Samenvatting cursus restauraties verbeterde versie
-
Author
kunst-atelier-kerat-bvba -
Category
Documents
-
view
1.061 -
download
8
Embed Size (px)
Transcript of Samenvatting cursus restauraties verbeterde versie

samenvatting
1
Samenvatting cursus Schilderkunst = met behulp van penseel, mes of ander materiaal kleurverven op een drager aanbrengen zodat een harmonische, esthetische compositie ontstaat. Schilderkunst is van alle tijden en van alle eeuwen, maar de materialen evolueerden naargelang de tijdsgeest, de mode en de vooruitgang. De oudste doeken werden in de Egyptische, de Koptische (christelijke afstammelingen van de oud-Egyptenaren) en de Pre-Columbiaanse culturen teruggevonden. Voor de 15de eeuw schilderde men vooral op wanden, muren en panelen, Op doek werd vooral na de 15de eeuw geschilderd: gemakkelijker verplaatsbaar en daardoor werd de start gezet naar meer individueel werk. In Europa werd het linnen in de 15de eeuw op paneel gekleefd, dit om het houtoppervlak vlak te maken, de houtwerking op te vangen en vooral om een scheuroverbruggende functie te vervullen. Op het linnen werd een plamuurlaag aangebracht om de structuur van het linnen weg te werken. De ophang van het linnen bracht het ontstaan van “vastendoeken” teweeg. Dit zijn “wissel”schilderijen, die gemakkelijk konden verwisseld worden naargelang de religieuze periode, het beschilderd doek werd op een kader opgespannen, en was daardoor licht en gemakkelijk vertransporteerbaar, ze werden met een soort lijmverf (pigment met dierlijke lijm), tempera en /of waterverf gemaakt welke direct op de drager aangebracht werd, en daardoor vlug beschadigd en minderwaardig. In Brugge ontstonden de cleerscrivers, waterverfschilders, ze behoorden tot een apart ambacht, ondergeschikt aan het schildersambacht; werd uitgeoefend door o.a. Pieter Breughel de Oude, Rogier van der Weyden en Dirk Bouts Deze “Tuchlein” waterverfdoeken kenden in de 17de eeuw een hoge opbloei. Eerste olieverfschilderijen op linnen kwamen voor in Italië, en is vandaar uit uitwaaierdover de rest van Europa. Het eerst Italiaanse linnen was zeer grof. De structuur van het linnen, fijn of grof werd gebruikt naargelang de tijdsgeest, de mode, de manier van schilderen Vb. 18de eeuw: mode om fijn te schilderen, dus gebruik van vooral fijn linnen. Reeds in de 17de eeuw kent men standaardmaten: 3 varianten: zeezicht, landschap en figuren Midden 19de eeuw kwam het mechanisch weven op de markt

samenvatting
2
Vezels gebruikt voor schilderslinnen Grondstoffen: natuurlijke vezels: plantaardige en dierlijke (verleden en nu) Kunstmatige vezels (2de W.O.) Synthetische vezels (1950-55) Natuurlijke plantaardige vezel komt voor in de natuur. De vezelvorm is opgebouwd uit cellulose = macromolecule, 3000 glucosemoleculen vormen een keten, hoe langer de keten hoe sterker de vezel vlas: stengelvezel, komt voor in België, de stengel werd voor de rijpheid geoogst, dan zijn er nog weinig houtgedeelten. De stengel wordt geroot = inwerking van vocht ondergaan, de verhoute delen ontbinden en de vezel komt vrij, door het zwengelen, zwieren komt er een zuivere vezel te voorschijn. zeer sterk geringe elasticiteit: kreukt vlug goed hygroscopisch, daardoor schimmelgevoelig in vochtige toestand sterker pluist minder dan katoen ongelijkmatige vezel jute: bastvezel, vooral gekweekt in Pakistan, bast wordt geroot, vezels zitten aan elkaar verlijmd wat veel stof geeft bij verwerking. Zeer hygroscopisch Korte stugge vezel Minderwaardig t.o.v. linnen, maar werd gebruikt omwille van textuur vb. Gaugain Hennep: bastvezel Sterker, donkerder, grover en langer dan de vlasvezel, Gebruikt voor o.a. zeildoek, brandslang, koord Katoen: komt van de zaadpluis van de katoenplant, werd vooral verbouwd in de VS. Verlangt een vochtig, warm klimaat Als drager vanaf 19de eeuw in omloop in Europa Kan 20% vocht opnemen vooraleer nat aan te voelen Fijne vezel Onregelmatig krimpen Gemakkelijk vervormen in aanraking met vocht Soepel, hogere weerstand tegen wrijving, verslijt dus minder vlug Half zo sterk als linnen Bij de preparatie blijkt de preparatielaag moeilijk in het weefsel te dringen, daarom treedt gemakkelijk verfonthechting op. Half zo duur als linnen, Ondergeschikt als schildersdoek t.o.v. linnen

samenvatting
3
Natuurlijke dierlijke vezel = opgebouwd uit eiwitten Zijde: draden waarmee de zijderups zich inspint vooraleer ze verandert in een pop dunste, maar sterkste natuurlijke vezel, zeer elastisch en sterk hygroscopisch, vooral gebruikt voor waterverf Kunstmatige vezels: basisproduct is een natuurlijk product, maar door mens omgevormd vb. Van cellulose naar viscose Viscose: basisproduct is papier afkomstig van katoen of dennenhout… Sterkte van de vezel: in droge toestand heel sterk, in natte zwak Werd tijdens W.O.II vooral gebruikt voor vervaardigen van parachutes, wegens gebrek aan zijde fibraan: oorspronkelijk ontwikkeld om katoen na te bootsen, zelfde eigenschappen als viscose koperrayonne/cupro = viscose met een kopersulfaat laten reageren, wordt daardoor een papiervorm dat minder vocht opneemt Synthetische vezel: basisproducten komen tot stand door een chemische reactie, deze worden op een industriële wijze omgevormd tot een vezel, ontstaan na W.O.II deze zijn niet hygroscopisch, dus vrij van schimmel- en bacterievorming weinig verouderingskenmerken polyestervezel: wordt sinds tweede helft 20ste eeuw gebruikt als schildersdoek, maar het onnatuurlijk effen karakter maakt het niet geliefd, wordt dus omwille van zijn stabiel karakter gebruikt als bedoekingsdoek nylon wordt gebruikt bij het lassen van scheuren. Soorten weefsels Elk weefsel bestaat uit tenminste 2 garenstelsels: kettingdraad loopt in de lengte en de inslagdraad loopt in de breedte hoofdbindingen: linnenbinding = de meest sterkste omwille van het meest aantal kruisingspunten/cm2 komt voor in het huidige Belgische schilderslinnen keperbinding: kenmerkend is de schuine lijn die verkregen wordt, werd vooral gebruikt in de 17de eeuw door de Venetiaanse school en in de 18de E voor Spaanse schilderijen door diagonaal patroon zijn veel variaties mogelijk: zigzag, visgraat, …

samenvatting
4
Satijnbinding = de minst sterkste omwille van het feit dat de kruisingspunten elkaar niet raken Daarnaast kennen we damast: sporadisch in 17de eeuw gebruikt, oorspronkelijk tafellinnen Heeft soort glans = effectvorming door combinatiekettinginslag Tijk = matrasstof; grof katoen 16de-17de eeuw sporadisch gebruikt De weefselsoort kan een aanduiding zijn om de schilder op te zoeken (behoorde tot school?) en om de ontstaansperiode na te gaan Verouderingsoorzaken van plantaardig weefsel Chemisch bestaat katoen en linnen uit cellulose Oxidatie: gebeurt o.i. van lucht; het weefsel boet dus continue sterkte in door het continue proces, kan niet gestopt worden, wel vertraagd door de luchttoevoer te minimaliseren Door oxidatie wordt het doek bros en verliest zijn soepelheid, de invloed van de drogende olie speelt hierbij een grote rol en ook een verhoogde t° versnelt het oxidatieproces Licht: in natuurlijk licht zitten U.V.stralen, deze tasten de sterkte van de textielvezels aan. De U.V.stralen en de zuurstof uit de lucht splitsen de macromoleculen en er ontstaat een fotochemische afbraak. Direct zonlicht moet vermeden worden (kunstmatig licht bevat minder U.V.) Micro-organismen : vezels zijn op basis van cellulose, dus zeer sterk gevoelig voor schimmelaantasting, de schimmels en bacteriën breken de cellulose af. Schimmels zijn in de lucht aanwezig in de vorm van sporen. Ze zetten zich op het doek en groeien o.i.v. vocht Schimmels ontwikkelen zich tot gekleurde vlekken met een donzig pluis erop, dit kan wit of zwart zijn. Milieu: naargelang de plaats waar men woont zit er meer stof en roet in de lucht, het doek wordt daardoor vervuild en een reiniging dringt zich op. Door reiniging komt er sleet op het doek Zwaveldioxide verbindt zich met zuurstof en waterdamp, zo vormt zich zwavelzuur welke de vezel aantast Metaal: klompnagels, gebruikt bij het opspannen van het doek zorgen er voor dat het doek op die plaatsen vlugger verteert De relatieve vochtigheid: plantaardige weefsels zijn hygroscopisch. Ze nemen vocht uit de lucht op, de vezels zwellen daardoor en worden korter en dikker. De vezeldikte neemt toe naarmate de r.v. stijgt. De draden komen onder spanning te staan en het doek krimpt, bij afgifte van het vocht, zet het weefsel zich uit. Als de r.v. regelmatig schommelt vermoeit men de vezel en zal deze vlug broos worden.

