scriptie Job Kramer - Brandveilig gedrag in ...€¦ · Brandveilig!gedrag!inaandachtswijken! v!!...
Transcript of scriptie Job Kramer - Brandveilig gedrag in ...€¦ · Brandveilig!gedrag!inaandachtswijken! v!!...
Brandveilig gedrag in aandachtswijken Een onderzoek naar de relatie tussen het aantal binnenbranden en brandveilig gedrag
in Haagse aandachtswijken als opmaat naar een interventiestrategie
| Job Kramer | December 2011 | Master Public Safety | TU Delft |
ii Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Brandveilig gedrag in aandachtswijken iii
Brandveilig gedrag in aandachtswijken Een onderzoek naar de relatie tussen het aantal binnenbranden en brandveilig gedrag
in Haagse aandachtswijken als opmaat naar een interventiestrategie Auteur ir. Job W.J.L. Kramer Rijswijk, 22 december 2011 Werkgever Versie Definitief Omslag Provinciaal Zeeuwse Courant, 20 oktober 2011 Instituut TU Delft -‐ Delft Top Tech Opleiding Master of Public Safety Begeleider drs. ing. Arthur C.H.J. Zanders Verdediging Delft, 1 februari 2012
iv Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Brandveilig gedrag in aandachtswijken v
Voorwoord Brandveilig Leven, een thema dat nu volop in de belangstelling staat binnen de brandweer. Het is een van de pijlers van het veranderingsproces, dat de brandweer richting 2015 wil ondergaan. Dit vraagt een grote omslag in denken en doen. Het vraagt ook nieuwe kennis binnen de brandweer organisatie, die daar van oudsher niet aanwezig is. Deze omslag gold ook voor mijzelf: met een technische achtergrond een studie doen naar gedrag van mensen vraagt een omslag in mijn eigen denken. De uitdaging was het waard. Een bijzonder interessant onderwerp, dat mijn denkraam heeft vergroot. Psychologische, sociologische en pedagogische onderbouwingen zijn gewenst om een duurzame gedragsverandering binnen de samenleving te bewerkstelligen. In andere domeinen, zoals bijvoorbeeld de gezondheidszorg, is hier al veel onderzoek naar gedaan, wat heeft geresulteerd stapels artikelen, rapporten en adviezen. Voor brandveiligheid is dit nog een bijna blanco vel papier. Er is weinig bekend over brandveilig gedrag en de drijfveren van mensen om tot dit gedrag te komen, terwijl hier de sleutel ligt voor een succesvolle interventiecampagne richting duurzame gedragsverandering. Met deze scriptie tracht ik een klein steentje bij te dragen aan dit fundament voor de toekomst van de brandweer. Primaire en basale vragen vormden de eerste struikelpunten: wat is brandveilig gedrag en hoe zou je dat kunnen meten? Want ook hier geldt: meten is weten, als je weet wat je meet. In dat laatste zit vaak de crux, zowel in de technische wetenschappen als in de sociale wetenschappen. Desalniettemin, het was een intensieve, uitputtende en interessante worsteling met data en literatuur, die heeft geleid tot voorliggende scriptie. Ik ben de Veiligheidsregio Haaglanden bijzonder dankbaar dat mij deze mogelijkheid is geboden. Graag wil ik ook een aantal mensen bedanken voor hun kennis & kunde bij de totstandkoming van deze scriptie: Annelies Engelenburg, Arthur Zanders, Caecilia van ’t Riet, Inez Rijnhart, Mia Wardenier-‐Vleeming, Otto Visscher, Pieter van Gelder, Tom Kievit, Winnie Gebhardt en natuurlijk de bewonersverenigingen Laak Centraal, Spoorwijk, Transvaalkwartier en Schildersbuurt. Tenslotte, speciale dank richting het thuisfront voor de steun & toeverlaat bij wéér een studie. Mirjam, Julia en Silvijn, merci! Job Kramer 22 december, Rijswijk
vi Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Brandveilig gedrag in aandachtswijken vii
Samenvatting Beleidsmatige context De brandweer heeft sinds jaar en dag het redden van mens en dier hoog in het vaandel staan. Sinds 2010 is een veranderingsproces gaande bij de brandweer in Nederland, dat is verwoord in de visie “De brandweer overmorgen, strategische reis als basis voor vernieuwing”. (NVBR, 2010a) Hierin is geconstateerd dat met het verbeteren van de repressieve kwaliteiten van de brandweer het aantal branden, slachtoffers en schade in Nederland niet meer zal afnemen, terwijl de kosten voor de maatschappij zullen blijven stijgen. Kortom, het maatschappelijk rendement neemt af.
Probleemstelling De brandweer streeft in samenwerking met partners naar een brandveilige samenleving. Hiermee verschuift de focus van het repressief optreden naar het voorkomen van brand, het verkorten van de ontdekkingstijd en het vergroten van de zelfredzaamheid. Centraal in de nieuwe visie staat het versterken van het veiligheidsbewustzijn van verschillende risicogroepen, zoals bewoners van aandachtswijken, wat moet leiden tot meer brandveilig gedrag. Er is nog weinig bekend over (de factoren die bepalend zijn voor) brandveilig gedrag van bewoners in aandachtswijken en de consequenties hiervan voor interventies.
Doelstelling en onderzoeksvraag Met dit onderzoek wordt beoogd een stukje van het fundament op te bouwen voor een succesvolle interventiestrategie gericht op gedragsverandering om het aantal woningbranden in aandachtswijken te reduceren. De centrale vraag luidt: Kan een verschil in het aantal binnenbranden tussen Haagse aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken worden verklaard door een verschil in brand(on)veilig gedrag?
Aanpak De aanpak van het onderzoek sluit aan op de eerste drie fasen van het PRECEDE-‐PROCEED model van Green en Kreuter (2005). Deze fasen zijn gericht op een probleemanalyse vanuit de culturele en sociale situatie van de populatie, het gedragsprobleem en de achterliggende gedragsbepalende factoren. Dit vormt de basis voor een interventiestrategie. Het empirisch onderzoek bestaat uit twee delen: 1. Statistische analyse: De binnenbranden in Den Haag over de periode 2005 – 2010 zijn
geclusterd per wijk en vergeleken met de achterstandscore per wijk. De achterstandscore is een maat voor de sociaal-‐economische situatie van de wijk. Deze score is berekend door de Gemeente Den Haag.
2. Gedragsonderzoek: Om inzicht te krijgen in het brandveilig gedrag van bewoners is een survey uitgevoerd, waarin respondenten zijn gevraagd naar hun eigen brandveilig gedrag. In totaal zijn 97 respondenten uit vier aandachtswijken benaderd via bewonersoverleggen. Hierbij is gebruik gemaakt van anonieme stemkastjes. Tevens zijn 59 respondenten op straat benaderd als referentiegroep. Deze respondenten zijn niet woonachtig in een aandachtswijk.
Wat is een aandachtswijk? Het begrip “aandachtswijken” komt voort uit de wijkenaanpak van het Grotestedenbeleid. De wijkgerichte aanpak is van alle tijden met wisselende achtergronden, maar een gezamenlijk doel: voorkomen van te grote sociaal-‐economische verschillen in de samenleving. In het verleden zijn andere termen voor soortgelijke wijken gebruikt, zoals probleemwijken, achterstandswijken en achterbuurten. De term aandachtswijk kan worden beschouwd in enge en in brede zin. In enge zin betreft het de 40 wijken, die door Minister Vogelaar in het kader van het Grotestedenbeleid in 2007 zijn benoemd tot speerpunt. De parameters voor de selectie van deze wijken zijn: huishoudinkomen, werkeloosheid, kwaliteit woningen, sociaal en fysieke kwaliteit van de wijk. Zes van deze wijken – in het Grotestedenbeleid geclusterd tot vier -‐ liggen in Den Haag.
viii Brandveilig gedrag in aandachtswijken
In brede zin heeft de term aandachtswijk betrekking op alle wijken met een sociaal-‐economische achterstand. In dit onderzoek is gekozen voor een brede benadering.
Wat is brandveilig gedrag? In meer dan 70% van de woningbranden in Nederland is de oorzaak gerelateerd aan menselijk gedrag. Internationaal onderzoek bevestigt de nauwe relatie tussen menselijk gedrag en het ontstaan van brand. Grosso modo kan gesteld worden dat de belangrijkste, direct aan menselijk gedrag gerelateerde oorzaken van brand zijn: roken, koken, spelen met vuur en gebruik van elektrische apparatuur (televisies, wasdrogers). Omgevingsfactoren, demografische factoren en sociaal-‐economische factoren hebben grote invloed op de kans om slachtoffer te worden van brand. Er is een groot aantal definities en beschrijvingen van gedrag. In dit onderzoek wordt gedrag gezien als een overkoepelende term voor handelingen van mensen, dus gericht op het doen. Gedrag is daarbij veelal onderdeel van talrijke (automatische) routines -‐ onder invloed van de omgeving waarin men zich bevindt -‐ die met elkaar verweven zijn: gewoontegedrag. De ratio heeft slechts beperkte invloed op gedrag. Brand(on)veilig gedrag kan worden omschreven als: “een geheel van veelal routinematige handelingen van mensen in hun sociale en fysieke leefomgeving, die bijdragen aan het verkleinen/vergroten van de kans op het ontstaan van brand en/of slachtoffers”. De brandweer stimuleert het brandveilig gedrag vooral door te investeren in de kennis van mensen van veiligheid(risico’s). Het veiligheidsbewustzijn staat hierbij centraal. In de context van de nieuwe visie kan de volgende beschrijving van (brand)veiligheidsbewustzijn worden afgeleid: “een algemene toestand waarin iemand opmerkzaam is op de risico’s van brand en besef heeft van zijn eigen gedrag en de mogelijke consequenties voor de brandveiligheid.” Vanuit de literatuur blijkt dat dit een goede basis kan vormen voor gedragsverandering, maar zelden voldoende is om een grootschalige en duurzame gedragsverandering te bereiken.
Resultaten: Binnenbranden in relatie tot sociaal-‐economische achterstand In de periode 2005 – 2010 zijn in Den Haag 3749 binnenbranden geregistreerd in het meldkamersysteem, verdeeld over 44 wijken. In zijn algemeenheid neemt het aantal binnenbranden toe met het aantal inwoners van de wijk. Een bewoner van Den Haag heeft gemiddeld een kans van ongeveer één in de 1000 jaar op een binnenbrand. Wijken met een groot aantal binnenbranden én een hoge brandratio (= binnenbranden per 1000 inwoners) zouden vanuit het perspectief brandveiligheid de meeste aandacht moeten krijgen. In Den Haag zijn dit de wijken: Centrum, Transvaalkwartier, Schildersbuurt, Moerwijk, Morgenstond, Laakwartier & Spoorwijk. Deze wijken representeren tezamen 45 % van alle Haagse binnenbranden, terwijl in deze wijken tezamen ‘slechts’ 32 % van de Haagse bevolking woont. Deze wijken zijn niet geheel gelijk aan de aandachtswijken, zoals benoemd vanuit het Grotestedenbeleid. Sommige wijken worden niet genoemd in het Grotestedenbeleid, maar verdienen wel aandacht vanuit brandveiligheid. Wijken in Den Haag met een sociaal-‐economische achterstand hebben gemiddeld drie keer meer binnenbranden respectievelijk anderhalf keer meer binnenbranden per 1000 inwoners, dan wijken zonder sociaal-‐economische achterstand. (hoofdconclusie 1)
Resultaten: Brandveilig gedrag in Haagse aandachtswijken Voor de survey is gebruik gemaakt van een vragenlijst, omdat het qua uitvoerbaarheid voor dit onderzoek de meest geschikte methode was. Het gedrag is geoperationaliseerd vanuit de belangrijkste menselijke oorzaken van brand, te weten: koken, gebruik elektrische apparatuur, roken, spelen met lucifers/aanstekers, branden van kaarsen. Respondenten zijn gevraagd of ze concreet gedrag (soms/regelmatig) uitvoeren.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken ix
Uit het empirisch onderzoek onder een groep bewoners van aandachtswijken (n=97) en niet-‐aandachtswijken (n=59) in Den Haag, volgt geen eenduidig en significant verschil op de gemeten gedragsaspecten van brandveiligheid. (hoofdconclusie 2) Op vier van de zes gemeten gedragsaspecten vertonen de respondenten uit de aandachtswijken minder brandveilig gedrag dan de respondenten uit de referentiegroep. Op twee van de zes gemeten gedragsaspecten vertonen de respondenten uit de aandachtswijken meer brandveilig gedrag dan de respondenten uit de referentiegroep. Bij geen van de zes gedragsaspecten is het gemeten verschil significant. Er is grote variatie tussen de aandachtswijken onderling.
Antwoord op de hoofdvraag De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Kan een verschil in het aantal binnenbranden tussen Haagse aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken worden verklaard door een verschil in brand(on)veilig gedrag? Op basis van hoofdconclusie 1 en 2 luidt het antwoord hierop: Het verschil in aantal binnenbranden tussen Haagse aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken kan niet worden verklaard op basis van de gemeten gedragsaspecten van brand(on)veilig gedrag. (hoofdconclusie 3) Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke verklaringen hiervoor. Echter, de resultaten beschouwend, zijn twee redenen denkbaar. • Verschil in zelfredzaamheid -‐ Het aantal binnenbranden is in dit onderzoek gebaseerd op het
aantal meldingen van binnenbrand dat geregistreerd is bij de alarmcentrale van de brandweer. Mogelijk zijn bewoners van wijken zonder sociaal-‐economische achterstand meer zelfredzaam dan bewoners van wijken met een sociaal-‐economische achterstand. Hierdoor kunnen kleine brandjes wellicht minder vaak escaleren.
• Verschillende omgeving -‐ Het ontstaan van brand is het gevolg van bepaald brandonveilig gedrag in een omgeving. Als het gedrag niet sterk verschilt, is mogelijk de “omgeving” meer bepalend, zijnde zowel de gebouwen, als de inrichting daarvan. In een woonomgeving met een hoge persoonsdichtheid, oude constructies en installaties/apparatuur en hoge vuurbelasting leidt onveilig gedrag wellicht sneller tot het ontstaan van brand.
Dit zou betekenen dat het aantal branden in aandachtswijken enkel is terug te dringen door te investeren in zowel een betere leefomgeving als in brandveilig gedrag. Deze gedachte wordt versterkt door het feit dat een drietal nieuwbouwwijken in Den Haag (Ypenburg, Leidschenveen en Wateringse Veld) veruit de laagste brandratio van de stad kennen. Vertonen deze bewoners bijzonder brandveilig gedrag of heeft de nieuwe omgeving hierbij een doorslaggevende rol? Investeren in de kwaliteit van de leefomgeving kan op diverse manieren. De wijkgerichte aanpak vanuit het Grotestedenbeleid biedt hiervoor goede kansen. Diverse netwerkpartners werken hier samen om de fysieke en sociale omgeving te verbeteren. Dit biedt kansen voor de brandweer om hierop aan te haken. Investeren in brandveilig gedrag dient nadrukkelijk geprioriteerd te worden. Een beperkt aantal wijken met een sociaal-‐economische achterstand representeert een aanzienlijk deel van de binnenbranden. De inrichting en bevolkingssamenstelling van deze wijken is zeer divers. Om duurzame gedragsverandering te bewerkstelligen is het noodzakelijk aan te sluiten bij de drijfveren van de (sub)doelgroepen. Naast kennis en veiligheidsbewustzijn, die een belangrijke randvoorwaarde zijn, spelen naar verwachting nog andere gedragsbepalende factoren een rol. Nader onderzoek is gewenst om meer inzicht te krijgen in de factoren die bepalend zijn voor brand(on)veilig gedrag.
x Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Inhoudsopgave Voorwoord ...................................................................................................................................... v Samenvatting ................................................................................................................................ vii 1. Inleiding ................................................................................................................................... 1 1.1. Beleidsmatige context .......................................................................................................................................... 1 1.2. Onderzoeksopzet .................................................................................................................................................... 2 1.1.1. Probleemstelling .................................................................................................................................................. 2 1.1.2. Centrale hypothesen ........................................................................................................................................... 3 1.1.3. Doelstelling ............................................................................................................................................................. 3 1.1.4. Onderzoeksvragen ............................................................................................................................................... 4 1.1.5. Afbakening .............................................................................................................................................................. 4
1.3. Methodiek en validiteit ........................................................................................................................................ 4 1.3.1. Precede-‐Proceed Model ..................................................................................................................................... 4 1.3.2. Onderzoeksmethodiek ....................................................................................................................................... 6 1.3.3. Validiteit .................................................................................................................................................................. 7
1.4. Leeswijzer .................................................................................................................................................................. 8 2. Een beschrijving van aandachtswijken ...................................................................................... 9 2.1. Aandachtswijken in een beleidsmatige context ........................................................................................ 9 2.1.1. Historisch perspectief ........................................................................................................................................ 9 2.1.2. Van aandachtswijk naar krachtwijk ........................................................................................................ 10
2.2. Samenstelling van Haagse aandachtswijken ........................................................................................... 11 2.2.1. Inrichting van de wijken ................................................................................................................................ 12 2.2.2. Bevolking in de wijken .................................................................................................................................... 14
2.3. Deelconclusies ....................................................................................................................................................... 15 3. Brandveiligheid en menselijk gedrag ...................................................................................... 17 3.1. Brand, risico’s en aandachtswijken ............................................................................................................. 17 3.1.1. Kwetsbaarheid woonomgeving .................................................................................................................. 17 3.1.2. Menselijk gedrag bij ontstaan van brand .............................................................................................. 17 3.1.3. Risicofactoren voor brand ............................................................................................................................ 19
3.2. Rationeel versus gewoontegedrag ............................................................................................................... 20 3.3. Gedragsverklaringsmodellen ......................................................................................................................... 22 3.3.1. Theorie van Gepland Gedrag ....................................................................................................................... 22 3.3.2. ASE model ............................................................................................................................................................ 23 3.3.3. Health Belief Model .......................................................................................................................................... 24
3.4. Gedragsverklaringsfactoren ........................................................................................................................... 25 3.4.1. Kennis en bewustzijn ....................................................................................................................................... 26 3.4.2. Sociale normen .................................................................................................................................................. 26 3.4.3. Geanticipeerde spijt ......................................................................................................................................... 27 3.4.4. Perceptie van de risico’s ................................................................................................................................. 27 3.4.5. Cue to action ....................................................................................................................................................... 27 3.4.6. Eigen effectiviteitsverwachting .................................................................................................................. 28 3.4.7. Omgevingsdeterminanten (demografische kenmerken) ................................................................. 28
3.5. Diversiteit in gedragsinterventies ................................................................................................................ 29 3.6. Deelconclusies ....................................................................................................................................................... 31
Brandveilig gedrag in aandachtswijken xi
4. Empirisch onderzoek naar brandveiligheid in Haagse aandachtswijken .................................. 33 4.1. Inleiding ................................................................................................................................................................... 33 4.2. Aanpak ...................................................................................................................................................................... 33 4.2.1. Binnenbranden in relatie tot sociaal-‐economische achterstand ................................................. 33 4.2.2. Brandveilig gedrag in Haagse aandachtswijken ................................................................................ 34
4.3. Resultaten ............................................................................................................................................................... 35 4.3.1. Binnenbranden in relatie tot sociaal-‐economische achterstand ................................................. 35 4.3.2. Brandveilig gedrag in Haagse aandachtswijken ................................................................................ 42
4.4. Deelconclusies ....................................................................................................................................................... 44 5. Conclusies en aanbevelingen .................................................................................................. 47 5.1. Conclusies ............................................................................................................................................................... 47 5.1.1. Centrale hypothesen ........................................................................................................................................ 47 5.1.2. Antwoord op de hoofdvraag ........................................................................................................................ 48 5.1.3. Aanvullende conclusies .................................................................................................................................. 48
5.2. Aanbevelingen ...................................................................................................................................................... 49 5.2.1. Aanbevelingen voor beleidsvorming en – uitvoering ........................................................................ 49 5.2.2. Aanbevelingen voor onderzoek .................................................................................................................. 50
6. Literatuur ............................................................................................................................... 53
Bijlage 1 – Wijkindeling Den Haag .................................................................................................. 57 Bijlage 2 – Vragenlijst survey ......................................................................................................... 59 Bijlage 3 – Beschrijving statistische begrippen ............................................................................... 63
xii Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 1
1. Inleiding
1.1. Beleidsmatige context Het bestrijden van branden en ongevallen en het redden van mensen (en dieren) is sinds jaar en dag de kerntaak van de brandweer. Nog steeds is dit wettelijk sterk verankerd in artikel 25, lid1 van de Wet Veiligheidsregio’s (Wet Veiligheidsregio’s, 2010). Sinds 2010 is een veranderingsproces gaande bij de brandweer in Nederland. Een verschuiving van focus op de repressie naar focus op het voorkomen van brand, stelt de brandweer voor nieuwe uitdagingen. Al sinds de Middeleeuwen staat de brandweer in Nederland in hoog aanzien. Branden blussen en levensreddend handelen, dwingen voortdurend veel respect af. De brandweer heeft door haar vakkundige en hulpverlenende optreden een zeer goed imago bij de bevolking. Als gevolg van onder meer nieuwe wet-‐ en regelgeving zijn de eisen die aan de brandweer worden gesteld fors toegenomen. Verbeteren is niet meer mogelijk en de roep om drastische vernieuwingen wordt steeds luider. (NVBR, 2010 a) Dit zijn de eerste regels uit de visie van de brandweer op de toekomst: De brandweer over morgen, strategische reis als basis voor vernieuwing. Het uitgangspunt voor deze visie is de bevinding dat het maatschappelijk rendement van de brandweer afneemt in de toekomst. Met een verbetering van de repressieve kwaliteiten van de brandweer zullen de branden en het aantal slachtoffers in de toekomst niet afnemen, terwijl de kosten alleen maar zullen blijven stijgen. Centraal in het perspectief voor 2015 – als opstapje naar de stip op de horizon in 2040 – staat het sturen op maatschappelijk rendement. Samengevat betekent dit minder branden, minder slachtoffers en minder schade tegen lagere kosten voor de maatschappij. (NVBR, 2010 a) Centraal in de nieuwe visie staat de nieuwe doctrine brandveiligheid. Menselijk gedrag staat hierbij centraal als belangrijke factor in brandveiligheid, in tegenstelling tot regelgeving die is gericht op de gebouwde omgeving. Kernbegrippen hierbij zijn: • Sturen vanuit risicodifferentiatie • Verhogen van veiligheidsbewustzijn • Verhogen van zelfredzaamheid • Handelingsperspectief vanuit eigen verantwoordelijkheid Dit is beleidsmatig samengevat onder de noemer Brandveilig Leven. Dit omvat de activiteiten die tot doel hebben de fysieke en sociale veiligheid van verschillende doelgroepen in hun omgeving te verbeteren. Dit gebeurt door het veiligheidsbewustzijn, en hun rol in het organiseren van de (eigen) veiligheid en de zelfredzaamheid te vergroten. Dit in samenwerking met andere partijen in die omgeving. (NVBR, 2010 b) Brandveilig Leven beperkt zich niet tot de fysieke veiligheid, maar betreft ook sociale veiligheid. Brandveiligheid is de eerste focus, mede door het sterke en betrouwbare imago van de brandweer. Dit maakt het makkelijker om het publiek te bereiken. De meeste effectiviteit is te bereiken door in de directe woonomgeving te starten. (NVBR, 2010 b) Het is overigens niet de eerste keer dat de brandweer meer aandacht gaat geven aan brandpreventie. In het verleden is naar aanleiding van grote incidenten (o.a. Volendam, Enschede, Schiphol) ook al meer aandacht uitgegaan naar brandpreventie. (Hagen e.a. 2007) Echter, nu is het vanuit een integrale visie door en voor de brandweer gericht op gedrag.
2 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Deze landelijk visie wordt nu in verschillende regio’s in het land vertaald naar uitvoeringsprogramma’s. Risicodifferentiatie is daarbij het uitgangspunt: focus op risicogroepen op basis van risicoprofielen (NVBR, 2010 a). De inzet is om gedragsveranderingsprogramma’s te ontwikkelen gericht op specifieke doelgroepen (NVBR, 2010b) De doelgroepen kunnen worden bepaald op basis van een risicoanalyse. Welke doelgroepen zijn het meest kwetsbaar in de samenleving? Dit sluit aan bij de landelijke tendens om meer te redeneren vanuit risico’s dan vanuit regels (Ministerie van VROM, 2009). In juni 2010 heeft de Raad Regionaal Commandanten (Vrek, 2011) besloten vijf doelgroepen te benoemen voor Brandveilig Leven:
• Aandachtswijken • Studenten • Ouderen • Jeugd • Medewerkers brandweer
Voor deze doelgroepen worden evidence based pilots opgezet. Hierbij worden verschillende interventiemethoden uit andere vakgebieden toegepast binnen het thema Brandveilig Leven. Er is gekozen voor deze methode, omdat er is nog weinig bekend is over de drijfveren van de doelgroepen voor brand(on)veilig gedrag.
