Samenvattingen PIM

44
Dit document is als volgt verdeeld: Op pagina twee ziet u wie wat zou moeten hebben samengevat. Op pagina drie ziet u wat niet samengevat is, en waarom niet. Bij een onvoldoende: don’t blame the messenger. Wanneer zaken onduidelijk zijn, ga dan eerst naar diegene die het artikel heeft samengevat, aangezien de kans groot is dat hij het ook gelezen heeft. Daarna ben ik natuurlijk bereid te helpen. Tegen een kleine vergoeding. 1

Transcript of Samenvattingen PIM

Page 1: Samenvattingen PIM

Dit document is als volgt verdeeld:Op pagina twee ziet u wie wat zou moeten hebben samengevat.Op pagina drie ziet u wat niet samengevat is, en waarom niet.Bij een onvoldoende: don’t blame the messenger. Wanneer zaken onduidelijk zijn, ga dan eerst naar diegene die het artikel heeft samengevat, aangezien de kans groot is dat hij het ook gelezen heeft. Daarna ben ik natuurlijk bereid te helpen. Tegen een kleine vergoeding.

1

Page 2: Samenvattingen PIM

HET SAMENGEVAT MOETEN WORDENDE

Nationale Politiek II reader:

Bart Politieke partijen in Nederland, Koole, pagina elf tot en met 44

Danny Politieke partijen in Nederland, Koole, pagina 45 tot en met 68

Erwin Politieke partijen in Nederland, Koole, pagina 69 tot en met negentig

Floris Actieve burgers, Van Klinken, pagina 162 tot en met 168Van Nierstrasz tot nu, Vossen, twaalf pagina’s

Midas Een kruistocht voor het socialisme, Klijn, pagina 87 tot en met 107

Ralf

Roy

Skander

Thijs

Internationale Politiek II boek:

Bart

Danny Hoofdstuk negentien (dertien pagina’s)

Erwin Hoofdstuk 22 (elf pagina’s)

Floris Hoofdstuk zestien (dertien pagina’s)

Midas Hoofdstuk 25 (elf pagina’s)

Ralf Hoofdstuk 24 (elf pagina’s) en hoofdstuk 27 (zeventien pagina’s)

Roy Hoofdstuk 28 (twaalf pagina’s) en hoofdstuk twintig (veertien pagina’s)

Skander Hoofdstuk 29 (elf pagina’s) en hoofdstuk 26 (veertien pagina’s)

Thijs Hoofdstuk dertig (veertien pagina’s) en hoofdstuk 23 (twaalf pagina’s)

2

Page 3: Samenvattingen PIM

NIET SAMENGEVAT

NATIONALE POLITIEKKlijn. (Midas), wegens de zinloosheid van het artikelKlinken, van. (Floris), wegens de zinloosheid van het artikel Koole. Pagina 45 tot 69 (Danny), wegens geschiedenis

3

Page 4: Samenvattingen PIM

NATIONALE POLITIEK KOOLE

Pagina’s 11 tot 45Inleiding, hoofdstuk 1, ontstaan van het partijstelselIn het Nederlandse parlement vanaf de oprichting tot ver in de jaren 70 van de negentiende eeuw was er een sprake van partijvorming. Er waren echter wel richtingen in de kamer, zoals de liberalen en de confessionelen.Het ontstaan van ons partijstelsel is door de Noorse politicoloog Rokkan redelijk omschreven. Rokkan benadrukte het belang van maatschappelijke scheidslijnen voor het ontstaan van een partijstelsel. Hierin speelden historische conflicten een belangrijke rol. Hij onderscheidt vier belangrijke historische conflicten:

1. Centrum vs. Periferie: strijd tussen opkomende natiestaten en privileges van de kerk.2. Kerk vs. Staat: ontstaan ten tijde van de Franse revolutie3. Beperking vs. Vrijheid van industrieel ondernemen4. Bezittende vs. Arbeidsklasse: Russische revolutie

Rokkan concludeerde dat na het ontstaan van het partijstelsel in een land deze zich sinds hun bestaan weinig hebben gewijzigd.

Nederland had te maken met een demografische spreiding van katholieken (zuid) en protestanten (noord), dat bepalend was voor de spreiding van partijen. Door verschillende godsdiensten in een land, kon godsdienst een mobiliserend thema worden.De protestanten kozen voor een krachtig middel van de organisaties van kiezers en het volk achter de kiezers. Drijfveer was onvrede met de teloorgang van het gedachtegoed uit de Reformatie. De kerk en staat waren personele unies.De schoolstrijd typeerde zich als een strijd tussen liberalen en confessionelen over de subsidiering van het onderwijs. De antirevolutionairen (ARP; opgericht 1879) vond dat het staatsonderwijs te lichtzinnig en wilde weer een school met de Bijbel. En wel gefinancierd door de overheid.

De industriële revolutie en de klassentegenstellingen speelden ook een belangrijke rol. Nederland had geen industriële revolutie nodig om de burgerij bij de adel te betrekken.Eind negentiende eeuw kwam in verhouding tot andere landen de revolutie relatief laat. De invloed van de burgerlijke elite was nog in stand gebleven. Het socialisme ontstond dus pas nadat de liberalen en de orthodox-protestanten zich in de politiek hadden gemanifesteerd.Door een economische depressie eind negentiende eeuw verloren de liberalen in aanzien. Dit leidde tot splitsing binnen de liberalen. Dit gaf de socialisten meer kans om mee te dingen en ‘niet meer achter het net te vissen’.

Er is geen verband tussen het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging en het ontstaan van een veelpartijenstelsel. Al vóór de grondwetswijziging van 1917 was er een vierdeling in de politiek. Deze vierdeling is ontstaan toen het land nog een meerderheidsstelsel had verdeeld over districten.Ook het aantal kiesgerechtigden steeg van 10% van de mannelijke bevolking (3% mannelijke bevolking) in 1948 tot 63% in 1913 en 100% van de mannen ouder dan 23 jaar in 1917. In 1919 werd ook het vrouwenkiesrecht ingevoerd.

4

Page 5: Samenvattingen PIM

Over het algemeen werd er gesproken over een tweedeling in de politiek: de godsdienstige (recht) en de niet-godsdienstige (links) partijen. Dit noemde ARP-leider A. Kuyper de ‘antithese’.

Schema’s van EloutIn de reader.

Hoofdstuk 2, interbellumDoor de pacificatie van 1917 zou men kunnen zeggen dat de godsdienstige partijen de grondwettelijke erkenning van de gelijke overheidsfinanciering van openbaar en bijzonder onderwijs verkregen, terwijl socialisten en liberalen het algemeen kiesrecht wisten veilig te stellen. Daarbij kwam tevens een nieuw kiesstelsel, namelijk de evenredige vertegenwoordiging, waarbij Nederland één district werd.De scheidslijnen tussen links en rechts op religieus gebied kregen er een tweede grondslag bij: links en rechts op sociaaleconomisch vlak. Links was hierin voor meer overheidinterventies in het sociaaleconomisch gebied, zodat er minder daadkracht vanuit de samenleving hoefde te komen (bijv. de kerk).Daarbij was er sprake van een modernisering van de samenleving die enerzijds een rationalisering van overheidsingrijpen in de industrie en landbouwsector (door crisis eind negentiende eeuw). Anderzijds was uitbreiding van het kiesrecht nodig om het overheidsactivisme in goede banen te leiden. Doordat de overheid zich steeds meer met het sociaaleconomische ging bemoeien, werd het politieke debat vaker bepaald door kwesties op die terreinen. Ondanks dat overheidsingrijpen in de economie op tegenstand kan duiden en op een geheel nieuw partijstelsel, bleef dat in Nederland buiten beschouwing, als verklaring kunnen we de verzuiling geven.

VerzuilingUitgedacht door Arend Lijphart in 1968. De periode tussen 1920 tot halverwege de jaren ’60. Niet alleen de politiek was opgedeeld in vier families, maar de hele samenleving was volgens ideologische scheidslijnen van elkaar gescheiden. Pluralisme komt hier uit voort, wat betekent dat de verzuilde samenlevingen bijna tot vrijwel geen kruislingse verbanden hadden met andere groeperingen, wat tot politieke instabiliteit moest leiden. Door de economische crisis uit de jaren ’30 en de Tweede Wereldoorlog besefte de elite dat ze goed moesten blijven samenwerken met elkaar om het land echter wel stabiel te houden: pacificatiedemocratie.Voor de Tweede Wereldoorlog sprak men wel van ‘hokjes-en-schotjes-geest’.De Zuilen bestonden pas na de invoering van het kiesrecht, en dienen als instrument voor sociale controle binnen een ideologie. De hoofdzuilen zijn van de socialisten, katholieken en in zekere mate ook de protestanten. De liberalen waren niet goed te plaatsen in een eigen zuil en waren daarom een ‘restzuil’.Hoe ‘sterk’ het effect van de verzuiling op de democratie was, bleek bij de opkomst van het communisme en het fascisme, die in Nederland nooit voldoende aanhang kregen. De kiezersmassa was dus op tijd ‘opgesloten’ in de zuil. Ook een sterk politiek leider als Colijn zorgde er voor dat deze twee extremen geen voet aan de grond konden krijgen in Nederland.

