Samenvatting sociale psychologie - Onderwijssite...van Vera Hoorens. Deze samenvatting heeft geen...
Transcript of Samenvatting sociale psychologie - Onderwijssite...van Vera Hoorens. Deze samenvatting heeft geen...
Elias Biesmans 1 Sociale psychologie: 2015-2016
Samenvatting sociale psychologie
Disclaimer: Volgende samenvatting is gemaakt aan de hand van de cursustekst van Vera
Hoorens (Sociale psychologie POMO5), de afbeeldingen die gebruikt zijn, zijn ook het bezit
van Vera Hoorens. Deze samenvatting heeft geen commerciële doeleinden en heeft
dusdanig geen intentie om het auteursrecht van Vera Hoorens te schenden.
HOOFDSTUK 1: Wat is sociale psychologie
Coverte gedragingen: Gedragingen die alleen de handelende persoon kan waarnemen
Overte gedragingen: Gedragingen die anderen kunnen waarnemen (alsook de handelende
persoon)
HOOFDSTUK 2: Methodes van sociaalpsychologisch onderzoek
2.1 Observaties:
Definitie: Observeren of gedrag in bepaalde omstandigheden zicht voordoet.
Werkwijze: Registreren van overt gedrag of archiefmateriaal (vertekende invloed van
verwachtingen minimaliseren)
Voordelen: - Ecologische validiteit
- Ethisch en praktisch: Geen ingreep realiteit
Nadelen: - Interessante gedragingen zeldzaam
- Geen causale conclusies mogelijk (situaties verschillen op veel dimensies) =>
enkel correlationele verbanden
- (Archiefgegevens vaak ontoereikend)
2.2 Zelfbeschrijvingen
Definitie: vragen aan persoon om hun gedragingen zelf te verklaren
3 voorwaarden:
- Persoon moet gedrag of reden kunnen beschrijven.
- Persoon moet de gelegenheid hebben
- Persoon moet willen beschrijven => sociale wenselijkheid zorgt voor afwijking
Experiment “Geclaimd vs feitelijk moreel gedrag”
FeldmanHall, Mobbs, Evans, Hiscox, Navrady en Dalgeish (2012)
Werkwijze: Mensen krijgen geld (20 pond) maar kunnen dit gebruiken om stroomstoten te
verlichten in intensiteit. Overblijvend geld krijg je vermenigvuldigt met factor 1-10
O.V. : Echtheid experiment
1. Hypothetisch (vragen wat je zou doen)
2. Werkelijk
Elias Biesmans 2 Sociale psychologie: 2015-2016
A.V. :
1. Gehouden bedrag (max 20 pond)
2. Proportie deelnemers die minsten deel houdt
Conclusie: Mensen doen anders dan wat ze zeggen
=> Sociale wenselijkheid/normen
Vraageffecten:
Proefleider effect: Onderzoeker geeft (on)bewust aan wat voor antwoorden hij verwacht.
Vraageffect: Mensen antwoorden wat ze denken dat de onderzoeker wil hebben van
antwoorden.
Nut van zelfbeschrijvingen:
- Zelfbeschrijving is op zichzelf het te bestuderen gedrag
- Hypothesen generen
- Sociale wenselijkheid/normen kunnen ontweken worden in vraagstelling (Event sampling
en day reconstruction method => omzeilen van geheugenvertekingen)
2.3 Vragenlijsten
Definitie: mensen vragenlijst laten beantwoorden
Voorwaarde:
Vragen opstellen vereist expertise: Formulering, volgorde, omstandigheden…
Voordelen: - Weinig arbeidsintensief (enkel opstellen)
- Eenvoudige afname
- Standaardisering
Nadelen: - Ecologische validiteit niet gegarandeerd
- Vraageffecten
- Sociale normen/wenselijkheid => spurieuze effecten/verschillen
Conclusie = Vragenlijsten/zelfbeschrijvingen zelfde nadelen => Vooral hypothesen generen.
2.4 Correlationeel onderzoek
Definitie: 2 of meer variabelen meten en berekenen of ze samen valideren
3 Resultaten:
Negatief: Omgekeerd verband
Ongeveer 0: Geen verband
Positief: Lineair verband
OPMERKING: niet per se causaal verband!
Elias Biesmans 3 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “Bereidheid tot donatie”
Kogut (2011)
Kort: Hoeveel doneren mensen aan aidsremmers na verschillende niveaus van
verantwoordelijkheid => mensen gaven minder geld bij hogere verantwoordelijkheid.
Conclusie: te snel causaal verband aangenomen .
2.5 Het experiment
Redenering: Predictie “A” veroorzaakt “B”
A = Onafhankelijke variabele
B = Afhankelijke variabele
Werkwijze: A manipuleren (condities veranderen) en effect op B bekijken.
Voordelen experiment: - Kan causaal verband aantonen (op A na condities hetzelfde)
- Kleine steekproeven volstaan
- Gegevens steunen niet op zelfbeschrijvingen
Nadelen experiment: - Ecologische validiteit => experimenteel realisme belangrijk
- Praktische/ethische problemen => soms enkel quasi-
experiment met oprechte gevoelens/reacties
- Veranderingen in macrosituatie
Checken van manipulatie
Manipulatiechecks: - Is de beoogde variabele wel degelijk gemanipuleerd?
- Zijn er geen andere variabelen gemanipuleerd?
Pretests: Nagaan bij steekproef van dn. of manipulatie “werkt”
Deelnemers => 2 wegen:
Tussenproefpersoons-manipulatie: mensen op toeval verdelen => verschillende mensen i/d
2 condities.
Binnenproefpersoons-manipulatie: zelfde deelnemers aan elk van diverse condities
blootstellen.
Experiment met meerdere O.V.
Hoofdeffect: O.V. effect over condities van andere O.V. heen. = O.V. heeft effect op de A.V.
(in elke conditie).
Interactie: Sterkte en/of richting effect O.V. dat afhangt van een andere O.V. = meerdere
O.V. hebben allen effect op de A.V.
Voorbeeld: - Verhoogde agressie bij geprovoceerde mensen (luide muziek) .
- Geen verhoogde agressie bij niet geprovoceerde mensen.
Elias Biesmans 4 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “Donatie bij verantwoordelijkheid en zelfhulp”
Zagefka, Noor, Brown, de Moura en Hopthrow (2001)
Werkwijze: Mensen lezen verhaal over verwoest dorp, ze werden gevraagd hoeveel ze
zouden doneren, na deze vragen ook daadwerkelijke vraag tot donatie (een pot)
O.V. 1: Verantwoordelijkheid dorpelingen
1.1: Steunden andere milities
1.2: Stonden buiten conflict
O.V. 2: Zelfhulp dorpelingen
2.1: Bouwden tijdelijke huisvestiging
2.2: Deden niets
A.V. 1: Bereidheid tot donatie (7 puntenschaal)
A.V. 2: Feitelijke donatie (stukken 50p)
Hoofdeffect 1: Meer bereidheid bij lage verantwoordelijkheid (en andersom)
Hoofdeffect 2: Meer bereidheid bij actieve houding (en andersom)
Hoofdeffect 1: Meer donatie bij lage verantwoordelijkheid (en andersom)
Hoofdeffect 2: Geen hoofdeffect bij donatie en zelfhulp
OPMERKING: Interactie was hier statistisch niet significant.
2.6 Empirische cirkel Definitie: Beschrijft de stappen die nodig zijn om op een empiristische manier kennis op te
nemen.
↑: Formulering van een inzicht op basis van bevinding(en) = inductiefase
Elias Biesmans 5 Sociale psychologie: 2015-2016
HOOFDSTUK 3: De psychologische betekenis van macht en onmacht Sociale macht: Macht over of machteloosheid tegenover anderen.
Autosociale macht: Macht over eigen gedrag of situatie.
3.1 Beheersen en beheerst worden: instrumenteel leren
Instrumenteel gedrag (operant gedrag): Gedrag dat mensen en dieren vertonen waarmee ze
invloed uitoefenen op gebeurtenissen in hun externe of interne omgeving, en dat gedrag
niet als een automatische reactie op een voorafgaande prikkel vertonen.
Instrumentele/operante conditionering (leren): Verband tussen gedrag en de veroorzaakte
verandering vaststellen en toekomstig gedrag daar op afstemmen.
Kerngedachte instrumenteel leren:
Gedragsuitkomsten zijn: - Appetitief (aangenaam) => gedrag neemt toe
- Aversief (onaangenaam) => gedrag neemt af
Appetitief gevolg = versterker
Aversief gevolg = straf
Positieve versterking: Appetitieve prikkel treedt op of neemt toe
Negatieve versterking: Aversieve prikkel verdwijnt of neemt af
Primaire versterker/straf: Bevrediging/ontbering natuurlijke behoefte (bv: voedsel, seks)
Secundaire versterker/straf: Geen biologische meer/minderwaarde eerder betekenis door
eerder leerproces (bv: compliment, nare toon)
OPMERKING: secundaire zijn beter instrument voor gedragsverandering: zijn niet deprivatie
specifiek (natuurlijke behoeften kunnen snel bevredigd zijn).
Experiment “interview gevolgen feestweek”
Insko (1965)
O.V. Antwoord na elke vraag
½ “goed” als student iets positief vermeld
½ “goed” als student iets negatief vermeld
=> Studenten vermelden steeds meer positieve/negatieve dingen afhankelijk van welk
gedrag door de secundaire versterker “goed” bekrachtigt werd.
Contingentie: Logische samenhang tussen gedrag en versterker/straf
Perfecte contingentie => - Gedrag wordt altijd gevolgd door V/S.
- V/S treedt nooit op zonder gedrag.
=> Instrumenteel leren gaat zeer snel maar niet duurzaam
Niet perfect contingentie => - Gedrag niet altijd gevolgd door V/S.
- V/S treedt ook soms op zonder gedrag
=> Instrumenteel leren gaat traag maar is duurzaam
Geen contingentie => Geen logische samenhang tussen gedrag en V/S
=> Geen instrumenteel leren mogelijk, geen verandering van gedrag
Elias Biesmans 6 Sociale psychologie: 2015-2016
UITZONDERINGEN: - Persoon neemt onbestaande contingentie waar
- Gedrag verandert in functie van waargenomen V/S
- Ontbreken contingentie valt op => persoon leert dat hij machteloos is.
Conclusie: Instrumenteel leren brengt meer gedragsverandering teweeg dan proportioneel
leren (iets meegedeeld krijgen) => MAAR voorgespiegelde en foutief waargenomen
contingenties kunnen ook van invloed zijn op gedrag.
Contiguïteit: Tijd tussen gedrag en V/S
=> Hoe sneller V/S hoe groter invloed op gedrag (bv: roken heeft snelle kleine V en op LT
grote straf)
Link contingentie en contiguïteit:
Als er minder tijd tussen gedrag en V/S is dan zijn deze V/S ook beter waar te nemen
(logischer) => contingentie
Versterkers hebben groter effect dan straffen want:
1. Versterkers bevatten meer informatie dan straffen
- versterkt gedrag => persoon weet wat hij WEL moet doen
- bestraft gedrag => persoon weet nog niet goed wat hij WEL moet doen
UITZONDERING: als er maar 2 alternatieven zijn => V/S zijn equivalent
2. Straffen hebben intensere emoties tot gevolg dan versterkers
- Emoties => expressief gedrag v/d emoties => negatieve emoties wordt als problematisch
beschouwd => leidt tot nieuwe straffen
- Persoon vat straf niet op als effect van zijn gedrag op de omgeving maar op hem als
individu
=> Dit alles verstoort het hele leerproces
3. Straffen vertonen minder contingentie met gedrag dan versterkers
=> mensen zijn terughouden en grijpen pas in als het té erg wordt
4. Wat de “straffer” als “straf” toedient wordt zo niet altijd ervaren (sociale straffen)
Bv: Aandacht krijgen is voor sommige een versterker, de versterkende invloed is soms zelfs
groter dan de bestraffende invloed van een uitbrander.
UITZONDERING: niet bij wetten en normen
Sociale straf impliceert injunctie/prescriptieve norm (hoe mensen zich moeten gedragen)
=> dwingende context
Bij sociale beloning wordt gedrag waardeert maar is niet verplicht.
=> als gedrag verplicht was is er geen reden tot “belonen”
Elias Biesmans 7 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “straf versus beloning”
Mulder (2008)
Werkwijze: 4 personen krijgen elks 10 euro, steken dit wel of niet in een pot => achteraf pot
X1.5 en wordt verdeeld.
O.V. : Vermelding gevolgen bij vorige groep
1: 1/3 weinig bedragen = straf
2: 1/3 veel bijdragen = beloning
3: 1/3 controleconditie => geen vermelding
A.V. 1: hoeveel deelnemers bijdragen (0-10)
A.V. 2: morele waarde (12 stellingen met 7 puntenschaal)
A.V. 3: sociaal motief: individueel vs collectief (4 stellingen op 7 puntenschaal)
=> Bij O.V. 1 => Positief effect op alle A.V.
=> Bij O.V. 2 => Geen effect op gedrag
Conclusie: gedachte aan straf deed hun zeggen dat hun gedrag een groter moreel belang
heeft en dat ze hogere morele normen wensten te hanteren.
OPMERKING: later onderzoek wees uit dat effectieve straffen niet veel meer effect hebben
dan beloningen
Uitdoving: contingentie tussen gedrag en V/S valt weg => persoon vertoont gedrag
minder/meer
Oplossing: gedrag net zo lang versterken/bestraffen dat het wel/niet vertonen ervan een
gewoonte wordt of eigen versterkers met zich meebrengt
Discriminatieve prikkel (DS): Prikkel die signaleert dat in een bepaalde situatie bepaalde
versterking-of bestraffingscontingentie geldt.
S-delta: Prikkel die aangeeft dat contingentie tussen gedrag en verandering niet geldt.
=> Valkuil bij leerproces: beoogde gedrag wordt algemeen niet bevorderd of zelfs beïnvloedt
in de omgekeerde richting.
Vb: controleren van werknemers: Controleur aanwezig => DS
Controleur niet aanwezig => S-delta
V/S hebben effect op overt gedrag => worden geacht als epifenomenen van covert gedrag.
Overte prestatie kan ook met ander covert gedrag berecht worden (beoogd covert gedrag is
niet aanwezig of is aanwezig in negatieve zin bv: rattenvangerprobleem).
Elias Biesmans 8 Sociale psychologie: 2015-2016
3.2 Macht als middel en doel-op-zich
Experiment “macht als doel op zich”
Okimoto en Brescoli (2010)
Werkwijze: 2 websites politici tonen en achteraf stemgedrag evalueren
O.V. : Geslacht van kandidaat
A.V. : - Stemgedrag
- Mate van machtsverlangen kandidaat (1-7 schaal)
- Verband tussen machtshonger en stemmen
=> Meer machtshonger vrouw = minder stemmen
Meer machtshonger man = geen verschil
Experiment 2 “macht als doel op zicht”
Okimoto en Brescoli (2010)
Werkwijze: Dn. zien 1 website
O.V. geslacht + mate streven naar ambitie, macht en invloed
A.V. : stemgedrag + gemiddelde morele verontwaardiging
=> Verontwaardiging zelfde bij man (met/zonder machtstreven)
Verontwaardiging groter bij vrouw met machtsstreven
=> Man = meer stemmen bij machtstreven
Vrouw = minder stemmen bij machtstreven
3.3 Het fijne van macht
Is (on)macht primaire versterker? => onderzoek bij (zéér) jonge kinderen
Experiment “een aangeboren voorkeur van macht”
Singh (1970)
Werkwijze: Kinderen kiezen tussen twee kanten.
Kant 1: krijgen knikkers door aan hendel te trekken (macht)
Kant 2: krijgen knikkers door niets te doen (onmacht)
=> aantal gegeven knikkers was steeds hetzelfde
=> dag 1 = 63% machtskant
Dag 2 = 70% machtskant
Vervolgexperiment
Singh (1970)
Werkwijze: hetzelfde maar met ratten (2 kooien met voedsel: gratis of werken)
O.V. : % meer voedsel in gratis kooi : 12.5, 25 of 50 procent meer
A.V. : Gemiddelde % voeding uit de voedsel-voor-werk-kooi
=> Pas bij +50% haalden ze in ¾ dagen eten uit gratis kooi
=> Voorkeur voor werken voor voedsel en dus macht over het eten
Elias Biesmans 9 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “kiezen voor weg naar voedsel”
Voss en Homzie (1970)
Werkwijze: 15 hongerige ratten in doolhof zetten waar bij 2 wegen naar suikeroplossing
leiden, 1 weg met en 1 weg zonder splitsing
=> 14/15 ratten of 59% v/d proefbeurten kozen ze voor weg met splitsing (keuzevrijheid)
Experiment “machtsgenoegen”
Leotti en Delgado (2011)
Werkwijze: Computerscherm met 2 knoppen, elke knop gaf 33% kans op 0,33 of 100 punten.
Voor elke proefbeurt kregen ze een symbool te zien
O.V. : Al dan niet keuzevrijheid (knop lichtte op)
A.V. : Beoordeling symbolen (1-5)
=> Symbool “keuzevrijheid” werd als mooier aanschouwd
+ is ook fysiologisch gemeten (fMRI-scanner)
Experiment “machtsgenoegen bij baby’s”
Watson en Ramey (1972)
Werkwijze: baby zit in wieg te kijken naar bewegend mobiel.
O.V. : Hoe het mobieltje bewoog:
- Hing samen met bewegen van het hoofdje (macht)
- Bewoog autonoom (ongeveer evenveel als bij machtsconditie)
- Bewoog niet
A.V. : aantal hoofdbewegingen
=> Gedrag dat macht toeliet nam toe (#hoofdbewegingen)
=> baby’s nemen contingentie waar en macht functioneerde als een versterker
Geen toename in niet macht condities
CONCLUSIE: Macht is een primaire versterker
Leotti, Iyengar en Ochsner (2010)
Evolutionaire verklaring => genieten van macht = meer overleving
Experiment “macht als bescherming tegen aversieve prikkel”
Glass, Singer en Friedman (1969)
Werkwijze: Vrouwen maken taken tijdens lawaaistoten zogezegd om effect van lawaai op
prestaties en fysiologische processen te onderzoeken.
