ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en...

89
ROOF & RESTITUTIE DE UITTOCHT EN GEDEELTELIJKE TERUGKEER VAN NEDERLANDS KUNSTBEZIT TIJDENS EN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG ROOF & RESTITUTIE Roof en restitutie vertelt het verhaal van handel, roof en teruggave van kunstwerken uit Nederland voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en Gutmann tijdens de bezetting in Duitse handen. Na de oorlog stuurden de Amerikaanse Monuments Men een groot aantal kunstwerken terug naar Nederland. Het was aan de Nederlandse Staat om geroofd of onder dwang verkocht werk terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren. Maar toen de vaak Joodse eigenaren hun eigendommen claimden, stuitten ze vaak op een bureaucratische, onwillige overheid. De werken werden ondertussen als Nederlands Kunstbezit verdeeld over de musea, in depot opgeslagen of geveild. Pas eind jaren negentig werd het teruggavebeleid onder internationale druk veel menselijker en volgde een gewetensvolle zoektocht naar de rechtmatige eigenaren. Roof en restitutie verschijnt in het kader van de tentoonstelling: ISBN 978-90-826752-0-7 Ter Borch Stichting

Transcript of ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en...

Page 1: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

ROOF & RESTITUTIEDE UITTOCHT EN GEDEELTELIJKE TERUGKEER VAN NEDERLANDS

KUNSTBEZIT TIJDENS EN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG

RO

OF &

RE

STIT

UT

IE

Roof en restitutie vertelt het verhaal van handel,roof en teruggave van kunstwerken uit Nederland voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.

Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en Gutmann tijdens de bezetting in Duitse handen.

Na de oorlog stuurden de Amerikaanse Monuments Men een groot aantal kunstwerken terug naar Nederland. Het was aan de Nederlandse Staat om geroofd of onder dwang verkocht werk terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren.Maar toen de vaak Joodse eigenaren hun eigendommen claimden, stuitten ze vaakop een bureaucratische, onwillige overheid.De werken werden ondertussen als Nederlands Kunstbezit verdeeld over de musea, in depot opgeslagen of geveild.

Pas eind jaren negentig werd het teruggavebeleidonder internationale druk veel menselijkeren volgde een gewetensvolle zoektocht naarde rechtmatige eigenaren.

Roof en restitutie verschijnt in het kadervan de tentoonstelling:

ISBN 978-90-826752-0-7Ter Borch Stichting

Page 2: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en
Page 3: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

ROOF & RESTITUTIE

Page 4: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

ROOF & RESTITUTIEDE UITTOCHT EN GEDEELTELIJKE TERUGKEER VAN NEDERLANDS

KUNSTBEZIT TIJDENS EN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG

RUDI EKKART, EELKE MULLER

TER BORCH STICHTING

DEVENTER 2017

Page 5: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

5

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord 6

Inleiding 9

I Interbellum 11

II Prijsontwikkeling tijdens de bezetting 27

III Joodse kunsthandel tijdens de bezetting 33

IV Joodse verzamelaars tijdens de bezetting 47

V Duitse verzamelaars 67

VI Recuperatie en restitutie 93

VII Naar een nieuw restitutiebeleid 123

Sleutelfiguren Stichting Nederlands Kunstbezit 151

Literatuurverwijzingen 158

Literatuur 159

Summary 162

Fotoverantwoording 166

Over de auteurs 167

Colofon 168

Page 6: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

76

Acht jaar geleden ontstond bij ons, twee bevlogen

kunsthistorici, het idee dat het grote publiek kennis

moest kunnen maken met de verborgen kunstschatten

uit de depots van het Rijk. Hiervoor leek onze woonplaats

bij uitstek geschikt: een door het massatoerisme nog

onontdekte monumentenstad, die toptentoonstellingen

goed kan gebruiken.

Als directeur van het Mondriaanhuis was Eva Kleeman

indertijd op bezoek bij de Rijksdienst voor het Cultureel

Erfgoed (RCE) om bruiklenen te regelen. Er bleek een

enorme collectie aan topstukken in de staatsdepots te

hangen en de Rijksdienst was hard op zoek naar kansen

om de zichtbaarheid van haar collectie te vergroten.

Het bracht ons op de gedachte te gaan praten met het

toenmalige Hoofd Kunstcollecties van de Rijksdienst om

te zien wat er mogelijk was. De Rijksdienst stond, tot onze

vreugde, open voor ons niet-museale initiatief, dacht

constructief mee en was bovendien bereid om werken uit

te lenen. Bij het gezamenlijk rondlopen in de depots zagen

we de meest intrigerende werken van uitzonderlijke

kwaliteit die erom leken te roepen getoond te worden.

VOORWOORD

Bij het ter plekke onderzoeken van mogelijke tentoon-

stellings onderwerpen botsten we op een aantal oude

meesters met een speciaal Nederlands Kunstbezit-label,

werken die na de oorlog uit nazi-Duitsland waren

teruggekomen. Schilderijen, wachtend op hun rechtmatige

eigenaar. In samenspraak hebben we er toen voor gekozen

om delen uit deze Collectie Nederlands Kunstbezit

(NK-collectie) te tonen. Zo zouden we het fascinerende

en vaak schrijnende verhaal achter deze, voor het grote

publiek vaak onbekende, werken kunnen vertellen.

Kort daarop vroegen wij Rudi Ekkart om curator te worden

van de tentoonstelling Roofkunst, voor, tijdens en na

WO II. Wij zijn hem, de onbetwiste expert op dit gebied,

en de door hem voorgestelde co-curator Eelke Muller zeer

erkentelijk dat zij deze expositie inhoudelijk hebben willen

samenstellen en de bijbehorende publicatie hebben willen

schrijven. De auteurs hebben het verhaal in al zijn nuances

en complexiteit helder en levendig weten neer te zetten.

De tentoonstelling bevat naast werken uit de depots van de

RCE ook NK-stukken die al een vaste plaats gekregen

hebben in Nederlandse musea.

Er worden ook stukken geëxposeerd die in een eerder of

later stadium aan de oorspronkelijke eigenaren of hun

erven zijn teruggegeven. Voor de eerste keer wordt nu het

hele verhaal verteld: over de vooroorlogse bloei van de

kunsthandel, waar Joodse kunsthandelaars een belangrijke

rol in speelden. Over de bezetters die werk kochten,

Joodse handelaren dwongen tot verkoop, kunsthandels

overdroegen aan Duitse beheerders en privé-verzamelaars

hun collecties afhandig maakten. En over het naoorlogse

teruggavebeleid, dat in de jaren na de oorlog kil,

bureaucratisch en soms onverschillig was. Pas in de late

jaren negentig werd het teruggavebeleid radicaal anders.

Dit gebeurde mede dankzij de aanbevelingen van

Commissie Ekkart en de richtlijnen van de internationale

conferentie over restitutie in Washington in 1998.

Belangrijke recente teruggaven als die aan de erven

Goudstikker en Gutmann zijn het resultaat.

Buitengewoon erkentelijk zijn we de Rijksdienst voor het

Cultureel Erfgoed en de vele Nederlandse musea voor de

bijzondere bruiklenen aan de expositie. Bijzonder dankbaar

zijn wij de particuliere eigenaren die hun werken voor deze

gelegenheid hebben willen afstaan.

Wij zijn de Minister van OCW dankbaar voor haar nieuwe,

ruimhartige bruikleenbeleid waarmee bruiklenen aan

niet-museale instellingen mogelijk worden gemaakt.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed danken wij

voor de inhoudelijke begeleiding om van de Bergkerk

een museale expositieruimte te maken.

Als nieuw initiatief zonder structurele subsidie, zijn wij

zeer veel dank verschuldigd aan Mondriaan Fonds, Fonds

21, vfonds, Prins Bernhard Cultuurfonds, Bouwfonds

Cultuurfonds, Stichting Zabawas, K.F. Hein Fonds, Gravin

van Bylandt Stichting, Stichting Wesselings-van Breemen,

Provincie Overijssel, Gemeente Deventer, Fonds Cultuur

en Economie, de Bankgiroloterij en Indeventer voor het

financieel steunen van deze tentoonstelling.

De publicatie die u in handen heeft, is mogelijk gemaakt

door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Stichting dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds en het

De Gijselaar-Hintzenfonds.

Directie Ter Borch Stichting

Eva Kleeman

Daaf Ledeboer

Page 7: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

98

Al ongeveer twintig jaar lang bestaat er wereldwijd een

enorme belangstelling voor de problematiek van de tijdens

de Tweede Wereldoorlog geroofde kunst. Die belangstelling

wordt gevoed door de ruime aandacht van dagbladen,

radio en televisie en heeft, behalve een stortvloed aan

journalistieke publicaties, ook vele boeken en tijdschrift-

artikelen opgeleverd. Ook in Nederland, vanwaar in de

periode 1940-1945 vele tienduizenden kunstwerken naar

Duitsland verdwenen, is al veel geschreven over de vele

aspecten van wat met een zeker gebrek aan nuancering

doorgaans wordt aangeduid met de term ‘roofkunst’.

Bovendien zijn er in dit verband in ons land twee

tentoonstellingen gehouden. In 2003 werd in het Fries

Museum in Leeuwarden een selectie getoond uit de

zogeheten NK-collectie, een door de Nederlandse overheid

beheerde verzameling kunstwerken die overwegend bestaat

uit kunst die na de Tweede Wereldoorlog uit Duitsland naar

ons land is teruggevoerd. Die tentoonstelling stond mede in

het licht van de introductie van een vernieuwd Nederlands

beleid voor teruggave van kunstwerken aan de erven van

vroegere Joodse eigenaren. In de winter van 2006-2007

werd in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam

onder de titel “Geroofd, maar van wie?” een tweede

tentoonstelling gehouden. Deze was geheel toegespitst op

het achterhalen van de geschiedenis van in de oorlogsjaren

geroofde kunstwerken en het terugvinden van de

INLEIDING

rechtmatige eigenaren. Die tentoonstelling was ook

bedoeld om onvindbare rechthebbenden op te sporen.

De twee tentoonstellingen en het merendeel van

de publicaties waren gericht op aspecten van diezelfde

problematiek. De tentoonstelling Roofkunst voor, tijdens

en na de Tweede Wereldoorlog in de Bergkerk te Deventer

en deze publicatie richten zich echter niet alleen op

de exodus van kunstwerken in de jaren 1940-1945, maar

ook op de voorgeschiedenis daarvan, op de bestemming die

de naar Duitsland gevoerde kunstwerken daar kregen, op

de naoorlogse terugkeer van kunstwerken naar Nederland,

op de teruggave van een deel van dit teruggevoerde bezit

aan oorspronkelijke eigenaren en hun erfgenamen in de

periode 1945-1953 en op het vernieuwde teruggavebeleid

dat in de afgelopen twintig jaar gestalte heeft gekregen.

Page 8: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

1110

HOOFDSTUK I

INTERBELLUM

Page 9: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

De tentoonstelling Italiaansche kunst in Nederlandsch bezit in het Stedelijk Museum in Amsterdam1934.

In de tentoonstelling waren 1293 stukken opgenomen van

meer dan honderd verschillende bruikleengevers, waaronder

veel verzamelaars en kunsthandelaren. Tot de grootste

bruikleengevers behoorden de verzamelaars Otto Lanz

(122 stuks), Franz Koenigs (123 stuks), Frits Lugt (55 stuks),

J.C. Bierens de Haan (53 stuks) en de kunst handelaar

Jacques Goudstikker (111 stuks).

1312

In Nederland bloeide de kunsthandel en het verzamel-

wezen in de periode tussen de Eerste en de Tweede

Wereldoorlog. De hedendaagse restitutieproblematiek

hangt nauw samen met de omvang van deze bloei en het

aandeel van Joodse handelaren en verzamelaars daarin.

Amsterdam was tijdens het interbellum een kunstcentrum

van internationale betekenis en ook buiten de hoofdstad

bloeide de kunsthandel en waren veel verzamelaars van

oude en moderne kunst te vinden. De activiteiten van veel

handelaren en collectioneurs waren niet uitsluitend gericht

op Nederlandse kunst, maar waren duidelijk internationaal

georiënteerd. Bij de oude kunst genoten vooral Italiaanse

kunstwerken een grote populariteit en bij de nieuwere

kunst waren vooral ook Franse en Duitse meesters gezocht.

De sterke Nederlandse belangstelling voor Italiaanse

kunst kwam tot uitdrukking in de grote tentoonstelling

die in 1934 in het Stedelijk Museum in Amsterdam werd

gehouden en waarin niet minder dan 1293 kunstwerken

uit het bezit van Nederlandse musea, verzamelaars en

handelaren waren opgenomen. Daarbij behoorde maar

ongeveer 20% tot het openbaar kunstbezit en kwam 80%

van verzamelaars en handelaren. De tentoonstelling

omvatte onder andere ruim 400 schilderijen, meer dan

250 tekeningen en bijna 140 beelden. Een meer algemeen

monument voor de Nederlandse kunsthandel was de

expositie die de Vereniging van Handelaren in Oude

Kunst in Nederland (VHOK) in 1929 in het Rijksmuseum

organiseerde en die 1367 werken toonde uit het bezit van

leden van de vereniging of de recentelijk door leden van de

Otto Lanz1925

De Zwitserse chirurg Otto Lanz (1865-1935) vestigde zich

in Nederland na zijn benoeming tot hoogleraar aan de

Universiteit van Amsterdam in 1902 en bleef daar tot zijn

dood wonen. In zijn woning aan het Museumplein bouwde

hij in de loop van ongeveer dertig jaar een veelzijdige

collectie van meer dan 400 oude Italiaanse kunst werken

op. Na zijn dood in 1935 werd de collectie in bruikleen

gegeven aan het Rijksmuseum, maar in 1941 verkocht

de weduwe van Lanz de gehele verzameling aan het

Führermuseum. Na de oorlog kwam de verzameling terug

naar Nederland. Veel belangrijke stukken kregen een plaats

in het Rijksmuseum in Amsterdam, een deel is in bruik leen

bij diverse Nederlandse musea, zoals het Bonnefanten-

museum in Maastricht. Een ander deel werd begin jaren

vijftig op veilingen verkocht. Tot de werken uit zijn collectie

behoort het anonieme zeventiende-eeuwse Venetiaanse

schilderij David met het hoofd van Goliath (Paneel,

80 x 81 cm, RCE, NK1541), dat op p. 10 is afgebeeld.

Page 10: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

1514

Koningin Wilhelmina en Prinses Juliana op de tentoonstelling Oude Kunst uit het bezit van den Internationalen Handel, die op initiatief van de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland in het Rijksmuseum werd gehouden1936

De tentoonstelling werd georganiseerd ter gelegenheid

van het zilveren jubileum van de Vereniging in

samenwerking met zes zusterorganisaties in andere

Europese landen. Ruim 120 handelaren uit zes landen

zonden ruim 950 kunstwerken in.

vereniging waren verhandeld. Zeven jaar later werd op

initiatief van dezelfde vereniging een tentoonstelling

gehouden van kunstwerken uit het bezit van de

internationale handel, opnieuw in het Rijksmuseum. Daar

toonden Nederlandse handelaren hun werken naast die uit

het bezit van hun buitenlandse collega’s. De omvang van

deze tentoonstelling uit 1936 was met 957 nummers iets

bescheidener dan die van zeven jaar eerder. De hier

genoemde tentoonstellingen vormden het topje van de

ijsberg van de activiteiten van tientallen in Amsterdam en

elders in Nederland gevestigde handelaren in schilderijen,

tekeningen en toegepaste kunst. Het zal niemand verbazen

dat bij alle drie genoemde grote tentoonstellingen Jacques

Goudstikker, die vanaf 1928 tot zijn dood voorzitter was

van de VHOK, de stuwende kracht en hoofdrolspeler was.

De in 1929 ingezette economische crisis had natuurlijk

grote invloed op de afzetmogelijkheden van handelaren.

Daar stond tegenover dat de prijzen door de crisis werden

gedrukt, en dat betekende dat een handelaar die over

voldoende kapitaal of krediet kon beschikken voor relatief

lage bedragen hoogwaardige kunst kon inkopen. Wanneer

hij zich bovendien de tijd kon gunnen voor de verkoop van

zijn kunstwerken en ook de beschikking had over een ruime

nationale en internationale klantenkring, waren er zeker

mogelijkheden voor goede zaken. Van de handelaren

was Jacques Goudstikker zonder enige twijfel de meest

toonaangevende, maar diverse collega’s van Goudstikker

hadden voor de Tweede Wereldoorlog ook al een

internationale reputatie opgebouwd. Daarbij kan vooral

worden gewezen op schilderijenhandelaren als D.A.