1.2. Onderzoeksopzet
1.1.1. Probleemstelling De ontwikkeling van een veilige leefomgeving kan op verschillende schaalniveaus in de tijd worden beschouwd. Vanuit de ruimtelijke ordening kan sprake zijn van veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen, ordenen en ontwerpen. Ontwikkelen vindt plaats op het niveau van de regio of stad; ordenen vindt plaats op het niveau van de wijk; ontwerpen vindt plaats op het niveau van een gebouw. (Suddle, 2007) De wijze waarop de veiligheid in de omgeving wordt geborgd en geoptimaliseerd is ook afhankelijk van het gedrag van de mensen in de omgeving. Het menselijk gedrag blijkt veelal een cruciale schakel in brandveiligheid te zijn, zowel bij het ontstaan/voorkomen van brand als bij het ontstaan/voorkomen van slachtoffers bij brand. Een aanzienlijk deel van de branden ontstaat direct of indirect door menselijk gedrag. (Nifv, 2010) Tegelijkertijd is het vluchtgedrag van mensen ten tijde van brand cruciaal bij het voorkomen van slachtoffers. Brandpreventie wordt veelal geleid door technische maatregelen, zonder dat daarbij het menselijk gedrag voldoende wordt beschouwd. Het gedrag van mensen blijkt sterk af te wijken van het veronderstelde gedrag dat de uitgangspunten vormt onder de wet-‐ en regelgeving. (Nifv, 2008) Binnen de leefomgeving valt vooral winst te behalen in de woonomgeving. Daar vallen de meeste slachtoffers, niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. (Hagen, 2007 a) In Engeland is al meer dan 10 jaar ervaring met voorlichting aan huis over brandveiligheid, onder de noemer community safety. Daarmee is een sterke afname bewerkstelligd ten aanzien van het aantal branden, gewonden en dodelijke slachtoffers (Hagen, 2007 b). Aandachtswijken verdienen binnen de woonomgeving bijzondere aandacht. Sociaal kwetsbare groepen in de samenleving zijn ook kwetsbaar voor brand. Uit Brits onderzoek blijkt dat in wijken met een lagere sociale welstand tot 2.5 keer meer woningbranden zijn dan in rijkere wijken (Stichting Nationale Brandpreventieweek, 2008). Tijdens het NVBR symposium “De brandweer over morgen” in het World Forum in Den Haag (24 maart 2010) vatte secretaris-‐generaal Hans van der Vlist dit samen met de woorden: Brand discrimineert. (Ministerie van VROM, 2010)
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 3
Onderzoek van de Nederlandse Brandwondenstichting (Stichting Nationale Brandpreventie-‐week, 2008) toont aan dat vooral de lagere sociale klasse geen rookmelder in huis heeft. Allochtonen binnen deze klasse scoren daarbij nog eens extra laag. Uit onderzoek in Den Haag (Kuipers, 2001) blijkt dat – op basis van het verkennend onderzoek -‐ branden meer optreden bij allochtone huishoudens dan bij andere huishoudens. Tevens blijkt uit een oriënterend onderzoek (Experian, 2010) dat procentueel veel meldingen van brand in de regio Haaglanden voorkomen bij huishoudens uit de lage sociale klassen, veelal in appartementen, veelal zijnde een huurwoning. In het onderzoek is dit tevens geclassificeerd in mosaic huishoudens1. Hierbij scoren ‘De Knokkers’ bijzonder hoog, waaronder ‘de multiculturele doorzetters’, ‘de jonge flatbewoners’ en de ‘krappe kassen’ vallen. ‘De Knokkers’ zijn vaak nog jong en wonen vooral in de buitenwijken van de grote steden in het westen van het land. In deze buurten wonen vooral mensen met lage inkomens. Doordat ze weinig opleiding hebben genoten hebben ze vaak ongeschoold en uitvoerend werk, bijvoorbeeld in de bouw of industrie. Samengevat: Den Haag kent een aantal aandachtswijken. Aandachtswijken zijn naar verwachting kwetsbaar voor woningbranden. De oorzaak van woningbranden is veelal gelegen bij een menselijke factor. De brandweer wil vanuit haar streven naar een brandveilige samenleving brandveilig gedrag bevorderen. Er is nog weinig bekend over de factoren die bepalend zijn voor het brand(on)veilig gedrag van bewoners in aandachtswijken en de consequenties hiervan voor interventies.
1.1.2. Centrale hypothesen De probleemstelling leidt tot twee centrale hypothesen, die in dit onderzoek zullen worden getoetst:
Hypothese 1 -‐ In Haagse aandachtswijken komen relatief meer binnenbranden voor dan in andere Haagse wijken. Uitgaand van hypothese 1 en stellend dat menselijk gedrag een belangrijke factor is bij het ontstaan van brand (Nifv, 2010), kan de volgende hypothese geformuleerd worden:
Hypothese 2 -‐ Bewoners van Haagse aandachtswijken vertonen minder brandveilig gedrag dan bewoners van andere wijken.
1.1.3. Doelstelling De NVBR hanteert voor het thema Brandveilig Leven een tweesporen beleid: enerzijds 1000 bloemen bloeien, waarbij alle interventie initiatieven worden toegejuicht. Anderzijds, doorontwikkeling van kennis en kunde om een stevig fundament te leggen onder de interventies binnen het thema brandveiligheid. (Vrek, 2011) Met dit onderzoek wordt beoogd een bijdrage aan dit fundament te leveren. Het doel van dit onderzoek is om inzichtelijk te krijgen of een interventiestrategie gericht op gedragsverandering succesvol kan zijn om het aantal woningbranden in aandachtswijken te reduceren. 1 Mosaic Huishouden is de belangrijkste consumentenclassificatie van Nederland. Door gebruik van verschillende registratie data en marketing onderzoek zijn de Nederlandse huishoudens gesegmenteerd in verschillende groepen en onderverdeeld in verschillende types per groep. Per huishouden wordt er een beeld geschetst met betrekking tot de demografie, levensstijl, cultuur en gedrag.
4 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
1.1.4. Onderzoeksvragen Onderstaande hoofd-‐ en deelvragen zijn geformuleerd op basis van de probleemstelling. Hoofdvraag: Kan een verschil in het aantal binnenbranden tussen Haagse aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken worden verklaard door een verschil in brand(on)veilig gedrag?
Deelvragen: 1. Wat is een aandachtswijk? 2. Hoe zijn de Haagse aandachtswijken samengesteld qua inrichting en bevolking? 3. Hoe zijn de oorzaken van brand gerelateerd aan gedrag? 4. Wat is brand(on)veilig gedrag? 5. Welke factoren zijn mogelijk verklarend voor brand(on)veilig gedrag?
1.1.5. Afbakening Om het onderzoek uitvoerbaar/beheersbaar te houden in de beschikbare tijd is de onderzoeksvraag scherp afgebakend. • Focus op binnenbranden:
o Het aantal binnenbranden is bekend. Het aantal binnenbranden is in Nederland en regionaal van dusdanige omvang dat resultaten meetbaar zijn en statistisch bewerkt kunnen worden. Dit in tegenstelling tot het aantal doden en gewonden bij brand, waarvan het aantal zodanig laag is dat hier moeilijk betrouwbare statistische conclusies op gebaseerd kunnen worden.
o Het landelijk beleid kent een drietal doelen: reductie van het aantal branden, slachtoffers en schade. Slachtoffers en schade zijn hierbij een afgeleide van het aantal branden.
o Het zou de voorkeur hebben om te richten op woningbranden als subcategorie van binnenbranden. Echter, gegevens over deze subcategorie zijn niet af te leiden uit de beschikbare data.
• Focus op een aanpak op wijkniveau: Op wijkniveau is goed cijfermateriaal beschikbaar,
zowel over de branden als de bewoners. Daarbij, aandachtswijken zijn door de NVBR benoemd als doelgroep.
• Focus op aandachtswijken: brand discrimineert, aandachtswijken zijn bijzonder gevoelig voor brandrisico’s en moeilijk bereikbaar met grootschalige campagnes.
• Focus op Den Haag, met mogelijke doorkijk voor verbreding:
o Den Haag kent vier aandachtswijken vanuit het Grotestedenbeleid. o Den Haag zal in 2012 namens de NVBR een pilot uitvoeren gericht op
aandachtswijken. De uitkomsten van voorliggend onderzoek kunnen mogelijk een bijdrage leveren aan deze pilot.
1.3. Methodiek en validiteit
1.3.1. Precede-‐Proceed Model De opbouw van dit onderzoek is gebaseerd op een gangbare methodiek vanuit de gezondheidssector: het Precede-‐Proceed model (Green en Kreuter, 2005). De naam van het model is een acroniem voor Predisposing, Reinforceing and Enabling Constructs in Educational Diagnosis and Evaluation – Policy, Regulatory and Organizational Constructs in Educational and Ecological Development. Dit sluit tevens aan op de theorie van “intervention mapping” (Bartholomew e.a., 2006).
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 5
Het model is in de jaren ‘60/’70 ontwikkeld en later verfijnd. Het model geeft handvatten om een succesvolle interventiestrategie te ontwikkelen, die uitgaat van mensen in (en de interactie met) hun omgeving. Centraal in het model staat de ecologische en educatieve aanpak. Ecologie is hierbij gedefinieerd als de relatie tussen de individuen en hun omgeving. Gedrag wordt mede bepaald door sociale en omgevingsfactoren. De educatieve aanpak komt voort uit het gegeven dat bewustzijn, kennis en vaardigheden het gedrag van mensen beïnvloeden. Dit gedrag op zijn beurt is weer van invloed op de omgeving, waarin de individuen zich bevinden. Hiermee zijn het individu en de omgeving nadrukkelijk aan elkaar verbonden. Zoals de naam doet vermoeden, bestaat het model uit twee delen:
1. Fase 1 t/m 4 richten zich op de ontwikkeling van een succesvolle interventiecampagne (PRECEDE).
2. Fase 5 t/m 8 richten zich op de evaluatie van de campagne gericht op het proces, de impact en de outcome (PROCEED).
Figuur 1 – Een schematische weergave van het Precede-‐Proceed model (naar: Green en Kreuter, 2005), waarbij de eerste drie (analyse)fasen de basis vormen van de ontwikkeling van een gezondheidsprogramma
Het model kent 8 fases; in dit rapport worden de eerste drie fasen als handvat gebruikt. Dit zijn de analyse fasen. Deze fasen moeten eerst worden doorlopen om vervolgens een interventiecampagne op te zetten. Centraal in deze drie fasen staat de analyse van de culturele en sociale situatie van de populatie, gericht op de gezondheidsproblemen, die de kwaliteit van leven negatief beïnvloeden. Gezondheid is op zichzelf geen doel, maar het is een belangrijk middel om de kwaliteit van leven te verhogen. Gezondheid en kwaliteit van leven hebben een wederkerige relatie: Ze beïnvloeden elkaar wederzijds.
6 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Deze aanpak voor de ontwikkeling van een gezondheidsprogramma lijkt ook aanknopings-‐punten te bieden voor programma’s gericht op brandveiligheid:
1. Net als gezondheid is brandveiligheid geen doel op zich. Het hogere doel is de kwaliteit van leven. Uit een maatschappelijke kosten-‐batenanalyse (MKBA) blijkt dat investeren in voorlichting over brandveiligheid in huis, het aantal branden en de gevolgen reduceert en het welzijn van burgers verhoogt. (SEO, 2010) Veel gezondheidscampagnes zijn gericht op aandachtswijken (ofwel: wijken met een lage Sociaal Economische Score, SES), aangezien gezondheid evenals brandveiligheid discrimineert.
2. Elk gedrag, o.a. gezondheidsgedrag en brandveilig gedrag, wordt sterk beïnvloed door de omgeving, waarin mensen zich bevinden (Postmes at al, 2009). Een ecologisch model zoals het Precede-‐Proceed model gaat uit van de mens in zijn omgeving. Hierbij wordt het gedrag en de levensstijl van individu, groep en omgeving geanalyseerd. Deze categorieën van factoren zijn van invloed op het gezondheidsprobleem en naar verwachting daarmee ook op het brandveiligheidsprobleem.
3. Gezondheidsbevordering richt zich op gedragsverandering “achter de voordeur”, waarbij
niet direct een financiële prikkel of sanctie op van toepassing is, evenals brandveiligheid. Tevens is zowel bij gezondheidsgedrag als brandveilig gedrag sprake van een uitgestelde beloning of straf. Bepaald gedrag leidt mogelijk pas na jaren (of op individueel niveau wellicht nooit) tot een bepaalde ziekte of brand in huis.
1.3.2. Onderzoeksmethodiek Het empirisch onderzoek bestaat uit twee delen, te weten:
• een statistische analyse van twee aan elkaar gekoppelde datasets • een analyse van een survey onder bewoners van de betreffende wijken
Voor de statistische analyse is gebruik gemaakt van twee datasets: het meldkamersysteem van Brandweer Haaglanden en de buurtmonitor van de gemeente Den Haag (Gemeente Den Haag, 2011c). Alle binnenbranden over de periode 2006 – 2010 (aantal = 3749) zijn geclusterd per wijk en vergeleken met de achterstandscore per wijk uit de buurtmonitor. Hierbij is gebruik gemaakt van statistische technieken als een regressieanalyse en een t-‐toets. (zie bijlage 3 voor toelichting) (Gonick en Smith, 2004). Om inzicht te krijgen in het brand(on)veilig gedrag van bewoners van aandachtswijken is een korte vragenlijst opgesteld. Deze is voorgelegd aan bewoners uit diverse wijken in Den Haag. Hierbij is gebruik gemaakt van het IVS-‐systeem: Interactive Voting System. Bewoners hebben anoniem via stemkastjes antwoord gegeven op de vragen. Na afloop van de vragen is een korte presentatie gegeven over brandveiligheid in de wijk, waarbij ook enkele resultaten uit de vragenlijst (anoniem) zijn getoond. De bewoners zijn benaderd via diverse bewonersplatforms in de wijken. Het gedrag van de bewoners van aandachtswijken is vergeleken met een referentiegroep. De referentiegroep bestaat uit bewoners uit niet-‐aandachtswijken in Den Haag. Bewonersplatforms van deze wijken zijn minder goed bereikbaar of komen niet frequent bijeen. Vandaar dat de referentiegroep op een andere manier is benaderd: Deze groep bestaat uit respondenten die op straat zijn aangesproken met een korte vragenlijst. Via de postcode is vastgesteld of ze wel of niet in een aandachtswijk wonen. De aanpak van zowel de statistische analyse als de analyse van de vragenlijst is nader beschreven in het hoofdstuk, waarin de resultaten worden gepresenteerd.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 7
1.3.3. Validiteit Over de validiteit van het onderzoek is in algemene zin een aantal opmerkingen te maken. Het onderzoek is gericht op Haagse aandachtswijken in relatie tot andere wijken in Den Haag. De uitkomsten zijn hiermee primair alleen van toepassing op Den Haag. In het rapport zal worden aangegeven op welke wijze de resultaten mogelijk breder toepasbaar zijn, voor andere aandachtswijken in Nederland. Zowel de database vanuit het meldkamersysteem als de buurtmonitor worden onderhouden door publieke partijen. De data vanuit het meldkamersysteem kent echter een aantal onnauwkeurigheden, die het gevolg zijn van de variatie in registratie. Dit is echter van beperkte invloed op de resultaten, aangezien het een relatieve vergelijking tussen wijken betreft. Verondersteld wordt dat de onnauwkeurigheid in het systeem gelijk is voor alle wijken. Voor de survey is gebruik gemaakt van vragenlijsten, omdat het qua uitvoerbaarheid voor dit onderzoek de meest geschikte methode was. Om de betrouwbaarheid van de survey te waarborgen, is met een drietal aspecten rekening gehouden: Steekproefomvang – De omvang van de steekproef (in combinatie met de gevonden proportie van de uitkomst) is van invloed op de foutmarge van de resultaten. Als de steekproef groter is, zal de foutmarge afnemen. De foutmarge (f) als gevolg van de steekproefomvang en de proportie bij een betrouwbaarheidsinterval van 95 % is goed te bepalen:
f =1,96* p*(1! p)n
, waarbij f = foutmarge, p = proportie, n = steekproefgrootte. Een steekproefgrootte van 97 (aandachtswijken) en 59 (referentiegroep) leidt tot een foutmarge van ongeveer 10 %, afhankelijk van de gevonden proportie. Dit is een acceptabele foutmarge voor een vergelijkende studie. Representativiteit steekproef – De steekproef van de aandachtswijken is verkregen via bewonersoverleggen van de verschillende wijkverenigingen. Deze groep vertegenwoordigt de bewoners van de wijk in tal van overleggen en kan daarmee als een betrouwbare representant van de wijk worden gezien. De steekproef voor de referentiewijk is verkregen door mensen aan te spreken op straat. Dit is geen aselecte steekproef, maar er is geen reden om aan te nemen dat deze groep niet representatief is als referentiegroep. Om uitvoeringsredenen is gekozen voor een selecte in plaats van aselecte steekproef. Betrouwbaarheid antwoorden – Om zoveel mogelijk betrouwbare antwoorden te krijgen is rekening gehouden met een aantal aspecten: • Kennis van eigen gedrag: De vragen en antwoorden zijn zo veel mogelijk eenduidig
opgesteld en gericht op concreet, eenvoudig eigen gedrag. Hierdoor is het aannemelijk dat de antwoorden grotendeels corresponderen met het werkelijke gedrag.
• Interpretatie vragen en (meerkeuze) antwoorden: Ondanks dat de vragen en antwoorden zo eenduidig mogelijk zijn opgesteld, kunnen er interpretatieverschillen ontstaan. Doordat de vragen grotendeels door dezelfde persoon zijn gesteld en waar nodig toegelicht, is dit risico verkleind.
• Sociaal wenselijk gedrag: De antwoorden zijn anoniem geregistreerd en verwerkt. Dit is vooraf expliciet gemeld, waardoor er geen directe aanleiding is voor sociaal wenselijk gedrag.
8 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
1.4. Leeswijzer De hoofdvraag van dit rapport wordt beantwoord aan de hand van twee hypothesen. Deze hypothesen worden getoetst door analyse van verzamelde data. De kern van het rapport bestaat uit drie delen:
Achtergrond: Een beschrijving van aandachtswijken (hoofdstuk 2) In dit hoofdstuk wordt aan de hand van literatuurstudie een beschrijving gegeven van het begrip “aandachtswijken”. Tevens wordt op basis van de buurtmonitor Den Haag een beeld geschetst van de Haagse aandachtswijken: hoe zien ze eruit en wie wonen er.
Achtergrond: Brandveiligheid en menselijk gedrag (hoofdstuk 3) In dit hoofdstuk wordt eerst beschreven wat de belangrijkste oorzaken van het ontstaan van brand zijn en wat de rol van het menselijk gedrag hierbij is. In de literatuur is gezocht naar de wijze waarop gedrag tot stand komt: rationeel of op basis van gewoontes. Dit heeft geleid tot een definitie van het begrip “ brandveilig gedrag”. In dit hoofdstuk wordt tevens een doorkijkje gemaakt vanuit diverse modellen richting factoren die mogelijk bepalend zijn voor het verklaren van brandveilig gedrag. Dit kan een opmaat zijn voor een mogelijke interventiestrategie om het aantal binnenbranden in Haagse aandachtswijken terug te dringen.
Empirisch onderzoek naar brandveiligheid in Haagse aandachtswijken (hoofdstuk 4) De kern van het rapport wordt gevormd door dit hoofdstuk, waarin de aanpak en het resultaat van het empirisch onderzoek wordt beschreven. Het onderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel richt zich op de relatie tussen het aantal binnenbranden in Den Haag en sociaal-‐economische achterstanden. Deel twee richt zich op het brandveilig gedrag in Haagse aandachtswijken in vergelijking met andere wijken in Den Haag. Het rapport wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen. Hierin worden de gestelde hypothesen besproken en wordt antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag. Hoofdvraag: Kan een verschil in het aantal binnenbranden tussen Haagse aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken worden verklaard door een verschil in brand(on)veilig gedrag?
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 9
2. Een beschrijving van aandachtswijken In dit hoofdstuk staan twee deelvragen centraal, welke aan het eind van dit hoofdstuk worden beantwoord:
• Wat is een aandachtswijk? • Hoe zijn de Haagse aandachtswijken samengesteld qua inrichting en bevolking?
2.1. Aandachtswijken in een beleidsmatige context Afgelopen jaren hebben aandachtswijken beleidsmatig volop in de belangstelling gestaan. Het Kabinet Balkenende-‐IV heeft de aanpak van aandachtswijken tot speerpunt benoemd in het coalitieakkoord, wat onder meer tot uiting kwam in een Minister zonder portefeuille voor Wonen, Werken en Integratie. Het achterliggende doel hiervan was om de sociale samenhang in de samenleving te bevorderen. (Coalitieakkoord, 2007) Tussen februari 2007 en november 2008 werd deze functie bekleed door Minister Vogelaar. Zij werd voornamelijk bekend door de samenstelling van een lijst met 40 aandachtswijken, die later in de volksmond ook wel de Vogelaar-‐wijken werden genoemd.
2.1.1. Historisch perspectief Nieuw was de wijkgerichte aanpak van Minister Vogelaar niet. Het wijkgerichte beleid kent een historie sinds de Tweede Wereldoorlog. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR, 2005) onderscheidt drie golven van belangstelling vanuit de beleidsmakers voor de buurt en wijk: direct na WOII, de jaren ’70 en sinds de jaren ’90. De angst voor ongewenste verschillen speelt in elk van deze perioden een centrale rol. Te grote verschillen tussen (groepen) mensen zouden de sociale cohesie in de samenleving kunnen ondermijnen. Echter, de gevoelde verschillen zijn anders van aard in elk van de perioden.
Jaren 1945 tot 1960 -‐ sociaal-‐culturele bezorgdheid naar aanleiding van WOII Na de Tweede Wereldoorlog bleek democratie geen vanzelfsprekendheid meer. Mensen waren hun vertrouwen in de traditionele democratische instellingen kwijt geraakt. Bang om onder te dompelen in de grote massa, werd het gemeenschapsdenken op wijk en buurt niveau centraal gezet. Hiermee werd tevens een alternatief geboden voor de karakteristieke zuilencultuur in Nederland. Onder invloed van de centrale gedachte over stedenbouw, is de wijkaanpak in de tweede helft van de jaren ’50 in de vergetelheid geraakt.
Jaren 1970 -‐ 1990 -‐ zorg over sociaal-‐economische ongelijkheid Stedenbouw in de jaren na de oorlog stond in het teken van de grootscheepse aanpak van de woningnood. De bouwwijze was gestoeld op “Het Nieuwe Bouwen”, waarbij lucht, licht en ruimte de kernwoorden waren. Dit resulteerde in uitgestrekte woonwijken met een eenvormige uitstraling. De inspanning in de nieuwbouwwijken ging ten koste van de bestaande wijken. Veel bestaande wijken in de grote steden raakten vervallen. De noodzakelijk inhaalslag onder de noemer stadvernieuwing was nog steeds gestoeld op fysieke aanpassingen van woningen, straten, buurten en wijken. Anders dan voorgaande jaren werd hierbij wel gekozen voor betrokkenheid van en samenwerking met burgers, winkeliers en woningcorporaties op lokaal niveau. Na verloop van jaren kreeg naast de bouwkundige en stedebouwkundige invalshoek ook de leefbaarheid meer aandacht. Tegelijkertijd met de stadsvernieuwing kreeg ook het welzijnswerk op wijkniveau een impuls. Het welzijnswerk langs de klassieke zuilen brokkelde af en de verantwoordelijkheid kwam te liggen bij de lokale overheid. Deze projectgerichte en probleemgerichte aanpak op klein schaalniveau – zowel vanuit de stadsvernieuwing als het welzijnswerk -‐ had ook bestuurlijke consequenties. In verschillende steden ontstonden stadsdelen of deelgemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag).
10 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Jaren 1990 e.v. -‐ angst voor maatschappelijke tweedeling, o.a. etnisch, religieus Anders dan voorgaande perioden was de wijkgerichte aanpak in de jaren ’90 centraal financieel gestuurd onder de noemer Grotestedenbeleid, waarbinnen ook sociale en stedelijke vernieuwing viel. Doel van dit beleid was het integraal aanpakken van fysieke, sociale en economische problemen. De Rijksoverheid stelde budgetten beschikbaar voor gemeenten met wijken, waar een opeenstapeling van sector overschrijdende problemen zich voordeed. De invulling van het beleid moest lokaal plaatsvinden langs diverse thema’s, waarvoor middels convenanten budgetten beschikbaar werden gesteld. Deze thema’s zijn:
• veiligheid, integratie en inburgering, maatschappelijke opvang van kwetsbare groepen, sociale cohesie;
• investeringen in jeugd en onderwijs; • herstructurering van wijken – nadrukkelijk om de trek uit de steden van mensen met
midden-‐ en hoge inkomens tegen te gaan; • verbetering van de economische structuur en het ondernemersklimaat.
