Samenvatting H18 Industry

100
HOOFDSTUK 1 Voor ontwikkeling is er geen duidelijke scheiding in bv Noord en Zuid. Er is sprake van grote diversiteit. Groei = toename van inkomen met hoofd van de bevolking, BBP Ontwikkeling = normatief, gaat over verbeteringen op het gebied van inkomen, welvaart, levensverwachting, opleiding, vrijheid, etc. distributie : elite vs. broadbased transformatie : weg van primaire sector, demografie wordt een land rijker, dan neem de plattelandsector af en is er een transitie naar de beroepsector levensverwachting wordt groter. Bij grafieken die een correlatie laten zien is de conclusie niet perse dat het een het leidt tot het andere. Ook tweezijdig aflezen volledigheid nagaan, factoren van buitenaf worden vaak vergeten. Er valt veel te leren van grafieken, case studies ed –z. er zijn wel duidelijke grenzen: elk land is anders, dus je kan geen betrouwbare algemene conclusie trekken. De startpositie is in elk land anders, maar het kan handig zijn algemene benaderingen te gebruiken om wereldproblemen aan te pakken. HOOFDSTUK 2 Metingen maken analyses en vergelijkingen mogelijk Nationaal inkomen en ec. Groei GDP of GNP Ontwikkeling: gezondheidszorg, educatie, politieke vrijheid, distributie, etc. HDI, MDG GNP = toegevoegde waarde van eindproducten en diensten van een land per jaar (output van Nederlanders) GDP = toegevoegde waarde van eindproducten en diensten binnen een land per jaar (output van alle mensen in Nederland) de output van Duitse werkers in Nederland wordt berekend in de Duitse GNP en de Nederlandse GDP. Kritiek: maatstaf houdt geen rekening met goederen en diensten buiten de markt om Huishoudelijke arbeid welvaartverhogend werk Subsistance output (producties buiten de markt om)

Transcript of Samenvatting H18 Industry

Page 1: Samenvatting H18 Industry

HOOFDSTUK 1Voor ontwikkeling is er geen duidelijke scheiding in bv Noord en Zuid. Er is sprake van grote diversiteit.Groei = toename van inkomen met hoofd van de bevolking, BBPOntwikkeling = normatief, gaat over verbeteringen op het gebied van inkomen,

welvaart, levensverwachting, opleiding, vrijheid, etc.distributie: elite vs. broadbased transformatie: weg van primaire sector, demografiewordt een land rijker, dan neem de plattelandsector af en is er een transitie naar de beroepsector levensverwachting wordt groter.Bij grafieken die een correlatie laten zien is de conclusie niet perse dat het een het leidt tot het andere. Ook tweezijdig aflezen volledigheid nagaan, factoren van buitenaf worden vaak vergeten.Er valt veel te leren van grafieken, case studies ed –z. er zijn wel duidelijke grenzen: elk land is anders, dus je kan geen betrouwbare algemene conclusie trekken. De startpositie is in elk land anders, maar het kan handig zijn algemene benaderingen te gebruiken om wereldproblemen aan te pakken.

HOOFDSTUK 2Metingen maken analyses en vergelijkingen mogelijk

Nationaal inkomen en ec. Groei GDP of GNPOntwikkeling: gezondheidszorg, educatie, politieke vrijheid,

distributie, etc. HDI, MDGGNP = toegevoegde waarde van eindproducten en diensten van een land per jaar (output van

Nederlanders)GDP = toegevoegde waarde van eindproducten en diensten binnen een land per jaar (output van alle

mensen in Nederland)

de output van Duitse werkers in Nederland wordt berekend in de Duitse GNP en de Nederlandse GDP.Kritiek: maatstaf houdt geen rekening met goederen en diensten buiten de markt om

Huishoudelijke arbeid welvaartverhogend werk Subsistance output (producties buiten de markt om) Externalities: acties van mensen die invloed hebben op een

ander systeem en niet direct op de markt (bv chip voor in een computer).

Kritiek: geen rekening met exchange rate conversion: Je kan meer met 1$ in India dan in de USA Exchange rates vaak vervormd door handelsbarrières of

directe interventie Non-tradable goods (bv kapper) Exchange rates worden vaak gemeten adhv gehandelde

goederen en diensten. India’s inkomen wordt onderschat als je naar de officiële cijfers kijkt.

Er is een vaste wereldprijs (wijken iets af door transportkosten) voor staal en andere goederen die wereldwijd verhandeld worden. Dit geldt niet voor retail.

Corrigeren voor de koopkracht: Purchasing Power Parity (PPP) alleen nuttig voor onderzoek naar statistische verbanden tussen landen. Voor 1 land niet relevant.

Groei en ontwikkelingGroei is nodig voor Pareto efficiëntie (als niemand er op achteruit gaat)Groei betekent niet per definitie ontwikkeling:

Oneerlijke allocatie (selfish rulers vs the people) Investeringen in toekomstige groei en vertraagde consumptie

nu

Page 2: Samenvatting H18 Industry

Er komt meer kijken bij ontwikkeling dan inkomen Er is echter wel een verband.

Trends in developmentOntwikkeling: vergroot de keuzeset van mensenHDI: integratie van 3 factoren:

levensverwachting

schoolinschrijvingen en geletterdheidLog(inkomen)

Gemiddelde van deze 3 index scores is het HDI is niet compleet, maar nuttig voor ranking van landen over tijd

Nauwkeurig onderzoek onthult dat economische groei erg belangrijk is voor ontwikkelingThe 1990 view: fig. 2-2 en 2-3 (p. 48 & 49)

De berekening log zorgt ervoor dat alle uitschieters weggelaten worden.

Er is nog wel flink wat variatie tussen de HDI van landen as je ze afzet tegen GDP

Er komt dus meer kijken bij ontwikkeling dan productie alleen

MDG: 8 doelen, 18 targets, 48 indicatoren voor beleidsmakers voor de periode 1990-2015

Controversieel: blueprint approach to development? Groei alleen is niet genoeg, beleid en allocatie van goederen

zijn ook nodig MDG bieden heel weinig concrete handvatten voor die

ontwikkeling die zij voor ogen hebben en hoe de doelen bereikt kunnen/ moeten worden er moeten prioriteiten worden gesteld

MDG zijn dus goed om ontwikkeling op de kaart te zetten, maar niet echt uitvoerbaar

Is groei wenselijk?Link tussen groei en ontwikkeling: ja, groei is wenselijk, maar:

Milieu- en klimaatdruk (environmental degradation: verdwijnen van diersoorten, broeikaseffect)

Culturele homogenisatie (verwesting & verwoesting traditionele gemeenschappen)

Verspreiding materialisme, consumerism Individualisme, etc. Stress Er is geen duidelijke link tussen inkomen en geluk. Mensen

geven om hun positie in de gemeenschap itt hun inkomensniveau…

… maar groei vergroot het bereik (range) van keuzes (vrijheid)

GDP is gemakkelijk op te stellen daarom gebruikt voor het berekenen van het nationaal inkomen door het IMF en soortgelijke instanties.Real GDP: GDP aangepast naar binnenlandse prijsinflatie dmv een prijsindexToegevoegde waarde = (vb. textiel) waarde textiel eindproduct – (waarde origineel katoen+waarde andere gebruikte materialen) = gelijk aan betalingen (loon, afschrijvingen, rente, huur)Net economic welfare (NEW) = het aftrekken van kosten zoals vervuiling, criminaliteit, moord (‘bads’) van de nationale economieNon-traded goods & services: goederen & diensten die niet in de internationale handel (kunnen) meedoen (bv. Kapper, vervoer, retail, school) internationaal grote verschillen

3 redenen waarom het fout is aan te nemen dat hogere GDP per hoofd automatisch hoger inkomen voor iedereen betekent:

Page 3: Samenvatting H18 Industry

1. Regeringen promoten ec. groei niet alleen voor verbetering welzijn, maar soms/juist voor de macht en status van het land en haar leiders

2. Enorm veel hulpbronnen kunnen gebruikt zijn voor groei waardoor consumptiewinsten verschoven worden naar later

3. Inkomen en consumptie stijgen mogelijk, maar de mensen die al rijk zijn, zullen er het meest of totaal van profiteren

Amartya Sen: het doel van ontwikkeling is het uitbreiden van de capabilities van mensen, zodat zij het leven kunnen leiden dat ze willen.Vermogen om een minimaal aanvaardbaar leven te leiden:

Persoonlijke heterogeniteit (warm/koud specifieke behuizing, kleding, brandstoffen)

Variaties in sociaal milieu (impact criminaliteit, civiele onrust, geweld)

Verschillen in relatieve ontberingen (arme mensen in rijke gebieden hebben weinig kans daar deel van uit te maken)

Sen: ec. groei of ontwikkeling kan alleen als er bronnen zijn die dingen die mensen tegenhouden in hun vrijheid een leven te leiden zoals ze dat zelf zouden willen verlichten.

Maddison:1 AD 1920: geen/ amper ec. groei: 0% - 5%1820 nu: 1.2% groei per jaar en ongelijkheid tussen landen is toegenomen:Ratio arm:rijk

in 1820 3:1 in 1950 15:1 in heden 18:1

The advantages of backwardnessRelatief arme landen pikken technologische ontwikkelingen op van westerse landen en omdat deze al getest zijn, leiden ze voor die arme

landen sneller tot economische groei echter: toch lopen landen achter

Eerste Human Development Report: meer human development vs. economic development

Human development = vergroten keuzeset van mensen 3 essentiële keuzes (HDI berekening)

1. Keuzen die leiden tot een lang en gezond leven2. Keuzen om kennis te verwerven3. Keuzes tot toegang tot bronnen die nodig zijn voor een

fatsoenlijke levensstandaard

Additionele keuzes: 1. Politieke, economische en sociale vrijheid2. Creativiteit, productiviteit, zelf respect, mensenrechten

Twee kanten van Human Development:1. Formatie van menselijke capabilities (verbeterde gezondheid,

kennis, skills)2. Het gebruik dat mensen maken van hun capabilities (vrij tijd,

productiviteit, actief in culturele, sociale en politieke affaires)

HDI voor levensverwachting:Minimum = 25 jaarMaximum = 85 jaarVb. Peru: 69.4 jaar

(69.4 – 25) / (85-25) = 0.74 Peru bereikt 74% van het potentiële bereik van

levensverwachting

Page 4: Samenvatting H18 Industry

HDI van kennisverwerving:Adult literacy: 2/3Gross enrollment rate: 1/3Vb. adult literacy = 90% en gross enrollement = 83% (90+90+83)/3= 0.88

HDI van toegang hulpbronnenGDP per capita = $4570 (PPP)

(log4750)-log(100)/ log(40000)-log(100) = 0.64

HDI = (0.64+0.88+0.74)/3 = 0.752De verschillende uitkomsten worden met elkaar vergeleken. 0.752 komt op de 82e plaats.Grote verschillen in uitkomst als HDI als maatstaf wordt gebruikt of als GDP als maatstaf wordt gebruikt. Echter, als je de log van GDP neemt, komen de grafieken meer overeen (fig. 2-2 en 2-3)

Conclusie: Alternatieve berekeningen van ec. ontwikkling bevestigen het belang van economische groei voor ontwikkelingsprocessen, terwijl ze ook bevestigen dat verbeterde gezondheid, onderwijs en overige gewenste uitkomsten ook van andere factoren afhankelijk zijn dan alleen inkomen.

Misschien even de quote van Lewis (p.55) lezen, niet noodzakelijk

HOOFDSTUK 3

Waarom zijn sommige landen arm en andere rijk? Waarom groeit het ene land sneller dan het andere?

Divergente groeipatronen : 500 en zelfs 125 jaar terug leefden bijna alle mensen in een conditie die we nu extreme armoede

noemen. In de 20e eeuw heeft een deel zich zodanig ontwikkeld dat nu in de 21e eeuw een klein deel tot de rijke landen behoort, een klein deel tot de upper-income, maar het overgrote deel leeft nog in armoede.

De totale output van een land (en dus ook het totale inkomen) is afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare arbeid en kapitaal en hoe productief deze worden gebruikt.Verhoging van de totale productie (= economische groei) hangt af van de stijging van kapitaal, beschikbare arbeid en verhoging van de productiviteit.Economische groei hangt af van 2 dingen:

1. Factor accumulatie: vergroten van de omvang van de kapitaalvoorraad of het personeel. Meer goederen = meer machines, fabrieken, gebouwen, wegen, computers, gereedschap en beter geschoolde mensen hiervoor.

2. Productiviteitsgroei: vergroten van de hoeveelheid output geproduceerd door elke machine/ arbeider. Twee manieren om dit te doen:

Verbeter de efficiëntie waarmee factoren worden gebruikt (division of labor)

Technologische verandering waardoor nieuwe ideeën, nieuwe machines of nieuwe manieren van productie- organisatie groei vergroten. Productiegroei houdt bijna altijd verplaatsing van hulpbronnen van een goed naar een ander goed in.

ProductiefunctieGebruikt om uit te zoeken in hoeverre factor accumulatie en productiviteitsgroei economische groei beïnvloeden. Aangezien er vrijwel altijd genoeg aanbod voor werk is, is economische groei vooral afhankelijk van kapitaal.

Page 5: Samenvatting H18 Industry

Q = F(K,L) of: q = f(k,l)Q = hoeveelheid output per werkerK = kapitaalL = arbeidF = functieq = hoeveelheid arbeid per werker

Factor accumulatie meer kapitaal per werker output per werker omhoog (maar afnemende meeropbrengsten) (figuur 3-1 (a), p. 67)

Productivity gains: zelfde level van K levert door efficiëntie of technologische verbeteringen meer Q (figuur 3-1 (b), p.67)

Basic Solow model Investeringen kunnen de kapitaalvoorraden vergoten

mits investeringen > afschrijvingen Investeringen worden gefinancierd door besparingen=

belangrijk want: investeringen = besparingen Besparingen zijn afhankelijk van het inkomen

Het surplus na de uitgaven en afschrijvingen (dus ook winst bv.) wordt gespaard

Hoeveel sparen & consumeren we? Hangt af van geduld van mensen, want alles wat je nu spaart is later meer waard. Echter: besparingen en investeringen zijn wel nodig voor economische groei, het is niet voldoende. Niet alle investeringen leiden tot een hoger inkomen in de toekomst (te weinig hulpbronnen, vruchtbare grond, prijzen op de markt, eigendomsrechten)Het behouden en ondersteunen van economische groei vereist zowel het generen van nieuwe investeringen als verzekering dat de investering productief is.

Dus, voor economische groei: kapitaal accumulatie arbeid accumulatie productivity gains

Growth accounting:Q = F(K,L) + TFP

TFP = total factor productivity meten van de bijdrage van efficiëntie, technologie en andere factoren die de productiviteit beïnvloedengY = (WK x gK) + (WL x gL) + α

gY = groei van totale inkomen/GDP rate of economic growth (≠groei per hoofd van de bevolking)

gK = groei ratio van kapitaalWK = aandeel van returns on capital (rendement op kapitaal) gL = groei ratio van arbeidWL = aandeel van lonen in totale inkomenWL + WK = 100%α = mate van verandering in TFP

deze functie laat dus zien hoe de groei in output afhankelijk is van de groei van de inputs (K&L) en de groei in productiviteit van die inputs (α)

voorbeeld: 0.05 = (0.07x0.4) + (0.02x0.6) + αα = 0.01 is 1/5 van 0.05, dus TFP is verantwoordelijk voor 20% van de totale groeigroei in kapitaal draagt voor 56% bij aan totale groei (0.07x0.4)/0.05groei in labor force draagt voor 24% bij aan totale groei

(0.02x0.6)/0.05 OF 100-20-56Beperkingen:

Page 6: Samenvatting H18 Industry

α is een combinatie van allerlei factoren onder 1 noemer als α verbeterd, welke factor is dat dan precies?

α wordt onnauwkeurig berekend, aangezien dat het residual deel van de vergelijking is α measures the net effect of alle the errors and omissions in the other data

α is een meting van onze domheid, omdat het meet wat niet uitgelegd kan worden door bestaande/ gebruikelijke data.

Samenvattend:Bronnen van groei analyse suggereren dat kapitaal accumulatie de voornaamste bron voor groei is in ontwikkelingslanden, volgens het Solow model. TFP kan een belangrijke rol spelen als er sprake is van fatsoenlijk beleid en een structurele context. In snel groeiende economieën spelen zowel factor accumulatie als TFP een belangrijke rol. TFP lijkt een steeds belangrijkere rol te krijgen naarmate het inkomen stijgt en levert een grote bijdrage aan groei in high- income geïndustrialiseerde landen.

Negatieve TFP = onproductief kapitaal (door bv. Oorlog, recessie, onproductieve investeringen (paleizen, leger)

Maar wat zijn de diepere karakteristieken van de 3 sleutelfactoren van economische groei (kapitaal, arbeid, productiviteit) en die snel groeiende economieën onderscheidt van langzaam groeiende economieën? De snelst groeiende delen 5 karakteristieken:

1. macro- economische en politieke stabiliteitmacro- economische stabiliteit: lage budgettekorten

(+hoge overheidsbesparingen); verstandig monetair beleid (inflatiecheck);

fatsoenlijke wisselkoers; geschikte financiële markt;

verstandig foreign borrowing minder risico voor investeerders

politieke stabiliteit: geen (burger)oorlogen; geen militaire coups vicieuze cirkel: armoede zorgt voor groter risico voor conlfict en conflicten

ondermijnen groei en verankerd armoede (geen oorloog ≠ automatische economische groei)

2. Investeringen in gezondheidszog & onderwijsMensen zijn geneigd meer te investeren in school om

hun skills te verbeteren (productiever) als ze verwachten langer te leven (door goede gezondheidszorg

basis gezondheidszorg, schoon water, sanitaire voorzieningen, ziektecontrole, stère reproductieve moeder- en jeugdzorg). Goede gezondheid is zowel input als uitkomst

van economische groei & skilled workforce werkt sneller en effectiever en toepassen nieuwe technologie = aantrekkelijk voor investeerders = bijdrage kapitaal

accumulatie.3. Effectief beleid en instituties Helpt het milieu voor investeerders te verbeteren door het

risico te verminderen en winstgevendheid te vergroten Helpt effectief overheidsbeleid op te zetten, zodat zowel

factor accumulatie als productiviteit kan plaatsvinden Effectieve overheid helpt instituties die sterk economisch

beleid vergemakkelijken, maar ook effectieve sociale programma’s en een robuuste private sector vergemakkelijken

6 dimensies van beleid1. Stem (voice) en verantwoordelijkheid (politieke

participatie)2. Politieke stabiliteit en afwezigheid van geweld

Page 7: Samenvatting H18 Industry

3. Beleidseffectiviteit4. Kwaliteit van regelgeving5. Rechtsstaat (rule of law): veilig tegen afpakken6. Controle op corruptie

Landen met sterk beleid hebben snellere economische groei Instituties = formele regels en informele (normen en

tradities) en organisaties die hiermee werken. 5 types:1. Markt- creërende instituties: beschermt

eigendomsrechten, verzekert dat contracten worden nageleefd, corruptie minimaliseren en de wetten aanmoedigen.

2. Markt- regulerende instituties: dealen met marktfalen, zoals imperfecte informatie, externalities en economies of scale.

3. Markt- stabiliserende instituties: verzekeren lage inflatie, minimaliseren macro- economische levendigheid (mate van beweeglijkheid van de koers), verzekeren fiscale stabiliteit, voorkomen van financiële crisis.

4. Markt- legitimerende instituties: zorgen voor sociale bescherming en verzekeringen, focussen op allocatie en managen van conflicten.

5. Politieke instituties: bepalen hoe een samenleving wordt bestuurd en het bereik van politieke participatie.

Er is een relatie tussen sterkere instituties, snelle economische groei en verbeterde ontwikkelingen

Deze theorie is niet universeel, overal spelen andere factoren ook een rol

4. Gunstig milieu voor particuliere ondernemingen Voor veel landen speelt landbouwbeleid een grote rol in het

groeiproces (toegang tot fertilizers, zaden, pesticiden, wegen, constructies, ed)

Belangrijk voor groei op de lange termijn. Hoewel bepaalde beperkingen goed zijn, ontstaan er in ontwikkelingslanden soms hele hoge kosten vanwege licenties en andere beperkingen. Door grote beperkingen worden er minder bedrijven opgezet en als ze opgezet worden, is het in de informele sector en op kleine schaal.

Openheid voor foreign trade is een manier voor economische groei. Hierdoor kunnen bedrijven specialiseren, hun efficiëntie vergroten en kosten verlagen door de aanschaf van producten van de goedkoopste producten en toegang tot de meest ontwikkelde technologieën allocatie van kapitaal, arbeid en andere hulpbronnen van minder productieve naar productieve activiteiten handel kan dus productiviteit vergroten en moedigt investeringen in nieuwe winstgevende mogelijkheden aan maar een land wordt ook kwetsbaar voor shocks op de wereldmarkt

Open landen lieten duidelijk hogere groeicijfers zien dan gesloten landen

Echter: niet alle soorten export gaan samen met groei, want itt arbeidsintensieve producten (schoenen, textiel) heeft de export van natural- resourcebased producten geen samenhang met armoede vermindering en economische groei

5. Gunstige geografieDe regio’s dichtbij de tropische gebieden zijn slechter af dan landen die daar verder vanaf zitten (noord-zuid). Tropische landen hebben te maken met ziekten (HIV/AIDS, malaria), klimaat (heet, overstromingen, droogte, stormen), slechte kwaliteit van vruchtbare grond (droogte, overstromingen) vermindering arbeidsproductiviteit, investeringen en factor accumulatie. Isolatie van grote markten hogere transportkosten en minder economische mogelijkheden (landlocked vs. coastal) wil niet zeggen dat groei totaal

Page 8: Samenvatting H18 Industry

onmogelijk is, maar het limiteert opties en vergroot productiekosten kan ‘verholpen’ worden door investeringen.

Afnemende meeropbrengsten en de productiefunctie Om output en inkomen te laten stijgen, moet een land

investeringen aan blijven trekken en productiewinsten blijven behalen groeimodellen gaan uit van vermindering van investeringen naarmate de kapitaalvoorraad groeit

Afnemende meeropbrengsten voor kapitaal = afnemend marginaal product van kapitaal = de geleidelijke afname van de productiegrafiek naarmate het kapitaal per werken toeneemt (figuur 3-9, p.91) keep in mind dat deze grafiek een toevoeging van kapitaal laat zien ZONDER toevoeging van een extra werker. Ook constante schaalopbrengsten (constant stijgende lijn) of toenemende meeropbrengsten (toenemende lijn)

3 implicaties van afnemende meeropbrengsten voor kapitaal:1. Als al het overige gelijk is, hebben arme landen (links op

de grafiek) de potentie om sneller te groeien dan rijke landen

2. Als landen rijker worden, neemt de groei ratio af3. Met (1) in ons achterhoofd: arme landen kunnen richting

rijke landen gaan en het gat sluiten inkomensniveaus groeien mettertijd naar elkaar toe.

Hierbij gaat men er dus van uit dat al het andere gelijk (zelfde productiefunctie, toegang tot zelfde technologie, zelfde saving rates) is en dat groei vooral afhankelijk is van kapitaal accumulatie, meer dan van productivity gains.

The convergence debateHeeft het bovenstaande ooit plaatsgevonden? voor sommige landen wel, maar voor de meeste niet: die landen kunne het alleen

áls ze nieuwe investeringen trekken en áls die investeringen zich uitbetalen met stijging van output gat tussen rijk en arm is groter geworden, maar onder landen met vrijwel gelijke karakteristieken (OECD) is een patroon wel aan te geven.