Hoogendijk en P. de Boer in Amsterdam en D. Katz in

Dieren. Al vanaf het begin van de jaren twintig hebben

ook buitenlandse handelaren zich in Nederland gevestigd,

hetzij door hier een filiaal te stichten, zoals de Berlijnse

handelaar Paul Cassirer, dan wel door de hoofdvestiging

in Nederland onder te brengen, zoals de Duits-

Oostenrijkse handelaar Kurt Walter Bachstitz. Vanaf 1933

weken diverse Joodse handelaren vanuit Duitsland uit naar

Nederland. Sommige van hun collega’s achtten het veiliger

om de afstand tot het naziregime verder te vergroten en

vestigden zich in Engeland of de Verenigde Staten.

Ook in de internationale veilingwereld speelde Nederland

in de jaren twintig en dertig een duidelijke rol. Met name

het Amsterdamse veilinghuis Frederik Muller, gedreven

door Anton Mensing en later door zijn zoon Bernard, was

een firma van internationaal niveau. Naast Muller waren

er tal van kleinere, wat minder internationaal opererende

veilinghuizen, zoals Mak van Waay in Amsterdam.

Talloos waren de Nederlandse verzamelaars van kunst-

werken, en velen van hen wisten ook na de crisis van 1929

geldmiddelen te vinden om hun verzameldrift verder te

ontwikkelen. De collecties van sommige verzamelaars zijn

bijeen gebleven, zoals die van H. Kröller-Müller, D.G. van

Beuningen, W. van der Vorm, F. Lugt en J.C. Bierens de

Haan. Andere zijn, soms door de oorlogsomstandigheden

en soms op andere wijze, later geheel of gedeeltelijk

uiteen geraakt. Naast grote verzamelaars, zoals de

zojuist genoemde, waren er talloze kleinere particuliere

verzamelingen. Net als in de kunsthandel vindt men onder

de particuliere verzamelaars tal van Duitsers, waarvan

sommige al in de jaren twintig in Nederland gevestigd

waren, zoals Fritz Gutmann, Fritz Mannheimer en

Franz Koenigs. Gutmann en Mannheimer waren van

Joodse afkomst. Andere verzamelaars zijn pas na 1933

uit Duitsland uitgeweken in de hoop in Nederland

een veilig heenkomen te vinden.

Page 11: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

1716

In 1915 begon Kunsthandel Goudstikker met de uitgave

van gedrukte catalogi bij in eigen huis en elders gehouden

tentoonstellingen van te koop aangeboden kunstwerken.

Aanvankelijk waren de catalogi nog bescheiden van omvang

en uitvoering. Onder invloed van Jacques Goudstikker,

die in 1919 toetrad tot de firma en vanaf datzelfde jaar

de voorwoorden van de catalogi ondertekende, werden

ze steeds dikker en luxueuzer van uitvoering. De reeks

van luxe-catalogi, die uiteindelijk zelfs werden uitgevoerd

in oplagen van 1000 genummerde exemplaren, loopt door

tot augustus 1929, toen het 39ste deel verscheen. Blijkbaar

dwongen de verslechterde economische omstandigheden

Jacques Goudstikker tot een versobering, want na 1929

verschenen alleen nog publicaties van een veel eenvoudiger

uitvoering, voornamelijk ter begeleiding van thematische

tentoonstellingen die de firma organiseerde. Catalogi die

uitsluitend door de firma te koop aangeboden schilderijen

omvatten, verschenen nog maar een enkele keer.

Jacques Goudstikker (1897-1940) was een zoon van de

Amsterdamse kunsthandelaar Eduard Goudstikker, eigenaar

van de in 1845 door Eduards vader en oom gestichte

kunsthandel. Hoewel hij vermoedelijk al eerder betrokken

was bij het bedrijf van zijn vader, trad Jacques in 1919

formeel in dienst van de firma, terwijl hij daarnaast tot 1921

colleges kunstgeschiedenis in Leiden en Amsterdam volgde.

In die jaren was het gebruikelijk dat de kunsthandel jaarlijks

tentoonstellingen hield. Behalve in Amsterdam exposeerde

Goudstikker ook regelmatig in Den Haag, Rotterdam, New

York en Kopenhagen. Toen Eduard in 1924 overleed, nam

Jacques het bedrijf volledig over en vergrootte al spoedig

de schaal ervan, mede door een uitbreiding van het

werkterrein. Voordien was de firma vrijwel uitsluitend gericht

op schilderijen uit de Nederlanden, maar onder leiding van

Jacques ging ook buitenlandse kunst, vooral Italiaans, maar

ook Duits, Frans en Spaans, deel uitmaken van de voorraad.

De allure die hij aan zijn firma trachtte te geven, kwam ook

tot uitdrukking in de verhuizing in 1927. Het oude pand aan

de Kalverstraat werd ingeruild voor een kapitaal pand in de

Gouden Bocht van de Herengracht. Drie jaar later, in 1930,

kocht Goudstikker bovendien Huize Oostermeer in

Ouderkerk aan de Amstel, waar hij met zijn vrouw ging

wonen, en Kasteel Nijenrode in Breukelen, waar hij

kunstwerken exposeerde en feesten en partijen

organiseerde. In 1931 werd het bedrijf omgezet in een

naamloze vennootschap met Jacques Goudstikker

als grootste aandeelhouder en directeur. Gedurende

het interbellum was de firma duidelijk de meest

toonaangevende kunsthandel in Nederland.

Catalogus van Kunsthandel GoudstikkerAMSTERDAM 1929

Jacques Goudstikkertijdens de veiling vande collectie MensingAMSTERDAM 1938

Page 12: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

1918

Gideon en de engelFERDINAND BOL, 1616 - 1680

Doek, 83 x 71 cm, Museum het Catharijneconvent, Utrecht, bruikleen

RCE, NK2484

Het Haagse filiaal werd in 1920 geopend en werd in 1937

de hoofd vestiging, toen Bachstitz met zijn gezin Wenen

verliet en zich in Nederland vestigde. De van oorsprong

Oostenrijkse kunst handelaar Kurt Walter Bachstitz (1882-

1949) begon na de Eerste Wereldoorlog een kunsthandel,

die al spoedig naast zaken in Wenen en Berlijn ook filialen

in New York en Den Haag omvatte. De firma Bachstitz was

een zeer internationaal opererend bedrijf, dat niet alleen

in schilderijen handelde, maar ook in toegepaste kunst van

zeer hoog niveau en in objecten uit de klassieke oudheid.

In 1941 trok Bachstitz zich formeel uit de firma terug. In 1943

werd Bachstitz gearresteerd, nadat hij als ‘voljoods’ was

aangemerkt, maar na tussenkomst van zijn zwager Walter

Andreas Hofer werd hij op last van Göring vrijgelaten

en tijdelijk vrijgesteld van deportatie. In 1944 kreeg hij

toestemming naar Zwitserland uit te reizen, nadat hij, onder

dwang, van zijn echtgenote was gescheiden en een schilderij

van Jan Steen en twee antieke halskettingen had afgestaan.

Het schilderij van Ferdinand Bol werd door Bachstitz in

de jaren dertig gekocht uit de vermaarde verzameling Von

Auspitz en in augustus 1940 bij de kunsthandelaar gekocht

door Hans Posse voor het in Linz te bouwen Führermuseum.

Page 13: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

2120

Het schilderij werd in 1934 op de

tentoonstelling van Italiaanse kunst

geëxposeerd als een werk van Tintoretto,

maar wordt tegenwoordig beschouwd als

werk van een navolger. Het was afkomstig van

Kasteel Middachten en door W.F.Ch.H. graaf

Aldenburg Bentinck (1880-1958) in

consignatie gegeven aan Kunsthandel

Goudstikker. In 1941 werd het aangekocht

door de uit Duitsland afkomstige bankier en

handelaar Alois Miedl, die Kunsthandel

Goudstikker had overgenomen. Drie jaar later,

in 1944, wist Miedl het schilderij te verkopen

aan de Duitse handelaar B.A. Böhmer.

Portret van een man met een mercuriusbeeldJACOPO PALMA, 1544/48 - 1628, TOEGESCHREVEN

Doek, 110 x 96,5 cm, RCE, NK2010

In 1925 vestigde Dirk A. Hoogendijk (1895-1975) zich als

kunsthandelaar in Amsterdam. Al vrij spoedig wist hij zijn

bedrijf uit te bouwen tot een van de meest toonaangevende

schilderijenhandels in Nederland, waar vele werken van

beroemde meesters werden verkocht. Een hoogtepunt

in zijn loopbaan leek de verkoop in 1937 van het schilderij

De Emmausgangers van Johannes Vermeer aan het Museum

Boijmans. Toen na de oorlog bleek dat het hier om een

vervalsing ging, sloeg die ontdekking ook terug op

Hoogendijk, maar deze ging wel door met zijn kunsthandel,

zij het op bescheidener schaal dan daarvoor. Het aan de

Antwerpse schilder Carstian Luyckx toegeschreven stilleven

was al voor het begin van de Duitse bezetting door

Hoogendijk verworven en werd door hem in september

1940 verkocht aan Walter Andreas Hofer, die vooral bekend

geworden is als inkoper voor Hermann Göring. Via een

omweg kwam het schilderij in 1944 terecht in de collectie

van het Führermuseum in Linz.

Stilleven met boek en globeCARSTIAN LUYCX, 1623 - na 1657, TOEGESCHREVEN

Doek, 90 x 95 cm, Museum Het Prinsenhof, Delft, bruikleen RCE, NK3067

Page 14: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

2322

De firma Katz werd in 1883 in Dieren opgezet door David

Katz, die toen een winkel in meubilaire goederen opende.

Onder zijn beide zonen Benjamin Katz (1891-1962) en Nathan

Katz (1893-1949) groeide de firma in de jaren dertig van de

twintigste eeuw uit tot een van grootste kunsthandels van

oude schilderijen in Nederland. In verband met deze groei

werd per 1 mei 1940 een filiaal in Den Haag geopend. In de

zomer van 1940 verkochten de gebroeders Katz een deel

van hun grote voorraad aan Alois Miedl, die Kunsthandel

Goudstikker had overgenomen. In de beginperiode van de

bezetting deed de firma ook verder goede zaken, maar op

aanwijzing van de Duitse autoriteiten werd het bedrijf in

1941 ondergebracht in een nieuwe vennootschap onder niet-

Joodse directie. Nathan Katz vluchtte in februari 1942 met

zijn gezin naar Zwitserland. Niet lang daarna wist ook

Benjamin te vluchten. Na afloop van de oorlog werd het

bedrijf weer aan de familie overgedragen en zette Benjamin

de zaken in Nederland tot zijn dood voort, terwijl Nathan en

zijn zoon in Zwitserland bleven. Het afgebeelde schilderij van

Gerbrand van den Eeckhout werd in de jaren dertig door de

firma Katz op de Engelse kunstmarkt verworven en in 1940

doorverkocht aan Alois Miedl.

De twaalfjarige Jezus in de tempel GERBRAND VAN DEN EECKHOUT, 1621 - 1674

Doek, 67 x 89 cm, RCE, NK2311

Het schilderij door Jacob Ochtervelt werd in

1937 gekocht door Kunst handel P. de Boer in

Amsterdam. In 1943 verkocht De Boer het

stuk aan het Wallraf-Richartz Museum in

Keulen. Kunsthandel De Boer was in het

Interbellum, na de firma Goudstikker en

samen met de firma Hoogendijk, de meest

gerespecteerde handelaar in oude schilderijen

in Nederland. De firma werd in 1922 opgericht

door Pieter de Boer (1894-1974) en door

hem, samen met zijn jongere broer Rudolf

gedreven. Kunsthandel P. de Boer groeide

al snel uit tot een van de belangrijkste

Nederlandse handelaren in oude kunst. Voor

1933 had de firma ook enkele steunpunten in

Duitsland. Ook De Boer gaf catalogi uit, maar

die zijn niet zo luxueus uitgevoerd als die van

Goudstikker.

Het doktersbezoekJACOB OCHTERVELT, 1634 - 1682

Doek, 48 x 42 cm, RCE, NK1984

Page 15: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

2524

Walter M.H. Paech (1890-1974) werd geboren in Berlijn en

vestigde zich in 1925 in Nederland, waar hij aanvankelijk als

restaurator voor Kunsthandel Douwes in Amsterdam werkte.

In 1929 opende hij zijn eigen kunsthandel aan het Rokin,

waar hij vooral in oude schilderijen handelde. Paech kocht

veel van zijn schilderijen in België. Hij was geen lid van de

Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland. In

1939 verwierf hij de Nederlandse nationaliteit. Na de oorlog

is hij door het Tribunaal te Amsterdam veroordeeld voor zijn

activiteiten tijdens de bezetting. Nadat hij in 1945-1946 zijn

gevangenisstraf had uitgezeten, is hij weer op bescheiden

schaal als handelaar actief geweest.

Het Noord-Italiaanse stilleven uit de zeventiende eeuw,

dat nu wordt toegeschreven aan Bartolomeo Bettera,

was blijkens een door de kunsthandelaar uitgegeven

tentoonstellingscatalogus al in 1936 in het bezit van Paech.

Hij verkocht het in 1942 aan de kunsthandelaar Zimmermann

in München.

Stilleven met muziekinstrumenten, astrolabe, globe en kandelaar BARTOLOMMEO BETTERA, 1639 - na 1688

Doek, 91 x 132 cm, RCE, NK2133

De veilinghouder Anton Mensing, eigenaar van de firma

Frederik Muller, was ook een groot en veelzijdig verzamelaar

van onder andere boekbanden, scheepvaartinstrumenten,

kaarten en atlassen, schilderijen, prenten en tekeningen.

De schilderijencollectie van 112 stuks met werken van

kunstenaars als Rembrandt, Bartholomeus van der Helst,

Jacob van Ruysdael, Pieter Saenredam en Jan Steen werd

in 1938 geveild, uiteraard bij de firma Frederik Muller. Ook

dit dubbelportret van de Antwerpse schilder Cornelis de

Vos behoorde tot de collectie van Mensing. Op de veiling

in 1938 bleef het schilderij onverkocht en pas vier jaar later

verkochten de erven Mensing het schilderij aan Erhard Göpel

ten behoeve van het Führermuseum.

Portret van een echtpaar PAGINA 26 >

CORNELIS DE VOS, 1584/85 - 1651

Doek, 145,5 x 127 cm, Bonnefantenmuseum, Maastricht, bruikleen, RCE, NK1791

Page 16: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

2726

HOOFDSTUK II

PRIJSONTWIKKELING TIJDENS DE BEZETTING

Page 17: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

2928

Sinds de crisis van 1929 waren de prijzen voor kunstwerken

in het algemeen laag. In Nederland kwam daarin na de inval

van de Duitsers in mei 1940 een duidelijke verandering.

Onmiddellijk na de Nederlandse capitulatie zagen de

Duitsers, met voorop Adolf Hitler en zijn Führermuseum

en Hermann Göring met zijn particuliere verzameling,

hun kans schoon om op de rijke Nederlandse markt

hun collecties uit te breiden. Dat deden ze onder meer

door reguliere aankopen bij handelaren en soms ook bij

particulieren. Hun belangstelling en die van andere Duitse

verzamelaars en musea veroorzaakte een snelle stijging van

de prijzen. Veel kunsthandelaren die een grote voorraad

kunstwerken hadden opgebouwd, konden in snel tempo een

deel van die voorraden verkopen. Daardoor kregen ze weer

behoefte aan nieuwe inkoop. De gestegen prijzen

stimuleerden particulieren om kunstwerken uit hun bezit te

verkopen en zo was er duidelijk sprake van een opbloei van

de kunsthandel. Daarbij kwam het merendeel van de

transacties, ook volgens onze huidige normen geheel

vrijwillig tot stand. Belangrijke uitzonderingen daarop

waren de eigendommen van Joodse eigenaren die de

toekomst dusdanig somber inzagen dat zij direct na de

Duitse inval vluchtten met achterlating van hun bezittingen

of zelfmoord pleegden. Ook waren er al vroeg in de oorlog

mensen die hun kunstwerken verkochten om daarmee een

vlucht naar onbezette gebieden te kunnen financieren.

