Samenvatting IB

download Samenvatting IB

of 32

Transcript of Samenvatting IB

Hoofdstuk 1 Beleggen en de VermogensmarktDe Vermogensmarkt Vermogensmarkt is de markt waar financile titels worden verhandeld. 3 sectoren: - gezinnen - bedrijven - overheid Geldstromen zijn financieringssaldi, twee typen geldstromen zijn bestedingen en inkomensoverdrachten. Bestedingen zijn betalingen die gedaan worden om goederen en diensten aan te kopen. Inkomensoverdrachten zijn betalingen waar geen levering van goederen en diensten tegenover staat. Het verschil tussen ontvangsten en uitgaven van een sector is het financieringssaldo: Fg + Fb + Fo + Fe = 0 Fg = financieringssaldo gezinnen Fb = financieringssaldo bedrijven Fo = financieringssaldo overheid Fe = financieringssaldo buitenland Directe financiering: rechtstreeks financile middelen van een sector met een overschot naar een sector met een tekort vloeien. Indirecte financiering: middelen uit een overschotsector een tekortsector via een omweg bereiken. (spaargeld bij bank). De ECB heeft geen directe invloed. De ECB zorgt voor een samenhang tussen de geldmarktrente en kapitaalmarktrente. Financile titels Financile titels geven recht op toekomstig geld. (aandelen, obligaties etc.) Effecten boekvorderingen Nominale titel zakelijke titel Derivaten oorspronkelijke titel Effect: verhandelbare waardepapieren (alles wat je via de beurs kunt verhandelen, hier is in principe geen tussenpersoon voor nodig. ) Aandelen en Obligaties zijn effecten. Snel verhandelbaar. Boekvordering: niet verhandelbaar (bv. Een spaarrekening). (spaartegoed of deposito). Nominale titel: geeft recht op een in geld vaststaand bedrag. Obligatie. (Je krijgt je inleg terug en je weet wat je in bezit hebt. ) Zakelijke titel: geeft recht op een zakelijk actief, zodat de waarde van een dergelijke titel wordt bepaald door de waarde van dat zakelijke actief. Aandeel (Je weet niet wat je terug krijgt.) Derivaat: afgeleide titel, een recht op een activa / aandeel. Oorspronkelijke financile titel: aandeel / staatsobligatie. Financile markten Geldmarkt: handel van financile titels met een looptijd van < 2 jaar. Kapitaalmarkt: handel van financile titels met een looptijd van > 2 jaar. Openbare markt: Makkelijk toegankelijk en doorgaans de vorm van de beurs. (Als de overheid / Philips staatsobligaties uitgeeft, via de beurs). Onderhandse markt: Besloten. (een lening bij een bank / een hypotheek). Primaire markt: De markt voor nieuw uitgegeven financile titels. (Emissie van Philips). Inleiding Beleggingskunde

1

Secundaire markt: bestaande vermogenstitels worden hier verhandeld. Beleggen Beleggen is het omzetten van geld in financile titels en andere vermogensobjecten met als doel het behalen van rendement. Direct rendement wordt gevormd door de te ontvangen opbrengsten als percentage van het belegde bedrag. (Ontstaat door dividenduitkeringen, rentebetalingen en netto huuropbrengsten). Indirect rendement is de waardeverandering van het vermogensobject als percentage van het belegde bedrag. (Aandelen -> waardestijging). De kern van het beleggingsproces gaat om de afweging tussen rendement en risico. Rente Rente is de prijs die op de vermogensmarkt wordt betaald. Geldmarktrente: benchmark is Kapitaalmarktrente: benchmark is EURIBOR (3 maands). Effectieve rendement op staatsleningen Swaprente

De prijs van geld wordt bepaald door: - vraag en aanbod verhoudingen - inflatieverwachtingen - buitenlandse rente in samenhang met de wisselkoers - monetair beleid Onder invloed van vraag en aanbod komt de prijs, de rentevoet, tot stand. Contractuele besparingen verlopen via premiebetalingen aan levensverzekeraars. Vrije besparingen zijn besparingen via bv. banken.

R = rentevoet Av= Aanbod op vermogensmarkt Vv = Vraag op vermogensmarkt

Rente en inflatie Nominale rente is de rente uitgedrukt in geld. (De rente die je krijgt / betaalt). Rele rente is de rente na correctie voor de waardedaling van het vermogen. (Nominale rente verminderd met de inflatie). Fisher relatie: Rn=Rr+Pw Rn = geiste nominale rente Rr = geiste rele rente Pw = verwachte inflatie - geldgroei - toename bestedingen - kostenstijgingen

Inflatiefactoren:

Inleiding Beleggingskunde

2

Buitenlandse rente en wisselkoers De hoogte van de rente is afhankelijk van de verwachte waardeontwikkeling van de wisselkoers. Pariteit is gelijkheid. Ongedekte interest pariteit: R$ = rentevoet beleggingen in AUS $ R = rentevoet beleggingen in euros Wk = wisselkoers van in AUS $ Wk$ = verwachte wisselkoers van in AUS $ t = looptijd van belegging in jaren

Het is een ongedekte interest pariteit als het wisselkoersrisico op de belegging in dollars niet wordt afgedekt. Carry Trade Strategy: lenen in een laagrentende valuta en uitzetten in een hoogrentende valuta. Het levert een extra rendement op wanneer de laagrentende valuta waarin wordt geleend niet apprecieert (bv. als ABN AMRO een lening aangaat in Japanse Yen). Monetair beleid In de Eurozone loopt het monetair beleid via de ECB. Het gaat om de geldhoeveelheid, de rente en de wisselkoers. De hoofdvormen: - geldhoeveelheidsbeleid ( inflatiebestrijding) (wordt door de ECB nagestreefd). - wisselkoersbeleid (alleen als wisselkoers een gevaar voor inflatie vormt) Wisselkoers daalt = inflatie stijgt. Expansief restrictief Het werkt via de geldmarkt in enge zin. De ECB is verantwoordelijk, het Eurosysteem (de banken) voert het uit. Het doel is de handhaving van de prijsstabiliteit, dit gebeurd aan de hand van: - monetaire analyses - economische analyses Als de ECB de rentetarieven verlaagt, daalt de geldmarktrente. De geldhoeveelheid wordt verruimd en de inflatieverwachtingen nemen toe. De inflatie is een bepalende factor voor de hoogte van de kapitaalmarktrente. Daarom zal de kapitaalmarktrente stijgen na verlaging door ECB van officile rentetarieven. Instrumenten van Eurosysteem voor het uitvoeren van het monetair beleid: - open-markt transacties; de centrale bank doet zelf aan -of verkopen op de geldmarkt. (herfinancieringstransacties, deviezenswaps, transacties met wederinkoop, aan-en verkopen van waardepapieren, termijn depositos, uitgifte schuldbewijzen) - permanente faciliteiten (marginale beleningsfaciliteit, depositofaciliteit) - reserve verplichtingen Geldmarktbeleid en rente - EURIBOR, het tarief voor interbancaire depositos - EONIA - basisrente (basistarief voor de rente op rekening-courantkredieten aan het bedrijfsleven) - marginale beleningsrente - deposito rente

