Schadevergoeding voor Salm-Salm in 1747users.telenet.be/wardvanosta/SalmSalm.pdf · 2017-02-03 ·...
Transcript of Schadevergoeding voor Salm-Salm in 1747users.telenet.be/wardvanosta/SalmSalm.pdf · 2017-02-03 ·...
1
Schadevergoeding voor Salm-Salm in 1747
*
Ward Van Osta
We leven in de éénentwintigste eeuw en toch zien we overal op deze wereld nog mensen
andere mensen te lijf gaan, landen op voet van oorlog leven met hun buurlanden of met
‘opstandige rebellen’, legers hun vijanden en burgers bestoken met raketten. Bij dit alles
wordt er onnoemelijke schade aangericht. In de eerste plaats vallen er duizenden onschuldige
slachtoffers, doden en gewonden, mannen zowel als vrouwen en kinderen. Daarnaast is er de
aanzienlijke materiële schade. Ook op dat vlak is de kleine man dan weer het voornaamste
slachtoffer. Hij ziet zijn schaarse bezittingen vernield en op enige vergoeding kan hij in het
beste geval jaren wachten. Als er al een vergoeding komt. In dat alles zijn de machthebbers en
de rijken altijd beter af. Ook op het vlak van vergoeding voor materiële schade komen zij het
eerst en het best aan hun trekken. Zij kennen de weg, zoals men in de volksmond zegt. Wie de
geschiedenis bekijkt, zal al vlug tot de vaststelling komen dat het altijd zo geweest is. Nil novi
sub sole zegt de bijbel al, in de Latijnse versie van het boek Prediker. Niets nieuws onder de
zon met andere woorden.
In deze kleine bijdrage wil ik even bij wijze van illustratie het geval aanhalen van een Ekerse
machthebber, de hertog van Hoogstraten en prins van Salm-Salm, die in 1747 vergoeding
voor oorlogsschade vroeg. En ze uiteraard ook kreeg. Vooraf eerst een woordje geschiedenis
Even terug in de geschiedenis
Door het zogenaamde leenstelsel (feodaliteit) waren de Lage Landen in de Middeleeuwen (en
later) een soort lappendeken geworden van hertogdommen, graafschappen, heerlijkheden,
prinsbisdommen enzovoort. Weliswaar hielden al die heren hun gezag slechts in leen van een
hogere gezaghebber, bijvoorbeeld de Duitse keizer. Zo had de gewone man uiteindelijk dus af
te rekenen met het gezag
en de wetten van de
eigenlijke vorst, maar ook
van de plaatselijke heerser,
in het Ekerse geval de
heren van de Heerlijkheid
Ekeren.
In de 18de eeuw waren dat
de zogenaamde heren van
Salm-Salm. Een paar
eeuwen lang was de
Heerlijkheid Ekeren namelijk in handen geweest van het Hoogstratense geslacht de Lalaing,
maar in 1659 trouwde Maria Gabriella de Lalaing met Rijngraaf Karel Florentijn van Salm.
2
Haar kleinzoon, Niklaas Leopold, trouwde met zijn nicht, Dorothea van Salm, en mocht zich
dan noemen van Salm-Salm. Niklaas was daarmee graaf van Hoogstraten en heer van Ekeren,
maar in 1740 werd hij verheven tot hertog van Hoogstraten en Prins van het Rijk.
Goed, maar wie stond er toen aan het hoofd van ‘het Rijk’? Daarvoor doen we weer een
stapje terug in de geschiedenis.
Op het einde van de 16de eeuw stonden onze streken onder het gezag van de Habsburgers, van
wie de landsheer ook lang koning van Spanje was. Tegen het einde van de eeuw scheidde in
deze ‘Habsburgse Nederlanden’ het Noorden zich af van het Zuiden. Zo ontstonden de
Zuidelijke of Spaanse Nederlanden, die onder Spaans/Habsburgs bewind bleven, en de
Noordelijke Nederlanden, die zich de Verenigde Provinciën of de Republiek der Verenigde
Nederlanden noemden. De afscheiding gebeurde officieel in 1581 door de zogenaamde Acte
van Verlatinghe, maar werd pas echt definitief na de val van Antwerpen in 1585. Hoe ‘onze’
16de Gouden Eeuw, onder meer door de ‘brain drain’ van Zuid naar Noord, aan de basis zou
liggen van de Hollandse 17de-eeuwse Gouden Eeuw en zou leiden tot het onderscheid tussen
het katholieke Zuiden en het protestantse Noorden, is bekend.