De meest spectaculaire transacties in de eerste maanden

van de bezetting betroffen de verkoop in de vroege zomer

van 1940 van vrijwel de gehele handelsvoorraad van

Kunsthandel Goudstikker aan Göring en die van de firma

zelf aan Alois Miedl. Aangezien Miedl een vrijwel lege

schil kocht, probeerde hij in de zomer en het najaar van

1940 de voorraad weer aan te vullen, door bij andere

handelaren schilderijen te verwerven. Zo hebben vele

kunsthandelaren toen en in de volgende jaren

geprofiteerd van de Duitse verzamelwoede.

De Duitse kooplust betekende niet alleen een opvallende

stijging van de prijzen van kunst en antiek, maar ook een

stimulering van de markt voor soorten kunstwerken

waarvoor de interesse van verzamelaars voor de oorlog nog

beperkt was, en die daardoor nog redelijk goedkoop waren.

Dit geldt bijvoorbeeld voor grote groepen negentiende-

eeuwse schilderijen, zoals die uit de Romantische school,

die bij Duitse verzamelaars populair waren en daardoor in

prijs omhoog vlogen. Ook deze beweging droeg bij aan een

grote opbloei van de kunsthandel, waarbij opvalt dat zich

juist op het terrein van de negentiende-eeuwse kunst een

enorm aantal nieuwe handelaren aandienden, veelal

amateurs op dit terrein en geen lid van een beroeps-

organisatie. Ze waren vaak niet eens ingeschreven bij de

Kamer van Koophandel. Ook in het veilingwezen was er

een grote opbloei: de activiteiten van diverse firma’s die

voor het uitbreken van de oorlog van bescheiden omvang

waren, groeiden enorm, terwijl er ook allerlei nieuwe

bedrijven ontstonden.

Page 18: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

3130

Albertina Agnes van Oranje met haar drie kinderenABRAHAM VAN DEN TEMPEL, 1622/23 - 1672

1668, Doek, 141 x 191 cm, Fries Museum, Leeuwarden, bruikleen RCE, NK2609

Hoewel sommige kunsthandelaren in de crisisjaren nog

goede zaken konden doen, waren er ook firma’s die door de

situatie op de kunstmarkt werden bedreigd. Deze kampten

met toenemende voorraden en geringe afzet. Mr. Nicolaas

Beets (1878-1963), die vanaf 1920 een kunsthandel in

Amsterdam dreef, zag zich begin 1940 gedwongen om een

deel van zijn voorraad via een veiling te koop aan te bieden.

Deze veiling, begin april 1940 bij Frederik Muller, werd echter

een fiasco, want de prijzen bleven enorm laag en vele

kunstwerken bleven zelfs onverkocht. Een belangrijk werk,

als het door Abraham van den Tempel geschilderde

groepsportret van de weduwe en kinderen van de Friese

stadhouder Willem Frederik, haalde de limiet van 4000

gulden niet en ging terug naar Beets. In juli 1940 kon hij

het schilderij echter gemakkelijk voor 5000 gulden verkopen

aan zijn collega Hoogendijk, die het een maand later voor

30.000 gulden weer verkocht aan één van de inkopers

van het Führermuseum.

Het portret door Van den Tempel is niet het enige

onverkochte werk uit de veiling van Beets dat in de daarop

volgende maanden een sterke waardestijging onderging.

Zo was er voor een tekening door de zestiende-eeuwse

kunstenaar Pieter Coecke van Aalst in april niemand die zelfs

maar 20 gulden wilde bieden, maar in oktober kon Beets

deze tekening voor 250 gulden aan Alois Miedl verkopen.

In de periode 1940-1945 stegen de prijzen voor schilderijen

op de Nederlandse kunstmarkt explosief. Volgens een na-

oorlogs rapport van de kunsthandelaar Evert Douwes waren

de prijzen voor oude schilderijen in 1943 zes keer zo hoog

als in 1940 en die voor werken uit de romantische school

zelfs acht keer zo hoog. Een van de belangrijkste Duitse

afnemers voor negentiende-eeuwse schilderijen was de

kunst handelaar G. Paffrath in Düsseldorf. Bijna negentig

werken uit de huidige NK-collectie zijn door zijn handen

gegaan en het merendeel daarvan bestaat uit werken uit

de romantische school.

Winterlandschap met schaatsers PAGINA 32 >

CHARLES LEICKERT, 1818 - 1907

1866, doek 82,5 x 122 cm, RCE, NK2060

Page 19: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

3332

HOOFDSTUK III

JOODSE KUNSTHANDEL TIJDENS DE BEZETTING

Page 20: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

3534

Zakboekje van Jacques Goudstikker

1940 STADSARCHIEF AMSTERDAM

Toen Jacques Goudstikker op 14 mei 1940 vluchtte uit

Nederland, nam hij het zwarte zakboekje, dat de inventaris

vormde van zijn gehele collectie schilderijen, tekeningen en

beelden, met zich mee. Het bleef later in bezit van zijn

weduwe, Dési von Halban (1912-1996), en werd na haar dood

overgedragen aan het Stadsarchief Amsterdam. De

gegevens in het zakboekje zijn steeds het uitgangspunt

geweest van de erven Goudstikker bij hun speurtocht naar

de verspreid geraakte bezittingen van de kunsthandel.

Op 10 mei 1940 begon de Duitse invasie van Nederland,

na vijf dagen gevolgd door de Nederlandse capitulatie.

De vrees voor een leven onder nazibewind dreef in deze

dagen verschillende Joden tot zelfmoord of pogingen het

land te ontvluchten. Het hevige antisemitisme en de anti-

Joodse wetgeving in Duitsland en Oostenrijk vormden

een waarschuwing dat ook in Nederland maatregelen te

verwachten waren. Het bekendste voorbeeld van een Joodse

kunsthandelaar die de gebeurtenissen niet wilde afwachten,

was Jacques Goudstikker. Het lukte hem op 14 mei 1940

om met zijn gezin aan boord te komen van de laatste

Nederlandse vrachtvaarder die de haven van IJmuiden

verliet. Het schip zou na een tussenstop in het Verenigd

Koninkrijk koers zetten naar Zuid-Amerika. De vlucht-

poging van Goudstikker eindigde in de nacht van 15 op

16 mei met een fatale val in het ruim van het schip.

Na de paniek van de meidagen keerde de rust in het land

tot op zekere hoogte terug. Er werd een burgerlijk

bezettingsregime in Nederland gevestigd, onder leiding van

de Oostenrijkse jurist Arthur Seyss-Inquart. Deze toonde

aanvankelijk een vriendelijk gezicht. De Duitse autoriteiten

streefden naar een ‘zelfnazificatie’ van de samenleving en

wilden het Germaanse broedervolk met zachte hand naar

een (her)integratie in het Duitse Rijk leiden. Onmiddellijke

harde anti-Joodse acties zouden onrust wekken en werden

daarom contraproductief geacht. De bezetter deed het

voorkomen alsof er in Nederland geen sprake was van

een ‘Joods vraagstuk’. Intussen werden in stilte

voorbereidingen getroffen voor het isoleren en uitbannen

van het Joodse deel van de Nederlandse bevolking.

Al in de loop van 1940 verstevigde de bezetter zijn greep

op de samenleving en werd er een administratieve

scheiding doorgevoerd tussen Joden en niet-Joden.

De druk op de Joodse bevolking nam gaandeweg toe.

Stapsgewijs werden Joden uit het openbare leven geweerd,

van hun rechten ontdaan, van hun bezittingen beroofd en

ten slotte vermoord in vernietigingskampen. Deze

systematische aanpak droeg bij aan het verwoestende effect

van de vervolging. Van de circa 140.000 Joden in Neder-

land heeft 73% de oorlog niet overleefd, een percentage dat

ver uitsteekt boven dat in België, Frankrijk en Luxemburg.

Ook de plundering van Joods bezit verliep systematisch. De

Duitse autoriteiten gaven hun activiteiten een juridische

basis door hiervoor verordeningen met kracht van wet uit te

vaardigen. Voor de uitvoering van de confiscaties werden

verschillende officiële instanties opgericht. Zo ontstond

een fijnmazige roofbureaucratie. De opbrengsten van de

inbeslagnames zijn onder meer gebruikt om de deportatie

van de Joden te betalen.

KUNSTMARKT

De meeste belangrijke kunsthandels verkochten tijdens

de bezetting rechtstreeks aan Duitse afnemers. Ook voor

Joodse handelaren was er aanvankelijk gelegenheid om

winst te maken. In het begin van de oorlog was het voor

deze bevolkingsgroep nog niet verboden om zaken te doen.

Toch zullen velen van hen, zeker degenen die de politieke

ontwikkelingen in Duitsland hadden gevolgd of aan

den lijve hadden ondervonden, hebben gevreesd dat

dit niet lang zou duren.

Page 21: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

3736

De beeltenissen van het echtpaar Ram werden in 1930 door

Jacques Goudstikker gekocht van zijn Berlijnse collega

Cassirer, maar waren in mei 1940 nog onverkocht. Ze

behoorden tot de werken die in 1940 werden gekocht door

Hermann Göring. Na de oorlog zijn de beide schilderijen

naar Nederland teruggevoerd. In 2006 heeft de

Nederlandse Staat ze aan de erven Goudstikker

teruggegeven, tezamen met een groot aantal andere

werken uit de oude handelsvoorraad van het bedrijf.

Vervolgens kocht de Nederlandse staat de twee

portretten van Moreelse, samen met enkele andere

schilderijen, terug van de erven.

Portretten van Philips Ram en Anna StrickPAULUS MOREELSE, 1571 - 1638

1625, Doeken, 113 x 85 cm, Centraal Museum, Utrecht, bruikleen

RCE, NK2719 en NK2718

Dit schilderij bevond zich in de jaren dertig

op de Engelse kunstmarkt en werd in 1944 door

Kunsthandel A. Nijstad in Lochem via een kunstinkoper

verkocht aan de Sonderauftrag Linz. Kunsthandel Nijstad

stond vanaf 1925 onder leiding van Abraham (Bram) Nijstad

(1895-1960). De firma was een van de Joodse kunst handels

die de bezettingstijd ongeschonden doorkwam door

‘Selbstarisierung’. In 1941 werd de onderneming

Bergmeer met herten en vogelsABRAHAM HONDIUS, 1625 - 1695

Doek, 81 x 104 cm, RCE, NK1759

overgedragen aan een niet-Joodse kunsthandelaar,

J.H. Borghouts in Utrecht. De procuratiehouder van het

bedrijf nam de zaken in Lochem waar voor de duur

van de oorlog. Nijstad zelf kreeg aanvankelijk

bescherming van een van Hitlers kunstinkopers, maar

later zijn hij en zijn zonen Harts en Saam opgepakt.

Zij hebben alle drie de oorlog overleefd en na hun

terugkeer de firma weer opgebouwd.

Page 22: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

3938

Veel transacties op de kunstmarkt vonden plaats zonder

directe druk of intimidatie. Sommige Duitse kopers konden

teruggrijpen op een netwerk dat al voor de oorlog was

ontstaan. De Amsterdamse kunsthandelaar Evert Douwes

schreef in een rapport uit 1948: ‘De Museum-Directeuren

kwamen kijken of er voor hun museum nog aanwinsten te

vinden waren, daaronder waren er met wie wij jarenlang

contact hadden gehad en met wie wij, door onze gelijk-

gestemde belangstelling, in de loop der jaren min of meer

bekend of bevriend waren geraakt’. Toch kon een Duitse

klant aan de deur een beklemmende ervaring zijn. Vrijheid

van handelen was in deze tijd een relatief begrip, zeker voor

een Joodse ondernemer. Dat laatste ondervond onder meer

de kunsthandelaar Gustav Cramer uit Den Haag, die

wegens zijn Joodse afkomst in de jaren dertig uit Duitsland

was uitgeweken. In juli 1940 kreeg hij de Duitse

kunsthistoricus en museumdirecteur Hans Posse op

bezoek. Deze verwierf op grote schaal kunst in Nederland

voor een in Linz op te richten Führermuseum en andere

collecties. Posse zou twee bekende schilderijen van

Italiaanse meesters van Cramer hebben opgeëist, waarbij

hij zelf de prijs bepaalde. Cramer was ‘als uit Duitsland

uitgeweken Jood uiteraard niet bij machte zich tegen deze

gedwongen verkoop van deze schilderijen te verzetten’.

De broers Benjamin en Nathan Katz (1891 - 1962 en 1893 - 1949) in hun winkel in Dieren1936

Tijdens de oorlog trad de firma Katz in liquidatie.

Om de handel te kunnen voortzetten, werd in 1941 een

vennootschap opgericht met niet-Joodse zakenrelaties van

de familie Katz als directeuren. In het begin van de oorlog

deden de broers Katz op grote schaal zaken met Duitsers.

Daarnaast werd van Nathan Katz verwacht dat hij in de

gaten hield welke werken op de Nederlandse kunstmarkt

van belang konden zijn voor de collectie van Hitler.

De verdiensten van de broers Katz voor de Führercollectie

boden hun tijdelijke bescherming. Toen de situatie voor

Joden in Nederland kritieker werd, maakte de familie

vluchtplannen. Nathan Katz kreeg in 1942 toestemming

voor een vertrek naar Zwitserland, later gevolgd door de

emigratie van 25 van zijn familieleden via Spanje naar Zuid-

Amerika. In ruil hiervoor speelde Nathan Katz een

mansportret van Rembrandt in handen van Posse. Na

de oorlog heeft Benjamin Katz de kunsthandel in Dieren

voortgezet, tot zijn overlijden in 1962.

Page 23: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

4140

ARISERING VAN DE JOODSE

KUNSTHANDEL

Naast de aankopen op de kunstmarkt wist de bezetter

ook op een andere manier cultuurgoederen te verwerven.

De Jodenvervolging bracht een veelheid aan kunstschatten

binnen handbereik, onder meer uit de Joodse kunsthandel.

Een belangrijke stap in het in toenemende mate isoleren

van de Joodse bevolking, was de ‘Entjüdung’ van de

Nederlandse economie, wat neerkwam op het weren van

Joden uit het bedrijfsleven. In september 1940 werd

gefluisterd dat de Duitse autoriteiten zouden beginnen met

de onteigening van Joodse ondernemingen. Kort daarna

zou blijken dat dit geen loze geruchten waren. In oktober

1940 werd een verordening uitgevaardigd die bepaalde

dat alle bedrijven waarin Joden een zekere invloed hadden,

zich moesten laten registreren bij de Duitse autoriteiten.

Onheilspellend was dat in deze verordening nauwkeurig

werd gedefinieerd wat men onder een ‘Jood’ moest

verstaan. In maart 1941 werd zonneklaar wat de bedoeling

van de verplichte registratie was, toen de verordening tot

verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven volgde

(VO 48/41. Op basis hiervan konden de Duitse autoriteiten

beheerders (Treuhänder) bij ondernemingen aanstellen

die de rechten van de eigenaren of bestuurders geheel

overnamen. Zo kon de bezetter vrij over de bedrijven

beschikken. Het streven was om kleinere Joodse zaken

zoveel mogelijk te liquideren en om economisch

belangrijke ondernemingen onder beheer te stellen of

te verkopen. Bij de eerste groep werden zogenaamde

Liquidationstreuhänder benoemd en bij de tweede

Verwaltungstreuhänder (kortweg Verwälter). De kosten

hiervoor moesten de ondernemingen zelf betalen.

Ongeveer 22.000 bedrijven hebben zich aangemeld.

Hiervan zijn er circa 9000 tot 13.000 opgeheven en circa

2000 ‘geariseerd’, dat wil zeggen onder beheer gesteld

of verkocht aan een ‘arische’ koper. Daarnaast werd aan

ongeveer 2000 bedrijven ‘Selbstarisierung’ toegestaan,

waarbij de Joodse directeur of bestuurder met toestemming

van de verantwoordelijke instanties werd vervangen door

een niet-Joodse. Dit betrof in het algemeen zaken met een

beperkte Joodse invloed. Wat er met de overige bedrijven

is gebeurd, is onbekend.