Inleiding Beleggingskunde

3

Officile rentetarieven ECB: - minimale inschrijvingsrente (moet je betalen) - marginale beleningsrente (moet je betalen) - deposito rente Rentestructuur De belangrijkste verschillen tussen financile titels zijn in het verband van de rentestructuur de verschillen in looptijd, debiteurenrisico en verhandelbaarheid. Rentetermijnstructuur: de structuur van rentetarieven, ingedeeld naar looptijd. (rentestructuur) De yieldcurve is de grafische weergave van de rentetermijnstructuur. Een normale rentestructuur doet zich voor wanneer de lange rente hoger is dan de korte rente. Inverse yieldcurve: een omgekeerde rentestructuur doet zich voor als de korte rente hoger is dan de lange rente. Verklaren termijnstructuur op basis van: Verwachtingentheorie: lange rente fungeert als indicator voor de verwachte korte rente. (verklaart de steilheid van de yieldcurve). Liquiditeitsvoorkeurtheorie: wanneer er keuze is uit financile titels die naar looptijd verschillen, de titel met de korte looptijd zal prefereren. Liquiditeitspremie: het geiste renteverschil ( verklaart het verloop van de yieldcurve). De premie voor het opgeven van de liquiditeit. De verwachtingentheorie verklaart, waarom de yieldcurve in de ene periode steiler, en in de andere periode vlakker verloopt. Uitgaande van een normale yieldcurve betekent een steiler wordende yieldcurve dat een stijging van de korte rente wordt verwacht. Een vlakker wordende yieldcurve voorspelt een verslechtering, een steiler wordende yieldcurve een verbetering van de conjunctuur. Rentestructuur De rentestructuur heeft een voorspellende waarde voor de verwachte ontwikkeling van de conjunctuur. Verschillen in rentetarieven: Debiteuren risico, het kwaliteitsrisico. Het risico dat de uitgever van een financile titel tekortschiet. (ruime zin: rente wordt niet betaald / hoofdsom wordt niet betaald (risico wordt bepaald door: betrouwbaarheid van uitgevende instelling / aard van de financile titel). Verhandelbaarheid, de rentevergoeding zal lager zijn, naarmate de verhandelbaarheid van de titel groter is. Quantitative easing Dit is een door de FED ingesteld instrument om de economie te ondersteunen. Het is een onconventioneel monetair beleidsinstrument dat wordt gebruikt door de centrale banken om de nationale economie te ondersteunen wanneer het conventionele monetaire beleid ineffectief is geworden. Dit wordt gemplementeerd door het kopen van financile assets van banken en andere private sector industrien tegen een van te voren bepaald bedrag in de economie te injecteren. Dit verhoogd voor banken de reserves (eigen vermogen) en verhoogt de prijzen van de assets waardoor de yield / het rendement daalt. Dit levert twee risicos op: toenemende inflatierisico en een afnemend vertrouwen in de $ als reserve currency.

Inleiding Beleggingskunde

4

Hoofdstuk 2 Risico en rendementHet risico en rendement zijn gekoppeld aan de vermogensmarkttheorie: - Moderne Portefeuille Theorie (MPT) - Capital Asset Pricing Model (CAPM) - Efficinte Markthypothese Moderne Portefeuille Theorie: - Analyseert het gedrag van beleggers op de financile markten - Het samenstellen van een optimale portefeuille door het spreiden van vermogen over meerdere beleggingen (rationele afweging tussen rendement en risico). - Verwacht rendement (gewogen gemiddelde van de mogelijke rendementen). - Risico van een beleggingsobject is de mate van spreiding rondom het verwachte rendement - Standaarddeviatie, hoe hoger hoe groter de spreiding hoe groter het risico - De belegger handelt rationeel en heeft een risicoafkeer (indifferentiecurve). Risicoafkeer: indifferentiecurve. Geeft de risico rendementseis weer. Hoe hoger de curve hoe hoger het nut (Bv. Bij hetzelfde risico een hoger rendement). De curve geeft alle combinaties van verwacht rendement en risico die de belegger hetzelfde nut oplevert weer. Als er meerdere portefeuilles op de efficinte grenslijn liggen bepaalt de belegger via de indifferentiecurve welke portefeuille de voorkeur heeft. Efficinte portefeuille: rendement / risico verhouding.

Risk free indifference curve

Risk aversion coefficient

Inleiding Beleggingskunde

5

Portefeuillevorming Risicoreductie Correlatie: correlatiecofficint ( tussen-1 en 1). Hoe lager de correlatie (samenhang) hoe meer risicoreductie. Efficinte portefeuille biedt bij een gegeven risico het grootst mogelijke rendement en bij een gegeven rendement het kleinst mogelijke risico. Efficinte grenslijn: op de lijn zitten zodat er een gelijkwaardig / optimaal rendement risicoprofiel wordt gecreerd.

Capital Asset Pricing Model: Elke belegger kiest uiteindelijk voor dezelfde efficinte portefeuille.

The capital market line

Inleiding Beleggingskunde

6

Vervolgens kiest de belegger voor een risicovrije lening of uitzetting. De vier posities zijn: - A: alleen risicovrij ( = 0) - B: combinatie van risicovrij en marktportefeuille - C: marktportefeuille* - D: marktportefeuille* en uitzetting * de marktportefeuille omvat in theorie alle beschikbare beleggingsobjecten

The capital market line (het rendement neemt evenredig toe met het risico)

The capital market line: de positie van de belegger op de lijn wordt bepaald door zijn risicoafkeer. De positie wordt bepaald door de indifferentiecurve. Risicovormen: - marktrisico (renterisico, macro-economische factoren zoals werkloosheid etc.). Wordt in gemeten Hoe hoger hoe hoger het risico van een marktportefeuille is per definitie 1 (bv. AEX) = 2 betekent dat het 2x sneller beweegt dan de markt (wat aan het object kleeft, gaat de huurder wel / niet failliet, staat van het gebouw etc.) Kan worden verminderd door diversificatie

- uniek risico

Inleiding Beleggingskunde

7

Capital Asset Pricing Model: E (R)i = Rf + i (E(R)m Rf) Het verwachte rendement van een beleggingsobject bestaat uit het risicovrije rendement vermeerderd met een risico-opslag. van een object wordt bepaald door twee factoren: - is hoger naar mate de correlatie met het rendement op de marktportefeuille groter is, het rendement is sterker afhankelijk van macro-economische factoren. - is hoger naar mate het risico van het object hoger is. De risico-opslag van een beleggingsobject wordt bepaald door het marktrisico van het beleggingsobject () en het verschil tussen het rendement op de marktportefeuille en het risicovrije rendement. De relatie tussen het rendement en het marktrisico wordt weergegeven door de security market line.

Security market line ( = de markt) Efficinte Markthypothese: In de prijs van een financile titel is alle beschikbare informatie over de betreffende titel opgenomen, zodat het risico dat de belegger op die titel loopt in de prijs verwerkt is. Versies van efficinte markthypothese: - Zwakke versie; beursinformatie is in koersen verwerkt - Meer stringente versie; openbare informatie (beursinformatie en informatie uit jaarverslagen en persberichten) - Meest stringente versie: alle openbare en niet openbare informatie wordt in de koersen verwerkt (dus ook inside information etc.). Efficinte Markthypothese zorgt ervoor dat de belegger de markt beter kan volgen. Hij kan hem echter niet verslaan. Index beleggen heeft als doel het rendement van de marktportefeuille te behalen (passieve beleggingsstrategie). Actief beleggen passief beleggen

Actief beleggen: veronderstelt dat de markt verslagen kan worden. Beter presteren dan de marktportefeuille / index. Passief beleggen: de index die als maatstaf is gekozen zo goed mogelijk volgen.

Inleiding Beleggingskunde

8

Behavioral Finance Het gedrag van de belegger is niet zo rationeel als door vermogensmarkttheorien wordt verondersteld. De behavioral finance is een stroming binnen de vermogensmarkttheorie die bestudeert hoe marktdeelnemers informatie interpreteren en hoe ze op basis daarvan beleggings- en investeringsbeslissingen nemen. Het rendement is het gewogen gemiddelde van de mogelijke rendementen en het risico is de standaarddeviatie. Verliesaversie: beleggers vinden het belangrijker verlies te mijden dan winst te maken.

Hoofdstuk 3 Nominale titelsNominale titels geven recht op een in geld vaststaand bedrag. Geldmarkttitel kapitaalmarkttitel. Een geldmarkttitel heeft een periode van < 2 jaar. Boekvorderingen en effecten. Boekvorderingen zijn o.a. depositos, kort lopende spaarrekeningen en daggeldleningen. Een deposito is een bepaalde som geld die gedurende een vooraf vastgestelde looptijd tegen een vooraf vastgesteld rentepercentage bij een bank wordt geplaatst. De looptijd varieert van een week tot 2 jaar. Een kapitaalmarkttitel heeft een periode van > 2 jaar. Direct opvraagbare spaarrekeningen zijn geldmarktproducten voor de particuliere markt. De rente die hierop ontvangen wordt, is variabel en volgt de renteontwikkelingen op de markt. Een daggeldlening is een lening die loopt tot de volgende dag (overnight). EONIA-tarief. Kasgeldleningen zijn leningen waarvan de rentevergoeding en de looptijd die kan variren van een week tot 2 jaar vooraf vaststaan. Effecten: Certificates of Deposits (CDs) worden door banken uitgegeven. CDs zijn verhandelbaar geldmarktpapier aan toonder met een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd. Commercial Paper (CP) is verhandelbaar geldmarktpapier aan toonder dat uitgegeven wordt door grote bedrijven die hiermee in hun kortdurende vermogensbehoefte kunnen voorzien. Wordt uitgegeven door niet-banken. Beleggen op de internationale markt kan door o.a. het plaatsen van een deposito op de eurovalutamarkt, de markt voor depositos in een andere valuta dan die van het land waarin de depositos worden geplaatst. Obligaties Een obligatie is een verhandelbare schuldbrief, die meestal aan toonder luidt. Het maakt deel uit van een grotere lening. De nominale waarde van een obligatie geeft de oorspronkelijke waarde van het uitgeleende bedrag weer. De couponrente is het percentage dat jaarlijks over de nominale waarde van de obligatie wordt uitgekeerd. Floating Rate Notes, de couponrente is variabel, gekoppeld aan een bepaald geldmarkttarief ( bv 6maands-EURIBOR).