Er is nog weinig gezegd over de verschillende producten die een economie produceert en hoe de compositie van output verandert tijdens het ontwikkelingsproces naarmate groei plaatsvindt, neigt te structuur van de economie te veranderen op verschillende, belangrijke manieren:

1. Het aandeel in totale output dat geproduceerd wordt door de landbouwsector neemt af, terwijl het aandeel van totale output van industrie en diensten toeneemt

2. Het deel van de beroepsbevolking in de landbouw neemt af, terwijl die in de industrie en dienstensector stijgt

3. De bevolking wordt stedelijker naarmate huishoudens verhuizen van plattenland naar steden en steden groeien

4. Een groter deel van goederen & diensten worden verkocht via de markt, aangezien vele vroeger door huishoudens werden geproduceerd en nu door bedrijven

Alle landen met een duurzame/ stabiele economische groei en ontwikkeling hebben een kleiner geworden aandeel van landbouw en meer van industrie, hoewel economische groei ook met focus op landbouw kan plaatsvinden.Engels law:Naarmate het inkomen van mensen stijgt, gaan ze in verhouding minder aan eten uitgeven en meer aan kleding, recreatie ed. De vraag naar landbouwproducten groeit minder hard dan de vraag naar industrie producten & diensten aandeel van landbouw in nationaal product neemt af geldt voor alle landen met duurzame ontwikkeling

Page 9: Samenvatting H18 Industry

‘andere’ law:Productiewinsten in landbouw maken arbeiders vrij om niet- landbouwproducten en diensten te produceren door fertilizers, nieuwe machines ed zijn er minder werkers nodig meer werkers voor industrie

Waarom verplaatsing naar steden?Groot bedrijf heeft meer output per unit input als de grootte van het bedrijf toeneemt heeft een bevolkingscentrum vlakbij nodig afhankelijk van grootte en aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen

In sommige landen gebeurt voedselverwerking thuis en wordt het niet meerberekend in het GDP. In landen waar dit in de industriesector gebeurt, wordt dit wel gedaan

Groei van landbouwproductiviteit (en dus investeringen daarin) is nodig om hulpbronnen voor industrie vrij te maken zelfs als het aandeel van landbouw in GDP afneemt

HOOFDSTUK 4Groei hangt af van 2 processen:

1. De accumulatie van toegevoegde activa (zoals kapitaal, arbeid en land)

2. Deze activa productiever maken (productieve investeringen en besparingen)

Dit is de rate of change van output ipv alleen accumulatie van kapitaal en productie zoals hiervoor beschreven. Rate of change = economische groei.

5 vergelijkingen:1. Een verzamelde productiefunctie

‘gewone’ productiefunctie = hoeveelheid input afgezet tegen ouput

‘verzamelde’ productiefunctie = de totale laborforce van een land en de waarde van

de kapitaalvoorraad tegen het GDPY = F (K,L)

2. SavingAangenomen dat besparingen een vast deel van het inkomen inhoudtS = s x Y = bespaar ratio x inkomen

3. Total saving to investmentIn een gesloten economieS = I besparingen staan gelijk aan investeringen

4. Veranderingen in kapitaalvoorradenVerandering door 2 dingen:

Investeringen laat K stijgenDaling in waarde laat K dalen

ΔK = I – (dxK)d = afschrijvingen

5. Change in laborforceAangenomen dat L net zo hard groeit als de totale bevolkingΔL = n x L

n = groei bevolking

Deze 5 vergelijkingen representeren het complete model simplificeren:ΔK = sY – d x K

Fixed coefficient productionfunctionZie figuur 4-1, p. 109Isoquants zijn combinaties van de inputs die dezelfde hoeveelheid input genererenL-vorm = karakteristiek: de hoeveelheid kapitaal en arbeid moeten in een bepaalde verhouding zijn om verschillende niveaus van

Page 10: Samenvatting H18 Industry

output te krijgen (bv. Meer kapitaal maar niet meer arbeid punt blijft op zelfde isoquant)

Capital-output ratio: $50 per keyboard100 000 keyboards = $5 miljoen10 miljoen kapitaal = $ 5 miljoen = 2:1

Labor-output ratio:$50 per keyboard100 labor = $5 miljoen = 1:50 000

Harrod-Domar model = Relatie tussen groei en werkloosheid & de rol van kapitaalaccumulatie in het groeiprocesOuput = een lineaire functie van alléén kapitaal

Y = 1/v * K of Y = K/vV = een constante, de capital-output ratio

De capital-output ratio is een indicatie van de intensiteit van het kapitaal in het productieproces. Varieert vanwege 3 redenen:

1. Landen gebruiken verschillende technologieën voor de productie van hetzelfde goed

2. Ze produceren een andere mix van goederen3. Landen verschillen in efficiëntie v is hoger in kapitaalintensieve producten Als v groter is kan dat een kleinere effectiviteit betekenen als

het kapitaal niet zo productief mogelijk gebruikte wordt

ICORIncremental capital output ratio = de impact van extra kapitaal op de outputVerschil met ‘gewone’ capital output ratio:

ICOR meet de productiviteit van extra kapitaal, terwijl de ‘gewone’ betrekking heeft op de relatie tussen de totale kapitaalvoorraad in een land en zijn GDPICOR = v = ΔK/ΔY

ΔY = changes in outputΔK = changes in capital

g = ΔY/Y= ΔK/Yv = groeiratio van outputg = (s/v)-d = basis Harrod-Domar

Strength Harrod-Domar Simpel

Makkelijk te gebruiken en te berkenen Bij afwezigheid van economische shocks kan dit model een voorspelling doen voor economische groei voor een korte periode

Focus op besparingenHoeveel inkomen te sparen of te consumeren is een centrale rol in het groeiproces

Weakness Harrod-Domar Focus op besparingen

Deze simpele vorm impliceert dat besparingen alleen afdoende zijn voor analyse van het groeiproces is níét zo: investeringen uit besparingen moeten zich wel uitbetalen in de toekomst en dat doen ze niet altijd. Duurzame groei hangt af van het genereren van nieuwe investeringen productief zijn mettertijd.

Stugge aannameVan vaste capital-to-labor, capital-to-output en labor-to-output impliceren erg weinig flexibiliteit in de economie in de tijd. Alleen bruikbare als kapitaal, arbeid en output met

Page 11: Samenvatting H18 Industry

precies dezelfde ratio veranderen, wat erg onwaarschijnlijk is: dan n=g=s/v-d er is geen reden om aan te nemen dat dit kan.

De fixed proportion productiefunctie laat geen substitutie tussen kapitaal en arbeid in het productieproces toe

Afwezigheid van technologische verandering in het model zou in isoquant ervoor zorgen dat de L-vorm in zin geheel schuin omhoog zou schuiven.

Dus:De fixed coefficient aanname zorgt voor erg weinig flexibiliteit en bevat niet de eigenschap van real World bedrijven om de mix van inputs te veranderen. Het model kan wel erg precies zijn voor 1 jaar (als er geen ‘shocks’ zijn) en focust terecht op het belang van besparingen. Maar het is tamelijk onnauwkeurig voor vergelijking tussen veel landen en over een lange tijd en het model beweert dat besparingen alleen voldoende is voor groei, wat niet zo is.

The Solow (neoklassieke) modelGeen fixed coefficient, maar neoklassieke productiefunctie:Meer flexibiliteit toestaan en substitutie tussen productiefactoren, capital-output en capital-labor zijn niet langer fixed maar wisselend, vanwege de relatieve bijdragen van kapitaal en arbeid in de economie en het productieproces (figuur 4-2,p.118)Uitbreiden op 3 manieren:

Constant factor proportion b Capital output ratio = 2:1

Labor-intensieve methode meer L, minder K cCapital output ratio = 1.7:1

Kapitaalintensieve methodeCapital output ratio = 2.4:1

Basic equations SolowAlle key variabelen in ‘per-arbeider’ termenY/L = F (K/L , 1)y = f(k)Δk = sy – (n+d)kVeranderingen in kapitaal per werker hangt af van 3 dingen

1. De Δk is positief gerelateerd aan besparingen per werker als besparingen hoger worden, worden investeringen ook hoger, waardoor de kapitaalvoorraad per werker ook toeneemt.

2. De Δk is negatief gerelateerd aan bevolkingsgroei = groei laborforce en als er dan geen nieuwe investeringen komen zou de kapitaal per werker (k) dalen

3. Afschrijvingen ‘erode’ de kapitaalvoorraden elk jaar neemt de hoeveelheid kapitaal per werker af met –dk, simpelweg door afschrijvingen

Capital deepening = het proces waardoor de economie de hoeveelheid kapitaal per werker vergrootCapital widening = een stijging in de kapitaalvoorraad dat gelijk loopt met de stijgende laborforce en afschrijvingen

Solow vs Harrod-DomarSolow model laat geen lineair verband zien tussen besparingen en groei vanwege afnemende meeropbrengsten en introduceert de rol van bevolkingsgroei in staat substitutie tussen L en K toe(figuur 4-4, p.123)A = sy = (n+d)k = steady stateConstant per werker, de totale output groeit met nOok hier blijkt dat arme landen (links op de curve) meer potentie hebben dan rijke landen om het gat te dichten.

Page 12: Samenvatting H18 Industry

Stijging van saving rate = meer investeringen = grotere kapitaalvoorraad = permanent hoger inkomen of output per werker

Stijging bevolkingsgroeiGroei leidt tot hoger gemiddeld inkomen Y moet harder groeien om y constant te houden. Echter, een daling in n leidt tot capital deepening.

Solow: groei ratios verschillen tussen landen, omdat:1. Als 1 land een hogere steady state level van inkomen heeft

dan een ander 2. Als ze op verschillende punten in transitie tot de steady state

zitten

Technologische veranderingTech. Verandering geeft de mogelijkheid voor output per werker om te blijven groeienY = F(K,TxL)

TxL = labor augmenting (toename)Als technologie verbeterd neemt de productiviteit en efficiëntie van arbeid toe, aangezien een gelijke L nu meer output kan genereren

Technologieverbeteringen: Wetenschappelijk (nieuwe investeringen en processen) Human capital (verbeteringen in gezondheid, onderwijs en

skills)TxL = hoeveelheid effectieve units van arbeidΔT/T = Θ aanname dat technologie met een constante ratio verbeterdAls workforce groeit met n, dan is de groei in effectief aanbod van arbeid gelijk aan n+ Θ (dus als T 2% toeneemt en workforce met 3% dan stijgt het effectieve aanbod met 5% per jaar)

In Solow modelVan kapitaal per werker naar kapitaal per effectieve werker alles delen door TxL

Output per effectieve werker: ye = Y/(TxL)Kapitaal per effectieve werker: ke = K/(TxL)Productiefunctie: ye = f(ke)

Aangezien effectieve arbeid nu groeit et n+ Θ kapitaal accumulatie vergelijking wordt:

ΔKe = sye – (n+d+ Θ)Ke

(n+d)<(n+d+ Θ) wat wil zeggen dat er meer kapitaal nodig is om kapitaal per effectieve werker constant te houden

Nu is in steady state de ouput per effectieve werker constant en totale output groeit met n+ Θ dus output per werker met Θ

Strength of Solow Het model geeft ruimte voor flexibiliteit in het

productieproces realistischer en nauwkeuriger door afnemende meeropbrengsten

Focust op transitie naar steady state Relatie tussen besparingen, investeringen, bevolkingsgroei

en technologische verandering

Weakness of Solow Het model helpt de aandacht te richten op fundamentele

invloeden op de steady state en groei ratio, maar geeft geen volledige ‘understanding’ van de precieze manieren waarop deze factoren invloed uitoefenen

Schijnt geen licht op de rol van allocatie van capital en arbeid onder verschillende sectoren, wat wel degelijk invloed heeft op de productiviteit

De gebruikte variabelen helpen het model makkelijker te maken, maar daardoor leren we weinig over de

Page 13: Samenvatting H18 Industry

onderliggende determinanten van de parameters en hoe deze tijdens het ontwikkelingsproces veranderen

Beyond Solow: new approaches to growthVerder, want in de realiteit zijn de variabelen van Solow afhankelijk van overheidsbeleid, economische structuur en de snelheid van groei op zich:

Aannemen dat de nationale economie onderwerp is van toenemende schaalopbrengsten investeringen creëren meer output dan Solow beweerde

Hoe kan verdubbeling van input meer dan verdubbeling van de output realiseren? positieve externalitiy: investeringen in onderzoek of onderwijs levert niet alleen voordeel voor het bedrij of het individu op,maar ook voor anderen in de economie (spillover effect) door communicatie met anderen impact van human en physical kapitaal kan dus heel groot zijn en wordt niet betrokken bij Solow

Vanwege toenemende schaalopbrengsten hoeft het systeem van Solow (meer inkomen = minder groei) niet perse in te zetten, hoeft transitie naar steady state ook niet perse te gebeuren en verklaart waarom er niet echt sprake is van convergentie

Groei past in deze modellen zonder afhankelijk te zijn van

exogene technologische veranderingen, daarom: endogenous growth models

Deze modellen benadrukken dat besparingen, investeringen in gezondheid en onderwijs, gebruikmakend van de factoren van productie (zo productief en effectief mogelijk) en het uitzoeken van goede/ passende nieuwe technologieën

Two sector modelsTwee sector modellen kunnen de verschillen in zowel het niveau als de productiviteit in verschillende activiteiten ontdekken en ook de implicaties van tarieven, allocaties van arbeid & kapitaal tussen de 2 sectoren en de potentie voor migratie van arbeid van ruraal naar urbaan.

Twee basis aannames:1. Agrarische productie is onderwerp van afnemende

meeropbrengsten, omdat land nodig is et het aanbod van land is gelimiteerd

2. Arbeidssurplus: rurale werkloosheid, underemployment of disquised employment

Figuur 4-9, p.139Industrie moet minstens h betalen om mensen weg te krijgen uit de agrarische sector.Lijn hij kan worden gezien als de aanbodcurve van arbeid tav de industrie. Eigenlijk moet industrie meer dan h bieden ter compensatie.

In punt i is er sprake van perfecte elasticiteitTot punt i kan industrie mensen trekken zonder de lonen te verhogen

Figuur 4-10, p.141k-k’ is wat de industrie moet betalen om werkers uit de landbouw aan te trekken daarna meer omdat arbeid in landbouw daalt minder voedselproductie stijging voedselprijs stijging lonen

HOOFDSTUK 5Markten en marktfalen

Page 14: Samenvatting H18 Industry

Er zijn krachtige argumenten die de visie ondersteunen dat de meeste economische activiteiten door de markt beheerd moeten worden

1. Markten komen tot bepaalde condities waardoor ze verschillende producten onder consumenten kunnen alloceren, hun voorkeuren reflecteren en duizenden inputs onder de producenten kunnen verdelen, waardoor ze de maximale output krijgen

2. Markten zijn meer flexibel en kunnen zich beter aanpassen aan veranderende condities en ze kunnen snel prikkels voor groei, innovatie en structurele veranderingen leveren

3. Markten verbeteren competitie, wat producenten motiveert om zo efficiënt mogelijk te werken en kosten te verlagen waar dat kan

4. Vertrouwen op de markt zorgt voor een grotere omvang van de verstrooiing van economische macht. Dan ligt de macht bij producenten (die het beste weten wat het beste is voor hun bedrijf) en consumenten ipv de overheid (decentralisatie opv centralisatie)

TTegenargumenten:

1. Moderne economieën worden soms getekend door monopolie of oligopolie in ontwikkelingslanden zijn economies op scope (het dalen van unit kosten als de output stijgt) soms zo groot in de verhouding tot de marktomvang dat monopolie onvermijdelijk is, terwijl oligopolie de norm is in vele andere landen

2. External economies zijn voordelen van een project die gunstig zijn voor ook anderen. Omdat private investeerders

dit niet makkelijk kunnen betalen (grote bedragen, langen afbetaalperioden) zullen ze dit niet snel doen. Overheden wel.

3. External economies zijn kosten die het bedrijf niet draagt, zoals vervuiling. Ook algemene bronnen zorgen voor een situatie waarin er geen neiging is om te stoppen, omdat er geen zekerheid bestaat dat anderen dat ook doen

4. Markten vergemakkelijken de veranderingen in economische structuur niet. Protective tariffn(belasting om concurrerende invoer) of initiële subsidie

In 1960/1970 weer meer richting markt Er zijn er nog meer, moet je mss zelf nog even doorlezen,

maar idee lijkt me duidelijk.

Implementing market reformsLanden vroegen IMF en Wereldbank om financiële steun die ze kregen mits ze specifieke aanpassingen deden: als ze beleidshervormingen doorvoeren, gericht op het verlagen van verliezen van het overheidsbudget, verlaging van de inflatie, openen van de economie voor handel, privatiseren van state owned bedrijven, etc.2 componenten:

Stabilisatie Structurele aanpassing

Stabilisatie van de macro-economieEen goed functionerende markt heeft macro-economische stabiliteit nodig de noodzaak om budgetverliezen te financieren leidt vaak tot inflatie, wat risico’s verhoogt, investeringen verder ondermijnt en ontberingen voor de armen met zich meebrengt.

Page 15: Samenvatting H18 Industry

Real interest rates = interest ratio gecorrigeerd voor de inflatie kan negatief worden exchange rates kunnen overgewaardeerd worden, door onzekerheid hierover stoppen mensen hun geld in land of goud, wiens prijzen stijgen met inflatie investeringen in productieve dingen daalt.

Stabiliteitsprogramma’s zijn gemaakt om inflatie zoveel mogelijk te voorkomen en de bijgaande onevenredigheden te corrigeren (…)

Conditionality = leningen in ruil voor beleidshervormingen

Structurele aanpassingAls stabilisatie is bereikt of als het proces nog bezig is, moeten de andere elementen voor een goed functionerende markt op hun goede plek worden gezet dmv structurele aanpassing: zoveel mogelijk goederen maken die via de markt gekocht kunnen worden ipv een allocatie mechanisme van de overheid weghalen van overheidsquota en licensies, zodat imports door de markt gealloceerd kunnen worden ipv door de overheid.(…)

De geloofwaardigheid van hervormingenMinder controversieel dat de vraag over timing en snelheid is de geloofwaardigheid van hervormingen om geloofwaardig te zijn moeten overheden hun hervormingsprogramma’s op doeltreffende wijze managen, ondanks complexiteit. Ook zouden ze bepaalde hervormingen in moeten sluiten, door bv beloften te maken die lastig terug te draaien zijn.

Geloofwaardigheid hangt ook af van de publieke perceptions van stabilisatie en liberalisatie

Leiders en officials van landen hebben een diepgewortelde zelfingenomenheid en hebben vaak de illisie dat overheidscontrole goed is, terwijl het dat niet is daarom soms moeilijk hervormingen door te voeren

De invloed van internationale financiële instituties op geloofwaardigheid is two edged: het IMF en de wereldbank verschaffen extra bronnen die de transitie vergemakkelijken terwijl vernieuwingen toegepast worden.

Publieke schulden spelen een dubbele rol: schuld wordt passief zodra de mensen zich beginnen af te vragen waarom hun levensstandaard af zou nemen en de winsten voor de banken gelijk blijft. En dat terwijl hervormingen de levensstandaard kunnen helpen verbeteren en debt commitments terugbetaald kunnen worden.

The Washington ConsensusDe specifieke acties die genomen worden in 1 land kunnen mogelijk niet toepasbaar zijn in een ander landJohn Williamson: The Washington Consensus: het identificeren van de laagst gemeenschappelijke noemer van beleidsadvies. Tien componenten:

1. Fiscale discipline2. Herschikken van publieke uitgaven prioriteiten3. Belastinghervormingen4. Liberalisatie van rentevoeten5. Concurrerende exchange rates6. Handel liberalisatie7. Liberalisatie van foreign direct investment8. Privatisering9. Deregulatie van overheid in binnenlandse economie10. Verzekeren eigendomsrechten

Page 16: Samenvatting H18 Industry

Ondanks dit toch geen economische groei gezien het kan zijn dat het wel had gewerkt als ze de landen langer de tijd hadden gegeven

Sommigen zien deze consensus als een set van noodzakelijke maar niet voldoende condities voor economische groei en ontwikkeling

Toevoegingen :11. Noodzaak van institutionele hervormingen12. Acties om de schokkende ongelijkheid in de regio aan te

pakken Landen hebben adequate supervisie nodig ban banken, politie

die burgers beschermen ipv uitbuiten, een onafhankelijke centrale bank en een legaal systeem.

Veel van de meest succesvolle economieën van de laatste 50 jaar hebbe niet alle consensus toegepast ook politieke autonomie en experimenteren met beste mogelijkheden nodig.

HOOFDSTUK 6Measuring inequality

Consumptie is mogelijke een meer betrouwbare indicator voor welvaart dan inkomen, oa omdat consumptie niet zoveel fluctueert als inkomen.

De distributie voor welvaart is altijd ongelijker dan die van inkomen of consumptie. De distributie van land of onderwijs, zijn nuttig voor het begrijpen wat de mogelijkheden zijn voor individuen om productief te zijn en een inkomen voor het huishouden te genereren.

De meest simpele manier om distributie weer te geven is om een frequency distribution weer te geven, welke ons vertelt

hoeveel families of individuen verschillende hoeveelheden inkomen ontvangen (figuur 6-1, p. 192)

deze grafieken voor Bangladesh, Mexico en USA ongeveer gelijk maar niet identiek: gelijkheid wisselt dus wel onderling. Ze zijn dan ook moeilijke met elkaar te vergelijken. Ongelijkheid os op zich wel te meten dmv size distribution: het aandeel van totale consumptie of inkomen dat ontvangen wordt door verschillende groepen/ huishoudens op volgorde naar hun consumptie of niveau van inkomen rapporteren in delen (armste 20% tot rijkste 20%)

deze date kunnen gebruikte worden om een Lorenz curve van te maken (figuur 6-2, p. 195) hoe boller = des te ongelijker. 45° lijn is perfecte gelijkheid

Gini coëfficiënt = opp. A/ (opp. A+B)Patterns of inequalityWaardoor ongelijkheid?

Groei zelf is mogelijk een graad van ongelijkheid: groei is een inherente en onevenredig proces. Sommigen merken meteen de voordelen en voor anderen duurt dat langer.

Kuznet : relatie tussen groei en ongelijkheid, omdat ongelijkheid in eerste instantie zal groeien als een land een transitie van landbouw naar industrie doormaakt. Het resultaat van de verschillen in returns to factors of production.

W . Arthur Lewis: stijgende ongelijkheid komt tot een turning point waarna de ongelijkheid weer afneemt turning point als alle arbeidsoverschotten opgenomen zijn en het aanbod van arbeid inelastisch is surplus labor model: ongelijkheid is niet alleen noodzakelijk effect van economische groei, het is een veroorzaker van groei: meer inkomen = meer investeren. Herverdelen van inkomen op

Page 17: Samenvatting H18 Industry

een ‘onnatuurlijke’ manier verminderd de economische groei.

Geschiedenis en politiek spelen ook een rol (apartheid, WWI, WWII, kolonisatie, etc) geschiedenis zorgt voor een bepaalde manier van het huidige distribueren van inkomens, maar de huidige politiek heeft ook effect op deze uitkomsten.

Dus: het niveau van ongelijkheid in ieder land is het resultaat van complexe interactie tussen geschiedenis, politiek, resource endowment, markt forces en overheidsbeleid.

Why inequality matters Ongelijkheid doet ertoe, want zoals hiervoor gezegd is

ongelijkheid nodig voor economische groei. Als een economie groeit en ongelijkheid blijft hetzelfde, dan is het ikomen van de arme net zo gegroeid als dat van de rest van de inwaonders. Maar ongelijkheid en inkomen worden niet onafhankelijk van elkaar gedetermineerd, maar ongelijkheid verandert vaak mee met de inkomens per capita en heeft effect op de groei die een economie bereikt.

Als inkomen geconcentreerd is in slechts enkele handen, kan er meer gespaard worden, wat gunstig is voor kapitaal accumulatie dit simpele model houdt echter geen rekening mt andere factoren die economische groei veroorzaken. Echter, arme mensen hebben wellicht veelbelovende mogelijkheden voor investeringen, vaak kunnen ze dat niet betalen. Als een land eerlijke distributie had, was dat mss wel gelukt.

