.

Page 49: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

49

ramen en donkergroene deuren. In 2007 is de gevel al ontdaan van de bruine lijnolie en het

schone metselwerk beschouwt men als een geloofwaardig beeld van het zeventiende

eeuwse classicisme.115 De gevels van de Amstelhof worden als schoon metselwerk in stand

gehouden. Vanwege zeventiende-eeuwse gevelarchitectuur vindt de Hermitage het gepast

om de ramen als donkere gaten in een lichter vlak te laten manifesteren. De later

ingebrachte vensters uit de achttiende en negentiende eeuw worden daarbij ondergeschikt

gemaakt aan de zeventiende-eeuwse architectonische opzet van het gebouw. Het

kleuronderzoek op het gebouw de Amstelhof heeft aangetoond dat er geen sporen meer zijn

te vinden in de verflagen die ouder zijn dan de laatste restauratie van de jaren zeventig van

de twintigste eeuw. 116Jongsma heeft na deze constatering haar onderzoek verlegd naar

bronnenonderzoek en historische stadsbeelden. Rekening houdend met de elementen in de

gevel uit verschillende tijdsperiodes is gezocht naar een kleur die in de zeventiende,

achttiende en negentiende eeuw voorkwam. Rode kleuren die zijn afgeleid van Engels rood

of paarse dodekop vindt men in al deze drie eeuwen.117 Groen is ook een kleur die in deze

periode voorkwam, maar is in de loop van de tijd van Spaans groen naar standgroen

veranderd. Uiteindelijk is gekozen om de roeden van de ramen en de deuren in een donkere

bruinrode kleur te schilderen. De kozijnen worden in een Bentheimer kleur geschilderd en de

kroonlijst en de deuromlijstingen worden in een lichtere tint Bentheimer geschilderd.

Afbeelding 50 in de bijlage geeft het voorgestelde kleurbeeld weer.

BMA kan zich niet vinden in het uiteindelijke voorstel van de Amstelhof. Het

classicistische stadsbeeld van lichte gevels met donkere venstervlakken wordt door BMA

terecht ontkracht. Deze classicistische gevel kwam zeker voor in de zeventiende eeuw,

voornamelijk ontworpen door de architect Adriaen Dortsman. Om de vensters als een donker

vlak in de gevel te tonen, liet Dortsman de vensters wegvallen in het muurwerk. Bij de

vensters in de Amstelhof is deze constructie niet toegepast. Het kleuradvies van BMA aan de

Amstelhof is standgroen voor de ramen met roeden en deuren of wit voor de ramen met

roeden en standgroen voor de deuren, beide negentiende-eeuwse kleuren. De roeden van

de negentiende-eeuwse ramen hebben nooit de voorgestelde roodbruine kleur gekend. Het

Charter van Venetië stelt dat latere toegevoegde elementen moeten worden gerespecteerd.

De voorgestelde kleur voor de roeden zou in dit opzicht onjuist zijn.118 Het was tevens een

mooie kans geweest om andere kleuren in het stadsbeeld van Amsterdam te brengen. De

argumenten vanuit de Amstelhof waren historisch gezien niet juist. Adviseren van kleur blijkt

een moeilijk punt te zijn in het beleid van BMA en men is nog terughoudend met haar

115 Ruth Jongsma, Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, p. 2. 116 Ruth Jongsma, Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, p.3. 117 Ruth Jongsma, Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, p.3. 118

P. Vlaardingerbroek, Notitie met betrekking tot Amstel 51 (Amstelhof), 4 april 2008.

Page 50: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

50

adviezen. Dit komt voornamelijk omdat de kennis over historische kleuren nog onvoldoende

is. Afsluitend van deze scriptie zal een advies aan BMA worden gegeven hoe men tot een

beter kleurbeleid kan komen, maar eerst zal gekeken worden hoe het kleurbeleid van enkele

andere steden is.

Page 51: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

51

Kleurbeleid in Dordrecht, Leiden en Utrecht

Dordrecht is de eerste stad in Nederland die een eigen kleurenwaaier heeft uitgebracht.

Jarenlang onderzoek naar tekeningen, schilderijen en verfbestekken is hier aan vooraf

gegaan. Tevens is er bij een aantal panden kleurmonsters genomen die een kleurentrap

opgeleverd heeft van alle verflagen. Uit dit grote onderzoek is een kleurenwaaier ontstaan

die 55 kleuren bevat (bijlage, afb. 51). Deze kleuren zijn geïnspireerd op historische kleuren,

het zijn dus niet de exacte historische kleuren, maar een interpretatie daarvan, met ruimte

voor moderne kleuren.119 De kleurenwaaier is een handig document voor zowel de

monumentenadviseurs als de eigenaren van monumenten. De kleurenwaaier biedt wel 55

kleuren, maar het zijn voornamelijk verschillende nuances van bruin, Bentheimer, geel,

blauw en zwart. Het is een heldere kleurenwaaier voor het publiek die per kleur aangeeft op

welke onderdelen van het pand de kleuren kunnen worden toegepast. Zo is Bentheimer

donker geschikt voor kozijnen, kroonlijsten en overig houtwerk op zestiende en zeventiende

eeuwse panden en tevens ook voor sluitstenen en speklagen.