samenvatting
5
Het schildersdoek geeft informatie over het schilderij In het verleden werden de schildersdoeken vaak doordrenkt met producten zoals lijnolie, meelpap, hars, was en dierlijke lijm om de stevigheid te vergroten en de hechting van de verf te verbeteren Soms werd een transfer uitgevoerd = oorspronkelijke doek verwijderen en de verflaag op een nieuw doek zetten Weeffouten, weefdichtheid en de weefselstructuur zeggen ook veel over het doek Aan elkaar genaaide banen linnen vooral bij ons in de 17de eeuw (in Italië vroeger) Reeds midden 18de eeuw mechanisch geweven, doch op verscheidene plaatsen werd tot eind 19de eeuw manueel geweven. Doek, gekleefd op karton, werd op het einde van de 19de eeuw zeer verspreid. Spieramen Een schilderij op doek heeft een hulpdrager nodig, in het verleden had men verschillende vormen, vandaag heeft men verschillende systemen. Vroeger waren er geen regels of normen, de ramen werden door een schrijnwerker vervaardigd. Er werd dus weinig aandacht aan besteed, dit in tegenstelling tot het houten paneel. Tot midden 18de eeuw gebruikte men een raam met een vaste hoekverbinding, die zijn nog weinig te vinden en als men er nog een vindt, voorbeeld bij verwijderen van een ingewerkt schilderij in een lambrisering of een schoorsteenmantel, dan zijn de ramen vervaardigd uit deels gekloven, deels gezaagde ongeschaafde latten welke ruw en onverzorgd afgewerkt zijn. De naspanbare spieramen waren ongekend tot midden 18de eeuw. Een spieraam is een houten raam waarbij de hoekverbindingen niet star verbonden zijn, maar door middel van spieën bijgesteld kunnen worden Na verloop van tijd neemt de spanning van het doek af en komt het schilderij bol te staan, een verstelbaar spieraam kan dit opvangen. Goede spieramen horen zodanig gemaakt te zijn dat het doek enkel de zijkant raakt (=de kant waar het vastgespijkerd zit) en niet het plat van het raam. Dit geeft minder schade aan het doek Als het hout te dicht bij het doek zit creëert men een aparte zone, een soort microklimaat waar het steeds warm is, en waar het minder onderhevig is aan t°schommelingen. Er ontstaat zich dus een goed afgeschermde zone die zich aftekent t.o.v. de rest van het doek. Dit kan vermeden worden door het gebruik van een afgeschuind spieraam of een spieraam met een verhoogde drempel Tegenwoordig worden i.p.v. spieën schroeven gebruikt (schroeframen)

samenvatting
6
Bevestigen van het doek aan het spieraam 15de-16de eeuw: gebruik van hardhouten nagels = conische schijfjes uit eikenhout, ze werden in geboorde gaatjes in de rand van het raam door de omslag van het doek gestoken 16de-19de eeuw: handgesmede spijkers met een piramidale kop en scherpe punt van verschillende grootte, ze roesten en zijn moeilijk zonder te breken uit het raam te halen. Komen nog zeer zelden voor. Dikwijls vervalsingen om illusie van oudheid te wekken. Gaven zelden aanleiding tot het klieven van het hout, misschien omdat er eerst gaatjes geboord werden? Schilders spanden hun werk op een groot raam met touwtjes vast om te beschilderen, nadien werd het juiste formaat bepaald, opdat de touwtjes het doek niet zouden in het doek scheuren werden de omslagen dikwijls omgenaaid, zo’n verstevigingzoom is een belangrijk gegeven voor de restaurator. Tot 2de helft 19de eeuw: getrokken draadnagels IJzeren en stalen spijkers roesten. Roest veroorzaakt een versneld verouderingsproces, het doek brandt door onder de kop van de spijker en laat los Geblauwde stalen spijkers of klompnagels roesten minder snel. 19de –20ste eeuw : koperen en verzinkte spijkertjes gegalvaniseerde roesten niet jaren 60 van de 20ste eeuw: gebruik van nietjes, charme = weg Een perfect werk: onder de nageltjes lederen of siliconen rondelletjes steken, dit om de ijzervraat tegen te gaan en opdat de spijkertjes er later gemakkelijk zouden kunnen uitgetrokken worden. Aan de bevestiging van het doek kan men geschiedenis afleiden: Is het werk volledig of ingekort: rand is ook beschilderd en verflaag is doorgesneden Op raam gegrondeerd en geschilderd: onder de rand nog resten van grondering en verf Oorspronkelijk spieraam: de gaten in het doek komen overeen met de gaten in het raam Spanguirlandes = geen schade aan het doek, maar een logisch gevolg van het opgespannen doek. Ter hoogte van de bevestigingspunten van de spijkers zit het doek vast. Tussen twee opeenvolgende bevestigingspunten zit het doek los en kan op die plaats ontspannen. Dit gaat gepaard met een vormverandering van het doek. Elk oud doek zou spanguirlandes moeten hebben, het ontbreken ervan kan wijzen op een inkorting om het doekje vlugger verkoopbaar te maken. Voorbereiding doek Zuiver linnen weefsel is geen ideale ondergrond om verf op te hechten, het doek moet eerst voorbereid worden:

samenvatting
7
Ontdoen van apprêt = een oppervlakkige zetmeelimpregnatie. Als het zetmeel niet verwijderd wordt, komen de opgelegde verflagen gemakkelijk los van het doek omdat de zetmeelhoudende laag gemakkelijk water opslorpt, de zetmeelmoleculen verliezen hierdoor hun onderlinge samenhang en ze gaan in het water zweven met een oplossing van het stijfsel als gevolg Warm water zal het solvatieproces versnellen en 1uur onderdompeling in water is doorgaans voldoende om de apprêt te verwijderen Ontdoen van de inwendige spanning = gecreëerd door het weven en het nadien oprollen, (er worden trekkrachten op het doek uitgeoefend) en nadat het doek op een raam wordt gespannen zou er een ontspannen toestand kunnen optreden (relaxatieproces) Linnen en katoen bestaan uit cellulosemoleculen. Water doet de ketens uit elkaar dringen waardoor de onderlinge binding verzwakt. Voorimpregneren = om de hechting van de verflaag te verbeteren. Het geweven doek is poreus. Of de verf gaat er zich oppervlakkig op hechten (gering contact met weefsel) Of de verf gaat er zich optimaal aan vasthechten door een capillaire inwerking, hier kans op verlies kleurkracht verf doordat ze in het weefsel gezogen wordt. Verf bestaat uit bindmiddel (vloeibaar) en pigment (korrel). Het bindmiddel zorgt voor de samenhang van de verf, de hechting van de verf en heeft een invloed op de kleurintensiteit. De kleur van de verf wordt bepaald door het pigment, dat beïnvloed wordt door de lichtbrekingsindex van het bindmiddel. Wanneer het doek de verf opzuigt, dringt het bindmiddel in het doek, pigmentkorrel blijft op het doek achter = verf verliest zijn samenhang = bindmiddel is weg en pigmentkorrel (droge verf) blijft over, welke gemakkelijk loskomt. Komt vrij veel voor bij modernen daar zij graag op ongeprepareerd doek werkten. Het zuivere pigment geeft een andere kleur door het wegvallen van het bindmiddel. De poreusiteit van het doek wordt ongedaan gemaakt door de capillairen te sluiten, dit kan gebeuren door de inwerking van het bindmiddel, maar dit is niet altijd de goede keuze. Lijnolie als bindmiddel (olieverf) wordt hard t.g.v. oxidatie en lijnolie wordt hard door zuurstofopname. Insluiten van zuurstof kan een permanente aanwezigheid van actieve zuurstof veroorzaken. Zuurstof zal dus het oxidatieproces versnellen waardoor het doek aan sterkte verliest. Als impregneermiddel wordt reeds lang dierlijke lijm gebruikt. Bestaat overwegend uit collageen, is bindend product in dierlijk weefsel (huid, beenderen), wanneer langdurig verhit ontstaat gelatine. 2% lijm opgelost in water vormt na afkoeling een stijve gel. Als dierlijke lijm warm aangebracht wordt, dan wordt de waterachtige oplossing opgenomen door het doek samen met de daarin opgeloste collageenmoleculen. Na verdamping van het water blijft die lijm als een buigzame vaste stof achter tussen de vezels. Het doek is nu gelijmd en niet meer poreus. Het lijmen van het doek gebeurt na verwijderen van het apprêt terwijl het opgespannen is. Naast dierlijke lijm gebruikt men vandaag ook polyvinylalcohol. Op een voorgelijmd doek kan men met verschillende verven schilderen. Het reliëf van de structuur geeft een extra dimensie Doch doorgaans wordt een grondlaag (= gronderen van doek) aangebracht met als functie de oneffenheden egaliseren, het bevorderen van de hechting verf en beïnvloeden oppervlaktestructuur schilderij. Oorspronkelijke bedoeling was het doek op een houten paneel laten lijken.