Nu even minder ver terug in de geschiedenis
De geschiedenis staat echter niet stil.
Meer dan honderd jaar later zou de Spaanse successieoorlog er in 1713 toe leiden dat onze
Zuidelijke (Spaanse) Nederlanden in handen kwamen van de Nederlandse legers. Je zou
denken dat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden daardoor herenigd zouden worden.
Maar dan ken je de Nederlanders nog niet.1 Van hereniging kwam dus niets in huis. Officieel
wilden de Engelsen dat niet, maar de Nederlanders wilden het evenmin. Zij wilden liever een
bufferzone behouden tussen Frankrijk en de Noordelijke Nederlanden (waar hebben we dat
van die bufferzone later nog gehoord?). Door de Vrede van Utrecht (1713) werden daarom de
Zuidelijke Nederlanden toegewezen aan de Oostenrijkse Habsburgers. In 1715 werd die
overdracht definitief, waarna ze ook wel de Oostenrijkse Nederlanden werden genoemd.
Weliswaar bewaarden de Verenigde Provinciën nog de militaire controle over het Zuiden via
een aantal zogenaamde barrièresteden, waarin hun garnizoenen gelegerd waren.
Met of zonder de Noord-Nederlandse militaire adem (en jachtbuks of musket) in de nek, voor
de Zuidelijke Nederlanden brak in ieder geval de periode aan van het zogenaamde Oostenrijks
Bewind, dat haast een eeuw zou duren (1715-1795). Gedurende heel die periode probeerden
de Oostenrijkers om de centrale macht uit te breiden, wat onder Karel VI (1713-1740) hier te
lande al tot conflicten leidde, o.m. met de ambachten die vochten voor hun privilegies. Al bij
al behielden de Oostenrijkse (d.i. Zuidelijke) Nederlanden echter toch nog een ruime mate
van autonomie.
1 Thans kennen we ze natuurlijk al een stuk beter: men denke aan de Scheldeverdieping en de
Hedwigepolder, de IJzeren Rijn, de HST perikelen…..
3
Karel VI had geen mannelijke opvolger. Dat had voor Karel natuurlijk een probleem kunnen
zijn. Volgens de traditie moesten zijn bezittingen
normaliter immers overgaan op de mannelijke
erfgenaam. Daar die er niet was, dreigden zijn
bezittingen na zijn dood dus in ‘vreemde’ handen
te komen. Geen nood. Karel was er immers in
geslaagd om in 1713 de zogenaamde Pragmatieke
Sanctie te laten aanvaarden. Volgens de
bepalingen daarvan werden de regels van de
erfopvolging aangepast. Zo slaagde hij erin om
toch al zijn bezittingen ‘in de familie te houden’
en aan zijn dochter over te laten, Maria Theresia
(1470-1780).
Maria Theresia zat echter nog niet op de troon of
ze kreeg al met problemen te maken, want niet alle
deelstaten waren het met de erfopvolging eens.
Andere vorsten, o.m. Filips V van Spanje en
August III van Polen maakten ook aanspraak op
de troon. De keurvorst van Beieren en de koning
van Pruisen vielen als eersten Oostenrijk aan en de
zogenaamde Oostenrijkse Successieoorlog (1740-
1748) was begonnen. Het duurde niet lang of heel Europa stond in brand. Maria Theresia
werd gesteund door Engeland en de Verenigde Provinciën (d.i. de Noordelijke Nederlanden).
Het andere kamp werd gevormd door Pruisen, Beieren, Frankrijk en Spanje. Voor een deel
werd de oorlog uitgevochten in de Nederlanden, in eerste instantie in de Zuidelijke
Nederlanden, want die vielen onder Oostenrijks gezag. Maar ook de Nederlandse Republiek
deed mee. Volgens de bepalingen van een verdrag met de Oostenrijkers en de Engelsen waren
ze namelijk verplicht om de Zuidelijke Nederlanden te verdedigen tegen Frankrijk.