Verhoudingen politieke partijen tijdens interbellumDat de godsdienstige partijen als een effectief meerderheidsblok konden optreden komt door het feit dat de godsdienst nog altijd als de belangrijkste maatschappelijke scheidslijn fungeerde. Zolang dat het geval was, was angst voor een electorale concurrentie uitgesloten. Door de

5

Page 6: Samenvattingen PIM

pacificatie was ’t echter zo dat de godsdienstige partijen minder reden hadden om samen te werken. Dit verminderde het belang van de factor godsdienst. Met name de RKSP kreeg moeite om hun achterban bijeen te houden.Voor de RKSP was in het begin vooral de SDAP een gevaarlijke factor, in de katholieke zuil zaten veel arbeiders, dus een nauwe samenwerking met de SDAP zou een overstap kunnen betekenen van veel katholieke arbeiders naar de SDAP.De ARP daarentegen ging steeds meer samenwerken met de liberalen van de VDB en de LSP. De LSP herkende het protestantse individualisme en het beginsel der verdraagzaamheid. De VDB probeerde nog wel een toenadering tot de SDAP.Telder van de LSP constateerde: ‘niet het verwantschap tussen de protestanten en de katholieken is evident, maar die tussen de protestanten en de liberalen’. Het partijstelsel in het Interbellum werd gekenmerkt door een verschuivend spectrum: de tweedeling op religieus vlak verloor zijn aanzien, terwijl op deze op sociaal-economisch vlak belangrijker werd gevonden. De RKSP en de SDAP zochten ook toenadering tot elkaar. De standpunten van de SDAP werden gematigder, waardoor de RKSP zich beter met deze partij kon identificeren.Op sociaal-economisch gebied hadden op ‘links’ de SDAP en de RKSP elkaar gevonden, en op ‘rechts’ juist de ARP en de liberalen.

Pagina’s 69 tot 91Hoofdstuk 5, van polarisatie naar ‘paars’Belangrijke elementen blz. 69-71 Vanaf half jaren ’70 van de vorige eeuw gaat het minder met Nederland, tenminste de regering is aan het bezuinigen geslagen. Die bezuinigingen slaan niet enkel op een minder economisch tij, néé de uitdijende overheid is zeker ook een factor van betekenis in deze.

De veranderende economische positie van Nederland had gevolgen voor de partijpolitiek. De ideologische driehoek van socialisten, liberalen en christendemocraten trok op sociaaleconomisch terrein steeds meer naar elkaar toe.

Er moest dus voor een andere strategie worden gekozen om je als partij te onderscheiden. Er werd geprofileerd middels de kernwapendiscussie. Het CDA bleek intern verdeeld te zijn over het al dan niet plaatsen van kernwapens. De linkerkant van het CDA met de zogenaamde ‘atoompacifisten’ waren tegen de plaatsing van kernwapens zij hadden het IKV en Pax Christi achter hun staan, terwijl aan de andere kant de meer conservatieve krachten in het CDA zich bundelden.

Belangrijke elementen blz. 72-75 In de jaren ’80 van de vorige eeuw raakte het electoraat steeds verder op drift. Dit wordt vooral teruggezien in de onstabiliteit van D66. Deze partij bleef namelijk zitten na een kabinetscrisis betreffende de Ziektewet en was hiermee ontrouw aan de PvdA.

Tijdens de verkiezingen van resp. 1986 en 1989 behaalde het CDA grote zetelaantallen onder leiding van Lubbers. Dit was een doorbraak, omdat het CDA ook niet-confessionele kiezers aan zich wist te binden. De uitslag van 1986 was tamelijk onverwacht, kiezers bepaalden steeds later aan wie ze hun stem zouden geven dit duidt erop dat klasse, godsdienst en ideologie steeds minder belangrijk werden.

6

Page 7: Samenvattingen PIM

Tijdens deze verkiezingen (1986 red.) boekte ook de PvdA winst, maar het was vooral een ‘overwinningsnederlaag’, omdat deelname aan het kabinet er niet in zat. Het idee dat de samenleving maakbaar zou zijn werd grotendeels afgezworen door de PvdA. Er werd van polarisatie afscheid genomen. Dit leidde na de verkiezingen van 1989 tot een kabinet CDA/PvdA. Kiezers werden steeds meer volatiel, de politieke cultuur is als homogeen te omschrijven (vanaf midden jaren ’80). Er is sprake depolitisering van de democratie. Hiermee kwam de gedachte bij criticasters op dat de Nederlandse politiek als één pot nat valt te omschrijven. Dit kwam voort uit het feit dat het enkel ging om de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat, waarmee dus de acceptatie ervan een gepasseerd station was. Belangrijke elementen blz. 76-79 Het grote ideologische verhaal kwam niet meer aan het voetlicht. Hans van Mierlo bemerkte dat politiek steeds meer om houding ging. De financiële kwesties werden belangrijker dan de ideologie, de PvdA wilde aan het Nederlandse volk bewijzen dat zij ook best goed met geld om kunnen gaan en deden hiertoe een poging met Wim Kok op financiën.

Het midden van de politiek trok in de jaren ’80 steeds meer naar elkaar toe, onder het midden van het politieke spectrum verstaan we: PvdA, D66, CDA, VVD. Klein Links had het terzelfder tijd lastig – fusie was noodzakelijk hieruit ontstond GroenLinks. Groen waren de voorlopers PPR en EVP terwijl de PSP en CPN zich als links manifesteerden.

In 1989 deden de kleine linkse partijen voor het eerst mee aan verkiezingen als gezamenlijke lijst, hierbij wisten ze zes zetels te bemachtigen. Een nieuw verschijnsel in de landelijke politiek was de rechts-extreme partij Centrumdemocraten. De centrumdemocraten voortgekomen uit de Centrumpartij werd vertegenwoordigd door de Rooms-katholiek Hans Janmaat. De socialistische partij (SP) werd voor het eerst in de Tweede Kamer vertegenwoordigd in 1994 (met een tweetal zetels). De SP is een Maoïstische splinter van de CPN reeds in 1971 opgericht. Dan de kleine orthodox-christelijke partijen. Naast het GPV en de SGP is er de RPF op klein rechts. De RPF is ontsproten uit de ARP middels onvrede over de christendemocratische eenwording. De verwantschap RPF/GPV/SGP zit hem vooral in de medisch-ethische kwesties.

De verkiezingen van 1994 kunnen als grote verschuiving worden gezien van de politieke verhoudingen.

Belangrijke elementen blz. 80-83De verkiezingen van 1994 zorgden voor enorme winst voor D66 ten koste van PvdA en CDA – de politieke onvrede kanaliseerde zich slechts deels ten gunste van ‘extreme partijen’. Succes was er ook voor de zogenaamde ouderpartijen, samen kwamen zij (AOV; Unie 55+) vanuit het niets op zeven zetels.

Gemeentelijk werd politieke onvrede geuit middels een stem op een lokale partij. Bij Tweede Kamerverkiezingen werden de ‘onvredestemmen’ vooral uitgebracht op de VVD en D66. Zo was er niet werkelijk sprake van een ‘tangdemocratie’, waarbij extremere partijen het establishment in de tang nemen.

7

Page 8: Samenvattingen PIM

In 1994 neemt voor het eerst sinds 1918 geen christendemocratische partij deel aan de regering. Dit werd veroorzaakt doordat ze hun ‘spilpositie’ waren kwijt geraakt, omdat PvdA en VVD nu bereid waren samen te gaan regeren. Het ontstane kabinet werd paars genoemd door menging van de partijkleuren (PvdA, VVD). Het was echter juist D66 die paars mogelijk maakte, omdat zij niet aan wilde schuiven bij de partners van het vorige kabinet.

Met de totstandkoming van Paars zien we tegelijkertijd dat de suprematie van de christendemocraten voorgoed verdwenen is. Het is echter niet primair de PvdA die profiteert van het verlies van de confessionele partijen – de reden hierachter is dat door de val van de muur in 1989 de slechte kant van het ‘socialisme’ werd geopenbaard. Socialisme zet ik tussen aanhalingstekens, omdat het communisme natuurlijk in geen geval sociaaldemocratie is, maar kennelijk werd dit toch deels door kiezers zo gezien.

Belangrijke elementen blz. 84Er was minder geloof in een grote taak voor de overheid, dit speelde de sociaaldemocraten parten. Toenemende secularisatie leidde bij de christendemocraten tot kiezersverlies, klassenvervaging leidde bij de sociaaldemocraten echter niet tot een directe leegloop. De toename van het liberale electoraat bij de verkiezingen van 1994 valt op, het liberalisme kent een ‘tweede jeugd’.

Hoofdstuk 6, een vergroot, maar vergruisd publiek domeinBelangrijke elementen blz. 85-87Hoewel na de verzuiling ‘de Nederlandse kiezer’ steeds homogener werd was er eveneens sprake van meer pluralisme. Dat wil zeggen dat de meningen van individuele burgers steeds meer uiteen gingen lopen.

Het verzuilde partijenstelsel bestaat niet meer. Het is moeilijk om partijen op te delen in verschillende politieke stromingen, omdat de traditionele driedeling van confessionelen, socialisten en liberalen geen recht doet aan de verscheidenheid van opvattingen binnen die stromingen. Een tweedeling van de Nederlandse politiek werd eigenlijk maar twee keer gemaakt. Eerst met de antithese van Abraham Kuyper en vervolgens met de doorbraakpoging vlak na de Tweede Wereldoorlog.

De termen ‘links’ en ‘rechts’ werden moeilijk te hanteren, nadat het godsdienstige element grotendeels wegviel. ‘Links’ en ‘rechts’ werd nu meer aanduiding voor de politiek op sociaaleconomisch gebied, nu was dit problematisch voor confessionele partijen, omdat zij hun kiezers mobiliseerden op godsdienstige overtuiging en niet op de sociaaleconomische positie. Ze zaten sociaaleconomisch dan ook in het midden, maar zeker de protestantse partijen ervoeren dit niet als positief, omdat midden lauwheid uitstraalt.