samenvatting
8
In deze laag vinden de meeste schaden hun oorsprong. Tekortkomingen in deze laag kunnen moeilijk worden behandeld en verkleuringen in de grondlaag kunnen uiterlijk schilderij beïnvloeden. M.E. : grondlaag was meerdere lagen, was dus dikker dan verflaag Functie: lichtreflector 17de eeuw: grondlaag had als functie alleen het dichten van de poriën 19de eeuw: industriële manier van gronderen kwam op gang grondering = bindmiddel + vulmiddel + doorgaans wit pigment in verschillende lagen aangebracht = soort dikke verf dat na droging gemakkelijk kan geschuurd worden om een glad opp. te verkrijgen. Het vulmateriaal: gips, krijt, loodwit of gekleurd (gebrande aarde) Bindmiddel: dierlijke lijm, drogende olie of hars Twee gronderingen van historisch belang Lijmgrondering, bindmiddel is lijm, = zachte grondering Hard, maar kan men goed schuren Oliegrondering , bindmiddel is olie, blijkt heel lang flexibel, maar wordt finaal heel hard Samenstelling van schildersgronden volgens historische schilderstraktaten 10-12° eeuw: Theophilus: beschrijving van gips- en krijtgronden in M.E., werden tot in 19de eeuw gebruikt en weinig veranderd. Gips/krijt werd metsteen fijn gewreven en met dierlijke lijm vermengd. Dit werd aangebracht in verschillende lagen. Lijmgronderingen Gipsgrond: Cennini beschreef in traktaat de techniek van Giotto Op hout dikke laag met als vulstof grove gips (gesso grosso) Daarop 2 lagen met fijne gips (gesso sotile) Gesso is in Europa de oudste voorbereiding voor een drager Gips is een natuurlijk voorkomend mineraal en wordt gemalen om tot vulstof in de grondering te dienen. Wordt vooral gebruikt ten zuiden van de Alpen Krijtgrond: i.p.v. gips wordt krijt gebruikt, vooral in het noorden van de Alpen De vulstof is dus een element waarmee men de herkomst kan terug vinden. In Duitsland en de Nederlanden werd krijtgrond gebruikt tot eind 16de eeuw In Holland en Vlaanderen gebruikte men witte krijtgrond nog op houten panelen tot midden 17de eeuw. Er werd een dunne okerkleurige of geelbruine laag (imprimatur) over gezet. Waarom werden sluitlagen gebruikt? Krijt- en gessogronden zijn nog vrij poreus, dit gaf soms problemen met de olieverf doordat de olie van de verf in de grondering trok (= wegslaan van olie) De preparatielaag moet daarom minder absorberend gemaakt worden. Er wordt dus een laag dierlijke lijm of een laag drogende olie voorzien, soms gebruikte men afgeroomde melk, het waren dan de melkeiwitten (caseïne) die laagvormend en poriënvullend optraden. Een zeer goede sluitlaag = de G.Tudor Hart sluitlaag

samenvatting
9
Lijnolie + eigeel + wateremulsie + 1/1 zinkwit/loodwit, dit verdund met water, werd de eerste laag. De tweede laag werd onverdund aangebracht Na enkele dagen drogen werd de laag geschuurd en men verkreeg een zeer fijn halfmat opp. Werd vooral gebruikt in de Angelsaksische landen. Ook werd soms vernis als sluitlaag gebruikt: damar; mastix; zijn eindvernis, maar kunnen ook gebruikt worden om een isolatielaag aan te brengen; Doch opletten dat de laag niet volledig gesloten wordt, daarom na het instrijken, vlug met doekje terug afwrijven. Anders creëert men een glad opp. en dit is zeer slecht voor een goede verfhechting Alcoholvernis werd ook soms gebruikt. Effect van schilderen op lijmondergrond (= krijt- of gipslaag) Met een lijmgrondering kon men van het absorptievermogen gebruik maken om een mat opp. te bekomen. Dit effect werd bereikt als men er de verf niet te dik op lei. Matheid gaf soms een bijzonder optisch effect dat tijdens restauratie moet behouden blijven. Het grootste nadeel van een lijmgrondering is zijn brosheid (= hard aanvoelen en toch gemakkelijk breekbaar). Door additieven toe te voegen ( groene zeep, honing, stroop, glycerine, ...) probeerde men dit te vermijden, maar deze additieven verhoogden de watergevoeligheid van de grondering (water uit de lucht trekken); heeft invloed op het gedrag van het doek. En de additieven konden uitkristalliseren op de verf (= doorbloeden van de grondering) Ook glycerine ging na lange tijd doorbloeden. Zeep werd na de eeuwwisseling (19de-20ste) veel gebruikt en veroorzaakte door de alkalinitiet-hydrolyse van de lijnolie van de verf een reactie zodat het schilderij zich irreversibel ging nadonkeren (stof aantrekken en vasthouden) Halfkrijtgronden = minder absorberend, werd vooral in de 19de eeuw gebruikt. Verschillende lagen werden dun aangebracht, zonder sluitlaag kunnen ze na 1 nacht drogen reeds beschilderd worden. (gelijke hoeveelheid krijt + zinkwit met een zelfde hoeveelheid afgekoeld lijmwater + 1/3 lijnolie drupsgewijs toevoegen onder voortdurend roeren Oliegrond = vrij vochtongevoelig Lijmgronden zijn minder geschikt voor doek omwille van hun brosheid en hardheid. Lijnolie zou beter zijn: wordt zeer langzaam hard, de doorhardingstijd kan 50 tot 70 jaar duren In Venetië werd oliegrond tamelijk veel gebruikt, daar het daar zeer vochtig is. Vooral in de 17de eeuw veel gebruikt, wordt heel dun aangebracht, liet dus de textuur van het doek nog doorschijnen, oliegrond wordt op een met lijm voorbehandeld doek aangebracht In de tweede helft 19de eeuw ontstonden voorgegronde standaarddoeken Voorgegronde doeken zijn herkenbaar aan de grondering die doorloopt overheen de rand van het doek. Op de snede van het doek is de grondering te zien met een vergrootglas Voorgegrondeerde doeken kennen geen spanguirlandes De grondering is ook te zien onder de spijkerkoppen. Het nadeel van gronden met olie heeft als grootste nadeel de lange droogtijd. Het drogen van de olie is een chemisch proces, er werden dus drogingsversnellers aan toe gevoegd = siccatieven. Ze versnellen de zuurstofopname en de polymerisatie van de lijnolie. Siccatieven versnellen het donker worden van de verf. Loodwit toegevoegd aan lijnolie als pigment (zeer wit) en als vulstof (versnelt oxidatie), was zeer duur en werd dikwijls versneden met krijt.

samenvatting
10
De 19de eeuw is gekenmerkt voor zijn gebrekkig geprepareerde doeken : grootste probleem van oliegronden was de gebrekkige hechting van de verflaag omdat ze gesloten waren. (puimen en schuren konden daarbij helpen) Olie-arme lagen noemt men arm Olie-rijke grond is vet Steeds een vette op een magere laag !!! niet andersom, anders droogbarsten! Zuivere oliegrondlagen werden zelden gebruikt. Meer gebruik van lijnolie-emulsies: verzekerden een vrij flexibele, matte grondlaag Een gekleurde grondering had een invloed op kleureffect: de kleur van de grondlaag was belangrijk voor de kleurwerking en het koloriet van het schilderij Imprimaturlaag = dunne laag over de grondlaag Drogende olie vermengd met een kleine hoeveelheid loodwit of een Andere kleur Italiaanse betekenis: een dekkend aangebrachte, gekleurde grondering (1460: Averlinio) Primeursel: transparant, aangebrachte kleurlaag op een witte grondering