Measuring povertyOngelijkheid ≠ armoede maar wel een belangrijke determinant

Absolute armoede is een maatstaf waarbij we vooral kijken naar consumptie of inkomen,maar armoede is multidimensionaal en omvat ontberingen die nog niet omvat zijn door alleen te kijken naar inkomen.Armoedegrens (bepaald bedrag per dag) laat een bepaalde materiële armoede zien, maar verzekerd basis gezondheid en scholing niet. Toegang tot veilig drinkwater komt daar ook bij, net zoals kwetsbaarheid voor ongunstige shocks. De meeste landen hebben een eigen armoedegrens, aak een bepaald bedrag gebaseerd op minimale consumptie en neccesities. In veel lagelonenlanden gebaseerd op 2000 kcal per dag, maar geld wordt niet altijd zo besteed. Vaak specifceren overheden het geheel nog iets, er is maar dan 1 armoedegrens: ruraal vs urbaan en tussen verschillende regio’s in het land.Het doel is een constante armoedegrens te behouden waarbij het belang volgoedne eten en andere neccesities constant gehouden worden.Doordat veel landen een eigen armoedegrens hebben, kunnen deze goed gebruikt worden voor vergelijkingen.Alternatieve, wereldwijde maatstaf is $1 of $2 per dag duidelijker beeld van absolute armoede tussen landen en regio’s en hoe de hoeveelheid armen verandert over tijd. Om veranderingen in armoede te zien, is het nodig om armoedegrens te verhogen in locale valuta als reactie op veranderingen in binnenlandse prijzen idealiter wordt dit gedaan door gebruik te maken van een prijsindex gebaseerd op goederen die arme mensen kopen.In 1993: nieuwe berekening: $1.08 per dagIn 2001 leefden 1.09 miljard mensen onder deze armoedegrens.Als de armoedegrens eenmaal bekend is, kan de mate van absolute armoede op verschillende manieren geïdentificeerd worden:

Headcount index : de ratio van het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft tov van de totale bevolking.

Page 18: Samenvatting H18 Industry

Poverty gap: beschrijft de mate van armoede: hoeveel mensen onder en hoe ver van de armoede grens PG = [(PL-MC)/PL]xHI = [(poverty line – mean consumption)/poverty line] x headcount index

How much poverty is there?Sommigen vinden de armoedegrens te hoog, anderen te laag $1 wordt beschreven als uiterste armoede. Anderen zeggen dat de armoedegrens te weinig verband houdt met landspecifieke armoede en dat het daarom niet of weinig relevant is voor de bundel goederen die arme mensen moeten aanschaffen voor hun basisbehoeften.

Strategies to reduce povertyHet WDR verschafte niet alleen een berekening van de hoeveelheid armoede,maar ook een strategie om wereldarmoede te verlichten:

1. Markt- georiënteerde economische groei promoten2. Directe basis gezondheidszorg en onderwijsdiensten voor de

armen Samen leiden ze tot labor demanding groei voordelig voor

de armen omdat ze primair afhankelijk zijn van arbeid EN verhoogde productiviteit door goede gezondheid en leveren daarmee een bijdrage aan de armoedevermindering

3. Ontwikkeling van veiligheidsnetten die mensen opvangt die geen voordeel (kunnen) hebben van mogelijkheden van de markt (zieke & gehandicapte mensen)

Beleidsmakers zijn vaak gebiologeerd door de hoeveelheid groei. Ze zouden meer aandacht moeten schenken aan de structuur en kwaliteit van groei problemen met economische groei:

Jobless (als ec. groeit maar aantal banen niet)

Ruthless (voordelen/ winsten alleen voor rijken) Voiceless (economische groei zonder democratie of

empowerment) Rootless (wegvallen/ verwelken culturele identiteit) Futureless (verspillen hulpbronnen die in de toekomst nodig

zijn) Roept vragen op: is economische groei wel goed voor arme

mensen? Zijn winsten alleen voor de rijken? in de meeste gevallen profiteren de armen ook, zolang het GDP sneller groeit dan de bevolking zullen gemiddelde inkomens binnen elk quantile (elke 20%) meestal ook groeien.

Immiserizing growth: als armen een daling van hun gemiddelde inkomen hebben ondanks economische groeiIn sommige gevallen is groei alleen niet genoeg om absolute armoede te verminderen: vermindering in distributie verminderen de verlichting van armoede.Pro-poor growht: de noodzaak dat ontwikkelingsstrategieën zich een armoedefocus eigen maken/ een situatie waar groei in inkomen onder de armen groter is dan de groei van het gemiddelde inkomen.

The washington consensus & the poor Verbeteren werking van de markt waar armen er ook

voordeel van hebben Investeringen in menselijk kapitaal Meer aandacht aan rurale infrastructuur, veilig drinkwater,

verbeterde irrigatie, landbouw extensive diensten, onderzoek & ontwikkeling oogstvariëteiten en vergrote toegang tot krediet

Uitgaven aan de armen = minder uitgeven aan andere groepen = pro poor & pro growth maar er moet rekening

Page 19: Samenvatting H18 Industry

gehouden worden met weerstand van groepen die hierdoor achteruit gaan

Inkomenstransfers (foodpricing en voedselhulp) Sociale zekerheidsnetten

In 2003 behoorde 15% van de wereldbevolking tot high income en consumeerde 56% van de totale output.Alternatieve methode om ongelijkheid te berekenen is door gemiddeld inkomen per land te wegen met de bevolking ipv het niet te wegen met de bevolking (figuur 6-8, p.231)Waarom global gelijkheid nastreven?

1. De concentratie van wereldinkomen kan de productiviteitgroei verminderen

2. Het is in eigenbeland van high income huishoudens om herverdeling aan te moedigen

3. Ook herverdeling stimuleren omdat mensen zich in dit informatietijdperk bewust zijn van het inkomensgat

4. Een eerlijkere herverdeling is mogelijk een goed iets om na te streven op basis van moraal

Sachs: absolute armoede stoppen in 2025 arme landen moeten zelf verantwoordelijk worden genomen voor hun inspanningen om armoede te verminderen

Gegeven de maat van absolute armoede in de wereld, is er de noodzaak voor rijke landen om meer te doen om armoede te verminderen: hun markten open houden voor exports van arme landen en investeren in global publieke goederen zoals wetenschap over tropische ziekten en ontwikkeling van nieuwe technieken om landbouwoogsten te verbeteren. Ook de noodzaak voor beter rentemeesterschap van rijke landen om de impact van klimaatverandering op arme landen te verminderen; het kwijtschelden van geaccumuleerde

internationale schulden van arme landen aan multilaterale instituties zoals het IMF en Wereldbank; een significantie stijging in foreign aid rijke lande spelen een kritieke rol in het verminderen van wereldarmoede.

HOOFDSTUK 7Concepten-Boserup vs Matlhus. Matlhus: als de populatie groeit dan is er steeds minder voedsel per hoofd van de bevolking

Colleges-n is een endogene factor in Solow’s model en valt dus niet te kiezen-Rol van kinderen als oude dagsvoorziening valt weg al de overheid die verzorgt kosten van kinderen nemen dan toe, de baten nemen af.-Malthus ziet een negatief verband tussen bevolkingsgroei en economische groei. De schrijvers van het boek zien dat niet (geen correlatie bewezen!)

Page 20: Samenvatting H18 Industry

H8 Education

Schultz: het verwerven van vaardigheden en kennis is investeren in ‘human capital.’ Economen zien het investeren in fysiek kapitaal dan ook als een terugkerend rendement in plaats van een eenmalige consumptie. Schultz’ theorie is dan ook dat het investeren in de mens het verschil is geweest tussen de grote economie groei in de Westerse landen en dat dit de beperkende factor is in arme landen. Maar het is niet het enige wat economisch succes bepaald. Als economische condities niet aantrekkelijk zijn voor productie zullen zelfs de (hoger) opgeleiden moeite hebben om aan werk te komen.

Trends and patternsStocks (hoeveel geschoold in een populatie) and Flows (de netto verandering in deze stocks)Ter vergelijking, in Amerika heeft 3% van de bevolking niet 6 jaar school gevolgd, in Brazilië en Indonesië is één op de drie niet naar de basisschool geweest. Maar de trend dat in arme landen ook laagopgeleiden wonen is aan het veranderen, dit is te zien aan de gross enrollment rates (het totale aantal kinderen in school / het aantal kinderen van dezelfde leeftijd). In sommige landen is de Gross enrollment rate 100, het goede hieraan is dat het aangeeft dat er veel kinderen naar school gaan maar vaak betekend het dat kinderen halverwege stoppen en later terugkomen om het jaar overnieuw te doen. Als deze cijfers hoog zijn betekend dat vaak in arme landen, ondanks hoge Gross enrollment rates, dat een groot deel van de bevolking niet naar school gaat.Om dit probleem te omzeilen wordt er ook gebruik gemaakt van net enrollment rates waarin alleen gebruik wordt gemaakt van de

relevante leeftijd. Grade survival rates houdt bij hoeveel kinderen ook daadwerkelijk een klas afmaken.Het behalen van, ten minste, de basisschool blijft ook belangrijk doel (ook een MDG). Daarbij komt ook het volgen van secundair en tertiair onderwijs (oftewel middelbare school en universiteit). Steeds meer mensen volgen secundair onderwijs (Bijv. In Zuid-Amerika groeide het aantal tussen 1970 en 2000 van 28 tot 85%). Maar, niet onverwacht, de aantallen in tertiair onderwijs blijven laag, zelfs in nieuw opkomende economieën in Zuid-Oost. Regeringen gebruiken vaak de schaarse hulpmiddelen die er zijn, om de basisschool toegankelijker te maken voor iedereen dan om te investeren in secundair en tertiair onderwijs.Trends in hoeveel mensen er onderwijs volgen in combinatie met de gemiddelde leeftijd laat ons zien hoe human capital zal veranderen. Nu is al zichtbaar dat generaties groter zullen worden en geleerder zijn dan de generatie voor hun. Ook mag er gezegd worden dat er een duidelijke globale revolutie met betrekking tot de toegankelijkheid van onderwijs plaatsvindt. Boys versus GirlsNiet alleen volgen meer mensen, langer onderwijs ook de verdeling tussen de seksen wordt gelijker, hoewel meisjes nog steeds worden benadeeld. Dit is vooral te zien in regio’s als Zuid-Azië waar vrouwen in 1960 gemiddeld een half jaar onderwijs heeft gevolgd. Maar dit gat wordt steeds nauwer naarmate de jongeren tot de arbeidsbevolking toetreden.Schooling versus EducationHet verschil hiertussen is dat mensen jaren op school kunnen zitten maar niet daadwerkelijk iets leren. Education betekent de mogelijkheden die mensen door studeren en leren verwerven. Kinderen die ouders hebben met een hogere opleiding hebben zelf ook een grotere kans op education. Maar onverwacht is het gat tussen rijke en arme landen. Tijdens de ‘run’ op onderwijs afgelopen

Page 21: Samenvatting H18 Industry

jaren hebben overheden vooral gefocust op kwantiteit ipv kwaliteit. Er zijn niet genoeg ervaren leerkrachten en te weinig leermateriaal. The benefits of educationsOndanks de lage kwaliteit is er grote vraag naar onderwijs; ouders zien dit als dé manier om hun kinderen een beter leven te geven dan zij hadden. Arbeiders van alle onderwijslevels zien hun inkomen de eerste jaren snel stijgen en na een tijd convergeren. Hoe meer onderwijs, hoe hoger het inkomen. Dit stimuleert de gedachte dat education een investering is.Economen definiëren investeringen als flows van hulpmiddelen in de productie van nieuw kapitaal. In het geval van scholing, hulpmiddelen bij overheid en huishoudens die worden gebruikt met de verwachting dat scholing tot een toename van human capital leidt. Overheden zijn altijd bezig met de allocatie van hulpmiddelen over onderwijs, gezondheidszorg, nieuwe wegen etc. Ook binnen het onderwijs, is het beter om geld te besteden aan de uitbreiding van basisscholen of moeten er juist meer universiteiten komen? Overheden, maar ook huishoudens kunnen deze vraag beantwoorden door onderwijs als een investering te zien. Dit kan door op een systematische manier de baten en kosten tegen elkaar af te wegen. Economen vinden dat dit niet zo simpel is als het lijkt, geld verdient vroeger is altijd minder waard dan geld in het heden. Dit heeft te maken met de onzekerheid over de toekomst en de opportunity costs, met name of de investering ook leidt tot een verbetering. Dit kan verholpen worden door het berekenen van de huidige waarde van kosten en baten. Oftewel de huidige waarde van een toekomstig voordeel is de hoeveelheid geld dat, indien vandaag beschikbaar, op grond van compouding, gelijk zou zijn aan dat bedrag

Op pagina 289 staan 3 formules op present value (PV) van de voordelen, kosten en de internal rate of return te berekenen. Dit kan je beter zelf even doorlezen!

Internal Rates of Return to SchoolingVoor elke investering geldt, hoe lager de kosten en hoe groter de baten, hoe groter de teruggave. Door het vergelijken van discounted marginal costs en discounted marginal benefits, kan de private return van een basisschool hoger zijn dan andere levels van onderwijs. Maar voor elk level geldt dat private rates of return lager in ontwikkelde landen zijn dan landen die nog in ontwikkeling zijn. Dit lijkt raar aangezien de lonen in ontwikkelde landen hoger zijn maar rates of return meten iets anders dan de level of earnings. Gegeven de schaarste in arme landen voor hoog opgeleide studenten kan dit groter zijn dan het verschil in middelbare school en universiteit in rijke landen. Estimated Rates of ReturnNu we systematisch kijken naar de rates of return kunnen we aannemen dat zij gelden voor rijke en arme landen. Maar onder de volgende voorwaarden. 1) Niemand weet wat een persoon in de toekomst gaat verdienen, economen gebruiken nu het gemiddelde inkomen wat mensen met dezelfde opleiding hebben gehad voor hun veronderstellingen. 2) Schattingen van de rates of return moeten soms individueel worden gemeten. In arme en middle-income landen zijn veel mensen eigen baas, denk aan boeren of meewerkende gezinsleden die zich bezighouden met kleine handel. De verdiensten hiervan komen vaak niet voor in data.

Tabel 8-3 Private rate of return ‘Social’ rate of return Primary Secondary Tertiary Primary Secondary Tertiary

Low income 25.8 19.9 26.0 21.3 15.7 11.2Middle income 27.4 18.0 19.3 18.8 12.9 11.3High income N.A. 12.2 12.4 N.A. 10.3 9.5

Page 22: Samenvatting H18 Industry

In deze tabel wordt, door de internal rate van 75 verschillende landen te berekenen, het gemiddelde per land (low, middle of high income) bepaald. Er wordt geen rekening gehouden met de grote van bevolking. Dit zijn dus real rates of return want er wordt gebruik gemaakt van cross-country vergelijkingen en gemeten in dezelfde valuta (dollar).In de tabel is goed te zien dat de rates of return in alle inkomens categorieën hoog zijn. Ook zijn de returns of schooling hoger in arme landen doordat de opportunity costs van een gemist inkomen het laagst is bij de basisschool. Dit suggereert dat de returns van middelbare school dan ook hoger zijn dan de returns bij universiteit, maar volgens tabel 8-3 is dit niet het geval. Dit komt waarschijnlijk door het grotere inkomensverschil tussen hogere- en middelbare school afgestudeerden en middelbare- en basisschool afgestudeerden. De ‘social’ returns zijn lager dan de private returns in de tabel. In theorie hoeft dit niet zo te zijn, als de positieve externe effecten groot genoeg zijn, kunnen de social returns hoger zijn dan de private returns, ook als de social costs hoger zijn dan de private costs. Merk ook op dat de gap tussen private en social returns groot is voor tertiair onderwijs in low en middle income landen, dit komt door de relatieve hoge kosten per student en hoge subsidies. Hoewel de social returns lager zijn dan de private returns, zijn deze percentages hoog genoeg om het onderwijs te zien als een aantrekkelijke investering.Controversies and PuzzlesKritiek op de cijfers van returns komt vooral doordat het moeilijk is de kosten te bepalen die families maken (uniformen, schoolgeld maar ook als de kinderen ipv school zouden werken)

Making schooling more productive

School is niet de enige oplossing voor armoede en economische achterstand. UnderinvestmentOnderwijs en andere sociale diensten van de overheid zijn vaak onderhevig aan bezuinigingen in landen met financiële problemen.MisallocationHiermee wordt bedoeld de allocatie van hulpmiddelen tussen primair, tertiair en tertiair onderwijs. De kosten voor een student aan de uni zijn veel hoger dan de kosten voor een basisschoolleerling, hierdoor lijkt het logisch dat de overheid meer geld investeert in basisscholen. Maar het tegendeel blijkt, ten eerste als een land een grote vraag heeft naar hoog opgeleide worden de social returns hoger voor tertiair onderwijs. Ten tweede, landen willen hetzelfde hebben als moderne landen, dus ook universiteiten. Ten derde, de kinderen van de rijke elite in een land, die een grote invloed op de regering hebben, zijn vaak degene die tertiair onderwijs zullen volgen. Misallocatie blijkt uit het feit dat in een paar Afrikaanse landen 3% van de bevolking hoger onderwijs volgt maar er wel 17% van alle hulpmiddelen hiervoor wordt gebruikt. Een oplossing hiervoor om studenten die tertiair onderwijs volgen een deel van hun studie te betalen wat gerechtvaardigd kan worden aangezien hun private return ook hoger is. Reducing the Costs of Going to SchoolIn Kenia kunnen veel kinderen niet naar school omdat een verplicht schooluniform te duur is. In een onderzoek werd op een school het uniform niet meer verplicht. Men kwam tot de ontdekking dat daardoor meer kinderen naar de school gingen en dat ouders, doordat ze niet hoefde te betalen, de grotere klas voor lief namen.Inefficient Use of ResourcesAls rijkere landen willen helpen in arme landen gebeurd dat vaak met een andere standaard. Wij bouwen prachtige gebouwen terwijl er veel meer vraag is naar schrijfmateriaal en goed opgeleide leraren.

Page 23: Samenvatting H18 Industry

It Is About More than the MoneyDe trend van onderwijs is van het vergroten van toegankelijkheid van primair onderwijs door het bouwen van meer scholen, meer leraren en het verminderen van de kosten zelf verschoven naar het verhogen van kwaliteit door inputs vanuit de school zelf.

H9 HealthUnder-five mortality rate; deze meet de waarschijnlijkheid date een kind (per 1000) overlijdt voordat het zijn 6e levensjaar heeft bereikt.

What is Health?Volgens de World Health Organization (WHO) een staat van complete mentale, fysieke en sociaal welzijn. Dit is natuurlijk moeilijk te meten, daarom wordt er gebruik gemaakt van mortality (alle doden van een populatie) en morbidity (de mate van ziektes). Nog vaker wordt er gebruik gemaakt van de levensverwachting. Een bepaalde levensverwachting van mensen in een land zegt niet dat iedereen ook op die leeftijd dood gaat. Stel, in 2004 is de levensverwachting van Nederlanders gemiddeld 80. Dit betekend dat mensen die in 2004 geboren worden gemiddeld 80 jaar worden, dit geldt dus niet voor de hele Nederlandse bevolking. Ondertussen wordt door verbeterde levensomstandigheden en betere gezondheidszorg de levensverwachting hoger. Of andersom. The Epidemiologic TransitionEnorm gestegen levensverwachting en de afname van kindersterfte heeft de afgelopen eeuw gezorgd voor grote veranderingen op demografisch en sociaaleconomisch gebied door lagere geboortecijfers en daardoor dus minder jeugd. Deze epidemiologische transitie betekend dat door de verandering in demografie ook het ziektepatroon veranderd (denk aan recente ziektes als SARS, HIV/Aids).

The Determinants of Improved HealthVerbeterde gezondheid en de hogere levensverwachting komt door meerdere factoren. Ten eerste, de agricultuur en voedseldistributie waardoor hongersnoden in bv. Europa niet meer voorkomen. Ten tweede, het inkomen stijgt waardoor beter voedsel, beter onderdak en betere gezondheidszorg kan worden gekocht. Ook het besef van hygiëne heeft hieraan bijgedragen. Ten derde, opgeleide mensen zoeken en gebruiken nieuwe informatie sneller. Health, Income and GrowthHigher income improves HealthInkomen↑ Besteedbaar inkomen↑ Goederen die de gezondheid verbeteren↑ Arme gezinnen profiteren hier ook van, denk aan watervoorzieningen die ‘eigenlijk’ worden aangelegd voor de rijke. Als het inkomen stijgt worden deze uitgaven meer routine. Naast de hoogte van inkomen is ook de distributie van inkomen belangrijk. Better Health Increases Growth and IncomesBetere gezondheid↑ Hogere levensverwachting↑ Productiviteit↑ Economische groei↑Health and ProductivityGezonde mensen zijn meer productief doordat ze lichamelijk en mentaal sterker zijn. De gezondheid van kinderen is belangrijk want dit bepaald hun vermogen tot leren. Health and InvestmentAls mensen langer leven zijn ze eerder geneigd om te investeren in human capital. Ook besteden zieke mensen meer geld aan medicijnen dan gezonde mensen. Denk aan HIV/Aids, het verzwakt de beroepsbevolking en vermindert het vermogen van families en overheid om te investeren. Three critical diseases

HIV/Aids

Page 24: Samenvatting H18 Industry

Vergeleken met andere ziektes zijn vooral jongeren kwetsbaar voor HIV/Aids. Mede daardoor heeft deze ziekte veel impact op de economie. Ook duurt het ziektebed lang waardoor vaak familieleden moeten stoppen met werken om voor de zieke te zorgen.

MalariaDoordat het een ziekte is die voornamelijk arme mensen is er, helaas, weinig interesse vanuit de medicijnontwikkeling door gebrek aan mensen die het medicijn kunnen kopen.

TuberculoseOok dit is een ziekte van de arme, arme mensen wonen dichter op elkaar en in slechte leefomstandigheden waardoor de bacterie zich makkelijk kan verspreiden.

What Works? Some Successes in Global HealthHet meest succesvol zijn veranderingen die op regionaal niveau worden doorgevoerd op regionaal niveau en waarbij de lokale bevolking intensief wordt betrokken.

H10 Saving and Resource Mobilization‘It takes money to make money’. Oftewel om nieuw inkomen te genereren wordt vaak een deel van het huidige inkomen weggezet om later te investeren. Capital fundamentalism; het standpunt dat kapitaal het beslissende is in groei en ontwikkeling, vooral in de jaren ’50 en ’60. Het Harrod-Domar model laat dit zien door exclusieve aandacht voor kapitaalaccumulatie. Het Solow model is realistischer door het gebruik van diminshing returns.Door een geschikt milieu te creëren voor investeringen zullen ook de sparingen stijgen. Alleen dan kan een land zorgen voor duurzame economische groei.

Saving and Investment Around the WorldOndanks regionale verschillen is er een globale trend zichtbaar. 1) Aantal investeringen zijn gestegen. 2) Binnenlandse besparingen zijn licht gedaald 3) Besparingen zijn lager in arme landen en hoger in middel- en rijke landen. 4) Er is sterke relatie tussen besparingen en economische groei.Binnenlandse besparingen komt van individueën, huishoudens, overheid en bedrijven. Buitenlandse besparingen bestaat uit besparingen van andere landen wat besteed wordt in lokale investeringen. Een tekort aan middelen (resource gap) is de investeringen – binnenlandse besparingen).Voor besparingen geldt hetzelfde als voor investeringen, naarmate een land zich ontwikkelde nemen de domestic savings ook toe. Maar bij savings verschilt dit veel per land. Ook de foreign savings zijn per land verschillend, in arme landen is er sprake van positive foreign savings, oftewel een land investeert meer dan zij ontvangen van andere landen. Upper middle en high income landen hebben een kleine of negatieve resource gap, dus een land spaart meer dan zij investeert waardoor de besparingen worden gebruikt in het buitenland. Dit komt door 1) ontwikkelingshulp ook wordt gezien als foreign savings en 2) low en middle income landen zijn ook vaak de netto ontvangers van buitenlandse investeringen en andere geldstromen wat wordt gezien als foreign savings. Over het geheel gezien kan niet worden aangenomen dat een arm land niet spaart en een rijk land wel. Er kan geen duidelijke relatie hiertussen worden gevonden.