O.V. : Al dan niet subjectieve macht (knop indrukken om lawaai te stoppen)
A.V. : Gevolgen op volharding en concentratie na lawaaibron
Elias Biesmans 10 Sociale psychologie: 2015-2016
- onmogelijke geometrische figuren overtrekken => #pogingen
- Typfouten in een tekst vinden => % resterende fouten
=> Deelnemers met subjectieve macht hielden het langer vol en hadden meer concentratie
(minder fouten)
Experiment “cumulatief effect van subjectieve macht”
Sherrod, Hage, Halpern en Moore (1977) => vervolg op Glass
Werkwijze: Hetzelfde maar kregen nu ook macht over het al dan niet opzetten van de
geluidsband. Daarna ook weer testen hetzij anders geoperationaliseerd.
O.V. 1: Al dan niet macht hebben over het opzetten van de band (begin macht)
O.V. 2: Al dan niet macht hebben over stopzetten lawaaistoten (einde macht)
A.V. : Gevolgen op volharding en concentratie
=> Concentratietaak: hoofdeffecten van beide soort macht
- macht over begin/einde leidt tot minder fouten
- Wie beide vormen van macht had, deed beter dan wie er maar één had
=> Volhardingstaak: enkel hoofdeffect over subjectieve macht einde
- Geen hoofdeffect bij (on)macht begin
=> Interactie tussen beide soorten macht: mensen met zowel macht over eind als begin
deden beter dan iemand met enkel macht over einde.
CONCLUSIE: HOE MEER MACHT HOE BETER
Experiment “remedie tegen aversieve prikkel”
Rose, Geers, Rasinski en Fowler (2011)
Werkwijze : Cold pressure task, hand in koud water steken en opmeten van pijnbeleving
onder verschillende condities.
O.V. : Al dan niet keuzevrijheid tussen 2 potten (Handschoen vs zalf)
C.C. : kregen “reinigende olie”
A.V. : Gerapporteerde pijn + hoezeer ze zich vrij gevoeld hadden (manipulatiecheck)
=> Pijn was minder bij zelfgekozen olie
=> Niet zelfgekozen bood geen voordeel tegenover reinigende olie = niet duidelijk te
interpreteren: was keuzevrijheid nodig voor de pijnstillende placebo werking of was de
ervaring van onmacht nodig om de werking van het placebo teniet te doen.
3.4 De gevolgen van onmacht
Reactantie: acuut waargenomen verlies of bedreiging van macht, kan een verschijn uitlokken
dat reactantie wordt genoemd.
=> De motivatie om de bedreigde/aangetaste macht te beschermen/herstellen (enkel in
context van sociale interacties).
Elias Biesmans 11 Sociale psychologie: 2015-2016
Reactantie is een soort psychologische behoeftetoestand:
=> Machtservaring is primaire versterker die operant gedrag beïnvloedt (bv groter effect van
voedsel op een hongerige dan een voldane persoon).
=> Reactantie zorgt er ook voor dat een individu probeert aan te tonen dat hij juist niet
beïnvloedt is door een inperking van (sociale) macht. Bv verboden vruchten worden
aantrekkelijker.
=> Boemerangeffect: het tegenovergestelde doen van dan wat gevraagd wordt.
3.5 Macht en onmacht in het ware leven
Probleem bij kinderen:
- Mensen willen beste voor hun kinderen (emotioneel/materieel) => aangeleerde
machteloosheid
- Nadelige effecten verwenning manifesteren zich pas als ze moeilijk terug te draaien zijn
Vb: hoogbegaafden die nooit hebben moeten studeren
Conclusie: Kinderen blijven uitdagen
- Reactantie is niet altijd aanwezig: bv als sancties/straf zwaarder doorwegen dan het
verlies/genot van macht.
- Reactantie zorgt soms ook voor agressie tegenover hulpverleners => non-compliance
- Reactantie kan ook ingezet worden om mensen tot een gedrag aan te zetten (bv
homorechten in slotjsi)
HOOFDSTUK 4: Sociale invloed
Impliciete sociale invloed: De impact die anderen hebben wanneer ze iets doen of laten
zonder expliciet vragen om mee te doen.
Conformisme: Als die anderen een meerderheid vormen
Innovatie: Als die anderen een minderheid vormen
Expliciete sociale invloed: Als een individu te maken krijgt met een verzoek vanwege
anderen om iets te doen of te laten, al dan niet verbonden met een dreiging van straf en/of
beloning.
Autonoom handelen: Doen wat je zelf goed vind
Niet autonoom handelen: je laten leiden door wat anderen willen of denken
Anti-conformistisch: Met opzet iets anders doen wat anderen lijken te willen of goed vinden
(bv reactantie)
4.1 De invloed van de aanwezigheid van anderen
Experiment “sociale inhibitie (belemmering)
Ader en Tatum (1963)
Werkwijze: Deelnemer zit aan tafel en krijgt om de 10sec een schok. Voor hem bevindt zich
een rode knop. Er op duwen vermijdt gedurende 10 sec een schok
Elias Biesmans 12 Sociale psychologie: 2015-2016
O.V. Aantal deelnemers => Alleen of met een andere
passieve deelnemer
A.V. Duurtijd leerproces (criterium = 5min met max 1
schok/minuut)
=> Er trad sociale inhibitie op
=> aanwezigheid andere passieve deelnemer belemmerde
het adaptieve gedrag.
Experiment “sociale inhibitie”
Pessin (1933)
Werkwijze: Lijst woorden vanbuiten leren (tweemaal een lijst met 7 zinledige worden van 3
letters)
O.V. Sociale aanwezigheid => Alleen of met een toekijkende Pessin
A.V. Tijd (herhalingen) en fouten
=> Sociale inhibitie in situatie met een toekijkende Pessin
Experiment “sociale facilitatie”
Allport (1920)
Werkwijze: Vrije associatietaak => deelnemers krijgen woord en moeten zoveel mogelijk
woorden die hun te binnen schieten noteren.
O.V. Sociale aanwezigheid:
- 2 keer alleen taak doen
- 2 keer in aanwezigheid van 4 andere deelnemers
=> er trad sociale facilitatie op: deelnemers maakten meer associaties in sociale conditie.
- vervolg experiment van Allport waarbij snelheid van het opschrijven werd geëlimineerd
=> opnieuw sociale facilitatie.
Experiment “lachende kinderen”
Chapman (1973)
Werkwijze: kinderen bandje laten horen van grappige dingen en hun reacties bekijken in
verschillende condities.
O.V. : Sociale situatie:
- Alleen
- Passief publiek (leeftijdsgenootje zonder hoofdtelefoon)
- Co-actief (leeftijdsgenootje met hoofdtelefoon)
A.V. : seconden lachen en glimlachen
=> sociale facilitatie
Wanneer treed nu welk effect op? Op naar een formulering
Experiment “sociale inhibitie bij parkieten”
Allee en Masure (1936)
Werkwijze: Parkieten moeten door een donker doolhof naar een uitgang
Elias Biesmans 13 Sociale psychologie: 2015-2016
=> Parkieten vonden hun weg beter alleen => sociale inhibitie
Experiment “sociale facilitatie bij mieren”
Chen (1937)
Werkwijze: Mieren in een fles verplaatsen zand (nestbouw)
O.V. Sociale situatie => Alleen, met twee en met drie
A.V. Hoeveelheid gram zand verplaatst
=> In sociale situatie werd per mier meer zand vervoerd => sociale facilitatie
CONCLUSIE: - Geen gesofisticeerde processen nodig voor SI/SF
- Tijdsgeest en culturele context zeker geen grote rol
1e denkspoor => co-actieve ander vs passief publiek = gefalsifieerd. (Chapman)
2e denkspoor => intellectuele vs motorische prestatie = gefalsifieerd (Allport)
3e denkspoor => Aanwezigheid anderen zorgt voor facilitatie bij performantie en inhibitie bij
leergedrag.
Performantie: gemakkelijke gedragingen voor een deelnemer (instinctief of niet instinctief
goed geleerd gedrag)
Leergedrag: Moeilijke gedragingen voor een deelnemer: instinctief niet goed geleerd gedrag.
3e denkspoor = onder invloed van Zajonc maar heeft nog toetsing nodig:
Experiment “kakkerlaken”
Zajonc, Heingartner en Herman (1969)
Werkwijze: kakkerlakken moeten door een doolhof naar een donkere fles “vluchten”
O.V. 1: Moeilijkheidsgraad doolhof => makkelijk of moeilijk
O.V. 2: Sociale aanwezigheid => Alleen, co-actief (2 kakkerlakken) of met passief publiek
A.V. Tijd die kakkerlakken er over deden
=> Sociale faciliatie in makkelijk doolhof (met meer = sneller)
=> Sociale inhibitie in moeilijk doolhof (met meer = trager)
Experiment “Facilitatie/inhibitie bij mensen”
Schmitt, Gilovich, Goore en Josoph (1986)
Werkwijze: deelnemers deden zogezegd onderzoek over sensorische deprivatie, maar
eigenlijk was het invoeren van hun gegevens (naam) het feitelijke onderzoek.
O.V. 1: Moeilijkheidsgraad taak => naam typen (makkelijk) of achterstevoren met een nr in
een stijgende volgorde (moeilijk)
O.V. 2: Sociale aanwezigheid:
- Alleen
- Passief publiek (met rug naar deelnemer + hoofdtelefoon en blinddoek)
- Toekijkend publiek (proefleider die meekijkt over schouder)
A.V. Aantal seconden nodig voor elke taak
=> Geen significant verschil passief/actief toekijkend publiek
=> Wel significant verschil tussen alleen en wel toekijkend
Elias Biesmans 14 Sociale psychologie: 2015-2016
Sociale activeringstheorie:
1. Arousal verhoogt als het individu in het gezelschap is van een soortgenoot.
Arousal: Verhoogde fysiologische activiteit => Paraatheid↑ Bloeddruk↑ Hartslag↑
2. Verhoogde arousal zorgt ervoor dat individu de dominante respons uitbrengt.
Responscompetitie: Competitie tussen niet-compatibele reacties (responsen).
Winnaar = dominante respons
Compatibele reacties: Reacties die tegelijk kunnen uitgebracht worden
3.Dominante respons is niet of wel correct
Bij performantie is dominante respons juist => facilitatie
Bij leergedrag is de dominante respons niet juist => inhibitie
Toetsing sociale activeringstheorie vereist valide meting van dominante respons, 3
mogelijkheden:
1. Voorafgaand onderzoek naar responshiërarchie.
2. Voorafgaande leerfase dat bepaalde respons dominant/ondergeschikt maakt.
3. Stimulus gebruiken waar vooraf van ondersteld wordt hoe deelnemers reageren.
Experiment “turkse woorden” (gebruikt 2de benadering)
Zajonc en Sales (1966)
Werkwijze: Deelnemers moesten “turkse woorden” nazeggen. Daarna “subliminale
perceptie” van woorden en trachten te zeggen wat ze zagen.
O.V. 1: Frequentie uitgesproken woord (1,2,4,8 en 16)
O.V. 2: Sociale aanwezigheid => alleen of met 2 toeschouwers
A.V. Frequentie genoemde woorden tijdens “herkenningstaak”
=> Creëren van een responshiërarchie gelukt (dominante woorden)
Meer dominante responsen in sociale dan in alleen situatie (interactie)
OPMERKING: geen juiste/foute antwoorden en dus geen facilitatie/inhibitie
Experiment “vriendelijkheid proefleidster” (gebruikt 3de benadering)
Thomas, Skitka, Christen en Jurgena (2002)
Werkwijze: Dekmantelonderzoek => nadien proefleidster beoordelen (gesloten omslag)
Elias Biesmans 15 Sociale psychologie: 2015-2016
O.V. 1: Vriendelijkheid proefleidster : (on)vriendelijk
O.V. 2: Sociale aanwezigheid: Alleen of met co-actieve
A.V. : Beoordeling “vriendelijkheid” (1-5)
=> manipulatie geslaagd ( niet/wel vriendelijk)
=> Groter verschil in sociale situatie : - méér vriendelijk beoordeeld
- méér onvriendelijk beoordeeld
Experiment “arousal”
Martens (1969)
Werkwijze: Aanleren van motorische taak (ongespecificeerd), Palmar Sweat Index (PSI)
gebruiken als indicatie van arousal.
O.V. Sociale aanwezigheid: Alleen of niet toekijkend publiek (10 medestudenten)
=> Sociale inhibitie: deelnemers leerden trager met toekijkend publiek
=> Toename arousal in sociale situatie
Experiment “bloeddruk”
Bell, Loomis en Cervone (1982)
Werkwijze: bloeddruk van deelnemers wordt gemeten tijdens het uitvoeren van een
reactiesnelheidstaak (oplichtend lampje induwen)
O.V. : Sociale aanwezigheid: Alleen of met andere deelnemer
A.V. : Bloeddruk en reactiesnelheid
=> Sociale facilitatie + verhoging bloeddruk
Het effect van de sociale situatie op prestatie werd gemedieerd door arousal
Is louter aanwezigheid wel voldoende?
Experiment “Turkse woorden VOL 2”
Cottrell, Wack, Sekerak en Rittle (1968)
Werkwijze: opnieuw aanleren van Turkse woorden hetzij met andere frequenties
O.V. 1: Frequentie woorden : (1,2,5,10 en 25)
O.V. 2: Sociale aanwezigheid
- Alleen
- twee toekijkende anderen
- twee niet toekijkende anderen (geblindoekt) => anders dan bij Zajonc
A.V. : Frequente genoemde woorden tijdens ‘”herkenningstaak”
=> Zelfde resultaten als bij Zajonc en Sales.
MAAR zonder verschil alleen en niet toekijkend
CONCLUSIE: Evaluatievrees => arousal
Kritiek van Zajonc op Cotrell:
- Alleen conditie was niet echt alleen (intercom + glazen wand)
Elias Biesmans 16 Sociale psychologie: 2015-2016
=> mere presence moet worden gerealiseerd zonder evaluatievrees
1. Dieren gebruiken: - evaluatievrees is vrij onwaarschijnlijk.
- Alleen conditie goed realiseerbeer
2. - Alleensituatie is onmiskenbaar een echte alleensituatie.
- Mere prescence conditie waarbij deelnemer zich niet geobserveerd kan voelen
=> Zie experiment Schmitt (1968) : invullen naam op computer
Sociale activeringstheorie bewezen?
=> Niet echt maar wel meeste falsificatiepogingen overleefd
3 groepen in de literatuur:
- Drive theorie: sociale activering door mere presence krijgt centrale rol (meest spaarzame)
- Hypothesen die evaluatievrees meer een centrale rol geven
- Distractietheorieën: informatiewerking wordt verstoord door aanwezigheid anderen
4.2 Impliciete sociale invloed: meerderheidsinvloed
Experiment “basisparadigma van Asch”
Asch (jaren 50)
Werkwijze: Visuele perceptietaak zeggen van de drie lijntukken even
groot was als het getoonde lijnstuk en dit over verschillende condities.
1 deelnemers en 6-8 pseudodeelnemers. Echte deelnemer antwoordt
altijd als voorlaatste.
18 proefbeurten: 6 werden juist beantwoord 12 fout (cruciale beurten)
=> 36.7% fout! (in C.C. 99% juist)
Verassend veel niet-autonoom
=> grote individuele verschilllen (25% altijd juist, ½ meer dan 25% fout)
=> deelnemers minimaliseerde invloed meerderheid:
Eerder informatieve dan normatieve invloed
Mensen volgden groep omdat die bepaald antwoord zeiden => ontkende dus het blindelings
volgen.
Determinanten van sociale invloed
1. Gelijk hebben en gelijk krijgen
=> variant waar Asch zei dat hij op het einde van de sessie de lijnstukken ging meten
= evenveel fouten (36.7%)
2. Steun van een geestverwant
PARADOX: als het van iemand anders afhangt of je autonoom oordeelt is je oordeel niet
meer autonoom.
=> variant met 1 bondgenoot (zei het juiste) => deed het aantal fouten dalen tot 4%
=> overlopende bondgenoot in de helft => 1ste helt 5% fouten 2de helft 28.5%
Mensen ontkenden invloed bondgenoot
Elias Biesmans 17 Sociale psychologie: 2015-2016
=> Variant met 1 dissident (zegt een ander fout antwoord) => 9% fouten en niet significant
hoger dan 5% (bondgenoot)
CONCLUSIE: sociale steun is niet noodzakelijk, doorbreken van de unanimiteit van de
meerderheid wel.
3. Rol van trivialiteit van beoordelingstaak
- Moest niet getest worden vanwege duidelijke indicatie van stress en eenzaamheid
Moest je toch echt twijfelen:
Experiment “proffen bepalen inhoud bol”
Hoefler-nissani (1992)
Werkwijze: dekmantel voor “nieuwe leermethode”. Natuurwetenschappers maken
opdrachten uit “nieuw leerboek” en maken erna een examen.
- 6/19 gaven aan formule uit het hoofd te kennen.
Moesten dan inhoud berekenen(1) en toetsen(2) (in een maatbeker gieten)
Foute formule in het boek dus behoorlijke discrepantie tussen 1 en 2.
=> Van de 19 gebruikte maar één niet de formule uit het boek.
4.3 Impliciete sociale invloed: minderheidsinvloed
Omgekeerd paradigma Asch
Werkwijze: Opnieuw lijnstuk bepalen. 15 deelnemers met 1 pseudodeelnemer op plaats 7.
=> 0% fouten + superioriteitsgevoel en uitsluitingsgedrag (uitlachen).
Ontkenden ook enige beïnvloeding
PARADOX: Enkeling heeft invloed en dus macht op het gedrag van een groep.
Hoe kan een minderheid invloed uitoefenen?
Serge Muscovici:
Macht meerderheid op minderheid = factor van stabiliteit.
Sociale verandering: Meerderheid volgt minderheid
Meerderheid informatieve invloed op overt oordeel minderheid door het veranderen van
covert oordeel.
=> In een ambigue situatie de meerderheid volgen
Meerderheid normatieve invloed op overt oordeel minderheid zonder veranderen covert
oordeel. => Meerderheid volgen zonder aanpassing van private overtuiging
Minderheid informatieve invloed op overt oordeel meerderheid door veranderen covert
oordeel door informatie die meerderheid niet langer kan negeren = aanpassing private
overtuiging.
=> De bewijzen dat de aarde wel degelijk rond was
Elias Biesmans 18 Sociale psychologie: 2015-2016
Conformisme: Sociale beïnvloeding
Innovatie: Sociale verandering
Innovatie bekomen door minderheidsparadigma
Minderheidsparadigma: Innovatie bekomen door consequente gedragsstijl van minderheid.