samenvatting
11
Scheikundige & natuurlijke begrippen Oplossing = homogeen mengsel van 2 of meer substanties, die gesplitst zijn tot op moleculaire grootte. De term wordt gebruikt voor een vloeistof waarin een vloeibare component in overmaat voorkomt en de andere opgeloste stof vast, vloeibaar of gasvormig is. Dispersie: de stoffen in een dispersie hebben geen enkele oplosneigingen t.o.v. elkaar = mengsel van 2 stoffen waarvan de ene stof zeer fijn verdeeld is in de andere vb: rook = stof in lucht (gas) water + boter emulsie (vloeistof in een vloeistof) mist (vloeistof in gas) Suspensie: colloïdaal mengsel (= fijn verdeeld) van een fijn verdeelde vaste stof in een vloeistof vb. Troebel water (= een vaste stof in een vloeistof) emulsie = een dispersie van 2 vloeistoffen die niet in elkaar kunnen worden opgelost vb. Melk = emulsie van vet in een waterig medium. Polymerisatie = vorming van macromoleculen Kleine eenheden worden aan elkaar geschakeld zonder dat de samenstelling van de eenheden veranderd wordt. Een eenheid is een monomeer, de aaneenschakeling gebeurt d.m.v. een kettingreactie Het resultaat is een polymeer Verf = bedoeld om aan een opp. een bepaalde kleur te geven door er een gekleurde laag overheen te zetten Die laag moet goed verbonden zijn met het onderliggend opp. en moet voldoende weerstand hebben om te weerstaan aan chemische en mechanische invloeden waaraan het gekleurd object normaal onderworpen is. Opbouw verf: bindmiddel: zorgt voor de vorming van de droge verffilm, het is de vloeibare fase die na het filmvormingsproces zal verharden. De andere verfbestanddelen worden ermee gebonden waardoor de verf aan de ondergrond gaat hechten. Oplosmiddel = vluchtige vloeistof die ervoor zorgt dat het bindmiddel verwerkbaar is. Het bepaalt de vloeibaarheid van de verf Pigment: kleurend bestanddeel van de verf, = poeder dat onoplosbaar is in het bindmiddel en voldoende kleurkracht heeft om de kleur van de ondergrond te verbergen Hulpstof = stof die speciale eigenschap aan verf geeft: vulstof, siccatief, weekmaker,… Filmvorming = van een vloeibaar iets overgaan naar een gedroogd iets. De noodzakelijke macromoleculen komen in de gedroogde verflaag terecht. Kan in 2 principes: fysische droging en chemische droging

samenvatting
12
Fysische droging = natuurkundig proces (geen chemische reactie) = reversibel proces,(het onveranderde bindmiddel kan weer worden opgelost in het oorspronkelijke oplosmiddel) de fysisch drogende bindmiddelen bestaan van bij het begin uit grote macromoleculen, lange ketenmoleculen Bij droging van zo’n fysisch drogende verf, vindt alleen de verdamping van het oplosmiddel plaats Het bindmiddel blijft in de vorm van een chemisch onveranderde lange ketenmolecule als een film achter. Kenmerken: zeer snelle droging (alleen bepaald door verdampingssnelheid) Matige tot slechte vulkracht (gedroogde laag is gering) Er is veel oplosmiddel Nodig om de grote macromoleculen oplosbaar te maken, na de droging blijft er slechts weinig verf over. Goede film eigenschappen: dicht opeengestapelde, lange, flexibele Ketenmolecule, goede hardheid, goede dichtheid, goede flexibiliteit Vb. Arabische gom, aquarel en acrylaat Emulsieverf: bijzonder geval van fysische droging: de reversibiliteit is weg!
Bindmiddel = kleine bolletjes, gedispergeerd in water, bij droging verdampt het water
Bolletjes komen dichter bij elkaar te liggen.
Chemische droging
Proces waarbij de noodzakelijke macromoleculen tijdens de droging door een scheikundige reactie uit
kleinere moleculen gevormd wordt.
Het bindmiddel ondergaat een chemische verandering en is daardoor irreversibel. De oorspronkelijke
eigenschappen gaan verloren. Het is dus onoplosbaar geworden in het oorspronkelijke oplosmiddel.
Kenmerken: trage droging: bepaald door: verdampingssnelheid oplosmiddel
Snelheid van de chemische reactie
Kan versneld worden door verhoging t°
Toevoeging reactieversnellers
Goede vulkracht: er blijft een behoorlijke laagdikte over
Goede mechanische eigenschappen: duurzaamheid en resgentie-eigenschappen
Indeling: de oxidatief drogende: hierbij is zuurstof uit de lucht nodig om de chemische reactie te laten
Verlopen, = olieverf, alkydverf
De zuiver chemisch hardene, de twee-componentenproducten : de chemische reactie
gebeurt door het
samenvoegen van de twee
componenten juist voor de
verwerking, vb: polyester
Drogende oliën: behoort tot de groep van de lipiden (vetten), lipide komt voor in vaste toestand (was)
en in vloeibare toestand (olie) Eigenschap = doorzichtige plekken vormen op papier
Drogende olie = belangrijk bindmiddel en meest voorkomen in de geschiedenis van de schilderkunst

samenvatting
13
= van plantaardige oorsprong die door opname van zuurstof oxideert en verder
polymeert
tot een min of meer elastische substantie
wordt niet hard door verdamping oplosmiddel, maar door een chemische reactie van
luchtzuurstof in de olie. Dit hardingsproces is niet onomkeerbaar.
Door de inwerking van zuurstof vergroot het volume van olie
De meest voorkomende drogende olie = lijnolie, gewonnen uit de vlasplant
Lijnolie neemt zuurstof op tijdens het drogen, het volume vermeerdert daardoor, op die manier kan
rimpeling van het verfopp. ontstaan
Dit kan men verhelpen door de lijnolie te vervangen door standolie
Voor de polymerisering van standolie = minder zuurstof nodig, het gevaar van rimpelen verkleind dus.
Standolie = lijnolie dat gedurende 5 à 6 uur verhit werd op 300°C onder afsluiting van lucht
= gedeeltelijk gepolimeriseerde lijnolie
= helder van kleur; vergeelt weinig
Droogt heel traag: borstelstreken verdwijnen: spiegelgladde opdroging:
goed voor glaceringen
Siccatief = een product dat het droogproces sneller laat verlopen, het oxidatieproces en
polymerisatieproces van de lijnolie verloopt op die manier wat sneller. Meestal op basis van
metatelionenen zoals mangaan, kobalt en lood
Handgeperste lijnolie = het best voor kunstenaarsverf = meest gebruikt doorheen de geschiedenis
Eenvoudige raffinage: olie wordt koud uit de zaden geperst: helder
Wordt in vaten opgeslagen, vuil zinkt
Schaars
Warmgeslagen lijnolie: gemalen zaden worden verhit en hieruit wordt de olie geperst
= troebeler en donkerder
men moet grondig raffineren
Andere drogende oliën = zonnebloemolie: helder; trage droging
Papaverolie: vlug barstjes na droging door volumeverandering
Notenolie: trage droging, verven bewaren niet, ze worden ranzig
Gebleekte lijnolie = gewone lijnolie door lange blootstelling aan de zon gebleekt, niet stabiel
Minder gebruikt voor kunstenaarswerk
Zuiden van de Alpen: meer notenolie gebruikt
Noorden van de Alpen: meer lijnolie
Eigenschappen van droge lijnoliefilm = zeer resistent tegen chemische invloeden
De weerstand is afhankelijk van de graad van polymerisatie
Jonge olieverffilm is nog niet volledig gepolymeriseerd en zal nog gemakkelijk oplossen in tal van
solventen (organisch oplosmiddel, agressieve chemicaliën zoals white-spirit of terpentijn)
Lijnoliefilms drogen kleefvrij op 5 à 8 dagen. Dit proces kan 2 dagen vervroegd worden door gebruik
van een siccatief. Het polymerisatieproces duurt veel langer (1 jaar), tenslotte verloopt de doorharding
tot ongeveer 50 jaar.
Tempera = verf op basis van proteïnen

samenvatting
14
(eiwit) = product van dierlijke oorsprong
Onoplosbaar in water
Kleefkracht temperen = klaarmaken van verf
temperaverf = schilderkunst voor de invoering van olieverf
wordt bereidt met waterige en olie- en harshoudende bindmiddelen
men onderscheid ei-, caseïne-, rubber- en wastempera
tempera droogt heel snel. Vloeibare overgangen kunnen alleen bereikt worden met behulp van uiterst
kleine veegjes en puntjes
verf op basis van synthetische harsen
Synthetische verven werden ontwikkeld in de 20ste E. Het verouderingsprocédé is nog ongekend
Meest gebruikte: Acrylverf: Acrylhars = in 1901 ontdekt in Duitsland, in 1930 als commercieel product
op de markt gebracht in Amerika, acrylverf = meestal op waterbasis, gemakkelijk te verdunnen met
water
= een fysisch drogende verf: sneldrogend, achteraf niet meer oplosbaar = dispersie waarbij acrylhars in
waterig medium verdeeld is
De verschijning van kleur
Er zijn witte, zwarte: de ongekleurde pigmenten en gekleurde pigmenten: Alle zijn kleurrijk!
Een lichtstraal dat door een prisma gaat en geprojecteerd wordt op een scherm laat een spectrum zien =
kleurrand met ononderbroken kleurovergangen, het zijn dezelfde kleuren als de regenboog
= spectrakleuren
De verschillende lichtstralen dat het witte licht bevat, wordt door het prisma gebroken, ze wijken af van
hun oorspronkelijke richting: de rode het minst, de blauwe het meest
Wit licht is door regenboogkleuren samengesteld want als men die verspreidde lichtstalen door een
verzamellens sturen ontstaat op het scherm wit licht
Eigenschappen pigmenten
Kleurvermogen: wit pigment kan gekleurd, zwart en grijs pigment lichter maken
Gekleurd pigment kan wit pigment kleuren
Zwart pigment kan wit pigment lichter maken
Dit alles wordt bepaald door de deeltjesgrootte
De kleurkracht daalt als de grootte van de deeltjes stijgt
Dekkend vermogen: verf kan in droge toestand de schildersondergrond onzichtbaar maken
Glacerend vermogen: verf kan in droge toestand de schildersondergrond kleuren, maar de structuur
Door de opgebrachte verflaag laten schijnen
6 factoren van dekkend vermogen: korrelgrootte pigment: hoe kleiner deeltjes, hoe meer dekkend
Hoe kleiner, hoe groter samenhang en
Dichtheid, hoe meer licht gereflecteerd
wordt
structuur pigment: glacerende verfstoffen hebben een amorfe
Structuur, dekkende verfstoffen zijn meestal
kristallijn; de kristallijne structuur heeft een
gunstige invloed op de dekkracht