Ook de kunsthandel werd door de maatregelen getroffen.

Deze bedrijfstak was het sterkst vertegenwoordigd in

Amsterdam, dat van oudsher een bloeiend Joods leven

kende. Een relatief groot gedeelte van de Amsterdamse

kunsthandelaren en antiquairs was van Joodse afkomst.

Hieronder bevonden zich verschillende Duitse en

Oostenrijkse ondernemers die na de machtsovername

van Hitler hun land waren ontvlucht. Een voorbeeld is

de Berlijnse kunsthandelaar Albert Heppner, die in 1933

met zijn echtgenote emigreerde en in Amsterdam een

schilderijenhandel begon. De internationaal opererende

Oostenrijkse kunsthandelaar Kurt Walter Bachstitz koos

in 1937 voor Den Haag als thuisbasis. In deze stad had hij

al in 1920 de Bachstitz Gallery opgericht. Na de Duitse

inval in Nederland in mei 1940 raakten Joodse

vluchtelingen alsnog of opnieuw in het nauw.

In 1941 werden Joodse burgers steeds nadrukkelijker

gescheiden van de rest van de samenleving. Zij moesten

onder meer hun vermogen inleveren, kregen verbods-

bepalingen voor openbare gelegenheden, werden geroyeerd

bij verenigingen en mochten niet meer zonder toestemming

reizen. Door de toenemende ontrechting werd het leven en

Dit schilderij bevond zich op de kunstmarkt in Londen,

Brussel en Amsterdam, voordat het in de jaren dertig

in het bezit kwam van Kunsthandel Katz in Dieren. Tijdens

de bezetting van Nederland deden de gebroeders Katz

niet alleen zaken met de firma Goudstikker-Miedl, maar

verkochten zij ook talrijke werken rechtstreeks naar

Duitsland. Het stilleven van Van Son was een van

de vele kunstwerken die werden gekocht door de Duitse

museumdirecteur Hans Posse, die onder meer belast

was met de inrichting van het Führermuseum in Linz.

Stilleven met kreeft en fruitJORIS VAN SON, 1623 - 1667

Doek, 120 x 170 cm, RCE, NK2388

Page 24: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

4342

de beroepsuitoefening van Joden steeds moeilijker, ook

voor kunsthandelaren. Verordening 48/41 legde de basis

voor de ‘Entjüdung’ van de Joodse kunst handel.

Verschillende maatregelen volgden. Zo werd in het najaar

van 1941 bij een onverwachtse actie een reeks kunst- en

antiekzaken gesloten en verzegeld. In dezelfde periode

werd kunsthandelaar P. de Boer, de plaatsvervangend

voorzitter van de Vereniging van Handelaren in Oude

Kunst in Nederland (VHOK), ontboden op het kantoor

van de Beauftragte voor de stad Amsterdam. Daar werd

hem gesommeerd de Joodse leden van de vereniging te

berichten dat zij hun lidmaatschap moesten opzeggen.

Daarnaast kregen tientallen Joodse bedrijven te maken

met de Dienststelle Mühlmann, een organisatie die zich

toelegde op het verwerven van kunst voor nazi-Duitsland.

De Dienststelle werd geleid door de Oostenrijkse kunst-

historicus Kajetan Mühlmann, een persoonlijke vriend

van Seyss-Inquart die eerder kunstschatten in Polen had

geroofd ten bate van het Derde Rijk. Mühlmann en zijn

medewerkers gingen na of er in Joodse kunsthandels

belangwekkende objecten aanwezig waren. Grote

hoeveelheden kunstwerken werden ‘overgenomen’.

Deze voorwerpen zijn doorgesluisd naar naziprominenten

en andere afnemers, of verkocht in veilinghuizen

in Duitsland en Oostenrijk.

De Duitse autoriteiten maakten een zorgvuldige

inventarisatie van de Joodse kunsthandels in Nederland.

De financiële situatie en overige omstandigheden van

elk bedrijf werden in kaart gebracht. Daarna volgde een

beslissing over hun toekomst. De meeste ondernemingen

zijn geliquideerd. Verschillende andere, vaak meer

winstgevende zaken kregen een Duitse of Nederlandse

Verwalter. Een gedeelte van deze bedrijven werd na verloop

van tijd verkocht, soms aan de beheerder zelf, of is alsnog

opgeheven. Een beperkt aantal Joodse kunsthandels

mocht ‘Selbstarisierung’ doorvoeren.

De aangestelde beheerders waren lang niet allemaal vak-

kundig. Het tekort aan ervaren krachten zorgde ervoor

dat soms één persoon werd aangesteld bij een reeks van

bedrijven. Ook waren er nogal eens wisselingen in het

beheer van een zaak. Volgens de richtlijnen moesten

Verwälter zorg dragen voor een voorbeeldige nationaal-

socialistische bedrijfsvoering. Dit betekende onder meer

een verwijdering van alle Joden in de onderneming.

Wanneer een behoorlijke voortzetting van het bedrijf

hiermee onmogelijk werd, mocht een uitzondering worden

gemaakt. Wel moest er in dat geval voor worden gezorgd

dat deze Joden geen invloed op de leiding uitoefenden en

dat zij zo snel mogelijk alsnog verwijderd werden. In de

praktijk was bij Verwälter sprake van onderling sterk

variërende taakopvattingen. De ene bemoeide zich

nauwelijks met het bedrijf, terwijl de andere de touwtjes

juist strak in handen hield. Sommige beheerders waren

primair gericht op zelfverrijking en plunderden de zaak,

terwijl ze weinig tot geen bekommernis toonden om het

lot van de Joodse eigenaren en hun families. Anderen

daarentegen probeerden de firmanten zo lang mogelijk

aan het werk te houden, grepen meermalen in om te

voorkomen dat deze werden weggevoerd en wisten

opheffing van het bedrijf op de lange baan te schuiven.

Deze twee uitersten, en het hele spectrum daar tussenin,

komen op indrukwekkende wijze naar voren in naoorlogse

getuigenissen van Joodse overlevenden.

Hermann Göring op de stoep van Kunsthandel Goudstikker-Miedl, Herengracht 458, Amsterdam1941

Göring zocht stukken voor zijn verzameling vaak zelf

uit en was daardoor niet alleen afhankelijk van de

speurzin en adviezen van zijn agenten en inkopers.

Page 25: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

4544

Doorwaadbare plaats met boerenwagen PAGINA 46 >

JAN SIBERECHTS, 1627 - ca. 1700

Doek, 117 x 105 cm, RCE, NK1687

Dit schilderij is in de jaren dertig op de Engelse kunstmarkt

gekocht door kunsthandel Houthakker in Amsterdam en

eind 1940 van Houthakker verworven door Dienststelle

Mühlmann, een Duitse instantie die was opgericht om

kunstwerken voor Duitsland te verwerven. Het schilderij

werd opgenomen in de collectie van het Führermuseum in

Linz. Na de oorlog deed Houthakker aangifte van

gedwongen verkoop, maar hij zag af van de mogelijkheid

van minnelijk rechtsherstel.

Verschillende handelaren pasten camouflagetactieken toe

om hun bedrijf aan de macht van de Duitse autoriteiten te

onttrekken. Soms slaagden zij erin om hun zaak te redden

door deze over te doen aan niet-Joodse vrienden of

bekenden. Een voorbeeld is de kunsthandel van Bernard

Houthakker aan het Rokin in Amsterdam. Dit bedrijf bleef

behouden doordat het in 1941 werd overgenomen door een

‘arische’ vennootschap, de kunsthandel Rembrandt van

Rijn N.V. De reddingsactie liep gevaar toen onverhoeds

toch een Duitse beheerder over de zaak werd aangesteld.

Dit was een voormalige caféhouder uit Berlijn, die vrijelijk

over alle eigendommen van de firma dacht te kunnen

beschikken en zijn eigen zakken vulde ten koste van

de onderneming. Na een tijd werd dit bekend bij de

verantwoordelijke Duitse instanties en verloor hij zijn

lucratieve functie. Een ander voorbeeld is de antiekhandel

S. van Leeuwen aan het Noordeinde in Den Haag. De

eigenaar van deze eenmanszaak, Salomon van Leeuwen,

mocht van een in 1942 aangestelde Verwalter niet meer

in het bedrijf komen en dook onder. Hij had echter een

vertrouweling in de zaak. Deze wist in 1944 gedaan te

krijgen dat de firma werd geschonken aan de volwassen

dochter en het zoontje van Salomon van Leeuwen, die

allebei een niet-Joodse moeder hadden. Hierbij ging wel

een bedrag van 8000 gulden verloren, want de Verwalter

eiste een afkoopsom voor zijn vertrek.

In 1942 werd de situatie voor de Joodse bevolking in

Nederland levensbedreigend. Joden werden gedeporteerd

en naar kampen weggevoerd. Wie zich nog mocht of kon

vertonen in zijn zaak, nam grote risico’s. Onder niet-Joodse

kunsthandelaars bevonden zich mensen die op

onbeschaamde wijze profiteerden van de nood van hun

beroepsgenoten. Er werden echter ook handen uitgestoken

en hulppogingen ondernomen. Velen vertoonden een

combinatie van reacties, waarin zowel eigenbelang als

compassie te herkennen zijn, zonder dat de grens tussen

beide altijd scherp te trekken is. De naoorlogse getuigen-

verslagen uit de archieven laten zien hoe complex deze

problematiek is en hoezeer de visies op iemands

gedragingen tijdens de bezetting uiteen konden lopen.

NA DE BEVRIJDING

Op een bewogen vergadering van de VHOK in Amsterdam

op 28 mei 1945 vertelden de aanwezigen wat ze over het lot

van hun vakbroeders wisten en werd een moment stilte in

acht genomen. Sommige Joodse handelaren en hun

gezinnen hebben de oorlog overleefd, bijvoorbeeld door

onder te duiken of doordat zij in aanmerking kwamen voor

uitzonderingsregelingen. Vele anderen zijn gedeporteerd

en vermoord in vernietigingskampen. Wie na de bevrijding

terugkeerde, vond bij thuiskomst niet zelden een

geplunderd bedrijf dat vanaf de grond moest worden

opgebouwd. De overlevenden of hun nabestaanden gingen

bovendien een vaak langdurig en moeizaam proces van

rechtsherstel tegemoet.

Het is niet goed mogelijk om een compleet beeld te krijgen

van de financiële omvang van de liquidaties en verkopen

van Joodse bedrijven in Nederland. Veel van de archieven

die hierover duidelijkheid zouden kunnen geven,

zijn vernietigd, verdwenen of niet meer volledig.

Schattingen van zowel tijdens als na de oorlog,

ze variëren van circa 150 miljoen tot circa

600 miljoen gulden.

Bernard Houthakker (1884 - 1963, rechts) met zijn broers Eduard Abigedor en Josephus Houthakker1920

Kunsthandel Houthakker werd in 1909 opgericht door

Bernard Houthakker en was vanaf 1926 gevestigd aan

het Rokin 98 in Amsterdam. Houthakker was een van

de drijvende krachten achter verschillende initiatieven

van de Nederlandse kunsthandel, zoals de grote nationale

tentoonstelling van oude kunst in het Rijksmuseum in 1929.

Hij was vanaf de oprichting in 1911 tot 1941 secretaris van

de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland

en werd na de bevrijding in 1945 voorzitter (tot 1954).

Om de anti-Joodse maatregelen van de bezetter te

omzeilen, liet Houthakker zijn zaak in 1941 overnemen

door ‘arische’ bekenden. Desondanks trad een voormalige

caféhouder uit Berlijn enige tijd als beheerder over de zaak

op en bracht het bedrijf veel schade toe. Bernard

Houthakker behoorde tot de zogenoemde Barneveldgroep.

Deze bestond uit enige honderden personen die om

bijzondere redenen in eerste instantie in Barneveld en

Doetinchem zijn ondergebracht. Vanuit Barneveld is

Houthakker via Westerbork naar Theresienstadt weggevoerd

en uiteindelijk met andere leden van de Barneveldgroep in

februari 1945 ‘uitgeruild’ naar Zwitserland. In 1946 nam hij

zijn oude kunsthandel weer over.

Page 26: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

4746

HOOFDSTUK IV

JOODSE VERZAMELAARS TIJDENS DE BEZETTING

Page 27: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

4948

Het naziregime was in alle bezette landen uit op een

zo volledig mogelijke bezitsonteigening van de Joden.

De methoden waarmee zij deze doelstelling

verwezenlijkten, verschilden sterk van land tot land. Zo

vonden in Oost-Europa de moord op de Joden en de roof

van hun bezittingen dikwijls plaats op dezelfde locatie en

op hetzelfde moment. In de bezette landen van West-

Europa creëerden de nazi’s een fysieke afstand tussen

de roof van de eigendommen van hun slachtoffers en de

plekken waar zij werden omgebracht. Daarnaast zijn er

grote verschillen in het tempo van de roof en de processen

die daarmee gepaard gingen. In tegenstelling tot

bijvoorbeeld Oostenrijk, waar direct na de Anschluss in

1938 dezelfde anti-Joodse maatregelen in stelling werden

gebracht die in de jaren daarvoor al in nazi-Duitsland

waren ontwikkeld, werd in Nederland langer de tijd

genomen om dergelijke maatregelen te implementeren.

Zoals in het voorgaande hoofdstuk al werd vermeld, werd

de Jodenvervolging in Nederland doorgevoerd als een

stapsgewijs, zorgvuldig geregisseerd proces waarvan het

fundament bestond uit juridische en ambtelijke regelingen.

De roof van cultuurgoederen vond op dezelfde manier

plaats. Zowel de onteigening van Joodse kunsthandels als

de roof van eigendommen van Joodse verzamelaars verliep

als een bureaucratische proces.

VIJANDELIJK VERMOGEN

Na de capitulatie van het Nederlandse leger op 15 mei 1940

bezetten de nazi’s het land. Daarbij bleef de bestaande

Nederlandse bestuursstructuur grotendeels gehandhaafd.

Nederland werd onder een civiel bestuur geplaatst, onder

leiding van Arthur Seyss-Inquart.

Aanvankelijk gaf hij prioriteit aan het herstel van de

openbare orde en het winnen van de Nederlandse bevolking

voor het nationaalsocialisme. In deze eerste fase van de

bezetting vond geen grootscheepse roof plaats, maar

werden wel specifieke categorieën goederen in beslag

genomen. Het betrof met name objecten uit zogenaamd

Feindvermögen, dat het eigendom was van vijanden van

Duitsland, zoals de Britten, of van Nederlanders die zich op

vijandelijk gebied bevonden. Deze eigendommen moesten

op basis van verordening VO 26/40 van juni 1940 onder

Duits beheer worden gesteld. Een deel van

dit vijandelijk vermogen behoorde toe aan Joodse

vluchtelingen, al dan niet afkomstig uit Duitsland.

Na de machtsovername van Hitler in 1933 vormde

Nederland een toevluchtsoord en doorgangsland voor

enkele tienduizenden Joden die op de vlucht waren

geslagen voor het nationaalsocialisme. De meesten van

hen reisden verder naar andere landen, maar lieten soms

bezittingen in Nederland achter. Na de Duitse inval werden

deze eigendommen, zoals opgeslagen inboedels

bij transportbedrijven, zo snel mogelijk in beslag genomen.

Voor het beheer van deze geconfisqueerde huisraad werd

de Sammelverwaltung feindlicher Hausgeräte (SFH) in het

leven geroepen. Deze organisatie, die gevestigd was

in Scheveningen, bood belangrijke Duitse afnemers

gelegenheid om de beste kunstwerken en antiquiteiten uit

het in beslag genomen bezit te verwerven. Van de overige

goederen is een gedeelte verhuurd aan Duitse ambtenaren

in Nederland of overgebracht naar Duitse steden

die getroffen waren door luchtaanvallen. Veruit

de meeste objecten van Joodse herkomst zijn echter

in Nederland geveild.

Veiling bij de firma Van Marle & Bignell, Den Haag1941

Het Haagse veilinghuis Van Marle & Bignell kwam gedurende

de bezetting van Nederland tot grote bloei door de vele

verkopen dat het in opdracht van de Duitsers heeft

uitgevoerd. Vooral voor de Sammelverwaltung feindlicher

Hausgeräte werden duizenden objecten geveild.