A Saving TaxonomyDomestic savings kan verdeeld worden in private (Sp) en government (Sg). Private zelf kan weer verdeeld worden in corporate (ingehouden winst van bedrijven) en household savings (het deel van inkomen dat niet wordt uitgegeven). De consumptie

Page 25: Samenvatting H18 Industry

van de government bestaat uit politiesalarissen, leger etc. De government savings wordt ebruikt voor publieke investeringen zoals wegen bouwen, onderwijs etc. Daarom kan een land positieve public savings hebben, zelfs als er een algemeen overheidstekort is, als consumptie en investeringen groter zijn dan de totale inkomsten.Foreign savings kan verdeeld worden in official foreign savings (subsidies en leningen van andere overheden of internationale organisaties) en private foreign savings (financiering van vreemd- en eigen vermogen). Voor een overzicht hoe het besparingsschema eruit zien; blz 376

Household Saving and ConsumptionIndividuen en huishoudens sparen omdat 1) ze voor in de toekomst een hoger inkomen willen generen en 2) ze een deel van hun huidige inkomen willen veiligstellen voor eventuele veranderingen in de toekomst. Alle bekende theoriën over het gedrag van spaarders willen drie patronen verklaren;

1) In een bepaald land, tijdens een bepaalde tijd hebben sparen rijkere mensen meer van hun inkomen dan armere mensen.

2) In een bepaald land is te zien dat over een bepaalde periode household savings ongeveer constant blijven, vooral in industriële landen.

3) Er kan (ook niet door landen met elkaar te vergelijken) een relatie gevonden worden tussen inkomen en besparingen.

The Keynesian Absolute-Income HypothesisStraightforward: als het besteedbaar inkomen (inkomen na aftrek van belasting) stijgt, stijgt ook neiging tot sparen en de neiging tot consumeren neemt af.

met C is de private consumptions is de marginale neiging tot sparen 1-s is de neiging tot consumeren.

is de autonome consumptieYd is het inkomen

In dit geval, als de consumptie groter is dan 0 is het spaarniveau negatief. Het land zal dan dus geld moeten lenen / subsidies ontvangen om een minimum level van geaggregeerde consumptie te behouden.Ook kunnen we de formule omdraaien aangezien consumptie gelijk is aan besteedbaar inkomen minus besparingen.

Het negatieve teken voor de constante consumptie betekend dat besparingen negatief kunnen zijn voor een bepaaldbedrag aan consumptie. Bedenk dat als je inkomen (bijna) wegvalt, een deel van je consumptie gelijk blijft (bv. eten) maar dan stop je vaak wel met sparen.Belangrijk is het verschil tussen marginal savings (een constant deel van het inkomen, ook als het stijgt, wordt bespaard) en average savings (aandeel gespaard / Yd). Kritiek; het model is te simplistisch, houdt niet op bij lange termijn en hoewel als het inkomen stijgt er wel meer gespaard wordt, is dit niet constant.

The Relative-Income hypothesisDeze theorie focust op de lange termijn, en gaat er vanuit dat als het inkomen stijgt, er minder gespaard wordt en meer geconsumeerd dan in het Keyniaanse model.Duesenberry hypothesis

Het verschil tussen deze formule en de vorige isde toevoeging van bij de constante. Dit betekend dat de consumptie in de huidige

met S is de private savingsDeze formule geeft aan dat voor elke extra peso er een vast deel (s) gespaard wordt

met de consumptie in periode 1 is de consumptie van de vorige

periode. Constante b is het aandeel van het vorige leven van consumptie wat gebruikt wordt ondanks de hoogte van inkomen.

is het besteedbaar inkomen van periode 1

Page 26: Samenvatting H18 Industry

periode deels afhankelijk is van het vorige level van consumptie.Het globale idee is dat als het inkomen verandert,er wordt verwacht dat consumenten in eerste instantie hun besparingen vermeerderen/ verminderen,en dan hun consumptie.

The Permanent-Income HypothesisDeze theorie gaat er vanuit dat inkomen uit twee delen bestaat, het permante inkomen (investeringen in human & physical capital, opleiding etc.) en het kortstondige inkomen (transitory, onverwacht inkomen uit bonussen, loterij etc.). Het globale idee is dat individuen verwachten lang te leven en daardoor langs een bepaalde tijdlijn

consumeren. Met is het permanente besteedbaar inkomen

is het kortstondige besteedbaar inkomen en s is de marginale neiging tot sparen van beide inkomens

Dit model gaat er vanuit dat van het permanente inkomen bijna 100% wordt geconsumeerd want er wordt alleen gespaard van het transitory inkomen. Hoewel dit niet goed bewezen kan worden, is wel duidelijk dat mensen een groter aandeel van hun transitory inkomen sparen dan van hun permanente inkomen.

The Life-Cycle HypothesisDit model lijkt veel op de permanente inkomen theorie maar is specifieker op het gebied van hoe sparen en consumptie varieert tijdens iemands leven. Het komt erop neer dat jongeren weinig sparen (soms zelfs schulden), hoog bij middle-aged en dan weer laag bij ouderen (die dan hun gespaarde geld opmaken tijdens hun pensioen). Aangezien ieder land een verschillende demografie heeft, verschilt ook het aantal spaarders per leeftijdscategorie per land. Landen met veel jeugd hebben een lager savings ratio aangezien de jeugd zelf niet spaart en ouderen geld aan hun kinderen opmaken.

Landen met veel middle-aged zullen een hoger savings ratio hebben aangezien zij zich voorbereiden op pensioen. Deze theorie ondersteunt de theorie dat arme landen lage savings ratio hebben, en hoge landen hoge savings ratio.

Growth and Saving: Which Causes Which?Elk model ziet de hoogte van inkomen als bepaling van de hoogte van sparen. Oftewel een hogere economische groei en inkomen leiden tot meer sparen. Dit is het tegenovergestelde van veel groeimodellen (Solow) waar vanuit wordt gegaan dat meer sparen leidt tot hogere economische groei. Een positieve relatie tussen de sparen en economische groei is in ieder geval duidelijk. Other Determinants of Private SavingEen zwakte van deze modellen is dat, vooral landen in ontwikkeling, niet alleen inkomen bepaald hoeveel er gespaard wordt (demografie, lokatie; ruraal/urbaan).Government SavingIn tegenstelling tot private saving, zijn er niet veel theorieën over het spaargedrag van de overheid. De overheid spaart als de inkomsten (belastingen) groter zijn dan de uitgave. In arme landen gebeurt dit niet vaak aangezien zij minder opbrengsten hebben van belastingen. 1) In hoever kan een overheid de belasting verhogen? In ontwikkelingslanden is dit moeilijk te bepalen. Te weinig kan leiden tot moeilijkheden in de voorziening van bv. school. Te veel kan de economische groei belemmeren. 2) Leidt een toename van belastingen tot meer government savings? Dit hangt af van de neiging van een overheid tot sparen. Meestal worden de extra inkomsten meteen ergens voor gebruikt.3) Leidt een toename in government savings tot een toename van total domestic savings? Niet perse, als deze toename van government savings bestaat uit de verhoging van belastingen zijn individuen eerder geneigd minder te

Page 27: Samenvatting H18 Industry

(T – G) zijn de besparingen van de overheidS zijn de private savings(M – X) is het saldo van de handelsbalans Als M > X moet het verschil worden opgevuld door buitenlandse flows (leningen etc.)

sparen aangezien een groter deel van hun inkomen aan belasting opgaat. De Ricardian equivalence stelt dat als private individuen minder belastingen hoeven te betalen, maar de government consumptie blijft hetzelfde, deze individuen meer gaan sparen aangezien ze in de toekomst wel een belastingverhoging verwachten.Foreign SavingAltijd al hebben veel landen binnenlandse besparingen gecombineerd met buitenlandse om investering en groei te financieren.

Met

Als investeringen toenemen, neemt ook de import toe en export neemt af om de investering te financieren. Foreign saving bestaat uit official foreign savings (leningen tegen lage rente) die zelf weer bestaat uit bilateral aid (overheid geeft aan overheid) en multilateral aid (fondsen uit overheden worden door organisaties bv UN weggegeven). Ook kan aid bestaan uit technical assistence (opgeleiden) en financial assistance (geld voor projecten en programma’s). Het andere deel van foreign savings zijn de private foreign savings. Deze bestaat zelf ook uit vier delen. Foreign direct investment (fondsen gaan direct naar onderneming ipv over de financiële markt), portfolie investment (aanschaf van obligaties/aandelen van land zonder bestuurlijke controle), commercial bank lending en export credits (voor importerende

landen zodat zij langer konden doen over betalingen bij de export landen).

H11 Investment, Productivity and Growth

Investeerders willen hun kosten lag houden, veel producten tegen een goede prijs betalen en de risico’s zo laag mogelijk te houden. De uitdaging voor beleidsmakers is om een omgeving te creëren waar schaarse hulpmiddelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt voor groei en ontwikkeling.

Types of InvestmentPublic investment (overheid) zijn vaak projecten die wel nodig zijn, maar niet winstgevend genoeg zijn voor het bedrijfsleven. Denk aan het aanleggen van wegen, dit heeft ook een positief extern effect aangezien het gratis te gebruiken is. Elke investering zou meer economische resource dan het heeft gekost, moeten opleveren. Waar public investment de basis legt gaat private investment verder.

Effective Use of CapitalOverheden in ontwikkelingslanden creëren een omgeving waar èn veel wordt geïnvesteerd èn deze investeringen meer-productief zijn.

Cost-Benefit Analysis1) Net cash flow analyse: het verschil wordt berekend tussen de

verkoopopbrengsten en de uitgaven van de investering (salarissen, materiaal, aangekochte services etc.)

2) Investeerders zullen hun belang aan kosten/opbrengsten laten afhangen van wat er zal gebeuren in de toekomst.

Present value: P = F / (1 + i) ^ t met F = de waarde in de toekomst i = de discount rate t = de tijd

Page 28: Samenvatting H18 Industry

Als de spaarrente stijgt, zal de waarde van geld in de toekomst dalen. Merk op dat doordat de evaluatie wordt gedaan tegen constante prijzen (discountrate is een reële rente) er rekening wordt gehouden met de inflatie. Net present value: NPV = ∑(Bt – Ct) / (1 + i) ^ t met Bt en Ct respectievelijk de benefits en de costs van een investering. Internal rate of return; als NPV = 0 zal het project net genoeg opleveren om alle kosten te dekken. Hoe hoger de NPV, hoe beter het project.

3) Investeerders kijken naar de risico’s van de opbrengsten en kosten van de investering. De NPV geeft niet helemaal het goede beeld, daarom wordt er vaak een ‘worse case scenario’ gemaakt (bv. brandstofprijzen ↑)

4) Investeerders kijken naar soortgelijke projecten. Dat een project een goede NPV heeft betekend dat niet gelijk dat het ook de beste optie is.

Opportunity costsOftewel wat goederen of diensten zouden hebben opgeleverd in andere projecten. Bv. Mannen (eigenlijk boeren) die aan een snelweg werken. De opportunity costs is, in dit geval, hun loon die ze zouden hebben verdiend als ze op de trekker zaten.Shadow pricesDe opportunity kosten van goederen / diensten voor de economie is zijn geheel zijn de schaduwprijzen. Als de overheid een investering doet (bv. een weg), dan doen zij een economic project appraisal; ze gebruiken shadow prices ipv marktprijzen voor een reëler beeld.

Encouraging Productive Private InvestmentInvesteerders hechten groot belang aan macro-economisch en politieke stabiliteit. Ongunstige wisselkoersen, hoge inflatie etc. zijn niet aantrekkelijk. Ook infrastructuur is cruciaal. Handelsbeleid en

een open economie zijn belangrijk doordat investeerders verschillende eisen hebben, sommige investeerders willen liever bepaalde beperkingen (importheffingen)zodat hun handel ervan kan profiteren. Eén van de belangrijkste voorwaarde is de kwaliteit van instituties en de overheid. Investeerders zijn zekerder van hun zaak in landen waar eigendomsrechten en contracten bij wet vastliggen. Bedrijfskosten is de laatste, denk aan bureaucratie van de overheid maar ook aan loonkosten. Foreign Direct InvestmentFDI zijn lange-termijn investeringen waarbij buitenlanders een significant deel van het management zijn. Portfolio equity zijn ook investeringen door buitenlanders, maar hierbij hoort geen bestuurlijke controle. In het begin (jaren ’60) waren veel landen angstig voor dit verschijnsel, met de koloniale tijd in hun achterhoofd. Maar in de jaren ’80 veranderden de houdingen aangezien FDI samen kwam met buitenlandse investeerder, baancreatie en het importeren van ideeën en technologieën. Maar FDI heeft ook nadelen; verlies van controle over binnenlandse natuurlijke hulpmiddelen en de invloed op belastingopbrengsten. FDI in bedrijven die producten maken voor de hele wereld zijn vaker positiever voor het gastland dan bedrijven die primaire producten voor de binnenlandse markt maken.FDI Patterns and ProductsDe meerderheid van FDI zijn in handen van multinational corporations (MNCs) of transnational (TNCs). Deze richten zich vooral op de volgende markten;1) Natuurlijke hulpbronnen zoals petroleum, de overheid van het gastland is vaak partner in de investering. 2) Industrie & diensten gericht op de binnenlandse markt, staal / elektriciteit. Vaak worden zij beschermd voor de buitenlandse markt. 3) Arbeidsintensieve industrie bestemd voor export, elektronica / speelgoed. Ze zijn winstgevend maar zijn wel footloose.

Page 29: Samenvatting H18 Industry

Benefits and Drawbacks of FDIVoordelen

FDI worden vaak aangetrokken door vooruitzichten op lange-termijn economische groei, factoren die niet zo snel kunnen veranderen als wisselkoersen en rente wat leningen en portfolio capital juist aantrekt.

FDI zullen, door hun bestuurlijke betrokkenheid minder snel vertrekken tijdens economische slechtere tijden

Toevoer van nieuw kapitaal Genereert werkgelegenheid FDI die zich richten op export zorgen voor specialisatie.

Landen kunnen met hun comparatieve voordeel, en de connecties van de FDI voordeliger de wereldmarkt betreden.

Overdracht van technologie, vaardigheden en kennis. Dit is vooral voordelig als de MNCs lokale bedrijven ook helpt, zogenaamde spillovers. Maar ‘verticale’ spillovers komen vaker voor, waarbij het productieproces rond een MNC zo efficiënt mogelijk wordt gemaakt dmv training van arbeiders.

Nadelen Negatieve externe effecten zoals vervuiling FDI in beschermde of inefficiënte omgeving, waarbij

overheidssubsidies het product ‘rendabel’ moeten maken Verlies van lokale controle over bedrijven

Policies toward Foreign Direct InvestmentOntwikkelingslanden die een FDI willen aantrekken gebruiken combi van strategieën;

1) Het algehele milieu voor investeringen verbeteren door infrastructuur, verhoging opleidingsniveau etc.

2) Het introduceren van speciaal beleid om een FDI aan te trekken door informatie te verstrekken over het land, export productiezones (EPZs) bv. dichtbij havens, handelsbarrières

bv. importheffingen en income tax holidays waar bv. bedrijven maar 3 ipv 6 jaar belasting hoeven te betalen.

3) Regels voor MNCs instellen zoals het samenwerken met lokale bedrijven zodat lokaal ook wordt meegeprofiteerd.

Hoofdstuk 12 Fiscaal Beleid. Overheidsinkomsten: Alle inkomsten die de overheid ontvangt uit belasting en niet belasting. Overheisuitgave: Alle uitgaven die de overheid doet, onder andere aan het leger, rente, subsidies etc.

Maar ook zogenaamde ontwikkelingsuitgaven behoren tot de overheidsuitgaven, dit zijn bijv. uitgaven aan wegen, kanalen etc.

Het overheidsbudget: generale overwegingen.

Publieke goederen: goederen en diensten die: 1. Niet rivaliserende consumptie met zich meebrengen, het feit

dat iemand het gebruikt weerhoud niemand anders ervan om het te gebruiken.

2. Niet uitsluitbaarheid, niemand kan verboden worden het goed te gebruiken.

En die niet door de markt geproduceerd kunnen worden.Overheidsuitgaven.De wet van expanderende staats activiteit van Wagner is erop gebaseerd dat naarmate inkomen p.p toeneemt dat de publieke sector binnen een land ook toeneemt.Er zijn nogal wat verschillende tussen hoge en lage inkomenslanden met betrekking tot de overheidsuitgave als deel van het BBP.

Huidige en terugkomende uitgaven.

Page 30: Samenvatting H18 Industry

Huidige uitgaven zijn ook terugkomende uitgaven , uitgaven die jaarlijks terugkomen zolang de overheid zich met het ‘project’ bemoeid. Dit in tegenstelling tot kapitaal uitgaven, dit zijn uitgaven die op een gegeven moment ophouden, bijv. wanneer een brug af is.Overheidsuitgaven zijn onder te verdelen in vijf categorieën:

1. Compensatie voor de werknemers. ( lonen en salarissen).2. Het gebruik van goederen en diensten.3. Rente betalingen over de overheidsschuld.4. Subsidies, giften, en andere sociale uitkeringen aan

individuen, internationale organisaties, buitenlandse overheden en producenten.

5. Overige uitgaven.Terugkomende uitgaven worden ook wel bestempelt als zijnde overheidsconsumptie.

Belastingbeleid en publieke sparingen.Belastbare capaciteit werd bepaald d.m.v. een index die opgebouwd is uit inkomen per hoofd van de bevolking, mineralen en olie exporten, en het aandeel van buitenlandse handel in het BBP.Er zijn een aantal belasting manieren om publieke sparingen toe te laten nemen en overheidstekorten te verminderen:

1. Periodieken toenames in tarieven onder huidige belastingen.2. Nieuwe belastingen.3. Een betere belasting administratie, zodat belastingontduiking

tegen kan worden gegaan.4. Algehele verandering van het belastingstelsel.

Belasting op internationale handel.Import belasting is nog steeds een van de hoofdmiddelen in lage imkomenslanden om belasting te innen.

Het is echter niet verstandig om import belasting te veel toe te laten nemen. Dit zou er onder meer voor zorgen dat er veel meer smokkel plaats vind. Verder is het zo dat je eigenlijk alleen luxe goederen hoger kan belasten, maar vanwege de hoge prijselasticiteit van die goederen zal er simpelweg veel minder van verkocht worden als deze producten duurder worden.Export belasting word beschouwd als belasting waarmee je eigenlijk het buitenland de belasting laat betalen, vandaar ook dat ontwikkelingslanden haast de enige landen zijn die export belasting invoeren.

Persoonlijke en collectieve inkomensbelastingen.Persoonlijke belasting is in veel ontwikkelingslanden een heel klein deel van het totale belastingstelsel. Terwijl in hoge-inkomenslanden persoonlijke belasting wel 50 % van de totale belasting kan zijn. Verder is het in veel ontwikkelingslanden zo dat de elite et grootste deel van de persoonlijke belasting voor zijn rekening neemt.

Verkoop en accijnsbelasting. dit is belasting die geheven word op binnenlandse goederen.Verkoopbelasting is belasting die geheven word op alle consumptie goederen, met uitzondering van specifieke producten zoals eten , landbouw input en medicijnen. Accijnsbelasting is belasting over bepaalde opgesomde consumptie goederen zoals tabak, alcohol, gokken en benzine.Omdat het nogal veel werk is deze belastingen te innen van bedrijven zijn er verschillende vormen bedacht die het makkelijker zouden moeten maken.Toegevoegde waarde belasting is er een van, hier betaald een bedrijf alleen belasting over de waarde die zij toevoegen aan een product. Excess burden ( bovenmatige last) , een verlies aan privaat welzijn boven de hoeveelheid overheidsopbrengsten uit belastingen. Op

Page 31: Samenvatting H18 Industry

tabak zit bijv. een kleine excess burden omdat het ongezond is en daarmee als het duurder word niet echt het welzijn benadeeld.

Nieuwe bronnen van belastingsopbrengsten.Met name in ontwikkelingslanden worden nogal eens bepaalde vormen van belasting vergeten.

Veranderingen in belastingsadministratie.Een ander belangrijk middel om belastingsopbrengsten groter te maken is het verbeteren van de belastingsadministratie. Belastingsontduiking is in veel ontwikkelingslanden een probleem en d.m.v. betere administratie kan dit probleem verholpen worden.

Fundamentele belastingshervormingen.Dit is de meest ingewikkelde vorm, maar wel de meest succesvolle. Het gaat er hierbij om om het volledige belastingsstelsel om te gooien. Nieuwe belastingswetten en regels zijn noodzakelijk. Meestal echter word hier pas aan begonnen als er al een financiële crisis is in een land.Meestal gaat er nogal wat tijd overheen voordat de nieuwe wetten en regels ook daadwerkelijk gebruikt worden (ongeveer 10 jaar), dit gaat echter wel steeds sneller.Vanaf de jaren tachtig is er wereldwijd een trend aan de gang om belastingen simpeler te maken en ze niet langer alleen op inkomen te heffen maar vooral op consumptie. Er zijn twee elementen van deze verandering heel erg belangrijk.

1. De belasting op de rijkste inwoners van een land is drastisch gedaald. Ze betalen uiteindelijk wel meer omdat er meer vormen van belasting voor deze inwoners bij gekomen zijn.Dit komt door een bredere inkomensbelasting basis.

2. Steeds meer landen gebruiken toegevoegde waarde belasting.

Belasting en private investeringen.

Belasting en private sparingen.De capaciteit om te sparen hangt heel erg samen met belasting. Hoewel het niet vanzelfsprekend is dat meer belasting automatisch leid tot minder sparen is het wel zo dat als men relatief weinig consumeert van het inkomen, over het algemeen sparingen dalen naarmate belastingen hoger worden. De prikkel om te sparen hangt ook erg samen met de hoogte van belastingen. Met name inkomensbelasting heeft een grote invloed op de prikkel om te sparen. Het lijkt erop dat consumptie belasting beter is om de prikkel tot sparen te behouden.Directe consumptie belasting ( waarbij huishoudens naast hun jaarlijkse inkomens belasting een jaarlijkse consumptie belasting betalen, ze moeten aangeven hoeveel ze in dat jaar geconsumeerd hebben) is en heel goed middel om sparingen te promoten. Het prikkelt mensen om minder te consumeren omdat hierover veel belasting betaald moet worden. Minder consumeren leidt tot meer sparen. Omdat gezinnen die onder het subsitance level consumeren niet betalen en gezinnen erboven wel is hij ook eerlijk. Sociale belasting is ook een vorm die sparingen ernstig kan beïnvloeden. Als de huidige generatie de pensioenen betaald van de nu pensioen gerechtigde sparen zij niet maar geven het geld min of meer weg om de consumptie van deze groep te financieren. Als je echter iedereen zijn eigen pensioensbelasting laat betalen, kan je het geld dat zich in de loop van de jaren opbouwt investeren in projecten die winst opleveren. Van deze winst kan vervolgens het pensioen betaald worden en het belastingsgeld blijft geld generen via investeringen.

Belasting en kapitaal mobiliteit.

Page 32: Samenvatting H18 Industry

Als landen hele hoge kapitaal belastingen heffen komt het vaak voor dat er een grote stroom van kapitaal naar het buitenland gaat waar een minder hoge belasting op kapitaal word geheven.

Inkomensdistributie.Het belangrijkste doel van belasting heffen is verdelen van welvaart onder de bevolking.Fiscale gelijkheid staat aan het hart van deze overtuiging. Progressieve belasting is het belangrijkste middel om gelijkheid te realiseren.

Belasting en gelijkheid.De mogelijkheid om te betalen staat centraal. Het is duidelijk dat mensen met een hoger inkomen beter in staat zijn belasting te betalen. Er word echter wel gezegd dat het beter is te kijken naar wat men consumeert dan wat men verdiend.

Persoonlijke inkomensbelasting.Dit is de belangrijkste vorm van welvaartsverdeling. Het is echter wel zo dat mensen ( met name degene in hoge inkomensgroepen) niet blij zijn met deze vorm van belasting. Ze reageren er dan ook op drie manieren op:

1. Ze ontlopen belasting door inkomen te verbergen.2. Ze ontlopen belasting door inkomen bijv. in zogenaamde

belastingshemels te plaatsen ( Zwitserland bijv.)3. Ze kopen belastingsmensen om, die een beetje sjoemelen met

de cijfertjes.Een andere vorm van welvaartsverdeling is het heffen van belastingen op luxe goederen.

Belasting op luxe goederen.