Inleiding Beleggingskunde

9

Indexobligaties hebben vaak een variabele rente. De coupon is in dan gekoppeld aan een bepaald indexcijfer. Aflossingsvormen obligatieleningen: Bulletlening, een obligatielening die in haar geheel wordt afgelost aan het einde van de looptijd zonder dat vervroegde aflossing mogelijk is. Perpetuele lening, een obligatielening met een oneindige looptijd. Een global note wordt in bewaring gegeven bij de centrale instelling Euroclear. Wanneer de mantel en de coupon van een obligatie afzonderlijk verhandelbaar zijn, spreek je van STRIPS (separate trading of registered interest and principal securities). Door het strippen van een obligatie worden van de rechten op de afzonderlijke kasstromen (rente en aflossing) aparte financile titels gemaakt. Aankoop van de coupons geeft recht op de jaarlijkse rente, aankoop van de mantel geeft recht op de aflossing aan het eind van de looptijd. Een mantel is dus een obligatie waarop geen couponrente wordt betaald. Een obligatie zonder couponrente wordt nulcouponobligatie genoemd, oftewel een zerobond. Obligaties uitgegeven in een ander land dan het land waar de emittent is gevestigd worden foreign bonds genoemd. Foreign bonds worden uitgegeven in de valuta van het land van uitgifte en conform de regelgeving van het land van uitgifte. Een Eurobond is een obligatie die luidt in een andere valuta dan de valuta van het land waar ze worden uitgegeven. Securitisatie betekent dat boekvorderingen worden omgezet in effecten (securities). Een Special Purpose Vehicle (SPV) is een speciaal opgezette rechtspersoon die de vorderingen overneemt. De SPV geeft voor de financiering obligaties uit, die de hypothecaire vorderingen als onderpand hebben en hypothecaire obligaties (mortgage backed securities) worden genoemd. De houder van een converteerbare obligatie heeft, naast een vaste jaarlijkse rentevergoeding en aflossing tegen de nominale waarde aan het eind van de looptijd het recht om gedurende een bepaald periode de obligatie om te wisselen in een van tevoren vastgesteld aantal aandelen van de vennootschap die de converteerbare obligatie heeft uitgegeven. De periode waarin omwisseling kan plaatsvinden heeft de conversieperiode. Het aantal aandelen dat bij omwisseling van de obligaties kan worden verkregen heet de conversieverhouding. Een bijzondere vorm van de converteerbare obligatie is de exchangeable. Bij conversie kunnen geen aandelen worden verkregen van de onderneming die de exchangeable heeft uitgegeven, maar aandelen van een andere vennootschap. Conversie bij exchangeable leidt dus niet tot een stijging van het eigen vermogen van de vennootschap waarvan de aandelen verworven kunnen worden. De reverse exchangeable; het conversierecht berust niet bij de belegger maar bij de emitterende instelling. De instelling die de reverse exchangeable emitteert heeft het recht om aan het eind van de looptijd de obligatie af te lossen in geld, tegen de nominale waarde of in een van tevoren gefixeerd aantal aandelen. Knock-in niveau: als het recht van de emitterende instelling om te mogen aflossen in aandelen pas geffectueerd kan worden, indien de koers van de aandelen op enig moment gedurende de looptijd een bepaald niveau heeft geraakt. Inleiding Beleggingskunde

10

Knock-out niveau: : als het recht van de emitterende instelling om te mogen aflossen in aandelen pas geffectueerd kan worden, indien de koers van de aandelen op enig moment gedurende de looptijd boven een bepaald niveau is uitgestegen. Ze hebben een looptijd van 2 jaar en worden ook wel reverse convertibles genoemd. Rendement op obligaties Het rendement dat op een obligatie kan worden behaald is afhankelijk van de prijs waartegen de obligatie wordt gekocht, de renteopbrengsten en de prijs waartegen de obligatie wordt verkocht of afgelost. Het directe rendement op een obligatie is het couponrendement. Jaarlijkse couponrente Couponrendement = prijs van de obligatie Wanneer je een obligatie in juli koopt van de staat krijg je wel in januari het volledige bedrag aan couponrente, om dit te compenseren betaal je meegekochte (opgelopen) rente. Dit wordt berekend over de periode sinds de laatste coupondatum. Het indirecte rendement dat een obligatiebezitter maakt is het verschil tussen de waarde van de aflossing en de aanschafwaarde op jaarbasis. Dit is het aflossingsrendement: Aflossingswaarde aanschafwaarde Aflossingsrendement = Resterende looptijd in jaren Prijs van de obligatie Effectief rendement = couponrendement + aflossingsrendement ( is direct en indirect rendement samen). De obligatiemarkt Te emitteren obligaties worden uitgegeven op de primaire markt en reeds bestaande obligaties worden uitgegeven op de secundaire markt. Emissie van obligaties vindt plaats op de primaire kapitaalmarkt: emissiemarkt. De emissiemarkt bestaat uit een openbaar en onderhands segment. Bij een tenderemissie zijn looptijd en couponrente van tevoren bekend. Bij een toonbankemissie kunnen nieuwe stukken uit een lening doorlopend gekocht worden. In het onderhandse segment van de emissiemarkt zijn alleen grote professionele partijen actief. Bij onderhandse plaatsingen wordt rechtstreeks onderhandeld tussen geldvrager en geldgever. Handel in bestaande obligaties vindt plaats op de secundaire kapitaalmarkt. Het openbare gedeelte van de Nederlandse secundaire markt is de Effectenbeurs van Euronext Amsterdam. Obligaties worden verhandeld volgens de NSC regels, Nouvelle Systme Cotation.

Inleiding Beleggingskunde

11

Koersvorming De beurskoers van een financile titel is theoretisch gelijk aan de contante waarde van de toekomstige kasstromen. Voor obligaties zijn toekomstige kasstromen: rentebetalingen en aflossingen. Deze kasstromen worden gedisconteerd tegen het effectieve rendement op de obligatie. Bkt = beurskoers van obligatie op tijdstip t Kt = kasstroom op tijdstip t ER = effectief rendement n = looptijd van obligatie a pari : wanneer de obligatie verhandeld wordt tegen haar nominale waarde. Ligt het effectieve rendement hoger dan de couponrente, noteert de obligatie onder pari. Ligt het effectieve rendement lager dan de couponrente, noteer de obligatie boven pari. De kapitaalmarktrente wordt bepaald door: - De vraag en aanbodverhoudingen - De verwachte inflatie - De wisselkoersverwachting in verhouding met de buitenlandse rente In het algemeen eist een belegger voor een financile titel een rendement dat gelijk is aan het risicovrije rendement verminderd met een risico-opslag: R = RF + OR R = geist rendement RF = risicovrije rendement OR = geiste risico-opslag Een converteerbare obligatie is een obligatie die onder bepaalde voorwaarden recht geeft op aandelen. De conversiekoers is de prijs van de nieuw te emitteren aandelen die via conversie verkregen kunnen worden op basis van de nominale waarde van de obligatie. NW CK = conversiekoers CK = n NW = nominale waarde obligatie n = conversieverhouding ( # aandelen per converteerbare obligatie) Conversie-equivalent : de prijs die op een bepaald tijdstip bij conversie voor de aandelen betaald moet worden op basis van de daadwerkelijke beurskoers van de converteerbare obligatie op dat tijdstip. BkC CE = conversie-equivalent CE = n BkC= beurskoers converteerbare obligatie n = conversieverhouding ( # aandelen per converteerbare obligatie) conversie-agio : geeft weer hoeveel procent het conversie-equivalent afwijkt van de beurskoers van het aandeel. CE BkA CA = conversie-agio CA = BkA CE = conversie-equivalent BkA= beurskoers van het aandeel