Een veel gehoord punt van kritiek op het kleuronderzoek van Dordrecht is dat men teveel

heeft gebaseerd op tekeningen en schilderijen van stadsgezichten uit de negentiende eeuw.

Er is maar een beperkt aantal verfbestekken onderzocht en ook het stratigrafisch onderzoek

is nauwelijks uitgevoerd. Niettemin is Dordrecht een van de weinige steden die echt de

moeite heeft genomen om een degelijk kleuronderzoek uit te voeren in haar eigen stad en dit

te vertalen naar een praktische toepassing.

Leiden ziet het belang van een goede beeldkwaliteit van de historische stad ook in.

De stad onderkent dat het historische straatbeeld sterk wordt beïnvloed door het

kleurenpalet. Leiden is op dit moment bezig om een historische kleurenwaaier voor de stad

te ontwikkelen. Het consequent doorvoeren van historische kleuren op houtwerk, zoals

deuren, ramen, kozijnen en lijsten zal karakter van ‘ Leidse’ kleuren herkenbaar maken.120 In

Leiden staan kleurrestauraties van toonaangevende gebouwen op het programma.

Karakteristieke monumentale gebouwen zoals de Waag, Weeshuis en Gravensteen zullen

bij restauratie geschilderd worden in historische kleuren aan de hand van de ontwikkelde

kleurenwaaier. Eigenaren van monumenten die hun gevel een schildersonderhoudsbeurt

willen geven krijgen een kleuronderzoek van de gemeente aangeboden. De eigenaars zijn

niet verplicht om bij de onderhoudsbeurt af te wijken van de huidige kleuren, maar het

kleuronderzoek biedt veel historische kennis.

119 W. van Wijk, Gemeente Dordrecht, Dordtse Kleuren, Breda 2002, p. 28. 120 Gemeente Leiden, Dienst Bouwen en Wonen, Nota Cultureel Erfgoed Leiden, Leiden 2005, pp. 18-19.

Page 52: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

52

Het beleid van Utrecht heeft net als Amsterdam geen vastgesteld kleurbeleid en heeft

nog geen uitgebreid onderzoek gedaan naar historische kleuren. Bij aanvragen voor een

schildersonderhoudsbeurt wordt meestal een bouwhistoricus ingeschakeld om ter plaatste

onderzoek te verrichten. Tevens wordt archiefonderzoek verricht. Het komt ook voor dat de

Commissie van Welstand en Monumenten om een advies wordt gevraagd. Een treffend

succesvol voorbeeld van deze werkwijze is het kleuronderzoek van de voorgevel van de

Winkel van Sinkel aan de Oudegracht geweest. Op basis van dit onderzoek is de Winkel van

Sinkel in haar oorspronkelijke kleuren geschilderd en neemt weer een overtuigende plek in

op de Oudegracht (bijlage, afb. 52). De Winkel van Sinkel is een van de weinige panden die

tot dusver een succesvol en verantwoord kleuronderzoek heeft ondergaan.

Utrecht is zich sterk bewust van het magere kleurbeleid en heeft daarom een onderzoek

ingesteld naar richtlijnen voor een beter beleid. Onder leiding van het Bureau voor

Monumentenzorg in Utrecht hebben twee studenten van de Hogeschool van Utrecht

onderzoek gedaan naar het huidige kleurbeleid.121 Zij gaan een advies uitbrengen ter

verbetering van het kleurbeleid. Het advies wordt 30-06-2008 gepresenteerd aan de

Gemeente Utrecht en tevens wordt er een conceptbrochure uitgegeven ‘ Een kleurbeleid op

Utrechtse gevels’. Wat het gevolg van dit onderzoek zal zijn moet nog blijken. Indien het

gemeentebestuur het beleid vaststelt, wordt het pas mogelijk dit in de praktijk aan eigenaren

van panden voor te schrijven.

6.1 Kleurbeleid van Amsterdam in de toekomst

Amsterdam kan een voorbeeld nemen aan de steden Dordrecht en Leiden. Dordrecht heeft

een historische kleurenwaaier ontwikkeld op basis van archiefonderzoek, stadsgezichten en

materiaaltechnisch onderzoek. Leiden is bezig om een eigen historische kleurenwaaier te

ontwikkelen en ook Utrecht heeft de eerste stappen gezet om een beter kleurbeleid te

ontwikkelen. Kennis over historische kleuren van de stad is daarbij van groot belang. Het

onderzoek dat in het eerste gedeelte van deze scriptie is gepresenteerd kan een basis

vormen voor een vervolgonderzoek naar Amsterdamse historische kleuren. Er is veel

literatuur en archief onderzoek gedaan dat de kennis over historische kleuren in de zestiende

en zeventiende eeuw heeft verbreed. Deze kennis wordt goed gedocumenteerd

achtergelaten bij BMA. Om deze kennis te verdiepen is het noodzakelijk dat er meer

materiaaltechnisch onderzoek uitgevoerd wordt op de gevels van monumenten. Het is

belangrijk dat de nieuwe kennis wordt gedocumenteerd en in een database wordt verwerkt

zodat het snel te raadplegen is.