Door de moeilijkheden die inkomensbelasting met zich meebrengt om welvaartsverdeling te realiseren hebben veel landen de belasting op luxe goederen als middel voor welvaartsverdeling.Ook belasting importgoederen valt hieronder. Deze zijn vaak vrij hoog zodat de binnenlandse productie van goederen niet in gevaar komt, dit noemt met ook wel import substitutie.de belasting moet dan echter wel ook min of meer gelijk zijn voor dezelfde luxe goederen die door import substitutie dan ineens binnenlands geproduceerd worden. Dit komt omdat anders alleen de producten die binnenlands geproduceerd worden verkocht worden en de geïmporteerde goederen geen aftrek vinden. De import belasting kan niet geheven worden als er geen import meer is.Collectief inkomen en eigendomsbelasting: het weerslag probleem.In veel landen liggen de eigendomsrechten van bijv. land in handen van een kleine elite. Als je deze rechten dus belast zorg je voor een welvaartsverdeling.Er is echter een weerslag probleem. Degene die het meeste leiden onder belasting zijn meestal niet degene die het meest betalen. Zo is er bij het heffen van eigendomsbelasting meestal de neiging van eigenaren om de belasting door te spelen naar de consumenten die producten van de eigenaar afnemen. Uiteindelijk worden alle belasting betaald door mensen en niet door bedrijven!Op de korte termijn is het heffen van hoge eigendomsbelasting wel degelijk goed voor welvaartsdistributie, maar omdat landen niet gesloten zijn, zal uiteindelijk kapitaal naar het buitenland gaan, hierdoor neemt het kapitaal per werkende af en daarmee de productiviteit, producten worden duurder en de heffing komt op de schouders van de ‘gewone’man die meer betaald voor dezelfde producten.

Gelimiteerde effecten van het herverdelingsbeleid.

Page 33: Samenvatting H18 Industry

Het blijkt dat door alle bovengenoemde moeilijkheden het herverdelingsbeleid weinig zin heeft en dat iedereen even zwaar belast wordt door belasting. Hoge inkomens betalen wel meer belasting maar een kleiner deel van hun inkomen dan lage inkomens.

Uitgaven en gelijkheid.Uitgaven van de overheid gaan vanuit het herverdelingsbeginsel vooral naar de lage inkomens.Hierbij moet je denken aan subsidies, investeringen in bijv. scholen etc.

Economische efficiëntie en het budget.

Bronnen van inefficiëntie.Aan de uitgave kant van het budget is er een middel, sociale kosten-baten analyse, om efficiëntie te vergroten.Aan de inkomsten kant is dit echter veel moeilijker.Een van de belangrijke inefficiënties van belasting zijn hoge kosten van administratie.

Neutraliteit en efficiëntie: lessen uit ervaring.Efficiëntie in belasting kan het best gerealiseerd worden door een neutrale belasting. Neutrale belasting gaat ervan uit dat er algemeen hoogtes van belasting zijn voor iedereen, en elk product hetzelfde is.Neurale belasting is nooit efficiënt, het is echter wel efficiënt omdat het lage administratie kosten met zich meebrengt.Een efficiënt belastingstelsel is een stelsel waarin de excess burden van de belasting zo klein mogelijk is.Hoe meer belasting er geheven word op producten met elastische vraag hoe groter de excess burden. Belasting moet dus geheven worden op producten met een inelastische vraag.

Page 34: Samenvatting H18 Industry

Hoofdstuk 13 Financieel beleid

Financieel systeem bestaat uit een formeel (banken) en informeel (onderling ruilen, geld lenen etc.) gedeelte.De functies van een financieel systeemHet financieel systeem bied ons vier basis diensten, noodzakelijk voor een soepel functionerende economie:

- geld (ruilmiddel)- financiële bemiddeling- middel om het risico te verdelen over de economie- middelen om de economische activiteit te stabiliseren

Geld en geld supplyGroeiende markten en specialisatie zorgt voor meer geld dat op de bank wordt gezet. Waar vorderingen en geld dat op de bank staat passiva is voor de commerciële banken, is dit financiële activa voor de persoon in kwestie.De geld aanvoer van een land is gedefinieerd als de som van alle liquiditeiten in het financiële systeem. (zie tabel 13-1, 13-2, 13-3; p.476)

Financiële bemiddelingAls financiële ontwikkeling doorgaat groeit de functie van het financiële systeem als financieel bemiddelaar. Bij ontwikkelingslanden beperkt de bemiddeling zich eerst tot de commerciële banken. Bij verdere ontwikkeling breidt het zich uit tot investment banks, verzekerings bedrijven, pensioen fondsen en effectenmarkten. Met de geldstroomrekeningen wordt de financiële bemiddelingsactiviteit van een land gemeten, wat laat zien hoeveel financiële activiteit er is in verschillende sectoren. Echter zijn deze gegevens slechts van een klein aantal landen bekent, bij afwezigheid

ervan wordt de liquide activa-BBP gebruikt als een meetstaaf van financiële bemiddelaars.

Verdeling van risico over de economieEen andere service die een goed functionerend financieel systeem de bevolking biedt, is dat het risicoverspreiding bevat, over een groot aantal spaarders en investeerders. In een perfect functionerend systeem zou het risico voor iedereen nul zijn, behalve het systematische risico dat nooit zal verdwijnen uit een land zijn economie, zoals nationale rampen en recessie in de wereld economie.

StabilisatieTenslotte biedt het systeem instrumenten voor stabilisatie van de economische activiteit. Het financieel beleid voor stabilisatie bestaat vaak uit het controleren van de inflatie.

Inflatie en mobilisatie van besparingenEr werd altijd een verband gezien tussen werkloosheid en inflatie, waarbij de voorkeur werd gegeven aan minder werkloosheid, dus dan maar wat meer inflatie. Tegenwoordig gelooft men nog steeds in een verband tussen de twee, maar er is steed meer bewijs (hfst.5) dat beteugeling van inflatie verwachtingen van groei op de lange termijn eerder verhoogt dan terugdringt.

Periodes van inflatieChronic inflation: drie of meer jaren achtereen een inflatie van 25-50 procentAcute inflation: drie of meer jaren achtereen een inflatie van 50 procent (leidt niet persé tot opvallende vertraging van de economische groei, echter in Ghana bijvoorbeeld ging acute inflatie samen met een decennia lang daling van het BBP. Dit hoeft niet

Page 35: Samenvatting H18 Industry

door de inflatie te komen, maar kan ook door het beleid komen dat leidde tot duurzame inflatie) het is dus ‘giftig’ voor sommige economieën, en slechts storend voor andere.Runaway (hyper)inflation: inflatie van meer dan 200 procent per jaar, heeft bijna altijd een verwoestend effect.Als inflatie eenmaal accelereert verwacht met dat de inflatie aanhoudt, wat leidt tot meer aanhoudende prijsstijgingen. Gedwongen mobilisatie van besparingenVoor de overheid is inflatie ook een belasting op bedrijven die het geld in handen hebben. Deze belastingen zijn soms hoger dan ooit op iets anders (bijvoorbeeld huizen, auot’s o.i.d.) is kunnen verhalen.

Inflatie als stimulatie om te investerenStijgende prijzen kunnen een motivatie zijn om te investeren, of een eigen bedrijf te beginnen. Een progressieve overheid wil dus graag de inflatie op peil houden (rond de 10 procent) om ontwikkeling te versnellen. Het weloverwogen gebruik van inflatie om ontwikkeling te versnellen werkt alleen onder bepaalde omstandigheden. Ten eerste passen mensen hun gedrag aan als ze inflatie al verwachten, dus als het door beleid veroorzaakt wordt werkt het niet, mensen spelen eropin, en het gewenste effect komt niet. Ten tweede verhoogt inflatie het risico bij alle investeringen, waardoor inflatie het aantal investeringen in de private sector vaak doet dalen, terwijl dat net de investeringen zijn die het meest betrokken zijn bij groei van nationaal inkomen. In ieder geval is inflatie vaak het gevolg van fouten in de beleidsvoering of economische dislocatie, in plaats van een gekozen instrument voor economische groei.

Inflatie en rente

De nominale rente op leningen is een overeenkomst tussen de leningverstrekker en degene die het geld leent, op het moment dat de lening in gaat. Dit is een fixed rate, onafhankelijk van de inflatie. Meestal hebben ze wel een maximum (subject to maximum ceilings imposed by governments).Reële rente is de nominale rente, aangepast aan de inflatie, of specifieker, aangepast aan de verwachte inflatie.Formules zie p. 490

Rente en besluiten om te sparen Om de impact van financieel beleid op de economische groei te evalueren kijk je naar de elasticiteit van savings, (εsr) en de elasticiteit van vraag (εlr ). Als deze beide nul zijn, heeft het financieel beleid zeer weinig invloed op het ontwikkelings proces. Als deze beide hoog en positief zijn heeft het veel invloed.VERDER SNAP IK DEZE PARAGRAAF ECHT NIET,LEES HEM EVENTUEEL ZELF(p.491, 492, 493, 494)

Financiële ontwikkelingShallow finance and deep financede reële grootte van het financiële systeem slinkt bij shallow finance.

(slide over dit onderwerp:• Financial deepening: growth in real size of the financial

system (liquid assets/GDP). Major objective in development studies nowadays.

– Positive real interest rates (nominal rate – inflation) play a key role in mobilizing savings. Alternative: low nominal interest rates (spur investment?, fight monopoly power resulting from limited entry?)

Page 36: Samenvatting H18 Industry

resulting in shallow finance. Credit rationing (patronage, collateral-risk).

• Financial systems can also collapse: domestic and international actors (banks).

– Panic or herd mentality by investors, and excessive risk taking (e.g. exchange rate risk from devaluation) due to moral hazard. Prudential regulation.

– Not new: Tulip Mania (17th century Holland). Not history either: Northern Rock.

• Informal credit markets: information and transaction costs matter. Monitoring and enforcement. Loan sharks vs regular business man with high cost? )

•Shallow Financial StrategyHoge legale

Deep Financial Strategy

Panic, moral hazard, and Financial collapse

Informal Credit Markets

Monetary policy and price stability

Monetary Policy and Exchange-rate regimes

Sources of inflation

Controlling Inflation through monetary policy

Reserve requirements

Credit ceilings

Interest-rate regulation and moral suasion

LEES DE SAMENVATTING ZELF NOG EVEN DOOR (P. 517,518)

Page 37: Samenvatting H18 Industry

Hoofdstuk 14 Foreign Aid

Buitenlandse hulp is altijd een controversieel onderwerp geweest. Er wordt bijvoorbeeld gezegd: Aid is een systeem waarbij de armen van de rijke landen de rijken van de arme landen geld geven. Veel mensen geloven dat aid weinig invloed heeft op groei, en meer fout dan goed doet voor de armen. Aid moet volgens velen dramatisch veranderen, erg beknot worden, of geheel verdwijnen.Daarentegen zijn er ook veel argumenten voor, en wordt gezegd dat de gezondheid en het onderwijs in vele landen nog nooit zo veel is verbeterd als in de laatste veertig jaar. Aid is de grootste vorm van internationaal kapitaal-stroom van de rijkste naar de armste landen. De verdeelde meningen over het effect van hulp aan het buitenland zorgen voor een felle discussie:Waar, wanneer en hoe moet de hulp geboden worden? Welke landen zullen het het meest effectief gebruiken?wie krijgt de verantwoordelijkheid over hulpprogramma’s?hoe weten donoren zeker dat hun hulp niet verspild word maar goed aankomt bij de mensen die het het hardst nodig hebben?

Donors en ontvangers Wat is buitenlandse hulp?Foreign aid= foreign assistence = geldstromen, technische assistentie en grondstoffen van bewoners van het ene land naar bewoners van het andere land, als subsidies of rentesubsidie. Niet alles wat door een rijker land aan een armer land gegeven wordt is direct foreign aid, het hangt ervan af wie het geeft, waarvoor en op welke voorwaarden het gegeven wordt. De officiële bron voor informatie hierover is de DAC (devolopment assistance committee), van de organisatie OECD (organisation for economic cooperation and development), een internationale

organisatie waar 30 geïndustrialiseerde landen lid van zijn, inclusief de grootste donoren. Volgens de DAC moet het aan de volgende criteria voldoen om onder foreign aid te vallen:

- het moet ontworpen zijn voor promotie van economische ontwikkeling en welvaart als hoofddoel.

- Het moet aangeboden worden als subsidie, of als rentesubsidie.

De aid die gegeven wordt, wordt door DAC onderverdeeld in drie groepen, Official Development Assistance (ODA):door overheden aan de lage- en middellage inkomenslanden, Official Assistance (OA) gegeven door overheden aan rijkere landen en voormalige SovjetUnie-landen, en Private voluntary assistance: door ngo’s, religieuze groepen, goede doelen en private bedrijven.

Wie geeft hulp?De US heeft tot nu toe altijd het meeste geld gedoneerd, echter wanneer je het als percentage van het inkomen bekijkt ziet het er heel anders uit, dan geeft Noorwegen in verhouding het meeste, US staat dan pas op de 21e plaats. Noorwegen geeft bijvoorbeeld 0.87 % van zijn nationaal inkomen. De US 0.16% van zijn GDP, dat is 0.75% van hun federal budget, terwijl er gebleken is dat de bevolking gelooft dat er 15-20% van het federal budget gespendeerd wordt aan foreign aid. Echter beïnvloed een land als de US de arme landen op veel meer manieren dan door alleen geld te geven, bijvoorbeeld door handelsbeleid, technologie, migratie, veiligheid etc. (box 14.2 p.527)De meeste hulp is Bilitaire Aid, door één land aan een ander land gegeven. Onder Multilateral aid valt bijvoorbeeld hulp van de World Bank, de International Monetary Fund, de African-, Asian- and Inter-Amercan Devolpment Banks,de United Nations en de European Commission. Voordeel van deze manier is dat ze hogere

Page 38: Samenvatting H18 Industry

bedragen geven met lagere bureaucratische kosten en minder politieke banden.

Privat Foreign AidPrivate organisaties/bedrijven die hulp geven zijn bijvoorbeeld Red Cross, Bill and Melinda Gates Foundation, Catholic Relief Services en Doctors without Borders. Ook zijn er nog organisaties die als public-private-partnerships opereren, zij ontvangen donaties van zowel de overheid als van private bronnen.

Who Receives Foreign Aid?Op p.532 staat een tabel met hoeveelheden Aid aan een aantal landen. Soms lijkt het bedrag groot, maar doordat een land veel inwoners heeft kan het per capita soms heel laag uitvallen. Zo ook met % of GNI, als GNI in een land heel laag is kan het procentueel gezien hoog lijken maar is het nog maar enkele dollars, of juist andersom. Over het algemeen is Aid een belangrijke kapitaalstroom voor de arme landen met gemiddeld een Aid van 3% of GDP, maar voor middeninkomens landen niet erg met een Aid van gemiddeld 0,2 % van hun GDP.

Motivations for Aid- Buitenlands beleid en politieke allianties (relaties met andere

landen); Natuurlijk hebben politieke relaties met andere landen invloed op het geven van hulp

- Inkomen en armoede; zijn vaak belangrijke meetstaven voor het geven van hulp, echter vaak niet zoveel als men zou denken.

- Grootte van een land; er wordt veel vaker hulp gegeven aan kleine landen dan aan grote landen, daar zie je eerder resultaat en het verschil dat de hulp maakt.

- Commerciële banden; sommige hulp is er deels ook om de economische belangen van bepaalde bedrijven of sectoren in het donorland te steunen.

- Democratie; vroeger was deed het er weinig toe of een land democratisch was of niet, maar na het uiteenvallen van de Sovjet Unie wordt er meer hulp gegeven aan landen die democratisch zijn geworden.

Aid, Growth, and developmentDe meeste Foreign Aid valt onder één van de volgende vier brede economische en ontwikkelings gebieden:

- economische groei stimuleren; hulp aan infrastructuur, productieve sectoren, nieuwe ideeen en techonologien brengen.

- Bevorderen andere ontwikkelingsvlakken als onderwijs, gezondheidszorg, of politieke systeem.

- Voedselzekerheid, vooral in noodsituaties, na natuurrampen etc.

- Stabilisering van de economie, na economische schokken.Ondanks dat deze doelen veel breder zijn dan alleen economie, wordt het resultaat wat geboekt is door aid toch vaak gemeten in de vorm van economische groei. Echter, de hulp die geboden wordt leidt lang niet altijd direct tot economische groei. Een van de conclusies die getrokken wordt is dat hulp alleen onder bepaalde omstandigheden in een land kan werken. Bijvoorbeeld in landen met goed economisch beleid werkt het goed, maar in zeer corrupte landen gaat de hulp verloren. Dit is altijd een discussiepunt geweest, tot en met vandaag.

Visie 1:Ondanks dat het niet altijd succesvol is, gemiddeld heeft hulp een positief effect op economische groei en ontwikkeling.

Page 39: Samenvatting H18 Industry

De duidelijkste economische reden voor hulp is om groei te stimuleren door investeringen te financieren, vooral in publieke goederen. In context van bijvoorbeeld het Harrod-domar model voegt hulp iets toe aan de totale besparingen, wat investeringen en kapitaal verhoogt, wat weer accelereert in stijging van economische groei. De arme landen hebben niet genoeg besparingen om te investeren, waardoor ze heel traag groeien, en ze soort van vast zitten in een poverty trap. Ook blijkt dat een kleine hoeveelheid hulp vaak al voor grote groei kan zorgen, maar dat iedere dollar aan hulp die daarna nog wordt gegeven weinig toevoegd. Dit is echter niet vreemd, omdat dat is veel groei modellen het geval is (bijv. Solow-model).Niet altijd wordt er een lineair verband gevonden tussen hulp en groei, maar dat komt dan vaak door andere factoren, als politieke conflicten, beleid, geografie etc. Een ander argument voor visie 1, is dat hulp een positieve invloed kan hebben op meer belangrijke ontwikkelings vlakken met groei als gevolg, al is dat soms indirect zichtbaar, zoals gezondheid, onderwijs etc.

Visie 2: Hulp heeft weinig tot geen effect op groei, en kan groei zelf ondermijnenHet simpelste argument hiervoor is dat het gewoon wordt verspilt. Als er bijvoorbeeld een weg gebouwd wordt maar geen geld is om die te onderhouden heeft het geen zin. Of dat er een of ander technisch rapport wordt geschreven door een expert wat vervolgens door niemand gelezen wordt. Een ander argument is dat mensen van de overheid in corrupte landen meer bezig zijn met bedenken hoe ze geld uit het buitenland naar hun eigen rekening kunnen sluizen dan dat ze er iets nuttigs mee doen.

Absorbative capacity: De hulp heeft een kleinere impact op groei dan verwacht, doordat investeringen niet meer genoeg opbrengen. Medicijnen liggen bijvoorbeeld opgeslagen maar er zijn geen mensen om ze uit te delen. Op lange termijn zal zo’n geldstroom helpen als het omgezet kan worden in medewerkers die ervoor zorgen dat het geld besteed kan worden, maar de invloed van hulp wordt hierdoor belemmerd.

Visie 3: Hulp stimuleert groei alleen onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld in landen met een goed beleid en instellingenHet is duidelijk dat hulp niet in alle landen, altijd, werkt. Dit wekt de veronderstelling dat er dus bepaalde omstandigheden zijn waarin het wel werkt. Er zijn drie punten waar het aan kan liggen:

- eigenschappen van het ontvangende land; hoeveelheid corruptie, kwaliteit van het beleid dat gevoerd wordt, handelsmogelijkheden. De resultaten na investeringen zijn in zo’n land beter, dit is het enige verband wat ze gevonden hebben tussen goed beleid en goede instellingen en de betere groei.

- Type hulp; de vorm van hulp die geboden wordt aan een land kan veel invloed hebben op het resultaat. 1) Noodhulp en humanitaire hulp heeft vrijwel geen effect op groei, want dit stijgt terwijl de groei enorm daalt vanwege een ramp. 2) Hulp die de groei pas op lange termijn positief beïnvloed, bijv. voor gezondheid of onderwijs 3) Hulp die direct groei oplevert, bijv. wegen bouwen, hulp aan landbouw etc.De relatie tussen de derde en groei is veel groter dan tussen de eerste twee en groei. Er zijn zelfs resultaten dat de derde vorm van hulp nog beter resultaat behaalt in een land met goede instituties etc.

Page 40: Samenvatting H18 Industry

- Ook hangt het ervan af hoe, en door wie de hulp geboden wordt. Zo werkt Multilateral aid vaak beter dan bilateral aid, omdat zij minder last hebben van politieke beperkingen. Ook zullen donoren die samenwerken met overheden en andere fondsen betere resultaten boeken dan een donor die alleen opereert.

Donor relationships with recipiënt countriesOmdat Aid niet altijd succesvol is ging met kijken hoe het verbeterd kan worden. Dit is echter niet makkelijk. Nu volgen een paar dingen die vebeterd kunnen worden door donoren of de ontvangers.

The principal-agent problemTussen de donor en ontvangers zitten heel veel mensen in (agents; managers, employees, civil servants etc.) die de feitelijke transactie van het geld regelen. Iedereen die hieraan meewerkt heeft niet precies dezelfde doelen en motivaties als de oorspronkelijke donor, hierdoor veranderen er dingen. Doordat er zoveel afstand is tussen donor en ontvangers is het vaak ook niet heel duidelijk wat voor hulp die mensen eigenlijk op zitten te wachten. Hierdoor wordt de hulp dus niet op de juiste manier gebracht, of niet de juiste hulp geboden, waardoor het geven van hulp zijn doel misloopt.

ConditionalityDonoren willen vaak dat het ontvangende land aan belpaalde eisen voldoet, onder bepaalde condities willen ze geld geven. Ze moeten bijvoorbeeld een bepaalt beleid voeren. Vaak werken een aantal eisen goed, maar soms gaat het te ver, en is het meer idealistisch dan dat het werkelijk haalbaar zou zijn voor een

ontvangend land. Dan werkt het dus niet. Vaak wordt de hulp ook alsnog gegeven terwijl ze niet aan de eisen voldoen, herhaaldelijk zelfs, waardoor ze ook niet meer hun best gaan doen om eerst aan die eisen te voldoen om hulp te krijgen.

Improving aid effectiveness- country selectivity: men zou alleen hulp moeten bieden aan

de landen waar het het beste werkt, bijv. waar de beste instituties en beleid is. Of een tweede optie, deze landen meer hulp bieden, en bij de andere wel doorgaan met een beperkte hoeveelheid hulp geven, maar er dan wel op toe kijken dat ze zich aan de eisen gaan voldoen die gesteld worden.

- Recipiënt participation: een tweede idee is dat de donor veel te dominant is geweest in het bedenken van wie welke hulp krijgt etc., de ontvangende landen moeten hier meer in meedenken, zodat de juiste hulp op de juiste plaats terechtkomt. Doordat ze zich er dan meer bij betrokken voelen zal het ook meer succes hebben, en zullen ze meer hun best doen om er een succes van te maken.

- Harmonization and coordination: donoren moeten hun activiteiten meer samenwerken, de ontvangende landen worden soms overstroomd met heel veel landen die hun een beetje hulp willen geven. Als ze meer samenwerken kan er efficiënter hulp gegeven worden.

- Result-based management: de hulp moet meer gebaseerd zijn op resultaten in het verleden. Dit resultaat-gebaseerde management helpt donoren met het zien waar de ze hun hulp moeten aanbieden, ten tweede worden problemen zo in een vroeg stadium ontdekt en kan daar iets aan gedaan worden, ten derde leer je zo beter welke methodes werken en welke niet.

Page 41: Samenvatting H18 Industry

LEES DE SAMENVATTING NOG EVEN DOOR OP PAGINA 561,562

Page 42: Samenvatting H18 Industry

Hoofdstuk 15 Buitenlandse schuld en financiële crisis

In dit hoofdstuk worden de voor- en nadelen, en het risico van geld lenen uit het buitenland behandeld.

Voor- en nadelen van lenen in het buitenlandBuitenlandse schuld kreeg een slechte reputatie na de crisis van de jaren ’80 en ’90. Toch bleef voorzichtig lenen een belangrijke strategie voor ontwikkeling in de meeste landen. Omdat kapitaal schaars is in laag-inkomens landen hebben zij potentie voor hogere opbrengst door investeringen en snellere economische groei dan rijkere landen. Onder die omstandigheden kan buitenlands geld lenen positief zijn voor groei en ontwikkeling, en ook nog voordelig uitpakken voor de geldschieter. Voordelen lenen: kan zorgen voor stabilisatie door toename domestic savings toevoeging aan investeringen en toename groei. Ook kan het helpen om het financiële gat te dichten als de prijzen ineens vallen, dan kan er even gewacht worden tot de economie verbeterd en de prijzen weer stabiliseren, het helpt om je aan te passen. Nadelen lenen: de schulden moeten worden betaald, ook als projecten niet goed gaan. Het land wordt kwetsbaar voor financiële crises. Als het niet goed gaat met de investeringen nadat er veel geleend is komt een overheid soms voor de moeilijke keuze te staan om óf het geld terug te betalen zoals afgesproken, óf te blijven investeren in onderwijs, gezondheidszorg etc.