Experiment “paradigma van Muscovici”
Muscovici (1969)
Werkwijze: Deelnemers beoordelen in groepjes van 6 dia’s naar kleur en kleurintensiteit. In
werkelijkheid waren alle dia’s blauw. 2/6 waren pseudodeelnemers
C.C. : 1/22 deelnemers noemde 2/36 groen.
O.V. : Antwoorden van pseudodeelnemers: unaniem groen of 24 groen en 12 blauw
A.V. : Beoordelingen deelnemers
=> Unaniem groen = 8.4% fouten
=> 24 groen en 12 blauw = 1.25% fouten
CONCLUSIE: Consequente gedragsstijl van minderheden is belangrijke determinant
=> verandering privaat oordeel
Meta-analyse:
Wood, Lundgren, Ouellette, Busceme en Blackstone (1994)
Ook in private omstandigheden heeft een meerderheid meer invloed dan een minderheid. Het verschil tussen beiden is dus niet louter een verschil in beïnvloeding van de coverte overtuiging.
Experiment “argumenteren”
Weaver, Garcia, Schwarz en Miller (2007)
Werkwijze: Deelnemers lezen uittreksel van een debat over het reserveren van een vrije
ruimte in New Jersey
O.V. : Argumentatie over reserveren van vrije ruimte (altijd voor)
1. 1 lid geeft 1 argument
2. 1 lid geeft 3 verschillende argumenten
3. 1 lid geeft 3 dezelfde argumenten (in vervolgonderzoek)
4. 3 leden geven elk verschillend argument
A.V. : schatting standpunt van de hele groep
=> 4 > 1 (logisch voor groep!)
=> 2 > 1 EN 3 > 1
Herhalen argumenten wekt de indruk dat meer groepsleden dat standpunt delen.
=> (Waarheidseffect)
CONCLUSIE:
Meederheidsbeïnvloeding = meer instemming zonder bekering
Minderheidsbeïnvloeding = meer bekering zonder instemming (valideringsproces)
Elias Biesmans 19 Sociale psychologie: 2015-2016
4.4 Expliciete sociale invloed: het inwilligen van verzoeken Milgram herneemt asch zijn studies en verlegt wegens “indrukwekkende reultaten” zijn
focus van impliciete invloed naar expliciete invloed (bleek al vanaf het begin het plan te zijn).
Publicaties over het algemeen vaag maar tot op de dag van vandaag nog de moeite waard
om bestudeerd te worden.
Experiment (finale voorproef) Milgram
Kort:
Resultaten volgens publicaties:
- “Vrijwel” allen tot maximumschok
- Grote verbazing
- Sterke teleurstelling (onderzoek impliciete invloed)
Resultaten volgens notities en brieven:
- Allen tot maximum
- Al te verwachten op basis van voorproeven
- Enige teleurstelling in verband met studie impliciete invloed
- Vooral blijdschap ophefmakend fenomeen
De officiële milgramstudies:
Valide steekproven maar behalve 1 uitzondering altijd getest op mannen.
Eerst proefsessie (10 beurten waarvan 7 fout) => schok 7 werd gehaald
Niet meer vermeld spijtig: “voet in deur effect” genegeerd.
4 aansporingen, laatste beval erna einde
Of na 3 keer max stroomstoot => einde
Elias Biesmans 20 Sociale psychologie: 2015-2016
Vele variaties:
1. Psychologische nabijheid leerling
Condities:
Minimaal contact: S20: gebons + geen antwoord, S21: gebons daarna stil => (65%)
Auditief contact: S10: “ik wil stoppen”, S20: “ik doe niet meer mee” => (62.5%)
Auditief + visueel contact: leerling niet meer in afzonderlijke ruimte => (40%)
Auditief + visueel + tactiel contact: vanaf S20 hand op plaat duwen => (30%)
=> Macht verschoof van ploegleider naar deelnemer.
2. Kwetsbaarheid leerling
Leerling had last van zijn hart
S10: Wilt stoppen
S22: laatste levensteken
Identiek aan auditief contact => (65%)
3. Geslacht deelnemers
Resultaten vrijwel identiek (65%) verklaring:
- mannen agressiever en minder empatischer dan vrouwen
- vrouwen meer geneigd verzoeken in te willigen dan mannen
=> Twee tegengestelde krachten aan het werk?
OPMERKING: proefleider en leerling waren nooit vrouwen
4. Nabijheid proefleider
Via telefoon: deelnemers rebelleerden => (22.5%)
Via bandopname: cijfers ontbreken
Proefleider kwam terug als leerling niet verder wou: cijfers ontbreken
5. Uitstraling leerling en proefleider
Zachte proefleider en autoritaire leerling
=> 20/40 ging door tot einde = behoorlijk minder dan basislijnconditie
=> beschouwd als onbeduidend
6. Veiligheidsgarantie Yale
In sober gebouw en door onbekend bureau
=> 47.5% tot einde = (volgens Milgram) niet significant verschillend
7. Impliciet sociaal contract
Leerling tekent contract zodat hij ten allen tijde mag stoppen
S10: Vraagt om te stoppen
=> 40% tot max, slechts ¼ gaf aan te stoppen vanwege contract
Elias Biesmans 21 Sociale psychologie: 2015-2016
8. Inhoud instructies
Geen instructies over oplopende intensiteit (geef maar wat je wil)
=> 2 gingen verder dan S10, 1/40 tot max
9. Welk verzoek/wiens verzoek
Stilzwijgend reductie van deelnemers: van 40 naar 20 (en in één geval 16)
Spelen met rollen Proefleider en leerling
- 2e pseudodeelnemer (burger) nam rol over van proefleider => 20% tot max (4/20)
- Proefleider vroeg te stoppen, terwijl leerling aangaf dat niet te willen
=> iedereen stopte na S10 (persoon die effectief de schokken krijgt heeft amper invloed)
- Leerling durft pas als proefleider voordoet (PL krijgt schokken)
=> Alle deelnemers stopten na S10
- 2 Proefleiders maar één wordt wegens afwezigheid gedegradeerd tot leerling
=> 65% max
- 2 proefleiders: na S10 vraagt ene te stoppen, andere vraagt verder te doen
=> slechts 1/20 gaat verder na S10
10. Ik ben maar een radartje
- Pseudodeelnemer: “gewone medeburger” stelt voor de rollen om te draaien als deelnemer
niet meer wilt. (onderzoek met 16 deelnemers)
=> 68.75% tot max (paar agressieve helden)
- Deelnemers moesten enkel noteren => 92.5% tot max
- 3 “leraren” : 1 stopt na S10 tweede na S14
=> 10% tot max, S16 gemiddeld
Kritische bedenkingen bij onderzoek Milgram:
Minimaliseert sommige effecten:
- prestige onderzoeksinstelling
=> volgens Milgram geen significant verschil MAAR VH eenzijdig getoetst => P = 0.06
- Uitstraling (vriendelijke) opdrachtgever en (assertief) slachtoffer
=> volgens Milgram onbeduidend MAAR effect bijna even groot als bij onderzoeksinstelling
Niet verklaarde verschillen in steekproefgroottes
Eerste studies: 40, later 20 en nog later 16
Alleen uit tabellen af te lezen
Gebrek aan onderzoeksethiek
- Negatieve impact op deelnemers geminimaliseerd => zelfbeschrijvingen rooskleurig
geïnterpreteerd
Elias Biesmans 22 Sociale psychologie: 2015-2016
- Onvolledige debriefing van veel deelnemers
Problematische verslaggeving
- Suggestieve interpretaties
- “overzichtsboek” bevat zeer selectieve en herschikte reeks studies
- “documentaire” selectief en minstens een deel in scène gezet
Conceptuele replicaties van het Milgramonderzoek
Experiment “ontmoedigende opmerkingen”
Meeus en Raaijmakers (1986)
Werkwijze: deelnemer neemt sollicitatiegesprek af voor een ambtenarenpositie. Deelnemer
ontmoedigt sollicitant (via 15 in intensiteit toenemende opmerkingen)
=> zogezegd om te zien of psychologische stress prestaties bevordert of schaadt.
Proefleider loog ook tegen pseudodeelnemer over experiment
=> Pseudodeelnemer raakt steeds meer ontmoedigd en wil stoppen
=> Deelnemer krijgt 4 aanmoedigingen
A.V. : Opmerking waar deelnemer stopt
- Na opmerking 15 of na 4 aansporingen
Experiment 1:
C.C. : Deelnemers moesten niet alle opmerkingen geven => niemand ging door tot
opmerking 15
Experimentele conditie => 91.7 % ging tot max, gemiddelde: 14.81
Experiment 2:
- Proefleider in andere ruimte, aansporingen telefonisch
=> 36.4% tot max, gemiddelde: 10.17
- 3 testers, 2 pseudotesters vallen af na opmerking 8 en 10
=> slechts 3/19 (15.18%, gemiddelde: 10.22) gingen door tot einde
Zeer vergelijkbaar aantal leraren bij Milgram
Experiment “discriminatie huidskleur”
Brief, Dietz, Reizenstein Cohen, Pugh en Vaslow (2000)
Werkwijze: Blanke deelnemers beoordelen geschiktheid kandidaat na het lezen van een
profiel.
- 7 blanke kandidaten (2 voldeden aan eisen)
- 3 zwarte kandidaten (voldeden alle 3 aan eisen)
Brief van CEO: “neem geen minderheden aan”
C.C. : zonder brief => 1.8 zwarte kandidaten
Experimentele conditie met brief => 0.8 zwarte kandidaten
Elias Biesmans 23 Sociale psychologie: 2015-2016
Variant:
- 5 blanke kandidaten (3 voldeden aan eisen)
- 3 zwarte kandidaten (voldeden alle 3 aan eisen)
Beoordelen op schaal 1-5 op kwaliteit
C.C. : zonder brief => beoordeling zwarte kandidaten = 4.3
E.C. 1: met brief => beoordeling zwarte kandidaten = 3.8 (significant)
E.C. 2: met brief + boodschap negeren brief => beoordeling zwarte kandidaten = 4.1 (niet
significant)
President was niet fysiek aanwezig maar had toch macht => Proefleiders bij Milgram en van
Meeus en Raaijmakers verloren hun macht in die situatie
Verklaring van Milgram (grotendeels niet toetsbaar)
Agentic Shift:
Overgang van normaal autonoom naar uitvoerder van bevelen (agentic state) wordt agentic
shift genoemd
Omstandigheden:
- Iemand presenteert zich als leider
- Deze is in positie en legitiem om de leiding op zich te nemen
- Mensen beschouwen zichzelf als doelpubliek leider
=> doelstellingen leider kunnen zinvol omkaderd worden
- instructies passen in leidinggevende rol
Gevolgen agentic shift:
Evalueren eigen gedrag => Enkel taakuitvoering en indruk op leider telt
=> Geen zelfverantwoordelijkheid
Eigen gedrag lijkt irrelevant op zelfbeeld => mensen voelden zich wel degelijk slecht!
Kenmerken agentic shift:
- Soms onweerstaanbaar
- Moeilijk omkeerbaar (angst voor sancties leider)
- Gebeurt meestal slechts gedeeltelijk
Hypothesen nooit door Milgram getoetst maar getrokken predicties overwegend
gefalsifieerd
Experiment “ontluikende sociale identiteit”
Reicher, Haslam (2011)
Deelnemers zien zichzelf als iemand die bij proefleider hoort:
- Hechte groep (unaminiteit)
- Proefleider schat deelnemer naar waarde
Elias Biesmans 24 Sociale psychologie: 2015-2016
- Proefleider erkent deelnemer als groepslid
=> deelnemer handelt in belang van de groep waartoe ze zich bevinden
VERKLARING: verzoeken worden ingewilligd, bevelen niet!
4.5 Impliciete en expliciete invloed: fundamenteel verschillend? Milgram heeft altijd het verschil tussen conformisme en gehoorzaamheid benadrukt.
Verschillen:
Impliciete invloed: tussen gelijken, expliciete invloed: in een hiërarchie
Impliciete invloed: imitatie, expliciete invloed: geen imitatie
Impliciete invloed: druk wordt onderschat, expliciete invloed: bewust van externe druk
Experiment “interview studentenervaring”
Vorauer en Miller (1977)
Werkwijze: deelnemer 1 werd geïnterviewd door een tweede deelnemer over zijn/haar
ervaring aan de universiteit.
O.V. deelnemer 1 krijgt een inkijk in een reeds ingevulde vragenlijst
- Vragenlijst is overwegend positief ingevuld
- Vragenlijst is overwegend negatief ingevuld
A.V. : Beoordeling 1-7
- Dn 2 beoordeelt hoe Dn 1 universiteit ervaart => werkelijke indruk
- Dn 1 beoordeelt hoe zijn ervaring bij Dn 2 is aangekomen => verwachte indruk
=> vooraf positieve vragenlijst lezen laat een positieve indruk achter
( Dn 2 wist niets af van deze eerder vertoonde vragenlijst)
=> Impliciete sociale beïnvloeding
Er was geen significant verschil bij de verwachte indruk
Elias Biesmans 25 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “eigenaars ipod”
Pronin, Berger en Molouki (2007)
Werkwijze: vragen aan studenten in hoeverre hun aankoop van een iPod beïnvloedt werd
door het feit dat medestudenten er ook één bezitten
1-9 schaal => 3.3
=> mensen ontkennen dus conformisme en dus impliciete invloed
Milgram had dus gelijk? Ontkennen impliciete, benadrukken expliciete invloed.
=> Nee ook expliciete invloed werd ontkent
CONCLUSIE: cruciale determinant van benadrukken of ontkennen van sociale invloed is dus
niet omdat die invloed expliciet of impliciet zou zijn
MAAR wel wat het effect is op ons zelfbeeld en onze indruk op anderen
HOOFDSTUK 5: Attitudes
Attitudes: vakterm voor gezindheid, instelling en mentaliteit
Een evaluatieve houding bestaande uit een cognitief en een affectief aspect.
Cognitief aspect: de descriptieve (beschrijvende) kennis over het attitude-object
Affectief aspect: de evaluatieve component van een attitude, positieve/negatieve gevoelens
die het attitude-object bij een individu oproepen.
Determinant van evaluatieve aspect van gedrag
- Richtinggevend en dynamiserend => op gedrag
- Relatief duurzaam
- Pre-situationeel (attitude is er eerst voor je dus in een situatie terechtkomt)
- Zeer algemeen tegenover diverse objecten
De grote intra-individuele stabiliteit en interindividuele verschillen van evaluatief gedrag
suggereren dat interne eigenschappen van het individu het gedrag mee beïnvloeden en
misschien wel meer dan in situationele factoren.
Elias Biesmans 26 Sociale psychologie: 2015-2016
5.1 De (voorspellende waarde van) metingen van attitudes
De metingen van attitudes door zelfbeschrijvingen
Probleem attitudes zijn covert.
=> Oplossing zelfbeschrijving?
3 Deelveronderstellingen
1. Mensen weten wat hun attitude is.
2. Ze zijn bereid hun attitude mee te delen
3. Naast de attitude zijn er geen andere determinanten van zelfbeschrijvingen
=> VRIJWEL ONMOGELIJK
1. Gaan proberen te antwoorden want dit is de norm
=> sociale wenselijkheid
Deelnemer heeft soms vermoeden wat de onderzoeker wil onderzoeken
=> vraageffect
2. Deelnemer geeft vaak andere antwoorden dan hun “echte” attitude
omwille van sociale normen => zelfbeeld
oplossing anoniem? => nee, naïef!
3. Door verschillende factoren beïnvloed. Waaronder bv de situatie waarin iemand met een
attitude-object te maken krijgt.
CONCLUSIE: attitude-objecten met gevoelige sociale normen zijn meer kwetsbaar voor
sociale wenselijkheid
=> Zelfbeschrijvingen zijn niet waardeloos, maar mogen niet als valide meting van attitudes
opgevat worden!
Analyse “zelfbeschrijving en niet verbaal gedrag
Allan Wicker (1969)
Werkwijze: analyse zelfbeschrijvingen van attitudes met observeerbare gedragingen
tegenover uiteenlopen attitude-objecten.
=> weinig correlatie tussen de twee
Niet vreemd, het zijn twee verschillende gedragingen met elk verschillende
versterkingcontingenties.
=> Sociale wenselijkheid van attitudes en gedrag
Bv spieken wordt als sociaal niet wenselijk beschouwd (sociale straf)
Goede punten daarentegen worden wel sociaal aangemoedigd
Elias Biesmans 27 Sociale psychologie: 2015-2016
Mogelijke onderzoeken zwakke correlatie
- Attitude tegenover CONCRETE gedragingen voorspellen gedragingen tegenover attitude-
object
=> afbreuk potentiële waarde attitudeconcept
- Attitudemetingen moeten gebeuren in dezelfde situatie als niet-verbale gedrag en met
beperkte tussentijd
=> Afbreuk kracht attitudebegrip, verlies van duurzaamheid en situatie-onafhankelijk
Andere onderzoeken?
Attitudes + gedragsdeterminanten voorspellen gedrag
Subjectieve norm: welk gedrag anderen wenselijk vinden. (hangt ervan af welk gewicht
individu aan hun mening geeft)
Subjectieve macht: mate waarin individu meent gedrag naar eigen wens uit te brengen
=> hoe meer determinanten, hoe meer afbreuk veronderstelde eenvoud van een
attitudebenadering van het gedrag
Attitudes hebben vaak weinig bijdrage aan voorspelling overt gedrag.
1. metingen attitudes valide => geen belangrijke determinant van niet-verbaal gedrag
2. attitudes wel determinant niet-verbaal gedrag => zelfbeschrijving geen goede meting.
Oplossen probleem zelfbeschrijving
Bogus pipeline: Onderzoeker neemt deelnemer in de waan dat ze bv leugens kunnen
detecteren via niet verbaal gedrag.
Probleem: waarom verbale zelfbeschrijving van attitudes als je toch iemand attitude kan
afleiden uit niet-verbaal gedrag.
Oplossing: indirecte metingen
Indirecte metingen: metingen gebaseerd op zelfbeschrijving maar proefpersoon weet niet
dat het een attitudemeting is of kan zijn gedrag niet bewust controleren.