121 Monumentenadviseur Henk Jansen heeft leiding gegeven aan de studenten R. Jacobs en J. Kempen van de Hogeschool Utrecht.

Page 53: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

53

In het verleden en tegenwoordig worden in opdracht van de RACM kleuronderzoeken

uitgevoerd in Amsterdam. Deze kleuronderzoeken zijn tot op heden altijd gericht op het

interieur van een monument.122 Het exterieur is een ondergeschoven kindje terwijl het een

erg bepalend onderdeel is van het stadsgezicht. Amsterdam wil de zeventiende-eeuwse

grachtengordel graag op de UNESCO Werelderfgoed lijst laten plaatsen, dat is mijns inziens

een reden te meer is om uitputtend historisch en materiaaltechnisch onderzoek uit te voeren

naar originele kleuren uit het verleden. Het stadsbeeld kan haar (meer)waarde weer terug

krijgen. Daarnaast is het voor het hedendaagse beeld van Amsterdam ook een verbetering.

Amsterdam is op nationaal niveau erg belangrijk, het is het toonbeeld van de Gouden Eeuw.

Naast het aantrekkelijk maken van de stad om economische redenen, zoals een goed

functionerend winkel- en werkgebied, moet Amsterdam zich bewust zijn van haar

cultuurhistorische potentie en daar gebruik van maken. Tijdens het Belvedère-project 2000

had de verantwoordelijke minister Jan Pronk hier een passende opmerking over: ‘een

grotere ruimtelijke kwaliteit kan worden bereikt door gebruik te maken van wat de

cultuurhistorie aan aanknopingspunten biedt bij het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen’.123

Het beleid van BMA zal meer stimulerend moeten zijn om een kleuronderzoek te laten

uitvoeren als eigenaars van een monument een vergunning aanvragen om hun gevel te

schilderen. Eigenaars van monumenten en BMA leven ten onrechte in de veronderstelling

dat een kleuronderzoek een kostbare zaak is.

R. Jongsma is specialist in kleuronderzoek en restauratie. Zij heeft haar medewerking

gegeven aan dit onderzoek en een offerte gemaakt voor de kosten van een kleuronderzoek:

- kleurverkenning van een ochtend; circa 250 à 300 euro;

- onderzoek van de gevel in situ; dag arbeid ter plaatse, een dag uitwerken en de bijkomende kosten van het materiaal; circa 1000 à 1500 euro;

- het nemen en analyseren van ongeveer vijf verfmonsters; circa 1400 euro. 124

Als er een uitgebreid kleuronderzoek wordt uitgevoerd zijn de kosten dus 3300 euro,

uitgegaan van de hoogste prijs. Bij een Rijksmonument gelden deze kosten als

‘onderhoudskosten’ en zijn daardoor aftrekbaar van de inkomstenbelasting dat aantrekkelijk

is voor de eigenaars van een monument. De eigenaren van monumenten moeten niet alleen

opdraaien voor de kosten. Een historisch verantwoord stadsbeeld is ook een zaak die de

Gemeente Amsterdam aangaat en zou moeten koesteren. Het is dus van belang dat de

Gemeente het kleuronderzoek stimuleert en de eigenaars financieel tegemoet te komt. De

Gemeente Amsterdam kan dit op verschillende manieren doen. Ten eerste kan men het

122 Enkel op het Paleis op de Dam is kleuronderzoek verricht op het exterieur. 123

H. Groeneweg, K. Rouw, J. Stada, Dordtse Kleuren, Dordrecht maart 2002, p. 14. 124 Ruth Jongsma, offerte, Bureau voor kleuronderzoek & restauratie, Amsterdam juni 2008.

Page 54: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

54

gehele onderzoek vergoeden, waardoor eigenaars van monumenten sneller geneigd zullen

zijn een kleuronderzoek te laten uitvoeren. Dit eerste voorstel kan vrij kostbaar worden als

men ervan uitgaat dat Amsterdam 7470 Rijksmonumenten en 1311 Gemeentelijke

Monumenten heeft.125 Een andere en betere optie is om alleen de kleurverkenning te

vergoeden. De eigenaars van monumenten worden zo verleid om een kleuronderzoek te

laten uitvoeren. Na het eerste stadium van het onderzoek is het aannemelijk dat men

enthousiast geworden is over de resultaten van deze verkenning en het onderzoek

voortzetten. Een derde optie is om een kleuronderzoek bij het herschilderen van de gevel

zonder meer verplicht te stellen. Gemeente en eigenaar zijn dan verzekerd van een

onderzoek en de kennis naar het historische verantwoord kleurgebruik in Amsterdam zal

enorm toenemen.