De Oostenrijkers moesten evenwel op diverse fronten tegelijk vechten en de Engelse hulp was
wat ondermaats. Mede daardoor zegevierden de Fransen steeds weer. In 1744 vielen ze ons
land binnen, in 1745 wonnen ze de slag bij Fontenoy (Henegouwen) en verdreven de
Hollandse troepen, in 1746 wonnen ze de slag bij Rocourt (Luik) en in 1747 de slag bij het
gehucht Lafelt (nabij Maastricht, thans gehucht van Riemst), waarna ze Bergen-op-Zoom en
Maastricht innamen. Pas in 1748 zou de Franse koning de Zuidelijke Nederlanden aan
Oostenrijk teruggeven.
En terug naar Ekeren
Drie jaar lang heeft de Ekerse bevolking dus oorlog en Franse bezetting meegemaakt, met
alles wat daarbij behoort. In de Ekerse archieven vinden we daarover veel documenten van
diverse aard. We lezen daarin over de grote en kleine gruwelen van de oorlog. We lezen over
graanschaarste, over de (verplichte) leveringen aan de Franse troepen, hoeveel karrevrachten
wie geleverd heeft, van graan, haver, hooi, stro, hout, bier, boter, brood. We zien wie betaald
werd, en hoeveel, om Franse soldaten naar de omliggende dorpen te gidsen. We lezen over
deserteurs. We lezen ook over het lot van de kleine man. Zoals altijd de dupe. Hij werd
opgescheept met inkwartiering van de vreemde soldaten, die zijn oogst en vee opvraten, voor
Maria Theresia - wapen van 1765
4
zover ze daar nog iets van hadden overgelaten, die hun vrouw en dochters verkrachtten.
Kortom, oorlog, er is nog niets veranderd.2
In 1747 kozen de Fransen (les alliés) Brasschaat als hun hoofdkwartier.3 En ze zaten zowat
overal. Er waren (Beierse) Huzaren en andere troepen gelegerd in Brasschaat aan het kerkhof,
in de Kaart, op de Mik en in de herberg De Croon.4 Deze herberg was waarschijnlijk het al
genoemde hoofdkwartier. Daar de meeste troepen in en om Brasschaat gelegerd waren, is het
begrijpelijk dat de meeste leveringen van foerage niet uit het huidige Ekeren kwamen, maar
uit Brasschaat (Centrum, Kaart, Mik, Voshol) en ook uit Wuustwezel, een
boerengemeenschap waar wel wat te rapen viel. Er was echter onheil alom. Ieder kreeg zijn
deel van de overlast, inkwartieringen, geweld. Dat geweld tegen burgers ging soms erg ver.
Zo werd in 1747 op het Klein Heike door de militairen zelfs een huis met stallingen verbrand.
Ook huis en schuur van de Katerheidemolen werden platgebrand.5
Een idee over de omvang van de ’foeragering’ krijgen we in een getuigenis van de Ekerse
schepenen Jan Verbist en Jan Ivens. De weduwe van Jan Sluijts was pachteres op de hoeve
het Vagevuur in Brasschaat. Deze hoeve was eigendom van de hertog van Hoogstraten en lag
op de plaats van de latere jongensschool en het huidige gemeentelijke instituut op de
Miksebaan, tegenover het park. Zoals zo velen had de weduwe erg te lijden gehad van de
‘foeragering’ en zij verzocht de schepenen om dat te komen vaststellen. Op 6 november 1747
deden de schepenen hun vaststellingen. Ze verklaarden de schuur onderzocht te hebben en
daer inne niets bevonden te hebben dan wat rommelinge van stroij ende speurrie. Ze
verklaarden daarbij dat de graenen ende stroij soo uijt de voorschreve schuere als uijt alle de
andere tot Brasschaet ende daer ontrent door de militaire volckeren sijn gefourageert.