=> uitkomst geen impliciete attitudes te noemen, eerder direct vs indirect gemeten attitudes
Experiment “indirecte meting”
APT: Affective priming test
Fazio, Jackson, Dunton en Wiliams (1995)
Werkwijze: dekmantel onderzoek over herkennen betekenis woorden
1. Woorherkenning: possitief/negatief => responstijd wordt gemeten
2. Maken van 2 dekmantel taken
3. Verschijnen van gezicht (blank/zwart) gevolgd door een woord (pos/neg) onthouden van gezichten en categoriseren van woorden. Het verschil in reactietijden tussen deze taak en taak 1 geven de attitudes weer tegenover groepen mensen. => Bij blanke deelnemers langere responstijd bij positieve woorden na zwarten
Elias Biesmans 28 Sociale psychologie: 2015-2016
En na negatieve woorden na blanken + grote individuele verschillen Enkele conclusies van Fazio
- Gedrag tegenover attitude-objecten waar (in)directe metingen verschillende scores geven
=> indirecte meting voorspeld beter
- Gedragingen die au fond neerkomen op zelfbeschrijving (of grote
zelfbeschrijvingscomponent hebben) zijn beter te voorspellen door zelfbeschrijving
=> goede gedragsvoorspelling = combinatie direct en indirecte metingen
5.2 Vorming van attitudes
Signaalleren: aantal keren optreden van neutrale prikkel gevolgd door een belangrijke
betekenisvolle gebeurtenis zorgt ervoor dat het individu leert dat die neutrale prikkel de
gebeurtenis voorspeld.
Evaluatief leren: neutrale prikkel krijgt betekenis door samengaan met betekenisvolle
gebeurtenis. Zie onderstaand schema
Onderscheid in verband met gedrag:
Signaalleren: leert gebeurtenis voorspellen => hoe omgaan met onvoorwaardelijke prikkel.
Evaluatief leren: secundaire versterker/straf kan ontstaan => gebeurtenis zonder belang
maar die wel samen optreedt met belangrijke gebeurtenis => deze gaan opzoeken of
vermijden
Kenmerken:
Signaalleren:
- Nood aan contingentie* en contiguïteit
* moet uiteraard waargenomen worden
- neutrale prikkel als voorspeller => moeilijk om ook andere prikkels als voorspeller aan te
leren.
=> biologische betekenis: eenmaal goede voorspeller, geen nood aan meer voorspellers
=> anders cognitief belastend
Evaluatief leren:
- Enkel nood aan contiguïteit
- Een zelfde gebeurtenis kan betekenis geven aan meerdere neutrale prikkels
(en andersom? => 1 prikkel betekenis gegeven door meerdere gebeurtenissen
- Evaluatief leren speelt rol bij vorming attitudes en eerder gevormde attitudes
=> via evaluatief leren gevormde attitude is robuust en moeilijk te veranderen
neutrale prikkel + onvoorwaardelijke
prikkel
onvoorwaardelijke respons
neutrale prikkel wordt
voorwaardelijke prikkel
voorwaardelijke respons
Elias Biesmans 29 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “E.L. bij ontwikkeling van attitudes”
Baeyens, Eelen en Van den Bergh (1990)
Werkwijze:
1. Beoordelen aantrekkelijkheid gezicht
=> 3 aantrekkelijke, 3 onaantrekkelijke en 12 neutrale => neutrale prikkel
=> de A en OA waren de onvoorwaardelijke prikkel
2. Feitelijke leerfase
Deelnemers zien elk paar gezichten 10 keer
Combinatie van paren: (telkens 3 paren)
O.A met neutraal
A. met neutraal
Neutraal met neutraal
=> feitelijke koppeling van neutrale prikkel met onvoorwaardelijke respons
A.V. aantrekkelijkheid beoordelen + welke gezichten samenhoorden
=> Neutraal gezicht werd (on)aantrekkelijker bevonden. Ongeacht of deelnemers de
samenhang konden rapporteren
Experiment “Evaluatief leren veranderd bestaande attitudes”
Olsen en Fazio (2006)
Werkwijze:
1. conditioneringsfase:
8 foto’s van zwarten + positieve prikkel
8 foto’s van blanken + negatieve prikkel
Prikkel was telkens beeld van beroep
=> deelnemers herinnerden niet meer welke foto’s met welk beeld gelinkt waren
2. APT => responsverschil
C.C.: sporen racisme bij positieve woorden (grotere responstijd zwarte + positief beeld)
E.C. : Geen racisme meer + (niet significante) gunstige attitude tegenover zwarten
=> attitudes tegenover sociale groepen kunnen worden veranderen door evaluatief leren!
(omwille van prikkelveralgemening)
Prikkelveralgemening: andere neutrale prikkels krijgen een evaluatieve betekenis omdat ze
lijken op prikkels die in het leerproces aanwezig waren
=> vooral als de neutrale prikkel in de loop van het leerproces helemaal niet optreedt.
Prikkeldiscriminatie: neutrale prikkel die lijkt op in een leerproces betekenis gegeven prikkel
blijft neutraal of krijgt tegenovergestelde betekenis
=> die prikkel moet dan af en toe zonder gepaard te gaan met de onvoorwaardelijke prikkel
voorkomen.
Evaluatief leren kan onbewust plaatsvinden alsook attitudevorming
Contactconditionering:
Elias Biesmans 30 Sociale psychologie: 2015-2016
Mere exposure: nieuw attitude-object herhaaldelijk blootstellen kan gunstige attitude
tegenover dat object doen ontstaan.
Experimenten “mere exposure”
Zajonc (1968)
1. Turkse woorden (adjectieven beoordelen) => O.V. : frequentie van aangeboden woorden
2. Chinese karakters => O.V. : frequentie aangeboden karakters
3. Foto’s van mannen => O.V. : frequentie aangeboden mannen
A.V. beoordelingen van objecten (1-6 schaal-
=> hoe meer aangeboden hoe aangenamere beoordeling
Vraageffecten als verklaring voor mere exposure? => artefacten verklaring
Zou impliceren dat mere exposure enkel optreedt bij:
1. Mensen
2. Als aanbiedingsfrequentie binnen proefpersoon wordt gemanipuleerd en deelnemers zijn
zich hiervan bewust.
3. Als attitudes gemeten worden via zelfbeschrijving die deelnemers naar willekeur kunnen
aanpassen
Weerlegging:
1. Mere exposure treedt ook op bij dieren (met muziekstukken)
2. Mere exposure treedt ook op bij niet opgemerkte verschil in aanbiedingsfrequentie:
Aangetoond met experiment “vrouwen in college”
Moreland en Beach (1992)
Werkwijze: vrouwen (pseudodeelnemers) woonden in verschillende frequenties de colleges
bij. Binnenproefpersoonsmanipulatie => proefpersonen doen alle proeven (iedereen ziet alle
vrouwen)
O.V. : de frequentie (1,5,10 en 15)
A.V. : beoordeling wenselijkheid tot vriendschap (0-100%)
Beoordeling persoon (bipolaire dimensies) + aantal keren gezien
=> minder dan 15% had ze ooit gezien (bewust)
Maar werden wel sympathieker geacht
=> meta-analyse: mere exposure zelfs sterker bij onbewuste aanbieding dan bij bewuste.
Bijkomend experiment “sublimale perceptie bij chinese karakters”
Monahan, Murphy en Zajonc (2000)
Kort: combinatie binnenproefpersoonsmanipulatie en sublimale aanbieding
Boden attitude-objecten aan (achthoeken of chinese karakters)
Ofwel 5 objecten elk 5 keer of 25 objecten elk 1 keer
=> mere exposure effect was significant en veralgemeend naar alle figuren die er op leken
=> prikkelveralgemening
Elias Biesmans 31 Sociale psychologie: 2015-2016
3. Mere exposure is ook vastgesteld bij andere metingen dan via bewust controleerbare
gedragingen
Aangetoond met experiment “gezichtssensoren”
Harman-Jones en Allen (2001)
Werkwijze: 37 vrouwen beoordelen 10 foto’s van vrouwen
Daarna beoordelen foto’s uit eerste fase en nieuwe foto’s
A.V. : gunstigheid van attitude gemeten via elektromyografie
- lach en fronsspieren
=> foto’s uit eerste fase als gunstiger beoordeel = mere exposure
OPMERKING: deelnemers fronsten niet per se meer => mere exposure verhoogt positieve
affecties maar verlaagt niet per se negatieve affecties
Mere exposure niet gewoon een labfenomeen?
Veldexperiment “schilderijen”
Cutting (2003)
Kerngedachte: vaak afgebeelde schilderijen als mooier beoordeeld
- gebruikte voor experiment schilderijen van zelfde schilder en liet ze ter controle
beoordelen door kinderen
Werkwijze: tijdens hoorcollege werd een zelden afgebeeld schilderij 4x vertoont. Een ander
veel getoond schilderij werd eenmaal vertoont
=> op het einde in paar afgebeeld en studenten beoordeling welk het mooiste is
=> voorkeur “populair” schilderij was volledig verdwenen
Experiment “posters”
Schaffner, Wandersman en Stang (1981)
Werkwijze: deelnemers beoordelen geschiktheid van kandidaat (6 kandidaten)
O.V. : aantal posters dat kandidaat toonde : (0, 20 of 200 posters)
A.V. : rangschikking kandidaten + gezien of niet
=> mere exposure kandidaten met veel posters werden als geschikter beoordeeld
- Mere exposure ook aanwezig bij smaken, geuren, tactiele en auditieve informatie
-Bewuste herkenning of subjectieve vertrouwdheid is niet nodig
- Ook verbazingwekkend veralgemeenbaar => Monohan (veelhoeken en karakters)
=> figuren die lijken op veel aangeboden figuren wordt ook als gunstiger beoordeeld
= prikkelveralgemening
Maar ook zeker prikkeldiscriminatie aanwezig!
Elias Biesmans 32 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiement “selfie’s beoordelen”
Mita, Dermer en Knight (1977)
Werkwijze: Deelnemers beoordelen foto’s van persoon A. Deze worden beoordeeld door
persoon A en een vriend(in) van persoon A
A.V. : beoordeling hoe mooi foto is
=> Persoon A vindt zichzelf mooier in spiegelbeeld
=> Vriend(in) vindt foto mooier als hij “normaal” is
Verklaring: Zichzelf in een spiegel zien = prikkeldiscriminatie
Nog meer onderzoeken over prikkeldiscriminatie bij mere exposure
(1ste) experiment “aanbieden gezicht + een naam”
Zilva, Mitchel en Newell (2013)
Werkwijze:
1. Bieden deelnemers gezichten aan met onderstaande naam (24 foto’s met naam elk 8x
aangeboden).
2. Daarna beoordeelden de deelnemers de aantrekkelijkheid van de gezichten. Bij deze
beoordeling waren er 3 condities aanwezig.
O.V. : “type foto”
1. Gezicht uit fase 1 + zelfde naam
2. Gezicht uit fase 1 + andere nieuwe naam
3. Nieuw gezicht + nieuwe naam
A.V. : Beoordeling aantrekkelijkheid gezicht (1-100)
=> mere exposure enkel als juiste naam bij gezicht stond = prikkeldiscriminatie
=> subtiele verandering contextprikkel (naam) elimineert mere exposure (O.V. 2)
(2de) experiment
Zelfde werkwijze als bij vorig experiment
O.V. : “type foto”
1. foto’s uit fase 1 + zelfde naam
2. foto’s uit fase 1 + zonder naam
3. nieuwe foto’s (niets gezegd over naam)
=> zowel 1 als 2 aantrekkelijker bevonden als 3
=> weglaten contextprikkel (naam) verstoord mere exposure niet
Verklaring: evaluatief leren?
Mere exposure gaat niet terug op evaluatief leren want het vind ook plaats in onaangename
omstandigheden.
=> predictie: mere exposure treedt alleen op als aanbiedingen in positieve omstandigheden
plaatsvinden => als ze in onaangename omstandigheden plaatsvinden treedt er een
omgekeerd effect op.
Elias Biesmans 33 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “smaakperceptie”
Saegert, Swap en Zajonc (1973)
Werkwijze: deelnemers wandelen in een soort doolhof en moeten dingen proeven (ook niet
lekkere dingen en dus aversieve prikkels). Komen tijdens wandelen andere deelnemers in
verschillende frequenties tegen.
O.V. : Frequentie andere kandidaat tegenkomen
A.V. : Deelnemers beoordelen elkaar (1-7)
=> smaak speelde geen rol, wel de frequentie => mere exposure
=> spreekt mere exposure in termen van evaluatief leren tegen!
Implicaties experiment Saegert:
- Opwekken gunstige attitude met evaluatief leren wordt geholpen door mere exposure.
- Opwekken ongunstige attitude met evaluatief leren wordt bemoeilijkt door mere exposure
(door mere exposure ga je dingen juist aangenamer beoordelen)
CONCLUSIE: Bij succesvol evaluatief leren van ongunstige attitudes is het evaluatief leren
dus sterker dan contactconditionering (mere exposure)
Maar welke factoren bepalen nu welk leerproces de bovenhand krijgt?
Responscompetitie van Harrison (1968)
Kerngedachte:
Attitude-objecten zijn nooit echt nieuw => bevatten componenten die mensen al zijn
tegengekomen => componenten hebben prikkelcontrole verworven op responsen die soms
incompatibel zijn met elkaar => responscompetitie
Responscompetitie => onaangenaam gevoel en dus ongunstig gevoel tegenover object.
=> na herhaaldelijk contact: responscompetitie ↓ => spanning verdwijnt
=> object aantrekkelijk
Dit kan alleen maar als:
- Responscompetitie leidt tot negatieve evaluatie prikkels
- Responscompetitie daalt met herhaald contact
- Afname responscompetitie leidt tot minder negatieve evaluatie prikkels
- nieuwe prikkels lokken doorgaans negatieve evaluaties uit
(eigenaardig => mere exposure vooral bij aanvankelijk neutrale objecten)
- Toenemende positieve evaluatie is gevolg van daling negatieve evaluatie
=> weerlegd door Harman-Jones en Allen => Positief effect = lachspier ↑
=> Negatief effect ≠ fronsspier ↓
Andere verklaring mere exposure:
Processing fluency: Herhaaldelijk contact met prikkels vergemakkelijkt informatieverwerking
=> vlotter dan verwachte verwerking lokt positief affect uit
Elias Biesmans 34 Sociale psychologie: 2015-2016
1. Verklaart tegenstrijdigheid specificiteit en veralgemeenbaarheid van mere exposure
2. Verklaart waarom effecten groter zijn bij subliminale aanbieding
=> iets meerdere keren supraliminaal zien doet je niet “verassen” over je
informatieverwerking => niet zoveel positief affect
3. Verklaart niet enkel mere exposure maar ook andere determinanten van esthetische
appreciatie, bv symmetrie en verschil contrast tussen figuur en achtergrond
Positieve attitude tegenover iets abstract (theorie of argument) kan de vorm aannemen van
het esthetisch “mooi” vinden ervan, maar ook van het “waar” achten ervan.
Waarheidseffect: mensen gaan bewering waar ze vaker zijn aan blootgesteld als
waarheidsgetrouwer percipiëren
=> bewezen ongeacht soort bewering, tijdsverloop en/of beoordeling bij eerste aanbieding.
Experiment “waarheidseffect”
Begg en Armour (1991)
Werkwijze:
1. Deelnemers krijgen stellingen te lezen met commentaar => commentaar suggereerde
(on)waarheid stelling => moeten ze dan beoordelen op “waarheid”
2. Stellingen uit fase 1 + nieuwe stelling zonder commentaar beoordelen + al gezien?
A.V. : waar of niet waar (1-7)
=> stellingen uit fase 1 meer waar bevonden dan nieuwe stellingen. Zelfs als oorspronkelijke
commentaar onwaar suggereerde = mere exposure
=> goede reputatie verkrijgt door dingen te vermelden die je niet hebt gedaan
Verklaringen:
1. Herhaling zorgt voor makkelijkere verwerking => positief affect
2. Mensen herinneren zich beter wat er gezegd is dan wie of wanneer het gezegd heeft
5.3 Attitudeverandering via gedragsverandering
Cognitieve dissonantietheorie (Festinger)
Uitgangspunt: iemands kennis is systeem van cognities
Cognities: kleinste eenheid van kennis die op zinvolle wijze te identificeren is.
Relaties tussen 2 cognitieve elementen:
Irrelevant: Uit de ene cognitie volgt niets specifiek tegenaanzien van het andere
Consonant: Uit de ene cognitie volgt logischerwijs het andere
Dissonant: Uit de ene cognitie volgt logischerwijs het tegengestelde van de andere
Relatie tussen 2 cognities bekijken = cluster van cognities rond die 2 cognities
- Elke cognitie onderhoudt C/D relaties met cognities in zijn cluster
- Ook deze cognities hebben C/D relaties onderling
Elias Biesmans 35 Sociale psychologie: 2015-2016
Cognitie met zijn eigen cluster = centrale cognitie
Relatie tussen 2 centrale cognities = centrale dissonantie/consonantie
Totale dissonantie/consonantie : C/D binnen het systeem dat rond 2 centrale cognities draait
Hangt af van:
1. Belang 2 centrale cognities
2. Gewogen proportie C/D relatie binnen en tussen clusters
Cognitieve dissonantie is aversief (onaangenaam)
- Mensen proberen het ontstaan ervan te voorkomen
- Als ze toch ontstaan => toename vermijden + bestaande dissonantie reduceren/elimineren
Dissonantiereductie:
1. Bijkomende consonante relaties zoeken
2. Belang consonante/dissonante relaties verhogen/verlagen
3. Inhoud cognities veranderen
Veranderen inhoud cognities:
1. Cognities bieden weerstand tegen verandering:
Ze verwijzen naar een realiteit, als je de cognitie verandert wijkt deze af van de realiteit
=> nieuwe dissonantie
Implicatie: cognities over de buitenwereld zijn moeilijker te vervangen dan cognities over
eigen gedrag
2. Cognities over overt gedrag ook meer bestand tegen verandering
=> verandering covert gedrag heeft minder risico’s (niemand ziet het)
Coverte gedragen vaak ook meer voor interpretatie vatbaar dan overte gedragingen
Gevolg relatieve veranderbaarheid cognities:
Als totale dissonantie tussen:
Cognitie over overt gedrag en cognitie over eigen attitude tegenover een attitude-object
voldoende groot is:
Dan verandert eerder cognitie over eigen attitude
Attitudecognitie minder dissonant met cognitie over overt gedrag
=> attitude wordt gedrag
Hypothesen uit cognitieve dissonantietheorie
1. Voldoende sterke dissonantie tussen 2 clusters van cognities zorgt voor ongemak
=> verdwijnt na attitudeverandering
2. Als mensen tegenover attitude-object gedrag moet vertonen dat tegen hun attitude is
=> aanpassen attitude zodat deze meer conform is met gedrag
3. Vorige treedt sterker op naarmate gedrag minder beloond wordt want:
Als beloning groot is => enkel gedrag tonen vanwege beloning => geen attitudeverandering
Kleine beloning => niet goot genoeg om zomaar gedrag te tonen => attitude veranderen
4. Wanneer keuze tussen 2 objecten : - Gekozen object opwaarderen
- Niet gekozen object devalueren
Elias Biesmans 36 Sociale psychologie: 2015-2016
=> verschijnsel is sterker naarmate keuze moeilijker is
Moeilijker: belangrijke beslissing en/of alternatieve zijn ongeveer even aantrekkelijk.