2.1.2. Van aandachtswijk naar krachtwijk In 2002 lanceerde het Ministerie van VROM de 56-‐wijken aanpak met als doel de stedelijke vernieuwing te versnellen. Grootscheepse herstructureringsprojecten duurden te lang, waardoor verloedering optrad in verouderde wijken. Deze aanpak zet zich voort in de loop der jaren. In november 2006 schrijft de Minister van VROM (Winsemius) aan de Tweede Kamer in een agenderende brief over het Grotestedenbeleid 2005 – 2009 (Winsemius, 2006): “De belangrijkste boodschap uit de analyse is drieledig. In de eerste plaats blijkt dat de stedelijke vernieuwingsopgave ook na 2009 urgent is en hoge prioriteit vraagt. In een aantal Nederlandse steden is het gevaar van een toenemende tweedeling prominent aanwezig. De kloof tussen aantrekkelijke en achtergebleven wijken wordt eerder groter dan kleiner.” […] “Een goed leefklimaat vereist ook dat geïnvesteerd wordt in een duurzame milieukwaliteit, zodat risico’s voor de gezondheid door geluid, stof en stank worden geminimaliseerd. Niet in de laatste plaats is de herstructurering van wijken vaak ook een aanleiding om tegelijkertijd andere fysieke opgaven, zoals waterberging, milieuproblematiek (o.a. bodemsanering, externe veiligheid) of voldoende groen te realiseren.” […] “Uit de bij deze brief gevoegde analyses blijkt dat in circa 140 wijken in Nederland sprake is van een cumulatie van fysieke en sociaal-‐ economische achterstanden en problemen.” […] “Van de 140 aandachtswijken verkeren er circa 40 wijken daadwerkelijk in de gevarenzone. In deze wijken is en wordt de maatschappelijke problematiek complexer en harder. In deze gebieden is het perspectief op werk voor veel mensen beperkt. Onveiligheid, uitsluiting en verloedering voeren de boventoon. Een cumulatie van dergelijke problemen zet de leefbaarheid op wijk-‐ en buurtniveau onder druk.” […] Minister Vogelaar pakte deze draad op als Minister van Wonen, Werken en Integratie wat uiteindelijk leidde tot een Actieplan krachtwijken – Van aandachtswijk naar krachtwijk (Ministerie van VROM, 2007). Het actieplan vloeide voort uit de bezoeken die de minister heeft gebracht aan diverse wijken in Nederland: “ In 40 wijken in 18 Nederlandse gemeenten blijft de kwaliteit van de leefomgeving door een cumulatie van problemen flink achter bij die van andere wijken in de stad. Complexe maat-‐ schappelijke problemen als schooluitval, een verloederde en eenzijdige woon-‐ en leefomgeving met weinig mogelijkheden voor sociale contacten, hoge (jeugd)werkloosheid, een gebrekkige
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 11
inburgering van nieuwkomers en achterblijvende emancipatie en participatie van vooral niet-‐westerse vrouwen, weinig werkgelegenheid in de buurt, ontoereikende jeugdzorg, gezondheidsachterstanden, criminaliteit en gevoelens van onveiligheid, en het ontbreken van relevante sociale netwerken en contacten, komen in deze wijken veelvuldig en naast elkaar voor. De problemen staan niet op zichzelf; de hardnekkigheid van de problematiek is vooral gelegen in de cumulatie van al deze problemen.” Over de selectie, bekendmaking en rangorde is in de media de nodige aandacht geweest. (Rechtbank Amsterdam, 2008) De geselecteerde 40 wijken scoren op een aantal belangrijke kenmerken aanzienlijk slechter dan andere wijken in Nederland. De volgende criteria zijn van toepassing geweest op de selectie van de aandachtswijken (Ministerie van VROM, 2007):
• Het gemiddelde inkomen per huishouden ligt met €22.000,-‐, ruim 25% lager ten opzichte van het landelijk gemiddelde (€30.000,=);
• Het aandeel werkenden in de wijkbevolking ligt met 53% substantieel lager (landelijk 64%);
• Het aandeel woningen in de voorraad met een lage kwaliteit is 2,5 maal zo hoog; • De sociale en fysieke kwaliteit is er aanzienlijk slechter; de overlastindexen die deze
slechte kwaliteit uitdrukken liggen er respectievelijk 21 en 13 punten boven het landelijk gemiddelde.
De focus in het Actieplan ligt primair op de thema’s wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid. Veiligheid wordt hierbij voornamelijk ingevuld als sociale veiligheid: overlast en criminaliteit van (hang)jongeren en verslaafden. Wijkagenten moeten meer zichtbaar zijn in de wijk en de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, wijkverengingen, woningcorporaties, gemeente en politie moet geïntensiveerd worden om tot een integrale aanpak te komen. In lijn met eerder programma’s vindt stimulering plaats via financiële impulsen op basis van “charters”. In een charter worden afspraken gemaakt, waarbij zowel het Rijk als de gemeente (ieder vanuit hun eigen domein) een beleidsinspanning leveren. Deze afspraken zijn er op gericht om een doorbraak te forceren in de veelal complexe vraagstukken die in de wijk spelen. Aan de charters liggen lokaal opgestelde wijkactieplannen ten grondslag, die zich – vanuit het oogpunt veiligheid -‐ specifiek richten op veiligheidsproblemen op (in ieder geval) het gebied van jeugd en veiligheid, overlast, (huiselijk) geweld en wijkveiligheid. Samengevat: Aandachtswijken is een beleidsmatige term uit het grotestedenbeleid, die inmiddels veel bekendheid geniet. Echter, in algemene zin wordt veelal gesproken over probleemwijken of achterstandswijken. Het meest recente overzicht vanuit de rijksoverheid van aandachtswijken bestaat uit 40 wijken in 18 gemeenten met fysieke en sociaal-‐economische problemen en achterstanden. Rijksoverheid, gemeenten, woningcorporaties, lokale organisaties en bewoners werken samen om deze wijken te verbeteren. (Rijksoverheid, 2010)
2.2. Samenstelling van Haagse aandachtswijken Vier wijken uit het Actieplan krachtwijken – Van aandachtswijk naar krachtwijk (Ministerie van VROM, 2007) zijn in Den Haag gelegen, te weten: Transvaalkwartier, Schildersbuurt, Stationsbuurt en Zuidwest. Echter, feitelijk is Zuidwest een verzameling van meerdere wijken, namelijk Moerwijk, Morgenstond, Bouwlust/Vrederust. De gemeente Den Haag heeft in 2008 een overeenkomst afgesloten met de toenmalige minister, waarin voor de vier Haagse aandachtswijken vijf pijlers zijn gedefinieerd. (Gemeente Den Haag, 2011a)
12 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Een van de pijlers is “een schone, hele en veilige wijk”: Kern van de krachtwijkenaanpak is het transformeren van deze wijken tot concurrerende woon-‐, werk-‐, verblijfs-‐ en investeringsmilieus. Noodzakelijke voorwaarde daarvoor is veiligheid. Criminaliteit en overlast komen in de krachtwijken meer voor dan in de rest van de stad. Om de krachtwijken veiliger te maken en te houden is extra inzet nodig. Er worden daartoe op drie niveaus acties ondernomen: jongeren hebben meer te doen in de wijk en er wordt meer perspectief geboden op scholing en werk, de problemen achter de voordeur worden aangepakt en er wordt ingezet op een vangnet van repressieve maatregelen.
2.2.1. Inrichting van de wijken De keuze voor de 40 aandachtswijken is vooral op sociaal economische gronden tot stand gekomen. Dat verklaart de grote verscheidenheid tussen de wijken in ontwikkeling en bebouwing. De aandachtswijken in Nederland zijn gebouwd in de periode 1875 -‐1975 en omvatten arbeiderswijken uit het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, wijken uit het interbellum (1920-‐1940) en wijken uit de wederopbouwperiode (na WOII). Een aantal wijken staat als vanaf de periode van de stadsvernieuwing (in de jaren zeventig en tachtig) tot op heden in de aandacht. Soms was de fysieke toestand van de wijk al behoorlijk op orde en lagen de problemen vooral op sociaal-‐maatschappelijk vlak. (Rijksadviseur Cultureel Erfgoed, 2011) Het beeld dat geschetst wordt van de aandachtswijken in Nederland is ook herkenbaar voor de Haagse wijken. Er is een grote variëteit aan type woningen en de wijken zijn in verschillende tijdsperioden opgebouwd. De wijken Bouwlust/Vrederust, Morgenstond en Moerwijk zijn voor een aanzienlijk deel gebouwd in de periode 1945 – 1970. De ontwikkeling van de woningbouw in de wijken Stationsbuurt, Schildersbuurt en Transvaalkwartier heeft juist in die periode grotendeels stil gelegen. De basis van deze wijken dateert van voor 1930 en is vanaf de jaren ’80 sterk vernieuwd. Daarmee blijkt dat de geleidelijke opbouw over de gehele 20e eeuw van de stad Den Haag een gemiddelde van uitersten is. Figuur 2 – Weergave van de bouwperioden van de Haagse aandachtswijken in vergelijking met het gemiddelde van Den Haag (Gemeente Den Haag, 2011c)
!"#
$!"#
%!"#
&!"#
'!"#
(!"#
)!"#
*!"#
+!"#
,!"#
$!!"#
%*#-./01234556.# %,#-789:;<634556.# &!#=6/23>//:?@A/60<6#
&&#B15A:53.CD6<;<653.#
&'#E16F<23.12;# &)#E1<6A9G@# H<I9;;<:;<######J<2#K//F#
"#%!!$#<2#:/.<6#
"#$,,$#.CI#%!!!#
"#$,+$#.CI#$,,!#
"#$,*$#.CI#$,+!#
"#$,)!#.CI#$,*!#
"#$,'(#.CI#$,(,#
"#$,&$#.CI#$,''#
"#$,$)#.CI#$,&!#
"#>116#$,$(#
"#415AG//6#124<@<2;CI93392F#
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 13
De grote variatie in de bouwperiode van de wijken komt deels ook tot uiting in de diverse woningtypen. In alle wijken – behalve Transvaalkwartier, waar de portiekwoningen boven gemiddeld voorkomen – hebben flats een groot aandeel: variërend van 48 % in de Stationsbuurt tot 82 % in Bouwlust/Vrederust. De flats dateren veelal uit de periode van na 1945. In de wijken Bouwlust/Vrederust, Morgenstond en Moerwijk is sprake van de eerste bouwontwikkeling, terwijl in de andere wijken de flats onderdeel zijn van de herstructurering. Stationsbuurt, Schildersbuurt en Transvaalkwartier kennen alle drie in totaal ongeveer 25 % aan maisonnettes, boven-‐ en benedenwoningen, overeenkomstig het gemiddelde in Den Haag. Figuur 3 -‐ Weergave van de verschillende woningtypen in de Haagse aandachtswijken in vergelijking met het gemiddelde van Den Haag (Gemeente Den Haag, 2011c)
Alle huizen in aandachtswijken hebben een lagere gemiddelde WOZ-‐waarde dan het gemiddelde in Den Haag. Ondanks de variëteit in type woningen en bouwperiodes is de variatie in WOZ-‐waarden van appartementen en woningen beperkt (20 à 25 %). De variatie in de WOZ-‐waarde van eengezinswoningen is daarentegen groot (bijna 50 %). Dit zou verklaard kunnen worden door de zeer beperkte aanwezigheid van dit soort woningen in deze wijken, waardoor uitschieters het gemiddelde sterk beïnvloeden. Figuur 4 -‐ Weergave van de gemiddelde WOZ-‐waarde (in Euro’s) van diverse woningsoorten in de Haagse aandachtswijken in vergelijking met het gemiddelde van Den Haag (Gemeente Den Haag, 2011c)
!"#
$!"#
%!"#
&!"#
'!"#
(!"#
)!"#
*!"#
+!"#
,!"#
$!!"#
%*#-./01234556.# %,#-789:;<634556.# &!#=6/23>//:?@A/60<6#
&&#B15A:53.CD6<;<653.#
&'#E16F<23.12;# &)#E1<6A9G@# H<I9;;<:;<######J<2#K//F#
"#1><69F<#A1292F#
"#12>69G<#A1292F#
"#8<:L;544<:A1292F#
"#>69G3.//2;<#A1292F#
"#<<2F<M923.533<2A1292F#
"#<<2F<M92381<@A1292F#
"#N160<@A1292F#
"#O/.#
"#I/9312<P<#
"#41><2A1292F#
"#4<2<;<2A1292F#
!"
#!$!!!"
%!!$!!!"
%#!$!!!"
&!!$!!!"
&#!$!!!"
'!!$!!!"
'#!$!!!"
(!!$!!!"
&)"*+,-./01223+"&4"*56789:301223+" '!";3,/0<,,8=>?,3-:3"
''"@.2?820+AB3:9:320+"
'("C.3D:/0+./9" 'E"C.:3?7F>" G:H799:89:"""""""""""I:/"J,,D"
G:H799:89:"?,,39:"::/D:K7/0?./7/D:/L"M37F0M:78"N%!"
G:H799:89:"?,,39:",MM,3+:H:/+:/L"M37F0M:78"N%!"
G:H799:89:"?,,39:"?./7/D:/L"M37F0M:78"N%!"
14 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
2.2.2. Bevolking in de wijken Den Haag is een zeer gemengde stad met 52 % autochtonen en 48 % allochtonen. Allochtonen is daarbij een breed begrip, variërend van Westerse allochtonen (o.a. Oost Europeanen) tot niet Westerse allochtonen (o.a. Marokkanen, Turken). Bij de allochtonen kan ook nog onderscheid worden gemaakt naar de tijdelijkheid van hun verblijf. Den Haag kent een relatief grote groep expats: buitenlanders die voor een of enkele jaren in de stad verblijven voor hun werk. (Kuipers, 2001) (Veiligheidsregio Haaglanden, 2011) De aandachtswijken zijn allen zeer gemengd qua samenstelling met gemiddeld minder autochtonen dan in andere wijken van Den Haag. Opvallend is de onderlinge diversiteit tussen de wijken. De wijken Stationsbuurt, Bouwlust/Vrederust, Morgenstond en Moerwijk wijken qua samenstelling slechts beperkt af van het gemiddelde van Den Haag. Het aandeel autochtonen is iets kleiner, maar de verdeling van de andere bevolkingsgroepen is nagenoeg gelijk. De wijken Schildersbuurt en Transvaalkwartier zijn echter duidelijk afwijkend qua samenstelling: weinig autochtonen (< 10 %) en een groot aandeel Turken, Marokkanen en Surinamers. Bij de vestiging van allochtonen is de sociaal economische status van grote invloed. Daarnaast leggen de banden in de sfeer van de familie, religie, ras en regio van herkomst de grondslag voor hechte gemeenschappen. Met name Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse groepen vormen een hechte gemeenschap, wat tot uiting komt in de hoge concentratie in bepaalde wijken. (Kuipers, 2001) Figuur 5 – Een weergave van de samenstelling van de Haagse aandachtswijken in vergelijking met het gemiddelde van Den Haag (Gemeente Den Haag, 2011c)
De leeftijdsopbouw in de aandachtswijken varieert slechts in beperkte mate van elkaar en van het gemiddelde in Den Haag. Opvallend is wel het grote aandeel 20 t/m 44 jarigen in de Stationsbuurt. Tevens kennen de wijken Bouwlust/Vrederust, Morgenstond en Moerwijk een relatief groot aandeel ouderen (boven de 65 jaar) vooral ten opzichte van de andere aandachtswijken en enigszins ten opzichte van het Haags gemiddelde.
!"#
$!"#
%!"#
&!"#
'!"#
(!"#
)!"#
*!"#
+!"#
,!"#
$!!"#
%*#-./01234556.# %,#-789:;<634556.# &!#=6/23>//:?@A/60<6#
&&#B15A:53.CD6<;<653.#
&'#E16F<23.12;# &)#E1<6A9G@# H<I9;;<:;<#############J<2#K//F#
"#L><69F#29<.?A<3.<63<#/::178.12<2#
"#M20::9//23#
"#-5692//I3#
"#E/61@@//23#
"#=56@3#
"#N<3.<63<#/::178.12<2#
"#M5.178.12<2#
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 15
Figuur 6 – Een weergave van de leeftijdsopbouw van de Haagse aandachtswijken in vergelijking met het gemiddelde van Den Haag (Gemeente Den Haag, 2011c)
De werkeloosheid is in alle zes de aandachtswijken (veel) hoger dan gemiddeld in Den Haag. Onderling is de variatie groot: Moerwijk en Schildersbuurt scoren met ongeveer 11 % “slecht”, terwijl Stationsbuurt (6.4 %) maar net boven het gemiddelde van Den Haag zit (5.4 %). Figuur 7 – Een weergave van het percentage werklozen op de totale potentiele beroepsbevolking van de Haagse aandachtswijken in vergelijking met het gemiddelde van Den Haag (Gemeente Den Haag, 2011c)
2.3. Deelconclusies Onderstaande deelconclusies volgen uit dit hoofdstuk. In de tekstblokken wordt antwoord gegeven op de deelvragen. 1. “Aandachtswijken” is een begrip dat voortkomt uit de wijkenaanpak van het
Grotestedenbeleid. Veiligheid is een belangrijk speerpunt in wijkaanpak, maar brandveiligheid is geen thema. Samenwerking met andere partijen staat centraal in de wijkenaanpak, maar de brandweer wordt niet als partner genoemd.
!"#
$!"#
%!"#
&!"#
'!"#
(!"#
)!"#
*!"#
+!"#
,!"#
$!!"#
%*#-./01234556.# %,#-789:;<634556.# &!#=6/23>//:?@A/60<6#
&&#B15A:53.CD6<;<653.#
&'#E16F<23.12;# &)#E1<6A9G@# H<I9;;<:;<#############J<2#K//F#
"#+!#G//6#<2#15;<6#
"#)(#.CI#*,#G//6#
"#'(#.CI#)'#G//6#
"#%!#.CI#''#G//6#
"#$(#.CI#$,#G//6#
"#(#.CI#$'#G//6#
"#!#.CI#'#G//6#
0 2 4 6 8 10 12
27 Stationsbuurt
29 Schildersbuurt
30 Transvaalkwartier
33 Bouwlust/Vrederust
34 Morgenstond
36 Moerwijk
gemiddelde Den Haag
16 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
2. De wijkenaanpak is van alle tijden met wisselende achtergronden, maar gezamenlijke doelen: voorkomen van te grote sociaal-‐economische verschillen. Het laatste overzicht vanuit de Rijksoverheid kent 40 aandachtswijken in Nederland met sociaal-‐economische achterstanden. Synoniem voor aandachtswijk is in de volksmond: krachtwijk, prachtwijk, probleemwijk, achterstandswijk.
3. De aandachtswijken hebben een gezamenlijke deler, namelijk sociaal-‐economische
achterstand. Echter, de inrichting en bevolkingssamenstelling van de wijken is zeer divers.
Deelvraag 1: Wat is een aandachtswijk? De term aandachtswijk kan worden beschouwd in enge en in brede zin. In enge zin betreft het de 40 wijken, die door Minister Vogelaar in het kader van het Grotestedenbeleid in 2007 zijn benoemd tot speerpunt. De parameters voor de selectie van deze wijken zijn: huishoudinkomen, werkeloosheid, kwaliteit woningen, sociaal en fysieke kwaliteit van de wijk. In brede zin heeft de term aandachtswijk betrekking op alle wijken met een sociaal-‐economische achterstand. Het wijkgericht beleid kent al een lange historie sinds WOII. In het verleden zijn andere termen voor soortgelijke wijken gebruikt, zoals probleemwijken, achterstandswijken en achterbuurten. In het vervolg van dit onderzoek wordt gekozen voor een brede benadering: een aandachtswijk is een wijk met een sociaal-‐economische achterstand.
Deelvraag 2: Hoe zijn de Haagse aandachtswijken samengesteld qua inrichting en bevolking? De focus voor de beantwoording van deze vraag heeft gelegen op de zes aandachtswijken zoals die benoemd zijn in de wijkenaanpak van Minister Vogelaar uit 2007. Grofweg zijn de zes eerdergenoemde Haagse wijken in twee clusters onder te verdelen met vanzelfsprekend enige interne variatie:
Stationsbuurt, Schildersbuurt, Transvaalkwartier a. Opgebouwd voor 1930 en grootschalige herstructurering na 1980; b. Naast flats (20 – 50 %) een behoorlijk aandeel boven-‐ en benedenwoningen,
maisonnettes, portiekwoningen; c. Gemiddelde WOZ-‐waarde veel lager dan Haags gemiddelde; d. Minder dan 10 % autochtonen en grote groepen Turken, Marokkanen en
Surinamers; e. Leeftijdsopbouw ongeveer gelijk aan Haags gemiddelde; f. Werkloosheid hoog vergeleken bij Haags gemiddelde en onderling sterk
variërend (6.4 % -‐ 10.6 %);
Bouwlust/Vrederust, Morgenstond, Moerwijk a. Ontwikkeld in periode 1945 – 1970; b. Voor 80 % gedomineerd door flats; c. Gemiddelde WOZ-‐waarde veel lager dan Haags gemiddelde; d. Ongeveer 40 % autochtonen, met een gelijke verdeling van Westerse
allochtonen, Turken, Marokkanen en Surinamers (ieder 10 – 15 %); e. Leeftijdsopbouw ongeveer gelijk aan Haags gemiddelde, met een groter
aandeel ouderen (boven de 65 jaar); f. Werkloosheid hoog vergeleken bij Haags gemiddelde en onderling variërend
(8.3 % – 11.3 %);
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 17
3. Brandveiligheid en menselijk gedrag
In dit hoofdstuk staan drie deelvragen centraal, welke aan het eind van dit hoofdstuk worden beantwoord:
• Hoe zijn de oorzaken van brand gerelateerd aan gedrag? • Wat is brand(on)veilig gedrag? • Welke factoren zijn mogelijk verklarend voor brand(on)veilig gedrag?
3.1. Brand, risico’s en aandachtswijken De focus van dit onderzoek richt zich op de menselijke oorzaken van woningbranden in aandachtswijken. In deze paragraaf wordt aan de hand van statistische gegevens van het CBS2 en Nifv nader ingezoomd op de omgeving en oorzaken van de brand.
3.1.1. Kwetsbaarheid woonomgeving In 2009 vond 42 % van alle binnenbranden plaats in de woonomgeving. (CBS, 2010) Uit de gegevens blijkt dat in 2009 ongeveer 84 % van de doden het slachtoffer was van een woongerelateerde brand, in 2008 en in 2003 was dat 90 %. Verder was ongeveer 57 % van de doden het slachtoffer van een niet-‐opzettelijke woongerelateerde brand. In 2008 was dat 71 % en in 2003 was 83 %. Verder blijkt dat het aantal dodelijke slachtoffers bij woningbranden, en het aantal fatale woningbranden, per jaar fluctueert. Bovendien is het totaal aantal fatale woningbranden per jaar (2003, 2008 en 2009), vanuit het oogpunt van statistische bruikbaarheid bezien, laag. (Nifv Nibra, 2010) Tussen woningen is variatie: Uit een combinatieanalyse van het aantal branden en het aantal woningen is een verwachting te geven dat het aantal branden in een portiek een factor 1.4 keer zo hoog is als het aantal branden in andere woningen. Het aantal gewonden dat per brand valt in een portieksituatie is voor de periode 2001 tot en met 2008 gemiddeld circa 1,8 keer hoger dan het aantal gewonden dat valt bij brand in een ander woningtype. De oorzaak hiervan is niet bekend. Voor het aantal dodelijke slachtoffers is geen verschil. (Van der Graaf e.a., 2010) Voor fatale woningbranden scoren rijtjeshuizen, seniorencomplexen en gebouwen met een eenvoudige bouwconstructie (caravan, chalet) hoog. (Nifv Nibra, 2010) De meeste fatale woningbranden ontstaan in de woonkamer en de slaapkamer. In deze ruimten worden veelal ook de dodelijke slachtoffers aangetroffen. (Nifv Nibra, 2010)
3.1.2. Menselijk gedrag bij ontstaan van brand Van de binnenbranden waarvan de oorzaak bij het CBS bekend was, werd in 2009 48 % veroorzaakt door defecte apparatuur of verkeerd gebruik ervan. Verder was in 2009 bijna een kwart van de binnenbranden aangestoken en 9 procent had broei of zelfverhitting als oorzaak. Roken is in 7,5 % van de binnenbranden de oorzaak en brandgevaarlijke werkzaamheden in 8 %. (CBS, 2010)
2 Recent is vanuit de NVBR, CBS en Ministerie van VenJ een project gestart om de brandweerstatistiek te verbeteren, zodat het beter aansluit op de behoeften, betrouwbaarder is, tijdig beschikbaar is. (NVBR, 2011b)
18 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
In woongebouwen ligt het aandeel defecte apparatuur of verkeerd gebruik als oorzaak van brand hoger, 58 % in 2009. Ook andere gedragsgerelateerde oorzaken zijn belangrijk: roken (7,1 %), brandgevaarlijke werkzaamheden (6,3 %). Defect of verkeerd gebruik van een apparaat is al sinds 1995 de hoofdoorzaak van binnenbranden. Het aandeel schommelt tussen de 20 % en 28 %. (CBS, 2010) Uit de analyse van de fatale woningbranden (2003, 2008 en 2009) blijkt een iets ander beeld van oorzaken van brand. De fatale woningbranden, exclusief moord en zelfmoord, ontstonden relatief vaak door roken (23 % cumulatief). Ook is kortsluiting in de laatste twee jaren een belangrijke oorzaak geweest (16 % in 2008 en 14% in 2009). Daarnaast is van relatief veel fatale woningbranden (29 % cumulatief) niet bekend wat de oorzaak was. (Nifv Nibra, 2010) Figuur 8 – Overzicht van de oorzaken van fatale woningbranden in 2003, 2008 en 2009 (Nifv Nibra, 2010)
Dit beeld wordt ook internationaal bevestigd bijvoorbeeld in de U.S.A. en U.K.. Weliswaar is de woonomgeving in beide landen niet gelijk aan Nederland en is het aantal branden en aantal slachtoffers ook sterk afwijkend. Echter, de bevindingen uit de U.S.A. en U.K. bevestigen eerdere beelden en leveren geen reden om de bevindingen uit Nederland in twijfel te trekken.