Kortom alle schuren in Brasschaat en omgeving waren leeggeplunderd.6
In Brasschaat werden ook de kerkhofmuren verwoest en kregen de inwoners met zulke zware
opeisingen en belastingen te maken dat ze zelfs hun kapelaan de gebruikelijke vergoeding
voor de vroegmis niet meer konden betalen.7
Kortom, de kleine man leed veel schade, en zal daarvoor wellicht slechts miniem vergoed
zijn. Ook de heer leed schade, maar hij had het wel wat makkelijker om schadevergoeding te
verkrijgen. Een voorbeeld daarvan vinden we in een schadeclaim van Salm-Salm voor 1747,
getiteld Dommage que la guerre a causé à Eekeren, Hoevenen et Cappellen l=an 1747. Met
de ‘schade door de oorlog veroorzaakt’ wordt natuurlijk bedoeld: schade aan de
eigendommen van de hertog van Salm-Salm.
2 Diverse gegevens over leveringen en andere oorlogsperikelen vindt men in het Rijksarchief Antwerpen,
Oud Gemeentearchief Ekeren (RE), register 1 voor deserteurs, graanschaarste etc., registers 25, 26, 27,
28, 29 29bis, 30, 31 rekeningen van leveranties aan Franse troepen, karrevrachten, paarden,
inkwartieringen etc. (1745-48), RE26, 27 o.a. Memorie van gidsen, rekeningen van personen die soldaten
naar omliggende dorpen gidsten. Zie ook de dorpsrekeningen voor 1745-1749 (RE 85).
3 Ferraris, Memoire 20: le 15 mai 1747 les alliés campèrent au hameau Brasschaert qu=ils prirent pour
leur quartier General.
4 1747, RE27. NB: De herberg De Croon is niet de huidige herberg met die naam. De oude Croon stond
tegenover de kerk, op de oostelijke hoek van de huidige Augustijnslei en de Bredabaan. Zie VAN OSTA
W., Geschiedenis van oude Brasschaatse herbergen, in: Brasschaet een boeiend verleden, II, 2002, p.61-
69.
5 Over afbranden van Katerheidemolen, zie ook RE 214, f132-132v; RE 223 f49 (14.5.1748).
6 RE 222.
7 VAN OSTA W., Geschiedenis van de Brasschaatse Parochies, 2005, p.49.
5
De hertog van Salm eist schadevergoeding
Zijne Doorluchtigste Hoogheijt den vorst
van Salm-Salm, hertogh van Hooghstraeten
etc. had schaeden ende ruinen geleden aan
zijn tienden, molens, hoeven, landen,
weiden, bossen en plantagien gelegen in zijn
Heerelyckheden van Eeckeren Hoevenen
ende Capellen, afhankelijkheden van het
hertogdom Hoogstraten. Die schade was
aangericht door de Franse troepen die hier in
1747 lelijk huis hielden. Ze hebben de
polders onder water gezet, links en rechts
brand gesticht en uiteraard ook uitgebreid
gefoerageerd. Foerageren! Een gehaat
woord bij de plaatselijke bevolking. Het
betekent eigenlijk: foerage inzamelen, d.w.z.
veevoeder, voornamelijk hooi en stro, bij de
bevolking opeisen. De juiste betekenis was
de soldaten blijkbaar vaak niet erg duidelijk,
want de ‘foerage’ bleef gewoonlijk niet
beperkt tot hooi en stro. Granen en andere
veldvruchten, slachtvee, paarden, voor de
troepen viel het allemaal onder
‘foerageren’. Kortom, zowat alles wat in
aanmerking kwam voor consumptie of
gebruik door de gehate bezetters. Dat onder
deze noemer ook de boerinnen en
boerendochters vielen, zij het niet in de
categorie ‘eetbare waren’, zal voor
iedereen duidelijk zijn die een oorlog van
dichtbij of van ver heeft meegemaakt.
Het leed van de inwoners, de kleine pachters die hun schamele woonst in vlammen zagen
opgaan, hun paarden gestolen (geconfisqueerd of in beslag genomen), hun akkers geplunderd
of vertrappeld, hun vee geslacht en opgevreten, hun weinige stuivers gestolen, hun dochters,...
dat alles telde natuurlijk niet voor ‘de heer’, onze ‘doorluchtige’ vorst van Salm-Salm. Wat
hem interesseerde, dat waren zijn eigendommen, en of die schade geleden hadden, en of hij
die schade vergoed kon krijgen, desnoods met een lange arm hogerop.
Natuurlijk kregen de kleine lieden achteraf wel een vergoeding voor de geleden schade.