Belangrijke elementen blz. 88-90Nadat de polarisatiepolitiek van de PvdA had opgehouden te bestaan werden meer coalities mogelijk, hiermee verloren de christendemocraten hun bemiddelende positie.

8

Page 9: Samenvattingen PIM

Het Nederlandse politiek bestel is een veelzijdig kleurenpallet van partijen. Dit komt voort uit het feit dat de kiesdrempel redelijk laag is. Kleine partijen hebben als voordeel dat ze hun grotere zusterpartijen bekend kunnen maken met spelende problemen.

In de jaren ’50 was er sprake van de grote vijf: ARP; CHU; KVP; PvdA en VVD. In het interbellum en eerste decennia na de tweede wereldoorlog waren er een tweetal giganten: SDAP; RKSP later PvdA; KVP. In de jaren ’90 ontstaat er een kopgroep van vierpartijen, waarbij D66 de enige niet traditionele partij is. In 1994 bleken deze vier partijen voor een ruime meerderheid van de Nederlandse kiezers voldoende verscheidenheid te hebben.

NATIONALE POLITIEK VAN NIERSTRASZ TOT NU

Mening Nierstrasz: het parlement had mannen van zaken nodig, onafhankelijk opererende Kamerleden die met voeten in de moeder stonden, die praktisch dachten en zich niet door partijbeginselen lieten leiden.

Nieuwe Economische Bond: partij van Treub, die een heel nieuwe politiek voorstond waarin niet partijbelang, maar economisch belang van de natie centraal stond.

Het is moeilijk het plakkaat ‘populisme’ op iemands rug te plakken, omdat er geen erkende populistische ideoloog of partij bestaat; niemand noemt zichzelf populist. Bovendien is het nooit duidelijk of populisme een stijl dan wel een ideologie is (of beiden), noch of sprake is van een fenomeen van links dan wel rechts.

Thin ideology: moderne kern van het populisme is zo mager (thin) dat het alleen kan bestaan in combinatie met andere ideologieën en stijlen.

Zeven typerende kenmerken van het populisme:- Sterk anti-politiek sentimenten waarbij ‘de politiek’ en ‘de politiek partijen’als ‘één pot

nat’ worden gezien.- Out-grouping van een minderheid die door de politieke elite zou worden beschermd.- Mythische eenheid van een volk met een gepostuleerd algemeen belang. Het zogenaamde

‘Heartland-concept’- Weerzin tegen politieke partijen en andere intermediaire instituties en structuren en een

voorkeur voor alternatieve wijze van communicatie en organisatie.- Voorkeur voor sterk, charismatisch leiderschap. Deze leider presenteert zich daarbij als de

onbesmette outsider die schoon schip maakt- De nadruk op regeneratie van nationale kernwaarden- Kritiek op het functioneren van de vertegenwoordigende democratie gepaard aan een

voorkeur voor een meer directe voor van democratie

9

Page 10: Samenvattingen PIM

INTERNATIONALE POLITIEK II

Hoofdstuk 16, international recht

Orde en institutenHoewel de meeste academici denken dat alles in de internationale betrekkingen draait om staten en macht en dat internationaal recht daaronder staat, wordt vaak vergeten dat dit juist andersom is. Staten kunnen niet zonder recht en instituties, omdat zonder regels men ieder conflict zou moeten oplossen met gewapend conflict, wat onmogelijk is.

Verschil instituties en organisaties:- Instituties zijn een geheel van regels, normen en waarden, die gedrag bepalen en bijv. tot

activiteiten binden (denk aan Ottawa Landmines)- Organisaties zijn lichamen die een staf hebben, hoofdkwartieren hebben enz.

Instituties kunnen wel bestaan zonder organisatie, maar andersom niet!

Er zijn drie niveaus van instituties in de internationale betrekkingen:- Constitutionele Instituties zijn de eersterangs regels voor de IB. Zonder deze regels

zouden de staten niet bestaan aangezien bijv. souvereiniteit is gebaseerd op het constitutionele recht van non-interventie.

- Fundamentele Instituties zijn gebaseerd op de constitutionele instituties en zijn basis omgangsregels, waarmee staten met elkaar kunnen onderhandelen en samenwerking kunnen aangaan. Internationale wetgeving en multilateralisme zijn de bekendste voorbeelden

- Issue-specifieke instituties zijn het gemakkelijkst te herkennen en worden ook wel regimes genoemd. Zoals de naam al zegt zijn dit afspraken over specifieke thema’s, zoals het Non-proliferatieverdrag.

Het huidige rechtssysteem kent zijn oorsprong in Europa. Rond de 17e en 18e eeuw waren de meeste staten in Europa monarchieën, waarbij de vorsten hun gezag verkregen van God. Toen het liberalisme en het nationalisme begonnen op te komen, ondergingen de staten grote veranderingen, omdat de vorsten gebonden werden aan het parlement. Gezag werd niet meer gezien als geschenk van God, maar als vertrouwen van hen die naar het gezag moesten luisteren. Waren de ‘onderdanen’ niet tevreden dan kwam er dus een einde aan het gezag.

Kenmerken van de moderne institutie van internationaal recht:- Multilaterale wetgeving: het principe dat al het internationale recht is gebaseerd op

multilateraal diplomatie en afspraken tussen drie of meer landen, met regels waaraan deze regels zich aan moeten houden.

- Toestemming en wettige verbintenis: het principe dat staten verplicht zijn om zich te houden aan wettige regel, omdat ze er mee in hebben gestemd om zich eraan te houden. Iemand die zich niet heeft gebonden aan een regel, hoeft zich daar niet aan te houden.

10

Page 11: Samenvattingen PIM

Uitzondering is customary law, dat zijn regels die eigenlijk voor iedereen gelden, een soort informele, stille regels, die gelden als algemeen aanggenomen.

- Taal en de toepassing van rechtvaardiging: het verschijnsel dat internationaal recht anders wordt geïnterpreteerd om een handeling te rechtvaardigen. Deelnemers aan het recht draaien met woorden om zichzelf te rechtvaardigen bij een overtreding.

- Het gesprek over institutionele zelfstandigheid: vroeger waren wet en politiek met elkaar verbonden in de absolute vorst. Tegenwoordig wordt er streng op toegezien dat die twee strikt gescheiden worden. Er blijft een twist wat er in de IB moet gebeuren met politiek en wet.

Van internationaal naar supranationaal recht?Zolang internationaal recht wordt gezien om internationaal de orde te bewaren, zijn er vier kernpunten, waaruit blijkt dat het voornamelijk om staten draait:

- Staten waren hét onderwerp van internationaal recht, als dragers van recht

- Staten waren ook de grote uitvoerders van recht en de enige actoren die recht kunnen scheppen.

- Internationaal recht gaat over interstatelijke relaties. Hoe je met elkaar omgaat als staat is afhankelijk van het recht en de afspraken.

- Internationaal recht is beperkt tot het houden van orde, niet het bekijken van rechtvaardigheid.

Tegenwoordig, door de wil naar en het najagen van een global governance draait recht niet alleen meer om staten, maar ook om groepen, individuen en volkeren. Niet-statelijke actoren worden belangrijke waarborgers van het internationale recht. Het is tegenwoordig ook steeds minder internationaal recht, maar veelal supranationaal recht.

De oorlogswettenHet oorlogsrecht is een van de belangrijkste internationale rechten. Oorlogsrecht kan verdeeld worden in jus ad bellum, regels over wanneer je oorlog mag voeren, en jus in bello, regels over de oorlog, als je er eenmaal inzit. Deze twee dimensies zijn altijd al gescheiden geweest, maar hun betekenis is vaak veranderd. Belangrijkste verandering is dat voor 1945 werd gedacht dat oorlog een recht was van iedere soevereine staat, terwijl na 1945 wordt gedacht dat oorlog niet geoorloofd is, tenzij er sprake is van zelfverdediging of als er iets in strijd is met een VN-mandaat. Oorlogsrecht over hoe oorlog gevoerd mag worden, wordt gesplitst in drie delen: regels over wapens, regels over gewapenden en regels over ongewapenden.

Theoretische zienswijzen over internationaal rechtRealisme: realisten bekijken internationaal recht met grote scepsis. Ze hebben er geen vertrouwen in en denken niet dat je er vrede mee kan bereiken. Ze geloven dat internationale wet niet werkt, omdat er geen supranationale autoriteit is die er op toeziet. Het realisme kan echter twee dingen niet goed verklaren: ten eerste dat er steeds meer regels bijkomen. Als regels niet zouden werken dan zouden ze ook niet worden gemaakt. Ten tweede dat er sterke landen gebonden worden aan regels. Ondanks dat ze sterk zijn schenden ze die regels niet, wat aangeeft dat de regels wel werken.

11

Page 12: Samenvattingen PIM

Neo-liberale institutionalisme: hoewel neo-liberalen zich vroeger vooral druk maakten om de economie, hebben ze sinds het einde van de koude oorlog ook een mening over internationale wetten. Staten worden gezien als rationele egoïsten, maar wetten worden gezien als een tussenkomende variabele tussen de doelen van een staat en de politieke besluiten. Bovendien is de wet een factor dat de identiteit en de belangen van de staat bepaalt. Hoe de wet dat doet, kunnen ze niet verklaren.Constructivisten: zij geloven dat normatieve structuren er evenveel, zo niet meer, toe doen als materiële structuren. Zij rekenen internationale wetgeving tot een normatieve structuur, waaruit blijkt dat ze er veel waarde aan hechten. Wat de constructivisten verder vinden is erg onduidelijk, want duidelijke ideeën hebben ze niet.Het nieuwe Liberalisme: Nieuw liberalisme I: 1. De fundamentele actoren zijn het individu en private groepen, die

rationeel en risicomijdend zijn.2. Staten op wereldniveau volgen de belangen van de nationale samenleving3. Interdependentiale belangen bepalen het gedrag van staten

Hierop gebaseerd is het gebruik van wetten in de wereld: Nieuw liberalisme IIWetten zouden moeten gelden voor individuen en groepen, voor transnationale gouvernementele organisaties en voor interstatelijke relaties. De staat wordt minder belangrijk, het individu vormt het middelpunt.