• In de U.S.A. wordt slechts 2 % van de branden in de woonomgeving veroorzaakt door roken. Echter, 17 % van alle doden bij brand in de woonomgeving is het gevolg van een brand die veroorzaakt is door roken. 26 % van de branden in de woonomgeving in de U.S.A., die ontstaan door roken, ontstaat in de slaapkamer. Door de sigaret, sigaar of pijp ontbrandt het beddengoed en/of matras. (U.S. Fire Administration, 2010)
• 80 % van alle branden in de U.S.A., die ontstaan in wasdrogers, ontstaan in de woonomgeving. Het onvoldoende schoonmaken van het filter is hoofdoorzaak nummer 1. (U.S. Fire Administration, 2007)
• Kaarsen zijn ook in de U.S.A. een belangrijke oorzaak van het ontstaan van brand. Een derde van deze branden ontstaat in de slaapkamer. De oorzaak is in meer dan 50 % van de gevallen gelegen in het feit dat de kaars te dicht bij brandbaar materiaal was geplaatst. Vrouwen hebben een grotere kans gewond te raken of te overlijden bij een brand als gevolg van kaarsen. In de maand december komen de meeste branden voor als gevolg van kaarsen. (U.S. Fire Administration, 2006)
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 19
• Branden die veroorzaakt worden door lucifers of aanstekers veroorzaken gemiddeld twee keer zo veel doden dan reguliere branden in de woonomgeving. De oorzaak van deze branden is veelal gelegen in onvoorzichtigheid, open vuur of spelende kinderen. De slaapkamer is veelal de ruimte waar dit soort branden ontstaan. (U.S. Fire Administration, 2004 a)
• Meer dan de helft (54 %) van het aantal woningbranden in 2008 in de U.K. is ontstaan door koken. Andere belangrijke oorzaken waren: elektrische apparatuur (13 %), sigaret/pijp/sigaar (7 %), elektrische bedrading (7 %) en verwarmingsapparatuur (4 %). (Department for Communities and Local Government, 2010)
Uit bovenstaande is op te maken dat menselijk gedrag een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van brand. Er is echter zeer weinig onderzoek bekend, waarin het specifieke gedrag ook daadwerkelijk is bestudeerd.
3.1.3. Risicofactoren voor brand Menselijk gedrag speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van brand. Gedrag staat veelal niet op zichzelf, maar wordt beïnvloed door de omgeving, waarin de persoon zich bevindt. Tegelijkertijd heeft gedrag ook zijn uitstraling op de omgeving, waardoor gedrag en omgeving nauw met elkaar verbonden zijn. Ecologische gedragsmodellen zoals het Precede-‐Proceed model (Green en Kreuter, 2005) leggen de nadruk op de rol van de omgeving. Dit kan zijn de sociaal-‐culturele omgeving (familie, vrienden, collega’s), de fysieke omgeving (opbouw wijk, de werkplek), de economische omgeving (inkomen, kosten) (Lechner et al, 2007). In Nederland heeft het Nifv uitgebreid onderzoek gedaan naar fatale woningbranden in 2003, 2008 en 2010 (Nifv Nibra, 2010). Hieruit blijkt dat met name jonge kinderen (0-‐10 jaar) en ouderen (66 – 100 jaar) kwetsbaar zijn. Ook een beperkte mate van zelfredzaamheid/mobiliteit vergroot de kans om dodelijk slachtoffer bij brand te worden. In 2009 was 40 % van de dodelijke slachtoffers niet of beperkt zelfstandig mobiel. Tenslotte, de meeste dodelijke slachtoffers sliepen op het moment van de brand (65 %). Uit onderzoek naar niet dodelijke woningbranden in Philadelphia (Shai, 2006) blijkt dat mensen, die in oude huizen wonen vaker gewond raken door een woningbrand. De mogelijke oorzaken die hiervoor genoemd worden zijn niet direct gerelateerd aan gedrag:
• de aanwezigheid van een beperkt aantal elektrische groepen in oude huizen, wat mogelijk tot het overbelasten van de stoppen en/of de verlengsnoeren leidt;
• gebrek aan onderhoud leidt tot slijtage van de huizen; • vergaan van oude elektrische bedrading; • de aanwezigheid van oude (verwarmings)installaties in de huizen.
Uit dezelfde studie blijkt ook dat mensen met lage inkomens meer zijn kwetsbaar om gewond te raken bij een woningbrand, doordat:
• zij vaak in kleine huizen wonen, wat tot gevaarlijke kooksituaties kan leiden; • zij vaak niet de financiële middelen of de positie naar een huiseigenaar hebben om de
woning te laten opknappen; • deuren en ramen gebarricadeerd zijn met spullen, vanwege gebrek aan ruimte of tegen
inbraak; • veelal rookmelders afwezig of slecht onderhouden zijn.
20 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Uit onderzoek in Canada (Warda et al, 1999) resulteren enkele veranderbare en onveranderbare risico factoren, die de kans om slachtoffer van brand te worden, verhogen.
• Onveranderbaar: jonge kinderen, ouderen, mannen, gekleurde huidskleur, laag inkomen en niet zelfredzaam.
• Veranderbaar: woonplek (ruraal en stadscentrum zijn meest kwetsbaar), type woning (caravans zijn meest kwetsbaar), roken, alcohol gebruik
De interesse van kinderen voor lucifers of aanstekers blijkt al jong bepaald (voor vierde levensjaar) en verhoogt de kans op het spelen met lucifers of aanstekers. Jongens zijn hiervoor meer vatbaar dan meisjes. Tevens blijkt de omgeving, met name de gezinssituatie, hierop van invloed. (Kafry, 1980) Uit Brits onderzoek (Stichting Nationale Brandpreventieweek, 2008) blijkt dat in wijken met een lagere sociale welstand tot 2.5 keer meer woningbranden voorkomen dan in rijkere wijken. Uit onderzoek in Den Haag (Kuipers, 2001) blijkt dat – op basis van een verkennend onderzoek -‐ branden meer optreden bij allochtone huishoudens dan bij andere huishoudens. Tevens blijkt uit een oriënterend onderzoek (Experian, 2011) dat relatief veel meldingen van brand in de regio Haaglanden voorkomen bij huishoudens uit de lage sociale klassen, veelal in appartementen, veelal zijnde een huurwoning. Menselijk gedrag speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van brand. Dit kan echter niet enkel op persoonsniveau worden bestudeerd. Omgevingsfactoren, demografische factoren en sociaal-‐economische situatie zijn sterk van invloed op het risico om slachtoffer te worden van brand.
3.2. Rationeel versus gewoontegedrag Het Nifv Nibra heeft afgelopen jaren bijzonder veel onderzoek gedaan naar het menselijk gedrag bij brand (Kobes, 2010; Nifv Nibra, 2008). Hieruit blijkt dat mensen vanuit veiligheid bezien veelal onlogische keuzes maken en vooral gewoontegedrag vertonen (Kobes, 2011). Bijvoorbeeld: Niet de kortste vluchtroute wordt gekozen, maar de route waarlangs men naar binnen is gekomen. Daarnaast vertoont men in risicovolle situaties ook sociaal wenselijk gedrag en wil vooral niet “ buiten de boot” vallen. Bijvoorbeeld: Mensen blijven langer dan zij zelf willen in een met rook gevulde ruimte zitten, als de andere personen in de ruimte geen aanstalten maken om weg te gaan. Sociale normen hebben grote invloed op het gedrag bij brand. Het onderzoek (Kobes, 2010) richt zich specifiek op het gedrag van mensen op het moment dat brand reeds is ontstaan. Over het gedrag van mensen om brand te voorkomen is nog weinig bekend. Keuzes en gedrag zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bewuste en onbewuste keuzes leiden tezamen tot een bepaald gedrag. In de psychologie worden de begrippen “gedrag” en “keuze” nadrukkelijk onderscheiden: “kiezen” is een selectie maken uit meerdere opties en “gedrag” is een algemene overkoepelende term voor handelingen, activiteiten, responsen, operaties, enzovoort, kortom elke meetbare respons van een organisme (Reber, 2008). Overigens zijn ook binnen de psychologie verschillende definities beschikbaar afhankelijk van de stroming binnen het vakgebied. In de economische wetenschap wordt dit onderscheid daarentegen niet gemaakt: een keuze is datgene wat je doet, of dat nu weloverwogen is of een automatisme. (Tiemeijer en Thomas, 2009)
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 21
De rationele keuzetheorie speelt in de psychologie een belangrijke rol bij het verklaren van menselijk gedrag. De rationele keuzetheorie kent een groot aantal aannames:
1. Het primaat van de eigen opbrengsten; 2. Streven naar maximalisatie; 3. Maximaal gebruik van informatie; 4. Perfect incalculeren van onzekerheid; 5. Rationeel verdisconteren van de toekomst; 6. Stabiele voorkeuren in de tijd; 7. Emoties spelen geen rol.
Hierbij wordt verondersteld dat de mens een optimale keuze maakt, waarbij alle voor-‐ en nadelen (zowel op korte als lange termijn) worden afgewogen op basis van alle beschikbare informatie. De werkelijkheid is veelal weerbarstiger en complexer. De rationele keuzetheorie is vooral een beschrijving van de manier waarop mensen keuzes zouden moeten maken voor een optimaal resultaat. In de praktijk blijkt veelal sprake van een ‘begrensde rationaliteit’: De cognitieve capaciteiten stellen grenzen aan de rationaliteit, maar de rationaliteit blijft een belangrijke rol spelen bij beslissingen. (Dijk en Zeelenberg, 2009) Naast dat het maken van volledig rationele keuzes niet haalbaar is, is het ook niet wenselijk in alle situaties. Het maken van onbewuste keuzes in een fractie van een seconde is noodzakelijk om goed te functioneren. Uit onderzoek van Dijksterhuis blijkt dat eenvoudige beslissingen het beste bewust genomen kunnen worden. De ratio is in staat om tot de beste keuze te komen. Wanneer de beslissing complexer wordt, leidt een onbewuste keuze tot een beter resultaat dan een bewuste keuze. De beperkte capaciteit van de ratio werkt belemmerend bij complexe keuzes. Het onbewuste, zijnde alle psychologische processen waarvan we ons niet bewust zijn, maar die ons gedrag (of ons denken, of onze emoties) wel beïnvloeden is vele malen krachtiger dan het bewuste deel. (Zanders, 2008) In de literatuur wordt dit gewoontegedrag ook wel naturalistisc decision making genoemd in tegenstelling tot het rational decision making. Onbewuste patronen spelen een sterke rol in besluitvorming en het maken van keuzes. Door veel patronen te verweven, is het mogelijk complex gedrag te vertonen. (Zanders, 2008) Onderzoek heeft aangetoond dat het mogelijk is om onbewust bepaalde delen van de hersenen te activeren, waardoor gedrag of besluitvorming wordt beïnvloed: ‘primen’. Zo leidt het activeren van een mentale representatie van een sociale groep tot gedrag dat past bij de kenmerken van die groep. Bijvoorbeeld: mensen die eerst aan “professoren” denken, geven meer goede antwoorden bij Trivial Persuit dan een referentiegroep. Of: Mensen die eerst aan “bejaarden” denken, lopen langzamer dan een referentiegroep. (Dijksterhuis en Knippenberg, 1998). Repetitie van gedrag leidt tot gewoontevorming. Gewoonte verwijst naar stabiele gedragspatronen, die voortkomen uit biologische en sociale processen. Hier kleeft ook een nadeel aan: gewoontes -‐ onbewuste en diep ingesleten patronen -‐ zijn moeilijk te veranderen. (Arts, 2009) De sociaal en fysieke omgeving is van grote invloed op de keuzes die mensen maken. De gedachte dat de mens als een autonoom individu opereert bij beslissingen is naïef. Sociale normen hebben grote invloed en kunnen niet los worden gezien van de sociale context. Normen ontstaan en veranderen als gevolg van vaak alledaagse sociale instanties en de groepsidentiteiten die daarbij ontstaan. Normen en groepsidentiteit zijn daarbij onlosmakelijk met elkaar verbonden. (Postmes, et al, 2009)
22 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Ondanks dat het gedrag niet volledig rationeel is, vertoont menselijk keuzegedrag wel een systematiek. Daarmee zijn keuzes deels voorspelbaar en beïnvloedbaar. (Tiemeijer en Thomas, 2009) Er is echter bijzonder weinig bekend over hoe gewoontegedrag omgebogen of doorbroken kan worden. Drie opties zijn (Aarts, 2009):
• Verhoogde bewuste aandacht voor de keuzecontext • Het vormen van zogenaamde implementatie-‐intenties • Verandering in de prioriteit van onbewuste doelen
Brand(on)veilig gedrag is een onderdeel van het dagelijks leven en maakt onderdeel uit van vele routines. Sommige routines zijn al van jongs af aan ingesleten en hebben in de basis niet direct met brandveiligheid te maken. De veronderstelling is dan ook dat brand(on)veilig gedrag veelal bestaat uit gewoontegedrag. Samengevat: Er is een groot aantal definities en beschrijvingen van gedrag, afhankelijk van het gekozen perspectief. In dit onderzoek wordt gedrag gezien als een overkoepelende term voor handelingen van mensen, dus gericht op het doen. Gedrag is daarbij veelal onderdeel van talrijke automatische (dagelijkse) routines, onder invloed van de omgeving waarin men zich bevindt, die met elkaar verweven zijn: gewoontegedrag. De ratio heeft slechts beperkte invloed op het gedrag. Er zijn geen aanwijzingen dat brand(on)veilig gedrag niet aansluit op deze omschrijving. Brand(on)veilig gedrag kan worden omschreven als: Een geheel van veelal routinematige handelingen van mensen in hun sociale en fysieke leefomgeving, die bijdragen aan het verkleinen/vergroten van de kans op het ontstaan van brand en/of slachtoffers.
3.3. Gedragsverklaringsmodellen Determinanten zijn de factoren, die van invloed zijn op het gedrag. In een model wordt getracht de determinanten en het gedrag in relatie tot elkaar te positioneren. Gedragsverklarings-‐modellen worden toegepast op een breed scala van onderwerpen, zoals de gezondheidszorg. Er is geen model bekend, dat zich specifiek richt op brandveilig gedrag. In dit hoofdstuk wordt een drietal modellen besproken die veel gebruikt wordt in de gezondheidszorg (en andere domeinen) en die inzicht kunnen bieden in de verklaring van brand(on)veilig gedrag. Kenmerkend voor alle gedragsverklaringsmodellen is dat zij uitgaan van een rationele beslisser. Niet-‐rationele determinanten hebben veelal geen of een bescheiden plek.
3.3.1. Theorie van Gepland Gedrag Centraal in de Theorie van Gepland Gedrag (Ajzen, 1991) is het uitgangspunt dat gedrag het beste is te voorspellen vanuit de intentie om dat gedrag te vertonen. Aangenomen wordt dat intenties alle motivatie factoren omvatten, die gedrag beïnvloeden. Het is een indicatie van hoe graag iemand bepaald gedrag wil uit te voeren. Hoe sterker de intentie, hoe groter de kans dat het gedrag ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. De gedragsintentie wordt vervolgens bepaald door drie factoren:
• attitude: eigen opvatting, • subjectieve normen: opvattingen van anderen, • waargenomen gedragscontrole: inschatting van eigen mogelijkheden om gedrag uit te
voeren.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 23
Figuur 9 – Weergave van de theorie van het gepland gedrag (naar Ajzen, 1991) Het is voornamelijk een (sociaal)cognitief model, die in de basis uitgaat van de rationele beslisser, waarbij emotionele aspecten veelal buiten beschouwing worden gelaten. Uit onderzoek blijkt dat de factoren wel degelijk verklarend kunnen zijn voor gedrag. Echter, de onderlinge relaties zijn nog onzeker. De voorspellende waarde gaat omhoog als gedrag meer specifiek is.
3.3.2. ASE model Het ‘Attitude, Sociale invloed, Eigen effectiviteitsverwachting’ model is in Nederland ongeveer gelijktijdig met de Theorie van Gepland Gedrag ontwikkeld. Beide veronderstellen dat het gedrag van mensen het beste is te verklaren vanuit hun intentie. Belangrijk verschil is het gebruik van “sociale invloed” als determinant in plaats van “subjectieve norm”. Het eerste begrip is breder dan het tweede. Tevens is de term “waargenomen gedragscontrole” vervangen door “eigen effectiviteitsverwachting” (synoniem). (Lechner et al, 2007) Figuur 10 – Weergave van het ASE model (naar: Lechner et al, 2007)
Attitude
Subjectieve norm
Waargenomen gedragscontrole
Gedrag Intentie
Sociale invloed Gedrag Intentie
Attitude
Eigen effectiviteits-‐verwachting
24 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
3.3.3. Health Belief Model Het Health Belief Model is gebaseerd op twee variabelen uit de psychologie en gedragstheorie: de waarde die een persoon hecht aan het bereiken van zijn doel en de individuele inschatting dat een bepaalde actie tot dat doel zal leiden. Dit is vertaald naar de gezondheidszorg: de wil om niet ziek te worden en het geloof dat een bepaalde actie de ziekte kan voorkomen. (Janz en Becker, 1984) De centrale gedachte achter het Health Belief Model is dat het besluit van mensen om bepaald gezond gedrag te vertonen, wordt bepaald door de ervaren gezondheidsdreiging (ook wel de ervaren risicoperceptie) en de evaluatie van het aanbevolen gedrag. Mensen zullen een bepaalde handeling verrichten als (Lechner et al, 2007):
1. De dreiging van het gezondheidsprobleem groot is. Dat betekent dat zij bevattelijk zijn voor het risico en dat het risico mogelijk ernstige consequenties heeft.
2. De handeling die zij kunnen verrichten ook daadwerkelijk effectief is, de voordelen zijn groter dan de nadelen.
Zowel de ervaring van de dreiging als de ervaring van de mogelijkheden is niet voor ieder mens gelijk. Demografische variabelen en psychologische kenmerken liggen hieraan ten grondslag. Tevens blijkt een impuls tot actie noodzakelijk te zijn om uiteindelijk over te gaan tot concreet handelen. (Lechner et al, 2007; Janz en Becker, 1984) Figuur 10 – Schematische weergave van het Health Belief Model (Janz en Becker, 1984)
In de loop der jaren zijn door onderzoekers allerlei wijzigingen en toevoegingen aan het model gesuggereerd. Naarmate het model werd toegepast op verandering van levensstijl (stoppen met roken, meer bewegen), werd ook steeds duidelijker dat de toevoeging van een variabele die ingaat op de mate waarin men zichzelf in staat acht het desbetreffende gedrag uit te voeren, de kracht van het model zou toenemen. (Lechner et al, 2007)
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 25
In andere modellen zoals het ASE model en de Theorie van Gepland Gedrag wordt dit gevat onder de noemer “eigen effectiviteitsverwachting”: de overtuiging dat men succesvol het noodzakelijk gedrag kan vertonen om de gewenste resultaten te produceren. Binnen het Health Belief Model kan dit gevat worden als een aspect van de “waargenomen barrières”. (Janz en Becker, 1984) De Protectie Motivatie Theorie kan gezien worden als een uitbreiding van het Health Belief Model. (Hartgers, et al. , 1991) Het model is ontwikkeld om te bezien bij welk angstniveau mensen geneigd zijn tot negatieve acties. Centraal staat het inschatten van de dreiging versus het inschatten van de mogelijkheden om met de dreiging om te gaan.
3.4. Gedragsverklaringsfactoren Het blijkt dat een groot aantal modellen om gezondheidsgedrag te verklaren, ondanks hun verschillende theoretische achtergrond, grote overeenkomsten vertonen qua factoren die in de modellen voorkomen. Uit onderzoek (Cummings et al, 1980) blijkt dat de 99 gedragsverklarende variabelen, die voorkomen uit 14 verschillende modellen zijn te clusteren in zes groepen van factoren. Deze zes factoren zijn:
1. toegankelijkheid tot gezondheidszorg, 2. attitude van de gezondheidszorg, 3. perceptie van de symptomen en risico’s van de ziekte, 4. het sociale netwerk, 5. kennis van de ziekte, 6. demografische karakteristiek.
Green en Kreuter (2005) onderscheiden in het Precede-‐Proceed model drie groepen van gedragsverklarende factoren: Motiveerde factoren (Predisposing factors) – Dit zijn individuele kenmerken van mensen, zoals kennis, houding, risicoperceptie en eigen-‐effectiviteitsverwachting. Dit zijn factoren, die motivatie verschaffen voor het gedrag. Instaat stellende factoren (Enabling factors) – Dit zijn persoonlijke kenmerken of omgevingskenmerken, die het (on)mogelijk maken om bepaald gedrag te vertonen, bijvoorbeeld het beheersen van bepaalde vaardigheden of beschikken over bepaalde middelen. Versterkende factoren (Reinforcing factors) – Dit zijn omgevingsfactoren die het gewenste gedrag bevorderen of bekrachtigen. Deze verschaffen een prikkel (beloning) om het gedrag te laten voortduren of te herhalen (gewoonte). Deze drie categorieën factoren worden ook wel samengevat als “willen”, “kunnen” en “versterken”. Om gedrag te beïnvloeden, is het nodig om met een samenhangende aanpak in te zetten op de factoren 'willen', 'kunnen' en 'versterken'. (Nibud, 2011) Onderstaand worden enkele regelmatig terugkerende determinanten besproken, die mogelijk verklarend kunnen zijn voor brandveilig gedrag. Hierbij zijn enkel de determinanten in ogenschouw genomen, die mogelijk beïnvloedbaar zijn. Persoonskenmerken worden buiten beschouwing gelaten, ondanks hun invloed op gedrag. Niet iedereen maakt in dezelfde omstandigheden dezelfde keuzes. Ieder mens heeft persoonlijkheidskenmerken, die van invloed zijn op de keuzes. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn: de behoefte tot nadenken over een beslissing, omgang met onzekerheid, streven naar behoud of vooruitgang, mate van zelfcontrole. In hoeverre individuele verschillen in persoonlijkheidskenmerken ook daadwerkelijk tot uiting komen in keuzegedrag, hangt niet alleen af van de persoon in kwestie, maar ook van de situatie waarin hij zich bevindt (Faddegon, 2009).
26 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
3.4.1. Kennis en bewustzijn Vanuit het paradigma “rational decisionmaking” werd een sterk verband tussen kennis en gedrag verondersteld. Met het inzicht dat de mens vooral gewoontegedrag vertoont, verandert ook het aspect kennis als verklarende factor voor gedrag. Meer kennis leidt niet vanzelf tot het gewenste resultaat. Dat geldt voor veel domeinen: de meeste rokers weten dat roken grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt; de meeste mensen weten dat spaarlampen beter zijn dan gloeilampen voor het milieu en de portemonnee; de meeste mensen weten dat regelmatig sporten goed is voor het lichaam. Desondanks vertoont niet iedereen het gewenste gedrag. (Kenis, 2010) Het hebben van kennis is veelal een voorwaarde om bepaald gedrag te vertonen, maar het is zelden voldoende om een gedragsverandering teweeg te brengen. Kennis is veelal randvoorwaardelijk. (Lechner, et. al, 2007) In het domein brandveiligheid wordt het begrip veiligheidsbewustzijn veelal operationeel toegepast en uitgelegd. Ondanks dat de term veel gebruikt wordt in de (uitwerking van de) nieuwe visie van de brandweer (NVBR, 2010 a) is hiervan geen beschrijving aangetroffen. In de context van deze visie kan de volgende beschrijving van (brand)veiligheidsbewustzijn worden afgeleid: “een algemene toestand waarin iemand opmerkzaam is op de risico’s van brand en besef heeft van zijn eigen gedrag en de mogelijke consequenties voor de brandveiligheid.” De veronderstelling is dat meer kennis leidt tot een hoger bewustzijn. Dit betreft een breed scala aan kennis: kennis van risico’s, kennis van handelingsperspectief, kennis van eigen gedrag, etc. De brandweer heeft het verhogen van het veiligheidsbewustzijn centraal gesteld in de aanpak om het aantal branden, doden en gewonden en schade te reduceren. (NVBR, 2008, 2010a, 2010b) Als uitgangspunt lijkt dit op basis van de literatuur en ervaringen in andere domeinen een goed startpunt. Waarschijnlijk is het echter niet voldoende om daadwerkelijk op grote schaal een duurzame gedragsverandering tot stand te brengen. Echter, het hebben van kennis is ook relevant voor andere gedragsbepalende factoren, die verderop in dit hoofdstuk worden besproken, zoals eigen effectiviteitsverwachting en risicoperceptie.