Schuld duurzaamheidSchuld duurzaamheid blijft vaak zolang er geen donoren aan te pas komen, of grote veranderingen in inkomsten/uitgaven.

De duurzaamheid van een land zijn schuld hangt af van hoeveel het bezit en zijn capaciteit om de nodige betalingen te doen. Maar deze twee factoren zijn niet zo simpel als ze lijken. Het is bijvoorbeeld heel moeilijk te bepalen wat een land bezit. Schuld service = het beschikbare bedrag om af te betalen en aan rente te betalen. Beleidsmakers moeten goed kijken wat dit beschikbare bedrag is per jaar, door naar slechts 1 jaar te kijken kan een heel verkeerde inschatting gemaakt worden.

Schuld indicatorsDe meest voorkomende indicators voor schuld-duurzaamheid:- Schuld in verhouding tot GDP:Vergelijkt de schuld met de

capaciteit van de economie om bronnen te generen om af te lossen.

- Schuld in verhouding tot export: vergelijkt de schuld met de capaciteit van het generen van deviezen, dit reflecteert de tendens dat export vaak meer varieert dan GDP.

- Schuld in verhouding tot inkomen: is het meest relevant wanneer de overheid de meeste schulden heeft, en er twijfels zijn of ze de rente wel kunnen betalen.

- Schuld in verhouding tot service en export: focust op de hoeveelheid je verschuldigd bent per jaar in relatie tot wat je verdient aan export per jaar.

- Schuld in verhouding tot service en inkomen: overheid zijn vermogen om verschuldigde bedrag te betalen per jaar.

- Korte termijn-buitenlandse schuld in verhouding tot deviezenreserves: focust op het schuldbedrag dat komend jaar terugbetaald moet worden in verhouding tot de deviezen reserves.

Page 43: Samenvatting H18 Industry

Deze ratio’s reflecteren twee verschillende manieren waarop een land moeilijkheden kan hebben met buitenlandse schulden: Insolvency and illiquidity. 570 en 571 formules!From distress to default (van bedroeft tot standaard?mmm snap het niet precies)Veel landen in ontwikkeling hebben hun schulden wel eens zien stijgen tot oncomfortabele hoogtes. Ook de landen met goed economische management overkomt dit, bijvoorbeeld met onverwachte daling in export prijzen, of plotselinge stijging van olieprijzen. Debt overhang: De schuld heeft zoveel negatieve invloed op groei dat het het land onmogelijk maakt om zijn schulden af te betalen. Odious debts (‘verfoeilijke schulden’): schulden die bijvoorbeeld door een militaire dictator gemaakt zijn worden later niet als legitieme schulden gezien.

The 1980’s schulden crisisIn de jaren ’07 werd er door veel ontwikkelende landen heel veel geleend, dit bleef maar doorgaan. In de jaren’80 kwamen landen daardoor in de problemen en moesten ze hun schuldbetalingen “herverdelen’ soort nieuwe planning maken, oftewel overleggen met de schuldeiser over een langere afbetalingstermijn.Nu, 30 jaar verder, kun je de effecten van deze crisis in sommige landen nog zien. De lessen die geleerd zijn zijn cruciaal voor toekomstig economisch management in ontwikkelingslanden.

Oorzaak van de crisis- Internationale economische schokken: Olie prijzen stegen,

US kreeg bijv. te maken met erg langzame groei, en acceleratie van de prijzen, het dalen van de dollar met invloed op rest vd wereld.

- Nationaal economisch beleid: in Zuid-Korea en Indonesië werd bijvoorbeeld heel goed ingespeeld op de crisis, maar in veel landen werden de problemen door het gevoerde beleid alleen maar verergerd.

- Onvoorzichtig lenen van de bank: de buitenlandse banken hadden voorzichtiger moeten zijn met het verstrekken van leningen, sinds de schulden soeverein waren (gecontracteerd of garant gesteld door overheden) dachten ze altijd wel geld uit te kunnen lenen.

Impact on the borrowers Toen het duidelijk werd dat veel landen hun schulden niet meer konden betalen werd er gestopt met het verstrekken van leningen. De landen die dus vooral aan het lenen waren steeds, moesten nu alleen nog maar terugbetalen. Normaal konden landen veel importeren in vergelijking tot exporteren, en veel investeren in vergelijking tot sparen, maar nu moesten ze ervoor zorgen dat ze meer exporteerden en meer spaarden, en dus minder importeren en investeren.

Escape from the Crisis, for Some CountriesEnkele vormen van schuld revormering en reorganisatie:

- Refinancing: de leningen veranderen in langerlopende leningen, het bedrag veranderd niet, maar je krijgt meer tijd om het terug te betalen

- Rescheduling: Net als refinancing, leningen langer laten lopen, en misschien de rente erover verlagen.

- Reduction: een deel van de schuld wordt kwijt gescholden. - Buybacks: de schuldeiser koopt de lening terug, maar met

een kleinere waarde. Liever zekerheid op een bedrag nu dan onzekerheid op een misschien nog kleiner bedrag later.

Page 44: Samenvatting H18 Industry

- Debt-equity swaps: er wordt in de vorm van iets vast afbetaald, bijvoorbeeld door een bedrijf te geven.

The debt crisis in low-income countries

Nadat de meeste middel-inkomens landen er weer bovenop waren in de jaren ’90, zaten veel lage-inkomens landen nog diep in de problemen. Veel Afrikaanse landen ook. Velen waren net onafhankelijk geworden en hadden nog weinig experts op economisch gebied. Ook nadat economisch beleid verbeterde etc. bleef het lastig, ook de geografische uitdagingen zoals afgesloten zijn van de rest van de landen, of gesitueerd zijn in de tropen, of in de sahara, brachten moeilijkheden met zich mee.

Dept reduction in low-income countriesEr werd de Paris Club opgericht door de overheden van de schuldeisende landen (waaronder de US, UK, Japan, Germany, France an 14 anderen), die regels op gingen stellen voor de landen die hen nog geld schuldig waren. Er zijn sinds die tijd meer dan 400 afspraken gemaakt met 80 verschillende landen. Voor middelinkomens-landen was het vooral rescheduling, en voor lageinkomens-landen rescheduling in combiniatie met reduction.

The heavily indebted poor-country initiativeVeel arme landen konden nooit schuld afbetalen, er werd steeds weer aan het geleend, om de oude leningen te kunnen afbetalen: Defensive lendingEchter, dit kon niet eeuwig zo blijven doorgaan, schulden bleven maar staan, terwijl de groei ook niet steeg. Meer reductie werd noodzakelijk. Het HIPC-(heavily indebted poor-country)-initiative werd opgericht, dat waren 38 landen met een lager inkomen per capita van $900 en dept/export ratio’s boven 150. (velen van hen hadden nog veel hogere schulden). Dit initiatief bestond uit twee

factoren, er werd meer kwijtgescholden door bilateral governmentale schuldeisers, en voor het eerst ook gedeeltelijk door mulilateral agencies. Het bleek te tijdrovend te zijn om goed te werken. Toen moesten arme landen Poverty Reduction Strategy Papers ontwikkelen, met hun plannen voor groei, ontwikkeling en armoedebestrijding. Dan waren ze op het Decision point, waarbij een deel kwijtgescholden werd, maar de ‘stock of debt’ nog niet. Als ze zich langer dan een jaar aan het nieuwe beleid houden komen ze tot het Completion point, en krijgen ze echt schuldreductie.

Emerging market Financial crisesHoe kon de crisis ontstaan in deze landen met een goed lopende economie? Ten eerste hadden ze een middel- tot hoog- gemiddeld inkomen, en groeiden snel, ten tweede ontvingen ze grote private internationale kapitaal stromen, met korte termijn hoofd-structuur. Ten derde hadden ze recent hun financiële stysteem geliberaliseerd, en daarbij leningen genomen en andere financiële services. Ten vierde warden de wisselkoersen sterk bepaald door de centrale banken, oftewel erg vast aan de Amerikaanse dollar. En ten vijfde hadden sommige landen grote tekorten in het overheidsbudget gefinancierd door te lenen. Hiermee wordt dus gesuggereert dat overheidsbeleid vooral heeft bijgedragen aan de crisis.

Domestic economic weaknessDe vrijheid died e banken werd gegeven met de liberalisatie van de economie ging veel te snel. Dit zorgde voor een enorme uitspatting van financiële activiteit die de overheid geen kans gaf om een controlerend systeem voor de veiligheid op te zetten. En de vaste wisselkoers (al helpt die om de import prijs stabiel te houden) zorgt voor problemen.

Page 45: Samenvatting H18 Industry

Short-term capital flowsEen van de redenen dat er in zo’n korte tijd zoveel kapitaal uit deze landen kon stromen was dat veel ervan een korte termijn hoofdstructuur. Veel leningen waren gepland om binnen enkele maanden weer af te lossen. Deze Short term loans waren aantrekkelijk voor beide partijen. Ze kosten weinig rente voor de leners, en de uitleners hebben hun geld snel terug. Zodra er dan sprake was dat het minder ging met een land eisten de geldschieters hun deel per direct. Dit zorgt ervoor dat een economie illiquid kan worden; er zijn simpelweg niet genoeg dollars om de schuld te betalen.

Creditor panicDeze financiële crisissen waren ook de danken aan de Rational Panics bij de crediteuren, die meteen al hun geld terug willen bij paniek. Als iedereen dat doet ontstaat het bank run effect.

Stopping panicsAls deze paniek eenmaal is toegeslagen is het erg moeilijk om het weer te stoppen. Er zijn 4 mogelijke opties:

- de overheid kan proberen de bedrijven en bevolking ervan te overtuigen om te stoppen met geld van de bank halen, en ze juist over te halen om er weer in te investeren.

- De overheid kan proberen om te aanvoer van eigen valuta te stimuleren door zelf te lenen van een officiële bron.

- De overheid kan de creditor rush for repayment proberen te stoppen door buitenlandse schulden te herstructureren, zodat ze over een langere termijn afbetaald hoeven worden.

- En de overheid kan gewwon niks doen en wachten tot alles op het nulpunt is. Zelf op dit dramatische moment zullen bepaalde partijen weer gaan investeren om te profiteren van

de lage prijzen en zal de wisselkoers weer stabiliseren, en de economie zich langzaam herstellen.

Lessons from the crises- overheden moeten voorzichtig zijn met het liberaliseren van

de nationale financiële transacties en moeten vaststellen dat ontwikkeling hieraan parallel blijft lopen.

- Fixed exchange rates maken je land kwetsbaar, maar er is nog steeds discussie over het feit of fixed rates nou goed zijn, of freely floating exchange rates…

- Long-term-capital flows zorgen veel minder snel voor paniek- Kwetsbaarheid kan worden teruggedrongen door foreign

exchange reserves op te bouwen. , in plaats van alleen short-term-capital inflows.

- Het opereren van internationale financiële markten, en de directe reacties daarop werken ook mee aan het ontstaan van de crisis, maar daar is weinig aan te doen. Crisissen zullen altijd blijven bestaan, en komen altijd onverwacht.

Lees de samenvatting evt. nog door op p.604

Samenvatting H16 Agriculture

Page 46: Samenvatting H18 Industry

Om ontwikkeling te begrijpen is het fundamenteel om eerst het karakter van de landbouw te begrijpen. In dit boek wordt veel gesproken over rurale ontwikkeling: activiteiten die de welzijn van de rurale bevolking beïnvloeden, zoals primaire behoeften voorziening en ontwikkeling van het menselijk kapitaal door scholing en voedsel progamma’s.H 16 concentreert zich op problemen die een directe invloed hebben op de landbouwproductie en op het inkomen van de boeren. De landbouw is eigenlijk een van de velen industries die er zijn in een land, alleen zijn er verschillen.

- De agrarische sector zorgt in zijn beginfase voor meer arbeid dan alle andere industrieën bij elkaar (in de armste ontwikkelingslanden 60-70% van de beroepsbevolking, tegenover 10% in de ontwikkelde landen).

- Agrarische activiteiten bestaan al duizenden jaren. Door deze lange geschiedenis wordt de agrarische sector vaak aangeduid als traditional bound. Landbouw kan bedreven worden met eeuwenoude landbouwtechnieken, terwijl auto’s alleen met machines gemaakt kunnen worden.

- In de agrarische sector blijft land als productiefactor van cruciaal belang. Tekort of overvloed aan land bepaalt welke landbouwtechnieken gebruikt worden (Azië en VS). Manier waarop landbouw wordt bedreven is dus plaatsgebonden, en kan zeer verschillen per regio. Bij staalproductie is de productie in veel landen homogeen.

- Landbouw is zeer afhankelijk van het weer. - Agrarische sector produceert als enige voedsel. Voedsel:

verbouwen of importeren.

Rol van de agrarische sector in de economische ontwikkeling

De rol van de landbouw staat centraal in de economische ontwikkeling omdat veel mensen in ontwikkelingslanden hun inkomen verdienen in de agrarische sector. Om het welzijn van de meerderheid te verhogen is het dus van belang dat er moeite gestoken wordt in pogingen om de landbouwproductiviteit en de prijzen voor landbouwproducten te verhogen. Niet alle verhogingen in de landbouw output zal voor de meerderheid gunstig zijn. Vaak zijn boeren slechter af bij de gemechaniseerde, grote boerenbedrijven die zorgen voor de verdwijning van kleinschalige boerderijen. Ontwikkelingslanden moeten meer vertrouwen op hun eigen agrarische sector om voedsel te produceren voor hun inwoners, in plaats van uit het buiten land te importeren. Boeren in ontwikkelinglanden moeten genoeg produceren om zichzelf te voeden en om de urbane bevolking te voeden. Door de groei van de urbane bevolking, moet de landbouwproductiviteit dus ook stijgen. Als dit niet gebeurd zullen de terms of trade sterk de industriële sector tegenwerken. De agrarische sector heeft een belangrijke rol in het leveren van productiefactoren voor de andere industrieën. De agrarische sector is voor de industrie een mogelijkheid tot vergroting van de arbeidskracht (landbouwwerknemers gaan in de industrie werken). Dit is niet tegen te houden. Landbouw zorgt in het begin van een economische ontwikkeling voor het benodigde kapitaal. Later vormt het agrarische inkomen maar een klein aandeel in het GDP (BBP) van een land, en zorgen niet-agrarische sectoren voor kapitaal om te investeren. In ontwikkelingslanden zijn landbouwproducten de meest geëxporteerde producten, later in het ontwikkelingsproces wordt deze plaats overgenomen door industrieproducten en diensten. Dit zorgt voor een grotere purchasing power om te importeren.

Page 47: Samenvatting H18 Industry

De rurale bevolking is ook een belangrijke markt voor de output van de moderne sector (tenminste als de inkomensverdeling niet zo ongelijk is).

Zelfvoorziening en de mondiaal slinkende voedselvoorraad

De mate waarin een land zelfvoorzienend wil zijn in de voedselvoorziening speelt een grote rol in een economische plan. Verschillende betekenissen van zelfvoorzienend:

- Geheel onafhankelijk van handel met buitenland (dus ook in voedselvoorziening)

- Voedsel is een strategische goed: land is er afhankelijk van voor zijn overleven (geeft voedsel verstrekkende landen macht)

- Voedselvoorraad slinkt, en landen die voedsel importeren zullen dit merken door de hoge prijzen die ze zullen moeten betalen.

Issue van de slinkende voedselvoorraad: Historische data ondersteunen het idee niet dat de voedselvoorraad slinkt (graanexport alleen maar groter geworden afgelopen jaren). Men voorspelt alleen de toekomst. De groeiende wereldbevolking zorgt voor een vermindering in het aantal land dat bruikbaar is voor landbouw. De grootste vraag is dus of de opbrengsten van de bestaande landbouwgronden dusdanig verhoogt kunnen worden om de groeiende bevolking tegemoet te komen. Hoewel de productiecapaciteit van de mondiale landbouwgronden een biologisch limit heeft, is deze nog lang niet bereikt: van voedselcrisis is dus nog geen sprake. Op lange termijn kan van een voedselcrisis echter wel sprake zijn: Landen die wel hun voedselproductie kunnen vergroten, maar die hiertoe niet in staat zijn door sociale en economische drempels, bedreigen de voedselzekerheid op langer termijn. Hierdoor zal de

vraag naar voedsel hoger zijn dan de aangeboden hoeveelheid voedsel op de mondiale markt -> prijzen stijgen -> alleen landen met veel buitenlandse valuta (en dus een grote purchasing power) kunnen aan voedsel komen. Arme landen die voedselproducten moeten importeren om een gevarieerd dieet te verzekeren, zullen hier niet meer toe in staat zijn. Een eventuele voedselcrisis is vandaag nog geen realiteit, maar er moet wel rekening mee worden gehouden in een economisch plan (belang van landbouw wordt groter).

Voedselvoorziening en hongersnood

Een eventuele voedselcrisis vergroot de angst voor grote hongersnoden in ontwikkelingslanden en vergroot de populariteit van het idee van zelfvoorziening. Men ziet een verhoging van de voedselproductie in een land als de oplossing voor een hongersnood, omdat de voedselhoeveelheid toereikeind is voor de minimale behoefden van alle inwoners. Hongersnood is echter veel meer een probleem van distributie, dan van voedselproductie. Marktwerkingen zijn alleen niet genoeg om een hongersnood op te lossen (voedselprijzen zijn hoog, arme mensen hebben hun middelen verloren om voor voedsel te betalen). Als een regio getroffen wordt, zijn transportkosten om voedsel uit een andere regio te laten komen vaak te hoog. Overheden en NGO’s moeten daarom een centrale rol spelen in het oplossen van een hongersnood. Overheden zijn alleen niet sterk geneigd om toe te geven dat zij niet met de gevolgen van een droogte om kunnen gaan. In landen waar een democratisch systeem en open communicatie heerst komen hongersnoden bijna niet voor (In China en Ethiopië -> grote hongersnood -> overheden bezaten alle vormen van communicatie).

Page 48: Samenvatting H18 Industry

Hongersnoden kunnen bestreden worden (door overheid, NGO’s en de internationale gemeenschap) met gratis transport van voedsel naar centrale distributiecentra’s in de getroffen gebieden. Distributie van voedsel is veel belangrijker om een directe oplossing te vinden voor een hongersnood. Een verhoging van de voedselproductie is van belang op langer termijn. Grondbezit en hervorming

Het eigendomsrecht over land is het belangrijkste van alle eigendomsrechten in de agrarische sector. Als het eigendomsrecht exclusief, veilig gesteld, uitvoerbaar en overdraagbaar is, zal een boer pas willen investeren.

Patronen van grondbezitGrondbezit en relaties die daaraan verbonden zijn, laten zien wie een stuk land bezit en de relaties met boeren die pachten (federale stelsel).

- Grootschalige, moderne boerderijen: Ingehuurde arbeidskrachten, maar vooral mechanisatie (VS).

- Plantage landbouw (plantation agriculture): Ingehuurde arbeidskrachten, waarbij de eigenaar/manager de bedrijfsleider is. Producten vaak gebruikt voor export.

- Latifundios (term gebruikt in Latijns Amerika en Europa): groot grondgebied waarbij ingehuurde arbeidskrachten nog steeds een meester-bediende relatie hebben met de eigenaar.

- Familie boerderijen/onafhankelijke boereneigenaars (independent peasent proprietors): Vaak kleine grondgebieden die bewerkt worden door een familie (dominant in Azië en Afrika, en ook grotendeels in Latijns Amerika).

- Pacht: Land van een landeigenaar wordt bewerkt door pachters, die hiervoor betaalt.

- Deelpacht (sharecropping): Vorm van pacht waarbij de pachter de productie deelt met de landeigenaar.

- Afwezige landeigenaar (Absentee landlords): Landeigenaren wonen ver van hun land en ontvangen pacht. Verzorgen soms ook de zaden en kapitaal voor hun pachters (Azië en Latijns Amerika).

- Gemeenschappelijk boeren (communual farming): Inwoners van een dorp beheren gezamenlijk een stuk land, en mogen dit bewerken.

- Collectieve landbouw: Land is in handen van werkgemeenschap, waarin een gekozen gezelschap kiest wat er verbouwd moet worden. De opbrengst wordt verdeeld onder leden van het werkgemeenschap (USSR, China).

Het type landbezit is voor een land belangrijk met het oog op de economische ontwikkeling. Hoe land bezit wordt heeft invloed op de welzijn van boerenfamilies (grote pacht -> weinig opbrengst over). Het heeft ook invloed op de politieke stabiliteit (grondbezit geeft zekerheid: mensen zonder eigen land missen deze zekerheid -> heeft in verleden geleid tot opstanden).

Landbezit en stimulansGrondbezitsystemen hebben ook invloed op de landbouwproductiviteit. Een boer die een veilig gesteld eigendomsrecht heeft, wil harder werken en sneller investeren omdat dit voor hem meer opbrengst zal opleveren. Goed vastgesteld grondbezit draagt bij aan economische ontwikkeling. Grootschalige agrarische bedrijven werken met veel arbeidskrachten die niet baten bij een productieverhoging: een piece-rate basis (loon op basis van prestaties) zou in dit geval de oplossing zijn. In de industrie is dit alleen beter toepasbaar, dan in de landbouw (slechter meetbaar).

Page 49: Samenvatting H18 Industry

Bij collectief bezit van grond is de stimulans ook klein, omdat het gezamenlijk beheerd wordt (individuele verbeteringen worden niet gedaan, omdat iedereen hiervan mee profiteerd: publieke goederen/free-rider probleem. Oplossing: collectieve acties georganiseerd door autoriteit, de sociale druk en een puntenstelsel). Bij familieboerderijen is the economy of scale een probleem (bepaalde machines alleen bruikbaar op grote bedrijven). Geen grondbezit systeem is perfect.

Landhervorming- Hervorming van de pachtcontracten: verzekert land voor een

pachtende boer. Landeigenaar kan niet zomaar pachter van land afzetten -> meer zekerheid op langer termijn -> sneller in investeren.

- Pacht vermindering: Maximum hoeveelheid pacht dat een landeigenaar van een pachter mag vragen -> meer opbrengst over -> meer investeren.

- Land naar de pachter met compensatie voor de landeigenaar: - overheid stelt maximum in van aantal hectare dat een individu mag bezitten -> verkoop overig land. - degene die het land bewerkt, bezit het ook.

- Land naar de pachter zonder compensatie voor de landeigenaar

LandhervormingsbeleidHoofdmotief voor landhervorming is politiek geaard en niet economisch. Groot gedeelte bevolking landloos zorgt vaak voor onrust in een land. Landhervorming zorgt voor herverdeling land, maar zorgt ook voor verandering in de samenleving (Mexico, China, Zimbabwe en Japan).

Landhervorming en productiviteit

Of landhervorming een groei van de landbouwproductiviteit betekent, ligt aan welk grondbezitsysteem veranderd wordt en of de landhervorming naar tevredenheid is. Aan de ene kant gaan boeren door eigendomsrechten beter werken en meer investeren, maar aan de andere kant komen er meer kleinschalige bedrijven die minder effectief zijn (grootschalige bedrijven: meer machines, meer kapitaal om te investeren, professionele bedrijfsleiders, produceren voor export (meer purchasing power)). In Kenia zorgde landhervorming echter voor een toename in productie: land werd intensiever gebruikt.

Landhervorming en inkomensdistributieLandhervorming heeft alleen een grote impact op inkomensdistributie als er geen compensatie wordt gegeven aan de voormalige landeigenaars (anders moeten boeren alsnog het volle pond betalen voor land -> verandert inkomensverdeling niet).

Technologie voor de agrarische productie

Bij traditioneel landbewerking zijn boeren gebonden aan regels, waarbij verandering moeilijk is (bv. om religieuze redenen) omdat dit veroordeelt wordt. In dit geval moet de traditionele samenleving veranderd worden, wil er agrarische ontwikkeling plaats kunnen vinden.