samenvatting
15
aanwezigheid kristalwater/chemisch gebonden water:
oker, omber en sienna bevatten dit, bij het branden
verliezen ze dit water en veranderen van kleur
ze worden donkerder en dekkender
hoeveelheid bindmiddel: hoe meer bindmiddel, hoe transparanter
het bindmiddel laat licht door
dikte verflaag: dekkende verf licht aanbrengen is transparant
transparante verf dik aanbrengen is dekkend
verschil in brekingsindex tussen pigment en bindmiddel:
hoe groter het verschil, des te dekkender is de verf
brekingsindex = de maat van het lichtbrekingsvermogen waarmee
men kan aangeven hoe sterk een lichtstraal
gebroken wordt, wanneer deze vanuit de lucht een
andere stof binnendringt
Elke stof bezit een voor hem kenmerkend
lichtbrekingsvermogen en daarmee een bepaalde
brekingsindex
Duurzaamheid: lichtechtheid = mate waarin pigmenten, verven en kleuren bestand zijn tegen de
inwerking van het licht, vooral U.V.
een pigment is lichtecht wanneer het niet van kleur verandert na 600
uur zonlicht
pigmenten in olieverffilm = lichtechter; het bindmiddel is een
drogende olie en heeft een beschermende functie
bij een lijmverflaag is het pigment omgeven met lucht welke een
mindere bescherming biedt.
Luchtechtheid: lucht bevat waterdamp
Sommige pigmenten trekken water aan en vormen een watermantel
Het verband met het bindmiddel wordt zo verbroken en de verf kan
beginnen poederen.
Oplosmiddelechtheid: pigmenten moeten onoplosbaar zijn zodat ze noch bij het
aanbrengen van een vernislaag, noch bij het verdunnen gaan
oplossen.
Zeepvorming van actieve pigmenten: sommige verfpigmenten zoals loodwit,
En zinkwit hebben een basisch karakter
en kunnen daarom met de in olie zittende
zuren een reactie vormen
Pigmenten

samenvatting
16
Blauwe pigmenten: hadden een merkwaardige betekenis in Middeleeuwen
Blauw was tegenpool van vermiljoenrood van de gewaden
= kleur van mantel O.L.V.
straalde rijkdom en voornaamheid uit (blauw van de hemel)
niet iedereen mocht blauw dragen
bevestiging van katholiek geloof tegenover heidense purper.
Natuurlijk ultramarijn : Lapis Lazuli, verwijst naar herkomst van over de zee
Gewonnen in o.a. Afghanistan
Belangrijke kleurstof, gewonnen uit een halfedelgesteente
= kostbare verfstof ; zeer lichtecht
wordt afgebroken in een zuur milieu
geen grote dekkracht
enkel glacerend werken
Ultramarijnziekte: sterke vochtinwerking op ultramarijn
Met olie als bindmiddel kan de
Verbinding tussen pigment en
Bindmiddel verstoren
Komt alleen bij echt ultramarijn voor
Synthetisch ultramarijn: in 1828 ontdekt; 1830: eerste manufactuur in Fr.
= namaak van Lapis Lazuli, moeilijk te onder-
scheiden van de echte
chancis = witte troebeling op synthetische ultramarijn,
in vochtige atmosfeer neemt het synthetische
ultramarijn water in zijn structuur op en in
droge omgeving geeft het terug water af.
Het vrijkomende water verdampt doorheen
De verf- en vernislaag, het water in het vernis
zal die doen troebelen
azuriet: belangrijk blauw, natuurlijk pigment op basis van koper.
Ontgonnen in de kopermijnen van Hongarije
Blue verdites: kunstmatig pigment
Kobalt blauw: in Wenen ontdekt in 1775
Weinig dekkracht, wordt vooral glacerend aangebracht
Smalt: kobaltpigment, was reeds bij de Egyptenaren gekend
Pruisisch blauw = diepblauw pigment
Cureleumblauw: enige goed dekkend blauwe pigment
Neigt naar groen, veel gebruikt voor luchtpartijen
Groene pigmenten: verdigris: verzamelnaam voor koperacetaten van verschillende
scheikundige samenstelling
goede lichtechtheid
tast cellulose van papier aan, wanner hierop gebruikt.

samenvatting
17
Koperresinaat : groene glaceerverf
Groene aarde: natuurlijk pigment ontstaan door verwering van mineralen
Malachiet: mineraal
Vert émeraude: glacerend pigment, goede kleurkracht
Hoge brillance, lichtecht
Kobaltgroen: goede lichtechtheid
Emeraldgroen = giftig
Scheele’s groen: donkert na
Gele pigmenten: gele oker/sienna naturel: oudste meest gebruikte verfstof;
Zie prehistorische grotschilderijen
Zijn 2 pigmentsoorten dat verweringsproducten zijn van
ijzerhoudende gesteenten en mineralen
Kleur- en dekvermogen hangen af van ijzergehalte
Lichtecht en bestand tegen water
Loodtingeel: korrelig, citroengeel pigment
Weinig gebruikt: belangrijk in 15de-17de eeuw
Aanwezigheid ervan = belangrijk gegeven van datering:
Niet na 1940, dan wel voor 2de helft 18de eeuw
Napels geel: frequent gebruikt vanaf 18de eeuw;
Verdrong het loodtingeel en werd op zijn beurt verdrongen door het
cadmiumgeel
uitstekend dekkend vermogen
matig kleurvermogen
licht- en kalkecht
Auripigment: helgeel pigment
Bestaat uit zwavelarsenicum (bekend in oudheid)
Gebruikt op 12-13de eeuwse panelen
Giftig; droogde niet snel en kon moeilijk met andere pigmenten
Gemengd worden
Chroomgeel: goede dekkracht, goed kleurvermogen
Niet bestand tegen licht
Schadelijk
Cadmiumgeel: tegenwoordig een goede lichtechtheid
Goed dek- en kleurvermogen
Kan met alle pigmenten gemengd worden
Rode pigmenten: vermiljoen: cinnabar wijst op het kristallijne product dat in de natuur voorkomt
Komt uit de leisteensoort

samenvatting
18
Vermiljoen verwijst naar het kunstmatige pigment
Heeft weinig bindmiddel nodig
Uitstekend dekvermogen
Goede kleurkracht
Geen goede lichtechtheid
Rode oker: natuurlijk rood pigment
Qua samenstelling lijkt het op gele okers
Lichtecht
In alle technieken toe te passen
Verdragen alle pigmenten
Kraplak : vroeger bereid uit de wortels van de Zuid-oosteuropeaanse meekrap
Heel de geschiedenis gebruikt als glacis op een dekkend rood om de kleur
een grotere intensiteit te geven; hoge bindmiddelbehoefte
Alizarine = kleurend bestanddeel van kraplak
Winsor&Newton brengt aquarel op de markt met synthetische alizarine
De natuurlijke wortelkraplak is verdrongen
Goed bestand tegen water-olie en oplosmiddelen, traag drogend
Briljant van kleur, goede lichtechtheid, geringe deeltjesgrootte
Karmijn: geproduceerd door vrouwelijke schildluizen welke op bepaalde
Cactus soorten leven, de kleurstof lijkt chemisch sterk op
kermeskleurstof = vrouwelijke schildluizen die op de kermeseik
leven, produceren rood kermessap
= crimson: verdrongen vanaf 16de eeuw
bruine pigmenten: omber: wordt gedolven uit verweringsgesteenten, zijn kleurschakeringen
variëren van donker tot diepbruin
hoe groter mangaangehalte, hoe groter de dekkracht
toe te passen in alle schilderstechnieken
verdraagt alle pigmenten
Kasselbruin: komt van bruinkool
heeft veel olie nodig, droogt daardoor zeer traag
dik opgebracht blijft het lang zacht en kunnen overschilderingen
harder door drogen cracqueleren
Sepia: komt uit klier van de inktvis, wordt uitgestoten bij gevaar, de klieren
worden gedroogd en vermalen of het eigenlijke pigment wordt uit de
klieren opgelost; het laatste is kwalitatiever
behoorlijk lichtecht, vooral gebruikt bij aquarel
zwarte pigmenten: beenderzwart: verkregen door droge distillatie van ontvette beenderen
Roet: zuivere koolstof, erg fijne korrel
grootste kleur- en dekvermogen van alle zwarten
veel olie nodig, droogt dus heel traag
Ravenzwart: verkregen door verkoking van druivenpitten
Rijk aan koolstof, veel bindmiddel nodig