3.4.2. Sociale normen Sociale normen hebben grote invloed op gedrag en kunnen niet los worden gezien van de sociale en fysieke omgeving. (Postmes et al, 2009) In gedragsverklaringsmodellen wordt dit op verschillende wijze gepositioneerd. In de Theorie van gepland gedrag (Ajzen, 1991) wordt hiervoor het begrip subjectieve norm gehanteerd. Hierbij wordt gedoeld op de verwachtingen, die anderen van jouw gedrag hebben. In het Health Belief Model is dit onderdeel van de “waargenomen voordelen” of “waargenomen barrières”. Het voornemen om sociaal goedgekeurd gedrag te vertonen ofwel je te gedragen conform de normen van een groep, kan worden beschouwd als een waargenomen voordeel. (Janz en Becker, 1984) Het is daarbij niet alleen van belang welke verwachtingen een persoon denkt dat anderen over zijn gedrag hebben, maar ook de mate waarin die persoon van plan is om zich daar iets van aan te trekken. Naast het begrip subjectieve norm zijn er ook andere concepten in de sociale structuur, die invloed hebben op het gedrag, zoals sociale steun/druk en voorbeeldgedrag. (Lechner et al., 2007) Sociale normen kunnen op verschillende niveaus spelen, zoals binnen een gezin of vriendengroep, binnen een buurt of wijk, of nationaal. In aandachtswijken is sprake van beperkte binding met de buurt. Dit zorgt er paradoxaal genoeg voor dat bewoners voldoende afstand hebben tot de buurt en de problemen kunnen relativeren. (Wittebrood en Permentier, 2011) Er is in aandachtswijken een combinatie van te weinig sociale cohesie in de vorm van gedeelde identiteit en onderlinge familiariteit en een teveel aan cohesie in de zin van opsluiten in eigen netwerken, zoals vriendengroepen en familieclans. (Kullberg, 2009)
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 27
Gezien de invloed, die sociale normen hebben in andere domeinen, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat deze invloed hebben op brandveilig gedrag. Het is hierbij van belang om te achterhalen welke sociale normen van invloed zijn op het gedrag. Gezien de samenstelling van aandachtswijken en beperkte sociale cohesie zijn dit naar verwachting normen uit de directe nabijheid van de bewoners (gezin, vriendengroep) en slechts beperkt op wijkniveau.
3.4.3. Geanticipeerde spijt In de meeste gedragsverklaringsmodellen staan cognitieve en beredeneerde determinanten centraal. Meer affectieve, morele of ethische determinanten zitten veelal “verpakt” in andere determinanten, zoals de attitude. (Lechner, et al. 2007) Het blijkt dat veel gedrag tot stand komt onder invloed van andere niet rationele factoren: “begrensde rationaliteit”. (Dijk en Zeelenberg, 2009) Gedragsverklaringsmodellen zouden kunnen worden verbeterd door het toevoegen van het concept geanticipeerde spijt. Hiermee wordt bedoeld de gevoelens van spijt die mensen denken te zullen ervaren als gedrag eenmaal is uitgevoerd of nagelaten. Een mogelijk toekomstig gevoel van spijt wordt dan meegewogen in de keuze om bepaald gedrag uit te voeren of na te laten. Naast spijt, kan dit ook gelden voor gevoelens als schuld, schaamte en teleurstelling. Dit concept kan met name relevant zijn voor interventieprogramma’s die zich richten op de lange termijn gevolgen van gedrag. (Pligt en De Vries, 1996) Overigens blijkt uit onderzoek dat geanticipeerde spijt kan leiden tot zowel risicomijdend als risico zoekend gedrag: Better safe than sorry versus better risky than regretful. (Zeelenberg, 1999) Mogelijk biedt dit concept ook aanknopingspunten bij het verklaren of veranderen van brandveilig gedrag. De consequenties (brand en/of slachtoffers) van het uitvoeren of nalaten van bepaald brandveilig gedrag kunnen zich op korte of lange termijn manifesteren. Dit is zeer onzeker. Sterker nog: mogelijk leidt het überhaupt niet tot negatieve consequenties. Tegelijkertijd is wel zeker dat als brand zich manifesteert in huis de consequenties in de vorm van schade, slachtoffers en emoties veelal groot zullen zijn.
3.4.4. Perceptie van de risico’s Deze determinant staat vooral centraal in het Health Belief Model. Uitgangspunt hierbij is de gedachte dat mensen risico’s zo veel mogelijk willen vermijden. In het Health Belief Model valt dit uiteen in twee aspecten, namelijk de waargenomen vatbaarheid en de waargenomen ernst. (Janz en Becker, 1984) Waargenomen vatbaarheid -‐ De mate waarin iemand zich bewust is van zijn kwetsbaarheid (kans) voor ziektes, of in dit geval brand. Waargenomen ernst -‐ De mate waarin iemand zich bewust is van de ernst van de gevolgen van een ziekte, of in dit geval brand. Belangrijk is te onderkennen dat het hierbij de persoonlijke perceptie van de vatbaarheid en ernst betreft. Dit kan afwijkend zijn van de daadwerkelijke vatbaarheid en ernst. Om een gedragsverandering tot stand te brengen kan het noodzakelijk zijn om de subjectieve en objectieve vatbaarheid en ernst dichter bij elkaar te brengen. Het is te verwachten dat het concept risicoperceptie ook bij brandveilig gedrag een belangrijke rol speelt. In hoeverre zijn mensen op de hoogte van hun kwetsbaarheid voor brand en de effecten daarvan? Uit eerder onderzoek blijkt dat brand discrimineert: sommige mensen lopen een grotere kans om slachtoffer te worden dan anderen.
3.4.5. Cue to action Het concept “Cue to action” is een determinant uit het Health Belief Model. Studies uit de gezondheidszorg hebben uitgewezen dat in veel gevallen een prikkel noodzakelijk was, die het laatste zetje vormt om daadwerkelijk over te gaan tot bepaald gezondheidsgedrag. Dat zetje kan zowel intern (b.v. bepaalde symptomen) als extern (b.v. media campagnes en interpersoonlijke relaties) zijn. (Janz en Becker, 1984)
28 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Mogelijk biedt dit ook aanknopingspunten voor brandveilig gedrag: Uit een pilotproject van Brandweer Amsterdam Amstelland (NVBR, 2011a) blijkt dat voorlichting in een straat of wijk nadat een brand heeft plaats gevonden effectief is: nazorg is voorzorg. De mensen zijn na een brand in hun omgeving meer ontvankelijk om hun gedrag te veranderen. De brand is daarmee feitelijk de “cue tot action”. Een mogelijke “cue to action” kan ook een periode in het jaar zijn, bijvoorbeeld Kerst en/of Oud en Nieuw. In deze periode is er veel “ vuur” in huis en met de jaarwisseling is veelal een recorddrukte aan incidenten bij de brandweer. Dit zorgt er mogelijk voor dat mensen zich meer bewust zijn dan anders van de risico’s.
3.4.6. Eigen effectiviteitsverwachting De eigen effectiviteitsverwachting is als determinant op verschillende wijzen gerepresenteerd in de gedragsverklaringsmodellen. In het ASE-‐model staat het voor de overtuiging dat men succesvol het noodzakelijk gedrag kan vertonen om de gewenste resultaten te produceren. Oftewel: acht men zich in staat bepaald gedrag uit te voeren. (Lechner et al., 2007) In de Theorie van Gepland Gedrag is gevat onder de noemer ‘waargenomen gedragscontrole’, wat als een synoniem kan worden beschouwd. Binnen het Health Belief Model is deze determinant niet expliciet genoemd. Het kan gevat worden als een aspect van de “waargenomen barrières”. Dit duidt op weerstanden vanuit bijvoorbeeld de omgeving, waardoor men verwacht bepaald gedrag niet uit te kunnen voeren. (Janz en Becker, 1984) De eigen effectiviteitsverwachting van bepaald gedrag kan veranderen in tijd, bijvoorbeeld doordat eerder niet gelukt is dat gedrag te vertonen. Bijvoorbeeld: Nadat een of meerdere keren niet gelukt is om te stoppen met roken, neemt de verwachting dat iemand in staat is te stoppen af. Eerdere negatieve ervaring leiden tot een afname van de eigen effectiviteitsverwachting. Een van de aspecten die een rol speelt bij de eigen effectiviteitsverwachting is het vertrouwen om gedrag langdurig vol te houden. Voor brandveiligheid kan dat ook een rol spelen. Bijvoorbeeld: Zie ik mijzelf in staat om regelmatig de rookmelder schoon te maken en de batterij te verwisselen? Ga ik elke avond uit bed om de televisie uit te zetten voor het slapen gaan?
3.4.7. Omgevingsdeterminanten (demografische kenmerken) Juist in ecologische modellen zoals het Precede-‐Proceed model (Green en Kreuter, 2005) wordt de samenhang tussen gedrag en omgeving benadrukt. Omgevingsdeterminanten kunnen op diverse niveaus van invloed zijn: microniveau (thuis, school, werkplek), mesoniveau (familie, nabije omgeving), macroniveau (wet-‐ en regelgeving, politiek klimaat/systeem). Daarnaast zijn verschillende typen omgevingsdeterminanten te onderscheiden (Lechner et al., 2007). Fysieke omgeving -‐ De fysieke omgeving bepaalt de mate waarin het mogelijk is om bepaald gedrag te vertonen, gezien de aan/afwezigheid van fysieke middelen. Vanuit de gezondheidszorg kun je hierbij denken aan beschikbaarheid van fruit, speelplekken of condoomautomaten. Vanuit brandveiligheid zijn concrete voorbeelden: televisies die enkel op stand-‐by kunnen, standaard rookmelders in nieuwbouwhuizen. Sociaal culturele omgeving -‐ De sociaal-‐culturele omgeving verwijst naar de context, waarin bepaald gedrag moet worden uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn de eerder genoemde sociale normen en druk. Maar ook de religieuze omgeving kan hierbij een rol spelen, denk aan het gebruik van wierook, bid altaars, kerstverlichting, adventskaarsen.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 29
Economische omgeving -‐ Aan gezondheidsgedrag en aan brandveilig gedrag kunnen kosten verbonden zijn. Niet iedereen is in staat of geeft er prioriteit aan om deze kosten te kunnen dragen. Denk hierbij aan de kosten voor rookmelders en deugdelijke elektronische apparatuur. Andersom kan vanuit de economische omgeving ook een stimulerende werking uitgaan: Mensen zetten hun televisie niet op stand-‐by vanwege de energiekosten. Tegelijkertijd reduceert dit de kans op brand.
3.5. Diversiteit in gedragsinterventies Een gedragsverandering vindt niet plaats van de ene op de andere moment, maar is een proces. Er zijn verschillende modellen, die het proces van gedragsverandering proberen te beschrijven. De bekendste is het Stages of change-‐concept (Prochaska et al, 1992). Het model onderscheidt vijf verschillende fasen: precontemplatie, contemplatie, voorbereiding, actie en gedragsbehoud. In de precontemplatiefase wordt nog geen gedragsverandering overwogen, in de contemplatiefase wel. In de voorbereidingsfase worden concrete plannen gemaakt, die in de actiefase tot uitvoering komen. Uiteindelijk moet dit resulteren in een duurzame gedragsverandering en de behoudsfase. Afhankelijk van de fase, waarin mensen zich bevinden, moet de informatie/voorlichting daarop worden afgestemd. Het model is gebaseerd op diverse onderzoeksresultaten uit de gezondheidszorg omtrent roken, alcoholgebruik, obesitas. Desondanks blijkt er steeds meer kritiek vanuit de gezondheidszorg op dit model. Het zou te eenvoudig zijn en de werkelijkheid te veel geweld aan doen. Daarnaast blijkt uit onderzoek niet dat fase specifieke interventies het beter doen dan interventies die niet zijn aangepast op de specifieke fase van de gedragsverandering. (Lechner et al. 2007) Figuur 11 – Weergave van het stages of change model (naar Prochaska et al. 1992)
Het blijkt dat er veel verschillende factoren zijn, die bepalend kunnen zijn voor gedrag. Een succesvolle interventie zou moeten aanhaken bij de factoren die van belang zijn. Dit kan heel divers zijn en specifiek voor (sub)doelgroep en individuen. “ Why can’t you sell brotherhood like you sell soap?” is de vraag die heeft geleid tot de theorie over social marketing. (Kottler en Zaltman, 1971) De veronderstelling bij deze vraag is dat verkopers van gebruiksartikelen over het algemeen meer effectief zijn dan personen die sociale veranderingen te weeg willen brengen. Of dat zo is, wordt niet duidelijk gemaakt, maar interessant is om de leerpunten vanuit de marketing te gebruiken voor sociale gedragsverandering.
30 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Belangrijk onderscheid moet hierbij gemaakt worden tussen de begrippen “verkoop” en “marketing” . Verkoop gaat uit van een bestaand product, waarbij een passende doelgroep moet worden gezocht. De doelgroep moet vervolgens worden overtuigd van nut en noodzaak van het product. Marketing werkt echter andersom: de meeste tijd wordt besteed aan onderzoek van de doelgroep, waarvoor vervolgens een product wordt ontwikkeld. Social marketing wordt gedefinieerd als: het ontwikkelen, implementeren en evaluatie van interventieprogramma’s met als doel de acceptatie van sociale ideeën te verhogen via onder andere product planning, prijsbepaling, communicatie, distributie, marktonderzoek. De basis voor social marketing wordt gelegd via marktonderzoek, oftewel onderzoek naar de drijfveren van de doelgroep. Dit sluit aan op fase 1 t/m 3 van het Precede-‐Proceed Model (Green en Kreuter, 2005). Inzicht in de factoren, die bepalend zijn voor het gedrag is noodzakelijk om een succesvolle campagne te initiëren. Kottler en Zaltman (1971) beschrijven social marketing vanuit de vier centrale aspecten van marketing: product, promotie, plaats en prijs (de vier P’s). Product -‐ Uitgaande van een analyse van het publiek moet een product (de boodschap) worden samengesteld dat aansluit op de analyse. Het product moet worden verpakt op een manier dat het omarmd wordt door het publiek. Dit betekent dat het soms op verschillende manieren moet worden verpakt of onderverdeeld moet worden in verschillende deelproducten, zodat het aansluit op de ontvanger. Promotie -‐ Massa media is veelal de eerste gedachte bij de promotie van nieuwe ideeën. Echter, gezien de diversiteit in de doelgroep is het noodzakelijk de promotiecampagne af te stemmen en te variëren. Rijnja et al. (2009) beschrijven ook dat de veronderstelde kracht van massamedia campagnes veelal gebaseerd is op mythes. Uit commerciële reclames blijkt dat eerder bestaand gedrag wordt bevestigd dan dat het gedrag wordt veranderd. Massamedia campagnes kunnen enkel succesvol zijn als ze rekening houden met onder meer de verwachtingen en attitudes van individuen, de sociale omgeving, verwachting van eigen effectiviteit, emoties en vertrouwen. Dit sluit nauw aan bij de gedragsbepalende factoren uit de gedragsverklaringsmodellen. Plaats -‐ Het product moet worden aangeboden op een plek en een moment dat er ook mogelijkheden en bereidheid is om tot de gedragsverandering over te gaan. Dit betekent dat er perspectief moet zijn voor concrete handelingen. Prijs -‐ Dit heeft betrekking op alle kosten, die gerelateerd zijn aan het product. Dit kunnen financiële kosten zijn, maar belangrijker nog psychologische en sociale kosten. Voor brandveiligheid betekent dit dat de boodschap over brand(on)veilig gedrag moet worden onderverdeeld in deelboodschappen, bijvoorbeeld over zelfredzaamheid, rookmelders, veiligheid in de keuken, etc.. (product) Vervolgens moet de boodschap op de juiste wijze aan de man worden gebracht, afhankelijk van de drijfveren van de doelgroep. Bijvoorbeeld: de motivatie om de televisie uit te zetten i.p.v. op stand-‐by is wellicht sterker gedreven vanuit de kosten (energierekening) dan vanuit brandveiligheid. (Promotie) Het is belangrijk mensen direct handelingsperspectief in huis of een andere omgeving te bieden. Dit betekent dat de plek en de boodschap op elkaar moeten zijn afgestemd: met bewoners van een flat over de woning spreken, met bewoners van een wijk over de wijk spreken. (Plaats)
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 31
Brandveilig gedrag kan financiële kosten met zich meebrengen, denk aan de aanschaf van een rookmelder en blusdeken. Maar het betreft ook andere kosten, die niet eenvoudig zijn te kapitaliseren. Belangrijk hierbij is dat de zender zich realiseert dat gedragsverandering niet vanzelf gaat: het kost de doelgroep “energie”. Daarnaast is het een drempel voor veel mensen om personen in hun omgeving aan te spreken op gedrag. (Prijs)
3.6. Deelconclusies Onderstaande deelconclusies volgen uit dit hoofdstuk. In de tekstblokken wordt antwoord gegeven op de deelvragen. 1. Woningbranden vormen ruim 40 % van het totaal aantal binnenbranden in Nederland, bijna
90 % van het aantal dodelijke slachtoffers bij brand valt in de woonomgeving. Portiekwoningen vormen een groter risico dan andere woonvormen.
2. Uit verschillend (internationaal) onderzoek kan geconcludeerd worden dat menselijk gedrag een belangrijk aandeel heeft bij het ontstaan van brand, maar dat omgevingsfactoren, demografische factoren en sociaal-‐economische situatie ook sterk van invloed zijn op het risico om slachtoffer te worden van brand. Een verhoogde risicofactor is onder meer van toepassing op: jonge kinderen, ouderen, verminderd zelfredzamen, mensen in lagere sociale klassen, allochtonen.
3. Afgelopen jaren is in Nederland uitgebreid onderzoek gedaan naar het menselijk gedrag bij
brand. Hierbij zijn nieuwe inzichten verkregen omtrent de zelfredzaamheid en vluchtgedrag van mensen. Hieruit blijkt dat mensen veelal gewoontegedrag vertonen dat vanuit veiligheid bezien onlogisch is. Er is echter bijzonder weinig literatuur over het brand(on)veilig gedrag van mensen ter voorkoming van brand.
Deelvraag 3: Hoe zijn de oorzaken van brand gerelateerd aan gedrag? In meer dan 70 % van de woningbranden in Nederland is de oorzaak gerelateerd aan menselijk gedrag. Internationaal onderzoek bevestigt de nauwe relatie tussen menselijk gedrag en het ontstaan van brand. Grosso modo kan gesteld worden dat de belangrijkste direct aan menselijk gedrag gerelateerde oorzaken van brand zijn: roken, koken, spelen met vuur, gebruik elektrische apparatuur (m.n. televisies en wasdrogers). Omgevingsfactoren, demografische factoren en de sociaal-‐economische situatie hebben grote invloed op de kans om slachtoffer te worden van brand.
Deelvraag 4: Wat is brand(on)veilig gedrag? Er is een groot aantal definities en beschrijvingen van gedrag, afhankelijk van het gekozen perspectief. In dit onderzoek wordt gedrag gezien als een overkoepelende term voor handelingen van mensen, dus gericht op het doen. Gedrag is daarbij veelal onderdeel van talrijke automatische (dagelijkse) routines, onder invloed van de omgeving waarin men zich bevindt, die met elkaar verweven zijn: gewoontegedrag. De ratio heeft slechts beperkte invloed op het gedrag. Sommige routines zijn al van jongs af aan ingesleten. Dit betekent o.a. dat het moeilijk is om dit gedrag te veranderen. Er zijn geen aanwijzingen dat brand(on)veilig gedrag niet aansluit op deze omschrijving. Brand(on)veilig gedrag kan worden omschreven als: Een geheel van veelal routinematige handelingen van mensen in hun sociale en fysieke leefomgeving, die bijdragen aan het verkleinen/vergroten van de kans op het ontstaan van brand en/of slachtoffers.
32 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
4. Er zijn diverse gedragsverklaringsmodellen uit andere beleidsdomeinen beschikbaar om
inzicht te krijgen in de achterliggende redenen van bepaald gedrag. Veelgebruikte modellen in de gezondheidszorg zijn: de Theorie van het Gepland Gedrag, het ASE model en het Health Belief Model. De meeste gedragsverklaringsmodellen hebben rationele factoren centraal staan in de verklaring van het gedrag. Er zijn geen geschikte modellen beschikbaar voor gewoontegedrag (zoals brandveilig gedrag).
5. De brandweer stimuleert het brandveilig gedrag vooral door te investeren in de kennis van
mensen van veiligheid(risico’s). Het veiligheidsbewustzijn staat hierbij centraal. Ondanks dat de term veel gebruikt wordt in de (uitwerking van de) nieuwe visie van de brandweer is hiervan geen beschrijving aangetroffen. In de context van deze visie kan de volgende beschrijving van (brand)veiligheidsbewustzijn worden afgeleid: “een algemene toestand waarin iemand opmerkzaam is op de risico’s van brand en besef heeft van zijn eigen gedrag en de mogelijke consequenties voor de brandveiligheid.” Vanuit de literatuur en ervaringen uit andere domeinen blijkt dat dit een goede basis kan vormen voor gedragsverandering, maar zelden voldoende is om een grootschalige en duurzame gedragsverandering te bereiken.
6. Aandachtswijken zijn zeer divers qua inrichting en sociale samenstelling. Uit de
gedragsverklaringsmodellen blijkt dat de fysieke en sociale omgeving van grote invloed zijn op gedrag. Aandachtswijken kunnen daarbij niet over een kam geschoren worden. Een succesvolle interventiestrategie moet vanuit de theorie over social marketing en het concept stages of change aanhaken op deze sociale en fysieke verschillen.
Deelvraag 5: Welke factoren zijn mogelijk verklarend voor brandveilig gedrag? Er is weinig bekend over gedragsverklarende factoren voor brandveilig gedrag. Uit diverse gedragsverklarende modellen uit de gezondheidszorg en literatuur zijn factoren te destilleren, die mogelijk verklarend kunnen zijn voor brandveilig gedrag. Deze factoren zijn: kennis en bewustzijn, sociale normen, geanticipeerde spijt, perceptie van de risico’s, ‘cue tot action’, eigen-‐effectiviteitsverwachting, omgevingsdeterminanten (demografische kenmerken). De onderlinge relatie tussen de determinanten is niet duidelijk. De verwachting is dat (net als in andere domeinen) een combinatie van diverse factoren bepalend is voor een gedragsverandering.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 33
4. Empirisch onderzoek naar brandveiligheid in Haagse aandachtswijken
Dit hoofdstuk vormt de kern van het rapport. De resultaten van het empirisch onderzoek moeten leiden tot bekrachtiging of ontkrachting van de centrale hypothesen:
Hypothese 1 -‐ In Haagse aandachtswijken komen relatief meer binnenbranden voor dan in andere Haagse wijken.
Hypothese 2 -‐ Bewoners van Haagse aandachtswijken vertonen minder brandveilig gedrag dan bewoners van andere Haagse wijken.
4.1. Inleiding In 2010 heeft de Raad van Regionaal Commandanten vijf doelgroepen benoemd voor het project Brandveilig Leven, waarvan de aandachtswijken er een is (Vrek, 2011). Verondersteld wordt dat in aandachtswijken meer branden voorkomen dan in andere wijken. Dat is een van de redenen dat het als speerpunt van de NVBR is benoemd. Er zijn echter geen onderzoeken bekend, waaruit dit expliciet op wijkniveau blijkt. Dit empirisch onderzoek bestaat uit twee stappen:
1. Analyse van het aantal binnenbranden in relatie tot sociaal-‐economische achterstanden in de Haagse wijken;
2. Analyse het brandveilig gedrag in Haagse aandachtswijken in vergelijking met andere wijken;
4.2. Aanpak
4.2.1. Binnenbranden in relatie tot sociaal-‐economische achterstand Aan de basis van dit empirisch onderzoek ligt het meldkamersysteem van Brandweer Haaglanden. Uit het meldkamersysteem zijn alle binnenbranden in Den Haag over de periode 2005 – 2010 onttrokken, 3749 in totaal. Meer data was niet beschikbaar (dd juni 2011). Per binnenbrand zijn over het algemeen de volgende gegevens bekend: datum, tijdstip, type melding (=binnenbrand), straat, huisnummer, postcode. Op deze database zijn de volgende handelingen verricht:
• Bij 377 meldingen ontbrak de postcode, waarvan bij 341 meldingen ook het huisnummer ontbrak. Aangezien de postcode (en soms het huisnummer bij grensgevallen) noodzakelijk is om de wijk te bepalen, zijn de postcodes daar waar nodig aangevuld (postcode.nl, 2011).
• Van een viertal huisadressen was geen postcode te achterhalen; deze zijn verwijderd. • Bij 20 meldingen zat er een bijzonder korte tijdspanne (minder dan 5 minuten) tussen
verschillende meldingen op hetzelfde adres. Aangezien hierbij verondersteld kan worden dat het dezelfde brand betreft, zijn deze verwijderd.
• Op basis van de postcode is voor elke melding de wijk bepaald (Gemeente Den Haag, 2011 b).
• Per wijk is tenslotte het aantal meldingen van binnenbrand over de periode 2006 – 2010 opgeteld.
34 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Figuur 12 – Samenvatting van de statistische kenmerken van de database uit het meldkamersysteem jaar Binnenbrand vanuit
meldkamersysteem Aantal bruikbare binnenbranden
Percentage bruikbare binnenbranden
2005 625 624 99,8 % 2006 554 552 99,6 % 2007 661 660 99,8 % 2008 649 646 99,5 % 2009 638 627 98,3 % 2010 622 616 99,0 % totaal 3749 3725 99,4 % Gemiddelde 625 621 Mediaan 632 626 Standaardafwijking 38 37 Enkele opmerkingen over de validiteit:
• Het uitgangspunt van deze database is binnenbranden. De automatische meldingen zijn hieruit gehaald. Er bestaat een kans dat in de database nog enkele loze meldingen zijn opgenomen, maar die niet als zodanig zijn geregistreerd. Verondersteld wordt dat het aantal niet geregistreerde loze meldingen zeer beperkt is en ongeveer gelijk verdeeld per wijk. Aangezien het om een vergelijking tussen wijken gaat, zal dit de uitkomst minimaal beïnvloeden.