Kritiek: Geeft niet aan hoe belangen tot stand komen (alsook het neoliberalisme)Het gaat voorbij aan de processen op internationaal niveauHet is zowel een de- als prescriptieve theorie

Critical legal studies: Kritiek op het liberalisme:1. Het liberalisme ontkent objectieve waarden, maar meent wel dat conflicten via objectieve regels kunnen worden opgelost.2. ?3. Wetten zijn niet slechts op één manier te lezen4. De autoriteit van het recht kan alleen door het recht zelf worden bewezen, door te werken

Hoofdstuk 19, transnationale actoren en internationale organisaties in de wereldpolitiek

IntroductieNiet alleen staten spelen een belangrijke rol in de internationale politiek, ook de niet statelijke actoren zijn van belang in de internationale betrekkingen:

NGO: Niet-gouvernementele organisatieTe verdelen in:TNC: Transnationale bedrijven (Shell, Microsoft)IGO: Intergouvernementele organisatie (VN, NAVO)INGO: Internationale niet-gouvernementele organisatie (Amnesty)

12

Page 13: Samenvattingen PIM

Realisme gelooft dat de staat centraal staat (state-centric). Anderen denkstromingen geloven in meer Pluralisme in de internationale betrekkingen. Ook niet statelijke actoren spelen een belangrijke rol in politiek uitkomsten. Vast staat wel dat de Staat vooralsnog centraal blijft staan (zoals de term niet-statelijke actoren al aangeeft).

Het probleem met het staatscentrismeHet gemakkelijke aan een staatscentrische benadering is dat de wereldpolitiek beheerst wordt door de interacties van ongeveer tweehonderd gelijkwaardige eenheden. Er zijn echter vier belangrijke bezwaren tegen deze benadering:

1. Ambituity between different meanings of a ‘state’Er is een probleem in de benadering van de term staat. De term staat is eigenlijk een fusie van drie termen: land, overheid en civil society (definitie: het netwerk van sociale instituties en uitoefening van economische banden, familie, religie en andere sociale praktijken die de basis vormen voor strikt politieke instituties). In hoofdstuk 19 wordt de term Staat gewoon aangehouden.

2. The lack of similarity between countriesIn de realistische theorie zijn staten gelijkwaardige eenheden, echter in de praktijk is niet elke staat gelijkwaardig aan elkaar. Er zijn grote verschillen in economische, politieke en militaire macht van een staat. Daarnaast is er nog het verschil in regeervorm van een staat (Democratische staten versus dictaturen, theocratieën).

3. State systems and international systemsEr is een analytisch inconsistentie in de veronderstelling dat staten zich bevinden in een anarchistisch systeem. Of het nu een legale entiteit, een land of overheid, de staat wordt gezien als een samenhangende eenheid, handelend met een gemeenschappelijke intentie en bestaand als iets meer dan de som van de individuele burgers. Het staatscentrisme weigert te erkennen dat in het internationale systeem verschillende landen ook zodanig kunnen samenwerken dat het meer is dan de som der delen, en zijn inconsequent.

4. The difference between state and nationStaatscentristen menen dat er een duidelijk verschil is tussen politiek in staten en politiek tussen staten. Dit is gebaseerd op de veronderstelling dat er geen loyaliteit hoger is dan loyaliteit aan je eigen natie (de natie-staat). Dit kan problemen opleveren, doordat naties niet grensverbonden zijn. Nationale loyaliteit is dus anders dan loyaliteit aan de staat. Beide vormen politiek verschillen niet zo erg.

Transnationale bedrijven als politieke actorenTNC’s zijn pas transnationale bedrijven wanneer zij vestigingen hebben buiten het land van herkomst. Er is een duidelijk overwicht van Westerse TNC’s in de wereld.

Door de globalisering en de vele internationale financiële transacties is het lastig om nog te spreken van een nationale economie. Twee belangrijke attributen van soevereiniteit zijn van minimale waarde: 1. Controle over de eigen munt. 2. Controle over buitenlandse handel.

13

Page 14: Samenvattingen PIM

Intra-firm trade: is internationale handel van één branch van een TNC naar een ander bedrijf van diezelfde TNC in een ander land.

Triangulation: Is sprake van wanneer handel tussen twee landen indirect wordt gevoerd door een derde land (voorbeeld: gevolg Falkland oorlog verbod van handel tussen Engeland – Argentinië, handel daarom gevoerd via Brazilië).

Regulatory arbitrage: Het verplaatsen van activiteiten van een bedrijf naar een ander land als gevolg van handelingen van de overheid die de winst van een bedrijf kan belemmeren. Het is daarom van belang voor een land om een gunstig ondernemingsklimaat in eigen land te creëren. Dit laat gebrek zien van de staat; geen volledige soevereiniteit over de eigen multinationals.

Extraterritoriality: Is sprake van wanneer een overheid probeert legaal gezag probeert uit te oefenen over het gebied in een ander land. Dit is vooral een probleem bij de activiteiten van TNC’s. Wanneer bijvoorbeeld de Amerikaanse overheid zich bemoeit met de activiteiten van een eigen TNC die ook een dochtervestiging heeft in VK. Moet deze TNC zich dan houden aan de Amerikaanse regelgeving of aan de Engelse wetten? (de OECD – Organisation for Economic Co-operation and Development) werkt aan globale standaardisatie van dit soort vraagstukken.

Nationale overheden zijn hedendaags niet meer in staat om de markt te reguleren. Zij bemoeien zich op nationaal niveau niet meer met hun bedrijven, mede doordat hun belangen aan elkaar gekoppeld zijn (stijging werkgelegenheid, groei economie). Door de onmacht van nationale overheden worden de activiteiten van de TNC’s nu gereguleerd op globaal niveau. Drie factoren dragen hieraan bij:

1. Nationale overheden kunnen alleen hun gezag terugkrijgen door collectief te handelen.2. Druk van de consument leidt tot globale gedragscodes die door bedrijven worden

geaccepteerd en uitgevoerd in samenwerking met NGO’s. 3. Multinationals passen zich aan, aan de sociale en milieu regels.

Niet-legitieme groepen en vrijheidsbewegingen als politieke actorenIn niet-legitieme groeperingen kan een onderscheid gemaakt worden tussen criminele organisaties (wapen, drugshandel) en (gewelddadige) groeperingen met politieke motieven. In deze laatste groep kan onderscheid gemaakt worden tussen: terroristen, guerrilla strijders en vrijheidsstrijders. Doordat deze niet-legitieme groeperingen steeds meer transnationaal optreden wordt het voor nationale overheden om er effectief tegen op te treden. Internationale samenwerking is daarvoor noodzakelijk.

Non-gouvernementele organisaties als politieke actorenDe Economische en Sociale Raad (ECOSOC) heft zes principes geformuleerd waar een NGO aan moet voldoen:

1. Een NGO moet het doel en het werk van de VN ondersteunen. 2. Officieel moet een NGO een vertegenwoordigend instituut zijn. In de praktijk hebben veel

NGO’s geen leden en voldoen hier niet aan. 3. Een NGO mag geen winst nastreven.4. Een NGO mag geen geweld gebruiken en bevorderen.

14

Page 15: Samenvattingen PIM

5. Een NGO mag geen politieke partij zijn. En mag zich in die zin niet bemoeien met de binnenlandse politiek van een staat.

6. Een internationale NGO bestaat niet door een intergouvernementeel akkoord.

Veel NGO-activisten vinden dat er een NGO-inflatie is. Zij vinden dat de VN meer restrictief moet zijn in het toelaten van NGO’s; het toelaten van NGO’s die sociaal verantwoord zijn.

Internationale organisaties als structuren van de mondiale politiekHet is onvoldoende om staten te zien als samenhangende entiteiten, terwijl te beweren dat anarchie bestaat op globaal niveau. Er kan gezegd worden dat er toch enig systeem bestaat in de wereldpolitiek. Internationale organisaties zorgen voor enige systematiek in de ‘anarchie’. Zij hebben handvesten met hun doelen, procedure regels, gedrag en toelatingseisen. Op deze manier kunnen NGO’s bijdragen aan de politieke uitkomsten.

Hybrid INGO: Een type van NGO waarin overheden en NGO’s gezamenlijk in de organisatie zitten (bijvoorbeeld: Rode Kruis).

Hoofdstuk 20, milieu- en klimaatproblemen

Keywords: ecological footprints, globalization, NGO’s, global environmental governance, states, international law, international organizations, regimes, Specialized Agencies, sustainable development, cooperation, power, norms, precautionary principle, sustainable development, capacity building, framework convention, control protocol, world government, principles, common but differentiated responsibilities, ratification, rules, decision-making procedures, epistemic communities, state system, capitalism, security, terrorism.

Er zijn grote verschillen tussen armen en rijken in hun gebruik van grondstoffen en de ecological footprint die zij op aarde achter laten.

Om milieuproblemen aan te pakken is een wereldwijde aanpak nodig. In een systeem van soevereine staten betekent dit internationale samenwerking (cooperation).