Traditionele LandbouwDeze soort van landbouw bestaat wel, maar vormt niet de meerderheid. Deze boeren zijn vaak efficiënt omdat ze aanpassingen hebben gedaan om hun welzijn te verhogen, mits het risico klein is. Ze krijgen een zo groot mogelijke output met een bepaalde hoeveelheid input (natuurlijk wel een limit qua inputs: bv geen moderne technieken). Traditionele technieken veranderen langzaam,

Page 50: Samenvatting H18 Industry

en boeren zijn niet in staat direct te reageren op nieuwe landbouwmethoden. Er wordt met nieuwe technieken geëxperimenteerd tot de juiste methode gevonden is om de techniek te gebruiken. Boeren zijn bereid veranderingen aan te gaan, als duidelijk zichtbaar is dat de opbrengst groter is.

Slash-and –burn cultivationBomen worden neergehaald en met vuur wordt de grond vrij gemaakt, zodat het land voor agrarische doeleinden gebruikt kan worden. Na 2 jaar is het land echter arm aan voedingsstoffen, komt er meer onkruid en vallen de opbrengsten tegen -> nieuw stuk land kappen en verbranden: shifting cultivation/forestfallow cultivation. Veel land nodig om een kleine groep mensen te voorzien (nu alleen nog in Afrika en Amazone).

The shortening of fallow (verkorting van het braak liggen)Later permanente landbouw, waarbij een gewas eens per jaar op een stuk land verbouwd wordt, en een stuk land soms braak ligt om nieuwe voedingsstoffen op te bouwen. In Europa eind 19e eeuw pas jaarlijkse cultivatie (dus geen braak ligging meer -> boeren vonden manieren om voedingsstoffen te herstellen (kunstmest, ploegen)).

Farming within a fixed technologyDoor het weglaten van de braakligging bracht het land meer opbrengsten op. Het verschil tussen traditionele landbouw en moderne landbouw (bij beide is er sprake van een technologische verandering) is het tempo en de bron van de verandering. In de moderne landbouw brengt wetenschappelijk onderzoek de nieuwe technieken voort, terwijl in de traditionele landbouw technologische verandering teweeg wordt gebracht door nieuwe inputs of door het uitproberen door boeren.

Moderniserende landbouwtechnologieTraditionele landbouw kan op 2 manieren gemoderniseerd worden:

- specifieke inputs en technieken kunnen gecombineerd zorgen voor hogere landbouwproductie

- mobilisatie van landbouwinputs en technieken in ontwikkelingslanden (hoe mobiliseer je arbeid of hoe creëer je instituties die nieuwe technologieën ontwikkelen).

Niet een technologie voor landbouw die de beste is: agrarische technologieën moeten zich aanpassen aan locale productiefactoren en aan het klimaat. Bij een gemoderniseerde landbouwtechnologie valt dat verschil echter minder op. De technologische ontwikkeling die optreedt verschilt naar mate de hoeveelheid landbouwgrond dat een land heeft en naar de grootte van de rurale bevolking: daarmee wordt geprobeerd zoveel mogelijk output te creëren, juiste balans vinden, juiste strategie = mechanical package (veel land, weinig arbeiders -> mechanisatie ) en biological package (veel arbeiders, weinig land -> verbeterde plantsoorten (groene revolutie)). (Bekijk figuur 16-2 en 16-3)Biological package (figuur 16-3 : L-curve met isoquants): een bepaalde hoeveelheid water en een bepaalde hoeveelheid mest zorgt voor een verhoogde productie. Een verhoogd gebruik van maar 1 input zal leiden tot diminishing returns (afnemende meeropbrengst) en uiteindelijk tot no returns (geen meeropbrengst).

Het mechanische pakketMechanisatie speelt vooral een grote rol op grootschalige boerenbedrijven die maar weinig arbeidskracht tot zijn beschikking heeft (VS). Als er genoeg arbeiders zijn, en maar weinig land wordt het mechanische pakket minder aantrekkelijk in tegenstelling tot het biologische pakket (ontwikkelingslanden). Mechanical package kan wel weer aantrekkelijk worden om economische redenen, zelfs als er

Page 51: Samenvatting H18 Industry

genoeg arbeiders aanwezig zijn (China: lange afstanden, transportkosten lager door gebruik tractors). In landen waar het BBP per hoofd laag is, is het aantrekkelijker om meer werknemers te hebben (lage lonen), en in landen waar het BBP per hoofd hoog is, is kapitaal aantrekkelijker (lagere kosten, dan de loonkosten).Om de verhouding tussen arbeiders en kapitaal aan te geven, kun je isocost aanbrengen. In figuur 16-4 worden met de isocost lijnen (ac (low per capita income country) en bd (high per capita income country)) de verschillende combinaties aangegeven van arbeid en kapitaal die kunnen worden gemaakt met een bedrag van $1000. Een efficiente boer probeert met de juiste combinatie van kapitaal en arbeid een zo groot mogelijke output (daar waar een isocost een isoquant raakt).In sommige gevallen is de kapitaal intensieve technologie superieur ongeacht de relatieve prijzen van kapitaal en arbeid (mechanische waterputten: figuur 16-5).

Het biologische pakket en de groene revolutieHet belangrijkste effect van het biological package is het verhogen van de opbrengst. Er wordt gezocht naar nieuwe, verbeterde plantensoorten en naar de juiste combinatie tussen water, pesticiden en mest. In elk land is een andere variatie van een gewas dat het beste in die omstandigheden kan leven, en het meeste oplevert. Ook de toegankelijkheid tot kunstmest, pesticiden en water (droogte -> irrigatiesystemen -> onderhoud- en capaciteitproblemen) zijn in landen verschillend. Door gebruik te maken van het biologische pakket wordt de grootste meeropbrengst gemaakt in de landbouw. Het mechanische pakket ontneemt alleen de arbeiders de last om voedsel te produceren.

Mobilisatie van agrarische inputs

In hoeverre kan een rurale gemeenschap aan zijn benodigde hoeveelheid arbeid, kapitaal en verbeterde technieken komen.

Rurale publieke werkprojectenIn de periode (off-season) dat er in de agrarische sector een tijdelijk arbeidsoverschot is, zijn de opportunity cost om deze werknemers in te zetten voor rurale publieke projecten (bv. infrastructuur verbeteren, irrigatiesysteem aanleggen) zeer laag, en dus aantrekkelijk -> uitbreiding van het landelijk kapitaal (rural capital stock). Dit is echter een ideaal idee en is moeilijk uitvoerbaar (aanleg van een kanaal voor irrigatie -> mensen dicht bij kanaal profiteren het meest -> veel mensen hebben eraan gewerkt, niet iedereen profiteert er alleen van -> free-rider probleem). Publieke werkprojecten kampen met lage productiviteit en weinig motivatie.

Rural banking en micro kredietBoeren hebben kapitaal nodig, en kunnen dit niet opbrengen met hun spaargeld. Geld lenen kan vaak alleen bij familieleden en de lokale geldschieter (zeer hoge rente). Boeren lenen geen geld om kunstmest van te kopen, omdat de meeropbrengst niet toereikend is om hun lening af te kunnen betalen. Landloze en vooral vrouwen vallen buiten de boot. Weinig banken aanwezig (zeker niet in rurale gebieden). Er bestaan wel vervangingen voor een centrale bank:

- De Grameen Bank model: bedoeld voor de zere arme mensen. Geen onderpand of borgsom nodig voor een lening, leners moeten zich aansluiten bij een groep met lotgenoten. Deze groep ondersteunt elkaar zodat elk lid zijn schuld kan terugbetalen. Na terugbetaling maken leners weer kans op nog een lening -> stimulans om eerste lening terug te betalen. Deze soort bank leunt wel op internationale steun, omdat het op zichzelf niet winstgevend is. Lage rente dekt ook niet de kosten die worden gemaakt door de banken

Page 52: Samenvatting H18 Industry

- Bank Rakyat Indonesia (state-owned): Bank gericht op het stimuleren van rurale leners en met een rente die net hoog genoeg was om kosten te dekken en een kleine winst te maken. Dit zorgde voor een toename in het aantal rurale leningen en sparingen.

- Credit cooperatives (kredietcoöperaties): Opgezet door kleine boeren -> boeren sparen allemaal een beetje (met rente: stimulans) zodat 1 of 2 boeren een lening kunnen nemen. Heeft gebreken -> financieel instabiel, slecht management, boeren hebben maar weinig spaargeld , door economische, sociale en politieke problemen moeilijk tot beslissing te komen wie de lening krijgt.

Ruraal krediet instituties instellen blijft moeilijk, zelfs als overheid inspringt: corruptie, teveel subsidies nodig, niet goed opgeleid bankpersoneel.

Voorlichtingsdiensten (extenstion services)In rurale gebieden is een voorlichtingsdienst van groot belang om nieuwe technieken en inputs te introduceren. Voor efficiënte voorlichting is contact en vertrouwen van groot belang. Educatie is belangrijk, omdat als boeren kunnen lezen er ook schriftelijk contact gemaakt kan worden. Voorlichters zijn vooral mannen en de landbewerkers in ontwikkelingslanden vaak vrouwen -> minder vertrouwen. Daarnaast zijn voorlichters vaak ambtenaren die niet goed met boeren kunnen communiceren. Na voorlichting wordt boer alleen gelaten in zijn afweging of de mogelijke meeropbrengst het risico waard is. Soms zijn voorlichters echter mensen uit hetzelfde dorp, die boeren experimentele velden laten zien in het dorp zelf (en niet in een wetenschappelijk centrum). Nieuwe technologieën worden toch het beste overgenomen door het voorbeeld van de buurman te volgen.

De ontwikkeling van de rurale marktenIn de agrarische sector is een stabiel prijsniveau zeer belangrijk. In rurale regio’s zijn alleen vaak geen effectief werkende markten. Een centrale rol in het groter worden van een markt is dat boeren zich specialiseren en hun surplus op de markt verkopen. Economies of scales speelt een grote rol bij specialisatie, want als elke boer alles kon produceren wat hij nodig had, zou er geen specialisatie nodig zijn. In een geavanceerde agrarische sector (bv. VS) verbouwen boeren maar 2 gewassen en vertrouwen op de markt om hun surplus kwijt te raken, alleen nadeel van deze economies of scales zijn de transportkosten en een goede infrastructuur moet toereikend zijn (ontwikkelingslanden kunnen boeren vaak niet specialiseren, omdat wegen te slecht zijn). In ontwikkelingslanden vertrouwen boeren minder op de markt omdat het veel risico’s met zich meebrengt (lage prijzen -> vermindering van het inkomen, soms zelfs te laag om basisbehoeften van te kopen), dus specialiseren zij zich niet (niet afhankelijk van 1 gewas, en dus minder risico). De overheid kan risico’s verminderen door infrastructuur verbetering, minimumprijzen en de uitschakeling van tussenpersonen (houden inkoopprijs zeer laag en maken de verkoopprijs zeer hoog).

Agrarisch prijsbeleid

De veelvuldige rol van prijzenOverheid kan veel invloed hebben op het prijsniveau van de inkoopprijs en de verkoopprijs, en heeft daardoor ook invloed op de vraag en aanbod van een gewas. De hoogte van de inkoopprijs en verkoopprijs heeft 4 vitale rollen:

- De prijs van de inputs en de prijs die voor een gewas wordt gegeven, heeft invloed op outputgrootte.

Page 53: Samenvatting H18 Industry

- De prijs voor een gewas en de hoeveelheid die ervan afgenomen wordt, bepalen de hoogte van het inkomen van de boer

- De verkoopprijs van een agrarische product bepaalt voor een groot gedeelte de levenskosten in de urbane regio’s.

- Prijzen voor agrarische producten worden vaak door de overheid beheerst, wat voor belastingen kan zorgen.

Voor boeren is het verschil tussen de kosten van de inputs en de opbrengst van de output belangrijk, omdat het gebruiken van extra mest pas aantrekkelijk is als de kosten worden gedekt door de extra opbrengsten (zolang marginale kosten < marginale opbrengsten is het aantrekkelijk om extra kunstmest te gebruiken, totdat MK=MO). De gemakkelijkste manier om opbrengsten te verhogen, is de prijs van een gewas te verhogen of de kosten van de inputs te verlagen.

Het effect van subsidiesProbleem voor beleid in ontwikkelingslanden is het conflict over prijzen van agrarische goederen tussen boeren en consumenten. Hoge prijzen voor landbouwproducten zorgen voor een duurdere levensstandaard van consumenten, en lage prijzen zorgen voor inkomensverlies voor boeren. Hoge prijzen voor landbouwproducten, bedoeld voor export (namelijk groot surplus, meer aanbod door hoge prijzen), moeten gesubsidieerd worden om de wereldmarktprijzen tegemoet te komen. Sommige overheden (Japan, Zuid-Korea en Mexico) houden de inkoopprijzen hoog en de verkoopprijzen, maar moeten het gat hierbij gecreëerd wordt wel zelf vergoeden. Een andere manier van subsidies in ontwikkelingslanden is het wegnemen van de transportkosten tussen producent en consument (marktkosten).Subsidies hebben niet alleen effect op de internationale markt, maar ook op de portemonnee van de overheid (grote staatsschuld in ontwikkelingslanden die zij zelf niet meer kunnen aflossen).

Overgewaardeerde wisselkoersen. (figuur 16-8)

Samenvatting H 17 Primary exports

Internationale handel heeft een grote invloed op economische ontwikkeling. Export en import heeft effect op de economische groei, op inkomensdistributie, op het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen door een land en op economische en politieke relaties met de rest van de wereld. Internationale handel bezorgt producenten ook nieuwe markten, biedt nieuwe werkgelegenheid, zorgt ervoor dat consumenten keuze hebben uit een groter assortiment van consumptiegoederen en maakt het voor ontwikkelingslanden de mogelijkheid om machines en technieken te importeren zonder ze zelf te ontwikkelen. Bijeffecten zijn echter wel een toegenomen concurrentie, onstabiele import- en exportprijzen en voor een structurele verandering van primaire naar geproduceerde producten.

Exportkenmerken van ontwikkelingslanden

Hoofdexportproduct voor een ontwikkelingsland (ze leunen vaak op 1 of 2 exportproducten) is het product dat, met de productiefactoren die in dat land aanwezig zijn (land, natuurlijke hulpbronnen, arbeid, kapitaal (en klimaat)), het gemakkelijkste te produceren is. Ontwikkelingslanden produceren producten voor de export die arbeidsintensief (dat is daar in overvloed aanwezig) gemaakt moeten worden, ontwikkelde landen importeren producten die gemaakt worden met productiefactoren die bij hun schaars zijn. Ontwikkelingslanden importeren vooral technieken en machines.

Page 54: Samenvatting H18 Industry

Kleine landen exporteren meer van hun totale productie dan grote landen, omdat er een kleinere binnenlandse markt is (uitzonderingen zijn grote landen die veel natuurlijke hulpbronnen bezitten -> veel export).

Comparatief voordeel

Modellen voor internationale handel leunen allemaal op de theorie van het comparatief voordeel, waarbij de productiefactoren een rol spelen.

- Elk land kan zijn welvaart vergroten met handeldrijven, omdat de wereldmarkt de mogelijkheid biedt om producten te verkrijgen voor lage prijzen.

- Hoe kleiner een land, hoe groter het potentieel om te verdienen uit handel.

- Een land verdient het meest met handel als het producten exporteert die gemaakt zijn met de overvloedig aanwezige productiefactoren uit dat land, en producten importeert die gemaakt zouden moeten zijn met binnenlandse, schaarse productiefactoren.

Elk land heeft voordeel bij handel, zolang de relatieve prijzen van grondstoffen verschillen indien er geen handel zou zijn. Als er handel tussen 2 landen plaats vindt zullen de relatieve prijzen verschuiven totdat ze voor beide landen gelijk zijn. (VS en Mexico produceren groenten en computers: voor VS kost groenten 4 werkdagen, computer 20 werkdagen – voor Mex kost groenten 5 werkdagen, computer 30 werkdagen -> Relatieve prijs (werkdagen voor computer/werkdagen groenten) voor VS 5 en voor Mex 6 -> VS gaat computers exporteren en groenten importeren, voor Mex andersom -> relatieve prijzen voor VS en Mex gelijk: namelijk 5 ton groenten per computer). De uiteindelijke handelsprijs = wereldprijs

ligt dicht bij de marktprijs van het land waarin de economie voor dat product het grootste is. Door te handelen kan er meer geëxporteerd (is goedkoop om te maken) worden en meer geïmporteerd (is duur om te maken) worden, waardoor de totale consumptie toeneemt -> figuur 17-1: zonder handel consumptie op punt A, met handel consumptie op punt C. Landen profiteren altijd van handel, dit is niet altijd het geval voor individuen. Bv. binnenlandse producenten in Mexico kunnen minder computers afzetten door de goedkope import van computers. Consumenten moeten meer voor groenten betalen (is minder aanbod -> vraag blijft gelijk -> prijs stijgt). Op nationaal niveau is de winst door handel groter dan het verlies, dit hoeft alleen niet voor elke producent of consument te gelden (kan reden zijn voor beschermen eigen markt door importheffingen). De comparatieve voordelen veranderen alleen wel voor landen in de loop van tijd: verandering productie en consumptie en daardoor verandering in export en import, en door opleiding, beter kapitaal en machines kunnen er nieuwe mogelijkheden ontstaan. Er bestaan verschillende handelsstrategieën die gebaseerd zijn op de theorie van het comparatief voordeel: een ervan is het primary-export-led growth (groei die geleid wordt door het exporteren van primaire goederen).

Primaire export als een motor voor groei

Voor meeste ontwikkelingslanden bestaat de export vooral uit voedsel en ruwe producten, en bestaat de import uit machines en kapitaal -> inkomen groeit. Ook ontwikkelingslanden die het andersom doen, maar dit komt minder vaak voor. Primary-export-led-growth benoemt 3 typen voordelen van handel voor ontwikkleingslanden:

Page 55: Samenvatting H18 Industry

- verbeterd gebruik van bestaande productiefactoren- uitbreiding van de hoeveelheid productiefactoren- neveneffecten (linkage effects)

Verbeterd factorengebruikDoor allocatie van productiefactoren (bv. arbeid is overvloedig en kapitaal schaars), wordt er meer geproduceerd en worden de productiefactoren ook efficiënter gebruikt. Als land en arbeid zonder handel niet volledig gebruikt worden, levert handel nog meer opbrengt op (figuur 17-1: verschuiving van punt D of E naar B). Exporteren wat over is uit de binnenlandse markt is vent for surplus (gat voor overschot). Tijdens de kolonietijd werd kolonies de mogelijkheid tot exporteren ontnomen door overheersers.

Uitbreiding van de hoeveelheid productiefactorenPrimary-export-led growth kan zorgen voor een verhoging van de buitenlandse investeringen, voor een verhoogd sparen en beter geschoolde arbeid als aanvulling op de vaste productiefactoren -> meer productie. Als het duidelijk wordt dat een land winstgevende mogelijkheden heeft, worden buitenlandse investeerders aangetrokken (willen profiteren van comparatief voordeel van dat land) -> gebeurd vooral in mineraal exporterende industrieën en industrieën die tropische landbouwproducten maken. Met buitenlandse investeringen komen migrantenarbeid mee. Opbrengsten uit de primaire producten export wordt meestal gespaard om zo weer in nieuwe mogelijkheden te investeren.

Neveneffecten (linkage effects)Een potentieel voordeel uit de export van primaire producten is de mogelijkheid om de productie in andere sectoren te stimuleren -> verticale groei. Zo kan ook geïnvesteerd worden in de infrastructuur, waar alle sectoren bij gebaat zijn. Verschillende effecten:

- Backward linkages: groei in 1 industrie stimuleert de nationale productie en de productie in andere industrieën (grote groei in visindustrie -> meer vraag naar vissersboten). Meest voorkomende backward linkage is de relatie tussen een voedselindustrie en een industrie die de benodigdheden vervaardigd voor deze voedselindustrie. Eerst: kleine productie met simpele technologie en kleine hoeveelheid export -> exportmarkt groeit en zorgt voor gegarandeerde afzetmarkt -> scales of economies.

- Forward linkages: lagere kosten voor primaire goederen (door groei in export primaire producten), die gebruikt worden als inputs in andere industrieën (agrarische producten gebruikt in voedselverwerkingindustrie). Maar door een tekort aan complexe productietechnieken en gespecialiseerd kapitaal en goed geschoold arbeid kunnen ontwikkelingslanden vaak geen gebruik maken van forward linkage (het is goedkoper als andere landen hun primaire producten verwerken).

- Consumption linkages: indirect effect: hoger inkomen verdiend uit export van primaire producten verhoogt vraag naar andere consumptiegoederen. Dan moeten lonen wel stijgen, en moet het een arbeidsintensieve primaire productie industrie zijn (in ontwikkelingslanden is dit vaak niet het geval).

- Infrastructure linkages: infrastructuur (wegen, spoorweg, water, electriciteit, communicatie) wordt verbeterd voor de export van primaire producten (transportkosten worden lager) en met de opbrengsten uit deze export, en zorgt voor mogelijkheden voor andere sectoren.

- Human capital linkages: export van primaire producten stimuleert de ontwikkeling van locale ondernemers en geschoolde arbeiders (in bedienen en onderhouden van

Page 56: Samenvatting H18 Industry

materiaal) -> deze vaardigheden kunnen gebruikt worden in de verder ontwikkelingen.

- Fiscal linkages: overheid kan op export van primaire producten rente en belastingen heffen en deze winst gebruiken om ontwikkeling in andere sectoren te financieren (gezondheidszorg, opleiding, investeringen).

Recente empirisch bewijs van primary-export-led growth

Sinds 1950 hebben politieke leiders van ontwikkelingslanden zich afgevraagd of export van primaire producten (behalve olie) wel tot economische ontwikkeling leidt. Volgens hen:

- Markten voor primaire producten groeien te langzaam om een economische groei op te wekken.

- Prijzen voor primaire producten zijn gekrompen.- Inkomsten uit de export van primaire producten zijn te

onstabiel.- De linkages werken niet

Wat is de relatie tussen de export van primaire producten en economische groei? Afgelopen decennia zijn landen die grondstofrijk zijn sterk gegroeid (Botswana, Maleisië, Tunesië en Mauritius), maar sommige grondstofrijke landen zijn niet tot nauwelijks gegroeid (Nigeria, Zambia, Argentinië, Myanmar, Egypte, Venezuela en Colombia). Landen die grondstofarm zijn hebben soms ook sterke economische groei doorgemaakt (Japan, Korea, Taiwan, Hong Kong en Singapore). Economen Sachs en Warner hebben onderzoek gedaan naar deze vraag: zagen minder economische ontwikkeling bij grondstofrijke landen, dan bij grondstofarme landen.

Barrières voor primary-export-led growth

Trage vraag groei

Door structurele veranderingen in de industriële wereld groeit het inkomen van primaire producten exporterende ontwikkelingslanden langzamer dan het inkomen van industrieel exporterende landen. De structurele veranderingen:

- Engel’s law: vraag naar basislevensmiddelen (voedsel en dranken) groeit langzamer dan het inkomen (groeit niet met hetzelfde percentage). Als het inkomen van voedselimporteurs groeit, neemt het gedeelte dat van het inkomen besteed wordt aan voedsel af (men gaat niet steeds meer eten omdat ze meer inkomen hebben).

- Technologische verandering in het productieproces werkt een verhoging van de consumptie van ruwe materialen tegen op 2 manieren: 1. nieuwe technologieën verkleinen verspilling, zodat er minder input van ruwe materialen nodig is. 2. nieuwe technologieën zorgen voor substituten (kunststof, synthetisch rubber) voor ruwe materialen.

Groei van industriële productie en groei van consumptie van ruwe materialen lopen niet gelijk. Dit zorgt ervoor dat de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden slechter op gang komt. Er zijn wel uitzonderingen, landen waarbij de vraag naar ruwe materialen juist wel veel groeit, want nieuwe technologieën kunnen ook juist de vraag naar sommige ruwe producten verhogen (olie). Toch blijft het onwaarschijnlijk dat hoge inkomenslanden genoeg ruwe producten en voedsel gaan importeren om in ontwikkelingslanden de economische ontwikkeling op te wekken.