Page 28: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

5150

Dit schilderij behoorde tot de collectie van Catalina von

Pannwitz-Roth (1876-1959), een Argentijnse van Joodse

afkomst. Zij was de weduwe van de welgestelde Duitse

advocaat Walter von Pannwitz, die een mooie schilderijen-

collectie had opgebouwd van meesters uit de 15e tot en met

17e eeuw. Na het overlijden van Walter von Pannwitz in 1920

vestigde zijn weduwe zich met hun dochter Ursula op

buitenplaats De Hartekamp in Heemstede en maakten deze

tot een ontmoetingsplek van de Duitse hogere kringen. Zij

was hecht bevriend met de voormalige Duitse keizer

Man met baard en tulbandNAVOLGER VAN REMBRANDT

Paneel, 73 x 59,5 cm, RCE, NK1602

Wilhelm II en ontving leden van de prinselijke familie Von

Lippe-Biesterfeld op haar landgoed. Ook bestonden

vriendschapsbanden met het gezin van de bankier Fritz

Gutmann, die het nabij gelegen Huize Bosbeek bewoonde.

Dankzij haar kunstcollectie lukte het Von Pannwitz om

tijdens de oorlog uit Nederland te vluchten. In oktober 1940

verkocht zij zes schilderijen aan Hermann Göring, in ruil voor

onder meer een uitreisvisum voor Zwitserland. Werken van

Rembrandt stonden in hoog aanzien bij de nazi-top. In hun

onderlinge strijd om schilderijen van deze kunstenaar te

bemachtigen, zal de destijds nog aan Rembrandt

toegeschreven Man met baard en tulband een

begerenswaardig bezit voor Göring zijn geweest.

Na de bevrijding zag de weduwe Von Pannwitz af van

minnelijk rechtsherstel voor de schilderijen uit de collectie

Göring. Deze werken behoren nu tot de NK-collectie.

het echtpaar May-Fuld als vijandelijk bezit geveild

in Amsterdam.

Een organisatie die van meet af aan actief was bij het

opsporen en vergaren van kunst, was de Dienststelle

Mühlmann. Dit bureau, waarover in hoofdstuk V meer te

lezen is, had tot taak om waardevolle objecten op te sporen

en toe te spelen aan Duitse kopers, waaronder

vooraanstaande nazi’s. Het bureau onderzocht onder meer

of er interessante objecten uit vijandelijk vermogen

aanwezig waren bij Nederlandse kunsthandels.

Kunsthandelaar Houthakker vertelde na de oorlog dat een

delegatie van de Dienststelle naar zijn zaak was gekomen

om daar ‘zeer nauwkeurig alles na te snuffelen’. Een

schilderij van Jan Swart van Groningen was gedeeltelijk

bezit van een firma in Londen en werd tegen betaling

Een voorbeeld is de kostbare inboedel van Milly Antonia

von Friedländer-Fuld, de weduwe van een Duitse

steenkolenmagnaat. Zij vertrok in 1939 uit Nederland

en liet een deel van haar bezittingen achter bij het

transportbedrijf De Gruyter & Co in Amsterdam. Daar

werden de goederen in 1941 in beslag genomen en later

zijn ze voor het merendeel in Den Haag geveild. Ook

suïcide kon kunstbezit al in de eerste fase van de oorlog

binnen het bereik van de bezetter brengen. De vrees voor

een toekomst onder nazibewind dreef vele Joden er in

de meidagen van 1940 toe om de macht over hun lot

in eigen hand te houden. Onder meer de bankier en

kunstverzamelaar Paul May en zijn echtgenote Rosine Fuld

maakten op 15 mei 1940 een einde aan hun leven. Hun

dochter Ellen was met haar gezin uit Nederland gevlucht

en in 1941 werd een deel van de waardevolle boedel van

Page 29: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

Interieur van De Hartekamp in Heemstede, de woning van Catalina von Pannwitz.

5352

overgenomen. Houthakker verklaarde hierover:

‘Het was mij als Jood natuurlijk niet mogelijk dit te

voorkomen en de koop kwam tegen mijn zin - onder

dwangpositie - tot stand’.

LIRO-VERORDENINGEN

De meeste kunstconfiscaties vonden plaats van 1941 tot

1943. In januari 1941 werden alle Joden verplicht zich

te laten registreren. Vanaf maart 1941 werden Joodse

bedrijven onder Duits beheer geplaatst. Deze beheerders

konden de onderneming liquideren of verkopen. In

augustus van dat jaar werden Joden vervolgens op basis van

de Eerste Liro-Verordening (VO 148/41) gedwongen hun

geldelijke vermogens, waaronder effecten, onder te brengen

bij de bank Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat

(Liro) te Amsterdam. Dit was een roofinstantie die door de

Duitsers was opgezet als filiaal van de gelijknamige Joodse

bankiersfirma aan de Nieuwe Spiegelstraat in Amsterdam.

In feite had de roofinstantie niets met het gerenommeerde

Joodse bedrijf te maken en was de naam slechts over-

genomen om onrust over de inleverplicht te voorkomen.

De bezetter deed het voorkomen alsof Liro het Joods

vermogen zou beheren. Het werkelijke doel was echter

totale onteigening. In mei 1942 werd de inleverplicht

uitgebreid. Op grond van de Tweede Liro-Verordening

(VO 58/42) moesten joden vanaf toen ook andere

vermogenswaarden bij Liro inleveren, waaronder

‘collecties van alle soorten kunstvoorwerpen,

voorwerpen van goud, platina of zilver, alsmede bewerkte

en onbewerkte edelstenen, halfedelstenen en parels’.

Vanaf dat moment stroomden enorme aantallen

goederen binnen bij de roofinstelling.

Bij Liro werden de ingeleverde objecten verwerkt door een

speciale afdeling. De beste kunstwerken en antiquiteiten

werden apart gehouden voor belangrijke Duitse kopers,

met een voorkeursrecht voor onder meer de Dienststelle

Mühlmann. De grote massa van de Liro-goederen

kwam terecht op de Duitse en Nederlandse kunstmarkt,

onder meer in Amsterdam en Den Haag. Tal van

Nederlandse personen en bedrijven hebben geprofiteerd

van de verkoop van roofgoed. Veilinghuizen waarvan

al tijdens de oorlog bekend was dat ze grote hoeveelheden

Joods bezit onder de hamer brachten, waren Van Marle

& Bignell in Den Haag en Mak van Waay in Amsterdam.

Het eerste veilinghuis werd vooral ingezet bij de verkoop

van ‘Joods vijandelijk bezit’ en het tweede bij de verkoop

van Liro-goederen.

DE NEDERLANDSE MUSEA

De Duitse autoriteiten hebben de collecties van

Nederlandse musea grotendeels ongemoeid gelaten,

op een paar belangrijke uitzonderingen na, zoals het

weghalen van drie topwerken uit de zestiende-eeuwse

Duitse Renaissance uit het Rijksmuseum Kröller-Müller

en de inbeslagname van de verzameling van het Joods

Historisch Museum in Amsterdam. Wel confisqueerden

de nazi-autoriteiten kunstbezit van Joodse verzamelaars

dat ter bescherming was ondergebracht in Nederlandse

musea. Het lukte ze niet om alles op te sporen.

Verschillende musea wisten Joods kunstbezit te

beschermen. Ze hielden gegevens achter, verborgen of

vernietigden documentatie en aanvaardden voorwerpen

als ‘schenking’ om ze uit de greep van de Duitsers te

houden. Daarnaast heeft het Departement van Opvoeding,

Wetenschap en Kultuurbescherming (DOWK) geprobeerd

te bereiken dat Joods kunstbezit in de musea mocht blijven,

Page 30: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

5554

Het gebouw Sarphatistraat 47-55 in Amsterdam, waar de bezetter in 1941 de bank Lippmann, Rosenthal & Co. (Liro) vestigde

Bij de oprichting van Liro werd de indruk

gewekt dat het om een gewone bank ging,

een filiaal van de al in het midden van de

negentiende eeuw gestichte Joodse bank

van die naam in de Nieuwe Spiegelstraat.

In werkelijkheid werd de nieuwe vestiging

ingericht om Joden hun geld en waardevolle

eigendommen te laten inleveren. De vele

hier binnengekomen kunstwerken

werden verkocht.

Robert May (1873-1962) was firmant van de gerenommeerde

bank Lippmann, Rosenthal & Co. aan de Nieuwe Spiegel-

straat te Amsterdam, die in juli 1940 door de bezetter onder

beheer gesteld werd van de Duitse Verwalter A. Flesche.

May verklaarde na de oorlog dat Flesche zich als Verwalter

correct heeft gedragen.

Vanaf mei 1942 dienden Joden op basis van VO 58/42 hun

kunstvoorwerpen en andere kostbaarheden in te leveren bij

de roofbank Liro aan de Sarphatistraat. May daarentegen

kreeg opdracht het schilderij van Wieringa in bewaring

te geven bij het Rijksmuseum te Amsterdam. Daar is het in

1943 opgeëist door de Dienststelle Mühlmann, waarna het

werk in de collectie van Hermann Göring terecht kwam. May

heeft de oorlog overleefd, maar besloot na de bevrijding het

uit Duitsland teruggevoerde schilderij van Wieringa niet

terug te vragen.

Portret van een onbekende manHARMEN WILLEMSZ. WIERINGA, ca. 1590 - 1650

1643, Paneel, 71 x 54 cm, RCE, NK2558

wat in een aantal gevallen is gelukt. Hierdoor konden

verschillende Joodse eigenaren na de oorlog hun kunst-

werken terugkrijgen, al verliep het rechtsherstel

soms moeizaam.

Naast hulppogingen van musea om Joods kunstbezit te

behoeden voor Duitse inbeslagname, is het voorgekomen

dat instellingen tijdens de oorlog zelf Joodse roofkunst

verwierven, onder meer door aankopen op de kunstmarkt.

Veel van dit soort zaken zijn tientallen jaren onopgemerkt

gebleven en pas in de laatste twintig jaar aan het licht

gekomen, deels als gevolg van de museumonderzoeken

(zie hoofdstuk VII).

DEPORTATIES

In de zomer van 1942 begonnen de grootschalige

deportaties. Aanvankelijk werden mensen aangeschreven

en opgeroepen om zich te melden voor ‘werkverruiming’

in Duitsland, maar al snel werden ze direct opgepakt,

op straat of bij invallen in huizen. Ze werden vervolgens

over gebracht naar doorgangskamp Westerbork. Van daaruit

vertrok om de zoveel dagen de gevreesde trein richting het

oosten, meestal met de vernietigingskampen Auschwitz en

Sobibor als eindbestemming. In september 1943 werd de

laatste grote razzia gehouden in Amsterdam. De Duitsers

achtten de hoofdstad daarna ‘Judenrein’. In totaal zijn

tijdens de bezetting circa 102.000 uit Nederland

gedeporteerde Joden vermoord.

Page 31: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

5756

Na de deportatie van Joden werden hun woningen

leeggehaald. Hiervoor was de Einsatzstab Reichsleiter

Rosenberg (ERR) verantwoordelijk. Deze rooforganisatie

stond onder leiding van nazi-partijideoloog Alfred

Rosenberg en was in verschillende bezette landen actief,

onder meer bij de confiscatie van cultuurgoederen.

Aan het hoofd van de Nederlandse tak van de ERR

stond Albert Schmidt-Stähler, die kantoor hield aan

de Keizersgracht 264 in Amsterdam. De inboedels van

weggevoerde Joden werden eerst geïnventariseerd door

de Hausraterfassungsstelle, een ambtelijke dienst van het

Duitse bestuur. Vervolgens liet de ERR de huizen leeghalen

door Nederlandse en Duitse transportbedrijven. Dit

gebeurde tijdens de bezetting tenminste 29.000 keer.

Vanwege de veelvuldige betrokkenheid van het

Amsterdamse verhuisbedrijf A. Puls bij de ontruimingen,

ontstond in de volksmond een nieuw werkwoord: ‘pulsen’.

Goederen waar de ERR geen interesse voor had, werden

aan Liro overgedaan. Het gros van de gepulste huisraad is

na het weghalen geveild, getransporteerd naar Duitsland of

gestolen. Op deze wijze verdwenen ook op grote schaal

kunstwerken en antieke voorwerpen. Niet alles ging

verloren. Sommige mensen wisten waardevolle voorwerpen

tijdig onder te brengen bij buren en andere bekenden, in de

volksmond aangeduid als ‘bewariërs’. Een gedeelte daarvan

is na de oorlog aan Joodse overlevenden teruggegeven,

maar een deel bleef waar het was.

ONVRIJWILLIGE VERKOOP EN RUIL

Een aanzienlijk deel van de kunst die in Duitse handen

kwam, was niet geconfisqueerd maar aangekocht.

De kunstmarkt bloeide. Veel Nederlandse handelaren

en particulieren grepen de kans om iets te verdienen met

beide handen aan. Niet elke verkooptransactie was echter

vrijwillig. Verkoop door Joodse eigenaren stond dikwijls in

direct verband met hun kwetsbare positie in een land onder

nazibestuur. Sommige eigenaren verkochten al in het begin

van de oorlog kunstwerken uit vrees voor toekomstige

confiscaties. Zo verklaarde de uit Duitsland afkomstige

koopman E.L. Branau na de oorlog dat zijn schoonvader

in 1940 en 1941 verschillende kunstwerken had verkocht,

waarbij een rol had gespeeld dat ‘man auf Grund der

Erfahrungen aus Deutschland genuegend bekannt war

mit der Tatsache, dass diese Dinge aus juedischem Besitz

doch frueher oder spaeter auf irgend eine Weise enteignet

werden wuerden’.

Ook vluchtplannen konden een reden zijn om kunst te

verkopen. De kunsthandelaar Otto Busch uit Amsterdam

verklaarde na de oorlog dat hij een schilderij van Floris van

Schooten een tijd verborgen had gehouden voor de nazi’s.

Uiteindelijk had hij het werk via een Nederlandse tussen-

persoon verkocht om weg te komen uit Nederland:

‘Daar ik in 1942 als Jood practisch niet meer over geld kon

beschikken [...]. was ik gedwongen [...] een stilleven van

Floris van Schooten, dat ik had laten onderduiken, naar

Duitsland te verkopen. De opbrengst dacht ik nodig te

hebben om naar Engeland uit te wijken, wat mij echter niet

mocht gelukken’. Ook Hugo Kaufmann, een in Amsterdam

gevestigde bankier van Duits-Joodse afkomst, hoopte

Nederland te kunnen ontvluchten. Hij verkocht in 1941

verschillende schilderijen van oude meesters in

voorbereiding op zijn geplande vertrek. Een tijd lang leek

het er op dat Kaufmann een uitreisvisum zou kunnen

bemachtigen, wanneer hij tegemoet kwam aan zekere

financiële voorwaarden van de Duitse autoriteiten.

Kaufmann voldeed aanvankelijk aan alle eisen, maar de

De herkomstgeschiedenis van veel schilderijen uit de NK-

collectie bieden nog tal van onduidelijkheden. Dit

landschap van de hand van de schilder Abraham Begeyn is

blijkens de beschikbare gegevens in de oorlogsjaren

diverse malen van eigenaar veranderd en kwam op een

zeker ogenblik terecht bij Liro. Er is echter niet bekend

welke verzamelaar of handelaar het daar heeft ingeleverd.

Veel kunstwerken uit Joods bezit die bij Liro zijn

ingeleverd, zijn na de oorlog niet meer teruggevonden.

Van de Liro-werken die wel zijn opgespoord, kon dikwijls

niet worden achterhaald wie de oorspronkelijke eigenaren

waren. De administratie van Liro was vaak onnauwkeurig

en onvolledig en delen ervan zijn in de loop der jaren

verloren gegaan.

Landschap met vestingABRAHAM BEGEYN, 1637 - 1697

Olieverf op doek, 73.5 x 131.5 cm, RCE, NK3097

Page 32: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

5958

Dit schilderij behoorde tot de collectie van de Joodse

textielfabrikant Jacques Hedeman (1879-1948) uit Almelo.

Aan het begin van de oorlog heeft Hedeman het schilderij,

tezamen met andere werken uit zijn collectie,

ondergebracht in een kluis van een Amsterdamse bank.