Indien ze die konden bewijzen. Daarvoor moesten ze alles staven met kwitanties en dan tijd
van wachten hebben. Vaak ging het daarbij dan nog om kleine bedragen. Niet zo bij de
‘heren’ natuurlijk en zeker niet bij ‘Zijne Doorluchtigheid’. Die kende niet alleen de weg,
hij kon ook beschikken over de beste notarissen, advocaten, politici.
En wat had onze doorluchtige zoal aan schade geleden? En welke vergoeding eiste hij
daarvoor?
6
Om te beginnen had hij recht op de tienden van 27 zogenaamde streken of klampen, zowel in
de polders als ten hooghen. Daarvan kon weinig of niets gerecupereerd worden, wegens de
generaele fourangeringhe (de ‘algemene foeragering’ waarvoor de gewone man in eerste
instantie was opgedraaid). De heer had er de pachtcontracten over laten nakijken, waarop zijn
boekhouders besloten hadden dat de schade aan gederfde tienden niet minder bedroeg dan
5.777 gulden, 10 stuivers en een kwart. Bovendien hadden de Fransen die hoeven en landen
grondig ‘gefoerageerd’; lees, ze hadden ze kaalgeplukt. Voor de verschillende pachters
kwam dat voor dat jaar volgens de hertogelijke boekhouders op 1.077 gulden, 6 stuivers en 3
oorden. De hertog ging er alvast van uit dat de pachters dat verlies bij hem in rekening zouden
brengen en dus betekende dat voor hem een verlies van het gemelde bedrag.8
Zijne doorluchtigheid was natuurlijk ook eigenaar van de
Ekerse molens. Die hadden dus hun naam
‘dwangmolens’ geenszins gestolen. Zo was er de molen
van het Witven onder Hoevenen. De pachter betaalde
daarvoor 854 gulden huur per jaar. Op 25 augustus (St.-
Ludovicusdag) 1747, kort na 8 uur s’avonds, was die
molen door de oorlog ten prooi gevallen aan de
vlammen. Een experten molenmaecker, die ook
voorheen al aan de molen gewerkt had, schatte de
schade- of herstellingskosten op 7000 gulden.
Doordat de molen afgebrand was, had de molenaar-
pachter die natuurlijk niet kunnen gebruiken. Daarom
moest hij kwijtschelding krijgen van zijn pacht, zolang
de molen niet hersteld was. Die herstelling had geduurd
van de 25ste
augustus 1747 tot de 25ste
maart 1748, d.w.z.
zeven maanden. Schadekost voor de hertog: gerekend
aan 854 gulden jaarlijkse pacht, kwam die op 498
gulden, 3 stuivers en 3 achtste.
De Katerheidemolen had er ook aan moeten geloven. Het huis en de schuur van de molenaar
waren afgebrand. Schadevergoeding voor de hertog 2000 gulden.
En dan moest er natuurlijk ook schade vergoed worden voor de talrijke bomen die door de
Franse troepen geveld waren. Het was een heel lijstje:
- op de Kapelsesteenweg waren 380 eiken gesneuveld. Het verlies werd geschat op 4 gulden
per boom, dus in totaal 1520 gulden
- in de straet loopende van de donck naer braschaet tot int Sant, naer de mick waren 600
eiken geveld ter waarde van 5 gulden per boom, dus in totaal 3000 gulden.9 Bovendien
hadden de Fransen langs deze weg ook 1000 mastbomen gekapt. Tegen 2 gulden per boom
betekende dat een schade van 2000 gulden
- op het hoff van brasschaet (huidig kasteel en gemeentepark) hadden 11 grote eiken eraan
moeten geloven. Met een geschatte waarde van 25 gulden per boom bedroeg de schade hier
275 gulden. Bovendien waren 600 bomen verdwenen uit twee schaarbossen. Tegen 4 gulden
8 Het zou zeer interessant zijn om in de archieven na te gaan voor hoeveel guldens de inwoners
(gezamenlijk) aan schadevergoeding eisten. Dat is m.i. mogelijk mits het uitpluizen van enkele bundels,
maar ik laat het aan een jongere onderzoeker/-ster met liefde voor de lokale geschiedenis. Die helaas
steeds schaarser worden, zo blijkt.