Als het kleuronderzoek voor de stad Amsterdam geheel is voltooid zal bekend zijn

welke kleuren er vroeger gebruikt werden en welke veranderingen in het kleurgebruik zich in

de loop van de tijd hebben voortgedaan. Dan pas kan een nieuw kleurbeleid tot uitvoering

komen. Een nieuw kleurenbeleid moet de eigenaars van monumenten enthousiast maken

over het gebruik van historische kleuren. Goede voorlichting via een brochure en plaatsing

op de website is evident. Een financiële tegemoetkoming in de onderzoekskosten werkt per

definitie stimulerend. Een goed kleurenbeleid stelt ook de monumentenadviseurs in staat om

een verantwoord advies te geven bij aanvraag van een vergunning.

Dordrecht heeft al zichtbaar resultaat geboekt in een klein gedeelte van de stad. Het

kleurexperiment dat is uitgevoerd in de Wijnstraat bleek een groot succes bij het publiek op

te leveren. Er is zelfs een specifieke stadswandeling ontwikkeld die de wandelaars langs de

gekleurde panden leidt. Een negatief gevolg van het succes is een te rigide toepassing van

de kleurenwaaier. Veel eigenaars van monumenten zijn enthousiast over de kleurenwaaier

en passen het veelvuldig toe op de panden. Zoals eerder al is vermeld zijn de 55 kleuren

voornamelijk nuances op vijf basis kleuren. Het gevolg hiervan is dat er in de stad wederom

een eentonige gekleurd stadsbeeld dreigt te ontstaan. Amsterdam zal met de ontwikkeling

van haar eigen kleurenwaaier hier rekening mee moeten houden.

Als eindconclusie stel ik dat het voor de Gemeente Amsterdam zeer belangrijk is om

een vervolg kleuronderzoek naar historisch kleurgebruik te instellen en op basis daarvan een

nieuw kleurbeleid te formuleren en vast te stellen. Het betrekken van historisch kleurgebruik

in het hedendaagse stadsbeeld kan de identiteit van Amsterdam versterken. De historische

‘Amsterdamse kleuren’ zal de stad nog meer doen leven.

125 Aantallen dateren van 1 januari 2008.

Page 55: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

55

Literatuurlijst

Bakker, M.(Red.), Stadsatlas van Amsterdam, Straatnamen en brugnamen verklaard, Amsterdam 2006.

Beurs, W., De groote waereld in ’t kleen geschildert, of schilderagtig tafereel van ’s weerelds schilderyen verklarende de hooftverwen, haare verscheide mengelingen in oly, en der zelver gebruik, Amsterdam 1691.

Boeder, K., Van den Hoek, P., e.a (Red.), Monumenten onderhouden, Monumentenwacht Nederland 1998.

Bourgeois, T., et al. Monumentenzorg? Vergeet de historische binnenruimte niet! Maastricht (Interreg-project Stichting Restauratie Atelier Limburg en Hogeschool Antwerpen) 2001.

Bouwstra, C.O., Uitgangspunten voor kleurgebruik bij restauraties, Nationaal Restauratie Centrum Amsterdam 2001.

Breen, J.C., De rechtsbronnen der stad Amsterdam, Amsterdam 1902. Breen, Joh., C., ‘De Haarlemmerpoort’, Jaarboek Amstelodamum, 31, 1934, pp. 51-64.

Breen, Joh., C.,‘De Spuistraat’, Jaarboek Amstelodamum, 32, 1935, pp.35-47.

Bureau Monumenten & Archeologie, Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie 2004.

Dapper, O., Historische beschryving der stadt Amsterdam : waer in de voornaemste geschiedenissen (na een kort verhael van gansch Hollant en d’omleggende dorpen) die ten tijde der Herdoopers, Nederlandtsche beroerten en onder prins Willems, de tweede, stadt-houderlijke regeering, hier ter stede voor-gevallen zijn, verhandelt, en al de stads gemeene gebouwen, in meer als tzeventigh kopere platen, met haer nevenstaende beschryving, vertoont worden, Amsterdam 1663.

Denninger-Schreuder, C., Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000.

Denslagen, W.F. & Vries, A. de, Kleur op historische gebouwen: de uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940, ‘s Gravenhage 1984.

Dillen, J.G. van, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel I, Amsterdam 1919.

Dillen, J.G. van, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel II, Amsterdam 1933.

Dillen, J.G. van, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, Deel III, Amsterdam 1974.

Page 56: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

56

Doorman, C., Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e en 18e eeuw, ’S-Gravenhage 1940.