Deze verzameling is vervolgens ingeleverd bij de roofbank

Liro en is door de Duitsers verkocht. Hedeman slaagde

erin naar Zwitserland te vluchten en heeft de oorlog

overleefd. In 2002 kocht het Dordrechts Museum het

schilderij van Cuyp van een Duitse particulier, die het had

uitgeleend in het kader van de toen gehouden

tentoonstelling over Jacob Cuyp. Het was destijds

onbekend dat het geconfisqueerd bezit van Hedeman

betrof. Onderzoek in het kader van het landelijk project

‘Museale Verwervingen vanaf 1933’ bracht de herkomst

van het kunstwerk aan het licht. Een doorslaggevend

bewijs vormde hierbij het administratie nummer van Liro,

dat vroeger op de achterkant van het schilderij stond. In

2015 kwam het museum tot overeenstemming met de

erfgenamen van Hedeman. Beide partijen wilden dat het

schilderij voor het museum behouden bleef en daarom

heeft het museum door de uitkering van een overeen-

gekomen bedrag aan de erven Hedeman het werk

als het ware teruggekocht.

Herderin met kind in een landschapJACOB GERRITSZ. CUYP, 1594 - 1652

1627, Doek, 112 x 168 cm, Dordrechts Museum, Dordrecht, DM/002/799

nazi’s veranderden van gedachten en besloten hem niet

te laten gaan. Hij is in juli 1942 gearresteerd en werd een

paar maanden later met zijn vrouw en drie kinderen

in Auschwitz vermoord.

Naarmate de oorlog vorderde, werd het steeds moeilijker

voor Joden om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij

verloren hun inkomstenbronnen, moesten hun vermogen

inleveren bij Liro en werden steeds verder in het nauw

gedreven. In augustus 1941 gold nog een vrijstelling van de

inlevering van vermogen voor een bedrag tot 1000 gulden,

maar in mei 1942 werd dit verminderd tot 250 gulden.

Vanaf 1943 zijn de individuele bankrekeningen bij Liro

opgeheven en werden alle tegoeden op een verzamel-

rekening (‘Sammelkonto’) gestort. In deze situatie kon

kunst een laatste redmiddel zijn. Door de verkoop van

verborgen gehouden schilderijen konden mensen soms

nog net rondkomen. In een naoorlogse brief aan de rechts-

herstelautoriteiten, beschreef de advocaat en procureur mr.

H.A. Tels uit Den Haag hoe moeilijk het was geweest om

zijn gezin van vijf personen te onderhouden. De door Liro

toegezegde 250 gulden per maand voor levens onderhoud

was onvoldoende, maar werd ook nog eens onregelmatig en

soms in het geheel niet uitgekeerd. De verkoop van

kunstwerken, waaronder oud familiebezit, bood uitkomst:

‘Ik had nu een aantal mijner schilderijen

bij een vriend laten onderduiken. Ik was wel gedwongen

enkele dezer schilderijen langzamerhand te doen verkopen

[...] teneinde het hoofd boven water te houden’.

De opbrengsten waren ook gebruikt om ‘nadat wij allen

geïnterneerd waren, ons gedurende ca. 2 jaar regelmatig

voedselpakketten naar de diverse kampen te doen zenden’.

Veel Joden hebben kostbaarheden afgestaan of verkocht

in de hoop op een uitreisvergunning of een ‘Sperre’, een

vermelding op een lijst die uitstel van deportatie gaf. Soms

konden zij hiermee hun leven redden, maar vaak werden

beloftes niet ingelost of was de bescherming van tijdelijke

aard en zijn mensen na verloop van tijd toch weggevoerd.

Ook kunstwerken werden ingezet om mensen vrij te kopen.

De verzameldrang van de nazi-elite was zo groot, dat

verschillende families aan de dood konden ontsnappen

door felbegeerde schilderijen van oude meesters af te staan.

Dit geldt niet alleen voor particuliere verzamelaars, maar

ook voor kunsthandelaren. Zo droeg de Amsterdamse

kunsthandelaar P. de Boer tijdens de bezetting een

schilderij van Salomon van Ruysdael over aan een inkoper

voor het Führermuseum te Linz. Zijn vertegenwoordiger

verklaarde na de oorlog dat hij dit had gedaan om zijn

Joodse schoonouders met toestemming van de Duitsers

naar Zwitserland te laten emigreren. Dit was gelukt.

Het echtpaar was onder geleide van een ambtenaar van

de Duitse politie in Zwitserland aangekomen, waarna het

schilderij bij De Boer was opgehaald. Het is een van

de voorbeelden hoe mensenlevens konden worden gered

door een of meer kunstwerken op te offeren.

Page 33: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

6160

Transport van Joodse bezittingen door de firma Puls

Het Amsterdamse transportbedrijf A. Puls was met

regelmaat betrokken bij de door de Duitsers gewenste

ontruiming van Joodse woningen. Daardoor is ‘pulsen’ een

zelfstandig woord in de Nederlandse taal geworden voor het

leeghalen van huizen van gedeporteerden.

Interieur van de geplunderde woning van mr. Gratema, Sonsbeekweg 20 in Arnhem1945

Op 17 september 1944 begon de slag om Arnhem (Operatie

Market Garden). Duitsers en Nederlanders sloegen aan het

plunderen nadat bevel was gegeven om de stad te

evacueren. Hierbij zijn onder meer vele kunstschatten

verloren gegaan.

Page 34: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

6362

Dit schilderij was tijdens de oorlog eigendom van een

kunstverzamelaar en econoom van Duits-Joodse afkomst,

die in 1938 met zijn echtgenote naar Nederland vluchtte.

Het echtpaar was tijdens de oorlog actief in het verzet in

Enschede. Na een onderduikperiode werd de verzamelaar

in 1944 gearresteerd en gedetineerd. Hij overleefde de

oorlog, evenals zijn gezin. De verzamelaar verkocht het

schilderij in 1942 aan Kunsthandel Cassirer in Amsterdam,

die het doorverkocht aan het Wallraf-Richartz Museum in

Keulen. Het kunstwerk is na de oorlog uit Duitsland

teruggevoerd. Pogingen van de verzamelaar om het

PluimveeMELCHIOR D’HONDECOETER, 1636 - 1695

Doek, 100 x 118 cm, particuliere collectie

schilderij weer in bezit te krijgen, leidden destijds niet

tot een definitieve afwikkeling van zijn claim. In 2006 is

het werk op advies van de Restitutiecommissie alsnog

teruggegeven aan de dochter van de verzamelaar.

De commissie achtte het aannemelijk dat de eigenaar

als staatloos ingezetene van Joodse afkomst tijdens de

bezetting zijn beroep niet kon uitoefenen en genoodzaakt

was het kunstwerk te verkopen om te kunnen voorzien

in zijn levensonderhoud. Ook de omstandigheid dat hij

en zijn echtgenote deelnamen aan het verzet speelde

daarbij een rol. 

KattrekkenPHILIPS WOUWERMANS, 1619 - 1668

Doek, 68 x 97,5 cm, RCE, NK3065

Dit schilderij behoorde tot de collectie van Fritz Mannheimer

(1890-1939), een succesvolle en spraakmakende bankier van

Duits-Joodse afkomst. Zijn verzameling van internationale

allure was te bezichtigen in zijn luxueuze woning aan de

Hobbemastraat 20 in Amsterdam, in de volksmond ‘Villa

Protsky’ genoemd. Door zijn verzameldrift raakte hij al in de

eerste helft van de jaren dertig in financiële problemen,

maar zodra regelingen voor zijn schulden waren getroffen,

kocht hij weer onverminderd verder. Mannheimer overleed in

1939, twee maanden na zijn huwelijk met de Braziliaanse

Marie Annette Reiss (1917-2004). Tijdens de bezetting werd

zijn collectie via de Duitse organisatie Dienststelle

Mühlmann aangekocht voor de Sonderauftrag Linz.

Protesten van de curator van Mannheimers failliete

nalatenschap mochten niet baten.

De verzameling is na de Tweede Wereldoorlog uit

Duitsland teruggevoerd en bleef door een regeling met

de Nederlandse autoriteiten in rijksbeheer. Een deel ervan

is geveild, terwijl vele honderden andere objecten werden

behouden. Het grootste deel hiervan bevindt zich nu

in het Rijksmuseum in Amsterdam.

Page 35: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

6564

Portret van Fritz Gutmann (1886-1944) met zijn zoon Bernhard

Dit schilderij behoorde tot de collectie van de bankier

en kunstverzamelaar Fritz Gutmann (1886-1944). Het hing

in de eetzaal van zijn woning Huize Bosbeek in Heemstede.

In 1942 zag Gutmann zich gedwongen het schilderij en een

groot aantal andere kunstwerken uit zijn verzameling te

verkopen aan de Duitse kunsthandelaren Julius Böhler

en Karl Haberstock. Gutmann en zijn echtgenote vielen

in 1944 ten slachtoffer aan de Jodenvervolging.

Na de oorlog is het schilderij van Hackaert gerecupereerd

uit Duitsland. De twee volwassen kinderen van het echtpaar

Gutmann kregen het werk pas terug na tussenkomst van

de rechtsherstelrechter. Deze besliste in een vonnis van 1 juli

1952 dat de aan Böhler en Haberstock verkochte kunst-

werken moesten worden teruggegeven aan de erven

Gutmann, op voorwaarde dat de destijds ontvangen

verkoopprijzen werden overgedragen aan de Staat. Hierna

heeft de familie een aantal van de gerecupereerde werken

uitgekozen en teruggevraagd, waaronder het schilderij van

Hackaert, dat zij later verkochten. Dit werk is in 1971 door

aankoop in het bezit gekomen van het Mauritshuis.

Vele kunstwerken bleven deel uitmaken van de NK-collectie.

Na nieuwe restitutieverzoeken van de familie zijn deze

kunstwerken op advies van de Restitutiecommissie

vanaf 2002 alsnog teruggegeven.

Hertenjacht in een bos PAGINA 66 >

JAN HACKAERT,

Doek, 69 x 54 cm, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, 1039

Page 36: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

6766

HOOFDSTUK V

DUITSE VERZAMELAARS

Page 37: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

6968

De meest dominante spelers op het terrein van de

Nederlandse kunstmarkt waren Adolf Hitler en Hermann

Göring. Naast hen waren er echter nog vele andere partijen

die gedurende de jaren 1940-1945 hun slag geslagen

hebben op de Nederlandse markt. Zo opereerde een reeks

Duitse kunsthandelaren in het bezette Nederland en kocht,

soms in opdracht maar heel vaak voor eigen risico,

kunstwerken van allerlei aard. Ook diverse musea hebben

gretig van de gelegenheid gebruik gemaakt om hun

collecties uit te breiden, terwijl er daarnaast tal van

particuliere verzamelaars actief waren.

HITLER

Hitler had een persoonlijke affiniteit met kunst en

architectuur en beschouwde deze als instrument om het

volk te vervullen van de grootsheid van het Duitse verleden

en heden. Al lang voor de Tweede Wereldoorlog koesterde

hij plannen voor een nieuw museum en verzamelde hij

schilderijen, met een sterke voorliefde voor Duitse en

Oostenrijkse schilderkunst uit de negentiende eeuw. In de

loop van de tijd kregen deze idealen meer vorm en breedte.

Vanaf eind jaren dertig was het Oostenrijkse Linz het

brandpunt van zijn culturele ambities. Deze stad, vlakbij

zijn geboorteplaats, wilde hij ombouwen tot een nieuwe

culturele hoofdstad in het Derde Rijk. In het centrum zou

onder meer een glorieus museum moeten verrijzen met

hoogwaardige Europese kunstwerken

uit verschillende eeuwen. Hitler hechtte groot belang aan

dit project en besteedde er veel tijd en energie aan. Om

uitvoering te geven aan zijn plannen benoemde hij in 1939

de kunsthistoricus en museumdirecteur dr. Hans Posse tot

Sonderbeauftragter des Führers. Dit was op het eerste

gezicht niet de meest voor de hand liggende kandidaat voor

deze bijzondere opdracht.

Adolf Hitler in gesprek met de architect Hermann Giesler bij een model van het geplande Führermuseum in Linz in Oostenrijk22 APRIL 1944

Hitler wilde van zijn ‘Heimatstadt’ een economische

en culturele metropool maken. In het centrum moest

onder meer een nieuw museum verrijzen, waar het

publiek langs hoogtepunten uit de Europese

cultuurgeschiedenis werd gevoerd.

Model van het in Linz te bouwen Führermuseum dat topwerken uit de oude en moderne Europese kunst moest gaan tonen

Voor de inrichting van het museum werd Hitlers

eigen collectie op grote schaal uitgebreid met

geconfisqueerde werken en objecten die op

de kunstmarkt werden aangekocht.

Page 38: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

7170

Als gevolg van zijn steun voor moderne kunst was Posse,

die sinds 1910 directeur was van de musea in Dresden,

controversieel in nationaalsocialistische kringen. Het

lidmaatschap van de nazipartij was hem mede daarom

geweigerd. Hitler was evenwel onder de indruk van

zijn kunde. In zijn nieuwe rol was Posse onder meer

verantwoordelijk voor de collectieopbouw van het

toekomstige Führermuseum. Hij gaf daartoe leiding aan

een groep specialisten die voornamelijk kantoor hield

in Dresden. Ook onderhield hij contacten met diverse

functionarissen en adviseurs ‘in het veld’

die hem bij zijn taak ondersteunden. De organisatie is

bekend geworden onder de naam Sonderauftrag Linz.

De kern van de collectie bestond uit kunstwerken die

Hitler zelf had verzameld in de jaren dertig, voornamelijk

schilderijen van Duitse en Oostenrijkse meesters uit de 19e

eeuw. Onder de professionele invloed van Posse verschoof

het zwaartepunt van de verzameling naar oude Duitse,

Nederlandse, Franse en Italiaanse kunst. Posse nam

zijn taak uiterst serieus. In de jaren die volgden op zijn

benoeming reisde hij voortdurend door Europa,

onvermoeibaar op zoek naar topwerken van de Europese

schilderkunst voor de collectie van Hitler. Voor dit doel

werden enorme fondsen ter beschikking gesteld.

Schattingen van de totale omvang van de verzamelde kunst-

werken lopen uiteen. Een database van de Sonderauftrag

Linz van het Deutsches Historisches Museum in Berlijn

omvat circa 6700 werken, die bestemd waren voor het

Führermuseum en voor andere collecties. Een gedeelte

van deze stukken is verworven door aankopen en een

ander deel door confiscaties.

In Nederland werd Posse in zijn zoektocht ondersteund

door het Referat Sonderfragen, een ambtelijke dienst

die onder leiding stond van Felix Wickel. Deze organisatie

In augustus 1940 verkocht Kunsthandel Katz in Dieren dit

kerkinterieur, dat de firma in de jaren dertig verworven had

uit een particuliere Engelse verzameling, aan Hans Posse ten

behoeve van de collectie van het Führermuseum in Linz.

Interieur van de Laurenskerk in RotterdamCORNELIS DE MAN, 1621 - 1706

Doek, 39,5 x 46,5 cm, Koninklijk Kabinet voor Schilderijen Mauritshuis,

Den Haag, 856

De Duitse kunsthistoricus Hans Posse (1879 - 1942), directeur van de Gemäldegalerie Dresden

In de zomer van 1939 benoemde Hitler Hans Posse tot

leider van de Sonderauftrag Linz, een organisatie die onder

meer belast werd met de collectieopbouw van het in Linz

op te richten Führermuseum. In december 1942 overleed

Posse in Berlijn. Zijn opvolger als Sonderbeauftragter des

Führers was kunsthistoricus en museumdirecteur Hermann

Voss (1884-1969).

Page 39: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

7372

Dit beroemde genreschilderij van Nicolaes Maes maakte

vanaf de negentiende eeuw deel uit van de bekende

collectie Six in Amsterdam. In 1928 kwam het werk op de

Nederlandse kunstmarkt en tijdens de oorlog was het in

handen van Kunsthandel Katz in Dieren. In 1941 kocht Posse

het ten behoeve van het Führermuseum in Linz. Werken van

Rembrandt-leerling Nicolaes Maes (1634-1693) waren

erg gewild bij Duitse verzamelaars. De collectie van het

Führermuseum telde verschillende schilderijen van deze

Hollandse meester. Het betreft voornamelijk portretten

van welgestelde burgers, het genre waarmee Maes zich

na 1660 vooral bezighield.