In de late 19e eeuw en de vroege 20e eeuw was internationale milieu politiek zeer gelimiteerd, maar vanaf ongeveer 1960 werden milieuproblemen transnationaal en later zelfs globaal aangepakt. Het werd van apolitiek of lage politiek steeds belangrijker. Dit proces is te zien aan drie grote VN conferenties van 1972,1992 en 2002 (en Kopenhagen 2009, maar dat staat niet in de tekst).

Internationale milieupolitiek wordt steeds belangrijker in ontwikkelde landen en is gebaseerd op steeds betere wetenschappelijke kennis.

Een belangrijke functie van internationale samenwerking is grensoverschrijdende regelgeving maar pogingen op het gebied van milieu zou dit kunnen botsen met de regels over de world trade regime.

15

Page 16: Samenvattingen PIM

Internationale actie is nodig om milieu normen (norms) te promoten, wetenschappelijke kennis te vergaren en de participatie van ontwikkelende landen te behartigen.

Klimaatverandering is een enorme uitdaging voor internationale samenwerking. Dit komt doordat het een alomvattend probleem is en omdat het zijn wortels heeft in essentiële dagelijkse activiteiten. Een beperkte start is gemaakt met de Kyoto-conventie (regime). Helaas is dit verdrag niet ondertekend door de VS.

Hoofdstuk 22, nucleaire proliferatie

Vooraf De toename van nucleaire wapens in het perspectief van de globalisering - kort gezegd gaat het daarover in hoofdstuk 22 van het handboek.

Per bladzijde worden de belangrijkste aspecten uitgelicht:Bladzijde 388 – belangrijke elementen Bij het non-proliferatieverdrag zijn enkel vijf staten aangewezen als kernmacht (China, Frankrijk, Rusland, Groot-Brittannië, en de Verenigde Staten red.). Er zijn echter meer staten die de capaciteit hebben om nucleaire wapens te produceren.

Wanneer de impact van kernwapens duidelijk werd, werd ook de noodzaak van samenwerking ingezien. Me moet dit zien in de context van het post-Koude Oorlogtijdperk. Er werden verdragen gesloten zoals het START-verdrag getekend door resp. de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, het latere Rusland.

Thesis van Waltz: Een geleidelijke toename van kernwapens zorgt voor het gevoel van verantwoordelijkheid bij de kernmachtlanden en is niet erg bedreigend.

Bladzijde389 – belangrijke elementen Het non-proliferatieverdrag maakt een te groot onderscheid tussen kernmachten en niet-kernmachten. Is het verdrag bedoeld om de kernmachten niet nog gevaarlijker te maken, gedacht vanuit de geen kernwapen hebbende landen, of is het bedoeld om geen extra kernmachten erbij te krijgen, gedacht vanuit de kernmachten? Het non-proliferatieverdrag is gelieerd aan de toekomstige internationale veiligheid.

Niet-statelijke actoren moeten op zoek gaan naar de technische basis van de nucleaire wapens om ze daadwerkelijk te kunnen maken/gebruiken.

Bladzijde 390 – belangrijke elementen Ter onderscheiding van de conventionele wapens kwam de term massavernietigingwapens (WMD). Een algemene meer recente term is afgekort met CBRN (chemische, biologische, radiologische en nucleaire mogelijkheden) verwijzend naar de verschillende niet-conventionele wapens.

16

Page 17: Samenvattingen PIM

Een nucleair wapen produceert op een drietal manieren haar energie: door middel van explosie, hitte of warmtestraling, alsmede nucleaire straling.

Bladzijde 391 – belangrijke elementen Het gevaar van handel in nucleaire elementen is groter geworden, omdat meer statelijke actoren de middelen in handen hebben (resolutie 1540).

De Verenigde Staten wilde aanvankelijk een afweersysteem plaatsen in Polen, maar deed dit niet.

Bladzijde 392 – belangrijke elementen Het politiek realisme gaat uit van anarchie, deze anarchie zorgt ervoor dat staten hun veiligheid wensen te vergroten door aanschaf van nucleaire wapens.

Op welke niveau moeten we nucleaire wapens benaderen? Het is moeilijk, omdat er zoveel factoren een rol spelen (regels, taboes e.d.). Wat ook een rol speelt is cultuur en identiteit. Ook een rol spelen non-gouvernementele organisaties.

Bladzijde 393 – belangrijke elementen Staten zouden geen kernwapens gaan gebruiken, als een kosten-batenanalyse maken gerelateerd aan macht/capabiliteit tevens is er de invloed van het nucleaire taboe.

Nucleaire motivaties om die wapens dus wel te hebben zijn strategisch van aard: er werd immers de Tweede Wereldoorlog mee ten einde gebracht. Daarnaast zijn er nog de politieke/statusvoordelen.

De niet-statelijke actoren hebben andere motivaties dan de statelijke. Studies die leidend waren in de jaren ’70/’80 concludeerden dat er nucleair terrorismerisico aanwezig is.

Bladzijde 394 – belangrijke elementen 11 september 2001 heeft een versterkend effect gehad op de angst dat terroristen ooit CBRN zullen gebruiken.

Een vraag rondom het gebruik van nucleaire wapens is: hoe moeten we omgaan met statelijke actoren die geen verdragen tekenen? Wanneer mag er geweld worden toegepast?

Bladzijde 395 – belangrijke elementen Voorbeelden van probleemlanden zijn Iran/Noord-Korea. De kwestie Iran zie IP-1.

Bladzijde 396 – belangrijke elementen Eerste poging om nucleaire wapens tegen te gaan 1945-70. Er kwam in januari 1946 al een resolutie inzake internationale controle omtrent nucleaire wapens. President Eisenhower sprak zich in een toespraak op 8 december 1953 uit voor vreedzaam gebruik van atoomenergie. IAEA had als taak hierop toe te zien (IAEA opg. 29 juli 1957). Tussen de NWS kwam er een verdrag ‘Partial Test Ban Treaty (PTBT)’. In 1961 kwam een verdergaand verdrag tot stand, maar dan op VN-schaal door bijvoorbeeld handel in nucleaire wapens te verbieden. Bladzijde 397 – belangrijke elementen

17

Page 18: Samenvattingen PIM

‘Missile Technology Control Regime (MTCR)’ probeert de risico’s van nucleaire proliferatie zo klein mogelijk te houden. ‘The Hague Code of Conduct’ – deze code wil regels ontwikkelen rondom overdracht van nucleaire raketten of delen daarvan.

Voorstanders van verdragen claimen dat zowel verticale als horizontale proliferatie wordt tegengegaan. Tegenstanders vinden echter dat verdragen moeilijk kracht zijn bij te zetten.

Bladzijde 398 – belangrijke elementen Het verbieden van splijtbare atomen zorgt voor problemen, want wat moet er gedaan worden met de reeds bestaande elementen?

Counterproliferatie wil zeggen actievere bescherming tegen nucleaire wapens, alsmede een meer actieve houding inzake het niet in bezit mogen hebben van eerder genoemde wapens.

Antiproliferatie kwam ook op met als doel bestaande non-proliferatie verdragen te verenigen met nieuwe elementen als reactie op politieke en militaire gevolgtrekkingen.

In het begin van deze eeuw werd de urgentie van non-proliferatie nog meer ingezien met als gevolg de ‘ Proliferation Security Initiative (PSI)’.

Bladzijde 399 – belangrijke elementen Concluderend, het ging in dit hoofdstuk om complexe zaken die direct van invloed zijn op het voortbestaan van onze aarde. Hiermee ziet men in wat de relevantie is van alle non-proliferatieverdragen.

Hoofdstuk 23, nationalisme

Definities en uitlegNationalisme: “the idea that the World is divided into nations which provide the overriding focus of political identity and loyalty which in turn demands national self-determination.”Onduidelijke begrippen: Nation

Overriding: Veel mensen menen dat de wereld verdeeld is in natiesZelfbeschikking: onafhankelijkheid of grote autonomie

Nationalisme kan een politiek beleid (er komen nationalistische bewegingen op), gevoel (sentiment) (het schept een identiteit voor mensen) of een ideologie zijn. Het begrip past zich aan aan tijd en plaats.

Civic nationalism: Men is gebonden aan (de ideeën van) een staat. Men is Fransman, want men is in Frankrijk geboren. Wordt gezien als staatversterkend en elitair nationalisme. Etnisch nationalisme: Men is gebonden aan een groep. Men is Duitser, want de ouders waren Duits. Wordt gezien als staatverzwakkend (omdat groepen zich zouden willen afscheiden) en massanationalisme.Het begrip natiestaat is lastig, omdat definities onduidelijk zijn. De schrijver meent dat elke staat die zegt een natiestaat te zijn, erkend wordt en geen staatverzwakkende groeperingen heeft, een natiestaat is.