Fock, C.W (Red.), Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900, Zwolle 2001.

Fokkens, M.,Beschrijvinge der wijdt-vermaarde koop-stadt Amstelredam: van hare eerste beginzelen, oude voor-rechten en verscheyde vergrootingen, aanwijzende hare bezienswaardige en wonderlijke zeltzaamheden, Amsterdam 1662. Van Gemert, D., Kleur, pigment en verf in restauratie, Leuven 2003.

Gemeente Leiden, Dienst Bouwen en Wonen, Nota Cultureel Erfgoed Leiden, Leiden 2005.

Gerritsen, E., Zeventiende-eeuwse Architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerp- en bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006.

Goeree, W., Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel I, Amsterdam 1670.

Goeree, W., Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel II, Amsterdam 1670.

Goeree, W., D’ Algemeene Bouwkunde volgens d’Antyke en Hedendaagse Manier, Amsterdam 1681.

Groeneweg, H., Rouw, K., Stada, J., Dordtse Kleuren, Dordrecht maart 2002

Hallebeek, P.B., Keijzer, M. de, Roelofs, W.G.Th., Werkcollectie St. Annenstraat, Rijksdienst voor Monumentenzorg, 9 juli 1992.

Heer, J., de (Red.), Kleur en Architectuur, Rotterdam 1986.

Jongsma, R., Motivering kleurgebruik op Amstelhof, 26 maart 2008, pp. 1-5.

Jongsma, R., offerte, Bureau voor kleuronderzoek & restauratie, Amsterdam juni 2008. Karstkarel, P., ‘ Kleurgebruik, herstel, onderzoek. Een gesprek met H.H.J. Kurvers, conservering technisch adviseur van de Rijksdienst voor Monumentenzorg’ NVVK-mededelingen, 1991/2.

Keijzer, De M. en Keune P., Pigmenten en Bindmiddelen, Restauratie Schilder-technieken, NRC Amsterdam 2001.

Kempenaar, P., V.O.F. Verfmolen ‘De Kat’, Zaandam, 2004.

Kipp, F., ‘ Stadskleuren’. Met Verve, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, oktober 2005.

Klooster, O. van der, ‘Kleurtoepassingen in de historische architectuur’. In Afwerking en onderhoud in bouw en industrie, 91ste jg., nr.15, 22 november 1989, pp.32-35.

Klooster, O., van der, ‘Kleur in de stad’. In Informatieblad Monumentenzorg en archeologie in Zwolle, juni 1994-nr. 17.

Klooster, Van der, O., Rapport onderzoek historische pigmenten Gemeentearchief Amsterdam 1997, Heemstede 1997.

Page 57: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

57

Kok, A.A., Amsterdamse woonhuizen, Heemschutserie deel 12 Amsterdam 1941.

Krabbe, C.P., Ambacht Kunst Wetenschap. Bevordering van de bouwkunst in Nederland (1775-1880) Zwolle & Zeist 1998. Meischke, R., en Zantkuyl, H.J., Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, Haarlem 1969.

Mosk, J.A. & Roelofs, W.G.Th., Een kleurrijk verleden: kleur, versieringen en materiaal-imitaties in historische binnenruimtes, 25ste Themadag 1996, Amsterdam 1997.

Nusselder, E.J., ‘Kleuronderzoek bij restauraties’: Bulletin KNOB, 1978 jaargang 77, pp 226-230.

Oldenberger, J., ‘Kleur heeft alles te maken met het karakter van de architectuur’. ‘Gesprek met Henk Zantkuijl’. In Binnenstad. Uitgave van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad. Jaargang 37, nr. 197/198 maart 2003, pp.11-17.

Pellemans, R., Kleur op gevels van monumenten in de Amsterdamse binnenstad, Amsterdam datering onbekend.

Pellemans, R., ‘De kleur van de stad’. In Rossum,V. van, Tussenbroek, G. van, Veerkamp, J., (red), Amsterdam Monumenten & Archeologie 6, BMA Amsterdam 2007, pp. 85-95.

Polman, M.G., ‘Kleuronderzoek van historische afwerklagen’. In Praktijkboek instandhouding monumenten: deel III-4, Den Haag 1999.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ‘Kleuronderzoek’: Info restauratie en beheer, Zeist nr. 25, 2005.

Rossum, van V., ‘ Amsterdam in kleur. Een gesprek over historisch kleurgebruik met Ronald Pellemans.’ In Amsterdamse binnenstad, oktober 2006.

Rouw, K., ‘Van Loodwit tot tonzwart ( Dordtse Kleuren). In Monumenten, sept. 2002, pp. 31-37.

Rouw, K., ‘55 kleuren voor Dordrecht’. In Monumenten, maart 2004, nr. 3, pp.9-12.

Simis, L., Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel I, Amsterdam 1801.

Simis, L., Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw- Kunst deel II, Amsterdam 1807.