• Het is niet bekend in wat voor type gebouw (gebouwfunctie) de binnenbranden hebben plaatsgevonden. Uitgangspunt is dat alle wijken in Den Haag woonwijken zijn, behalve Centrum waar het centrale winkelgebied ligt. Het overgrote deel van de binnenbranden zal dus in woningen hebben plaats gevonden.
• Niet bij elke melding is met 100 % zekerheid te zeggen in welke wijk die plaats vond,
aangezien het huisnummer niet altijd bekend was. Dit betreft echter een klein percentage op het geheel en zal daarmee de resultaten niet noemenswaardig beïnvloeden.
Den Haag kent 44 wijken, die zijn onderverdeeld in buurten. In de buurtmonitor van de gemeente Den Haag zijn per wijk een groot aantal gegevens verzameld (Gemeente Den Haag, 2011c). Een van de parameters is de achterstandscore per wijk. Deze is gebaseerd op het percentage etnisch, culturele groepen, het inkomen, de WOZ-‐waarde van de woningen, percentage verhuizingen en percentage langdurig werklozen. Dit zijn soortgelijke criteria als die gebruikt worden voor de selectie van de aandachtswijken door het Ministerie van VROM. De achterstandscore is voor 37 van de 44 wijken bepaald.
4.2.2. Brandveilig gedrag in Haagse aandachtswijken Menselijk gedrag is feitelijk het beste meetbaar door observatie. Dit is praktisch niet uitvoerbaar binnen de context van dit onderzoek. Het is immers moeilijk om personen over een langere periode op verschillende plaatsen in hun eigen woning te observeren. In dit onderzoek is gekozen voor gerichte vragen naar concreet gedrag. De vragenlijst (zie bijlage 2) bestaat uit drie delen:
1. informatie over de persoon (leeftijd, geslacht, etnische achtergrond, etc.); 2. concreet gedrag (roken in bed, niet doven van kaarsen, etc.); 3. mogelijke gedragsverklarende factoren (risicoperceptie, handelingsperspectief, etc.);
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 35
Respondenten zijn benaderd via verschillende overleggen van/met bewoners uit een wijk en vertegenwoordigers van politie en gemeente. Voor het invullen van de vragenlijsten is gebruik gemaakt van een Interactive Voting System (IVS), waarbij gebruik wordt gemaakt van stemkastjes. Na de vragen is een korte presentatie over brandveiligheid in huis en in de wijk verzorgd. Hierbij zijn enkele resultaten uit de vragenlijst direct gepresenteerd aan de bewoners. De bewonersoverleggen in wijken zonder sociaal-‐economische achterstanden waren bijzonder moeilijk bereikbaar of komen weinig frequent samen. Daarom is gekozen om respondenten op straat te benaderen via een korte vragenlijst: de referentiegroep. Om de respondenten op straat niet te veel te belasten qua tijd is hierbij de vragenlijst beperkt tot deel 1 en 2. Figuur 13 – Overzicht van de verschillende bijeenkomsten waar respondenten zijn benaderd. Wijk Vorm v/d survey Locatie Aanwezigen Laakkwartier & Spoorwijk3 (buurt: Laak Centraal)
Stemkastjes bij bewonersvereniging Laak Centraal
Wijkcentrum Lipa, 26 september 2011, 19.30 uur
45 bewoners, plus vertegenwoordiging politie, gemeente
Schildersbuurt Stemkastjes bij Overleg Platform Schildersbuurt (OPS)
Bibliotheek Schildersbuurt, 13 oktober 2011, 19.30 uur
11 bewoners, plus vertegenwoordigers politie, gemeente
Transvaalkwartier Stemkastjes bij klankbordgroep Transvaalkwartier
Julianakerk, 1 november 2011, 19.30 uur
19 bewoners, plus vertegenwoordigers politie, gemeente
Laakkwartier & Spoorwijk (buurt: Spoorwijk)
Stemkastjes bij leefbaarheidsoverleg Spoorwijk
De Wissel, 6 december 2011, 19.30 uur
22 bewoners, plus vertegenwoordigers politie, gemeente, woningbouwstichting
Referentiegroep Vragenlijst op straat De Savornin Lohmanplein, 11 november 2011, 11.00 – 15.00 uur
59 personen afkomstig uit wijken zonder sociaal-‐economische achterstand
4.3. Resultaten
4.3.1. Binnenbranden in relatie tot sociaal-‐economische achterstand Het aantal binnenbranden per wijk over de periode 2005 – 2010 varieert sterk per wijk, tussen 0 (Oostduinen, Van Stolkpark en Scheveningse bos, Forepark) en 353 (Laakkwartier & Spoorwijk).
3 Aangezien de bewoners van de wijk Laakkwartier & Spoorwijk zijn georganiseerd op buurtniveau (Laak Centraal en Spoorwijk), is hierop aangesloten.
36 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Figuur 14 – Een weergave van het aantal binnenbranden per wijk in Den Haag over de periode 2005 – 2010 vanuit het meldkamersysteem Brandweer Haaglanden
De wijken in Den Haag zijn niet gelijk qua omvang, inrichting, aantal inwoners, etc.. Variatie in het aantal binnenbranden is daarmee niet vreemd. Om de wijken beter onderling te kunnen vergelijken, is het aantal binnenbranden afgezet tegen een karakteristieke grootheid van de wijk. Gekozen is voor twee grootheden die direct verband houden met de centrale vraag van het onderzoek: aantal inwoners (relatie met menselijk gedrag) en het aantal huishoudens (relatie met binnenbranden). Er is een relatie tussen het aantal inwoners en het aantal huishoudens: gemiddelde woningbezetting. In Den Haag varieert deze tussen 1,5 en 2,8 met een gemiddelde van 2,0. Figuur 15 -‐ Kenmerken dataset met woningbranden per wijk in Den Haag (2005 – 2010) Kenmerk Waarde Toelichting Aantal wijken 44 Minimaal aantal woningbranden 0 3 wijken Maximaal aantal woningbranden 353 1 wijk Gemiddelde 85 Som van de waarnemingen gedeeld
door het aantal waarnemingen Standaardafwijking 83 Spreiding vanaf het gemiddelde Mediaan 61 Middelste punt van de dataset Verdeling Niet normaal De niet-‐normale verdeling stelt
beperkingen aan de statistische interpretatie
Zowel het aantal binnenbranden, aantal inwoners als het aantal huishoudens per wijk is niet normaal verdeeld. Dit beperkt de statistische interpretatiemogelijkheden. Met name uitschieters aan de bovenkant van de dataset hebben grote invloed op het resultaat. Voor een betere interpretatie zijn de gegevens genormaliseerd via de wortelfunctie. Dit betekent dat van alle waarden de wortel (symbool: √)is genomen, waardoor uitschieters aan de bovenkant van de dataset worden “gedempt”. Hierdoor ontstaat een meer normaal verdeelde dataset.
!"
#!"
$!!"
$#!"
%!!"
%#!"
&!!"
&#!"
'!!"
!$"()*+,-./0/"
!%"1023.*45"6789"
!&":0*+;8)09<789=>-?0/,02"
!'"10/))8,0/5)-+"
!#"@845.<02;--8+"
!A"B7/"C+)29<789"0/"C450DE"1)*"
!F"C450D0/./30/"
!G">-./,)8<"
!H"I0-J0/K"0/"C+7+0/9L78M08"
$!"N)83D2.0+"
$$">-./))8,"
$%"1)O0/K"0/"12)0O0/;--8+"
$&"B)302L.P9"
$'"1)50O0/Q"R008"0/"1)*"
$#"S.P9,-./"0/"(490/;-835"
$A"S877T0/*+0./"
$F"U))*,-./0/"
$G":72,049"
$H"B8-45+0/;--8+"
%!"B7290/;)*9L78M08"
%$"V030/+0**09L78M08"
%%"N00502,0/9L78M08"
%&":.220O*<789"
%'"W773*0"1)*"
%#"R78.75)0D0"0/"R782)+"
%A"10J-.,0/5)-+"
%FC+7M)/*;--8+"
%G"X0/+8-O"
%H"C45.2,08*;--8+"
&!"Y87/*D7729L78M08"
&$"V-*+0/;-83"0/"()*+;8)09"
&%"U0T0/;-83"
&&"1)-L2-*+=B80,08-*+"
&'"R)830/*+)/,"
&#"N-.,08<789"
&A"R)08L.P9"
&F"I8)0/+0K"0/"Z8-.+O789+"
&G"U7799L78M08"0/"C<))8L.P9"
&H"1./495)8*+"
'!":7+08./3*0"B02,"
'$"W))8/L.P49"
'%"[<0/;-83"
'&"Z)80<789"
''"U0.,*450/D00/"
!!"#!$%&'""(
"&)!"*
("%()%+
',-%.%/0
01%2%/0
304%
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 37
Figuur 16 – Analyse van het aantal binnenbranden per wijk, in relatie tot het aantal inwoners en aantal huishoudens.
Uit bovenstaande analyse is het volgende te concluderen:
• Het aantal binnenbranden per wijk afgezet tegen het aantal inwoners dan wel het aantal huishoudens laat een nagenoeg gelijk beeld zien. In zijn algemeenheid neemt – zoals is te verwachten -‐ het aantal binnenbranden toe met het aantal inwoners dan wel het aantal huishoudens van de wijk.
• Een lineaire regressie door het nulpunt levert op dat in de periode 2005 – 2010 in Den Haag gemiddeld 7,7 binnenbranden per 1000 inwoners zijn geweest. Anders gezegd: iets meer dan één binnenbrand per 1000 inwoners per jaar, dan wel iets meer dan 2,5 binnenbrand per 1000 huishoudens per jaar.
• De dataset is niet normaal verdeeld. Om een uitspraak te kunnen doen over de spreiding
van de dataset, is van alle gegevens de wortel genomen (symbool: √). Normalisering via de wortelfunctie leidt tot een meer normaal verdeelde dataset. Op basis hiervan kan gesteld worden dat 76 % (respectievelijk 82 %) van de variatie in het aantal binnenbranden in een wijk kan worden verklaard door het aantal inwoners (respectievelijk het aantal huishoudens).
Vanuit het perspectief van brandveiligheid is zowel het absoluut aantal binnenbranden als het relatief aantal binnenbranden relevant. Beiden bieden aanknopingspunten om het aantal binnenbranden in een wijk te reduceren. Hiervoor wordt de term brandratio geïntroduceerd (Kuipers, 2001). Brandratio is het aantal binnenbranden in een wijk per 1000 inwoners. De gemiddelde brandratio van Den Haag over de periode 2005 – 2010 is 7,7.
!"#"$%$$&&'"()"#"$%&$$*+"
$"
,$"
-$$"
-,$"
.$$"
.,$"
/$$"
/,$"
0$$"
$" ,$$$" -$$$$" -,$$$" .$$$$" .,$$$" /$$$$" /,$$$" 0$$$$"
!!"#!$%%&'""(
"&)!"*
("%+()%,'-.%
!!"#!$%'",/"()0%+()%,'-.%
!"#"$%$&'&(")*"#"$%+,$++"
$"
-"
'"
,"
&"
.$"
.-"
.'"
.,"
.&"
-$"
$" -/" /$" +/" .$$" .-/" ./$" .+/" -$$"
!"#$
%&'()*"
"%+,''#-'(,.)##"
#/%'#+
"#,0"%,1)23,
!"#$%&'()*""%+,''#-'(,)#1$#"%*,0"%,1)23,
!"#"$%$&'()"*+"#"$%(,-./"
$"
'$"
&$$"
&'$"
-$$"
-'$"
0$$"
0'$"
.$$"
$" -'$$" '$$$" ('$$" &$$$$" &-'$$" &'$$$" &('$$" -$$$$"
!!"#!$%&'""(
"&)!"*
("%+()%,'-.%
!!"#!$%/0'1/20*("1%+()%,'-.%
!"#"$%&'$()"*+"#"$%,''-"
$"
'"
("
."
,"
&$"
&'"
&("
&."
&,"
'$"
$" '$" ($" .$" ,$" &$$" &'$" &($" &.$"
!"#$
%&'()*"
"%+,''#-'(,.)##"
#.%'#+
"#,/"%,0)12,
!"#$%&'()*""%+,''#-'(,34)*3$4+"#*,/"%,0)12,
38 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
In onderstaande figuur zijn de wijken geordend naar zowel aantal binnenbranden als de brandratio. Het betreft 33 van de 44 wijken: Elf wijken met een klein aantal inwoners (< 1500) zijn buiten beschouwing gelaten, aangezien een beperkt aantal binnenbranden hierbij voor grote uitschieters zorgt. De horizontale lijn is getrokken op 7,7 binnenbranden per 1000 inwoners: het gemiddelde van Den Haag. De verticale lijn is getrokken bij 150 binnenbranden per wijk: dit is arbitrair gekozen op basis van “het gat” in de verdeling. Figuur 17 – Ordening van de wijken in Den Haag op zowel absoluut als relatief aantal binnenbranden over de periode 2005 -‐ 2010.
De grafiek is verdeeld in vier kwadranten: kwadrant rechtsboven -‐ bevat 7 wijken die allen zowel een groot aantal binnenbranden hebben als een hoge brandratio. Dit zijn de wijken Laakkwartier & Spoorwijk (nr 38), Schildersbuurt (nr 29), Centrum (nr 28), Moerwijk (nr 36), Morgenstond (nr 34), Scheveningen (nr 7), Transvaalkwartier (nr 30). Deze 7 wijken zijn samen verantwoordelijk voor 45 % van alle binnenbranden over deze periode; in deze wijken woont tezamen 32 % van de Haagse bevolking. kwadrant rechtsonder -‐ bevat 1 wijk (Bouwlust-‐Vredrust, nr 33), die een groot aantal binnenbranden kent, maar dat zijn er niet meer dan is te verwachten op basis van het aantal inwoners. kwadrant linksboven -‐ bevat wijken die weliswaar niet veel binnenbranden hebben, maar wel vergeleken bij het aantal inwoners van de wijk (hoge brandratio). Dit zijn: Duindorp (nr 8), Groente en fruitmarkt (nr 37), Stationsbuurt (nr 27), Archipel (nr 5). kwadrant linksonder -‐ bevat het grootste deel van de wijken (namelijk 21), die allen weinig binnenbranden hebben, zowel absoluut als relatief vergeleken bij het aantal inwoners.
!"!#
$"!#
%"!#
&"!#
'"!#
(!"!#
($"!#
(%"!#
(&"!#
('"!#
$!"!#
!# )!# (!!# ()!# $!!# $)!# *!!# *)!# %!!#
!!"#!$%&'""(
"&)!"*
("%+()%,---%'".%/&
)!"*
)!01
2%
!!"#!$%&'""("&)!"*("%+()%.'34%
5
28
34 7
30
33
29
36
38 37
27 8
Klein aantal branden Hoge brandratio
Groot aantal branden Hoge brandratio
Klein aantal branden Lage brandratio
Groot aantal branden Lage brandratio
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 39
Geografisch gezien, zijn de wijken met een hoge brandratio geclusterd ten zuiden van het centrum van Den Haag en langs de kust in Scheveningen. Figuur 18 – Geografische weergave van de wijken van Den Haag, geordend naar het absoluut aantal binnenbranden en de brandratio over de periode 2005 -‐ 2010. Aanvulling op legenda: geel = brandratio niet bepaald (minder dan 1500 inwoners)
Wijken met een groot aantal branden en/of een hoog brandratio zouden vanuit het perspectief brandveiligheid de meeste aandacht moeten krijgen. Deze wijken zijn niet geheel gelijk aan de aandachtswijken, zoals benoemd vanuit het Grotestedenbeleid. Wel kan gesteld worden dat alle wijken die prioriteit hebben vanuit het Grotestedenbeleid een groot aantal binnenbranden en/of een hoge brandratio hebben. Daarnaast zijn er nog andere wijken, die geen prioriteit hebben vanuit het Grotestedenbeleid, maar dit wel zouden moeten hebben vanuit brandveiligheid. Figuur 19 – Weergave van de wijken die aandacht vragen vanuit perspectief Grotestedenbeleid en vanuit perspectief brandveiligheid. De kleuren corresponderen met de legenda bij de geografische weergave.
Wijk Nr.
Prioriteit Grotestedenbeleid
Groot aantal binnenbranden; hoge brandratio
Klein aantal binnenbranden; hoge brandratio
Groot aantal binnenbranden; lage brandratio
30 Transvaalkwartier Transvaalkwartier 29 Schildersbuurt Schildersbuurt 27 Stationsbuurt Stationsbuurt 36 Moerwijk Moerwijk 34 Morgenstond Morgenstond 33 Bouwlust-‐Vrederust Bouwlust-‐Vrederust 38 Laakkwartier &
Spoorwijk
28 Centrum 7 Scheveningen 5 Archipel 8 Duindorp 37 Groente-‐ en fruitmarkt
Groot aantal branden Hoge brandratio
Klein aantal branden Hoge brandratio
Groot aantal branden Lage brandratio
Klein aantal branden Lage brandratio
40 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Deze constatering is tevens een indicatie dat er op wijkniveau mogelijk een verband bestaat tussen sociaal-‐economische achterstand en binnenbranden. Om hier meer inzicht in te krijgen, is per wijk de sociaal-‐economische achterstand vergeleken met de brandratio. In de database “Buurtmonitor Den Haag” is per wijk een achterstandscore opgenomen. Deze score is gebaseerd op het percentage etnisch-‐culturele groepen, het inkomen, de WOZ-‐waarde van de woningen, percentage verhuizingen en percentage langdurig werklozen. Een positieve score betekent meer achterstand dan gemiddeld, een negatieve score betekent minder achterstand dan gemiddeld. De score is bepaald over de periode 1995 – 2010. In onderstaande grafiek zijn de achterstandscores opgenomen. Figuur 20 – Een weergave van de achterstandscores per wijk in Den Haag vanuit de Haagse buurtmonitor (Gemeente Den Haag, 2011c).
Voor 7 wijken is geen achterstandscore bekend. Er zijn meer wijken met een negatieve achterstandscore dan wijken met een positieve achterstandscore. Er zijn dus meer wijken met een sociaal-‐economische voorsprong dan met een sociaal-‐economische achterstand. Figuur 21 -‐ Kenmerken dataset met achterstandscores per wijk in Den Haag Kenmerk Waarde Toelichting Aantal wijken 44 Van 7 wijken geen score bekend Aantal wijken positieve score 14 Sociaal-‐economische achterstand Aantal wijken negatieve score 23 Sociaal-‐economische voorsprong Minimum score -‐ 25 Wijk Vogelwijk Maximum score + 17 Wijk Transvaalkwartier Gemiddelde -‐ 4 Som van de waarnemingen gedeeld
door het aantal waarnemingen Standaardafwijking 11 Spreiding vanaf het gemiddelde Mediaan -‐ 5,3 Middelste punt van de dataset Verdeling Niet normaal De niet-‐normale verdeling stelt
beperkingen aan de statistische interpretatie
Om inzicht te krijgen in het verband tussen sociaal-‐economische achterstand en het aantal binnenbranden is de achterstandscore uitgezet tegen respectievelijk het aantal meldingen van binnenbrand en de brandratio. Hieruit valt op te maken dat wijken met een positieve achterstandscore over het algemeen meer binnenbranden (per 1000 bewoners) hebben, dan wijken met een negatieve achterstandscore.
!"#$
!%&$
!%#$
!'&$
!'#$
!&$
#$
&$
'#$
'&$
%#$
#'$()*+,-./0
/$
#%$1023.*45$6789$
#"$:
0*+;8)09<789=>-?
0/,0
2$
#@$10/
))8,0/
5)-+$
#&$A845.<0
2;--
8+$
#B$C7/$D+)29<789$0/$D450
EF$1)*$
#G$D450E0/
./30/$
#H$>-./,
)8<$
#I$J0-
K0/!$0/$D+7+0/
9L78M0
8$
'#$N)83E2.0+$
''$>-./)
)8,$
'%$1)O
0/!$0
/$12)0
O0/
;--8+$
'"$C)302L.P9$
'@$1)5
0O0/
Q$R008$0/
$1)*$
'&$S.P9,-
./$0/$(490/
;-835$
'B$S877T0/
*+0./$
'G$U))
*,-./0
/$
'H$:
72,0
49$
'I$C8-45+0/;
--8+$
%#$C7290/;
)*9L
78M0
8$
%'$V030/
+0**09L78M0
8$
%%$N0050
2,0/
9L78M0
8$
%"$:
.220O
*<789$
%@$W773*0$1)
*$
%&$R
78.75)
0E0$0/
$R782)+$
%B$10K-.,0
/5)-
+$
%GD+7M
)/*;--
8+$
%H$X0/
+8-O
$
%I$D45.2,08*;--
8+$
"#$Y87/*E7729L
78M0
8$
"'$V-*+0/;
-83$0/
$()*+;8)09$
"%$U0T0/
;-83$
""$1)-
L2-*+=C80,0
8-*+$
"@$R
)830/*+)/,
$
"&$N-.,0
8<789$
"B$R
)08L
.P9$
"G$J8)0/
+0!$0
/$Z8-.+O
789+$
"H$U7799L78M0
8$0/
$D<)
)8L.P9$
"I$1./495)
8*+$
@#$:
7+08./3*0$C02,$
@'$W))
8/L.P49$
@%$[<0
/;-83$
@"$Z)80<
789$
@@$U0.,*450/
E00/
$
!"#$%&'$()
*'"+&%,-%&,./01,
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 41
Figuur 22 – Een weergave van het aantal binnenbranden (per 1000 inwoners) in relatie tot de achterstandscore. Wijken met een klein aantal inwoners (< 2000) zijn wederom buiten beschouwing gelaten.
Om bovenstaand beeld statistisch te toetsen zijn twee t-‐toetsen uitgevoerd. Een t-‐toets is een statistische toets die onder andere gebruikt kan worden om na te gaan of het (populatie-‐) gemiddelde van een normaal verdeelde grootheid afwijkt van een bepaalde waarde, dan wel of er een verschil is tussen de gemiddelden van twee groepen in de populatie. (Gonick en Smith, 2004). De eerste t-‐toets heeft betrekking op het aantal binnenbranden per wijk; de tweede t-‐toets heeft betrekking op de brandratio (binnenbranden per 1000 inwoners) per wijk. Centraal in beide t-‐toetsen staan onderstaande hypothesen: Ho: Het aantal binnenbranden (per 1000 inwoners) is hoger in wijken met een positieve achterstandscore dan in wijken met een negatieve achterstandscore Ha: Het aantal binnenbranden (per 1000 inwoners) is lager in wijken met een positieve achterstandscore dan in wijken met een negatieve achterstandscore De uitkomsten van de t-‐toets (p-‐waarde < 0,05) laten zien dat de nulhypothese correct is en de alternatieve hypothese verworpen kan worpen. Met meer dan 99 % betrouwbaarheid (100 % minus p-‐waarde) kan gesteld worden dat wijken met een sociaal-‐economische achterstand meer binnenbranden (per 1000 inwoners) hebben dan wijken zonder sociaal-‐economische achterstand. Meer kwantitatief gesteld: wijken met een sociaal-‐economische achterstand hebben drie keer meer binnenbranden (respectievelijk 1,5 meer binnenbranden per 1000 inwoners), dan wijken zonder sociaal-‐economische achterstand. De twee populaties, die met de t-‐toets zijn vergeleken, zijn niet normaal verdeeld. Dit beperkt de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de t-‐toetsen. Echter, de resultaten zijn dermate significant (meer dan 99 % betrouwbaarheid), dat dit nagenoeg geen afbreuk doet aan de conclusie.
!"
#!"
$!!"
$#!"
%!!"
%#!"
&!!"
&#!"
'!!"
(&!" (%#" (%!" ($#" ($!" (#" !" #" $!" $#" %!"
!!"#!$%&'""(
"&)!"*
("%%
!+,#()-#!"*-+.)(%%
!"
#"
$"
%"
&"
'!"
'#"
'$"
'%"
'&"
#!"
()!" (#*" (#!" ('*" ('!" (*" !" *" '!" '*" #!"