Inleiding Beleggingskunde

12

Conversiewaarde van een converteerbare obligatie is de waarde van de obligaties op basis van de waarde van de onderliggende aandelen. Obligatiewaarde: de marktwaarde die een vergelijkbare gewone obligatie van dezelfde emittent zou hebben. Het geiste rendement verandert bij een lange / korte lening. Wanneer de rente daalt, zal de koers stijgen. Hierdoor wordt de obligatie meer waard. Renterisico Renterisico is het risico dat de belegger loopt als gevolg van veranderingen in de marktrente. - Herbeleggingsrisico, heeft betrekking op de kasstromen (couponrente en aflossing) die de beleggers ontvangen. - Hoofdsomrisico, is het gevolg van het feit dat de marktwaarde de contante waarde van obligaties afhankelijk is van de marktrente. De marktwaarde van een obligatieportefeuille neemt af wanneer de marktrente stijgt. Hoe langer de resterende looptijd hoe sterker de marktwaarde zal reageren op een renteverandering. - Valutarisico, het risico dat de belegger loopt als gevolg van veranderingen in de wisselkoersen. - Debiteurenrisico, het risico dat de uitgevende instelling niet aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. - Liquiditeitsrisico, het risico dat veroorzaakt wordt door de mate waarin een financile titel verhandelbaar is, het risico is groter naarmate de betreffende titel minder verhandelbaar is. Rolling down the yieldcurve: bij ongewijzigde rentestructuur een herbelegging van vrijgekomen cashflows tegen lagere effectieve rendementen geschiedt.

Inleiding Beleggingskunde

13

Duration: de gemiddelde gewogen looptijd van de obligatie, waarbij de looptijd van de kasstroom gewogen wordt met de contante waarde van de kasstroom.

Looptijd Couponrente Beurskoers Effectief rendement1) Looptijd kasstroom Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 Totaal

8 jaar 5,5 % 1159,34 3,21 %2) Kasstroom Kt 55,00 55,00 55,00 55,00 55,00 55,00 55,00 1055,00 3) CW kasstroom CW(Kt) = 2 : (1+ eff.r) = 53,29 = 2 : (1+ eff.r)^2 = 51,63 = 2 : (1+ eff.r)^3 = 50,03 4) Wegingsfactor CW(Kt) / Bk0 = 3 / 6 = 0,0460 = 0,0445 5) Wegingsfactor * looptijd kasstroom CW(Kt) / Bk0 *t = 4 * 1 = 0,0460 = 0,0891

Totaal ( 6 ) = 1159,34

Totaal is 1 Totaal is duration

Modified duration: wordt uitgeleid uit de duration. Het is een maatstaf om de rentegevoeligheid van obligaties weer te geven. Geeft bij benadering weer met hoeveel procent de marktwaarde van een obligatie verandert bij een verandering van het effectieve rendement met 1 procentpunt. Bij jaarlijkse betaling van de couponrente geldt: D MD = modified duration MD = 1 + ER D = duration ER = effectief rendement De modified duration wordt bepaald door: - De resterende looptijd; duration is hoger naarmate de looptijd langer is. - De couponrente; duration is hoger naarmate de couponrente lager is. - Het effectieve rendement; duration is hoger naarmate het effectieve rendement lager is (de contante waarde van de kasstromen wordt dan hoger). Met behulp van de modified duration kan worden geschat welke gevolgen renteveranderingen zullen hebben voor de obligatiekoersen. Convexiteit: de daling van de prijs van een obligatie bij een stijging van de kapitaalmarktrente minder groot is dan de stijging van de prijs van een obligatie bij een even grote daling van de kapitaalmarktrente (in procentpunten).

Inleiding Beleggingskunde

14

Ratingsinstituten beoordelen op een veelheid van factoren de kredietwaardigheid van een onderneming. De beoordeling wordt uitgedrukt in kredietwaardigheid. Hoe hoger de rating van een onderneming, hoe kredietwaardiger de onderneming en hoe hoger de rating van een specifieke emissie, hoe lager het risico dat de onderneming gedurende de looptijd van de obligatie niet aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Investment grade: rating van Aaa t/m Baa. High yield bond / junk bond: rating van Ba en lager. Speculatieve obligaties. De belangrijkste vorm van marktrisico is het renterisico:

De obligatiemarktlijn is te zien als een variant op de security market line waarin de bta als maatstaf voor het marktrisico is vervangen door duration. Marktrisico, hier renterisico, kan niet verminderd worden door spreiding. Buy and hold strategy: wanneer een belegger een aantal obligaties selecteert op basis van risico, coupon en looptijd en deze obligaties aanhoudt tot en met de aflossing. Eenvoudige passieve strategie. Indexbeleggen: een obligatieportefeuille wordt opgebouwd die qua samenstelling overeenkomt met een bepaalde index. De strategie van het indexbeleggen is gebaseerd op de efficintemarkthypothese. Actieve rente-anticipatie: de door de belegger verwachte ontwikkeling van de kapitaalmarktrente staat centraal. Duration wordt gewijzigd afhankelijk van de renteverwachting die de belegger heeft. Debiteuren- en sectorenanalyse: obligaties worden gekocht waarvan een ratingstijging verwacht wordt en obligaties worden verkocht waarvan een ratingdaling wordt verwacht. Yield-spread analyse: is op sectorniveau. Huidige verschillen in yield-spreads (verschillen in effectieve rendementen) tussen de sectoren vergeleken met historische spreads.

Inleiding Beleggingskunde

15

Hoofdstuk 4 AandelenEen aandeel is een zakelijke titel. De waarde van een aandeel ligt niet vast maar is afhankelijk van de waarde van de betreffende onderneming. Vrij verhandelbaar: de waarde wordt bepaald op de openbare markt. Aandelen vallen onder de meer risicovolle beleggingsobjecten. Een aandeel is een bewijs van deelneming in het eigen vermogen van een vennootschap. Aandeelhouders hebben zeggenschap. Aandeelhouders delen mee in de winst maar ook in het verlies van de onderneming. (aansprakelijkheid blijft tot nominale waarde). Aandelen : - Op naam, vermeld in het aandeelhoudersregister, kunnen alleen verhandeld worden met toestemming van de vennootschap. - Aan toonder, kunnen vrij verhandeld worden. Alleen NVs kunnen aan toonder uitgeven. Certificaten van aandelen : de eigenlijke aandelen zijn in handen van een aparte instelling, dat verhandelbare certificaten in omloop brengt. (de aandelen worden dus niet op de beurs verhandeld). Ze geven hetzelfde recht op dividend mar geven geen recht op zeggenschap in de onderneming. Preferente aandelen : aandelen met een voorkeursrecht. - Winst preferente aandelen, geven recht op een bepaald percentage aan winstuitkering (dividend) dat met voorrang moet worden betaald. Cumulatief preferente aandelen, de bezitter houdt het recht op het achterstallige preferente dividend. - Liquidatie preferente aandelen, geven voorkeursrechten bij faillissement van onderneming. - Beheers preferente aandelen (prioriteitsaandelen), geven houders bijzondere zeggenschapsrechten. Rendement op aandelen : - Dividendrendement, directe rendement. - Koersrendement, indirecte rendement. Dividend is een uitkering ten laste van de nettowinst. Het kan in contanten of aandelen worden uitgekeerd. Stockdividend : als er in nieuwe aandelen wordt uitgekeerd. Interim-dividend : wanneer er tijdens het jaar wordt uitgekeerd. Slotdividend: wanneer er na het boekjaar wordt uitgekeerd. Dividendrendement op een aandeel is het uitgekeerde dividend in verhouding tot de beurskoers. Koersrendement is de verandering in de beurskoers in verhouding tot de beurskoers. Totale rendement dat in een bepaalde periode op een aandeel wordt behaald: Div1 Bk1 Bk0 R = + Bk0 Bk0 1 Rt = Totaal rendement tussen t-1 en t Divt = Uitgekeerd rendement op t Bkt = Beurskoers van het aandeel op t