9 Bedoeld is de huidige as Donksesteenweg-Bredabaan-Miksebaan.
Prins Niklaas-Leopold van Salm-Salm,
eerste Hertog van Hoogstraten,
en heer van Ekeren
7
per boom kwam de schade hier op 2400 gulden, terwijl voor het gekapte schaarhout van die
bossen nog eens 280 gulden werd aangerekend.
- in het hertogelijke bos de Rietbempt op het Zand in Brasschaat waren 200 mastbomen en het
schaarhout gekapt. Het schaarhout werd geschat op 200 gulden, de bomen op 100 gulden,
namelijk 10 stuiver per boom.
- in de straet van de donck naer Caderheijde molen waren 20 eiken gekapt voor een totale
waarde van 100 gulden, d.i. 5 gulden per boom
- op de Mik, ten slotte, hadden de Fransen 100 eiken omgehakt van 2 gulden per boom, dus
voor een waarde van 200 gulden.
De totale schade bedroeg bijgevolg uiteindelijk zomaar even 26.428 gulden en 3/8 stuiver.
De schadeclaim van de hertog werd op 29 september 1749 te Antwerpen opgesteld door zijn
rentmeester en voorzien van de schattingsverslagen van twee experte molenmaeckers.
De omvang van de schade.
Alles bij elkaar ging het om een aanzienlijk bedrag. Hoeveel
precies, is niet gemakkelijk uit te maken. We kunnen alleen
maar vergelijken met de inkomens en prijzen van die tijd. Een
onderwijzer, een van de best betaalde ambtenaren in die tijd,
verdiende naar het einde van de 18de eeuw zowat 200 gulden
per jaar, de pastoor van een middelgrote parochie 400 à 500
gulden per jaar. Volgens de Brasschaatse kerkrekeningen
verdiende de deservitor (de pastoor die de dienst waarnam in
de kapel van Brasschaat) per jaar 200 gulden in 1747, 276
gulden in 1759 en 400 gulden in 1770. Het drukken van 200
plakkaten (affiches) voor de Sint-Antoniusviering kostte 4
gulden.
Volgens een rekenmodule van het International Institute of Social Studies had 100 gulden van
1747 dezelfde koopkracht als 879,56 euro vandaag.10
Eenvoudig gesteld, komt één gulden uit
1747 afgerond bijgevolg overeen met 8,8 euro vandaag.
De hertog vroeg dus geen geringe schadevergoeding: 26.428 gulden met een huidige
koopkracht van meer dan 230.000 euro, d.w.z. zowat 9 miljoen oude Belgische franken. Om
het met de laatste woorden van Hamlet te zeggen: the rest is silence.
Toch willen we de lezer de originele tekst van de hertogelijke schadeclaim niet onthouden,
met [tussen haakjes] enkele woordverklaringen.
Bijlage: Schadeclaim van Salm Salm voor 1747
(op het omslag: Dommage que la guerre a causé à Eekeren, Hoevenen et Cappellen l’an
1747)
10 http://www.iisg.nl/hpw/calculate.php
Wapenschil van Salm-Salm
8
Memorie specificatiff van de schaeden ende ruinen overkomen aen de thienden, molens,
hoeven, landen, weijden, bosschen ende plantagien competerende [toebehorend] aen sijne
Doorlucht(igste) Hoogheijt den vorst van Salm-Salm, hertogh van Hooghstraeten etc. binnen
sijne Heerelyckheden van Eeckeren Hoevenen ende Capellen dependentie van het
hertoghdom van Hooghstraeten, soo ten opsighte van het onderwaeteren van de polders als
het fourageren ende branden door de fransche trouppen geschiet in den jaere 1747
Eerst soo heeft sijne voors(schreven) Doorluch(tig)ste Hooghijdt de quantitijdt van seven en
twintigh strecken thienden soo in de polders als ten hooghen, waer van weijnigh ofte niets en
is gesalveert [gered], door de generaele fourangeringhe ende waer van de beschaedenthijdt
heeft beloopen volgens de respective pachtcedullen [pachtcontracten] ter somme van
vijffduijsent sevenhondert seven ende seventigh guldens, thien stuijvers een quaert, segge
5777 gulden, 10 1/4 stuivers
Item soo sijn de hoeven ende landen insgelijckx totalijck gefourageert geweest, beloopende
volgens de respective pachten van dat jaer de somme van een duijsent seven ende seventigh
guldens, ses stuijvers drij oorden, dus ......................................... 1077 gulden 6 stuivers 3/4
Den wintmolen van het witvenne gelegen onder den dorpe van hoevenen is op 25 Augusti