Aantrekkelijkheid alternatieven: weinig belangrijke cognities consonant met gemaakte keuze
Veel belangrijke cognities die er dissonant mee zijn
=> grotere totale dissonantie => sterkere drang dissonantiereductie
=> grotere attitudeverandering
5. Als strafdreiging kleiner is zijn mensen na het wegvallen ervan meer geneigd het gedrag te
blijven nalaten
Bv: zware straf als je X doet reduceert dissonantie tussen “Ik doe X niet” en “ik wil X doen”
=> X zelf blijft aantrekkelijk
Als straf voor X doen klein is => dissonantie weinig gereduceerd
=> totale dissonantie nog verminderen door: “Ik wil X niet zo graag doen”
Onderzoek geïnspireerd door de cognitieve-dissonantietheorie
Na ontwikkeling van indirecte methode: heropleving toetstingen
Experiment “tegenattitudinaal gedrag leidt tot attitudeverandering”
Festinger en Carlsmith (1959)
Werkwijze:
1. attitude “kweken” door 30 min saaie taak uit te voeren
2. Tegenattitudinaal gedrag uitlokken => andere pseudodeelnemer vertellen hoe “leuk” taak
was (kreeg daar 1 of20 dollar voor en niets in C.C.)
3. Attitudeverandering “meten” deelnemer beoordeelt taak
A.V. : beoordeling taak (-5 – 5)
=> C.C. = -0.45 “beleefd maar nogal saai”
Conditie met 20 dollar = -0.15 (niet significant)
Conditie met 1 dollar = 1.35
Grote beloning = geen attitudeverandering => gedrag puur vertoond door de beloning
Kleine beloning = attitudeverandering => beloning niet genoeg om zomaar gedrag te
vertonen en dus ook attitude veranderen
Experiment “re-evaluatie na keuze”
Brehm (1956)
Werkwijze:
1. Deelnemers kiezen hoe aantrekkelijk 8 voorwerpen zijn
2. Kiezen uit 2 door de proefleider aangeboden objecten
O.V. : aantrekkelijkheid van deze objecten
- Keuze uit een aantrekkelijk of onaantrekkelijk object (makkelijke keuze)
- Keuze uit een aantrekkelijk en een ander aantrekkelijk object (moeilijke keuze)
A.V. : Beoordeling aantrekkelijkheid voorwerp
=> gekozen object werd opgewaardeerd
=> niet gekozen object werd gedevalueerd
=> Evaluatieve verschil was groter naarmate keuze moeilijker was
Elias Biesmans 37 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “foto’s beoordelen a.d.v. APT”
Gawronski, Bodenhausen en Becker (2007)
Werkwijze:
1. Deelnemers kiezen mooiste foto eerst via APT => beide ongeveer even mooi beschouwd
2. Mogen dan kiezen welke foto ze mee naar huis nemen op posterformaat
3. Opnieuw beoordeling via APT
=> Gekozen foto = gunstigere attitude
=> Niet gekozen foto = ongunstigere attitude
CONCLUSIE VAN ONDERZOEKERS: associatieve verankering van het zelf, mensen stralen
eigenliefde af op object dat geassocieerd is of raakt met het zelf
Verklaart niet waarom andere object gedevalueerd werd!
Vereist geen gesofisticeerde cognitieve processen, en is niet afhankelijk van bewuste
herinnering aan die keuze:
Experiment “postdecisierevaluatie na verschillende keuzealternatieven”
Shultz, Léveillé en Lepper (1999)
Werkwijze:
1. Kinderen beoordelen posters
2. Kiezen tussen twee posters
3. Opnieuw beoordelen posters
O.V. moeilijkheid keuze
1. Mooie poster + lelijke poster (makkelijke keuze)
2. Mooie poster + mooie poster (moeilijke keuze)
3. Lelijke poster + lelijke poster (moeilijke keuze)
A.V. : beoordeling gekozen poster
=> Na keuze 2. = devaluatie niet gekozen poster
=> Na keuze 3 = opwaardering wel gekozen poster
Experiment “deodorant beoordelen”
Coppin, Delplanque, Cayeux, Porcherot en Sander (2010)
Werkwijze:
1. Deelnemers beoordelen 12 deodoranten (1-10)
2. Onderzoekers maken op basis daarvan paren (even lekker ruikend, verschillende ruikend
en resterend)
3. Deelnemers beoordelen opnieuw + aangeven geroken en of ze die toen verkozen hadden
A.V. : beoordeling (1-10)
=> Deelnemers herkenden geuren maar herinnerden hun keuze niet meer
=> Ook sprake van postdecisie-revaluatie (gekozen werden beter beoordeelt dan niet
gekozen)
Elias Biesmans 38 Sociale psychologie: 2015-2016
Postdecisierevaluatie bij vierjarigen en capucijneraapjes
Experiment “stickers en snoepjes beoordelen”
Egan, Santos en Bloom (2007)
Werkwijze:
1. Kind/aap kiest tussen 2 stickers/snoep of krijgt er 1 v/d twee (geen keuze)
2. Kind/aap kiest tussen niet gekozen/gekregen en een derde alternatief
=> Bij keuzevrijheid vaker kiezen van 3de alternatief = postdecisierevaluatie
=> Geen keuze: kinderen = 50/50
Aapjes = 60/40 (reactantie)
Kritiek op dit alles: verschil attitudemetingen komt door wennen aan weegschaal of
uitgebreid nadenken over alternatieven.
Tegengesproken door experiment posters (Shultz, Léveillé en Lepper) waarbij in de
controleconditie de kinderen de posters 2 keer beoordeelden en dan pas kozen.
Verdere weerlegging
Replicatie experiment “stickers en snoepjes beoordelen”
Egan, Santos en Bloom (2010)
- Keuze maken zonder weerspiegeling van voorkeur (door te grijpen in een zak)
Werkwijze:
1. Kind/aap kiest tussen 2 stickers/snoep of krijgt er 1 v/d twee (door te grijpen in zak)
2. Kind/aap kiest tussen niet gekozen/gekregen en een derde alternatief
O.V. keuzevrijheid
- Zelf de keuze van te grijpen
- Geen keuze, werd gegeven en ander snoepje werd verstopt
=> Bij keuzevrijheid vaker kiezen van 3de alternatief = postdecisierevaluatie
=> Geen keuze: Aapjes = 50/50
Kinderen = 65/35 (reactantie)
IN KORT: Bij keuze devalueer je niet gekozen object daarom lijkt het derde “neutraal
aantrekkelijk” object beter
Elias Biesmans 39 Sociale psychologie: 2015-2016
Concurrenten van cognitieve dissonantie: zelfperceptie, zelfaffirmatie en evaluatieve
gedragsaansteking
Zelfperceptietheorie
Kerngedachte: mensen leiden hun attitudes af uit hun gedrag
- Situationele factoren beïnvloeden soort gedag => situatie dwingt zelfs (onbewust) tot
gedrag.
- Als persoon niet de indruk heeft dat het door situationele factoren is uitgelokt
=> afleiden dat ze een bepaalde attitude hebben
Onaangename tegenspraak tussen wat je meende te weten of eigen attitude en wat je weet
over eigen gedrag is irrelevant voor de mate waarin gedrag attitudeverandering veroorzaakt.
=> Dit was wel cruciaal in de cognitieve-dissonantietheorie
Mensen leiden attitude af uit gedrag, ook al is gedrag in tegenspraak met attitude die ze
huldigen.
Moeilijk om CDT en zelfperceptietheorie tegenover elkaar te toetsen = vaak zelfde predicties
Zelfperceptie enkel invloed van gedrag op attitudes zolang als het gedrag binnen lapitude of
acceptance valt. Bv in de lijn van vooraf bestaande attitude maar iets extremer
Zelfaffirmatietheorie
Kerngedachte: legt uit waarom mensen ongemakkelijk worden van inconsistenties tussen
wat ze weten dat ze gedaan hebben en wat ze weten dat ze aan overtuiging
koesteren/verkondigen.
=> voorspelt in welke omstandigheden inconsistenties tussen gedrag en attitude leidt tot
meer of minder veranderen van attitude.
Hoge zelfwaardering: dissonantie cognities => persoonlijke integriteit beschermen
=> cognities activeren
Lage zelfwaardering: minder zelfvleiende cognities => meer inspannen om inconsistentie op
te heffen
Evaluatieve gedragsaansteking
Experiment “the illusion of attitude change”
Nuttin en Beckers (1975)
(Accidenteel gevonden)
- Tegenattitudinaal gedrag treedt op bij zeer grote beloning, onverdiende straf of
onverwachte omstandigheden => als individu van streek is
Elias Biesmans 40 Sociale psychologie: 2015-2016
Hypothese: Tegenattitudinaal gedrag leidt niet tot attitudeverandering maar enkel tot
verandering verbale zelfbeschrijving
Personen zetten bij hun “echte” mening hun net vertoonde verbale gedrag voort
=> sterker naarmate ze minder hebben kunnen nadenken (bv door verwarring)
=> Verklaart attitudeverandering na tegenattitudinaal gedrag maar niet bv
postdecisierevaluatie + CDT verklaart via indirecte metingen andere effecten van
attitudeverandering
CONCLUSIE: valt nog veel over te onderzoeken
HOOFDSTUK 6: Stereotypes 6.1 Wat zijn stereotypes
Stereotype: Een in het geheugen opgeslagen, georganiseerd en vereenvoudigd kennisgeheel
over een groep personen
Kenmerken:
- Gedeeld binnen (sub) cultuur overlapping beeld met beeld van anderen
- Verschillend “idiosyncratisch” of dus eigen aan individu:
Verschil in termen van concrete groepen (astronauten of romanschrijvers)
Eigen lidmaatschap groep verandert mening
Persoonlijke kenmerken (bv iemand met veel/weinig belangstelling voor politiek)
Over wie?
Alle groepen maar in de praktijk vooral opvallende:
- Groep is een minderheid
- Groep heeft opvallende kenmerken
Zelfstereotypering: je eigen groep stereotype eigenschappen toeschrijven
Welke informatie?
- Declaratieve kennis: wat meen ik te weten of groep
- Affectieve reactie en normatieve verwachten
=> neiging om positief/negatief te staan tegenover groep
Technische term overlapt dagelijks gebruikte term:
1. Vereenvoudigd maar niet per se oververeenvoudigd
2. Affectieve reacties moeten niet per se negatief zijn
3. Stereotypen kunnen juist/fout of daartussen zijn
- Stereotypen zijn nuttig => anders kom je elke dag talloze onbekenden tegen waarover je
niets weet
Elias Biesmans 41 Sociale psychologie: 2015-2016
Vooroordeel: oordeel over groepsleden dat louter of mede op stand komt door stereotypen
en niet of weinig door individuele kenmerken/gedragingen
Discriminatie: Mensen op basis van hun groepslidmaatschap anders bejegenen dan mensen
van andere groepen. (niet enkel bij wet verboden discriminatie)
6.2 Hoe stereotypen meten
Zelfde probleem als bij attitude (affectieve aspect stereotype = attitude tegenover groep)
=> covert gedrag en dus zelfbeschrijvingen? => (eerder al gezien) PROBLEMATISCH
Oplossing => indirecte meting bv APT: groep = attitude-object
Affectieve aspect van stereotype = gemeten attitude
Andere oplossing: impliciete associatietest
- Meet affectieve aspect van stereotype
- Meet declaratieve aspect van stereotype
=> bestaan verschillende versies: afhankelijk van: - stereotype dat onderzocht wordt
- aspect van stereotype dat onderzocht wordt
Experiment “impliciete associatietest”
=> gunstigheid tegenover mensen met/zonder mentale handicap
Hein, Grumm en Fingerle (2011)
Werkwijze: Steeds beoordelen door een toets in te duwen
1. Deelnemers beoordelen of persoon op foto wel/niet gehandicapt is
2. Beoordelen of een getoond woord positief of negatief is
3. Deelnemers krijgen woorden en fotos nu door elkaar => opnieuw beoordelen:
- Positief woord of persoon zonder handicap = links
- Negatief woord of persoon met handicap = rechts
4. Zelfde als vorige stap maar:
- Positief woord of persoon met handicap = links
- Negatief woord of persoon zonder handicap = rechts
A.V. : verschil in responstijd tussen taak 3 en 4
=> mensen met een handicap negatiever beschouwd dan mensen zonder handicap
Correleerde niet met scores op vragenlijsten over affectieve, cognitieve en gedragsmatige
aspecten van hoe ze tegenover gehandicapten stonden.
Elias Biesmans 42 Sociale psychologie: 2015-2016
6.3 Stereotypen beïnvloeden welk gedrag we waarnemen maar ook hoe we
gedrag verklaren
Experiment “stereotypes beïnvloeden identificatie gedrag”
Plant, Kling en Smith (2004)
=> Emoties anders beoordelen vanwege genderstereotypen
Werkwijze:
1. Onderzoekers laten gezicht van man en vrouw samensmelten
=> combinatie van boos en verdrietig gezicht
=> Maakten het mannelijk/vrouwen aan de hand van het kapsel en de kleren
O.V. : gender van gezicht: mannelijk/vrouwelijk
2. Deelnemers beoordelen hoe boos of verdrietig persoon is
A.V. : beoordeling (1-7)
=> Mannelijk gemaakt gezicht = als boos beoordeeld
=> Vrouwen gemaakt gezicht = als verdrietig beoordeeld
Waren nochtans dezelfde gezichten!
Experiment “stereotypen verklaren mee gedrag”
Feldman, Borett en Bliss-Moreau (2009)
- Verklaren van emoties bij mannen en vrouwen (woede, verdriet, walging of angst)
Werkwijze:
1. Deelnemers krijgen 16 foto’s te zien: 8 mannen en 8 vrouwen voor elk v/d 4 emoties
Onder die foto’s stond steeds omschrijving over de emotie (bv zijn kat is dood bij verdriet)
2. Elke deelnemer krijgt opnieuw foto’s moet aangeven welke emotie persoon vertoonde
A.V. : Verklaring van emoties (dispostioneel vs situationeel)
2 soorten verklaringen: Dispositioneel: bv “het is een gevoelig persoon”
Situationeel: bv “persoon had een mindere dag”
=> hadden bij elke foto een reden gelezen dus normaal geen dispositionele verklaringen!
Fundamentele attributiefout: Bij causale attributie van gedragingen persoonseigenschappen
overschatten en situationele factoren onderschatten
=> Veel meer dispostionele verklaringen bij vrouwen dan bij mannen
=> Waarschijnlijk nóg sterker verschil in dagelijks leven
Elias Biesmans 43 Sociale psychologie: 2015-2016
6.4 Wanneer beïnvloeden stereotypen informatieverwerking?
1. Als tijdsdruk of cognitieve belasting de verwerking van individuerende informatie
bemoeilijkt.
2. Als er teveel individuerende informatie is om dit allemaal in een totaalbeeld te integreren.
3. Als er een gebrek is aan motivatie om individuerende informatie te verwerken
=> de persoon in kwestie kan je niets schelen
Verhinderen stereotypen niet dat andere de facto meer valide of toepasselijkere
stereotypen toegepast worden => concurrentie
Experiment “stereotypen bij wetsovertreding”
Goff, Jackson, Di Leone, culatta en Ditomasso (2014)
Waarom afro-Amerikanen 18x meer kans op wetsovertreding hebben dan Europees-
Amerikanen
Werkwijze:
1. Blanke deelnemers beoordelen : Mensen, Zwarte mensen en blanke mensen.
Op aantal schalen die aspecten van het stereotype van onschuldige kinderen weerspiegelden
=> Zwarten minder onschuldig in “interessante categorieën” (10-13 en 14-17)
Elias Biesmans 44 Sociale psychologie: 2015-2016
De ironische rol van moreel krediet
Kerngedachte: mensen denken moreel krediet te hebben opgebouwd
=> gaan onderdrukking van stereotype opheffen => hebben juist meer stereotype gedachten
Experiment “opbouwen moreel krediet”
Monen en Miller (2001)
Werkwijze
Fase 1: Deelnemers selecteren uit 5 personen => eenvoudig want 1 “superkandidaat”
O.V. profiel “superkandidaat”
1. Super = zwart + overige = blank
2. Super = vrouw + overige = man
3. Super = blank + overige = blank => controleconditie
Fase 2: Deelnemers kiezen kandidaat voor een functie
Bij 1: Kiezen van een agent in “blanke” wijk
Bij 2: Kiezen van een commercieel agent in cementfabriek
A.V.
1. In hoeverre maakt de etniciteit v/d kandidaat een verschil? (zwart, indifferent, of blank)
2. In hoeverre maakt het geslacht v/d kandidaat een verschil? (vrouw, indifferent of man)
=> Discriminatie sterker bij: Seksisme (man of vrouw) dan bij racisme (zwart of blank)
=> Moreel krediet opbouwen zorgde voor meer discriminatie
Elias Biesmans 45 Sociale psychologie: 2015-2016
HOOFDSTUK 7: Agressief gedrag
Agressief gedrag: gedrag dat wordt uitgebracht met de intentie om de socius te pijnigen.