De luistervinkNICOLAES MAES, 1634 - 1693

1657, Doek, 92 x 121 cm, Dordrechts Museum, Dordrecht, bruikleen,

RCE, NK2560

Dit schilderij werd in 1941 uit particulier Nederlands bezit

gekocht door Hans Posse, leider van de Sonderauftrag Linz.

De verkoop liep via Gustav Cramer, een kunsthandelaar van

Joodse afkomst die in 1938 vanuit Duitsland naar Nederland

was gevlucht. Hij dreef een kunsthandel aan de Javastraat in

Den Haag. Tijdens de oorlog genoot Cramer bescherming

van Posse en diens medewerker Erhard Göpel in

verband met zijn nut voor de Sonderauftrag Linz. Cramer

heeft de oorlog overleefd. Zijn kunsthandel is later

voortgezet door zijn zoon Hans Cramer.

De vaandeldragerJACOB OCHTERVELT, 1634 - 1682

1660, Doek, 65 x 57 cm, Museum Rotterdam, bruikleen, RCE, NK2374

Page 40: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

7574

GÖRING

Een geduchte concurrent van Hitler bij het afromen

van de Nederlandse kunstmarkt was rijksveldmaarschalk

Hermann Göring. Deze nazileider was een bezeten

kunstliefhebber met een sterke persoonlijke smaak.

Zijn verzameltempo lag aanvankelijk laag, maar nam

toe naarmate hij verder steeg op de politieke en

maatschappelijke ladder. Vanaf de tweede helft van de jaren

dertig gaf hij enorme bedragen uit aan zijn collectie. Zijn

vertegenwoordigers doorkruisten Europa en vaak ging

hij ook zelf op reis om aantrekkelijke werken te bekijken.

In de loop der jaren bracht hij een collectie van meer dan

vierduizend werken bijeen, deels door aankoop, deels uit

geroofd Joods bezit. In omvang en kwaliteit was het

de tweede nationaalsocialistische verzameling.

Göring begon zijn verzamelactiviteiten op basis van

kunstwerken uit oud familiebezit. Aanvankelijk waren de

objecten bedoeld voor de aankleding van zijn verschillende

residenties. Vanuit dit oogpunt verzamelde hij niet alleen

bereidde de transacties op de kunstmarkt voor, zodat Posse

op zijn reizen efficiënt te werk kon gaan. Vanaf mei 1942

werd de Duitse kunsthistoricus dr. Erhard Göpel een

onmisbare steun voor de steeds meer door ziekte

gehinderde Posse. Hij was hiervoor speciaal uit militaire

dienst gehaald en ondergebracht bij het Referat. In

december 1942 overleed Posse. In maart 1943 volgde

kunsthistoricus Hermann Voss hem op als leider van

de Sonderauftrag Linz en directeur van de Gemäldegalerie

Dresden. Voss reisde minder dan zijn voorganger. Göpel

werd de vertegenwoordiger van de Sonderauftrag in

Nederland en bleef in de jaren erna het aanspreekpunt

van Voss bij kunstverwervingen voor de collectie van het

Führermuseum. Göpel had voor de oorlog in Nederland

gewerkt en beschikte er over goede contacten. De

Amsterdamse kunsthandelaar Douwes karakteriseerde

hem in zijn naoorlogse rapport als volgt: ‘Gedreven door

zijn opdrachtgevers in Dresden, die resultaten wilden

zien, kocht hij links en rechts, gevreesd door de handel,

nagelopen door scharrelaars, kampioen in de veilingen’.

Gezicht in NijmegenCHARLES LEICKERT, 1818 - 1907

Doek, 84 x 64 cm, RCE, NK1869

Dit negentiende-eeuwse stadsgezicht was in het bezit

van een particuliere eigenares van Joodse afkomst in

Amsterdam. Tijdens de oorlog had Kunst handel De Boer

het voor haar in bewaring om te voorkomen dat het door

de bezetter werd geconfisqueerd. Toen de eigenares geld

nodig had om onder te duiken, heeft de kunsthandel het

schilderij voor haar verkocht. Het werd verworven voor

de collectie van het Führermuseum in Linz.

Na de oorlog is het stadsgezicht uit Duitsland

gerecupereerd. De dochter van de oorspronkelijke

eigenares schreef aan de rechtsherstelautoriteiten

dat haar moeder het kunstwerk niet wilde claimen

omdat ze er een redelijke vergoeding voor had

ontvangen.

Page 41: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

7776

schilderijen, maar ook antiek en ambachtelijke voorwerpen.

Naarmate zijn ambities groeiden, vormde zich het plan om

zijn landhuis Carinhall aan de Schorfheide tot een museum

om te bouwen. De kern van de collectie bestond uit

Europese werken uit de Middeleeuwen en Renaissance.

Daarnaast kreeg Göring belangstelling voor kunst uit latere

perioden, zoals schilderkunst van meesters uit de

Nederlandse Gouden Eeuw en van Franse kunstenaars

uit de achttiende en negentiende eeuw.

Volgens een naoorlogs rapport van de United States Office

of Strategic Services (OSS) was Nederland, na Frankrijk,

de belangrijkste bron van aanwinsten voor de collectie

Göring. Wanneer alleen gekeken werd naar ‘legale’

aankopen en niet naar confiscaties, zou Nederland zelfs

op de eerste plaats staan. Göring was goed op de hoogte van

de rijkdom aan kunst op de Nederlandse markt. Pal na de

Nederlandse capitulatie stuurde hij een vertegenwoordiger

op pad. Niet veel later bezocht hij Nederland persoonlijk

en ging hij langs bij verschillende kunsthandelaren, op

zoek naar aantrekkelijke kunstwerken. Meer reizen naar

Nederland volgden. Göring was volgens de OSS gesteld op

het land en had er vrienden. De belangrijkste kunstwerken

die hij hier verkreeg, zouden haast allemaal zijn verworven

bij trips in het eerste bezettingsjaar. Wie Göring op bezoek

kreeg, had volgens de Amsterdamse kunsthandelaar

Douwes zelf weinig meer in te brengen:

‘de Rijks maarschalk [bezocht] op de meest onverwachte

tijden mijn collega’s, bij wie hij eenvoudig aanwees, wat hij

wilde aankopen, geheel onverschillig dikwijls voor het feit,

dat zij beweerden met derden over sommige der werken

in onderhandeling te staan’. De belangrijkste

vertegenwoordiger van Göring in Nederland was de Duitse

kunsthandelaar Walter Andreas Hofer. Hij werkte sinds

de tweede helft van de jaren dertig als Görings persoonlijke

kunstadviseur en kocht in die tijd ook werken voor hem in

Nederland. Hofer had goede contacten in de Nederlandse

kunsthandel doordat hij in de jaren twintig jarenlang

directeur en later procureur was geweest van de Haagse

Bachstitz Gallery. Tot zijn netwerk behoorden ook Joodse

kunsthandelaren en verzamelaars. Tijdens de bezetting

speelde hij onder meer een rol bij verwervingen uit de

collecties Von Pannwitz en Gutmann. Naast Hofer bewees

ook de uit Duitsland afkomstige bankier en handelaar

Alois Miedl goede diensten aan Göring. Miedl had

een Joodse echtgenote, maar dit vormde voor de

rijksveldmaarschalk geen beletsel om zaken met hem

te doen. Miedl had na de vlucht en het overlijden van de

Joodse kunsthandelaar Jacques Goudstikker in mei 1940

diens Amsterdamse kunsthandel overgenomen. Deze

transactie was een belangrijke bron van aanwinsten voor

de collectie Göring. Ook andere personen en instellingen

hebben Göring ondersteund bij het uitkammen van

de Nederlandse kunstmarkt, zoals Erich Gritzbach,

de chef van zijn staf.

INZET VAN JOODSE HANDELAREN

EN KUNSTKENNERS

De inkopers voor de nazi-elite waren zeker niet allemaal

bevlogen nationaalsocialisten en felle antisemieten.

Verschillende van hen hadden banden met Joodse

kunstkenners in Nederland die van voor de oorlog

dateerden en die tijdens de bezetting weer werden

opgenomen. Soms gebruikten zij hun positie om oude

en nieuwe relaties te helpen of zelfs het leven te redden.

Aan dergelijke hulp zat ook een andere kant. Verschillende

Hermann Göring neemt een schilderij in ontvangstdat hij op 12 januari 1938, ter gelegenheid van zijn45ste verjaardag, ten geschenke krijgt van Adolf Hitler

Hermann Göring was een gedreven collectioneur die vanaf

het einde van de jaren twintig tot 1945 een verzameling

van duizenden schilderijen en voorwerpen van toegepaste

kunst bijeen bracht, deels door aankopen en

deels door de overname van geconfisqueerd bezit.

Aanvankelijk waren deze voorwerpen bedoeld voor

de inrichting van zijn residenties, maar later primair

voor een aan de Schorfheide bij Berlijn gepland

museum, de ‘Norddeutsche Galerie’. Ook deze

museale nazi-droom is nooit verwezenlijkt.

Page 42: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

7978

Joodse kunstkenners en handelaren zijn tijdens de

bezetting ingezet voor het verrijken van de collecties van de

top van de nazi-hiërachie. Zij adviseerden, verkenden de

markt, kochten in, stonden werken af, restaureerden, gaven

expertises of bewezen andere diensten voor de

verzamelingen van naziprominenten, in de eerste plaats

die van Hitler. In ruil hiervoor werd bescherming geboden.

Zij kregen bijvoorbeeld uitstel van deportatie, en in

uitzonderlijke gevallen zelfs een vrijstelling van het dragen

van een Davidsster of toestemming om uit Nederland te

emigreren. Voorbeelden van mensen die op deze manier

de oorlog hebben overleefd, zijn de broers Nathan en

Benjamin Katz, Abraham Nijstad, Kurt Walter Bachstitz,

Otto Busch, Vitale Bloch en Max Friedländer. Protectie

was nooit vanzelfsprekend en duurde vaak slechts zolang

het nut van iemand kon worden aangetoond. Beschermende

maatregelen moesten dikwijls door de ene Duitse dienst

worden veroverd op de andere, wat moeilijker werd

naarmate de Jodenvervolging in hevigheid toenam.

De hierboven beschreven verwervingsmethode was niet

uniek voor de kunsthandel. Joodse specialisten werden

vaker ingezet als inkopers. Zij kenden de lokale markt en

de bezetter hoopte met hun tussenkomst de weerstand te

overwinnen die sommige verkopers voelden tegen zaken

doen met Duitsers. Lou de Jong schreef in zijn standaard-

werk over de Tweede Wereldoorlog het volgende over

dergelijke praktijken: ‘Joodse inkopers zou men beter

onder de duim kunnen houden en wanneer men hun

beloofde dat men hen zoveel mogelijk tegen maatregelen

op het gebied der Jodenvervolging zou beschermen,

zouden zij ook stellig een grote activiteit ontplooien’.

De ruil van kunst tegen mensenlevens zal de betrokkenen

Venus en de drie GratiënJAN VAN NOORDT, 1623/1624 - 1676

Doek, 79 x 65,5 cm, RCE, NK1697

Walter Andreas Hofer was één van de voornaamste

kunstinkopers van Hermann Göring. In juni 1940 kocht

hij dit schilderij bij Kunsthandel P. de Boer in Amsterdam,

die het voor de oorlog verworven had uit een Haagse

particuliere verzameling. De rijksveldmaarschalk had volgens

Hofer een voorliefde voor erotische onderwerpen in de

kunst. Dit schilderij vol vrouwelijk naakt zal goed hebben

gepast bij Görings ‘goût érotique’.

Page 43: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

8180

Jachttafereel met een door een witte valk gevangen konijnFRANZ DE HAMILTON, voor 1640 – na 1702

Doek, 88 x 111 cm, RCE, NK2872

Dit zeventiende-eeuwse Duitse jachttafereel werd in 1938

aan Göring geschonken door de Oostenrijkse autoriteiten.

Het thema van het schilderij sloot aan bij één van Görings

grootste passies, de jacht. Op tal van foto’s zien we hem

poseren bij geschoten wild en andere jachttrofeeën. Hij liet

ten noorden van Berlijn het jachtslot Carinhall bouwen, waar

hij drijfjachten voor hooggeplaatste gasten organiseerde.

In 1944 deed Göring afstand van tientallen kunstwerken uit

zijn collectie, waaronder dit jachttafereel, om het aan

Vermeer toegeschreven schilderij Christus en de overspelige

vrouw te kunnen bemachtigen. Na de oorlog claimde de

Oostenrijkse regering het kunstwerk van De Hamilton bij de

Nederlandse autoriteiten, maar dit heeft niet tot een

teruggave geleid.

Dit schilderij werd in oktober 1940 door Erich Gritzbach

(1896-1968) voor de collectie Göring aangekocht bij

Kunsthandel Goudstikker-Miedl in Amsterdam. Gritzbach

was de chef van de staf van Göring en heeft een rol

gespeeld bij tal van diens kunstaankopen. In 1937 schreef hij

de biografie “Hermann Göring. Werk und Mensch”, een

propagandistisch boek over het leven van de nazileider. Het

boek verscheen in 1943 in een Nederlandse vertaling.

Riviergezicht met reizigersSALOMON VAN RUYSDAEL, ca. 1600 – 1670

1645, Doek, 61 x 85 cm, RCE, NK1823

Page 44: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

8382

In februari 1944 slaagde Hermann Göring erin de kroon

op zijn verzameling te zetten door de aankoop van een

voordien onbekend werk van Johannes Vermeer van

Delft, dat hij via Alois Miedl uit een privécollectie kon

verwerven. De hoge aankoopprijs vergde offers en de

rijksveldmaarschalk moest een deel van dat bedrag

voldoen door tientallen stukken uit zijn verzameling in

te ruilen. Toen tegen het einde van de oorlog de komende

Duitse nederlaag zich duidelijk aftekende, schonk Göring

dit schilderij aan zijn vrouw Emmy in het vertrouwen dat

dit voldoende was om haar en haar dochter financiële

zekerheid te geven. In mei 1945 werd het echter door

de Amerikaanse troepen in beslag genomen en in

oktober 1945 is het naar Nederland gestuurd.

Toen had Han van Meegeren, die verdacht werd van

collaboratie, aangezien hij een uniek werk van Vermeer

in Duitse handen had laten vallen, al bekend dat niet

Vermeer maar hijzelf de maker was van dit schilderij

en van een reeks andere in de voorafgaande negen jaar

boven water gekomen ‘Vermeers’.

Christus en de overspelige vrouwHAN VAN MEEGEREN, 1889 - 1947

1942, Doek, 100 x 90 cm, Museum de Fundatie, Heino, bruikleen

RCE, NK3394

hadden. [...] Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat hij zijn

invloed, wanneer hij daartoe aangezocht werd, steeds heeft

gebruikt om te trachten zijn landgenoten, ’t zij arisch of

niet, te helpen’.

MÜHLMANN

De onderlinge wedijver van Duitse kunstkopers en

plunderaars was groot, maar daarnaast werden allianties

gevormd en speelden verschillende mededingers elkaar

werken toe. Een organisatie die bijzonder actief was

op de Nederlandse kunstmarkt, was het bureau van de

Oostenrijkse kunsthistoricus dr. Kajetan Mühlmann.

De Dienststelle Mühlmann in Den Haag had tot taak

om informatie over kunst te verzamelen en werken te

vaak met weerzin hebben vervuld. Door afpersing

werden Joden gedwongen zich nuttig te maken voor

de verzamelingen van hooggeplaatste nazi’s. Het kwam

echter ook voor dat de ‘onmisbaarheid’ van mensen voor de

collecties van nazileiders slechts een voorwendsel was om

hen van deportatie te redden. De grens tussen utilitaire

motieven en compassie is bij de betrokken Duitse

functionarissen niet altijd scherp te trekken. Beide

dimensies zijn te herkennen in een beschrijving door

Douwes van Göpel: ‘Na Dr. Posse die aan kanker stierf,

werd Dr. Göpel door de Duitse instanties aangewezen als

diens opvolger; zelf geen overgrote kenner onzer school liet

hij zich voorlichten door enige naar hier gevluchte Duitse

Joden, die daaraan het behoud van hun leven te danken

Page 45: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

8584

De Oostenrijkse kunsthistoricus en SS-officier Kajetan Mühlmann (1898-1958)CA. 1938

In 1938 was Kajetan Mühlmann betrokken bij de Anschluss

van Oostenrijk. Hij kreeg diverse functies toebedeeld in de

nieuwe regering en was onder meer nauw betrokken bij de

confiscatie van Weense-Joodse collecties. Na de Duitse

invasie in Polen leidde hij een eenheid die verantwoordelijk

was voor een grootschalige plundering van Pools kunstbezit.