Inleiding Beleggingskunde

16

Beschermingsconstructies : - Beheers preferente aandelen, hier zijn bijzondere zeggenschapsrechten aan verbonden. - Statutair regelen dat bestuurders het recht hebben een bindende voordracht voor de benoeming van nieuwe bestuurders op te maken (coptatie). - Certificatie van aandelen, certificaten geven immers geen zeggenschap. - Statutair de mogelijkheid creren om in geval van nood nieuwe preferente aandelen uit te geven en deze bij bevriende relaties te plaatsen. Structuurregeling : verplichtte de grotere NVs (structuurvennootschappen) om een raad van commissarissen in te stellen en gaf deze raad vergaande bevoegdheden, zoals het benoemen en ontslaan van de directieleden. Corporate governance : heeft betrekking op de manier waarop het bestuur van grote ondernemingen is geregeld. Code-Tabaksblad: bevat zowel algemene als concrete bepalingen op het gebied van corporate governance. Emissiemarkt Een emissie (uitgifte van nieuwe aandelen) kan zowel bij de beursintroductie van de onderneming als later plaatsvinden. Bij een beursintroductie worden de aandelen van een onderneming of een deel daarvan voor het eerst in de notering van de effectenbeurs opgenomen. Beursexit : wanneer de beursnotering van een onderneming wordt beindigd. Claimemissie : aan bestaande aandeelhouders wordt een voorkeursrecht gegeven in de vorm van een bijzonder dividendbewijs; een claim. Theoretische waarde van de claim: B d cl =E + n.cl B = beurskoers voor het ex-claim gaan d = dividend cl = theoretische claimwaarde E = emissiekoers n = claimverhouding ( # claims dat recht geeft op de koop van 1 aandeel) formule claimwaarde: BdE Cl= n+1

Vrije emissie : inschrijving staat voor iedereen open. Bookbuilding techniek wordt toegepast. Bij het openstellen van de emissie is nog geen emissiekoers vastgesteld, maar de institutionele beleggers worden in de gelegenheid gesteld aan te geven hoeveel aandelen zij tegen welke prijs willen kopen. Handelssystemen: - Order gedreven, de koop- en verkooporders van de belegger vormen het uitgangspunt van de prijsvorming. - Quote gedreven, de market maker is de centrale figuur.

Inleiding Beleggingskunde

17

Market maker : een professionele marktpartij die voor eigen rekening en risico in de betreffende financile titel handelt. Bied en laatprijzen : prijzen waartegen een market maker een financile titel wil kopen / verkopen. Quote : combinatie van biedprijs en laatprijs voor een bepaalde titel. Spread : het verschil tussen de biedprijs en laatprijs (stelling). Orders : - Limietorder, de belegger geeft een maximale koopprijs of minimale verkoopprijs op. - Bestens order, kent geen minimum of maximum en wordt tegen de eerstvolgende koers waarop handel mogelijk is uitgevoerd. Orderboek : elektronisch systeem voor orders, hier worden ze in vastgelegd. Handel : - Doorlopende handel, de in het orderboek opgenomen koop- en verkooporders worden uitgevoerd zodra er passende tegenorders zijn. - Veilingsysteem, gedurende de hele dag worden hier orders in het orderboek ingebracht. Animateur / liquiditeitsverschaffer : een financile instelling die als market maker optreedt. Koersvorming De koersvorming van aandelen wordt theoretisch verklaard door middel van het dividendwaarderingsmodel. Het uitgangspunt is dat de koers van financile titels theoretisch gelijk is aan de contante waarde van de toekomstige kasstromen. K1 = Div1 + Bk1 K1 = kasstroom op t1 Div1 = uitgekeerd dividend op t1 Bk1 = beurskoers van het aandeel op t1 R = geist rendement Rf = risicovrij rendement OR = geiste risico-opslag

R = Rf + OR

Bko =

Divw1 1+R

+

Bkw1 1+R

R = geist rendement Divwt = verwacht rendement op t1 Bkwt = verwachte beurskoers van het aandeel op t1 De verwachte winst en de marktrente zijn de belangrijkste variabelen die van invloed zijn op de aandelenkoersen. Rentegevoeligheid : de rentegevoeligheid verschilt per aandeel. Overreactie-effect : aan nieuwe informatie wordt naar verhouding te veel aandacht besteed.

Inleiding Beleggingskunde

18

Koersindex : brengt uitsluitend de gemiddelde koersontwikkeling van de betreffende categorie aandelen in beeld. Herbeleggingsindex : (total return index) brengt zowel de koersontwikkeling als de uitbetaalde dividenden in beeld. Aandelenindexcijfers: - Benchmark : is een vergelijkingsmaatstaf waarmee de prestaties van een beleggingsportefeuille beoordeeld kan worden. - Onderliggende waarde voor derivaten. Beleggen in aandelen Selectie van aandelen: - Macro-economie, internationale en nationale economie - Bedrijfstakken of sectoren, meso-economie - Individuele aandelen, micro-economie fundamentele analyse Levenscyclus : FIGUUR INVOEGEN blz 124 Wanneer een bedrijf conjunctuurgevoelig is, werken veranderingen in de conjunctuur relatief sterk door in de afzet, en daarmee in de productie en winstgevendheid van die bedrijfstak. De mate van conjunctuurgevoeligheid wordt bepaald door de plaats van de bedrijfstak in de bedrijfskolom en de aard van het eindproduct dat de bedrijfskolom produceert. Aandelen van ondernemingen in conjunctuurgevoelige bedrijfstakken worden cyclische aandelen genoemd. Aandelen van ondernemingen die weinig conjunctuurgevoelig zijn worden defensieve aandelen genoemd. Conjunctuurgevoeligheid, rentegevoeligheid en valutagevoeligheid van de bedrijfstak spelen een rol. Valutagevoeligheid : de financile resultaten (omzet, winst etc.) van de bedrijfstak worden sterk benvloed door veranderingen in de wisselkoersen. Microniveau: financile ratios.

Inleiding Beleggingskunde

19

Financile ratios zijn verhoudingsgetallen tussen financieel-economische grootheden. - Debt ratio, geeft het aandeel van het vreemde vermogen op het totale vermogen weer. - Rentabiliteit op het totale vermogen, bedrijfsresultaat delen door het totale vermogen. - Rentabiliteit op het eigen vermogen, nettowinst delen door eigen vermogen. - Hefboomeffect, financiering met veel vreemd vermogen kan het rendement op het totale vermogen opkrikken. Als de rentabiliteit op het totale vermogen hoger ligt dan het gemiddelde rentepercentage dat op het vreemde vermogen moet worden betaald , dan zal het rendement op het eigen vermogen het rendement op het totale vermogen overtreffen. - Pay-out ratio, de mate waarin de winst direct aan de aandeelhouders ten goede komt. Het uitgekeerde dividend gedeeld door de netto winst. - Koopwaardigheid, bepalen of het aandeel zijn prijs waard is. - Koers-winstratio, is de koers in verhouding tot de netto winst per aandeel. Een hoge koerswinstratio betekent dat het betreffende aandeel duur is ten opzichte van de huidige winst. - Groeiaandeel, als er in de toekomst een sterke groei wordt verwacht. - Koers-cashflowratio, de beurskoers in verhouding tot de cashflow ( netto winst + afschrijvingen) per aandeel. - Koers-boekwaarderatio, de verhouding tussen de beurskoers en de intrinsieke waarde per aandeel. - Intrinsieke waarde per aandeel is (boekwaarde van de activa het vreemde vermogen): # aandelen. - Dividendrendement, het dividend in verhouding tot de beurskoers. Aandelen vormen een risicovolle beleggingscategorie. Het totale risico wordt gemeten via de standaard deviatie. Hoe hoger de standaard deviatie van het rendement, hoe groter het risico. Strategien - Indexbeleggen, een obligatieportefeuille wordt opgebouwd die qua samenstelling overeenkomt met een bepaalde index. De strategie van het indexbeleggen is gebaseerd op de efficintemarkthypothese. - Buy and hold, wanneer een belegger een aantal obligaties selecteert op basis van risico, coupon en looptijd en deze obligaties aanhoudt tot en met de aflossing. Eenvoudige passieve strategie. - Waardebeleggen, er wordt belegd in ondergewaardeerde aandelen. Het wordt ondergewaardeerd beschouwd wanneer de marktwaarde laag ligt in verhouding tot de intrinsieke waarde van de onderneming. - Groeibeleggen, een hoge koers-winst verhouding wijst erop dat in de toekomst een sterke stijging van de winst en van de beurskoers te verwachten valt. - Adviezen van beleggingsanalisten, je hierdoor laten leiden. - Sell in May, Sell in May and go away, but remember to come back in September. De belegger moet in mei de aandelen verkopen en omzetten in een risicovrije belegging ( bv overheidspapier), in september gaat de belegger weer terug in aandelen. ( Halloweenstrategie).