Gevolgen gebruik van “intentie”:
- Gedragingen die ongewild of toevallig pijn veroorzaken => geen agressie
- Gedragingen die bedoeld werden om te pijnigen maar hun doel missen => wel agressie
Probleem: intenties zijn niet observeerbaar (covert gedrag)
Oplossing 1: Zelfbeschrijving
- Sterke sociale norm bij agressie
- Individuele of groepsverschillen te wijten aan:
1. Verworven kennis sociale norm (kind vs volwassene)
2. Belang gehecht aan sociale wenselijkheid
3. Verschil in hoe sterk de norm geldt voor hun groep (bv agressie door vrouwen)
En tegenover andere groepen (bv agressie tegen een kind)
Oplossing 2: Beschrijving door anderen
- Anderen kunnen niet veel beter waarnemen dan onderzoeker zelf
- Verschillen te wijten aan irrelevante factoren:
1. Uiterlijk, lidmaatschap groep
2. Attitude tegenover (groep van) handelende persoon
=> kwaadaardige intenties toeschrijven aan onaardige persoon
Voorgaande definitie dus niet helemaal correct:
1. Gedrag omschrijfbaar als agressief maar dat niet is
=> gebrek aan intentie bv: kind slaan als “disciplinaire maatregel”
2. Gedrag agressiever noemen als iemand minder geleerd/moeite doet om schade van zijn
gedrag als onbedoeld te bestempelen
3. Gedrag agressiever beoordelen omdat persoon tot een bepaalde groep hoort of
sympathiek wordt beoordeeld alsook naar welke groep zijn gedrag gericht was
Alternatieve definitie:
Agressief gedrag: gedrag waarvan het voornaamste kenmerk is dat het de situatie van één
of meer anderen aversiever maakt.
Aversiviteit: af te leiden uit vermijdings of ontvluchtingsgedrag (of het gebrek daaraan)
Beperking: arbitraire elementen
- Wat is het “voornaamste” kenmerk
- Hoe breed is “de situatie”
- Wiens perspectief aversiviteit situatie
Elias Biesmans 46 Sociale psychologie: 2015-2016
Specificatie alternatieve definitie => gedrag niet louter reactief
=> Dus niet dwingend uitgelokt door (niet) sociale-context
=> Niet laten slagen van student die criteria niet haalt = geen agressie
=> Student lager cijfer geven dan wat hij verdient => wel agressie
Fysieke en verbale agressie hebben effect op zelfde hersenstructuren
Verbale agressie kan evenveel of soms meer gevolgen hebben dan fysieke
Vanwaar verschil?
1. Fysieke agressie is strafbaar, veel vormen van niet fysieke agressie zijn dat niet
=> verschil te verklaren aan de hand van bewijsbaarheid van de twee
2. Verbaal gedrag is uiting van mening en de vrijheid die daaraan vasthangt
7.1 Hoe valt agressief gedrag te bestuderen?
Probleem: sterke sociale norm tegen (fysieke) agressie
Oplossing: agressiemeting vermommen als iets anders:
1. Competitiespel met aversieve prikkel van winnaar naar verliezen
2. “Hot sauce” bepalen portie => aversieve prikkel voor volgende (pseudo) deelnemer
3. Beoordeling over prestatie van iemand anders => ongunstigheid = meting van agressie
Beoordeling heeft 3 componenten:
- prestatie: de feitelijke prestatie zelf
- foutenvariabiliteit: marge fouten gemaakt door systeem
- systematische fouten: vertekeningen onder invloed van de eigenschappen v/d beoordelaar
of die zijn houding tegenover de prestatie en/of de te beoordelen persoon.
=> component om agressie te meten
4. Agressie is ook meetbaar door geringer aantal appetitieve prikkels uit te delen
De manipulatie van ervaren agressie:
Nood aan geloofwaardige manier van bejegening:
- Vooraf een (on)gunstige beoordeling geven => zowel cijfer als commentaar
- “Per ongeluk” praten over deelnemer => beledigende commentaar
Agressie uitlokken:
Bij sommige onderzoeken nood aan redelijke mate van agressie
=> effectieve manier agressie uitlokken = provocatie (agressie tegenover zelf)
Oppassen veralgemening onderzoeksresultaten:
Provocatie kan vertekend beeld geven => niet altijd zelfde mate agressie bij niet
geprovoceerde deelnemers
Een voorbeeld van onderzoek:
Experiment “effect van stress op creativiteit”
Berkowitz en Frodi (1977)
Elias Biesmans 47 Sociale psychologie: 2015-2016
Werkwijze:
1. Toedienen van lawaaistoten aan andere pseudodeelnemer (maakte essay). Elke 5s
minstens één stoot en elk van de 24 intensiteiten minsten eenmaal gebruiken/
O.V. : reactie van onderzoeker na elke 5 lawaaistoten
- “Goed bezig” (versterking)
- “U geeft wel vrij harde lawaaistoten” (straf)
- Geen commentaar (controleconditie of basislijn)
2. Beoordelen essay aan de hand van lawaaistoten
O.V. : plaats van apparaat
- Stond in dezelfde ruimte als bij 1
- Werd naar een andere ruimte gerold
A.V. : aantal lawaaistoten dat werd gegeven
=> Deelnemers in versterkte/bestrafte conditie gedroegen zich meer/minder agressief
MAAR enkel als de machine in dezelfde ruimte stond
Apparaat = discriminatieve prikkel
=> aanwezigheid = verband tussen agressie en versterking/straf
=> afwezigheid = S-delta
Agressie dus (zoals eender welk) gedrag vatbaar voor instrumentele conditionering
Negatieve emoties zijn niet per sé nodig bij agressie
7.2 De Freudiaanse visie op agressie Kerngedachte: mensen worden geboren met twee even krachtige driften
Levensdrift (eros) => zelfverwezenlijking
Doodsdrift (thanatos) => zelfvernietiging
Beide driften moeten worden uitgeleefd zoniet nemen ze toe in kracht
=> onderdrukken = tijdelijke oplossing
Afname doodsdrift:
1. Verschuiven van jezelf (zelfvernietiging) naar anderen.
Anderen => leven(loze) objecten waarvan het welzijn “je worst zal wezen” = secundaire
objecten
2. Passief uitleven:
- Genieten van agressie van anderen
- Genieten van rampspoed anderen
3. Sublimatie => uitleven via maken van: (agressieve) muziek, literatuur, films of beeldende
kunst
Tijdelijke afname = catharsis (zuivering)
=> woede best op tijd uiten
Problemen visie:
1. Grotendeels niet falsifieerbaar
=> catharsis op teveel manieren bereikbaar
Elias Biesmans 48 Sociale psychologie: 2015-2016
2.Voor zover toetsbaar: overwegend weerlegd
- Mensen grijpen niet elke kans tot agressie aan
- Sterke situationele invloeden op agressief gedrag
- Onderdrukte agressie neemt niet toe
- Geen observeerbare vermindering agressief gedrag na “catharsis”
=> Na agressie meestal meer in plaats van minder agressie
Experiment “pleidooi tegen abortus”
Bushman (2002)
Werkwijze:
1. Deelnemers schrijven pleidooi voor of tegen abortus
2. Krijgen slechte beoordeling gegeven door een pseudodeelnemer
3. Moeten pleidooi van pseudodeelnemer evalueren
O.V. actie tussen krijgen van beoordeling en het beoordelen
- 1/3 boksen op boksbal met gedachten gericht op negatieve beïnvloeding (wraak)
- 1/3 boksen op boksbal met gedachten gericht op fitheid (afleiding)
- 1/3 gewoon wachten (controleconditie)
A.V.
- Meting boze en blije gedachten
- Meting agressie aan de hand van reactie-competitiewedstrijd (lawaaistoten)
=> Boksende deelnemers waren agressiever
=> Afreageren helpt dus niet => catharsis ook niet
7.3 De frustratie-agressie hypothese Kerngedachte: mensen reageren agressief als ze er niet in slagen een begerenswaardig doel
te bereiken (frustratie)
Experiment “frustratie leidt tot agressie”
Dill en Anderson (1995)
Werkwijze:
1. Deelnemer krijgt (té snelle) instructies van proefleider over het vouwen van origami.
Pseudodeelnemer vraagt “kan het wat trager”
O.V. antwoord proefleider
- “die van ons heeft vis gebakken” => onrechtvaardige frustratie
- “de ruimte is door anderen gereserveerd” => rechtvaardige frustratie
- “ok ik zal wat trager gaan” => controleconditie
A.V.
- Vragenlijst over gevoelens van frustratie en agressie
- Evaluatieformulier over proefleider (vriendelijkheidsscore/competentiescore)
=> Slechte beoordeling zowel bij onrechtvaardige als rechtvaardige frustratie
=> Gedwarsboomd worden bij het bereiken van doel lokt agressie uit
Elias Biesmans 49 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “bereiken doel leidt tot agressie”
Muller, Bushman, Subra en Ceaux (2012)
Werkwijze:
1. Deelnemers doen een waarnemingscompetitie tegen een andere pseudodeelnemer
Beeld van 70ms => dollarteken of niet
2. Deelnemers kregen score van 65%
O.V. : Winst of verlies van competitie
- Andere had 80% (verloren = frustratie)
- Andere had 50% (gewonnen = bereiken doel)
A.V. : meting van agressie via reactiesnelheid-competitie (lawaaistoten)
=> winnaar agressiever dan verliezers
=> meer na bereiken doel dan na frustratie
Vervolgonderzoek: winst verhoogt agressie en verlies verlaagt agressie
7.4 Provocatie en agressie Kerngedachte: mensen zien hun eigen agressie als reactie op een provocatie en als een straf
tegenover de provocateur
Provocatie: agressie door anderen waargenomen als:
- Intentioneel schadelijk gedrag
- Niet zelf uitgelokt
Implicaties:
1. Mensen kunnen provocatie accuraat beoordelen
2. Agressie is niet afhankelijk van andere factoren
3. Agressie is altijd tegen provocateur
4. Agressie is proportioneel aan ernst provocatie
Deze implicaties zijn (volgens mij) grotendeels weerlegd a.d.v. volgende experimenten
1. Experiment “verontschuldiging leidt tot meer agressie”
Zechmeister, Garcia, Romero en Vas (2004)
Werkwijze:
1. Deelnemers maken intelligentietest
2. Krijgen te horen dat ze “slechter dan gemiddeld” scoorden + “oei verkeerde test”
3. Begeleidster interpreteert resultaten + vermeld nog eens ondermaatse score
O.V. : reactie proefleider na terugkomst
- Informeert begeleidster => die neemt haar negatieve feedback terug (leed ongedaan)
+ verontschuldiging
- Informeert begeleidster => die neemt haar negatieve feedback terug (leed ongedaan
- Doet verder alsof er niets aan de hand is
=> ongedaan maken leed had geen invloed
=> na verontschuldiging negatievere beïnvloeding => gaven meer de schuld
Elias Biesmans 50 Sociale psychologie: 2015-2016
2. Perceptie provocatie is manipuleerbaar, maar ook manipulatie van de intentie kan
waargenomen ernst van de schade manipuleren.
Experiment “CEO verpest bonus werknemers”
Ames en Fiske (2013)
Werkwijze:
1. Deelnemers zien een beschrijving van situatie waar werknemers die ook aandeelhouders
waren een geringere winstuitkering krijgen wegens slechte investering van de CEO
O.V. : schuld van de CEO
- CEO deed het expres om werknemers harder te laten werken (opzet-conditie)
- CEO dacht dat het een goede investering was (ongeluk conditie)
=> beschrijving financieel nadeel was identiek
A.V. : beoordelen ernst van schade
=> Schade bij opzet-conditie significant groter geacht dan in ongeluk conditie
Vervolgexperiment “rivier droogt op en verpest oogst”
Ames en FIske (2013)
Werkwijze:
1. Deelnemers krijgen beschrijving hoe het opdrogen van een rivier allerlei schade had
berokkent aan een groep mensen
O.V. : oorzaak opdrogen rivier
- Naburig dorp had rivier omgeleid (opzet-conditie)
- Natuurlijke oorzaken (ongeluk conditie)
A.V. : schatten van geleden schade na “zien” van kostenposten
=> In ongeluk conditie vrij goede schatting (niet significant verschillend van echte kost)
=> In opzet-conditie significante overschatting van kosten
3.Agressie verplaatst van ene (bv provocateur) naar andere
Triggered displaced agression: optreden verplaatsing agressie als het slachtoffer de agressor
ook ietswat geprovoceerd heeft maar licht genoeg zodat dit geen meetbare agressie zou
uitlokken.
Experiment “TDA”
Pedersen, Gonzales en Miller (2000)
Werkwijze:
1. Deelnemers maken anagramtaak
O.V. : omstandigheden maken taak + beoordeling
- Vervelende muziek + slechte evaluatie
- Aangename muziek + bovengemiddelde evaluatie
2. (trainee) onderzoekster lees deelnemers meerkeuze vragen voor
O.V. : gedrag onderzoekster + beoordeling
- Versprekingen, snel en toont verkeerde kaart + slechte evaluatie
- Comfortabel tempo zonder fouten + gemiddelde evaluatie
A.V. Beoordeling van de onderzoekster
Elias Biesmans 51 Sociale psychologie: 2015-2016
=> Geen provocatie in fase 1 = geen invloed op evaluatie
=> Wel provocatie in fase 1 en (lichte) in fase 2 => negatieve beoordeling
4. Agressie proportioneel met provocatie?
=> neen mate hangt af van veel verschillende factoren
Experiment “toeteren voor groen licht”
Doob en Gross (1968)
Werkwijze:
Onderzoekers blijven voor een groen licht stilstaan
O.V. : type wagen
- Grote nieuwe wagen (hoge sociale status)
- Kleine oudere wagen (lage sociale status)
=> Veel en sneller getoet bij: lage sociale status + mannen toeten sneller
Vervolgonderzoek : - Vrouwen toeten minder dan mannen
Deaux (1971) - Beide toeteren vaker naar vrouw
Voelen we ons beter na een agressieve reactie op provocatie?
Experiment “agressie na provocatie”
Carlsmith (2008)
Werkwijze:
1. 4 deelnemers krijgen elks 1 dollar (per ronde) kunnen deze in pot steken => 1.4X en
verdeeld onder deelnemers => zie mulder (2008)
De test gebeurde op computers, deelnemers speelden tegen virtuele anderen
Tijdens eerste 2 ronden waren er 2 coöperatief daarna “tit fort at”
Vierde gaf eerste rond 50 cent, daarna “freeriden”
O.V. mogelijkheden na spel
1: Zelf 5 cent afstaan => Kiezen van iemand die dan 15 cent moet afstaan (bestrafferconditie)
2. “een andere deelnemer” straft profiteur voor 1.65 (getuige conditie)
3. Geen extra mogelijkheid (controleconditie)
4. Inbeelden van bestrafferconditie
5. Inbeelden van getuige conditie
A.V. 1: - Positieve/negatieve emoties (1-7)
- Gedachten bij andere deelnemers (1-7)
6. Deelnemers moeten zich in andere conditie voorstellen:
Conditie 1/4: Inbeelden hoe ze zich voelen als iemand anders straft
Conditie 2,3 en 5: Inbeelden hoe ze zich voelen als zij hadden gestraft
A.V. 2: Beter/slechter (1-7)
=> Straf uitdelen doet slechter voelen dan getuige zijn
Deelnemers realiseerden dit niet want scoren bij inbeelden waren hetzelfde
=> Getuigen of inbeelden van getuigen zouden zich beter voelen als straffer
=CONTRADICTIE
Elias Biesmans 52 Sociale psychologie: 2015-2016
7.5 Agressie en macht en onmacht Agressie als gevolg van machtsverlies
Experiment “oncontroleerbare aversieve prikkels doen agressie toenemen”
Donnertstein en Wilson (2008)
Werkwijze:
1. Deelnemers schrijven opiniestuk over watergateschandaal
2. Tijdens dat hun opiniestuk wordt beoordeelt maken ze wiskunde oefeningen
O.V. : Omstandigheden van maken van de oefeningen
- Lawaai + subjectieve macht over lawaai
- Lawaai + geen macht over lawaai
- Geen lawaai (controleconditie)
3. Feitelijke beoordeling van hun opiniestuk via schokken en commentaar
O.V. : #schokken en soort commentaar
- 9 schokken en negatieve commentaar (provocatie)
- 1 schok en positieve commentaar (geen provocatie)
4. Deelnemer leid taak woordassociaties (zie milgram) en bestraft met schokken
(zelf kiezen intensiteit tussen 1-8)
=> Geprovoceerde gaven sterkere schokken dan niet geprovoceerde
= lawaai had geen effect op niet geprovoceerde
=> Versterkt effect bij onmacht over lawaai
Subjectieve macht ook minder agressie dan bij controleconditie?
Experiment “subjectieve macht bij agressie omwille van uitsluiting”
= Smaaktest
Warburton, Williams en Cairns (2005)
Werkwijze:
1. 3 Deelnemers (1 echte) spelen in wachtkamer met een bal
O.V. : Aantal keren dat deelnemer bal krijgt
- Deelnemer krijgt de bal 3 keer daarna noch een blik noch een bal (uitsluitingsconditie)
- Deelnemer krijgt bal ongeveer even veel als de 2 anderen (niet uitsluitingsconditie)
2. Deelnemer hoort harde en aversieve lawaaistoten
O.V. : macht over lawaaistoten
- Onvoorspelbare/oncontroleerbare stoten: 1-11sec en tussen elke stoot 3-33 sec (onmacht)
- Drukken op knop voor 5 sec durende stoot, en niet langer wachten dan 15sec (macht)
3. “Hot sauce” procdedure
A.V. portie pikante saus = teken van agressie
=> Uitgesloten + onmacht = meer agressie
=> (niet) uitgesloten + subjectieve macht = minder agressie
Ervaring macht elimineert agressie door uitsluiting?
Niet per sé 2 andere denkpatronen mogelijk:
1. Uitsluiting op zich lokt geen agressie uit, alleen maar in combinatie met onmacht
2. Onmacht lokt alleen agressie uit bij uitgesloten personen
Elias Biesmans 53 Sociale psychologie: 2015-2016
Onmacht maakt vijandige humor leuk
Vijandige grap: negatieve boodschappen over medemensen overbrengen als grap omdat ze
die in de serieuze vorm niet durven uiten
Experiment “onmacht maakt vijandige grappen leuker”
Weinstein, Hodgings en Ostvik-White (2011)
Werkwijze:
1. Deelnemer makken zinnen met 5 woorden
O.V. : context woorden
- Woorden die te maken hadden met autonomie (Kans, vrij autonoom)
- Woorden die te maken hadden met externe controle (moet, beperkt)
2. Deelnemers kijken naar 4 vijandige en 4 niet vijandige grappige filmpjes
A.V. : Aantal keer hardop gelachen
=> Autonomie = vaker lachen met niet vijandige filmpjes (lijkt me niet significant)
=> Externe controle = vaker lachen met vijandige filmpjes
Vervolgstudie
Weinstein (2011)
Zelfde principe maar deze keer ook zonder priming => controleconditie
=> Autonomie = vijandige minder dan C.C.
=> Externe controle = vijandige grappiger dan C.C.