18

Page 19: Samenvattingen PIM

GeschiedenisNationalisme werd vanaf 1750 significant. Civic nationalism was dominant door een groeiende middenklasse en een vijand (Frankrijk tegen Groot-Brittannië). Dit leidde onder andere tot de Franse Revolutie. Het Verenigd Koninkrijk legde van 1815 tot 1914 haar wil en moraal op aan landen. Civic nationalism was “in”, om zo het VK als bondgenoot te krijgen, maar men lette niet op de verschillende volken, zodat als tegennationalisme het etnisch nationalisme opkwam. Maar grote landen maakten nog steeds de dienst uit en volken verbonden zich aan die landen. De combinatie van het Britse liberale nationalisme en moderne oorlogen leidde tot nieuwe staten, die door onderwijs en media de mensen opzweepte om het land te verheerlijken (civic nationalism). Na de Eerste Wereldoorlog werd de staatcontrole steeds groter, maar het etnisch nationalisme kwam op (denk aan de verschillende landen van het voormalige Oostenrijk-Hongarije). Nationalisten keken naar hun eigen nieuw gevormde land, maar het fascisme, een soort nationalisme, keek naar buiten, waardoor de Tweede Wereldoorlog ontstond.Tijdens de Koude Oorlog waren er weinig problematische invloedssferen, maar bij grensgebieden of gebieden die zich niet verbonden met een van de twee kampen (Afrika, Midden-Oosten) waren er conflicten. In Europa werd er supranationaal samengewerkt en kwamen er homogene landen, waardoor de noodzaak van etnisch nationalisme afnam en civic nationalism toenam. Kolonies werden onafhankelijk, waarbij gelet werd op soevereiniteit, niet op minderheden.Na de Koude Oorlog kwam nieuw etnisch nationalisme op (zie het uiteenvallen van Joegoslavië en de Sovjet-Unie), waarbij de internationale wereld de verschillende volken allemaal een eigen land gaven, zodat staatverzwakkend nationalisme, opeens staatversterkend was. Aangezien de nieuwe landen een volk als basis hadden, waren er problemen met minderheden.

ConclusieAan de andere kant wordt de wereld door mondialisering steeds homogener, zijn er supranationale organen en zijn interventies (van de VN naar NGO’s) mogelijk, via universele begrippen. Bovendien wordt de vorming van nieuwe landen het liefst tegengehouden en richten nationalisten zich nu op autonomie of erkenning van de cultuur van hun gebied. Wel leidt mondialisering tot mogelijke bedreiging van een staat, waarop nationalisten kunnen anticiperen (bijvoorbeeld tegen immigratie).

Concluderend kan men zeggen dat nationalisme steeds anders is, dat civic nationalism steeds de belangrijkste vorm is (geweest) en dat de huidige mondialisering leidt tot nieuwe vormen van nationalisme, juist omdat de macht van staten minder wordt, wat volken zouden willen tegengaan. Vergeet ook niet dat in de mondialisering, het nog steeds de staten zijn die de dienst uitmaken, en dat deze bovendien een grote controle hebben op het volk door de nieuwe technologie.

Hoofdstuk 24, cultuur in de internationale betrekkingen

Cultuur en gevolgen van cultuur- Wanneer je het hebt over een samenleving, praat je ook meteen over de cultuur hiervan. Cultuur geeft elke persoon een vorm van identiteit in deze samenleving. Onderdelen hiervan kunnen zijn in de vorm van een (bewust) gedeelde taal, etniciteit, geschiedenis en religie. De Verlichting heeft langzaamaan de religieuze invloed doen verminderen in het Westen.

19

Page 20: Samenvattingen PIM

- Cultuur is moeilijk te omschrijven en af te bakenen. Verder het heeft het o.a. invloed op de normen van een land en hoe het zich gedraagt in de internationale betrekkingen.- Beschaving: in de 18e en 19e eeuw kwam met het imperialisme van Europa over de rest van de wereld het idee van een normatieve beschaving op met universele ‘goede’ waarden. Andere landen met ‘slechte’ waarden, behoorden tot ‘De Ander’. Ongewilde opdringen van Westerse normen kon voorkomen. - Tijdens de Koude Oorlog hield cultuur vooral de politieke en economische tegenstellingen in tussen de SU en VS. Na de Koude Oorlog kwam de ‘hegemonie van het transnationale liberalisme’ op. Landen zochten toenadering tot het Westen wat leidde tot de ontwikkeling van de wereldmarkt. Ook een golf van democratisering ging door de wereld.- Interdependentie leidde tot een multiculturele wereld, vooral in grote wereldsteden. - Religieuze revival leidt soms tot fundamentalistische bewegingen: angst dat gemeenschap wordt overheerst. - Huntingtons ‘clash of civilizations’ - historische ontwikkeling van het internationale systeem waarbij vier lange termijn processen een rol spelen:1. Relatieve machtsvermindering van het Westen2. Opkomst Aziatische economie > China als grootste hegemoon in geschiedenis.3. Grote bevolkingsgroei in Islamitische wereld met als gevolg de herrijzenis van de Islam.4. Impact van mondialisering in de vorm van buitengewone verspreiding van mensen, informatie en commercie.Als gevolg hiervan ontstaat er een nieuwe internationale orde. Culturele verschillen gaan meer een rol spelen en de mondiale wereldeconomie zorgt er voor dat lokale identiteiten worden afgezwakt. Westerse ideeën lijken te hebben gefaald, gemeenschappen gaan terug naar hun oorsprong. Socialisme en nationalisme zorgen voor Hindoïsatie, Islamisering en Russificering (culturele identiteiten die weinig gemeen hebben met de Westerse waarden als individualisme, mensenrechten en democratie). De Islamitische wereld is verdeeld en er heersen veel ‘intra-civilizational conflicts’ en er is een multipolair systeem met in totaal zes grootmachten (China blijft de grootste).

IslamHet Westen heeft met name sinds de 18e eeuw grote invloed op de Islamitische wereld. Moderne Moslimbestuurders wilden het Westen imiteren, maar door de seculiere staatsvormen mislukte dit in veel gevallen in het Midden-Oosten.Liberalisme en de Islam zijn twee totaal verschillende manieren om te handelen en te denken in de wereld. Einde van de Koude Oorlog en Golfoorlog van 1991 leidde tot nieuwe revival van Islam, inclusief opkomst groepering Al Qaeda. Dit is een organisatie een ideologie, training en financiële steun geeft aan verschillende Moslim militanten over de gehele wereld. Na 9/11 begon de ‘war on terrorism. Bush formuleerde een ‘goede’ en ‘slechte’ kant (Axis of evil). Zijn ideeën waren geïnspireerd op The End of History van Fukuyama. In de Westerse samenlevingen rees de vraag op over het wel of niet goed functioneren van een multiculturele samenleving.Islam is met name een sociale ideologie: het kan waarschijnlijk niet leiden tot het ontstaan van één Islamitische staat.

Hoofdstuk 25, regionalisme

20

Page 21: Samenvattingen PIM

Er zijn twee vormen van regionalisme die allebei het concept van statism uitdagenEen regio is:

- Een territorium binnen een staat dat ook de grenzen van de staat kan overschrijdenof

- Meer dan normale diplomatieke betrekkingen tussen buurlanden

Hier gaat het om de tweede definitieRegionalization is de groei van sociale en economische interactie tussen buurlanden. Soms nemen staten hierin de leiding, soms is dit het gevolg van marktwerking.Twee vormen van afspraken tussen landenCooperation

- Functional cooperation = samenwerking op specifieke issues, bijvoorbeeld transport, energie of gezondheid

- Economic cooperation = samenwerking waarbij de partner(s) economisch bevoordeelt worden ten opzichte van andere landen. Er vindt nog geen harmonisatie van regels plaats en er is geen verplichting tot samenwerking in de buitenlandse politiek

- Political cooperation = Onderlinge steun en verplichting bij de implementatie van waarden en praktijken (B.V. mensenrechten, democratie, vrije markt…)

- Cooperation in foreign and security policy = het onderling consulteren en informeren, het innemen van dezelfde posities in international organisaties en het uitvoeren van gezamenlijke acties

Al deze vormen van samenwerking kunnen los van elkaar plaatsvinden en geven de deelnemende landen geen verdere verplichtingen, anders dan die van het internationaal recht.IntegrationHet wegnemen van barrières om zo een regionale ruimte te vormen met gemeenschappelijke regels.Economische doelen

- Vrijhandelszone- Douaneunie- Gemeenschappelijke markt- Economische en monetaire unie

Voor verdere toelichting, zie het hoorcollege over regionalismeDeze economische samenwerking leidt niet tot de ‘superstaat’ maar wel tot:

- Harmonisatie van interne regels- Het spreken met één stem in het buitenland (in ieder geval op economisch terrein)

-> Supranationaal bestuur-> Het inleveren van soevereiniteit

In feite is er altijd een mengvorm tussen cooperation en integrationWaarom regionalisme?

1. Het regelen van onafhankelijkheid2. Staten moeten hun relatie bepalen metI. ElkaarII. De voormalige koloniale macht

21

Page 22: Samenvattingen PIM

III. Met andere (rivaliserende) machtenHet gaat om het bepalen van de collectieve identiteit: staat, federatie of regionale organisatie?

3. Het regelen van interdependentieHet gaat om I. Het in goede banen leiden van economische internationalisatie of Actief streven naar internationalisatie II. Veiligheid

4. Het regelen van internationalisatieDe regio als een building block van het grotere internationale systeem

Voorstanders wijzen op de voordelen1. Meer mogelijkheden voor multilateralisme2. Het aantonen van het succes van (markt)liberalisatie3. Landen die al onderling een vrije markt hebben, zullen meer geneigd zijn om

vrijhandelsafspraken te maken met andere landen4. Een contra-argument tegen het idee dat regionalisme zorgt voor oneerlijke onderlinge

handelsvoordelen is dat regionalisme meer te maken heeft met politieke en strategische allianties dan met handelsliberalisatie

5. Regionalisme heeft meer positieve dan negatieve politieke effecten

Tegenstanders wijzen op de nadelen1. Door een regionale vrije markt is er in totaal niet meer handel, handel met landen buiten

de regio verplaatst zich naar landen binnen de regio.2. Door regionalisme verliezen staten aandacht voor multilateralisme buiten de regio3. Verschillende regio’s kunnen conflicterende regels aannemen4. Verschillende systemen van internationaal recht en rechtspraak kunnen de autoriteit van

internationaal recht verzwakken5. Regionalisme kan leiden tot internationale spanningen tussen verschillende regio’s

De eerste golf van naoorlogs regionalisme vond plaats in Latijns-Amerika. Het was gericht op onafhankelijkheid van import door de ontwikkeling van de eigen industrieSinds de jaren ’80 is er een nieuwe golf, meer gericht op de multipolaire wereld. In dit nieuwe regionalisme zijn non-state actors belangrijk, ook is het opener geworden en zijn de doelen ambitieuzer. Regionalisme wordt ook vaak gezien als een middel om grip te krijgen op globalisatie.