Vermindering van de terms of trade (ruilvoet)Economen Prebisch en Singer voorspellen dat op de langer termijn prijzen voor primaire producten op de wereldmarkt relatief zullen vallen ten opzichte van gefabriceerde producten. Aangezien ontwikkelingslanden veel primaire producten exporteren en gefabriceerde producten importeren -> handelspositie wordt steeds

Page 57: Samenvatting H18 Industry

slechter, want relatieve prijzen worden hoger -> meer primaire producten exporteren om minder gefabriceerde producten te kunnen kopen -> lopen achter met economische ontwikkeling = export pessism (export pessimisme). Maatstaf voor relatieve prijzen van verhandelde goederen = net barter terms of trade (netto ruilhandel ruilvoet) = Tn ( n zit aan de onderkant) = ratio van 2 indexen: gemiddelde prijs van export van een land Pe (e zit aan de onderkant) / gemiddelde prijs van import Pm (m zit aan de onderkant). De Tn zal stijgen als exportprijzen relatief stijgen ten opzichte van de importprijzen (gunstig voor een land). Wanneer wordt gekeken naar ontwikkelinglanden die wel olie exporteren en die geen olie exporteren, is er een duidelijk verschil te zien: de ruilvoet (terms of trade) voor niet-olie-exporterende ontwikkelingslanden is sinds 1950 zeer verslechterd ten opzichte van ontwikkelingslanden die wel olie exporteren. Net barter terms of trade zeggen weinig over inkomen en welvaart, dus een beter maatstaf voor het effect van inkomen op prijsveranderingen is de income terms of trade = Ti (i zit aan de onderkant) = meter voor purchasing power van export door een vergelijking te maken tussen indexen van exportopbrengsten en importprijzen -> Ti = Pe*Qe (volume van de export)/Pm = Tn*Qe. Als exportopbrengsten hoger zijn dan importprijzen, dan is de purchasing power groter (meer buitenlandse valuta). Exportprijzen kunnen lager worden als het aanbod van primaire producten groter wordt, maar als de prijzen voor het product minder dalen, dan het percentage waarmee de productiviteit stijgt (Ze), zullen producenten beter af zijn: de single factoral terms of trade = Ts (s zit aan de onderkant) = maatstaf voor inkomen relatief ten opzichte van factor input en importprijzen -> Ts = (Pe/Pm)*Ze = Tn*Ze (vaak niet gebruikt, omdat de productiviteit van ontwikkelingslanden niet altijd bekend is (Ze)).

Wisselende exportopbrengstenInstabiliteit in exportopbrengsten zorgt voor een instabiele vraag op de binnenlandse markt, maakt investeringen risicovoller en zorgt voor onzekere toegang tot importmaterialen -> belemmert economische groei. Signaling effect: door instabiele export kunnen investeerders niet duidelijk zien wat de beste langer termijn investering is, omdat de relatieve prijzen wisselen -> verhoogt kapitaal-output ratio en reduceert investeringen. Het permanent-income hypothesis suggereert het tegenovergestelde effect: inkomenverdieners rekenen op een bepaald vast inkomen en proberen het consumptieniveau bij dat inkomen te handhaven -> meer inkomen, meer sparen, zodat tijdens goede en slechte periodes het consumptieniveau gehandhaafd kan worden. Door een wisselend exportniveau zullen huishoudens dus meer sparen, en kan de investeringen en groei gefinancierd worden. Econoom Dawe heeft onderzoek gedaan naar deze 2 stellingen, en heeft gevonden dat een wisselend exportniveau een verhoogd ratio investeringen-nationaal inkomen hebben. Maar landen met grote instabiliteit hebben weer een kleiner GDP groeipercentage, waardoor de productiviteit van investeringen minder wordt, hoewel de totale investeringen wel groeien. Dilemma voor ontwikkelingsplannen: als het comparatief voordeel voor ontwikkelingslanden ligt in de primaire producten export, met wisselende wereldmarktprijzen, zal de groei van een land dan meer verrijkt worden door dit comparatief voordeel dan dat het benadeelt wordt door fluctuerende export? Onderzoek in Azië en Afrika bewijzen wel dat een economie met handel sneller groeit dan een economie zonder handel, mits de handel in primaire producten gevarieerd is en de export langzaam naar de gefabriceerde producten veranderd (instabiliteit neemt dan af).

Ineffectieve verbanden (linkages)

Page 58: Samenvatting H18 Industry

Een mogelijke antwoord op de vraag waarom de economische groei in ontwikkelingslanden maar langzaam gaat, is dat de hiervoor besproken linkages (verbanden) met de andere sectoren niet werken (vaak het geval bij olie- en mijnindustrieën), omdat deze industrieën teveel afgesloten zijn. Er vindt meestal wel beter grondstof verwerking plaats, maar dit is geen wondermiddel voor ontwikkeling.

Rent seeking en corruptieEen andere verklaring voor het slechte presenteren van primaire producten exporterende landen, is dat een overvloed aan hulpbronnen kan leiden tot corruptie en rent seeking. Als een paar de controle krijgen over natuurlijke hulpbronnen, wordt de inkomensverdeling nog ongelijker en zal de economische groei minder worden.

De Dutch diseaseGrote primaire export kan de stimulatie van ontwikkeling vaak niet waar maken door de Dutch disease: grote grondstofreserve wordt gevonden (bv. De gasbel in Groningen) -> zou economie moeten stimuleren door grote export, maar er kwam juist een grote inflatie, een kleinere export van gefabriceerde producten, lagere ratio van economische groei en een groeiende werkloosheid. De toestroom van buitenlandse valuta veroorzaakte de Dutch disease. Om deze paradox te begrijpen, moet je kijken naar:

- Hoe export booms de real exchange rate (reële wisselkoers) beïnvloeden.

- Hoe de reële wisselkoers de andere industrieën beinvloedt.De officiële of nominale wisselkoers = de prijs waarvoor iemand een buitenlandse valuta kan kopen met zijn eigen, locale valuta = local valuta per unit van de buitenlandse valuta (euro per dollar). Als de

wisselkoers stijgt (meer euro’s per dollar) zul je meer euro’s moeten betalen voor 1 dollar. De locale valuta (in dit geval de euro) deprecieert dan: depreciatie. Als de wisselkoers daalt (minder euro’s per dollar) zul je minder euro’s hoeven betalen voor 1 dollar. De locale valuta apprecieert: appreciatie. De reële wisselkoers begint met de nominale wisselkoers en bevat verder nog verhandelbare goederen (tradable goods = goederen die geëxporteerd en geïmporteerd kunnen worden, prijzen worden bepaald op de wereldmarkt) en niet-verhandelbare goederen (nontradable goods = nationale goederen die niet geëxporteerd en geïmporteerd worden, prijzen bepaald door binnenlandse marktwerking (bv, transport, constructie, elektriciteit), waardoor geanalyseerd kan worden hoe prijs- en wisselkoersveranderingen de stimulans om te produceren en te consumeren beïnvloeden. Reële wisselkoers = RER = (Eo*Pt)/Pn (kleine letters horen eronder). RER = een index voor de reële wisselkoers Eo = een index van de nominale wisselkoers Pt = een index van de prijzen van verhandelbare goederen uitgedrukt in buitenlandse valuta Pn = een index van de binnenlandse prijs voor niet verhandelbare goederen. Eo*Pt wordt een binnenlandse valuta index voor verhandelbare goederen. RER = ratio van de prijs van verhandelbare goederen tot de prijs van niet-verhandelbare goederen, uitgedrukt in de binnenlandse valuta. Als de RER stijgt, betekent dat dat de relatieve prijzen voor verhandelbare goederen op de binnenlandse markten zijn gestegen. Er is meer aanbod, minder vraag naar vraag naar verhandelbare goederen. Als RER stijgt, betekent dat een reële depreciatie van de binnenlandse valuta, als RER daalt betekent dat een reële appreciatie. Dutch disease -> snelle toename in goederen export -> appreciatie op 2 manieren:

1. toestroom van buitenlandse geldstromen door export -> creëert een overschot aan buitenlandse valuta -> de

Page 59: Samenvatting H18 Industry

buitenlandse valuta apprecieert (veel vraag naar binnenlandse valuta, aanbod blijft hetzelfde -> aantal buitenlandse valuta die je moet betalen voor een binnelandse valuta stijgt)

2. hoger inkomen door meer export zorgt voor binnenlandse inflatie: meer vraag naar niet-verhandelbare producten -> prijs van niet-verhandelbare producten stijgt. Er is ook meer vraag naar verhandelbare producten, als binnenlandse markt niet aan die vraag tegemoet kan komen, wordt er meer geïmporteerd -> geen prijsstijging, want meer vraag uit 1 land zal wereldmarktprijs niet doen stijgen. Meer binnenlandse inflatie -> RER apprecieert (want Pn stijgt).

Om te begrijpen waarom RER de sleutel is tot de Dutch disease paradox, moet je kijken naar het effect van de RER op andere exportindustrieën (dus niet de primaire producten export industrie): met een vaste nominale wisselkoers, binnenlandse inflatie die meer is dan de wereldinflatie -> opbrengsten exporteur neemt af. Dit treedt op doordat lonen en de binnenlandse inputs duurder zijn geworden (inputs = niet-verhandelbare goederen), dan de prijzen gegroeid zijn van de geëxporteerde output (wereldmarktinflatie is lager dan de binnenlandse inflatie, dus groeien de kosten sneleer dan de opbrengsten van de output). Dezelfde vermindering van de winstcapaciteit volgt uit een appreciatie van de nominale wisselkoers (binnenlandse valuta wordt meer waard (bv meer dollars betalen voor een euro) -> duurder om uit dat land te importeren -> export neemt af, omdat de prijzen duurder worden). Als de opbrengsten voor exporteurs, die geen primaire goederen exporteren, lager worden, zullen zij minder voor de export produceren. De winstcapaciteit van de exporteurd kan hersteld worden door een nominale devaluatie (wordt minder waard) van de binnenlandse valuta, die de binnenlandse inflatie doet verminderen. Niet-verhandelbare goederen zijn namelijk de kosten voor exporteurs: als

de binnenlandse inflatie minder wordt -> niet-verhandelbare goederen goedkoper -> kosten exporteur lager. Booming primaire export -> binnenlandse inflatie -> RER omlaag -> andere exportproducten brengen minder op (duurdere niet-verhandelbare goederen als inputs, hogere lonen (inkomenscompensatie)) -> moeten zich aan wereldmarktprijzen houden (concurrentie) -> profit squeeze. Als kapitaal en arbeid makkelijk verschoven kunnen worden van andere industrieën naar primaire industrie (en de primaire industrie deze ook kan overnemen), dan is er geen groot probleem: komt alleen niet vaak voor. Als booming primaire sector kapitaalintensief is -> geen nieuwe werkgelegenheid door verschuiving van arbeid. En als zo’n forse vooruitgang eindigt, is het moeilijk om kapitaal en arbeid terug te brengen bij de oorspronkelijke sector, ook sociale en migratie verschuiving moeilijk terug te brengen. Omdat primaire sector en de mineralensector hoge belastingen betalen, betekent een forse vooruitgang (boom) een verhoging van de overheidsopbrengsten = fiscal linkage. Dit kan gebruikt worden voor ontwikkelingsstimulering, alleen geld wordt dan vaak onverstandig geïnvesteerd. Als boom eindigt, moeten overheidsuitgaven snel geschrapt worden (schulden door optimisme lenen (hopen prijzen export blijven hoog)). Dutch disease vaak fataal voor ontwikkelingsaspiraties (Nigeria), soms ook niet (Indonesië). Beste bestrijding voor Dutch disease is het voorkomen van reële appreciatie van de valuta (binnenlandse inflatie): door devaluatie van de munt en een halt op de overheidsuitgaven en een halt op geldcreatie door de centrale bank. Overheid beter geld investeren na boom. Samenvatting H18 Industry

Page 60: Samenvatting H18 Industry

Ontwikkeling en proces van industrialisatie worden vaak als synoniemen gebruikt.

Industrie als leidende sector

Groot aandeel van industrie in GDP (BBP) is vaak gerelateerd aan een hoger inkomen per hoofd. Grote landen hebben grote markten en kunnen meerdere industrieën ontwikkelen, dan kleine landen = voordeel van economies of scales. Maar zowel voor grote als kleine landen is een sterke correlatie te vinden tussen industrialisatie en gemiddeld inkomen. Het aandeel van industrie blijft niet eeuwig groeien, bij 10.000 en 20.000 dollar begint de ratio van waardetoevoeging van de industrie aan het BBP te dalen. Economieën veranderen dan van een industriële economie naar een moderne diensten economie. Hoezeer landen industrieën kunnen ontwikkelen ligt aan ligging, aan de historische omstandigheden en aan de talenten die de landen bezitten. LinkageAls industriële ontwikkeling leidt tot economische groei, dan moeten er nog meer linkages zijn:

- De directe backward linkage: voor industrie j wordt gemeten door Lbj (b en j zitten aan de onderkant) = som Aij (ij aan de onderkant). Lbj = index van backward linkage en Aij = de leontief coefficien (input – output) (uitgelegd in H3) bv. Bij textielindustrie: input = 15 output = 30 -> Lb = 100-15-30=55.

- De total backward linkage: de vorige linkage beschreef alleen de directe linkages, maar katoenindustrie stimuleert bijvoorbeeld de kunstmestproductie. De totale backward linkage is een opsomming van directe en indirecte coëfficiënten van de Leotien inverse = Rij (ij zitten aan de

onderkant van de letter) -> Ltj = som Rij Ltj = index voor direct en indirecte backward linkages van de j industrie.

- Directe forward linkages: Lfi = som Xij/Zi Lfi = forward linkage index voor de i industrie Xij= de output van de i industrie ingekocht door de j industrie, die die output gebruikt om verder te produceren. Zi = de productie van goed i voor zowel tussenliggend- als eindproduct.

Of de verhoogde vraag naar katoen (omdat de textielindustrie groeit) leidt tot investeringen in de landbouw, is niet zeker omdat:

- katoen misschien niet groeit in dat land- kosten om katoen te produceren in dat land te hoog zijn

(goedkoper om te importeren)- meer katoen gebruikt moet gaan worden uit binnenlandse

markt -> minder export -> backward linkages vervalt. Als kledingfabrieken genoodzaakt zijn (door hoge tarieven en importcontrole) dure binnenlandse inputs te gebruiken, dan ontmoedigd dit de forward linkages.

Moeilijke studies zijn nodig om aan te tonen of investering in de industrie leidt tot investeringen in andere industrieën.

UrbanisatieSinds industriële revolutie lopen urbanisatie en industrialisatie gelijk. Van $750 per hoofd tot $7500 per hoofd groeien de industriële arbeidskracht en de urbane populatie als aandelen in de totale arbeidskracht en de totale populatie. Vanaf $7500 per hoofd blijft het urbane populatie aandeel in de totale populatie stijgen, zelfs al groeit het aandeel van de industrie niet meer ten opzichte van het totaal aantal arbeiders. Veel external economies hebben voordeel aan vestiging in urbane regio’s:

- Veel arbeiders, vooral ook ervaren en opgeleide arbeiders. Deze arbeiders vinden ook snel een huis in de stad -> hoeft fabriek daar niet voor te zorgen.

Page 61: Samenvatting H18 Industry

- Infrastructuur (elektriciteit, water, wegen, spoorwegen) wordt geleverd door de overheid

- In steden betere educatie- en gezondheidfaciliteiten - Elk bedrijf profiteert van de economies of agglomeration:

veel bedrijven bij elkaar -> benodigde inputs en diensten beter beschikbaar -> minder transportkosten

- Financiële markten clusteren ook in steden (nationale en internationale communicatiefaciliteiten zijn beschikbaar en goedkoop)

- Goede communicatie insteden , handig om in contact te blijven met leveranciers en markten

- Als stad de hoofdstad van een land is, hebben bedrijven goede toegang tot overheidsambtenaren

- Hoogopgeleid personeel verkiezen vaak stad als verblijfplaats

Als stad is gevestigd zorgt de grote markt voor een versterkte aantrekkingkracht, vooral in ontwikkelingslanden: infrasctructuur tussen ruraal-urbaan zeer slecht. In ontwikkelde landen speelt dit minder een rol, dus kiezen daar bedrijven vestigingsplaatsen waar bv arbeid goedkoop is. Urbanisatie brengt ook problemen mee: overvol, onsanitaire condities, criminaliteit -> gaan dus ook gepaard met industrialisatie. In derde wereldlanden stad aantrekkelijk -> werk zoeken, meer mogelijkheden -> krottenwijken -> overheid wil wat doen -> proberen migratiestroom te stoppen door platteland industrieel aantrekkelijker te maken (door subsidies, infrastructuur en stimulansen) -> decentralisatie van de industrie -> beter voor landbouw, want urbane markten worden beter verdeeld. Decentralisatie heeft wel zijn kosten: aanleg infrastructuur, grotere transportkosten, inputs moeten van ver komen (bedrijf zit namelijk niet op de meest efficiënte plaats), slechte communicatie (met

leveranciers, consumenten, financiële instellingen en overheid), voor reparaties moeten monteurs ook van ver komen.

Investeringskeuzes in de industrie

TechnologiekeuzeVerschillende soorten productietechnologieën voor industrie, keuze welke het beste is. Keuzes zijn bijvoorbeeld: T1 = semiautomatische, arbeidsintensief, T2 = tussenin T3 = modern, volledig automatisch. Welke technologie voor een land het beste is ligt aan de beschikbaarheid van de productiefactoren (kapitaal en arbeid) en de kosten daarvan -> beste (kwaliteit doet er ook toe) en voordeligste combinatie vinden. Kapitaal-arbeid ratio van technologie voor textiel weven = 22: 22 arbeid nodig om zonder kapitaal te werken -> T3:T1 = 22:1.In ontwikkelingslanden gebruiken sommige industrieën de kapitaal intensieve technologie terwijl ze beter af zouden zijn met een arbeidsintensieve technologie. Dit komt doordat de prijzen van productiefactoren niet altijd de ware schaarsheid van een factor weergeven (opportunity costs of shadow prices (schaduwprijzen)) en dit verstort de technologie keuze. Managers kunnen vaak ook niet omgaan met een grote hoeveelheid werknemers, en verkiezen daarom machines boven arbeid, omdat ze een sterke voorkeur hebben voor moderne technologieën. Door te rekenen met schaduwprijzen kan de meest geschikte technologie wisselen van kapitaalintensief naar arbeidsintensief.

Economies of scalesBij de keuze voor alternatieve technologieën, speelt economies of scales een grote rol. Grote bedrijven kunnen vaak voor lagere

Page 62: Samenvatting H18 Industry

productiekosten produceren dan kleine bedrijven. Als de totale output stijgt, dalen de gemiddelde kosten. Long-run average cost (gemiddelde kosten op langer termijn): de potentiële kosten per productie-eenheid wanneer de fabriekskosten variabel zijn. Als de langer-termijn-kosten curve daalt, dan is er economies of scales (zie figuur 18-4). Scales of economies treedt op om verschillende redenen:

- Sommige kosten, zoals onderzoek en ontwerpen en opstartkosten, zijn vast en kunnen verdeeld worden over een groot aantal output.

- Het aantal en de kosten van materialen die nodig zijn voor kapitaalapparatuur, stijgen met de productievergroting, maar niet altijd in proportie.

- De hoeveelheid inventaris (inventory) en werkkapitaal (working capital ?)groeit niet proportioneel met de output\

- Grotere schaal staat specialisatie toe van zowel arbeiders als machines -> hogere productiviteit.

- Grotere productie op termijn vermindert de tijd is die machines nodig hebben om product te produceren (een machine kan 2 of meer producten maken, maar door genoeg machines hoeft elke machine maar 1 product te maken -> tijdsbesparing)

- Grote producenten zijn in staat korting te krijgen door grote hoeveelheden inputs in te kopen.

Econnomies of scales kunnen ook een rol spelen bij management, marketing en financiën als er meer bedrijven bij komen. De minimum efficient scale (MES) is een bedrijf groot genoeg zodat er geen grotere economies verkregen kunnen worden door de bouw van een grotere fabriek (daar houdt de economies van scales dus of (punt Q0 in figuur 18-4). Percent increase in average cost: geeft aan met welk percentage de gemiddelde kosten zouden stijgen als het bedrijf een kleinere capaciteit zou krijgen. Deze bedrijfscapaciteit wordt

gemeten op 1/3, ½ en 2/3 van de MES. Als het grootste bedrijf dat bestaat de potentiële scale economies niet uitput, nemen onderzoekers dat bedrijf als MES tot een groter bedrijf gebouwd wordt. In ontwikkelingslanden is de effectieve vraag naar grote fabrieken kleiner. De grootschalige bedrijven die de meeste kosten kunnen besparen en het grootste potentieel aandeel hebben op de markten, zijn productiegoederen (elektrische motoren, staal, syntetische rubber) en duurzame gebruiksgoederen (wasmachines, koelkasten, auto’s). Niet-duurzame gebruiksgoederen (voedsel, textiel, kleding) ontwikkelen als eerste omdat de economies of scales geen barrière is. In ontwikkelingslanden is het soms handiger om kleine bedrijven te bouwen, ondanks de economies of scales, omdat het het slimst is te produceren onder de importprijs, zo efficiënt mogelijk. Want de productiviteit, opportunity cost (van kapitaal en arbeid), beschikbaarheid van ruwe materialen en aanvullende inputs, bestuurlijke vaardigheden en marktorganisatie hebben ook effect op de output, en in dit geval is dat effect groter dan het effect van economies of scales.

Kleinschalige industrieIn sommige economieën kunnen kleine en middelgrote bedrijven concurreren met grootschalige bedrijven: vooral waar in ontwikkelingslanden, waar vooral niet-duurzame gebruiksgoederen door kleine bedrijven gemaakt worden. Overheden van ontwikkelingslanden stimuleren ook vaak het ontstaan van kleine bedrijven: brede verspreiding van opbrengsten, werkgelegenheidcreatie, inkomensmogelijkheden voor armen, verspreiding van economische activiteiten, en mobilisatie van potentieel ondernemend talent. Het ondersteunen van de kleine bedrijven en de informele sector zorgen voor een grotere politieke steun voor kapitalisme en vrije markt beleid.

Page 63: Samenvatting H18 Industry

Hoe deel je een bedrijf in bij een kleinbedrijf: - aan de hand van het aantal werknemers -> bedrijf van 1-4 werknemers = cottage shop, maar of een bedrijf met 100 werknemers groot is, verschilt per land. – aan de hand van hoeveelheid technologie geïnvesteerd. – aan de hand van technologie dat gebruikt wordt. Het aandeel van het aantal werknemers, dat werkt in een klein bedrijf in een ontwikkelingsland, in het totale industriepersoneel is groter dan het aandeel dat zij toevoegen aan de totale industriële toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde per arbeider is in kleine bedrijven dus kleiner dan in grote bedrijven -> grote arbeidsintensiviteit van kleine bedrijven. Informele sector ontsnapt de belastingen, minimumloon wetten, werknemers codes en andere regels waardoor de kosten van grote bedrijven hoger worden. Wel groot kwaliteitsverschil tussen grote en kleine bedrijven. Naarmate een land ontwikkelt, worden de bedrijven ook groter, door de uitbreiding van de markten. Kleine bedrijven kunnen niet op tegen de grotere, tenzij zij ook automatiseren of zich gaan specialiseren op een aparte manier.

Industrie en ontwikkelingsdoelenIndustrialisatie is niet een wondermiddel voor onderontwikkeling, maar 2 van de krachten van industrialisatie zijn wel essentieel voor ontwikkeling

- grotere productiviteit -> hoger inkomen per hoofd- Industrie zorgt voor meer import- en exportmogelijkheden

Industrialisatie en rurale ontwikkeling lopen gezamenlijk -> industrie kan landbouw betere en nieuwe inputs leveren (kunstmest) -> verhoging landbouwproductie -> kan dan goedkopere inputs leveren voor de industrie -> stimuleren elkaar en stimuleren zo elkaars markten.Werkgelegenheidcreatie ligt toch buiten industrie (bouwt vooral op kapitaal), meer in de landbouw en dienstensector. Industrie kan ook

voor een ander ontwikkelingsdoel zorgen, namelijk een verminderde afhankelijkheid.