Simis, L., bewerkt door Janse, H., Schilder- en Verfkunst, Grondig Onderwijs in de Scilder- en Verw-kunst, Zeist & ’s Gravenhage 1992.

Slothouwer, D.F., Amsterdamsche Huizen 1600-1800, Amsterdam 1928.

Werkcollectie Paleis op de Dam, Rijksdienst voor Monumentenzorg.

Wijk, van W. Gemeente Dordrecht, Dordtse Kleuren, Breda 2002.

Zantkuijl, H.J., Bouwen in Amsterdam, Het woonhuis in de stad, Amsterdam 1973-1992.

Page 58: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

58

Zantkuijl, H.J., ‘Het veranderde kleurpalet in onze steden’. In Afwerking en onderhoud in bouw en industrie. Veertiendaags blad, Eisma’s vakpers, 91ste jaargang., nr.15, 22 nov. 1989, pp. 14-19.

Zantkuijl, H.J., ‘het Palet van de architect. Het pleisteren, sausen, oliën en verven van gevelornamenten’. In Vitrine, museummagazine, 4e jaargang, nr.5 1991, pp.34-38.

Websites:

http://www.icomos.org/docs/venice_charter.html#restoration. (20-06-2008).

Bronnen Stadsarchief Amsterdam: Keurboek B, fol. 70 verso, III. XVIII. 8, 1494-1512. Das Boedelkamer 350 ( A) f.153, 1643. Notarieel Archief 281 f. 43. Not. Fr. Van Banchem 26 juli 1618. Notarieel Archief 276 f. 347 v. Not Fr. Van Banchem. 4 juni 1616. Notarieel Archief 1026 Not. S. V.d. Piet 14 april 1644. Notarieel Archief 1093, fol. 332, 1650. Notarieel Archief 1093, Not. J. van de Ven f. 335, 12 maart 1650. Notarieel Archief 882. F. 134. Not J. Van Zwieten, 3 november 1661. Notarieel Archief 3034. Not. H. Venkel 2 juli 1667.

Notarieel Archief 2595. Not. C. de Ghrijp. 1 januari 1671. Notarieel Archief 2596. Not. C. de Ghrijp. 2 december 1671. Archief van de familie Deutz, archief 234, nr 177. 1694. Archief Familie Brants, 88 nr 593, 1748-1777.

Page 59: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

59

Bijlage

‘Kleur doet leven’

Een onderzoek naar het historisch kleurgebruik op zestiende en zeventiende-eeuwse Amsterdamse

gevels

Nora Leijen

0333735

MA-thesis

Page 60: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

60

Afb. 1: W. Goeree, Kleurenstaal, circa 1670.

Afb. 2: Nieuwezijds Voorburgwal, Amsterdam. Zwart geoliede huizen bepalen nog steeds het

stadsbeeld van Amsterdam.

Page 61: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

61

Gele oker licht Gele oker donker Gele oker gebrand Bruine oker

Rauwe omber Groene omber Kasselse aarde

Engels rood Rode oker

Groene aarde Bremer groen Fries groen Spaans groen

Afb. 3: Zeventiende eeuwse pigmenten.

Afb.4: Verschillende tinten Bentheim.

Page 62: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

62

Afb. 5: Buitenveldert, Amsterdam. Situatie voor de renovatie.

Afb. 6: Buitenveldert, Amsterdam. Situatie na de renovatie.

Page 63: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

63

Afb. 7: P. Vingboons, Herengracht, Amsterdam. De Cromhout-huizen, circa 1662.

Afb. 8: Singel, Amsterdam. Geoliede gevel.

Page 64: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

64

Afb. 9: H. De Keyser, Nieuwmarkt 20-22, circa 1605. De leeuwenkoppen zijn geaccentueerd

met goudverf.

Afb. 10: A. Gambello en M. Codussi, Voorgevel San Zaccaria, Venetië, laat 15e eeuw.

Gebruik van kleurrijk marmer.

Page 65: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

65

Bijlage 11: Bestek: contract tussen de schilder Christiaen Jansen van Bremen en de

meester-huistimmerman Jansz van Hoochten, 1644.

Page 66: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

66

Afb. 12: Singel, Amsterdam. Geopende rode luiken in de gevel.

Afb.13: G.A.Berckheyde, Het Stadhuis op de Dam te Amsterdam, circa 1672.

Page 67: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

67

Afb. 14: J. van Campen & P. Post, Het Mauritshuis te ’s Gravenhage, circa 1638.

Afb. 15: P. Vingboons, ontwerp voor een zijgevel en drie halsgevels in de St. Luciënsteeg, circa 1652. Afb.16: P. Vingboons, Ontwerp voor vijf gevels in de St. Luciënsteeg, ca 1652.

Afb. 17: P. Vingboons, Ontwerp voor het wevershuis in de Derde Weteringdwarsstraat,

ongedateerd.