Hoofdstuk 26, internationale politieke economie

De wereldwijde economie verkeert in een staat van mondialisering.

Sceptici beweren dat er vooral steeds meer ‘cross-border transactions’ (economisch verkeer over grenzen heen) plaatsvinden en dat dit proces niet bepaald nieuw is. Bovendien zou deze periode van vrijhandel opnieuw gevolgd kunnen worden door een fase van protectionisme.

22

Page 23: Samenvattingen PIM

Globalisten daarentegen stellen dat de huidige ontwikkeling van toenemende supraterritorialiteit hoort bij de onvermijdelijke langetermijntrend naar de evolutie tot een wereldwijde gemeenschap. De golf van protectionisme tussen 1910 en 1950 was hier slechts een tijdelijke onderbreking van. Grenzen zullen steeds meer vervagen en internationale bedrijven, die zich baseren in één land, vervangen worden door wereldwijde bedrijven.

Ook het financiële en monetaire systeem verandert ingrijpend door mondialisering. Zo verspreiden dominante valuta’s, vooral de dollar en euro, zich over de hele wereld waardoor er in veel andere landen ook mee kan betaald worden (‘dollarization’), en neemt de handel in valuta’s alsmaar toe. Banken over de hele wereld sluiten onderlinge leningen af, wat leidt tot toenemende interdependentie (zie ook college Van der Molen). Aandelen, opties etc worden eveneens wereldwijd verhandeld.

De mondialisering van de wereldeconomie heeft geleid tot grotere inkomensverschillen tussen en binnen landen. De culturele diversiteit is verzwakt en tegelijkertijd versterkt; hoewel de universele aanwezigheid van de westerse cultuur leidt tot homogenisering, wordt in reactie hierop ook het bewustzijn van de eigen identiteit van volkeren versterkt.

Over de mate waarin de rol van staten (door deregulering) en geografische afstanden (door deterritorialisering) aan erosie onderhevig is bestaat voortdurende discussie.

Hoofdstuk 27, armoede, ontwikkeling en honger

Armoede- Armoede is een groot probleem in de Internationale Betrekkingen: gat tussen de rijkste en armste landen ter wereld blijft enorm groeien.Twee benaderingen voor het probleem van armoede, ontwikkeling en honger:

Armoede Ontwikkeling Honger1. Mainstream approach

Onvervulde materiële behoeften

Eén lineair pad: traditioneel naar modern

Er is niet genoeg voedsel voor iedereen

2. Critical alternative approach

Onvervulde materiële en niet-materiële behoeften

Diverse wegen, bepaald door lokale ontwikkeling

Er is genoeg voedsel, alleen distributie ervan is niet goed

De mainstream approach zegt dat je armoede er is alleen door economische onderontwikkeling. Wanneer er meer integratie plaatsvindt in de wereldeconomie zou de armoede worden bestreden.De critical alternative approach benadrukt ook de niet-materiële behoeften zoals spirituele waarden, gemeenschapsbanden en beschikbaarheid van gedeelde bronnen. De United Nationals Development Programme maakt onderscheid tussen ‘income poverty’ (materiële voorwaarde) en ‘human poverty’ (menselijke waardigheid, mogelijkheden en keuzes).

Twee benaderingen voor ontwikkelingOrthodoxe benadering Alternatieve benadering

23

Page 24: Samenvattingen PIM

Armoede: situatie waarbij mensen geen geld hebben om voedsel te kopen en andere materiële basisbehoeften

Armoede: situatie waarbij mensen door hun eigen vermogen niet kunnen voldoen aan hun materiële en niet-materiële behoeften

Doel: transformatie naar moderne (industriële) economieën > werkgelegenheid

Doel: creatie naar humane welvaart en welstand door te veranderen naar een duurzame gemeenschap

Kernideeën: mogelijkheid van ongelimiteerde vrije markt waarvan iedereen profiteert. Gebaseerd op Westerse model van kennis.

Kernideeën: toereikende hoeveelheid, zelfbewustzijn, democratie en lokale controle. Verandering moet komen vanuit de gemeenschap. Nadruk op structurele verandering samenleving.

Meting: economische groei: inkomen per hoofd van de bevolking

Meting: vervullen van basis materiële en niet-materiële humane behoeften voor iedereen en de conditie van het milieu

Proces: top-down Proces: bottom-up

Embedded liberalism: vrijhandel, passende rol voor de staat op het gebied van interveniëren in de markt, nationale en internationale veiligheid en stabiliteit. Tijdens de Koude Oorlog wilden de VS en de SU de Derde Wereldlanden elk een bepaald economisch systeem opleggen. Na de Koude Oorlog was er wereldwijd meer sprake van Washington consensus met minimale overheidsingrijpen en een zo vrij mogelijke markt. Dit was gebaseerd op het neoklassiek liberale denken.Trickle-down: totale economische groei gemeten naar inkomen per hoofd van de bevolking zou leiden tot voordelen voor de armste klassen mensen in een land. De rijkdom sijpelt naar beneden. Vanaf de jaren ’70 groeit de overtuiging dat dit niet werkt. Alleen een kleine minderheid wordt rijker, de grote massa blijft arm. Economisch liberalisme leidt alleen tot nog grote verschillen in armoede tussen landen. - In de orthodoxe benadering is het idee van een duurzame ontwikkeling centraal komen te staan zodat het milieu minder wordt aangetast.

VoedselvoorzieningMalthus (orthodoxe benadering): bevolking kan meegroeien met voedselvoorziening, totdat er een punt is waarop het evenwicht hiertussen is verstoord en er overbevolking is. Dan zal de bevolking krimpen tot een niveau waarop het zichzelf wel kan voorzien in voedsel. De focus ligt hier dus op de hoeveelheid van het voedsel of een gebrek hieraan door overbevolking.Alternatieve benadering: kritiek op Malthus, te simplistisch. Het draait ook om de distributie van voedsel. Ondanks enorme stijging van voedselproductie van laatste decennia, neemt de honger niet af. Beschikbaarheid voedsel is niet het probleem, maar juist het vermogen van mensen om er aan te komen, bijvoorbeeld door extreme armoede.Volgens een later onderzoek zijn zes factoren van belang bij het bepalen of iemand een verhoogde kans heeft op lijden aan honger:1. Leeftijd 4. Geslacht2. Verdeling van Noord-Zuid 5. Nationale politiek: hoe wordt welvaart verdeeld?3. Sociale klasse 6. Landbouwstedelijke samenleving structuur

24

Page 25: Samenvattingen PIM

Mondialisering speelt ook een rol in het huidige gebrek aan voedsel. Na de Tweede Wereldoorlog ging de VS een belangrijke rol vervullen op het gebied van voedselvoorziening voor de rest van de wereld. Dit had als ongewenste gevolg dat de voedselproductie van ontwikkelingslanden ging stagneren waardoor zij te afhankelijk werden van de VS. Daarnaast kwam de focus van voedselexport te liggen op zoveel mogelijk geld verdienen. Ontwikkelde landen uit het Westen konden veel goedkoper produceren dan veel ontwikkelingslanden door gebruik te maken van moderne technieken. Er zijn weinig ontwikkelingen in de landbouw in arme landen.Conclusie: Can globalization develop a human face?

Hoofdstuk 28, human security

Key words: human security, security, sovereignty, states, national security, globalization, poverty, human development, capabilities, common security, cooperarion, humanatarian intervention, interdependence, institutions, norms, diplomacy, peacemaking, post-conflict peacebuilding, powers, peacekeeping, specialized agencies, NGO’s, nation-states, Third World, regimes, war on terror, 9/11

Volgens het VN-rapport Human Development Report uit 1994 zijn er 7 soorten van Human security:

1. Economic security 2. Food security3. Health security4. Environmental security5. Personal securtiy6. Community security7. Political security

Terwijl sommigen development alleen maar bekijken aan de hand van economische groei zeggen anderen (zoals het Human Development Report) dat er bij human development gekeken dient te worden naar het stimuleren (of opbouwen) van human capabilities.

Bij Human security worden er 3 elementen onderscheden: (1) het richt zich op het individu; (2) het heeft een multidimensionaal karakter; (3) het heeft een wereldwijde scope.

Vier veranderingen hebben de huidige human security gevormd: (1) de afwijzing van economische groei als de belangrijkste indicator voor ontwikkeling en de samenwerkende notie van human development als empowerment voor de mensen; (2) het opkomen van internationale incidenten; (3) de invloed van globalization in het spreiden van transnationale gevaren zoals: terrorisme en pandemieën; (4) de post-cold war nadruk op human rights en humanitarian intervention.

Kritiekpunten op human security zijn: (1) te breed om zinvol te zijn of om voor een goede policy-making te zorgen; (2) het creëert een foute verwachtingswaarde over hulp voor slachtoffers van geweld, omdat de international community niet kan helpen; (3) het negeert de rol van de staat in het leveren van security voor haar burgers.