samenvatting
19
Zeer lichtecht
Kan in alle technieken en met alle pigmenten gebruikt worden
Lampenzwart: oorspronkelijk roet van olielampen/ haardvuur
Nu: verbranding van mineralen/plantaardige olie
Hoge olieabsorptie, dus trage droging
Witte pigmenten: loodwit: reeds in oudheid gekend
= historisch, schildertechnisch en natuurwetenschappelijk belangrijk
pigment
was tot 19de eeuw het enige wit dat gebruikt werd
loodwit vormt een reactie met de vetzuren van de in olieverf verwerkte
Oliën en daardoor loodzepen vormen: deze versnellen de droging, maken
de gedroogde verffilm ongevoelig voor vocht en verhoogt de elasticiteit,
Hechtingsvermogen en de uitharding
Bij ouder worden verliest het pigment zijn dekkracht = maatstaf voor
Ouderdom
Schadelijk, wordt dus niet meer toegepast
Zinkwit: gemakkelijk van ander wit te onderscheiden:
reflecteert onder U.V.licht; opvallende lichtkracht in zonlicht
vormt met drogende olie zepen: droging wordt bevorderd
bevat een geelachtige blauwe nuance
titaanwit : na W.O. I op grote schaal toegepast
= grootste dek- en kleurvermogen van alle witte pigmenten
Bestand tegen zuren en alkaline
Vernis
= afwerking van schilderij; = een beschermende laag
Heeft ook een esthetische functie: invloed op brekingsindex van het licht op de verflaag
Maakt kleur dieper
biedt geen bescherming tegen: gassen, kleurverandering pigment, zwavelinwerking, U.V.stralen
het is geen hechtmiddel tg losliggende verfschilfers
= kleurloos bindmiddel bestaat uit: - een oplossing van een kleurloos of weinig gekleurd hars in een
oplosmiddel
- oplossing van hars in lijnolie of ander drogende olie
Medium = vernis dat aan verf wordt toegevoegd om de transparantie te verhogen
verhoogde kans op nadonkeren en cracqueleren
niet alle vernis is goed oplosbaar in olieverf, zo ontstaat een heterogeen systeem
op de scheidingslijn tussen vernis en verf ontstaan spanningen die aanleiding geven tot barsten
Een vernislaag kan slechts aangebracht worden op een betrekkelijk uitgeharde verflaag;
6m/1 jaar na voltooiing werk
chancis = witte waas: zie synthetische ultramarijn
bleuté = blauwe waas: verschijnt bij vocht als oorzaak op vernis

samenvatting
20
Venetiaans terpentijn = recentelijk hars
= honingdik en licht bruingeel
Damar = zeer helder; vrijwel kleurloos
= uitstekende slotvernis; minder geel worden dan mastiek
damarfilm is zeer broos ; laat zich gemakkelijk krassen
schellak : wordt gebruikt in de restauratie
= dierlijk hars; afscheidingsproduct van luis
oplosbaar in alcohol; vrij donkere oplossing
Een alcoholvernis levert een taaie laag, alleen in alcohol op te lossen
Film = zeer immuun: om verflaag van ander te scheiden gebruikt
elemi : goede weekmaker voor vernissen en voor bedoekingslijm
lost op in alcohol
moeilijk oplosbaar in benzine en white-spirit
optische eigenschappen
een vallende lichtbundel op een verf- of vernislaag kaatst gedeeltelijk terug = reflectie
hoe meer licht gereflecteerd wordt, hoe meer glans de film vertoont
De rest van het licht dringt in de film
Bij de overgang van licht naar een ander milieu met een andere brekingsindex verandert de lichtbundel
van richting = breking
De optische eigenschap van vernis wordt bepaald door het molecuulgewicht en in mindere mate door
de brekingsindex
Vernis zorgt ervoor dat aan de lucht blootgestelde pigmentdeeltjes volledig ingebed worden. Vernis
heeft een hogere brekingsindex dan lucht, de kleur van de verflaag wordt dus donkerder na vernis
Vernis nivelleert microscopische oneffenheden in het verfopp. en vermindert daarmee het aan het
oppervlak verstrooid licht. De glans en kleurverzadiging wordt op die manier verhoogd
Om reflectie van het vernisverf grensvlak te voorkomen moet de vernis ongeveer dezelfde
brekingsindex hebben als het bindmiddel van de verf
Deel 2: inleiding
Verschillende schadevormen:
- schade-oorzaken i.v.m. schilderstechniek en gebruikte
materialen
- bewaring

samenvatting
21
- onoordeelkundige restauratie-ingrepen
Vernieling= fataal en onherroepelijk
vb. : overreiniging
- schade door mens zelf aangebracht
vergroting of verkleining
verkleiningen gebeuren om beter verkoopbare doekjes
te maken
een verkleining is te merken aan de verderlopende schildering
over de gespijkerde omslagrand
ook het ontbreken van spanguirlandes kan een teken zijn van
afsnijding
De aan of afwezigheid van spanguirlandes is de enige bron van informatie wanneer doek van wel of
niet afsnijding wanneer het doek bedoekt is of voorzien werd van een randbedoeking, waarbij men de
oorspronkelijke bevestigingsranden heeft weggesneden.
Schade door veroudering drager
Weefsel, zowel linnen als katoen, bestaat uit vezels waarbij cellulose de chemische bouwsteen is
Deze bouwstenen zijn onderhevig aan chemische invloeden van de omgeving o.a. oxidatie en
aantasting door zuren afkomstig van luchtverontreiniging (zwavelzuur)
De oxidatie en verzuring maken het doek breekbaar. Bij de minste vervorming gaan de vezels breken
Vervormingen kunnen gebeuren door licht aanstoten van het gespannen doek of door pogingen om het
ontspannen doek terug op te spannen. Dit laatste is een zeer veel voorkomende schade.
Een vervorming veroorzaakt een breuk, welke pas na maanden kan optreden.
Ter hoogte van de spanrand treedt ook veel breuk op, waar het doek over de rand van het spieraam
buigt. Sommige oude spieramen hebben nog geen afgeronde randen.
Doek wordt soms niet meer vastgehouden door spijkers: het roesten van de spijkers bevorderde onder
de kop oxidatie van het doek
Roesten tegen gaan door de klompnageltjes te voorzien van een vernislaag
gebruik te maken van roestvrije (inox)nietjes
Onder de klompnageltjes of nietjes een velletje siliconenrubber plaatsen
Een verzwakt doek kan ook gaan scheuren door het indrijven van de spieën in het spieraam.
Ter hoogte van het spieraam verkeert het doek meestal in betere staat, dit heeft te maken met het soort
microklimaat dat ontstaat: vrij stabiel en constant: tussen spieraam en doek stilstaande lucht, minder
snel optreden van oxidatie door de afname van zuurstofconcentratie; de verf zal hier ook minder
craquelures vertonen en de kleurstoffen van het hout kunnen verkleuringen veroorzaken in de verflaag
en daardoor kan de rand donkerder zijn dan de rest van het schilderij.
Niet voorgelijmd doek kan krimpen, een voorgelijmd doek gaat iets uitzetten.
Niet alleen vocht kan schade veroorzaken maar ook veranderingen in spanningen en t° kunnen
onomkeerbare veranderingen in het schilderij teweegbrengen.
Door de bewegingen in het doek, gaat de verf, die al in een staat van verharding is, breken. Dit wil
zeggen dat er zuurstoftoetreding tot de draden is, waardoor plaatselijk nog verdere vervorming
optreedt.
Op de duur kan het licht erdoor schijnen en een duidelijk net van barsten vertonen.
De zuurstof heeft langs voor- en achterkant toegang tot het doek: dit betekent een nog snellere oxidatie
van de cellulose.