Page 68: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

68

Afb. 18: P. Post, Ontwerp voor de voorgevel van Vredenburg, circa 1646.

Afb. 19: Toegeschreven aan C. Danckerts, bouwtekening circa 1655-1718.

Afb. 20: Toegeschreven aan C. Danckerts, instructietekening, circa 1679-1717.

Page 69: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

69

Afb. 21: Toegeschreven aan C. Danckerts, bouwtekening, circa 1679-1717.

Afb.22: C. Danckerts, prent, circa 1696-1706.

Afb. 23: C. Danckerts, prent , circa 1696-1706.

Page 70: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

70

Afb. 24: J. Van Call, Gezigt van het Rondeel en binnen Amstel na het Diaken Weeshuis

binnen de stad Amsterdam, 1690.

Afb. 25: J. Van Call, Gezigt van het Rondeel en binnen-Amstel na het Diaken Weeshuis

binnen de stad Amsterdam, 1690.

Afb. 26: detail van afbeelding 25.

Page 71: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

71

Afb. 27: J. Van Call, De binnen Amstel, gezien van een verhoogd standpunt over de oude

Blauwbrug, 1690.

Afb. 28: Detail van afbeelding 27.

Page 72: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

72

Afb. 29: J. Van Call, Gezigt op het IJ van de Kattenburgerbrug tot het ’s Lands Zeemagazijn. 1690.

Afb. 30: J. Van Call, De Binnen-Amstel gezien van de Blauwbrug naar de Halvemaansbrug, 1690.

Page 73: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

73

Afb. 31: J. Van Call, Gezigt van de Heere Gragt na de Spiegel Straat, 1690-1700.

Afb.32: Pieter Jansz. Saenredam, Het oude Raadhuis van Amsterdam, 1657.

Page 74: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

74

Afb. 33: Emanuel de Witte, De binnenplaats van de Beurs in Amsterdam, circa 1653.

Afb. 34: Job Berckheyde, De Beurs na de verbouwing, na 1668.

Page 75: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

75

Afb. 35: Allart van Everdingen, Gezicht op de Kloveniersburgwal met het Bushuis, 1672.

Page 76: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

76

Afb. 36: Gerrit Adriaensz. Berckheyde, De Herengracht, Amsterdam, 1672.

Afb. 37: G.A. Berckheyde, De bocht van de Herengracht, circa 1685.

Page 77: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

77

Afb. 38: Jan van der Heyden, Oude Zijds Voorburgwal, tweede helft zeventiende eeuw.

Afb. 39: Jan van der Heyden, De Nieuwe Zijds Voorburgwal met de oude Haarlemmersluis te

Amsterdam, circa 1667-70.

Page 78: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

78

Afb. 40 en 41: Molsteeg, Amsterdam . Het luik in de top is van buiten Spaans groen en van binnen rood.

Afb. 42: Auteur, Reconstructies van zeventiende-eeuwse gevels, juli 2008.

Page 79: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

79

Afb.43: H.P. Berlage, Damrak, Amsterdam, De Beurs, 1896-1903. Het natuursteen is niet behandeld en het houtwerk van de pui is enkel gelakt.

Afb. 44: Commissie Stadsschoon Amsterdam, De kleurenwaaier van Van Houten, voor 1940.

Page 80: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

80

Afb. 45: Amstel, Amsterdam. Amsterdams stadsbeeld.

Afb.46: H. de Keyser, Keizersgracht, Amsterdam. Huis met de Hoofden, circa 1622. Gebruik van standgroen op de deuren.

Page 81: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

81

Bijlage 47: Ronald Pellemans, Kleuradviezen van BMA. 2000

Kleuradvies Nieuwendijk 7

Winkelpui:

� stenen borstwering: donker grijs G0.05.35 � houten pui: dode kop C0.30.30 � deuren dode kop C0.40.20 Verdiepingen:

� kozijnen, ramen bentheimer G0.08.84 � luikjes in venster

zolderverdieping dode kop C0.40.20

� geveltop bentheimer G0.08.84

23 maart 2000

Kleuradvies Oudezijds Voorburgwal 171

Kozijnen, en lijstwerk bentheimer G0.08.84

Ramen licht bentheimer G4.03.88

Deur standgroen L.020.15

12 april 2000

Kleurenschema Eerste Prins Hendrikkade100-100A

Pui:

• puilijst: bentheimer F2.15.65 • kozijnen: bentheimer F6.10.80 • deur: blauw-zwart S0.20.10 • raamhout blauw-zwart S0.20.10

Gevel:

• gevel: KEIM roomwit 9078 • kozijnen: wit GN.02.90 • lijst: wit GN.02.90 • dakkapellen wit GN.02.90 • Raamhout groen-zwart QO.05.10