!!"#!$%&'""(
"&)!"*
("%+()%,---%'"./"
()0%
!12#()0#!"*01/)(%%
42 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Figuur 23 – Weergave van de resultaten van twee t-‐toetsen. De eerste toets heeft betrekking op het aantal binnenbranden per wijk, de tweede toets heeft betrekking op het aantal binnenbranden per 1000 inwoners per wijk. De + en – in onderstaande tabel verwijzen naar een positieve dan wel negatieve achterstandscore. t-‐toets 1
Wijken + score
Wijken -‐ score
t-‐toets 2 Wijken + score
Wijken -‐ score
Aantal wijken 14 23 14 19 Gemiddelde achterstandscore 7,97 -‐11,40 7,97 -‐9,81 Standaardafwijking achterstandscore 5,13 6,65 5,13 5,81 Gemiddelde binnenbranden (per 1000 inwoners)
169,93 55,48 9,56 5,89
Standaardafwijking binnenbranden (per 1000 inwoners)
90,04 34,79 2,88 2,21
P-‐waarde (1 –zijdig, ongelijke varianties)
0,00025 0,00040
4.3.2. Brandveilig gedrag in Haagse aandachtswijken In het onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen Haagse aandachtswijken en een referentiegroep. De respondenten uit de referentiegroep zijn niet afkomstig uit aandachtswijken. De focus in dit onderzoek is gericht op gedrag dat kan leiden tot het ontstaan van brand. Op basis van de belangrijkste oorzaken van woningbranden – die volgen uit nationale en internationale literatuur -‐ zijn concrete vormen van brandonveilig gedrag gedestilleerd. Figuur 24 – Relatie tussen oorzaken van brand en brandonveilig gedrag Oorzaken van brand Brandonveilig gedrag koken • De keuken uit lopen, terwijl de pan nog “op het vuur” staat elektrische apparatuur • De televisie ’s nachts op stand-‐by laten staan
• Het filter van de wasdroger niet regelmatig schoonmaken roken • Roken in bed lucifers / aanstekers • Lucifers of aanstekers bereikbaar voor kinderen kaarsen • Kaarsen ’s avonds niet doven als men naar bed gaat In de survey is gevraagd aan respondenten of zij dit gedrag vertonen. Deze variabelen uit het hoofddeel van de vragenlijst (deel 2, gericht op concreet gedrag) zijn veelal kwalitatieve ordinale of nominale variabelen. Hierbij zijn de mogelijkheden voor statistische analyses beperkter dan bij (semi-‐)continue variabelen, zoals in het eerste deel van dit onderzoek. Gezien de omvang van de steekproef is de populatie niet verder opgedeeld naar bijvoorbeeld geslacht, etnische achtergrond, leeftijd.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 43
Figuur 25 – Brandveilig gedrag respondenten uit aandachtswijken in vergelijking met een referentiegroep. De respondenten uit de aandachtswijken zijn zowel als geheel als per wijk gepresenteerd. De weergegeven foutmarges zijn het gevolg van de steekproefomvang en gevonden proportie bij een betrouwbaarheidsinterval van 95 %.
Uit de onderzoeksresultaten volgen de onderstaande bevindingen: • Bij vier van de zes gedragsaspecten (omtrent de brandoorzaken kaarsen, lucifers, elektrische
apparatuur/wasdroger, roken) vertonen de respondenten uit de aandachtswijken minder brandveilig gedrag dan de respondenten uit de referentiegroep. Bij twee van de zes gedragsaspecten is dat andersom (omtrent de brandoorzaken koken, elektrische apparatuur/televisie). Bij geen van de gedragsaspecten is het gevonden verschil significant, uitgaande van de berekende foutmarges.
!" #!" $!" %!" &!" '!" (!" )!" *!" +!" #!!"
!"#$%&''
())*+',-./012'0)).+''.0'-34'
$5$67!896:$';<<;!;7==!&'''
>3+'43'[email protected]'BA'01CD+A'',-./012'0)).+')E'A+104F-G'
$5$67!896:$';<<;!;7==!&''
H11*+',-./012'1?I/4'D3+'J?+3('ACD))0K''-./'L3-(M.*'@10'43'N1A4()L3(''
5=68O$!9&'''
-3N11(+'?MC.P3(A',-./012'1?I/4'')E'330')0-3(3.*-1(3'E?3*''
@))('*?3.03'*.043(30'
#"#$%&''
>3+',-./012'1?I/4'D3+'P)(0M.A'M.+K''1?A'D./Q>./'43'*3M*30'@3(?11+'
#;;!9$%&''
4))R',-./012'1?I/4'43'*11(A30K''1?A'D./Q>./'011('-34'L11+'
<3(C30+1L3'@10'43'A+33*E()3P'STU'
!3P3(30I3L()3E',0VWX2'
;1041CDA+N./*30'+)+11?',0VXY2'
511*'630+(11?',0VZW2'
9E))(N./*',0V[[2'
7(10A@11?',0V\X2'
9CD.?43(AN./*',0V\\2'
44 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
• Er is grote variatie tussen de aandachtswijken onderling. De variatie tussen de aandachtswijken onderling is soms groter dan het verschil tussen aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken.
• Op de gedragsaspecten omtrent de brandoorzaken koken en elektrische apparatuur scoren
alle groepen respondenten (zowel uit als aandachtswijken als de referentiegroep) onder de 75 %, met als uitschieter naar beneden: minder dan 25 % van alle respondenten zet (bijna) altijd het fornuis uit als hij/zij de keuken moet verlaten. Hier is vanuit brandveiligheid nog veel winst te behalen.
4.4. Deelconclusies Onderstaande deelconclusies volgen uit dit hoofdstuk. In de tekstblokken wordt antwoord gegeven op de deelvragen. 1. In de periode 2005 – 2010 zijn in Den Haag 3749 binnenbranden (gemiddeld 625 per jaar)
geregistreerd in het meldkamersysteem, verdeeld over 44 wijken. Dat varieerde van 0 (Oostduinen, Van Stolkpark en Scheveningse bos, Forepark) tot 353 (Laakkwartier & Spoorwijk) binnenbranden in 6 jaar.
2. In zijn algemeenheid neemt – zoals is te verwachten -‐ het aantal binnenbranden toe met het aantal inwoners dan wel het aantal huishoudens van de wijk. Een lineaire regressie door het nulpunt levert op dat in Den Haag in de periode 2005 – 2010 gemiddeld 7,7 binnenbranden per 1000 inwoners zijn geweest. Anders gezegd: iets meer dan één binnenbranden per 1000 inwoners per jaar, dan wel iets meer dan 2,5 binnenbranden per 1000 huishoudens per jaar.
3. Na normalisering van de dataset kan worden gesteld dat 76 % (respectievelijk 82 %) van de variatie in het aantal binnenbranden in een wijk kan worden verklaard door het aantal inwoners (dan wel het aantal huishoudens).
4. In het Grotestedenbeleid zijn 40 aandachtswijken in Nederland benoemd, die kampen met
grote sociaal-‐economische problemen. Zes van deze wijken – in het Grotestedenbeleid geclusterd tot vier -‐ liggen in Den Haag. Deze wijken hebben allemaal een groot aantal binnenbranden en/of een hoge brandratio. Daarnaast zijn er wijken die niet genoemd zijn in het Grotestedenbeleid, maar wel aandacht verdienen vanuit brandveiligheid. Deze wijken hebben ook een groot aantal branden en/of een hoge brandratio.
5. Vanuit brandveiligheid zouden Transvaalkwartier, Schildersbuurt, Moerwijk, Morgenstond,
Laakkwartier & Spoorwijk, Centrum en Scheveningen eerste prioriteit moeten krijgen. a. Deze wijken hebben allemaal zowel een groot aantal binnenbranden als een hoge
brandratio. b. Deze zeven wijken zijn samen verantwoordelijk voor 45 % van alle Haagse
binnenbranden; in deze wijken woont tezamen 32 % van de Haagse bevolking. c. Bijna alle wijken -‐ op een na – die vanuit brandveiligheid eerste prioriteit zouden
moeten krijgen hebben een positieve achterstandscore. Uitzondering is Scheveningen. Scheveningen heeft een negatieve achterstandscore.
d. De wijk Centrum behoort tot de categorie eerste prioriteit vanuit brandveiligheid. Echter, deze wijk bestaat voor een groot deel uit winkels. Het project Brandveilig Leven richt zich op de woonomgeving. Voordat hier prioriteit aan wordt gegeven, dient eerst nader onderzocht worden wat de aard van de binnenbranden was (woongebouwen, winkelgebouwen, etc.). Daarna kan pas de juiste interventiemethode worden bepaald.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 45
6. Gemeente Den Haag heeft (bijna) alle wijken een achterstandscore gegeven. Hierin komt tot uitdrukking of wijken een sociaal-‐economische voorsprong of achterstand hebben. Wijken in Den Haag met een sociaal-‐economische achterstand hebben significant meer binnenbranden (per 1000 inwoners) dan wijken zonder sociaal-‐economische achterstand. Meer kwantitatief gesteld: wijken met een sociaal-‐economische achterstand hebben gemiddeld drie keer meer binnenbranden respectievelijk 1,5 meer binnenbranden per 1000 inwoners, dan wijken zonder sociaal-‐economische achterstand.
7. Op vier van de zes gemeten gedragsaspecten vertonen de respondenten uit de
aandachtswijken minder brandveilig gedrag dan de respondenten uit de referentiegroep. Op twee van de zes gemeten gedragsaspecten vertonen de respondenten uit de aandachtswijken meer brandveilig gedrag dan de respondenten uit de referentiegroep. Bij geen van de zes gedragsaspecten is het gemeten verschil significant.
8. Op de gedragsaspecten koken en elektrische apparatuur scoren alle groepen respondenten (zowel uit als aandachtswijken als de referentiegroep) onder de 75 %, met als uitschieter naar beneden: minder dan 25 % van alle respondenten zet (bijna) altijd het fornuis uit als hij/zij de keuken moet verlaten. Hier is vanuit brandveiligheid nog veel winst te behalen.
9. De resultaten tussen de respondenten uit de verschillende aandachtswijken zijn onderling
sterk verschillend. Er is grote variatie tussen de aandachtswijken onderling.
46 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 47
5. Conclusies en aanbevelingen
5.1. Conclusies In dit onderzoek staan twee hypothesen centraal, die de basis vormen voor beantwoording van de hoofdvraag. Eerst worden de hypothesen besproken om vervolgens de hoofdconclusies te formuleren als antwoord op de hoofdvraag,
5.1.1. Centrale hypothesen Hypothese 1 -‐ In Haagse aandachtswijken komen relatief meer binnenbranden voor dan in andere Haagse wijken. In de periode 2005 – 2010 zijn in Den Haag 3749 binnenbranden (gemiddeld 625 per jaar) geregistreerd in het meldkamersysteem, verdeeld over 44 wijken. Dat varieerde van 0 (Oostduinen, Van Stolkpark en Scheveningse bos, Forepark) tot 353 (Laakkwartier & Spoorwijk) binnenbranden in 6 jaar.
In zijn algemeenheid neemt – zoals is te verwachten -‐ het aantal binnenbranden toe met het aantal inwoners dan wel het aantal huishoudens van de wijk. In Den Haag zijn in de periode 2005 – 2010 gemiddeld 7,7 binnenbranden per 1000 inwoners zijn geweest. Anders gezegd: iets meer dan één binnenbrand per 1000 inwoners per jaar. Een bewoner van Den Haag heeft gemiddeld een kans van ongeveer één in de 1000 jaar op een binnenbrand. Uit het empirisch onderzoek naar het aantal binnenbranden in Den Haag over de periode 2005 – 2010 kan worden vastgesteld dat significant meer binnenbranden voorkomen in wijken met een sociaal-‐economische achterstand dan in wijken zonder sociaal-‐economische achterstand. Meer kwantitatief gesteld: Wijken met een sociaal-‐economische achterstand hadden over de onderzochte periode gemiddeld 9,6 binnenbranden per 1000 inwoners tegenover 5,9 in wijken zonder sociaal-‐economische achterstand (factor 1,5). (hoofdconclusie 1) Op basis van deze bevindingen is de eerste hypothese bevestigd. Hypothese 2 -‐ Bewoners van Haagse aandachtswijken vertonen minder brandveilig gedrag dan bewoners van andere Haagse wijken. Uit het empirisch onderzoek onder een groep bewoners van aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken in Den Haag, volgt geen eenduidig en significant verschil op de gemeten gedragsaspecten van brandveiligheid. (hoofdconclusie 2) Op vier van de zes gemeten gedragsaspecten vertonen de respondenten uit de aandachtswijken minder brandveilig gedrag dan de respondenten uit de referentiegroep. Op twee van de zes gemeten gedragsaspecten vertonen de respondenten uit de aandachtswijken meer brandveilig gedrag dan de respondenten uit de referentiegroep. Bij geen van de zes gedragsaspecten is het gemeten verschil significant. Hiermee is geen bewijs geleverd dat de hypothese juist is, waarmee deze hypothese ontkracht kan worden. Dit wil zeggen: Bewoners van Haagse aandachtswijken vertonen niet minder brandveilig gedrag dan bewoners van andere wijken. Wellicht ten overvloede: hiermee is niet gesteld dat ze meer brandveilig gedrag vertonen. Het gedrag kan ook gelijk zijn.
48 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
5.1.2. Antwoord op de hoofdvraag De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Kan een verschil in het aantal binnenbranden tussen Haagse aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken worden verklaard door een verschil in brand(on)veilig gedrag? De hoofdvraag kan beantwoord worden op basis van hoofdconclusie 1 en hoofdconclusie 2, zoals geformuleerd bij de hypothesen. Het verschil in aantal binnenbranden tussen Haagse aandachtswijken en niet-‐aandachtswijken kan niet worden verklaard op basis van de gemeten gedragsaspecten van brand(on)veilig gedrag. (hoofdconclusie 3) Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke verklaringen hiervoor. Echter, de resultaten beschouwend, zijn twee redenen denkbaar. Verschil in zelfredzaamheid -‐ Het aantal binnenbranden is in dit onderzoek gebaseerd op het aantal meldingen van binnenbrand dat binnen komt bij de alarmcentrale van de brandweer. Er kunnen ook kleine binnenbranden voorkomen, die niet gemeld worden bij de brandweer omdat ze snel zelf geblust worden. Mogelijk ontstaan in wijken met en wijken zonder sociaal-‐economische achterstanden evenveel binnenbranden, maar leidt het niet in even veel situaties tot het alarmeren van de brandweer. Anders gesteld: mogelijk zijn bewoners van wijken zonder sociaal-‐economische achterstand meer zelfredzaam dan bewoners van wijken met een sociaal-‐economische achterstand. Hierdoor kunnen kleine brandjes wellicht minder vaak escaleren.
Verschillende omgeving -‐ Het ontstaan van brand is het gevolg van bepaald brandonveilig gedrag in een omgeving. Uit het onderzoek volgt geen eenduidig en significant verschil in brand(on)veilig gedrag. Als het gedrag niet sterk verschilt, is mogelijk de “omgeving” meer bepalend. Het begrip omgeving heeft hierbij betrekking op zowel de gebouwen, als de inrichting daarvan. In een woonomgeving met een hoge persoonsdichtheid, oude constructies en installaties/apparatuur en hoge vuurbelasting leidt onveilig gedrag wellicht sneller tot het ontstaan van brand, dan in een woonomgeving met een lage persoonsdichtheid, nieuwe constructies en installaties/apparatuur en een lage vuurbelasting. Dit zou betekenen dat het aantal branden in aandachtswijken enkel is terug te dringen door te investeren in zowel een betere leefomgeving als in brandveilig gedrag. Deze gedachte wordt versterkt door het feit dat een drietal nieuwbouwwijken in Den Haag (Ypenburg, Leidschenveen en Wateringse Veld) veruit de laagste brandratio van de stad kennen. Vertonen deze bewoners bijzonder brandveilig gedrag of heeft de nieuwe omgeving hierbij een doorslaggevende rol? Investeren in de kwaliteit van de leefomgeving kan op diverse manieren. De wijkgerichte aanpak vanuit het Grotestedenbeleid biedt hiervoor goede kansen. Diverse netwerkpartners werken hier samen om de fysieke en sociale omgeving te verbeteren.
5.1.3. Aanvullende conclusies Met dit onderzoek wordt beoogd een klein stukje van het fundament op te bouwen voor interventies binnen het thema Brandveilig Leven. Het doel van dit onderzoek is om inzichtelijk te krijgen of een interventiestrategie gericht op gedragsverandering succesvol kan zijn om het aantal woningbranden in aandachtswijken te reduceren. In het licht van deze doelstelling zijn diverse conclusies te trekken op basis van het onderzoek. Aanvullende conclusie 1 – De belangrijkste oorzaken van brand zijn sterk gerelateerd aan menselijk gedrag. Daarnaast spelen ook omgevingsfactoren, demografische factoren en sociaal-‐economische situatie een belangrijke rol bij het ontstaan van brand, dan wel het slachtoffer te worden van brand. Om het aantal branden in aandachtswijken te reduceren moet het gedrag nadrukkelijk in zijn omgeving beschouwd worden.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 49
Aanvullende conclusie 2 – Brand(on)veilig gedrag kan worden omschreven als een geheel van veelal routinematige handelingen van mensen in hun sociale en fysieke leefomgeving, die bijdragen aan het verkleinen/vergroten van de kans op het ontstaan van brand en/of slachtoffers. Sommige routines zijn al van jongs af aan ingesleten. Dit betekent o.a. dat het moeilijk is om dit gedrag te veranderen. Aanvullende conclusie 3 – Aandachtswijken zijn met hun grote onderlinge èn interne diversiteit onvoldoende homogeen als doelgroep voor een succesvolle interventiestrategie gericht op brandveilig gedrag. Allen hebben een sociaal-‐economische achterstand, maar ze zijn zeer divers qua inrichting en bevolking. Aanvullende conclusie 4 – De wijken die vanuit brandveiligheid prioriteit zouden moeten krijgen, zijn niet per definitie gelijk aan de aandachtswijken uit het Grotestedenbeleid. Vanuit brandveiligheid zouden in Den Haag de wijken Transvaalkwartier, Schildersbuurt, Moerwijk, Morgenstond, Laakkwartier & Spoorwijk, Centrum en Scheveningen eerste prioriteit moeten krijgen. Deze wijken hebben een groot aantal branden en een hoge brandratio. Aanvullende conclusie 5 – Het stimuleren van kennis en veiligheidsbewustzijn (door de brandweer) is een goed vertrekpunt voor het stimuleren van brandveilig gedrag, maar voor een grootschalige en duurzame gedragsverandering is ook inzicht nodig in andere gedragsbepalende factoren. De verwachting is dat (net als in andere domeinen) een combinatie van diverse factoren bepalend is voor een gedragsverandering. Een succesvolle interventiestrategie voor brandveilig gedrag haakt aan op de juiste combinatie van gedragsbepalende factoren.
5.2. Aanbevelingen Het onderzoek kent een hybride doelgroep. Enerzijds is het een wetenschappelijk rapport dat aanleiding vormt voor nader onderzoek. Anderzijds biedt het handvatten voor beleidsmakers en beleidsuitvoerders bij de operationalisering van het thema Brandveilig Leven binnen de brandweer.
5.2.1. Aanbevelingen voor beleidsvorming en – uitvoering
Aanbeveling 1 – Sluit aan op de wijkgerichte aanpak vanuit het Grotestedenbeleid: deze biedt kansen voor de brandweer om de leefbaarheid te verbeteren en daarmee brandveilig gedrag te stimuleren en het aantal branden te reduceren. Brandveilig gedrag van mensen staat niet op zichzelf. Gedrag en omgeving beïnvloeden elkaar wederzijds. Het Grotestedenbeleid met de gebiedsgerichte wijkenaanpak richt zich voornamelijk op de aanpak van de sociaal-‐economische problemen in de wijk, onder meer door het verbeteren van de leefomgeving. Veiligheid is hierbij een van de pijlers. De structuur van de wijkenaanpak is georganiseerd op landelijk (rijksoverheid), maar ook lokaal niveau (gemeenten). Hierbij wordt intensief samengewerkt met verschillende publieke en private partners om gezamenlijk de complexe problemen op te lossen.
Aanbeveling 2 – Focus op de prioritaire wijken en zorg voor maatwerk in de interventiestrategie om aansluiting te vinden bij de (sub)doelgroepen Uit de analyse volgt dat zeven wijken in Den Haag samen verantwoordelijk zijn voor 45 % van alle Haagse binnenbranden. Deze wijken hebben allemaal zowel een groot aantal binnenbranden als een groot aantal binnenbranden per 1000 inwoners. Indien hierbinnen nogmaals geprioriteerd moet worden, verdient het aanbeveling om de campagne te richten op een wijk met een sterke sociale cohesie, bijvoorbeeld Laakkwartier & Spoorwijk.
50 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
De aandachtswijken hebben een gezamenlijke deler, namelijk sociaal-‐economische achterstand. Echter, de inrichting en bevolkingssamenstelling van de wijken is zeer divers. Om duurzame gedragsverandering te bewerkstelligen is het noodzakelijk aan te sluiten op de drijfveren van de doelgroep. Een succesvolle interventiestrategie moet vanuit de theorie over social marketing en het concept stages of change aanhaken op deze sociale en fysieke verschillen. Aanbeveling 3 – Verbeter de registratie door middel van brandonderzoek gericht op alle incidenten Gedragsbeïnvloeding start bij een adequate probleemanalyse. Op dit moment heeft brandweer Haaglanden -‐ en de brandweer in Nederland in het algemeen -‐ weinig zicht op de oorzaken van brand en het bijbehorende gedrag. Voor een adequate probleemanalyse, als basis voor interventiestrategie gericht op gedragsverandering, is het noodzakelijk om inzicht te hebben in: oorzaak van brand, locatie en tijdstip ontstaan van brand, werking van preventieve maatregelen, en bovenal het bijbehorende menselijk gedrag. Het verdient aanbeveling om dit gedurende 1 a 2 jaar als pilot in een wijk intensief te monitoren bij elke melding van binnenbrand.
Aanbeveling 4 – Pas de voorlichting aan op veranderende oorzaken van brand Belangrijke oorzaken voor brand zijn roken en televisies die op stand-‐by blijven staan. Dit is bepaald op basis van statistische gegevens uit het verleden. Dit zal naar verwachting veranderen in de toekomst. Enerzijds neemt het aantal televisies met een beeldbuis af in Nederland. Anderzijds zijn per november 2011 enkel nog zelfdovende sigaretten toegestaan in Europa. Deze twee voorbeelden laten zien dat grote winst op brandveiligheid is te boeken aan de “voorkant van de veiligheidsketen”: een langdurige campagne gericht op gedragsverandering kan overbodig zijn als apparaten (of gebouwen) inherent veilig worden ontworpen.
Aanbeveling 5 – Geef prioriteit voor brandveiligheid in de keuken Minder dan 25 % van alle respondenten (zowel uit de aandachtswijken als uit de referentiegroep) zet het fornuis uit als ze de keuken moeten verlaten voor bijvoorbeeld de voordeur bel of de telefoon. De keuken is een van de belangrijkste ruimten voor het ontstaan van brand. Hier is nog veel winst te behalen in brandveilig gedrag.
5.2.2. Aanbevelingen voor onderzoek
Aanbeveling 6 – Start grootschalig onderzoek naar gedragsbepalende factoren Gedragsverandering vindt plaats langs de lijn van de gedragsbepalende factoren. Er is nog bijzonder weinig bekend over de factoren die bepalen of mensen wel of niet brandveilig gedrag vertonen. In andere domeinen is hier reeds uitgebreid onderzoek naar gedaan, bijvoorbeeld vanuit de gezondheidszorg. Daaruit blijkt dat deze factoren zeer complex en divers kunnen zijn. Zonder inzicht in deze factoren blijven voorlichtingscampagnes “een goed bedoeld schot hagel”.
Aanbeveling 7 – Doe onderzoek naar het brandveilig gedrag van bewoners van de nieuwbouwwijken Ypenburg, Leidschenveen en Wateringse Veld om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen gedrag, ontstaan van brand en de omgeving.
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 51
Den Haag kent drie grote nieuwbouwijken: Ypenburg, Leidschenveen en Wateringse Veld. Deze wijken worden gekenmerkt door nieuwe eengezinswoningen en appartementen. In deze wijken wonen samen meer dan 60.000 mensen. Uit het onderzoek volgt dat deze drie wijken het laagste brandratio kennen over de periode 2005 – 2010, namelijk respectievelijk 2,7; 3,0 en 2,8 branden per 1000 inwoners. Dit is bijzonder laag vergeleken bij het gemiddelde van Den Haag, te weten 7,7. Vertonen deze bewoners meer brandveilig gedrag dan andere bewoners van Den Haag? Of is de omgeving (nieuwbouwwoningen) van doorslaggevend belang? Een deel van de bewoners is afkomstig uit andere wijken in Den Haag: heeft de verhuizing invloed gehad op hun brandveilig gedrag? De uitkomsten van deze vragen zijn van groot belang om in de toekomst effectief en efficiënt de brandveiligheid in Nederland te vergroten.
Aanbeveling 8 – Zorg voor een nadere analyse van het type branden, de oorzaken en het gedrag in de wijk Centrum voor gerichte interventiecampagne Uit het onderzoek blijkt dat de wijk Centrum verreweg het grootst aantal binnenbranden per 1000 inwoners heeft: 18 tegenover gemiddeld 7,7 voor Den Haag. Tevens heeft Centrum het een na hoogste absoluut aantal binnenbranden. Centrum kenmerkt zich door een groot winkelgebied en een relatief beperkt aantal bewoners. De mensen die aanwezig zijn in Centrum zijn bewoners, winkeliers en winkelend publiek. In het streven naar minder branden in Den Haag, biedt de wijk Centrum mogelijkheden.