samenvatting
22
Stel dat dergelijk doek veelvuldig gevernist wordt om barstvorming en gevreesde verfonthechting tegen
te gaan, dan zal het vernis door de verflaaf heen zich op de achterkant van het schilderij aftekenen.
De draden, verdrongen van het vernis worden broos en verzwakken. Bedoeken biedt hierbij vaak de
enige oplossing.
Wanneer spanningswisselingen niet gelijkmatig over het doek geschieden dan kunnen plooien ontstaan
in de hoeken. Het doek gewoon aanspieën biedt hier maar een korte oplossing. Het is beter het doek
volledig van het raam te halen, vlak te maken en opnieuw op te spannen op eenzelfde of een nieuw
spieraam.
Verzwakking als gevolg van mechanische invloeden
Oude doeken gaan onder plots optredende belasting vervormen meestal scheuren, jonge doeken hebben
nog voldoende elasticiteit om na de vervorming terug te keren tot de oorspronkelijke toestand. Wanneer
de vervorming zodanig groot is dat de elasticiteitsgrens werd overschreden dan zijn de hervormingen
permanent.
Stootschade toont een craquelépatroon, bv. Een slakkenhuis.
Deze schade leidt zelden tot verder verval. Wel kan de verfonthechting in het gedrang komen, ook
zullen gebroken weefseldraden moeten hersteld worden.
Ernstige schade ontstaat wanneer het doek langs de achterzijde bestreken werd met lijnolie + siccatief
Men hoopte op die manier vocht of agressieve dampen tegen te houden. Lijnolie neemt zuurstof op!
Gaat oxideren, de film droogt + verhard! De oxidatie van lijnolie heeft een verhardende en destructieve
invloed op het doek
Een gelijkaardig effect doet zich voor wanneer de voorzijde van het schilderij meet barsten in de
verflaag onregelmatig werd behandeld met lijnolie, zogezegd om de verf vast te leggen. De olie of
vernis dringt in de barsten en impregneert op die plaatsen het doek. Gevolg = plaatselijke verharding en
sterkteverlies.
Een doek onoordeelkundig op een houten paneel plakken kan ook leiden tot verval van het doek (=
maroufleren) men trachtte met deze handeling vervormde en gescheurde schilderijen vlak en weer
stabiel te krijgen
Helaas werd dikwijls witte houtlijm gebruikt, een dispersie met 50% water. Het water kroop in het
doek en het paneel! vervorming en rimpelvorming
De lucht helemaal verwijderen tussen paneel en doek is niet eenvoudig, luchtblazen blijven dus
dikwijls zitten.
Die verlijming is onomkeerbaar, het hout van het paneel zal dus volledig moeten weggeschaafd
worden, met gevaar van beschadiging doek
Onoordeelkundige restauratie van scheuren en gaten: kleven van een stukje schildersdoek aan de
achterkant overheen de schade
Een goed uitgevoerde herstelling mag zich niet aftekenen aan de voorkant, een aftekening kan het
gevolg zijn van de hout- of contactlijm dat werd gebruikt. Deze materialen gedragen zich anders dan
het linnen bij vochtinwerking en temperatuurverandering, gevolg: vervorming
Ook een etiket met gegevens van schilderij en kunstenaar, gekleefd langs de achterkant van het
schilderij kan vervorming veroorzaken door de gebruikte lijm;
Een veel voorkomende schade is een uitgevallen spie, tussen lat en doek.
Scheuren, per ongeluk veroorzaakt, bijvoorbeeld bij omvallen, veroorzaken in de delen naast de scheur
een veel hogere trek belasting, daardoor kan blijvende vervorming optreden.
Biologische schade
Schilderijen op een vochtige plaats opgeslagen of tegen koude muur ophangen gaan schimmelen

samenvatting
23
De meeste schimmels brengen weinig schade aan het doek toe. De huiszwam is de meest gevreesde,
zowel hout, als doek worden erdoor aangetast
Eens de aantasting begonnen is, kan ze niet meer verholpen worden.
Ook gedoubleerde doeken zijn gevoelig voor schimmelaantasting. Bij het opkleven van het
verstevigingsdoek werden lijmen gebruikt die eiwitrijk zijn, ze zijn een perfecte voedingsbodem voor
schimmels en bacteriën.
Complexe schade aan de drager
Schilderijen uit 18de en 19de eeuw zijn dikwijls bedoekt, was een algemeen iets, vaak onterecht
Oude bedoekingen geschiedden met stijfselpap, welke vlug los kwam. Bij een bedoeking kan men de
toestand van het oorspronkelijke linnen moeilijk controleren;
Sommige doubleringsmaterialen zijn te zuur en veroorzaakten daardoor schade (bv.melasse)
Gebreken met betrekking tot de preparatie en verflaag
Een schilderij is opgebouwd uit verschillende materialen welke een ander verouderingsgedrag vertonen
en verschillend reageren op externe factoren zoals vochtigheid en wisselende t°
De schilder experimenteerde vaak met materiaal en techniek, wat kon uitmonden in vroegtijdig verval
of onherstelbare schade
Craquelé = meest opvallende ouderdoms- en veranderingsverschijnsel. Het patroon hangt af van
verschillende factoren: veroudering materiaal, omgevingsomstandigheden, gebruikte schilderstechniek,
hantering schilderij.
Schilderslagen zijn onderhevig aan mechanische belastingen die worden veroorzaakt door telkens
wisselende R.V. en temperatuur.
Het wisselen van de R.V. leidt tot verandering in uitzetting, elasticiteit, de bindmiddelen in de verflaag
en van de lijm als voorlijming gebruikt.
Ontstaan van spanningen in schilderij heeft te maken met de laagsgewijze opbouw van een schilderij
die aan elkaar hechten. Ontstaat er op een laag volumeverandering en de omringende lagen kunnen niet
volgen dan ontstaat er een spanning dat kan leiden tot barstvorming
Craquelé-vorming: onderscheid tussen craquelé-vorming ontstaan door interne spanning (structurele
verandering in de verflaag) of door externe spanning (structurele veranderingen in de dragger,
voorlijming en grondering)
Bij filmvorming treedt volumeverlies op. De verffilm krimpt, zolang de verf voldoende plastisch is,
geeft dit geen problemen, wanneer wel voldoende uitgehard komen interne problemen tot stand.
Ouderdomsbarsten gaan tot op de drager, Ze hebben scherpe zijkanten en zijn niet breder dan 0,5 mm.
Tijdens het drogen treedt volumeverlies op, in de loop van de veroudering treedt nog meer
volumeverlies op, verder krimpen en de spanning neemt toe. De verflaag wordt harder en minder
flexibel, is dus minder goed in staat bewegingen op te vangen.
Ook de netwerkvorming van de macromoleculen neemt toe.
Jeugdbarsten = krimpscheuren, gaan hooguit tot op de grondering. Ze hebben ronde, uiteenlopende
zijkanten en kunnen een breedte hebben van 1 mm. en meer.
Ontstaan: over een nog niet helemaal droge laag is en sneller drogende laag aangebracht
De drager of onderliggende laag is te glad over weinig absorberend
Aanbrengen van een te dikke verflaag
Door aanwezigheid van bitumen in de laag van de onderschildering. Droogt nooit helemaal

samenvatting
24
Gebruik papaverolie
Te veel siccatief
Jeugdbarsten ontstaan meestal kort na het voltooien van een schilderij
Soorten craquelé: penseelstreekvormige scheur
Netvormige scheur
Spinneweb-vormige scheur: concentrisch verlopen
Rastervormige scheuren: in recht hoek t.o.v. elkaar scheuren, duidt op dunne
Grondering
Span- of spieraamcraquelé: o.i.v. klimaat in deze strook
Waaiervormig craquelé
Spiraalvormig
Vergelen olieverfschilderijen:
Primair vergelen : verdonkeringsreactie, het doe zich voor bij pas geschilderde werken bewaard in een
donkere ruimte ; = reversibel ; vergeling verdwijnt wanneer terug in licht geplaatst
Secundair vergelen = ouderdomsvergelend o.i.v. licht; niet onomkeerbaar vb. blauwe vlakken die nu
groen lijken
Crepering verf = blind worden = horizontal schadeverloop
Verflaag vergrijst omdat het contact tussen bindmiddel en pigmentlorrel vermindert is en daardoor de
lichtbreking verandert
Ultramarijnziekte = intens blauwe kleur verliezen en witgrijs worden
Waarschijnlijk onder invloed van wisselende luchtvochtigheid
Rimpelen verflaag: oorzaak ligt in de schilderstechniek, wanneer veel olie gebruikt en weinig pigment
Komt vooral voor in de dikke verflagen. Door zuurstofopname ontstaat een elastische verfhuid, de olie
daaronder is nog niet geoxideerd. De vluchtige bestanddelen kunnen alleen ontsnappen via deze laag
welke verslapt. De bovenste laag is te groot geworden t.o.v. de onderste laag en gaat dus rimpelen.
Verlies dekkend vermogen: gebeurt tijdens het doordrogen, daardoor kan de ondergrond zichtbaar
worden, gebeurde vooral bij loodwit. De oorzaak ligt in de verandering van de lichtbrekingsindex
Vertroebeling glacis = door verhoging van de brekingsindex bij lijnolie, is dekkend worden van de
glacis
Verbleken en nadonkeren: treedt op bij natuurlijke verfstoffen
Afglijden verflaag: vooral bij 19de eeuwse schilderijen, is natuurlijke fout in vette olie die na het eerste
drogen terug week wordt.
Desintegratie van de verschillende lagen: craquelé = verticale beschadiging in het schilderij, het
verloopt door één of meerdere lagen. Horizontale beschadiging = het loslaten van de verschillende
lagen t.o.v. elkaar
Desintegratie kan: loslaten binnen de gronderingslagen
Loslaten schilderslaag van dragger
Loslaten verflaag van de gronderingslaag
Loslaten kleurlagen onderling