1747 sijnde St Ludovicus Dagh een weijnigh naer acht ueren des avonts afgebrant, den selven
is door eenen experten molenmaecker die altijdt ende oorts te voorens aen den selven nogh
hadde gewerckt getauxeert ter somme van seven duijsent guldens, dus .............. 7000 gulden
Item den selven molen affgebrant synde, soe heeft den pachter den selven niet connen
gebruycken, ende aen hem pro rato temporis quijtschel [kwijtschelding volgens de tijd in
onbruik] moeten toestaen, tot dat den selven op nieuws hermaeckt is geweest, het gene heeft
geduert van den voors(chreven) 25en Augusti 1747 tot 25 meert 1748, sijnde netto seven
maenden de welcke gerekent tot 854 gulden, sijnde de jaerelijcksche pachte, beloopt ter
somme van vier hondert acht en negentigh guldens drij en drij achste stuijvers, dus .....
.............................................................................................................498 gulden 3 stuivers 3/4
Item soo is de schaede van het afgebrant huijs ende schuere van den Caderheijde molen
geweerdeert op twee duijsent guldens, dus ........................................................... 2000 gulden
Item soo is de schaede van 380 afgekapte eijcke boomen in de capelschestraet getauxeert
iedere boom op vier guldens, beloopende ............................................................. 1520 gulden
Item de schaede van ses hondert afgekapte eijcke boomen in de straet loopende van de donck
naer braschaet tot int Sant, naer de mick, geweirdeert op vijff guldens iederen boom, compt
3000 gulden
Item de schaede van elff groote eijcke boomen afgekapt opt= hoff van brasschaet iederen
boom geweirdeert op vijffentwintigh guldens, dus compt ...................................... 275 gulden
Item de schaede aen ses hondert boomen van twee afgekapte schaerbosschen getauxeert op
vier guldens iederen boom ..................................................................................... 2400 gulden
Item t=schaerhout van ditto bosschen ..................................................................... 280 gulden
9
Item de schaede aen duijsent mastboomen in de voors(chreven) straete van de donck tot int
Sant door de franschen affgekapt, getauxeert op twee guldens iederen boom, compt …….
…………………………………………………………………………………………...….2000 gulden
Item het schaerhout afgekapt in het bosch genaemt den Rietbempt geweirdeert op ……….
………………………………………………………………………………………………..200 gulden
Item de schaede van twee hondert mastboomen in het selve bosch afgekapt, getauxeert a thien
stuijvers ieder, compt ............................................................................................... 100 gulden
Item de schaede aen twintigh eijcke boomen afgekapt in de straet van de donck naer
Caderheijde molen getauxeert op vijff guldens ieder, dus ..................................... 100 gulden
Item de somme van twee hondert guldens over de schaede van hondert eijcke boomen
afgekapt op de mick, getauxeert op twee guldens iedere boom, compt ................... 200 gulden
Summa summarum [totaal] van de geheele schaede beloopt ter somme van sessentwintigh
duijsent vierhondert achtentwintigh guldens en drij achtste stuijvers, Dico [zegge]……
………………………………………………………………………26.428 gulden 3/8 stuiver
Den onderges(chreven) rentmeester der heerelijckheden van Eeckeren, Hoevenen ende
Capellen resorterende onder den hertoghdomme van Hooghstraeten voegende hierbij annex
het tauxaet gegeven door twee experte molenmaeckers over de schaede overcomen aen de
molens, huijsen, bosschen etc. verklaert de bovenstaende memorie van schaede ter goeder
trouwe geschiet te sijn, ende vervolgens waerachtigh te wesen, Actum in Antwerpen desen
29en September 1749, was onderteeckent E. De Carlier
In de Kerk van de H. Catharina te Hoogstraten.
Foto W. B.
10
Bijlage:
Overgenomen uit