52 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 53
6. Literatuur Aarts, H. (2009). Gewoontegedrag: de automatische piloot van mens en maatschappij, In: Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, De menselijke beslisser, over de psychologie van keuze en gedrag, p. 65 – 87, Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior, Organizational behavior and human decision processes, Vol. 50, p. 179 – 211 Brandwondenstichting (2008). Brand discrimineert -‐ Lage inkomens hebben vaker brand en minder rookmelders (persbericht) Centraal Bureau voor de Statistiek (2010). Brandweerstatistiek 2009, Den Haag Chai, D. (2006) Income, housing, and fire injuries: A census tract analysis, Public Health Reports, Vol. 121, p. 149 – 154 Coalitieakkoord (2007). Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en Christenunie, 7 februari 2007 Cummings, K.M., Becker, M.H., Maile, M.C. (1980). Bringing the models together: An emperical approach of combining variables used tot explain health actions, Journal of Behavioral Medicine, Vol 3, No. 2, p. 123 -‐ 145 Department for Communities and Local Government (2010). U.K. Fire Statistics 2008, London Dijk, E. van, Zeelenberg, E. (2009). De (ir)rationaliteit van de beslisser, In: Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, De menselijke beslisser, over de psychologie van keuze en gedrag, p. 25 – 46, Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam Dijksterhuis, A. en Knippenberg, A. van (1998). The relation between perception and behavior or how to win a game of Trivial Pursuit, Journal of Personality and Social Psychology, Vol 74, p. 865-877. Experian (2010). Oriënterend onderzoek naar meldingen van branden in de regio Haaglanden over de periode 2008 – 2010 Faddegon, K. (2009). Psychologische verschillen in keuzegedrag, In: Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, De menselijke beslisser, over de psychologie van keuze en gedrag, p. 115 -‐ 135, Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam Gemeente Den Haag (2011a). Den Haag wijkaanpak, http://www.denhaagwijkaanpak.nl/ nl/pijlers/pijler, geraadpleegd op 30-‐07-‐2011 Gemeente Den Haag (2011c). Den Haag in cijfers, http://denhaag.buurtmonitor.nl/, geraadpleegd op 30-‐07-‐2011 Gemeente Den Haag (2011b), Wijkpagina’s, http://www.denhaag.nl/home/bewoners/ stadsdelen-‐en-‐wijken/wijkpaginas.htm, geraadpleegd op 30-‐07-‐2011 Gonick, L., Smith, W. (2004). Het stripverhaal van de statistiek, Epsilon Uitgaven, Utrecht Green, L.W., Kreuter M.W. (2005). Health program Planning, An educational and ecological approach, McGraw Hill, New York
54 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Hagen, R.R., (2007a). Het kerkje van Spaarnwoude, Arnhem Hagen, M., (2007b). Home fire safety, prevention first, presentatie Jaarcongres NVBR 2007 Hagen, R.R., Witloks L., Jong, W. (2007). Praktijkvisie brandpreventie en regelgeving, In: I. Helsloot, E.R. Muller, J.D. Berghuijs (red.), Brandweer, studies over organisaties, functioneren en omgeving, Kluwer, Deventer Hartgers, C., Hoek, van den J.A.R., Krijnen, P.l, Coutinho, R.A., Pligt, van der J. (1991). Riskant injectie-‐gedrag van HIV-‐negatieve druggebruikers: een toets van de protectie-‐motivatie theorie, Sociale psychologie & voorlichting en maatschappelijke problemen, Vol. 5, p. 55 -‐ 67 Janz, N.K., Becker, M.H. (1984). The Health Belief Model: a decade later, Health Education Quaterly, Vol. 11(1), p. 1 -‐ 47 Kafry, D. (1980). Playing with matches: Children and fire, In: D. Canter (ed.), Fires & human behaviour, David Fulton publishers, London Kenis, A. (2010). Voorbij individuele gedragsverandering, een pleidooi voor herpolitisering van milieuactie, http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/04/07/voorbij-‐individuele-‐gedragsverandering-‐een-‐pleidooi-‐voor-‐een-‐herpolitisering-‐van, geraadpleegd op 16-‐12-‐2011 Kobes, M. (2010). Understanding human behaviour in fire, Validation of the use of serious gaming for reasearch into fire safety psychonomics, VU University Amsterdam, Amsterdam Kobes, M. (2011). Gewoontedieren in een schemerzone, De psycholoog Kottler, P., Zaltman, G. (1971). Social marketing: An appraoch to planned social change, Journal of marketing, Vol. 35, p. 3-‐12 Kuipers, J. (2001). De brandweer en de multiculturele samenleving, allochtonen en brandveiligheid, MCDm scriptie, Vlaardingen Kullberg, J. (2009). Interventies in de wijk. Waarom? Waar? En waarom daar? In: S. Musterd (red), W. Ostendorf (red), Problemen in wijken of probleemwijken, Van Gorcum Assen Lechner, L., Kremers, S., Meertens, R., De Vries, H. de (2007). Determinanten van gedrag, In: J. Brug, P. van Assema, L. Lechner, Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering, een planmatige aanpak, p. 75 – 105, Van Gorcum, Assen Ministerie van VROM (2007). Actieplan krachtwijken – Van aandachtswijk naar krachtwijk, Den Haag Ministerie van VROM (2009). Visie op brandveiligheid, gedeelde verantwoordelijkheid vanuit heldere kaders, Den Haag Ministerie van VROM (2010). Nieuwsbrief Wijkenaanpak, nr. 6, Den Haag Nibud (2011). Geld en gedrag, de theorie – weten en kunnen is onvoldoende, http://www.nibud.nl/kennis-‐diensten/financieel-‐gedrag/gedragsverandering.html, geraadpleegd op 17-‐12-‐2011 Nifv Nibra (2008). Zelfredzaamheid bij brand, 10 mythen ontkracht
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 55
Nifv Nibra (2010). Fatale woningbranden, Vergelijking tussen de jaren 2003, 2008 en 2009, versie 431N9031/2.0 NVBR (2008). Uitgangspuntennotitie risicobeheersing, NVBR, Drukkerij Roos en Roos NVBR (2010a). De brandweer over morgen, strategische reis als basis voor vernieuwing, NVBR, Drukmotief bv, NVBR, (2010b). Brandveilig leven, evolutie of revolutie? NVBR (2011a). Pilot wijst uit, voorlichting werkt!, http://www.nvbr.nl/algemene_onderdelen/ innovaties/2011/maatschappelijk/pilot-‐wijst/, geraadpleegd op 27-‐11-‐2011 NVBR (2011b). Verbeteren brandweerstatistiek, http://www.nvbr.nl/wat_doen_we/thema-‐optimale/brandweerstatistiek/, geraadpleegd op 24-‐09-‐2011 Pligt, J. Van der, Vries, K. De (1996). De rol van de saillantie van gedragsconsequenties en geanticipeerde spijt bij het voorspellen van gezondheidsgedrag, Gedrag en Gezondheid, Vol. 24 Postcode.nl (2011). http://www.postcode.nl/index, geraadpleegd op 30-‐07-‐2011 Postmes, T., Steg, L., Keizer, K. (2009). Groepsnormen en gedrag: sturing door sociale identiteit en dialoog, In: Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, De menselijke beslisser, over de psychologie van keuze en gedrag, p. 139 -‐ 162, Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam Prochaska, J.O., DiClemente, C.C., Narcross, J.C. (1992). In search of how people change: appliciations to addictive behaviours. American Psychologist, Vol. 47, p. 1102 – 114 Reber, A.S. (2008). Woordenboek van de psychologie, Termen, Theorieën en verschijnselen, Uitgeverij Bert Bakker Rechtbank Amsterdam (2008). Uitspraak WOB-‐verzoek bekendmaking rangorde Vogelaarwijken Rijksadviseur Cultureel Erfgoed (2011). Cultuurhistorie in de stedelijke vernieuwing van de veertig aandachtswijken, College van Rijksadviseurs, Den Haag Rijksoverheid (2010). Cijfers over wonen, werken, integratie, http://cowwi.datawonen.nl/ begrippen.html#aandachtswijken, geraadpleegd op 28-‐11-‐2011 Rijnja, G., Seydel, E., Zuure, J. (2009). Communiceren vanuit de context: naar effectievere overheidscommunicatie, In: Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, De menselijke beslisser, over de psychologie van keuze en gedrag, p. 25 – 46, Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam SEO (2010). Investeren in brandveiligheid, maatschappelijke kosten-‐batenanalyse woningbrand. Rapportnummer 2010-‐78 Stichting Nationale Brandpreventieweek (2008). Brand discrimineert -‐ Lage inkomens hebben vaker brand en minder rookmelders (persbericht), http://www.brandpreventieweek.nl/ page/91, geraadpleegd op 27-‐01-‐2011
56 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Suddle, S.I. (2007). Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen, ordenen en ontwerpen, SSCM rapport, Schiedam Tiemeijer, W., Thomas, C. (2009). Inleiding, In: Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, De menselijke beslisser, over de psychologie van keuze en gedrag, p. 25 – 46, Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam U.S. Fire Administration (2004a). Residential structure match-‐ or lighter ignited fires, Topical Fire Report Series, Vol. 4, Issue 2 U.S. Fire Administration (2004b). Kitchen fires, Topical Fire Report Series, Vol. 4, Issue 4 U.S. Fire Administration (2006). Candle fires in residential structures, Topical Fire Report Series, Vol. 6, Issue 1 U.S. Fire Administration (2007). Clothes dryer fires in residential building, Topical Fire Report Series, Vol. 7, Issue 1 U.S. Fire Administration (2010). Smoking-‐related fires in residential buildings, Topical Fire Report Series, Vol. 11, Issue 4 Van der Graaf, P.J., Huijzer, J.C., Eggink – Eilander S. (2010). Onderzoeksrapportage – brandveiligheid portiekwoningen, Adviesbureau Nieman B.V., Zwolle Veiligheidsregio Haaglanden (2011). Regionaal Risicoprofiel Haaglanden Vrek, R. (2011). Bedreven in brandveilig leven, presentatie Netwerkdag NVBR op 27 april 2011 Warda, L., Tenenbein, M., Moffatt, M.E.K. (1999). House fire injury prevention update. Part I. A review of riskfactors for fata land non-‐fatal house fire injury, Injury Prevention, Vol. 5, p. 145 -‐ 150 Wet Veiligheidsregio’s (2010). Rijksoverheid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Vertrouwen in de buurt, Amsterdam University Press, Den Haag / Amsterdam 2005 Winsemius, P. (2006). Grotestedenbeleid 2005 – 2009, Brief aan Tweede Kamer 30 128, nr 12, vergaderjaar 2006 – 2007 Wittebrood, K., Permentier, M. (2011). Wonen, wijken en interventies, Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag Zanders, A. (2008). Crisismanagement, organisaties bij crises en calamiteiten, Coutinho, Bussum Zeelenberg, M. (1999). Anticipated regret, expected feedback and behavioral decision making, Journal of behavioral decision making, Vol. 12, p. 93 -‐ 106
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 57
Bijlage 1 – Wijkindeling Den Haag Den Haag is verdeeld in acht stadsdelen, die ieder zijn verdeeld in wijken (en vervolgens buurten). In totaal kent Den Haag 43 wijken. Er bestaan diverse variaties op de indeling en naamgeving. Voor dit rapport is gebruik gemaakt van de indeling en naamgeving van onderstaande kaart. Deze is op 12 september 2011 ontvangen van Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de Gemeente Den Haag.
Wijken in stadsdeel Centrum • Archipelbuurt • Willemspark • Centrum • Stationsbuurt • Zeeheldenkwartier • Schildersbuurt • Transvaalkwartier • Groente en Fruitmarkt Wijken in stadsdeel Escamp • Bouwlust en Vrederust • Leyenburg • Moerwijk • Zuiderpark • Morgenstond • Rustenburg en Oostbroek • Wateringse Veld
Raaphorst
RecreatiegebiedMadestein
RecreatiegebiedDe Uithof
Ockenburgh
WestduinparkBosjesvanPex
Overvoorde
Zuiderpark
WestduinparkBosjesvanPoot
Zorgvliet
ScheveningseBosjes
Schev.Bosjes
Westbroekpark
NieuweSchev.Bosjes
WilhelminaPark
ElsenburgerBos
Rijswijkse Bos
Delftse Hout
Bieslandsbos
Westduinen
Malieveld
Hubertuspark
OostduinArendsdorp
Haagse Bos
St AnnalandsClingendael
Haagse Bos
Waalsdorp
Oostduinpark
Oostduinen
Duindigt
Meyendel
OudClingendael
Eikenhorst
N O O R D Z E E
STATIONYPENBURG
STATIONHOLLANDS-SPOOR
DEN HAAGCENTRAAL
STATIONRIJSWIJK
STATIONL.v.N.I.
STATIONMOERWIJK
STATIONVOORBURG
STATIONMARIAHOEVE
NIE
UW
EW
EG
VOORSTRAAT
NIEUW
EWEG
WATERINGSEWEG
POELDIJKSEWEG
RW
213
SW13
LOZER
LAAN
LOZE
RLA
AN
MEPPELW
EG
MONSTERSEWEG
OC
KE
NB
UR
GH
STR
AA
T
ESCAMPLA
AN
LAAN VAN MEERDERVOORT
MACHIEL VRIJENHOEKLAAN
GR
OE
N V
AN
PR
INS
TE
RE
RLA
AN
DE
SAV
OR
NIN
LOH
MA
NLA
AN
THORBECKELAAN
HEULWEG
N211
HERENSTRAAT
ERASMUSW
EG
LAA
N V
AN
WA
TE
RIN
GS
E V
ELD
OOSTEINDE
SC
HA
AP
WE
G
DED
EMSVAAR
TWEG
MEPPELWEG
OUDE HAAGW
EG
VOLENDAMLAAN
VREESWIJK
STRAAT
ZU
IDER
PAR
KLA
AN
LOOSDUINSEKADE
LOOSDUINSEWEG
LOEVESTEINLAAN
ERASMUSW
EG
MELIS
STOKELAAN
MO
ER
WE
G
MID
DACHTE
NW
EG
TROELSTRAKADE
SOESTDIJKSEKADE
VAILLA
NTLA
AN
A4E19
SPORTLAAN
LAAN VAN MEERDERVOORT
SEGBROEKLAAN
VA
LK
EN
BO
SLA
AN
GROOTHERTOGINNELAAN
HO
UTR
USTW
EG
PRESIDENTKENNEDYLAAN
WESTD
UIN
WEG
WALD
ECK PYR
MO
NTKA
DE
LIJNB
AA
N
PRINSEGRACHT
ELANDSTRAAT
HOGEWAL
PAR
KSTR
AA
T
CAR
NEG
IELA
AN
JOH
AN
DE
WIT
TLA
AN
SCH
EVENIN
GSE
WEG
PROF. B.M.TELDERSWEG
LAAN VAN MEERDERVOORT
JAVASTRAAT
BURGEMEESTER PATIJNLAAN
RAA
MW
EG
HUBERTUSVIADUCTJU
RR
IAA
NK
OK
ST
RA
AT
GEVERS D
EYNOOTW
EG
NIEUWE PARKLAAN
VAN ALKEMADELAAN
ZWOLSESTRAAT
A4
PR
INSE
SB
EATR
IXLA
AN
GENERAAL SPOORLAAN
A4
SIR W
INSTO
N C
HURC
HIL
LLAAN
POORTW
EG
SINGEL
LAAN VAN HOORNW
IJCK
NE
HE
RK
AD
E
DE
GE
NE
STETLA
AN
BUR
GEM
EESTE
R E
LSEN
LAAN
CALAN
DSTR
.
RIJS
WIJK
SE
WE
G
NEHERKADE
MERCURIUSWEG
HAA
GW
EG
MAANW
EG
BIN
CKH
OR
STLA
AN
UTRECHTSEBAAN
A13E
19
N44
BRASSERSKADE
MOLENWEG
OUDEWEG
HAAGW
EG
YPENBURGSE B
OSLA
AN
A12E30
A4E
19E30
A12
PARKWEG
DO
NAU
A4E
19
DONAU
YPENBURGSE STATIONSWEG
A12E30
LAAN V
AN L
EID
SCHEN
VEEN
ZOETERMEERSERIJW
EG
SCHEDELDOEKSHAVEN
LEKSTR
AAT
PRINSBERNHARDVIADUCT
BEZUIDENHOUTSEWEG
UTR
ECHTSE
BAAN
KO
NIN
GS
KA
DE
ZUID-H
OLLANDLAAN
WASSENAARSEWEG
BOSLAAN
VAN ALKE
MAD
ELA
AN
BENOORDENHOUTSEWEG
KON.JULIANALAAN
SCHENKKADE
LAAN
VAN N
IEU
W-O
OST-IN
DIE
MGR. VAN S
TEELAAN
PRINSBERNHARDLAAN
BOEKWEITKAMP
FINNENBURG
BEZUIDENHOUTSEW
EG
HO
FZIC
HTLA
AN
WAALS
DORPE
RW
EG
LANDSCHEIDINGSWEG
LEIDSESTRAATW
EG
N44
LANDSC
HEIDINGSW
EG
N14
N14
NOO
RDELIJKER
ANDW
EG
NOORDSINGEL
NO
OR
DELIJKE
RAN
DW
EG
Burg.Banninglaan
HEUVELWEG
A4E19
J.S. Bachlaan
OUDE T
RAM
BAAN
VEURSESTRAATWEG
NOORDSINGEL
RIJKSSTRAATW
EG
VE
UR
SEW
EG
Kraayenstein en de Uithof
Bouwlust
Kijkduin en Ockenburgh
Bohemen en Meer en Bos
Loosduinen
Waldeck
Vruchtenbuurt
Morgenstond
Moerwijk
Leyenburg
Zuiderpark
Valkenboskwartier
Rustenburg en Oostbroek
Groente- en Fruitmarkt
Transvaalkwartier
Schildersbuurt
Vogelwijk
Bomen- en Bloemenbuurt
Duindorp
Regentessekwartier
Geuzen- en Statenkwartier
Duinoord
Zorgvliet
Zeeheldenkwartier
Centrum
Willemspark
Archipelbuurt
Scheveningen
Van Stolkpark en Scheveningse Bosjes
Westbroekpark en Duttendel
Belgisch Park
Wateringse Veld
Oostduinen
Laakkwartier en Spoorwijk
Binckhorst
Hoornwijk
Ypenburg
Leidschenveen
Forepark
Stationsbuurt
Haagse Bos
Bezuidenhout
Mariahoeve en Marlot
Benoordenhout
58 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Wijken in stadsdeel Leidschenveen-‐Ypenburg • Leidschenveen • Forepark • Ypenburg • Hoornwijck Wijken in stadsdeel Laak • Laakkwartier & Spoorwijk • Binckhorst Wijken in stadsdeel Loosduinen • Loosduinen • Kraaijenstein • Kijkduin en Ockenburgh • Bohemen & Meer en Bos • Waldeck Wijken in stadsdeel Haagse Hout • Benoordenhout • Mariahoeve & Marlot • Haagse Bos • Bezuidenhout Wijken in stadsdeel Scheveningen • Westbroekpark & Duttendel • Oostduinen • Belgisch park • Van Stolkpark en Scheveningse bosjes • Duindorp • Duinoord • Zorgvliet • Geuzen-‐ en Statenkwartier • Scheveningen Bad, Dorp en Haven Wijken in stadsdeel Segbroek • Bomen-‐ en Bloemenbuurt • Regentessekwartier • Valkenboskwartier • Vogelwijk • Vruchtenbuurt
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 59
Bijlage 2 – Vragenlijst survey Vragen Antwoorden 1 Wat is de kleur van uw haar?
(oefenvraag) a) Blond b) Bruin c) Zwart d) Grijs e) Een andere kleur f) Ik heb geen haar
2 Bent u man of vrouw? a) Man
b) Vrouw
3 Wat is uw leeftijd? a) 0 – 20 jaar b) 21 – 40 jaar c) 41 – 60 jaar d) 61 – 80 jaar e) ouder dan 80 jaar
4 Wat is uw familie achtergrond? a) Nederlands
b) Turks c) Marokkaans d) Surinaams e) Antilliaans f) Anders
5 Woont u in een huurhuis of
koophuis? g) Huurhuis h) Koophuis i) Weet ik niet
6 Heeft u wel eens brand in huis
meegemaakt? a) Ja, meerdere keren b) Ja, 1 keer c) Nee
7 Met wie woont u samen in huis? a) Ik woon alleen
b) Ik woon samen met mijn partner c) Ik woon samen met mijn
kind(eren) d) Ik woon samen met mijn partner en
mijn (kind)eren e) Anders …
8 Hangt u was te drogen op of dichtbij
een gaskachel? a) Ja, regelmatig b) Ja, soms c) Nee, (bijna) nooit d) Ik heb geen gaskachel
9 Rookt u wel eens in bed? a) Ja, (bijna) dagelijks
b) Ja, soms c) Nee, ik rook nooit in bed d) Nee, ik rook niet
60 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
10 Hoeveel televisies heeft u in huis? a) 0 b) 1 c) 2 d) 3 e) meer dan 3
11 Zet u de televisie op stand-‐by als u
naar bed gaat? a) Ja, (bijna) iedere dag b) Ja, soms c) Nee, nooit d) Nee, ik heb geen televisie
12 Hoe vaak wordt het filter van de
wasdroger schoon gemaakt? a) (bijna) iedere keer dat de
wasdroger wordt gebruikt b) Bijna iedere week c) Bijna iedere maand d) (bijna) nooit e) weet ik niet f) Ik heb geen wasdroger
13 Branden er kaarsen of een open
haard bij u in huis?
a) Ja, (bijna) dagelijks b) Ja, een paar keer per week c) Ja, een paar keer per maand d) Ja, op feest-‐ en verjaardagen e) Nee, (bijna) nooit
14 Wat gebeurt er met kaarsen / open
haard als u ’s avonds naar bed gaat? a) Altijd uitblazen/doven b) Soms uitblazen/doven, soms uit
laten branden c) Altijd uit laten branden, gaat
vanzelf uit d) Er branden bij mij in huis nooit
kaarsen / open haard
15 Heeft u lucifers en/of aanstekers in huis?
a) Ja b) Nee
16 Zijn de lucifers en aanstekers
bereikbaar voor uw kinderen? a) Ja b) soms c) Nee d) Ik heb geen kinderen
17 Hoe kookt u? a) Op gas b) Elektrisch c) Inductie d) Anders …
18 Laat u het fornuis aan staan als u de
deur open moet doen of telefoon moet opnemen?
a) Ja, (bijna) altijd b) Ja, meestal c) Ja, soms d) Nee, (bijna) nooit
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 61
19 Hoe groot is volgens u de kans op brand is in Laak vergeleken met andere wijken in Den Haag?
a) Groter b) Even groot c) kleiner d) Weet ik niet
20 Hoe groot is volgens u de kans op
brand in uw huis vergeleken met de buren?
a) Groter b) Even groot c) Kleiner d) Weet ik niet
21 Heeft u een rookmelder in huis? a) Ja b) Nee c) Weet ik niet
22 Stelling: Een rookmelder is duur a) Helemaal mee eens b) Een beetje mee eens c) Een beetje mee oneens d) Helemaal mee oneens e) Geen mening
23 Stelling: Ik kan zelf maatregelen nemen om de kans op brand in mijn huis sterk te verkleinen
a) Helemaal mee eens b) Een beetje mee eens c) Een beetje mee oneens d) Helemaal mee oneens e) Geen mening
24 Stelling: Na brand in huis valt de schade wel mee
a) Helemaal mee eens b) Een beetje mee eens c) Een beetje mee oneens d) Helemaal mee oneens e) Geen mening
25 Stelling: Een beginnend brandje in de woonkamer kan ik na vijf minuten nog zelf blussen
a) Helemaal mee eens b) Een beetje mee eens c) Een beetje mee oneens d) Helemaal mee oneens e) Geen mening
26 Ik heb voldoende kennis van brandveiligheid in huis
a) Helemaal mee eens b) Een beetje mee eens c) Een beetje mee oneens d) Helemaal mee oneens e) Geen mening
62 Brandveilig gedrag in aandachtswijken
Brandveilig gedrag in aandachtswijken 63
Bijlage 3 – Beschrijving statistische begrippen De beschrijving van onderstaande statische begrippen is ontleend aan Gonick en Smith (2004). Gemiddelde – Het gemiddelde is een statistische maat, die wordt verkregen door alle gegevens op te tellen en te delen door het aantal waarnemingen. Standaard afwijking – De standaard afwijking is een statistische maat voor de spreiding vanaf het gemiddelde. De waarde wordt verkregen door de afstand van de meetpunten tot het gemiddelde te kwadrateren en vervolgens te delen door het aantal waarnemingen minus één. Variantie – De variantie is het kwadraat van de standaard afwijking. Regressie analyse – Een regressie analyse is een statistische methode om de samenhang tussen twee (of meer) variabelen te bepalen. Dit leidt tot een functie, die de afhankelijkheid van een variabele ten opzichte van andere variabelen weergeeft. De mate waarin de spreiding van de punten wordt verklaard door regressiefunctie wordt aangeduid met R2 . Deze waarde is altijd tussen 0 – 1, waarbij een waarde 1 betekent dat alle punten op de regressielijn liggen. Normale verdeling – De normale verdeling is een functie van de kansdichtheid, die gevormd wordt op basis van twee parameters: het gemiddelde en de standaard afwijking. De verdeling is symmetrisch (klokvormig) rondom het gemiddelde, waarbij de breedte van de functie wordt gekarakteriseerd door de standaardafwijking. Voor diverse statistische toetsen/functies/berekeningen is het noodzakelijk dat de dataset normaal is verdeeld. Wanneer dit niet zo is, heeft dat consequenties voor de betrouwbaarheid van de uitkomst. t-‐toets -‐ Een t-‐toets is een statistische toets die onder andere gebruikt kan worden om na te gaan of het (populatie-‐)gemiddelde van een normaal verdeelde grootheid afwijkt van een bepaalde waarde, dan wel of er een verschil is tussen de gemiddelden van twee groepen in de populatie. Beide populaties moeten normaal verdeeld zijn.