samenvatting
25
Loslaten vernislaag van de verflaag
Schotelvorming: 2 soorten:
De randen van de afzonderlijke schollen gaan opstaan, drager wordt meegetrokken
De randen van de afzonderlijke schollen gaan opstaan en maken zich los van de drager
Blaasvorming: ontstaan door afname kleefkracht van het bindmiddel, of door verschillende werken van
de verschillende lagen bij een wisselende luchtvochtigheid
Blazen doen zich dikwijls voor tussen oorspronkelijke doek en bedoekingsdoek
Brandblazen: vervorming ontstaan door sterke verhitting van het schilderijoppervlak (t° is + 75°C),
veroorzaakt door brand, kaarsen, doubleren en door het gebruik van een te warme spatule
De verflaag verweekt, de verschillende lagen worden gesplitst
Als de verhitting niet te sterk is geweest, zal alleen de vernislaag beschadigd zijn.
Beschadiging door zuren: = sterk oplosmiddelen, vb. Zwavelzuur, het schilderij verandert door
aanraking in een stinkende, stroperige, opgezwollen massa, de schade is niet gemakkelijk ongedaan te
maken en vergt ingrijpende restauratiewerken.
Schade door insijpelend water: water afkomstig uit beton of metselwerk dat in aanraking komt met
schilderijopp. Kan ernstige schade tot gevolg hebben. Het water loste de kalk op uit het beton en dit tast
de verf- of vernislaag aan. (alleen op vernislaag kan verholpen worden)
Beschadiging door micro-organismen: schimmels hebben een voedingsbodem nodig om zich te
ontwikkelen. Bindmiddelen op basis van dierlijke lijm, caseïne en eieren zijn gevoelig voor aantasting
door micro-organismen
Vuil- en stofafzetting zorgen voor een hoger vochtigheidsgehalte op het oppervlak en kunnen als
voedingsbodem voor micro-organismen dienen
Overschilderingen
1)Schilder kan zelf werk gecorrigeerd hebben nadat het droogproces van de verf al was ingezet
= pentimenti = de eerste versie blijft ongeschonden onder de overschildering en worden niet als
beschadiging beschouwd.
Pentimenti is niet altijd gemakkelijk te ontdekken en geven weinig schade daar er weinig tijd zit
tussen eerste en tweede schildering worden aan het licht gebracht door röntgen foto’s of
strijklicht
Infraroodfoto’s kunnen ook overschilderingen aan tonen.
Overschildering om een storend element weg te werken: preutsheid leidde tot overschildering
van naakte delen. (toevoeging vijgenblad) is belangrijk gegeven voor geschiedenis
Veel in de 19de eeuw uitgevoerd, vooral de kerkbezittingen
Soms werden zelf de tekeningen eerst weggeschraapt om daarna te veranderen of te
overschilderen.
2) aanpassingen van de compositie ( vooral in de 19 °E )
landschappen romantischer
door toevoegingen van dieren en personages
het onderzoek naar veranderlijke stijl en technieken was hier de boodschap
3) bij restauratie:
vb invullen van verwijderde verflaag

samenvatting
26
Ook wordt de onmiddellijke omgeving aangevuld
Als de retouche met olieverf gebeurde was dit niet reversibel !
Overschilderingen jonger dan 50 jaar kan men alles achterhelen door Uv-licht te gebruiken waar
de vlekken donder kleurden, allen als een vernislaag erover gelegd was kon dit worden
gecamoufleerd!
Gebreken aan de vernislaag
Doorsnee mening:
Glanzende vernis straalt een degelijkheid uit
vergelen of verbruinen is van ouderdom
vuiler worden
ouderdom
Deze stellingen hebben al menige discussie voortgebracht aangaande restauratie of niet
1. vernis kan beschadigd worden ( moedwillig of niet ) door vb koffie – water – andere stoffen
het gevolg is aantasting waardoor transparantie afneemt
2. onoordeelkundig reinigen
vb verflaag komt in contact met huis tuin en keukenmiddelen zoals aardappelen – citroenen
3. verkeerde interpretatie van de kunstenaar en de eigenaar
Mat uitzicht verwerken naar een blinkend uitzicht met het vernis
4. meubel- of parketvernis gebruikt = niet omkeerbaar
= vlug vergelen
= schubvorming door te sterke bindmiddelen of andere
Vergelen van de vernislaag
De verflaag vergeelt
De harsachtige vernissen vergelen (=bruin tot gele sluier )
o Kleur van het werk verdwijnt en verandert tot een uniforme kleur
o De uitdrukkingskracht gaat verloren
Vernis vergeelt door de aard en de samenstelling
o De natuurlijke harsen zijn onverzadigde bindingen + O2 geven gele oxidatieproducten
o Vernissen met ketonen en acrylharsen vergelen nauwelijks
o Alles met terpentijnoliën vergelen ernstig!!!
Steeds moet men nagaan bij vergeelde vernissen of er sprake is van vergeeld vernis of van glacis!!!
Dit kan je controleren bij de overgang achter het kader
Vergeeld vernis werkt als UV filter!!!
Blauw worden van vernis
Dit verschijnsel is nog niet 100% verklaarbaar
Stadia
eerst bruinachtige verkleuring
bij dikkere aanslag wordt die blauwachtig
vooral in steden zichtbaar en bij jonge vernislagen
licht activeert het proces
men vindt steeds ammoniumsulfaatkristallen
Dit is een vochtabsorberend zout = vochtigere omgeving

samenvatting
27
Blauw ziekte;
bij vernissen met vluchtige bestanddelen
temperatuur stijgt door verdamping
temperatuur daalt bij het werk zelf
er treedt dauw op
er wordt vocht ingekapseld wat de vernis troebel maakt = blauwe schijn
een remedie = vernissen bij hogere temperatuur aanbrengen of bij
drogere luchtvochtigheid
het verschijnsel komt terug indien je hebt over de vernislaag hebt gewerkt !
Blind slaan van vernis
= creperen van de vernislaag
Vluchtige bestanddelen van de vernis doen craquelé ontstaan
= ander breukvlak gecreëerd waardoor een blindheid onstaat
Dit is een normale veroudering van de vernislaag maar vocht kan dit erger maken!!!
Indien het in de vernislaag alleen zit kan dit worden verholpen door de vernislaag te
verwijderen en opnieuw aan te brengen
Indien dit ook in de verflaag aanwezig is ( zie bindmiddel ) is dit niet op te lossen
Broos worden van de vernis
Binnen in de vernislaag zal de elasticiteit verzwakken door het vervliegen van de
oplosmiddelen, vooral bij vernissen met natuurlijke basis. Bij vernissen van synthetische aard
komt dit minder voor .
Craquelé van de vernis
Het barsten en scheuren van de vernislaag heeft als oorzaak
het onelastisch worden na verdamping van de oplosmiddelen
een reactie van de onderliggende verflaag
reactie van de drager
Dit geeft een andere lichtbreking met gevolg een ander koloriet van je kunstwerk
Vooral krimpscheuren vergeelt enorm en is moeilijk verwijderbaar
Probleem de vernis sleurt onderliggende verflaag mee welke eilandjes vormen .
vooral COPAL vernis of vernis met een teveel aan TERPENTIJN geeft dit effect!
Ophopingen van vernis in reliëfs
Plaatselijke ophopingen in reliëfs door het oneffen zijn oppervlakten
Je moet de bedenking maken of het een vernisschade is of een glacis?
Opletten bij reiniging
Eerder vernisafname toepassen
Onoordeelkundig vernissen

samenvatting
28
Direct na het verven vernissen houdt in dat de vernis droogt in de verflaag en eventueel pigmenten uit
die verflaag opgenomen worden in de vernislaag.
Hierdoor worden de 2 lagen ( verflaag en vernislaag )1 geheel
Hierbij moet je bedenken dat dit (wel of niet) een vervuiling of een verkleuring is van de vernislaag
Dit reinigen houdt in dat je een schraal afgewassen werk krijgt dat moeilijk te herstellen valt of met
glacis overschilderen
Oppervlakte vervuiling
* Neerslag op de verf en/of vernislaag ten gevolge van
luchtvervuiling
vorige restauraties
van het schilderij zelf
biologische aantasting
* Vuilafzetting op de vernislaag = makkelijk te verwijderen
* Vuilafzetting in de poreuze verflaag = moeilijker te verwijderen
het geeft een grauwsluier
inkapseling van teer en tabak = gele sluier
* Uitwerpselen van insecten kan zeer moeilijk te verwijderen zijn daar dit zeer goed hecht aan het
schilderij vb door
etensresten
ammoniak
urinezuur
ureum
amoniazuren
fosfaten
sulfaten
* Luchtverontreiniging = stof
met zijn elektrisch geladen deeltjes en de luchtstromingen door verwarmingen
Zeer belangrijke vervuiling door de submicroscopische en onzichtbare deeltjes!
Denken we aan de columkrachten , de Van der Waalkrachten en zelf de waterstofbruggen kunnen hier
een belangrijke rol spelen in de vervuiling van de vernisfilm en de verffilm.
* Thermoforese= temperatuurverschillen brengen een luchtstroom te weeg aan stofdeeltjes, waar het
stof zich dan neerzet op de meest koele plaats vb Buitenmuren
Een glasplaat plaatsen is soms het beste alternatief maar
reflectie
microklimaat
de achterkant ook afschermen
slagvrij glas
Let op bij reiniging van neergeslagen vuil

samenvatting
29
Daar het stof dikwijls in de verflaag zit door droging kan bij reinigen met chemicaliën de verflaag
uitlogen
= zeer schadelijk en niet herstelbaar