Inleiding Beleggingskunde

20

Hoofdstuk 5 DerivatenDerivaten zijn afgeleide financile titels. De centrale functie van derivaten is de overdracht van risico. De drie hoofdcategorien zijn: - Opties - Termijncontracten - Swaps Opties Het recht, gedurende een bepaalde periode of op een bepaald moment een onderliggende waarde te kopen of te verkopen tegen een vooraf vastgestelde prijs. Call-optie : kooprecht Put-optie : verkooprecht, je verzekert je tegen koersdalingen. De houder van een call-optie heeft het recht de aandelen tegen de uitoefenprijs (vaste prijs) te kopen. Uitoefenprijs : elke call- en put-optie heeft een vastliggende uitoefenprijs. Optiepremie : de beurskoers van een optie, welke varieert (wordt bepaald door vraag en aanbod). Een belegger koopt tegen betaling van een optiepremie een call-optie. Een belegger schrijft een optie, waarvoor ze de premie ontvangen en de verplichting aangaan de aandelen te leveren tegen de uitoefenprijs. Openingskoop : de koop van een optie. Openingsverkoop : het schrijven van een optie. Sluitingsverkoop : wanneer de belegger die de openingsverkoop van de call-optie heeft verricht de optie tegen de dan geldende optiepremie verkoopt. Sluitingskoop : de schrijver van de call-optie (heeft de verplichting het aandeel te leveren) koopt deze optie terug. De schrijver betaalt dan de optiepremie en is van zijn leveringsverplichting ontslagen. De schrijver van een optie neemt een verplichting op zich; een leveringsplicht bij een call-optie en een afnameplicht bij een put-optie. Margin : waarborgsom. Opties hebben een beperkte looptijd. Nederlandse opties expireren op de 3e vrijdag van de maand. Amerikaanse type : de houder mag de optie op elk moment uitoefenen zolang de looptijd nog niet is verstreken (Nederlandse aandelenopties vallen hieronder). Europese type : de opties mogen uitsluitend op de expiratiedatum worden uitgeoefend. Transactie Openingskoop Openingsverkoop (schrijven) Sluitingsverkoop Sluitingskoop Premie Betalen Ontvangen Ontvangen Betalen Gevolg bij Call-optie Put-optie Ontstaan kooprecht Ontstaan verkooprecht Ontstaan leveringsplicht Einde kooprecht Einde leveringsplicht Ontstaan afnameplicht Einde verkooprecht Einde afnameplicht

Inleiding Beleggingskunde

21

Assignment : aanwijzen vanuit de optiebeurs naar de belegger die de optie heeft geschreven wanneer de call-optie worden uitgeoefend. Bij het uitoefenen zijn er twee methoden: - Fysieke levering, de onderliggende waarde wordt overgedragen (Nederland). - Contante verrekening, de waarde van de verplichting wordt door contante betaling verrekend (voornamelijk bij indexopties). Gestandaardiseerde producten: een optie is gestandaardiseerd; de contractvoorwaarden zijn uniform (looptijden, uitoefenprijzen, contractgrootte etc.). Warrants Een warrant is het recht om tegen een vaststaande prijs aandelen te verwerven van de onderneming die de warrant heeft uitgegeven. De term warrant wordt voor verschillende soorten financile titels gebruikt. Warrants zijn niet gestandaardiseerd. Warrantlening : betreffende obligaties en warrant worden los van elkaar verhandeld; de obligaties worden in contanten afgelost en de warrants worden apart uitgeoefend waarbij de betreffende onderneming nieuwe aandelen uitgeeft. Call-warrant : het kooprecht. Put-warrant : het verkooprecht. Termijncontracten Een termijncontract is een overeenkomst waarbij een onderliggende waarde wordt verhandeld voor levering op termijn tegen een vooraf vastgestelde prijs, de termijnkoers. Onderliggende waarde: - Financile titels (aandelen, obligaties). - Stoffelijke goederen (aardolie, goud). Termijncontracten: - Forwards, onderhands afgesloten, niet-beursgenoteerd. - Futures, verhandelbaar op de openbare markt, via fysieke levering of contante levering, beursgenoteerd. Longpositie: de positie van de belegger die de openingskoop heeft verricht en dus een koopplicht heeft. Shortpositie: de positie van de verkoper. Initial margin : wordt gestort bij het afsluiten van het contract. Variation margin : het aanvullend bedrag dat gestort wordt zodra de verplichtingen oplopen. Een future is een onvoorwaardelijk contract (beide partijen nemen een verplichting op zich) en een optie is een voorwaardelijk contract (de koper heeft een recht, de verkoper een plicht). Voor een future wordt geen premie betaald.

Inleiding Beleggingskunde

22

Swaps Een swap is een overhandse overeenkomst waarmee twee partijen kasstromen uitwisselen. Renteswap : de ruil van een vaste rente tegen een variabele rente.

Gestructureerde producten Banken brengen gestructureerde producten op de markt, dit zijn financile producten waarin verschillende typen financile titels worden gecombineerd (bijvoorbeeld oorspronkelijke financile titels combineren met derivaten). Garantieproduct : de belegger krijgt aan het einde van de looptijd gegarandeerd ten minste zijn inleg terug (of een vast percentage). Hefboomproduct - Turbo; Turbo long, een combinatie van een onderliggende waarde en een lening. De belegger koopt een onderliggende waarde (bijvoorbeeld een aandeel) met geleend geld. De turbo long stijgt in waarde wanneer de beurskoers van het onderliggende aandeel stijgt. Turbo short, een turbo short op een aandeel wordt meer waard wanneer de beurskoers van het aandeel daalt. Stop loss niveau : een niveau waarbij de uitgevende bank de onderliggende waarde verkoopt en de turbo uit de handel neemt. Market maker: liquiditeitsverschaffer. Zorgt ervoor dat er steeds voor elke optieserie een bied en laatkoers beschikbaar is waartegen beleggers de betreffende optie kunnen kopen en verkopen. - Primary market maker; verplicht voor de volledige optieklasse doorlopend quotes af te geven - Competetive market maker; alleen in een beperkt aantal optieseries doorlopend quotes af te geven. Optieklasse: alle opties met dezelfde onderliggende waarde. Optieserie: binnen een optieklasse met dezelfde uitoefenprijs en expiratiemaand. Quotes: bied en laatprijzen. Koersvorming van opties Intrinsieke waarde: de waarde van de optie bij uitoefening (beurskoers uitoefenprijs). Kan niet negatief zijn. In-the-money: als de optie intrinsieke waarde heeft. At-the-money: de beurskoers van de onderliggende waarde is gelijk aan de uitoefenprijs van de optie. (anders: out-of-the-money). Optiepremie: beurskoers van de optie (tijdswaarde + intrinsieke waarde). Tijdswaarde: verwachtingswaarde (optiepremie intrinsieke waarde).