24 mei 2000

Page 82: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

82

Kleurenschema Rechtboomsloot 41

Kozijnen en pui: zandsteen G4.07.80

Geveltop: zandsteen G4.07.80

Ramen: grijs-wit G4.03.88

Deur: groen L0.20.15

30 maart 2000

Kleurenschema Zeedijk 119

Kozijnen: mergelwit G0.05.85

Ramen: creme wit GN.02.90

Winkelpui chinees rood C4.40.20

Deur dodekop C0.40.20

Stenen borstwering donker grijs CN.02.27

30 maart 2000

Kleurenschema Zeedijk 121

Kozijnen: bentheimer G0.08.84

Ramen: mergelwit G0.05.85

30 maart 2000

Kleurenschema Eerste Goudsbloemdwarsstraat 4

Kozijnen: mergel wit G0.05.80

Draaiende delen: engels rood C8.50.30

30 maart 2000

Kleurenschema Herengracht 98

Kozijnen: mergel wit G0.05.85

Ramen/Deuren groen-zwart Q0.05.10

Voordeur transparant lakken

24 mei 2000

Page 83: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

83

Afb.48: Korte Reguliers Dwarsstraat te Amsterdam. De gevel is geschilderd in plaats van geolied.

Afb. 49: Herengracht 567 te Amsterdam. Witte ramen en zolderluiken in plaats van Bentheimer kleur.

Page 84: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

84

Afb. 50: Ruth Jongsma, Voorgesteld kleurbeeld voor de Amstelhof te Amsterdam, maart 2008.

Page 85: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

85

Afb. 51: Kleurenwaaier van Dordrecht.

Afb. 52: P. Adams, Winkel van Sinkel te Utrecht, circa 1839.

Page 86: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

86

Verantwoording afbeeldingen

Afbeelding 1: Goeree, W., Verlichterie kunde, oft regt gebruyk der waterverven Deel I, Amsterdam 1670.

Afbeelding 2: Auteur.

Afbeelding 3: http://www.kunstschildersbenodigdheden.nl/assets/s2dmain.html?http://www.kunstschildersbenodigdheden.nl/10000096ff0cc6221/index.html.

Afbeelding 4: E. Visser, Dordtse kleuren, Breda 2002.

Afbeelding 5: Beata Franso, kleur- en materiaaltoepassingen op architectuur. www.franso.com.

Afbeelding 6: Beata Franso, kleur- en materiaaltoepassingen op architectuur. www.franso.com.

Afbeelding 7: www.bma.amsterdam.nl.

Afbeelding 8: Auteur.

Afbeelding 9: www.hendrickdekeyser.nl.

Afbeelding 10: portal.unesco.org.

Afbeelding 11: Stadsarchief Amsterdam. Not. Arch.1026 Not. S. V.d. Piet 14 april, 1644.

Afbeelding 12: Auteur.

Afbeelding 13: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Berckheyde.

Afbeelding 14: www.kunstrip.nl.

Afbeelding 15: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 16: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 17: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 18: Gerritsen, E., Zeventiende-eeuwse Architectuurtekeningen. De tekening in de ontwerp- en bouwpraktijk in de Nederlandse Republiek, Zwolle 2006.

Afbeelding 19: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 20: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 21: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 22: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 23: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr.10097.

Afbeelding 24: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10097.

Afbeelding 25: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.

Afbeelding 26: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.

Page 87: Scriptie 'Kleur Doet Leven'

87

Afbeelding 27: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.

Afbeelding 28: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.

Afbeelding 29: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.

Afbeelding 30: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.

Afbeelding 31: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, nr. 10055.

Afbeelding 32: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Saenredam

Afbeelding 33: http://www.boijmans.nl/nl/13/?search=Emmanuel+de+Witte.

Afbeelding 34: Denninger-Schreuder, C., Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000.

Afbeelding 35: Denninger-Schreuder, C., Schilders van Amsterdam, vier eeuwen stadsgezichten, Bussum 2000.

Afbeelding 36: www.digischool.nl.

Afbeelding 37: www.digischool.nl.

Afbeelding 38: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Jan+van+der+Heyden.

Afbeelding 39: http://www.rijksmuseum.nl/zoeken/search.jsp?lang=nl&focus=assets&query=Jan+van+der+Heyden.

Afbeelding 40: Auteur.

Afbeelding 41: Auteur.

Afbeelding 42: Auteur en R. Royaards-ten Holt.

Afbeelding 43: Auteur.

Afbeelding 44: G. van Tussenbroek, Bureau voor Monumentenzorg Amsterdam.

Afbeelding 45: Auteur.

Afbeelding 46: Auteur.

Afbeelding 47: Ronald Pellemans, Bureau voor Monumentenzorg en Archeologie Amsterdam.

Afbeelding 48: Auteur.

Afbeelding 49: Auteur.

Afbeelding 50: Ruth Jongsma.

Afbeelding 51: Ronald Pellemans, Bureau voor Monumentenzorg en Archeologie Amsterdam.

Afbeelding 52: nl.wikipedia.org.