25

Page 26: Samenvattingen PIM

Een ander discussiepunt is waar human security nu eigenlijk over gaat. Terwijl sommigen zeggen dat het gaat over de freedom from fear zeggen anderen dat het gaat over de freedom from want. Beiden zijn het er echt over eens dat human security gaat over de bescherming van het individu i.p.v. staten en dat voor de bescherming van mensen een bredere kijk nodig is dan de traditionele principes over state sovereignty. Er is een zichtbare afname van het aantal armed conflicts en battle deaths veroorzaakt door conflicten. Factoren die hier voor gezorgd hebben zijn: de groei van economische onafhankelijkheid, het einde van koloniën en de koude oorlog, de groeiende rol van international institutions en de international community in peace operations.Dit geeft echter een veels te rooskleurig beeld. De afgelopen jaren zijn er nog steeds afschuwelijke acts of violence en genocide in plaatsen als Kongo. Nieuwe vormen van acts of violence kunnen in de toekomst ontstaan. Een andere dreiging is het groeiende aantal zwakke staten (weak or falling states) zoals: Irak, Afghanistan, Myanmar, Nepal, Bangladesh en Pakistan.Bovendien is er een interactieve relatie tussen armed conflicts en non-violent threats to human security zoals armoede (poverty) en ziektes. Oorlogen in internationale conflicten kunnen leiden tot armoede, uitbraak van ziektes en vernietiging van de omgeving. Human security studies zouden zich niet alleen moeten richten op de directe gevolgen van een conflict maar ook op de indirecte gevolgen.

De rol van vrouwen in armed conflicts is zowel de rol van slachtoffer als actor (zowel in gevecht als in de support). Verkrachting en andere vormen van seksuele mishandeling tegen hen neemt toe als een instrument van oorlog en wordt daarom gezien als een misdaad tegen de mensheid. De international community zoekt naar manieren om vrouwen deel te laten nemen aan VN-vredesoperaties.

Canada en Japan zijn de twee vooroplopende landen als het gaat om human security, zij hebben dit onderdeel als een van de belangrijkste bestempelt in hun buitenlandse agenda. Het verschil tussen deze twee is dat Canada aanhanger is van “freedom of fear” en Japan “freedom of want”.

NGO’s fungeren als informatiebron en zorgen voor early warnings about conflicts, helpen overheden of VN gesponsorde peacebuilding en rehablilitatiemissies

9/11 heeft ervoor gezorgd dat de traditionele staat-centrale aanpak voor nationale veiligheid is teruggekomen.

Hoofdstuk 29, mensenrechten

Er wordt onderscheid gemaakt tussen mensenrechten van de eerste generatie (klassieke en politieke grondrechten), de tweede generatie (sociale, economische en culturele grondrechten) en de derde generatie (rechten van volkeren). De eerste twee generaties garanderen de rechten van het individu, de derde generatie die van het collectief.

Ook worden rechten onderscheiden in ‘claim rights’ (het recht op een gunst, de overheid/gemeenschap moet iets tegenover jou), ‘liberty rights’ (het recht om zelf iets te doen) en ‘immunity rights’ (het recht op persoonlijke integriteit, een ander mag iets niet tegenover jou).

26

Page 27: Samenvattingen PIM

Het internationale mensenrechtenregime is een goed voorbeeld van mondialisering. De status van mensenrechten is ter discussie gesteld in verband met de oorlog tegen het terrorisme (het martelen van verdachten in het belang van veiligheid van de gemeenschap) door utilisten en in verband met een veronderstelde nadruk op specifiek Westerse, individualistische waarden (tegenover bijvoorbeeld Aziatische, communitaristische waarden) door cultuurrelativisten.

In de politieke filosofie van de Middeleeuwen was er een onderscheid tussen denkers die grondrechten beschouwden als natuurlijk en universeel en anderen die stelden dat ze slechts voortvloeiden uit een sociaal contract.

Er is een constante spanning tussen soevereiniteit en het non-interventiebeginsel enerzijds en de ‘responsibility to protect’ anderzijds, zeker in het geval van sociale grondrechten.

Hoofdstuk 30, humanitaire interventie

Argumenten voor humanitaire interventieJuridisch: Counter-restrictionists (mensen die menen dat beperkende bepalingen niet gelden met betrekking tot humanitaire interventies) menen ten eerste dat het VN-handvest staten verplicht mensenrechten te beschermen en ten tweede dat er een recht van interveniëren is in het internationaal gewoonterecht. De Veiligheidsraad werkt niet goed, en daarom kan er unilateraal worden geïntervenieerd.Artikel 1(3) van het handvest stelt inderdaad dat het beschermen van mensenrechten een doel van de VN is. Daarom zou een humanitaire interventie moeten worden uitgezonderd van het bannen van geweld. Bovendien is de interventie niet bedoeld de onafhankelijkheid of territoriale integriteit van een land aan te vallen.Anderen menen dat het gewoonterecht interventies al had toegestaan voordat het handvest er was.Moreel: Staten zijn soeverein wanneer ze hun inwoners beschermen. Doen ze dit niet, dan vervalt hun soevereiniteit. Dit wordt verder beargumenteerd met de common humanity, waarbij iedereen basisrechten heeft, en de morele verplichting die landen in deze gemondialiseerde samenleving hebben om te helpen.De bovenstaande argumenten zijn soms onduidelijk en kunnen misbruikt worden.

Argumenten tegen humanitaire interventieRealisme: Staten zullen slechts interveniëren als er nationale belangen op het spel staan. Bovendien kijken realisten naar staten, niet naar mensen binnen staten.Morele claims zijn vaak niets anders dan misbruik.Staten zijn selectief in het gebruik van interventies, wat leidt tot inconsistenties.Juridisch: Restrictionists menen dat afgezien van collectieve veiligheid, geweld verboden is, wanneer het niet is geautoriseerd is door de Veiligheidsraad. Interventies worden vaak niet juridisch gemotiveerd.Moreel: Pluralisten schenken aandacht aan het feit dat het onmogelijk is consensus te bereiken over wat nu precies mensenrechten zijn. Zo kunnen culturen opgedrongen worden.Buitenstaanders kunnen geen mensenrechten opdringen. Mensen moeten van binnenuit strijden (voor bijvoorbeeld democratie, aldus Mill).

27

Page 28: Samenvattingen PIM

De praktijkDe jaren negentig aan de hand van voorbeeldenRedenen voor interventie: Publieke opinie in het thuisland speelde mee (de Koerden in Irak

1991, Somalië 1992)Invloed in de regio (Rwanda 1994)Noodtoestand, mensenrechtenschendingen en genocide, mondiale normen van de common humanity werd bedreigd (Kosovo 1999): externe redenenSrebrenicasyndroom (niets doen leidt tot nieuw Bosnië), de problemen zouden kunnen leiden tot een vluchtelingenstroom, andere staten zouden kunnen worden aangetast als bij een olievlek (Kosovo 1999): interne redenen

Legaliteit: De Veiligheidsraad doet niets (Kosovo)Veel landen accepteren de autoriteit van de Veiligheidsraad

Succes: Er moet een onderscheid zijn tussen de korte (het stoppen van genocide) en lange (het aanpakken van onderliggende oorzaken) termijnIrak: Korte termijn: ja

Lange termijn: moeilijkheden met VN-missie, maar wel autonomie

Somalië: Korte termijn: discutabel (misschien hongerenden gered)Lange termijn: lees de krant, de VN-missie had grootheidswaanzin, want de VN wilde het land opbouwen, en het mislukte

Kosovo: Korte termijn: redelijk, vluchtelingen kwamen terug, Serviërs werden aangevallenLange termijn: grote problemen

Interventies werken voornamelijk op de korte termijn. In de jaren negentig brokkelde het soevereiniteitsbeginsel af, en werd er meer gebaseerd op hoofdstuk VII van het VN-handvest, omdat meer rampen als dreiging van de internationale vrede en veiligheid werden gezien.

Na elf septemberEr zijn twee perspectieven met betrekking tot de war on terror mogelijk:Sceptisch: Strategische belangen gaan boven mensenrechten:De VS gaan om met repressieve overheden (zoals Soedan).De consensus over mensenrechten wordt ondermijnd.Minder strategische plekken zijn weinig interessant.Optimistisch:Aangezien terrorisme vaak voorkomt in failed states, is het daar aanvallen van terroristen goed voor de mensen aldaar en de veiligheid van de wereld.Afghanistan: Hoewel zelfverdediging voor de VS al een goed argument was om Afghanistan aan te vallen, moest Bush zonodig een moreel argument vinden: het helpen van Afghanen.Maar inlichtingen verstrekt door Afghanen was soms gemanipuleerd.

28

Page 29: Samenvattingen PIM

Bovendien stuurden de VS geen grondtroepen naar de ISAF-missie van de VN. Daardoor bleef ISAF klein.Irak: Na het niet vinden van massavernietigingswapens, moest de bescherming van mensen legitimiteit bieden. Irak heeft echter de humanitaire interventie niet geholpen, omdat het laat zien hoe gemakkelijk het is te misbruiken, en het heeft het imago van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland schade berokkend.Darfur: De Soedanese overheid werkt niet mee, en grote spelers als China en Rusland zijn tegen een invasie, en de VS zien Soedan als bondgenoot.

Het sceptische beeld is het meest realistisch.

Responsibility to protectHet begrip omvat ook de responsibility to prevent en de responsibility to rebuild, bijvoorbeeld failed states. Het gaat van de vraag of een land het recht heeft binnen te vallen naar de vraag waar de verantwoordelijkheid ligt voor het beschermen van mensen. Of de problemen groot genoeg zijn kan aan de hand van een ‘vragenlijst’ (pagina 525) worden bekeken.In 2005 tijdens een wereldtop zijn de criteria waarop een ramp wordt beoordeeld verdwenen.

29