Inleiding Beleggingskunde

23

Factoren die de optiepremie (beurskoers) bepalen: - Uitoefenprijs - Onderliggende waarde - Rente - Volatiliteit van onderliggende waarde (bewegelijkheid) - Looptijd (Delta): is de prijsverandering van de optie gedeeld door de prijsverandering van de onderliggende waarde. - Call-optie: delta ligt tussen 0 en 1; - Put-optie: delta ligt tussen 0 en -1; - Hoe hoger delta hoe meer in-the-money (1); - At-the-money (0,5); - Out-of-the-money (0). = Op Bk Op = optiepremie Bk = beurskoers onderliggende waarde Koersvorming termijncontracten Factoren die termijnkoers bepalen: - Prijs van onderliggende waarde; - Looptijd van het contract; - Rentestand. Theoretische termijnkoers van aandeel: Tk = Bk (1+t*R) - Divw Tk = termijnkoers aandeel Bk = beurskoers aandeel t = looptijd termijncontract in jaren R = rentevoet op jaarbasis Divw = gedurende resterende looptijd verwacht dividend op aandeel Arbitrage: het gelijktijdig kopen en verkopen van hetzelfde product op verschillende markten. Spot rate: contante koers. Forward rate: termijnkoers.

Gedekte interestpariteit: bij dekking van het wisselkoersrisico bestaat er pariteit (gelijkheid) tussen de rendementen op beleggingen in de betrokken valutas.

Inleiding Beleggingskunde

24

Beleggen in derivaten Zero-sum-game: beleggen in derivaten is een zero-sum-game; of de beurs nu stijgt of daalt, de winst van de ene derivatenbelegger is altijd gelijk aan het verlies van de andere derivatenbelegger. Per saldo wordt er noch iets gewonnen, noch iets verloren. Hedging: is een methode om risicos af te dekken waarbij tegenover de ene transactie een andere, tegenovergestelde transactie wordt gesteld (vb. de koop van een aandeel tegenover de koop van een put-optie).

Gedekt schrijven: de leveringsplicht op grond van de optie wordt gedekt door de aandelen (vb. calloptie schrijven terwijl je de onderliggende aandelen in bezit hebt).

Inleiding Beleggingskunde

25

Optiestrategien - Price spread; Gelijktijdig een call-optie kopen en call-optie schrijven / put-optie kopen en put-optie schrijven De gekochte en geschreven optie hebben dezelfde looptijd maar een andere uitoefenprijs. Sluiten van een positie: opties kopen of verkopen. Door rollen: tegelijkertijd met het sluiten van de positie wordt een nieuwe positie geopend in opties met een langere looptijd.

-

Straddle; Gelijktijdig kopen of verkopen van een call-optie en een put-optie op hetzelfde aandeel met dezelfde uitoefenprijs. Long straddle: gelijktijdig een call-optie en put-optie kopen (winst als koers van het onderliggende aandeel sterke fluctuaties vertoont) Short straddle: gelijktijdig beide typen opties schrijven (winst bij stabiele koers).

-

Strangle; Gelijktijdig een call-optie en put-optie kopen of schrijven, zodanig dat de uitoefenprijs van de put lager ligt dat de uitoefenprijs van de call.

Inleiding Beleggingskunde

26

-

-

Driepoot; Combinatie van n gekochte call-optie met twee geschreven opties (n call en n put). Synthetische future; Een positie construeren die vergelijkbaar is met de positie van een future. Long-positie: call-optie kopen en put-optie met dezelfde uitoefenprijs schrijven. Short-positie: call-optie schrijven en put-optie kopen met dezelfde uitoefenprijs.

Speculeren la baisse Speculeren la hausse

Hoofdstuk 6 Onroerend GoedOnroerend goed is geen financile titel. Het is een verzamelnaam voor alles wat onverplaatsbaar is. Direct onroerend goed - De belegger heeft het O.G. in eigendom verkregen. - Immobiel, heterogeen, duurzaam en ondeelbaar. - Commercieel O.G., zakelijk gebruik. - Niet-commercieel O.G. , particulieren. Indirect onroerend goed - De belegger neemt deel in een vastgoedonderneming (verwerft geen eigendom). - Beursgenoteerd, vastgoedfonds / dakfonds. - Niet-beursgenoteerd, gepoolde belegging. Vastgoedfonds : belegt vermogen van participanten in onroerend goed, zonder dat deze participanten rechtstreeks bij het beheer van het vermogen betrokken zijn. Dakfonds : vastgoedfondsen die alleen in aandelen van andere vastgoedfondsen beleggen. Worden door banken en andere financile instellingen op de markt gebracht. Gepoolde belegging : beleggingen in een niet-beursgenoteerde vastgoedonderneming. Kapitalisatie De wijze waarop vermogen wordt gevormd. - Open kapitalisatie, belegger kan ten alle tijden vrij toe- of uittreden. Open-end fondsen. - Gesloten kapitalisatie, de individuele belegger heeft geen invloed op het aantal uitstaande aandelen. De prijs van de aandelen wordt volledig bepaald door de vraag en aanbod op de beurs. Closed-end fondsen. Rendement Direct O.G. - Direct rendement, jaarlijkse kasstromen / netto huuropbrengsten. - Indirect rendement, waardeverandering. Netto huuropbrengsten : de totale bruto huuropbrengsten minus de exploitatielasten van de verhuurder.

Inleiding Beleggingskunde

27

Indirect O.G. - Afhankelijk van de beleggingsvorm. - Gepoolde belegging; winstuitkering. - Aandelen; dividend + koersrendement. Dividendrendement : de exploitatiewinsten in de vorm van dividend worden uitgekeerd aan de aandeelhouder. Koersrendement : de verandering van de beurskoers van de aandelen in verhouding tot de beurskoers. Markt en prijsvorming Beleggingsmarkt : beleggers zijn actief die onroerend goed als een bron van rendement beschouwen. Huurmarkt : de huren zijn afhankelijk van vraag en aanbod. Hier zijn beleggers actief die onroerend goed als kostenpost beschouwen. Vastgoedcyclus : wordt veroorzaakt door de vertraagde reactie van het aanbod op de vraag. De markt voor beursgenoteerd indirect onroerend goed (beursgenoteerde vastgoedfondsen) is een onderdeel van de aandelenmarkt in het algemeen. De prijsvorming is openbaar, informatie is vrij toegankelijk, de transactiekosten zijn laag en de producten zijn homogeen en deelbaar. Waardebepaling De waarde van direct onroerend goed komt tot stand op de beleggingsmarkt. - Beleggingswaarde / rendementswaarde, de waarde die de belegger zelf toekent aan het onroerend goed. Subjectieve factoren spelen een rol. De disconteringsvoet waartegen de kasstromen contact worden gemaakt is het geiste rendement. Indirecte opbrengstwaarde (zie blz. 206). - Marktwaarde, de directe opbrengstwaarde die het object bij rechtstreekse verkoop zou opleveren. BAR-methode, het rendement dat in het eerste jaar van de belegging behaald wordt op basis van de bruto markthuur bij volledige verhuur. Kapitalisatiefactor : geeft weer hoeveel keer de bruto huur betaald moet worden voor een onroerend goed object. De intrinsieke waarde van een aandeel is het verschil tussen de activa en het vreemde vermogen van de betreffende onderneming, gedeeld door het aantal uitstaande aandelen. Premium : als de beurskoers van de aandelen hoger is dan de intrinsieke waarde. = (beurskoers - intrinsieke waarde) / intrinsieke waarde Discount : een negatieve premium. Beleggen in onroerend goed Risico is de kans dat fluctuaties in het rendement optreden. De risicos op direct onroerend goed worden veroorzaakt door onder andere verschuivingen in vraag -en aanbodverhoudingen. Smoothing : in de rendementsreeksen de werkelijke volatiliteit van de onderliggende waarde onvoldoende tot uiting komt. Onroerend goed biedt een goede bescherming tegen inflatie.

Inleiding Beleggingskunde

28

Rendementen op aandelen en obligaties laten een negatieve correlatie met de inflatie zien. De correlatie met de inflatie is bij indirect vastgoed kleiner dan bij direct vastgoed, waardoor indirecte beleggingen minder bescherming tegen inflatie bieden. Een grotere correlatie biedt meer bescherming tegen inflatie. Internationale spreiding van de portefeuille kan leiden tot een betere verhouding tussen rendement en risico. Een particuliere belegger kan op drie manieren beleggen in onroerend goed - Direct onroerend goed. - Gepoolde belegging. - Aandelen in een of meer beursgenoteerde vastgoedfondsen.