Doorgaans: Niet vijandige grappen grappiger dan vijandige tenzij bij externe controle
7.6 Het “General Aggression Model” Kerngedachte: Model dat zowel persoonsgebonden als situationele determinanten bevat.
3 Routes die agressie uitlokken of intensifiëren:
1. Agressieve “oplossingen”
2. Opwekken/intensifiëren
3. Intensifiëren agressie uitgelokt door andere factoren
1
2
3
4
Elias Biesmans 54 Sociale psychologie: 2015-2016
4. Als persoon zich KAN en WIL bezinnen over primary appraisal
=> Secondary appraisal:
- Nadenken juistheid interpretatie en spontane reactie
- Afweging van voor- en nadelen diverse reacties
- Afwegen gevolgen van een (niet) agressieve reactie
=> Woede kan iemands gemoedsrust ontnemen die nodig is voor secondary appraisal
Factoren kunnen langs meerdere routes invloed hebben
Routes kunnen op hun beurt elkaar beïnvloeden
G.A.M. Klasseert dut enkel de determinanten?
Neen want:
1. Incorporeert schijnbaar tegenstrijdige invloeden (winst tegenover verlies)
2. Verklaart lastig verklaarbare situationele factoren
=> wapeneffect:
= wapen => associatie met agressie => waarneming wapen => agressieve gedachten
3. Verklaart waarom agressie toeneemt eenmaal het in gang is gezet
Openlijk agressief gedrag => doet arousal en gedachten toenemen => nog meer agressie
4. Elke route heeft specifieke predicties over de richting van de te verwachten invloed en
over de omstandigheden waarin die invloed zich manifesteert
Bv: Arousal ↑ => agressie ↑ als agressieve responsen dominant zijn
Agressieve gedachten ↑ => agressie ↑ in ambigue situaties
=> Toetsen welke route “nieuwe” determinanten nemen
Gewelddadige computerspellen: inleidende opmerkingen
- Onderzoek gericht op fysieke agressie => slingerbeweging tegenover vroeger
1. Vele andere dingen lokken meer agressie uit dan games
- Logisch ongeldig bij een studie over het effect van een determinant
= Geen onderzoek “sterkste” effect maar wel: is er een effect?
2. Veel mensen spelen games en worden geen massamoordernaar
- Onderzoek gaat ook over “gematigde” vormen van agressie
=> beetje fout van de onderzoekers die oorzaken van schoolshootings willen bewijzen.
3. Volwassen kennen verschil tussen echte en virtuele wereld
- Verwart vaststelling van een effect met de verklaring van zo’n effect
=> enige manier waarop games tot agressie kunnen leiden is als iemand denkt dat, dat het in
game gedrag ook “in real life” toelaatbaar is
4. Psychologen moeten niet zeggen wat mensen mogen doen in hun vrije tijd
- Misvatting resultaten met (beleids) maatregelen
=> Factor die agressie doet toenemen kan andere sociaal wenselijke gevolgen hebben
=> Alternatieven lokken nóg meer agressie uit
Elias Biesmans 55 Sociale psychologie: 2015-2016
Toetsing van het G.A.M. gewelddadige spellen lokken agressie uit
Experiment “invloed van games op overt en covert gedrag”
Anderson en Dill (2000)
Werkwijze:
- Deelnemers spelen 2 games die evenveel arousal uitlokken
=> agressie dus niet via route van fysiologische arousal
Wel via route van (agressieve) gedachten en gevoelens
1. 15 minuten spelen => affectiemeting
2. Opnieuw 15 minuten spelen => agressiemeting (lezen van woorden => snelheid)
3. Spelen opnieuw 15 minuten => meting via reactiesnelheid-competitie (lawaaistoten)
=> Geen effect op gerapporteerde gevoelens
=> na agressief spel = niet meer intense maar wel langdurigere lawaaistoten
Mediatie-analyse:
=> Agressie gemedieerd door het effect op de toegankelijkheid van agressieve gedachten:
Agressieve gedachten => verwachten agressie van anderen => agressief gedragen
Experiment “agressieve gedachten bouwen zich op”
Hassan, Bègue, Scharkow en Bushman (2013)
Werkwijze:
1. Deelnemers spelen 3 opeenvolgende dagen 20 minuten een (niet) gewelddadig spel
2. Na spelen: ambigue situatie verhaal afmaken door 20 dingen op te lijsten
=> blind beoordeelt op agressiviteit
3. Reactietijd competitie
=> Meer agressieve gedachten/gedrag naarmate meer dagen spelen
=> Agressieve gedachten mediëren effect van game op agressief gedrag
Vervolgonderzoek: games kunnen ook arousal en agressie gerelateerde gevoelens uitlokken
Agressieve gedragingen worden door contrastwerking als minder agressief beschouwd
Experiment “game zorgt voor contrastwerking”
Greitemeyer (2014)
Werkwijze:
1. Deelnemers spelen een (niet) gewelddadig spel
=> beoordelen verbale/fysieke agressie (1-9)
O.V. Wie vertoont dit gedrag
- Inbeelden dat ze het zelf vertonen
- Inbeelden dat een ander het vertoont
=> Enkel eigen gedrag minder agressief beoordeelt na spelen gewelddadige game
Vervolgexperiment Greitemeyer
Enkel inbeelden zelf gedrag te vertonen + A.V. via “hot sauce methode”
=> Eigen gedrag “minder” agressief beoordelen en dus agressiever gedragen = veel meer
saus
Elias Biesmans 56 Sociale psychologie: 2015-2016
HOOFDSTUK 8: Altruïstisch gedrag Kerngedachte: Gedrag met ENKEL de intentie te hebben iemands situatie appetitiever te
maken
Methodologie van een onderzoek over altruïsme: aanwezigheid sociale norm maakt het
moeilijk te onderzoeken => metingen vaak anders ingekleed (zoals bij agressie)
8.3: De ‘altruïstische intentie’ en de beoordeling van gedrag Sociaal wenselijk => sociale versterker => “schijnbaar” altruïsme sterk afgestraft
=> persoonlijk “voordeel” neutraliseert niet alleen goede daad maar maakt ze tot iets slecht!
Experiment “hart veroveren via vrijwilligerswerk”
Newman en Cain (2014)
Werkwijze:
1. Deelnemers beoordelen man die hart wil veroveren door mee met haar vrijwilligerswerk
te doen
O.V. : plaats van vrijwilligerswerk
- Koffiebar
- In een daklozencentrum
A.V. : - Moraliteitsschaal
- Bijdrage tot een betere wereld
=> Man in daklozentehuis = minder moreel hoogstaand
=> Beiden dragen evenveel bij tot betere wereld
Vervolgexperiment:
Werkwijze:
1. Deelnemers worden gevraagd een fundraiser te verkiezen
O.V. : type fundraiser
- weinig geld + beperkt bedrag houden
- veel geld + groter bedrag houden
=> Mensen kiezen voor kleine niet omdat “ze iemand zijn winst misgunnen”
Wel omdat “niemand winst mag maken op kan van het goede doel”
GAP experiment:
Kort: GAP campagne beoordelen
GAP geeft helft winst weg voor de strijd tegen HIV/AIDS
=> Besmet altruïsme wordt negatief beoordeelt (GAP maakt winst + geeft goede doel)
Wordt slechter beschouwd dan helemaal niets doen
=> Als deelnemers eraan herinnert worden dat GAP eigenlijk niets moet geven erodeerd dit
effect
Elias Biesmans 57 Sociale psychologie: 2015-2016
8.4: Waarom helpen mensen? Evolutionaire theorie: mensen helpen anderen voor overleving van hun genen.
Bij gebrek aan familiale banden = helpen lokt wederkerig gedrag uit
Versterkers en straffen voor helpend gedrag
Kerngedachte: verwachting dat (niet) helpen (on) wenselijke uitkomsten brengt
=> verwachte balans bepaalt gedrag
=> Deze verwachtingen verworven via instrumenteel/proportioneel leren
Versterkers voor helpen straffen voor niet helpen
- Kans later geholpen te worden
- Sociale versterkers/straffen bv: bewondering / lafaard
- Emotionele reacties versterkers/straffen bv: blijdschap / verlies zelfvertrouwen
Straffen / kosten voor helpen en versterkers voor niet helpen:
- Tijd, geld en moeite kwijt (straf) of uitgespaard (versterker)
Experiment “altruïstisch gedrag brengt eigen versterkers met zich mee”
Dunn, Aknin en Norton (2008)
Werkwijze:
1. Deelnemers krijgen de vraag hoe gelukkig ben je? + krijgen 5 of 20 dollar
O.V. : Functie van het geld
- Geef het maar uit aan jezelf
- Geef het uit voor anderen
2. Deelnemer wordt s ’avonds gebeld met de opnieuw de vraag “hoe gelukkig ben je”
=> Deelnemers uit 2de conditie waren significant gelukkiger
Experiment “genieten van geven omwille van associatie met sociale versterkers”
Aknin, Hamlin en Dunn (2012)
Werkwijze:
1. Deelnemer(tjes) maken kennis met (3) poppetjes die graag snoep eten
Kind krijgt 4 snoepjes en wordt aangemoedigd elke pop er 1 te geven (laatste voor zichzelf)
2. Kinderen maken kennis met nieuwe pop (aapje) en krijgen 8 snoepjes
O.V. : geven van snoepje
- onderzoeker “vond” snoepje en gaf het aan aapje
- onderzoeker “vond” snoepje en gaf het aan kind met de vraag het aan het aapje te geven
- onderzoeker vraagt of kind van hem aan aapje geeft
A.V. : gelaatsuitdrukkingen van het kind (1-7)
=> even gelukkig bij krijgen 8 snoepjes dan bij het zien van het geven aan aapje
=> Blijer bij het geven “extra” snoepje dan bij het krijgen van 8
=> Nóg blijer bij het zelf geven van een snoepje dan bij het geven van een extra snoepje
Elias Biesmans 58 Sociale psychologie: 2015-2016
Mythe van Kitty Genovese: vrouw wordt vermoord terwijl er een heleboel mensen iets
hadden gemerkt. => relatief groot mythe gehalte maar bracht wel interessante uitkomsten
aan het licht.
Bystander effect:
Experiment “epilepsie op de intercom”
Darley en Latané (1968)
Werkwijze:
1. Deelnemers praten via intercom met elkaar over persoonlijke problemen
- Voor gesprek vermeld 1psdn dat hij weinig stress kan verdragen => epilepsie
2. Deelnemer praat (met pseudodeelnemers)
=> 1 ervan krijgt een epilepsieaanval
O.V. : Aantal deelnemers die meedoen aan gesprek (steeds maar 1 echte)
- 2, 3 of 6 (+ voorstellen)
A.V. : Latentie hulpverlening + % hulpverlening
=> achteraf nog interviews en zelfbeschrijvingen
=> Denken dat iemand anders helpt = diffusie van verantwoordelijkheid
=> Kennismaking elimineert dit effect
Eerste model van Darley en Latané
Elias Biesmans 59 Sociale psychologie: 2015-2016
Experiment “rookexperiment”
Latané en Darley (1968)
Werkwijze :
1. Deelnemer(s) zit in een wachtkamer en deze vult zich met rook
O.V. : Andere aanwezigen
- 1 Deelnemer, 3 deelnemers
- 1 Deelnemer en 2 pseudodeelnemers (die niets doen)
A.V. : - Latentie opmerken rook
- Latentie melden rook
- Proportie meldingen binnen 6 min
Resultaten:
1Dn: - mediaan opmerken = 5sec
- 18/24 verlaten kamer
3Dns: - mediaan opmerken = 20sec
- 3/8 groepen gaat minsten 1 Dn de kamer uit (hypothetische kans was 98%)
1Dn + 2 Psdn: - mediaan opmerken = 20sec
- 1/10 verlaat kamer
=> Verklaring: dachten dat rook iets onschuldig was
= noodsituatie ambigue => impliciete sociale invloed bij interpretatie
Aanpassen model:
Vervolgexperiment “gevallen vrouw”
Mix van: - persoon in nood => epilepsie-experiment
- reactie van andere getuigen waarnemen => rookexperiment
Latané en Rodin (1969)
Werkwijze:
1. Mannelijke deelnemers vullen vragenlijst in, in een wachtkamer
2. Geluidsband vallende vrouw => valt + 1 minuut hulpgeroep
O.V. : Aanwezigen in kamer
- 1Dn, Dn+Psdn, 2Dns (onbekenden), 2Dns (vrienden)
A.V. : Latentie van hulpverlening
Elias Biesmans 60 Sociale psychologie: 2015-2016
=> Hypothetisch met 2 = 91%
2 vrienden = 70% en 2 onbekenden = 40%
Zelfbeschrijvingen, interviews
- Niet beseffen noodgeval (46%)
- Dachten dat iemand anders zou helpen, beetje vreemd (25%)
- Wisten niet hoe te helpen / wouden vrouw niet in verlegenheid brengen
=> Je moet weten hoe hulp te verlenen
Opnieuw uitbreiding van het model:
Bystander effect nog bewezen in vele anderen omstandigheden:
Experiment “hulpvraag bij niet fysiek aanwezige getuigen”
Blair, Thompson en Wuensch (2005)
Werkwijze:
1. Deelnemers worden gevraagd een URL door te sturen (mail)
O.V. : aantal adressen dat de mail aan gericht was
- Deelnemer was alleen (specifieke ontvanger)
- Deelnemer + 1 fictief adres
- Deelnemer + 14 fictieve adressen
- Deelnemer + 49 fictieve adressen
A.V. : Wel of niet antwoorden van deelnemer
=> Bystander effect als je meerdere mensen aanspreekt
Experiment “graffiti-experiment”
Chekroun en Brauer (2002)
Werkwijze:
2 Situaties:
- Iemand tekent graffiti in winkelcentrum (niet persoonlijke benadeling)
- Iemand gooit flessen in het park (persoonlijke benadeling)
O.V. : aantal getuigen
- 1,2 of 3
A.V. : niet verbale reacties en verbale tussenkomsten (observatie)
=> Meer getuigen = meer reacties
MAAR rekening houden met hypothetische groepen
=> Bystander effect bij graffiti en niet bij parkje
=> Je persoonlijk benadeeld voelen elimineert bystander effect
Elias Biesmans 61 Sociale psychologie: 2015-2016
Kritische bedenkingen bij het model van Latané en Darley
- Louter gebaseerd op zelfbeschrijvingen => a priori twijfelachtig
Aantoonbaar onwaar: horen “iemand die van een trap valt” => niet als noodgeval “opgevat”
Ontkennen diefstal gezien te hebben (na dat wel te hebben gezien) => sociale wenselijkheid
Experiment “Bystander effect bij kinderen”
Ross (1971)
Werkwijze:
1. Deelnemers in wachtkamer die zich vult met rook
O.V. : aanwezigen
- Alleen
- Met 2 pseudodeelnemers (volwassenen)
- Met 2 pseudodeelnemers (kinderen 4/6)
A.V. : Latentietijd helpen
=> Nog steeds bystander effect bij 2 kinderen (minder dan bij 2 volwassenen)
=> Difussie van verantwoordelijkheid bij anderen die totaal geen verantwoordelijkheid
kunnen opnemen = onmogelijk te verklaren via model van Darley en Lagrané
Priming: activeren van opgeslagen kennis door aanbieden van een prikkel die met die kennis
geassocieerd is => beïnvloedt interpretatie gedragssituatie
Experiment “Etentje winnen”
Garcia (2002)
Werkwijze:
1. Deelnemers beelden zich in dat ze een etentje hebben gewonnen + allerlei vragen zoals,
tijdstip, plaats, … => geloofwaardig maken
O.V. : Aantal mensen op etentje
- 10 vrienden of 1 vriend
- 0 => geen etentje gewonnen (controleconditie)
2. Deelnemers worden gevraagd of ze even willen meewerken aan een ander onderzoek
- Keuze tussen: niet 2,5 of veelvouden van 5 (max 30)
A.V. : aantal minuten dat iemand wou meewerken
=> C.C. : 3.8 met 1 vriend = 4.9 en met 10 vrienden = 2.3 => significant minder
=> Zich inbeelden met veel mensen samen te zijn => daling altruïstisch gedrag
Onderzoekers interpreteerden resultaten als steun voor “diffusie van verantwoordelijkheid”
= Vreemd want er waren geen anderen (enkel denkbeeldige)
=> Vraagtekens bij nut diffusie van verantwoordelijkheid om bystander effect te verklaren
Kritische bedenkingen bij experimenten over hulpverlening in noodsituaties
=> niet of iemand helpt maar wie hij/zij helpt bv: noodsituatie of misdrijf 3 partijen:
1. Slachtoffer
2. Dader
3. Persoon die hij/zij al aan het helpen was tijdens het aan de gang zijnde gedrag
Elias Biesmans 62 Sociale psychologie: 2015-2016
Vraag kan ook omgedraaid worden:
Waarom helpen we minder met meer getuigen => waarom helpen we meer als we de
enigste getuigen zijn
Van G.A.M. naar General Learning Model
Invloed van allerlei factoren of iemand zijn gedrag agressief of altruïstisch is => G.L.M.
Bv: Altruïstisch gedrag bij games => gebruikt route “de erdoor uitgelokte altruïstische
gedachten”
Altruïsme als het uitoefenen van macht
Niet of wel uitvoeren altruïsme = sociale macht
=> te extreme of te dwingende verzoeken => reactantie
- Mensen geven liever dingen vanwaar ze het effect kunnen waargeven
=> geeft gevoel van macht
Niet het geven maar het vrijwillig GEKOZEN van geven geeft plezier.
HOOFDSTUK 9: sociale vergelijking 9.1 De sociale vergelijkingstheorie, geformuleerd door festinger Kerngedachte: mensen hebben behoefte om hun meningen en vaardigheden te vergelijken.
- Vaak toetsing met objectieve realiteit (bv thermometer als je het warm hebt)
= niet altijd mogelijk:
- Moeilijk criteria vinden (hoe veel is veel)
- Potentieel psychologisch kostbaar (bv: is dit bord breekbaar? => het op de grond gooien?)
=> Sociale vergelijking = altijd tweede keuze
Enkel bij “vergelijkbare” andere (meningen en vaardigheden)
Hoe kwaliteit van vaardigheden en meningen vergelijken?
Opinie: subjectieve “juistheid”↑ - meer mensen hebben die zelfde opinie
=> streven naar uniformiteit
Vaardigheden: “grootte” ↑ - minder mensen kunnen het
=> streven naar lichte superioriteit
MAAR bij vastelling verschil => poging tot reductie
Hoe reduceren?