Hoofdstuk 7 PortefeuillevormingOpbouw van de portefeuille Beleggingsbeleid; - Afweging rendement / risicoverhouding - Beleggingshorizon (de termijn waarop de belegger het beleggingsresultaat wil realiseren). Beleggingshorizon Kort Risico-afkeer Groot Lang

Kortlopende nominale titels (depositos) Derivaten (opties, futures, warrants) Reverse exchangebles

Langlopende nominale titels (obligaties) Zakelijke titels (aandelen) Onroerend goed

Klein

De asset mix is de verdeling van de beleggingsportefeuille over de beleggingscategorien (nominale titels, zakelijke titels, derivaten en onroerend goed). Correlatie = samenhang. Een negatieve correlatie tussen het rendement op aandelen en op onroerend goed betekent dat wanneer het rendement op aandelen stijgt, het rendement op onroerend goed daalt (en omgekeerd). Asset allocation De manier waarop een belegger zijn vermogen over de verschillende beleggingscategorien verdeelt. De twee vormen van allocation: - Strategische asset allocation (SAA); De belegger legt de asset mix voor de lange termijn vast. De mate van risico-afkeer en de beleggingshorizon bepalen de keuze voor de asset mix. - Tactische asset allocation (TAA); Kan een aanvulling zijn op strategische asset allocation. De belegger verandert op de korte termijn de asset mix (overweging / onderweging). Benchmark Bestaat uit een index of combinatie van indexen en geeft richting aan het beleggingsbeleid en maakt het mogelijk om achteraf het beleid te beoordelen. Bij passief beleggen wordt de benchmark zo goed mogelijk gevolgd.

Inleiding Beleggingskunde

29

Bij actief beleggen wordt verondersteld dat de markt verslagen kan worden. Het doel is beter te presteren dan de benchmark. Stock picking : de belegger dicht zichzelf superieure selectiekwaliteiten toe, hij veronderstelt dat hij over een methode beschikt om aandelen te selecteren die ondergewaardeerd zijn en in de toekomst het juiste waarderingsniveau zullen bereiken. Market timing : de belegger veronderstelt het juiste aan en verkoopmoment te kunnen bepalen, dus eerder dan de markt te kunnen voorzien wanneer bepaalde financile titels in prijs zullen stijgen of dalen.

Beleggingsinstellingen Een beleggingsinstelling is een financile instelling die gelden van een individuele deelnemer belegt met het doel de deelnemers in de opbrengst ervan te laten delen. Er zijn twee type beleggingsinstellingen: - Beleggingsmaatschappij BV / NV, rechtspersoonlijkheid; Deelnemingsrecht = aandeel; - Beleggingsfonds Geen rechtspersoonlijkheid; Deelnemingsrecht = participatiebewijs. Deelnemingsrechten kunnen in de vorm van een giraal tegoed worden aangehouden ( beleggersgirorekening). Beleggingsinstellingen: - Open-end Geeft doorlopend deelnemingsrechten (participaties of aandelen) af en koopt deze terug. Een beursgenoteerd open-end instelling berekent hiervoor de intrinsieke waarde per aandeel. Intrinsieke waarde = totale marktwaarde van financile titels waarin wordt belegd / het aantal aandelen dat is uitgegeven. - Closed-end Geen doorlopende afgifte of terugkoop van aandelen. De koers van de deelnemingsrechten kan daardoor afwijken van de intrinsieke waarde. Beleggingscategorien - Aandelenfondsen Spreiding (diversificatie) Specialisatie Indexfondsen; belegt in aandelen van een bepaalde index en hanteert daarbij de wegingsfactoren van de index. Trackers ( Exchange Traded Fund) is een op de beurs verhandelbaar aandeel in een open-end beleggingsinstelling dat zo precies mogelijk een bepaalde index volgt. Een tracker heeft een intrinsieke waarde die wordt bepaald door de waarde van de onderliggende aandelen. Vb: intrinsiek is de tracker 1/10 van de AEXindex waard, dan is de intrinsieke waarde van de tracker 40. Als de beurskoers van de tracker hoger is dan de intrinsieke waarde is de tracker te duur.

Inleiding Beleggingskunde

30

-

-

-

Clickfondsen; gestructureerd product. Bij het bereiken van n of meerdere koersniveaus (clicks) een minimaal gegarandeerde waarde van de deelneming voor de belegger wordt vastgesteld. Obligatiefondsen; verschillende qua regio / valuta, debiteurenrisico en looptijd. High yield-obligatiefondsen streven naar bijvoorbeeld een relatief hoog rendement door in obligaties met een hoger debiteurenrisico te beleggen. Gemengde fondsen; het vermogen wordt verdeeld over meerdere beleggingscategorien zoals aandelen, obligaties, onroerend goed en liquiditeiten. De asset mix kan vast liggen of variren. Geldmarktfondsen; beleggen in liquide middelen. Maatschappelijke beleggingen; Beleggingen in groenfondsen (milieuprojecten) Sociaal-ethische beleggingen ( ontwikkelingsprojecten) Beleggingen in durfkapitaal; Directe beleggingen in durfkapitaal (leningen aan beginnende ondernemers) Indirecte beleggingen in durfkapitaal (beleggingen in fondsen die dergelijke leningen verstrekken) Culturele beleggingen (financiering t.b.v. podiumkunsten en musea)

Hedgefondsen en Private-equityfondsen Hedgefondsen en private-equity fondsen betrekken hun financile middelen van institutionele beleggers en grote particuliere beleggers en zijn niet beursgenoteerd. Hedgefondsen streven ernaar om zowel bij een stijgende als bij een dalende markt een positief rendement te genereren. Werken met veel vreemd vermogen. Long-short-strategie: een hedgefonds koopt aandelen A (neemt een longpositie in A in) en verkoopt tegelijkertijd aandelen B die hij niet bezit maar leent van een pensioenfonds. Het hedgefonds krijgt dan een shortpositie in B. Wanneer A en B op dezelfde markt opereren en A doet het goed en B doet het slecht, boekt het fonds een positief resultaat ook als de markt geen groei vertoont. Private-equityfondsen beleggen in het eigen vermogen van niet-beursgenoteerde ondernemingen. Een fonds koopt een onderneming, reorganiseert deze verkoopt het na een paar jaar. Het privateequityfonds maakt gebruik van vreemd vermogen en verplicht vaak de overgenomen onderneming om op grote schaal leningen op te nemen zodat een sterk hefboomeffect ontstaat. Beleggen en verzekeren Lijfrenteverzekering: het opgebouwde kapitaal wordt gebruikt voor de aankoop van een lijfrente. Kapitaalverzekering: een kapitaal wordt opgebouwd dat op een bepaald moment ineens wordt uitgekeerd. Prestatiemeting en vergelijking Om de resultaten op beleggingsportefeuilles te beoordelen bestaan er verschillende maatstaven. Het totaal rendement van een portefeuille over een bepaalde periode (gemiddeld percentage per jaar). Dit geeft geen informatie over het gelopen risico. Treynor ratio: geeft de risico-opslag weer (het rendement dat boven het vrije rendement wordt behaald). Het geeft dus aan hoeveel risico-opslag er behaald wordt per eenheid marktrisico. Hoe hoger de Treynor ratio, hoe gunstiger de verhouding tussen rendement en marktrisico. Als er wordt Inleiding Beleggingskunde

31

vergeleken met een benchmark, dan is de van die benchmark-portefeuille gelijk aan 1 (de Treynor ratio voor de benchmark is gelijk aan de risico-opslag van de benchmark). T i = Ri - Rf i Ti = Ri = Rf = i = Treynor ratio voor portefeuille i rendement van portefeuille i risicovrij rendement marktrisico ( ) van portefeuille i

Sharpe ratio: is de risico-opslag van de portefeuille gedeeld door de standaarddeviatie. Het is dus de risico-opslag per eenheid totaal risico. Een hogere Sharpe ratio betekent een gunstiger verhouding tussen rendement en risico. Ook het unieke risico wordt gemeten. Si = Ri - Rf i Si = Ri = Rf = i = Sharpe ratio voor portefeuille i rendement van portefeuille i risicovrij rendement standaarddeviatie van het rendement van portefeuille i

Jensens alfa is een absolute maatstaf. Het CAPM zegt dat de belegger die een hoger rendement wil behalen dan het risicovrije rendement een beleggingsportefeuille moet vormen waaraan risicos zijn verbonden. Zie appendix 7.1.

Inleiding Beleggingskunde

32