1. Positie veranderen
Bij vaardigheden meer niet-sociale beperkingen
=> soms onmogelijk eigen/anderen vaardigheid te veranderen
- Zelf extreem: eigen positie veranderen (“ik was wel fout”
- Zelf modaal: anderen positieve veranderen => hun mening gaan beïnvloeden
Elias Biesmans 63 Sociale psychologie: 2015-2016
2. Anderen die té extreem afwijken uitsluiten uit vergelijking
Personen die voor dreigende onaangename uitkomsten zorgen worden geweerd
- Vooral bij extreme positie of onaangename uitkomsten uit vergelijking
=> Uitsluiting vaak gepaard met vijandigheid en devaluatie
(niet bij minder vaardig)
Druk tot uniformiteit groter als:
- Neiging om te evalueren groter is (hangt af van belang of relevantie voor gedrag)
- Belang van de vergelijkingsgroep groter is (hangt af van aantrekking tot groep en relevantie
van mening/vaardigheid voor die groep)
Soms evaluatie totaal onmogelijk:
- Noch fysieke noch sociale referentie om mee te vergelijken
=> onzekere en instabiele evaluatie
9.2 Kritische evaluatie van de theorie van de sociale vergelijking Conceptuele bedenkingen:
- Geen ruimte voor sociale vernieuwing => “nieuwe” mening gewoon bijstellen aan groep
- Zogezegd enkel verklaren van evaluatie => waarom verschillen dan reduceren?
- Vastelling wie voldoende gelijkaardig is om vergelijkbaar te zijn is op zich al een vergelijking
=> CIRKELREDENERING
Bij een verschil in vergelijkingsgroep => poging tot reductie = vreemd:
Consistent met interne logica als:
- Eigen mening afwijkt
- Eigen vaardigheid geringer lijkt dan die van anderen
Inconsistent met interne logica als:
- Eigen mening in het midden zit
- Eigen vaardigheid = middenmoot of beter
Empirische basis:
=> onderscheid inductie en deductiefase soms (meer dan wenselijk) onhelder
Studies van Festinger:
1ste niet gepubliceerd:
Experiment “standpunt over thema”
Hypothese: Geen sociale vergelijking als er aan objectieve standaard getoetst kan worden
=> Enkel bij meningen geen onderzoek over vaardigheden
Werkwijze:
1. Deelnemers worden verteld dat ze goed/slecht op de hoogte zijn van een thema
2. Deelnemers schrijven hun mening op over dat thema
3. Lezen mening van anderen => waren het steeds oneens met dn
4. Deelnemers moesten een definitief standpunt innemen
A.V. : aanpassing van hun mening of niet
=> “Goed” op de hoogte => minder aanpassen mening
Elias Biesmans 64 Sociale psychologie: 2015-2016
=> zegt niets over prioriteit van objectieve maatstaven boven sociale vergelijking
- Mededeling kan gebaseerd zijn geweest op een vergelijking van deelnemers
- misschien wel sociale vergelijking: vergelijken sociaal => besluiten dat hun mening beter is
Doctoraatsonderzoek Dreyer:
Kort:
Hypothese: subjectief precieze evaluatie van een vaardigheid of mening niet mogelijk als de
enige mogelijke vergelijking zeer divergent is
- Enkel “onderbouwd” voor vaardigheden
1. Geven van indruk dat deelnemers (jongens) véél beter, gemiddeld of véél slechter waren
- via prestaties bij een taak
2. Deelnemers zeggen hoe goed ze hun taak vonden ( van zéér goed tot zéér slecht)
=> bij véél betere/slechtere indruk => Beoordeelden zichzelf als redelijk
Verklaring: gemiddelde voor hun leeftijd niet meer te gebruiken als vergelijkingsbasis
=> neutrale antwoorden bij gebrek aan vergelijkingsbasis
Wonderlijk patroon => nooit gerepliceerd
Vroeg niet naar tevredenheid taak maar naar welke prestatie ze volgende keer hoopten te
bereiken => aspiratieniveau
Sociale vergelijking dus invloed op aspiratieniveau niet op evaluatie vaardigheid
Sociale vergelijking dus op invloed op wat mensen MEEDEELEN over hun aspiratieniveau
Verwijzing studies over aspiratieniveaus:
Hypothese: Iemands evaluatie van een vaardigheid wordt instabiel als zowel objectieve als
sociale vergelijking onmogelijk is
Kort:
- Opnieuw feedback na proefbeurt + vragen hoe goed ze hoopten te presteren
=> gerapporteerde aspiratieniveau fluctueerde in functie van voorafgaande taak
Instabiel dus “descriptief waar” => niet per sé “teveel”
=> adaptief/rationeel denkbaar dat:
- Na goede prestatie => opnieuw streven naar goede prestatie
- Na slechte prestatie => lag hoger leggen => leerproces norm
CONCLUSIE: veel andere verklaringen mogelijk
Hypothetisch deductieve toetsing:
1. Behoefte om meningen en vaardigheden te evalueren?
Twee bedenkingen:
- Naïef realisme: geen verschil zien tussen werkelijkheid en werkelijkheid zoals zij die zien
=> niet afvragen of gevormde mening wel klopt
- Meningen zijn niet gemakkelijk te vergelijken => geen hiërarchische ordening van posities
mogelijk
Elias Biesmans 65 Sociale psychologie: 2015-2016
2. Beoordelen we vaardigheden op vergelijkende wijze?
Grote vis in kleine vijver effect: beste leerlingen uit middelbaar krijgen negatiever zelfbeeld
in prestigieuze universiteit
Verklaring: leerlingen vergelijken hun kwaliteiten door zich te vergelijken met anderen.
Experiment “grote vis in kleine vijver”
Alicke, Zell en Boom (2010)
Werkwijze:
1. 10 Deelnemers worden opgesplitst in 2 groepjes van 5
2. Moeten leugen detecteren (video) => iedereen krijgt 9/15
O.V. : Plaats in groep van 10 (en plaats in groep van 5)
- 5/10 (+ laatste van subgroep)
- 6/10 (+ eerste van subgroep)
A.V. : Zelfbeoordeling van prestatie en vaardigheid (1-7)
=> grote vis in kleine vijver effect
3. Alleen vergelijking met vergelijkbare anderen
Verschil tussen Festinger en Gilbert et al (1995)
Elias Biesmans 66 Sociale psychologie: 2015-2016
Implicatie evaluatie en affectieve reacties
Experiment “schizofrenie aangeven”
Gilbert et al. (1995)
Werkwijze:
1. Psychologiestudentes moeten aangeven welke van 2 close ups aan schizofrenie leed of
daar een verhoogd risico op had
O.V. : Aanwezigheid cognitieve belasting
- Niet aanwezig
- Wel aanwezig => onthouden van een 8 cijfers
2. Kregen instructievideo te zien (iemand anders voerde de taak uit)
O.V. : prestaties persoon in video
- Deze had bijna alles juist => kon op voorhand oefenen
- Deze had bijna alles fout => kreeg verkeerde feedback tijdens oefenen
=> NIET VERGELIJKBARE situatie dus niet bruikbaar voor sociale vergelijking
3. Deelnemer maakt taak en krijgt een score
= steeds 10/18
A.V. : zelfbeoordeling (1-7)
=> Bij geen extra cognitieve belasting had video geen effect
=> Bij cognitieve belasting: - Video = weinig fouten => zelfbeoordeling = slecht
- Video = veel fouten => zelfbeoordeling = goed
=> Niet verklaar door theorie van sociale vergelijking want cognitieve belasting verandert
niets aan onvergelijkbaarheid van video.
Volgens theorie: video = niet vergelijkbaar en dus geen gebruik maken om eigen vaardigheid
in te schatten => evalueren
2de experiment: “detectie oprechte vs onoprechte emoties”
Gilbert, Giesler en Morris (1995)
Elias Biesmans 67 Sociale psychologie: 2015-2016
Werkwijze:
Conceptueel bijna hetzelfde:
1. Beoordelen maar deze keer (on)oprechtheid emoties
- Geen cognitieve belasting
2. Kijken toe hoe andere deelneemster vergelijkbare taak maakt
O.V. : Vergelijkbaarheid taak andere deelneemster
- Identiek
- Makkelijker (meest expressieve kant zichtbaar)
- Moeilijker (minst expressieve kant zichtbaar)
3. Krijgen van score => altijd 10/18
O.V. : score andere deelneemster
- 16/18 : identieke of makkelijkere taak
- 4/18 : Identieke of moeilijkere taak
A.V. : - Zelfgerapporteerde vaardigheid
- Zelfgerapporteerde emoties (1-9)
- Camoufleren tussen emotiemetingen en op andere momenten
Zelfgerapporteerde vaardigheid:
=> Enkel effect van prestatie andere deelnemer bij een identieke taak
= geen effect als de ander een andere taak had gemaakt
= Te verwachten aan de hand van theorie sociale vergelijking
Zelfgerapporteerde emoties (1-9)
Prestatie van de ander had altijd een effect:
- Slechte prestatie ander => verbetering emoties
- Goede prestatie ander => verslechtering emoties
Volgens theorie: geen affectieve reactie bij een verschillende taak
In werkelijkheid wel
9.3 Een rekbare theorie? Kerngedachte: mensen vergelijken op meer dimensies dan enkel vaardigheden + niet enkel
mensen vergelijken zich aan elkaar
Waarom niet theorie vervangen?
- Toepassingsgebied wordt smaller (meningen)
- Toepassingsgebied wordt breder (vaardigheden + andere dimensies)
- optreden proces in omstandigheden waarin dit volgens de theorie onmogelijk is
(vergelijking met onvergelijkbare anderen)
- Door de theorie voorspelde gedrag treedt ook op bij populaties waar de veronderstelde
processen onwaarschijnlijk zijn
Tijd voor een aanpassing dus!
=> helaas pindakaas veel onderzoekers verwijzen kritiekloos
=> Stellen bevindingen voor als uitbreiding van de theorie niet als een falsificatie ervan
Sociale vergelijking van emoties
Kerngedachte: emoties ontstaan bij verhoogde fysiologische activiteit => arousal
Correcte interpretatie van die signalen = noodzakelijk
Elias Biesmans 68 Sociale psychologie: 2015-2016
=> mensen hebben neiging die signalen te evalueren
1. Met objectieve aanwijzingen (thermometer, op weg naar examen)
2. Anders met sociale vergelijking
=> met mensen in een zelfde situatie en met vergelijkbare fysiologische opwinding
Experiment “inspuiting verhoging fysiologische activiteit”
Schachter en Singer (1962)
Werkwijze:
1. Deelnemers krijgen een inspuiting
O.V. : inhoud spuit
- Epinefrine => verhoogt fysiologische activiteit
- Placebo
2. Krijgen uitleg over effecten van inspuiting
O.V. uitleg inspuiting
- Correct (kunnen opwinding toeschrijven aan inspuiting)
- Niet correct (inspuiting werkt “zogezegd” kalmeren)
3. Worden blootgesteld aan een andere deelnemer
O.V. : gedrag van deze andere pseudodeelnemer
- Euforisch
- Woedend
A.V. : - gedragingen van deelnemer
- Zelfbeschrijving van deelnemer
=> geen correcte uitleg => gedragen zoals pseudodeelnemer zich gedraag
=> Placebo of correcte uitleg => geen beïnvloeding door pseudodeelnemer
=> Resultaten eigenlijk niet zo éénduidig
= manipulatie opwinding en objectieve verklaring niet goed gelukt
Vervolgexperiment “inspuiting verhoging fysiologische activiteit”
Marshall en Zimbardo (1979)
Werkwijze:
1. Deelnemers krijgen een inspuiting
O.V. : inhoud spuit + uitleg
- Epinefrine + niet correcte uitleg
- Placebo
O.V. : extra fysiologische opwinding
- Extra inspuiting + gewaarwordingstaken van opwinding
- Extra inspuiting
3. Blootstelling aan euforische pseudodeelnemer
=> deelnemers in epinefrinecondities rapporteerde niet meer positieve emoties dan in
placebocondities
= Geen enkele steun voor predicties van sociale vergelijkingstheorie
=> Schachter en Singer “not amused” : verwezen naar verschillen in onderzoeksprocedures
maar repliceerden nooit zelf hun onderzoek
Elias Biesmans 69 Sociale psychologie: 2015-2016
Vervolgonderzoek: opwinding niet nodig opdat mensen emoties ervaren
=> reductie van opwinding vermindert ook niet emoties
Sociale vergelijking van rijkdom, schoonheid en opleiding
2 tegenstrijdigheden: Easterlinparadox
- Verandering welvaart samenleving zorgt niet voor duurzame verandering levensgeluk
- Binnen in een samenleving rapporteren rijkere mensen meer levensgeluk dan armeren
=> Niet absolute koopkracht is belangrijk, wel relatieve (vergelijking met anderen)
Analyse “tevredenheid”
Hypothese: Rangorde inkomen belangrijk niet absolute waarde
Boyce, Brown en Moore (2010)
Analyse steekproef van 80.000 deelnemer
- Deelnemers beoordelen tevredenheid (1-7)
- Maken van referentiegroepen (op basis van: gender, leeftijd, geografische regio,…)
=> Statistisch model toetsen
=> rangorde hangt wél samen met tevredenheid
=> absoluut inkomen hangt niet samen met tevredenheid
= zowel in volledige steekproef als in referentiegroepen
Effect rangorde is assymetrisch:
- Hoe minder mensen meer verdienen => gelukkiger
- Hoe meer mensen minder verdienen => gelukkiger maar in mindere mate
Sociale vergelijking van gedragsuitkomsten
Experiment “sociale vergelijking bij dieren”
Range, Horn, Viranyi en Huber (2008)
Kort:
1. Vragen aan hondje om pootje te geven
Verschillende condities:
=> Even veel pootjes in subtiele onbillijke conditie als in billijke
=> Onbillijke conditie zorgt voor staking
OPMERKING: aapjes merken wel verschil subtiliteit!
Sociale vergelijking altijd omwille van zelfevaluatie?
Mensen doen aan vergelijking ook al is dit helemaal niet nodig:
- Duidelijke evaluatie al beschikbaar
- Positie ten opzichte van anderen is irrelevant
Bv eigen financiële situatie => wat maakt het uit hoe rijk anderen zijn
- uitkomst staat soms vooraf vast
- Gewenste uitkomst beïnvloedt gebruik vergelijking
Elias Biesmans 70 Sociale psychologie: 2015-2016
Alternatieve motieven van vergelijking:
Zelfverheffing: vergelijken in de hop zichzelf te kunnen vleien met de vaststelling beter (af)
te zijn dan anderen
Zelfbevestiging: Vergelijken in de hoop het beeld dat ze al van zichzelf hadden te bevestigen
Zelfverbetering: Vergelijke in de hoop aanwijzingen te vinden over wat ze moeten doen om
beter (af) te worden in de toekomst
=> motief bepaalt mee hoe vergelijking verloopt
Draait alles om het zelf?
- Niet alleen zelf/ander vergelijking => bv iemand groot/klein noemen in vergelijking met
anderen
=> zelfbeoordeling is misschien kwalitatief anders dan beoordeling van anderen
9.4: Naar een theorie van sociale competitie en sociale integratie - Juiste meningen en goede ervaringen nodig om succesvol en gelukkig te funtioneren:
1.Kunnen omgaan met de eisen van “het leven” (de natuur, werk,…)
2. Bevredigende toegang verwerven tot gewenste schaarse goederen
=> Aangaan van sociale competitie of integreren in groepen die goederen hebben
Verwerven van schaarse goederen zorgt voor vergelijken:
- Vaardigheid die nuttig is voor eisen van het leven
=> vergelijken van vaardigheid met functie-eisen
- Vaardigheid die nuttig is voor sociale competitie/integratie
=> vergelijken van vaardigheid door sociale vergelijken (+preferentiële manier)
Kort sociale vergelijking treedt op:
- Om eigen concurrentiepositie te beoordelen/verbeteren
- Als competitieve of integratieve act (laten zien van je competenties)
- Om de uitkomst van je competitie vast te stellen (bv volgens op twitter)
Ze kan allerlei dimensies bettreffen:
- concurrentie-instrumenten: karaktersterktes/zwaktes, getoonde/nog te tonen inzet, en
gedane/nog te realiseren investeringen
- Externe omstandigheden
- Mate waarin schaarse goederen verworven zijn
Verschil met Festinger: competitie = motor van sociale vergelijking
≠ indicatie van sociale vergelijking
Met wie vergelijken mensen (bij sociale competitie/integratie):
- iteratief: eender wie ze voor de geest kunnen halen
Factoren cognitieve beschikbaarheid van anderen:
- vergelijkingsdimensie zelf
- groepslidmaatschap
- Ervaringen
Elias Biesmans 71 Sociale psychologie: 2015-2016
Hoe vergelijken mensen
1. Bevredigende precisie = einde
2. Niet bevredigd:
- Vergelijken met subgroepen van vergelijkingsgroep
- Vergelijken met totaal andere groepen
=> gaat door tot bereiken van een acceptabel precisieniveau
Steeds streven naar precieze vergelijken en niet naar uniformiteit?
=> Verbeteren vaardigheden / temperen uiting vaardigheid
Uniformiteit en diversiteit bij sociale competitie/integratie:
Sociale competitie: streven naar diversiteit
Sociale integratie: streven naar uniformiteit
Verklaringen die theorie biedt:
1. Waarom/wanneer mensen posities van anderen veranderen:
- Slecht presteren => anderen saboteren of overhalen minder te doen
- Goed presteren => niet willen veranderen aan anderen
- Collectieve prestatie => zwakken naar boven tillen, sterken niet beneden halen
- Samenhouden groep => zwakkere/sterkere groepsleden naar zich toe halen
2. Waarom na een bepaald absoluut niveau alleen relatieve inkomsten tellen
- Minimumbedrag => overleven / levensbehoeften invullen
=> daarna verwerven van schaarse goederen: Sociale competitie
Sterktes van de theorie:
1. Motieven van sociale vergelijking zijn erin te integreren:
- Zelfverheffing: de moed erin te houden
- Zelfbevestiging: checken vermeende plek in competitie
- Zelfververbetering: sociale competitie
2. Verklaart beslissingen met het oog op de toekomst
3. Verklaart wanneer sociale vergelijking vermijden
=> Bij te sterke vermoedens ongunstige uitkomst
Elias Biesmans 72 Sociale psychologie: 2015-2016
OPNIEUW: competitie is geen indicator van sociale vergelijking
=> Het is de drijvende kracht achter vergelijkingsprocessen