In 1940 werd Mühlmann door Arthur Seyss-Inquart naar

Nederland gehaald. Tijdens de bezetting van Nederland

heeft zijn bureau, de Dienststelle Mühlmann, zich ook in dit

land op grote schaal schuldig gemaakt aan confiscatie en

roof van cultuurgoederen.

verwerven voor het Derde Rijk. Duizenden objecten

werden doorgesluisd naar Duitsland en verkocht aan

een groot aantal verschillende afnemers, waaronder

naziprominenten, musea en kunsthandelaren. Hitler

en Göring behoorden tot de vaste klanten. De instelling

was ingebed in de Duitse bestuursstructuur. Naaste

medewerkers van Mühlmann waren Eduard Plietzsch

en Franz Kieslinger. Vooral de Duitse kunsthistoricus en

handelaar Plietzsch, die assistent was geweest van Cornelis

Hofstede de Groot, beschikte over een uitstekend lokaal

netwerk en werd gerespecteerd om zijn kennis van oude

Nederlandse schilderkunst. De verwervingsbronnen van

de Dienststelle Mühlmann waren divers. Het bureau was

niet uitsluitend gericht op roofkunst maar verwierf veel

op de open markt. Daarnaast had de organisatie door haar

speciale bevoegdheden toegang tot Joods kunstbezit.

Kieslinger was door Seyss-Inquart benoemd tot

Sammelverwalter van kunst uit geconfisqueerd vijandelijk

vermogen. Ook doorzocht de Dienststelle handels-

voorraden van onder beheer geplaatste Joodse

kunsthandels, geconfisqueerde kunst bij verschillende

Duitse bestuursorganen en particuliere eigendommen

in musea. Mühlmann, die zelf SS-officier was, werkte veel

samen met andere instanties, zoals de Sicherheitsdienst,

het Devisenschutzkommando en de Abteilung

Feindvermögen. Douwes schetste in zijn naoorlogse

rapport een onsympathiek beeld van hem. Zo zou

Mühlmann een kunsthandelaar die volgens hem

onvoldoende aan een ‘verzoek’ tegemoet was gekomen,

hebben toegevoegd dat hij het ‘in zijn macht had, niet alleen

diens zaak doch ook hemzelf “vernichten zu können”’.

Het Wallraf-Richartz Museum in Keulen kocht dit schilderij

in oktober 1941 bij de Amsterdamse kunsthandel P. de Boer.

Vanaf 1933 werd het betreffende museum geleid door

kunsthistoricus Otto Helmut Förster. Tijdens het naziregime

verkocht Förster museumstukken en verving deze door

kunstwerken die afkomstig waren uit de bezette gebieden

en uit onvrijwillig verkocht Joods bezit in Duitsland. Veel

van de in Nederland verworven werken kwamen van

Kunsthandel De Boer.

Berglandschap met reizigersJOOS DE MOMPER II, 1564 - 1635

Doek, 123 x 179 cm, RCE, NK2205

Page 46: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

8786

ERR

Een andere organisatie die in Nederland actief was bij

het vergaren van cultuurgoederen, was de Einsatzstab

Reichsleiter Rosenberg (ERR). Deze roofinstelling stond

onder leiding van Alfred Rosenberg en was door Hitler

gemachtigd om eigendommen van ‘vijanden van het

nationaalsocialisme’ te confisqueren. In Frankrijk legde

de ERR de hand op tal van collecties van Joodse eigenaren,

zoals de vermaarde collectie De Rothschild. In Nederland

bleven de werkzaamheden van de Einsatzstab op het

gebied van kunstobjecten beperkt. Volgens historicus

Gerard Aalders vond Albert Schmidt-Stähler, leider van

de Hauptarbeitsgruppe Niederlände van de ERR, dat

Nederlandse Joden als kunstverzamelaars weinig

voorstelden, zeker in vergelijking tot Frankrijk. Daarom

zou hij zich in dit land vooral op andere cultuurgoederen,

waaronder archieven en bibliotheken, hebben gericht. Bij

deze keuze zou hebben meegespeeld dat Schmidt-Stähler

in Nederland moest opboksen tegen onder meer

de Dienststelle Mühlmann, een instantie waarmee

Rijkscommissaris Seyss-Inquart zich persoonlijk

bemoeide. De ERR confisqueerde in Nederland materiaal

van vrijmetselaarsloges, het Internationaal Instituut voor

Sociale Geschiedenis (IISG), het Portugees-Israëlitisch

Seminarium Ets Haim en de Bibliotheca Rosenthaliana.

In 1942 kwamen er nieuwe taken bij. Vanaf toen

confisqueerde de ERR complete inboedels

van weggevoerde Joden (zie ook hoofdstuk IV).

Dit schilderij is tijdens de oorlog door de Duitse verzamelaar

E. Kummerlé gekocht bij Kunsthandel Goudstikker-Miedl in

Amsterdam. Later werd het opgenomen in de collectie van

het Museum der Bildenden Kunste in Leipzig. In 2012 is het

schilderij vanuit Duitsland naar Nederland gerecupereerd,

tezamen met verschillende andere werken uit de collectie

Kummerlé. Deze teruggekeerde schilderijen zijn bij de NK-

collectie gevoegd en enkele ervan zijn inmiddels aan

erfgenamen van vroegere eigenaren gerestitueerd.

Kind met pannetjeJAN WOUTERSZ. STAP, 1599 - 1663

Paneel, 54 x 33 cm, RCE, NK3758

Dit schilderij door Karel Dujardin was vanaf eind jaren

dertig in handen van Kunsthandel Hoogendijk in Amsterdam.

In december 1940 verkocht Hoogendijk het werk aan Hans

Wilhelm Hupp, directeur van het Kunstmuseum der Stadt

Düsseldorf. Het is een van de vele hoogwaardige werken

die Hupp tijdens de oorlog in de Nederlandse kunsthandel

aankocht voor zijn museum.

Venus en Adonis PAGINA 88 - 89 >

KAREL DUJARDIN, 1622 - 1678

Doek, 87 x 180 cm, RCE, NK2386

Page 47: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

8988

Page 48: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

9190

Dit monumentale portrait historié met een familie waarvan

de vrouw de rol van Caritas vervult, is tijdens de oorlog

door Kunsthandel Paech verkocht aan het Kunstmuseum

der Stadt Düsseldorf. Walter Paech, een in Amsterdam

gevestigde, van oorsprong Duitse kunsthandelaar, had

het schilderij, net als zoveel van de stukken uit zijn zaak,

in België gekocht.

DUITSE MUSEA EN ANDERE KOPERS

De vertegenwoordigers van naziprominenten domineerden

de Nederlandse kunstmarkt en haalden de beste stukken

naar zich toe. In hun kielzog volgde een vloed van Duitse

kopers met kleinere beurzen, zoals kunsthandelaren,

bestuurders, officieren, ondernemers, opkopers en

scharrelaars. Naast correcte figuren kwamen er volgens

Douwes ‘ook vele van een geheel ander allooi naar hier [...],

die met meer of minder arrogance het terrein afstroopten’.

Een belangrijke categorie kopers was Duitse musea,

waarvan er sommige hun verzamelingen aanzienlijk hebben

uitgebreid. Het betrof zowel schilderijen als allerlei

kunstvoorwerpen, zoals etnografica. Volgens Max J.

Friedländer, een befaamde kunsthistoricus en oud-

museumdirecteur van Duits-Joodse afkomst die tijdens de

bezetting in Nederland was, waren het vooral stedelijke

musea die de mogelijkheid aangrepen om hun collecties aan

te vullen: ‘Die Staatlichen groszen Museen, Berlin,

München, Dresden, Cassel sind nicht bereichert worden,

dagegen haben Städte die Gelegenheit wahrgenommen,

ihren Kunstbesitz zu vergröszeren, so Namentlich

Düsseldorf, Bonn, Köln, Danzig, Breslau, Hamburg’. In het

bijzonder de stedelijke collectie van Düsseldorf zou

vakkundig zijn verrijkt met ‘klug gewählte holländische

Gemälde des 17. Jahrhundert von mittelgroszen Meistern’.

Familiegroep als Caritas PAGINA 92 >

WERNER VAN DEN VALCKERT, ca. 1580 - na 1627

Paneel, 162 x 125,5 cm, RCE, NK1785

Het Kunstmuseum der Stadt Düsseldorf, met bomschade door een luchtaanval op 3 november 1943.

Verschillende Duitse stedelijke musea maakten tijdens de

oorlog gebruik van de gelegenheid om hun museumbezit te

vergroten door aankopen in de bezette landen. Bijzonder

actief op de Nederlandse kunstmarkt was Hans Wilhelm

Hupp, sinds 1933 directeur van het stadsmuseum in

Düsseldorf. Bij Nederlandse kunsthandels werden

vakkundig schilderijen uitgekozen van goede maar

iets minder beroemde oude meesters. Tot het overlijden

van Hupp in 1943 werden hiervoor in Düsseldorf grote

geldbedragen uitgetrokken.

Page 49: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

9392

HOOFDSTUK VI

RECUPERATIE EN RESTITUTIE

Page 50: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

9594

De val van het Derde Rijk plaatste de geallieerde machten

voor een taak die uniek was in de geschiedenis: de

inbeslagname van duizelingwekkende hoeveelheden

kunstschatten die nazi-Duitsland tijdens de oorlog had

verworven, en de repatriëring hiervan naar de voormalige

bezette landen van waaruit zij waren weggevoerd. De

opmars door vijandelijk gebied leidde tot de ontdekking

van vele honderden kunst bergplaatsen op de meest

uiteenlopende en vaak onverwachte locaties, zoals

zoutmijnen, treinen, oude schuren en kastelen. De

Amerikanen en hun bondgenoten hadden de redding van

het Europese culturele erfgoed tijdens de oorlog grondig

voorbereid. Volgens eerder gemaakte afspraken zou de

kunst naar de landen van herkomst worden teruggevoerd,

een afspraak waaraan alleen de Russische bezettingsmacht

zich niet heeft gehouden. In Nederland vervulde de

Stichting Nederlandsch Kunstbezit (SNK) een spilfunctie

bij het naar beste vermogen herstellen van de geleden

culturele verliezen. Met grote toewijding werd gewerkt aan

de kunstrecuperatie uit Duitsland. Mede dankzij een goede

voorbereiding en organisatie werden al snel resultaten

geboekt. Op 8 oktober 1945 landde op luchthaven Schiphol

een vliegtuig vol meesterwerken uit de Gouden Eeuw,

verwelkomd door een ontvangstcomité van

hoogwaardigheidsbekleders. In de jaren hierna werden vele

duizenden cultuurgoederen naar Nederland gerecupereerd,

van beroemde topstukken van Rembrandt en Rubens tot

speelgoed-harlekijntjes en valse harnasstukken.

De kunstrecuperatie naar Nederland was sterk gemotiveerd

door bezorgdheid over de culturele aderlating van het

ontredderd vaderland en de drang om de teruggevoerde

cultuurschatten aan te wenden ten behoeve van het

nationale erfgoed en het herstel van het moreel onder het

Nederlandse volk. De recuperatiegoederen boden een

uitgelezen kans om een grote hoeveelheid kunstwerken

openbaar toegankelijk te maken en een ‘mobilier national’

op te richten. In een andere, maar al evenzeer op het

nationale belang gerichte opvatting, stond de geldwaarde

van de recuperatiegoederen centraal. De kunstvoorraad

zou bij verkoop een vermogen van ettelijke miljoenen

guldens opleveren, een bedrag dat de deerlijk gehavende

rijksschatkist kon aanvullen.

De belangen van de individuele beroofde burgers leken

in de eerste naoorlogse jaren bijna een bijzaak. Terwijl

de kunst zich hoger en hoger opstapelde in de depots

van de SNK, werd de teruggave aan de oorspronkelijke

eigenaren of hun erfgenamen verwaarloosd. Voor hen kon

de emotionele betekenis van de teruggevonden kunst-

schatten de geldelijke en artistieke waarde ervan verre

overstijgen. Zo omschreef een verzoeker een schilderij dat

hij hoopte terug te krijgen als ‘eine Erinnerung aus einer

schönen Vergangenheit, ein Bild, das mit mir Menschen

liebten, die mir lieb und teuer waren, deren Leben die

Hand des Tyrannen ausgelöscht hat. Nicht materielle

Erwägungen, sondern rein seelische Motive sind es,

die mir das Bild begehrenswert machen’.

Na een trage start kreeg het restitutieproces meer vaart na

een ingrijpende reorganisatie bij de SNK in 1948. Met een

nieuwe directeur aan het roer probeerde de Stichting actief

eigenaren op te sporen, onder meer door de organisatie van

drie tentoonstellingen in Den Haag en Amsterdam voor

personen die kunstwerken misten. Voor teruggave moest

wel vast staan dat een werk het eigendom van de verzoeker

was geweest en dat het onvrijwillig uit zijn bezit was

geraakt. Een eventueel ontvangen tegenprestatie moest

worden ingeleverd en daarnaast moest een onkosten-

De zoutmijnen in Altaussee in Oostenrijk, waar de Amerikaanse strijdkrachten in mei 1945 duizenden kunstwerken aantroffen, onder meer uit de collectie van het in Linz te bouwen Führermuseum

Direct na de val van het naziregime begonnen de

geallieerde autoriteiten met de inbeslagname van

kunstschatten die tijdens de oorlog uit de bezette

gebieden naar Duitsland en Oostenrijk waren gevoerd.

Page 51: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

9796

vergoeding worden betaald. Voor oorlogsslachtoffers

die alles waren kwijtgeraakt, konden deze eisen een

onneembare horde zijn.

Ondanks een restrictief teruggavebeleid van de SNK zijn er

in de jaren na de Tweede Wereldoorlog duizenden

kunstwerken teruggegeven aan de oorspronkelijke

eigenaren of hun erfgenamen. In het begin van de jaren

vijftig was de Nederlandse rijksoverheid van mening dat de

boeken konden worden gesloten. Daarom werd de SNK

opgeheven. Voor de resterende kunstvoorraad, die nog uit

duizenden werken bestond, moest een bestemming worden

gezocht. Een gedeelte dat minder belangrijk werd geacht,

werd verkocht. De overgebleven kunstwerken kwamen in

beheer van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en

Wetenschappen, om in bruikleen te worden gegeven aan

musea of ter aankleding van openbare gebouwen. Deze

werken vormen de huidige NK-collectie (Nederlands

Kunstbezit-collectie). Vandaag de dag bestaat deze

collectie nog uit ruim 4000 objecten.

VOORBEREIDINGEN

TIJDENS DE OORLOG

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd al

snel duidelijk dat de nazi’s op enorme schaal bezittingen

roofden in de bezette landen. Op 5 januari 1943 tekenden

de geallieerden in Londen de Inter-Allied Declaration,

een verdrag dat gericht was tegen de Duitse onteigenings-

methoden in de bezette gebieden. Hiermee werd een

waarschuwing gegeven die zich niet alleen keerde tegen

openlijke roof of plundering, maar ook tegen ogenschijnlijk

legale, vrijwillig gesloten overeenkomsten. De

overeenkomst van januari 1943 vormde, tezamen met

later gesloten verdragen in Bretton Woods en Parijs,

Portret van een manFRANS HALS, ca. 1583 - 1666

1640, doek, 85 x 68 cm

Frans Halsmuseum,

Haarlem, bruikleen

RCE, NK1663

Dit schilderij behoorde toe aan textielfabrikant en kunst-

verzamelaar H.E. ten Cate in Almelo en werd in september

1940 via Kunsthandel Katz in Dieren aangekocht door

Hofer voor de collectie Göring. Het werd door de

Amerikanen samen met een groot deel van de verdere

collectie van Hermann Göring aangetroffen nabij

Berchtesgaden in Duitsland en is in april 1946 naar

Nederland gerecupereerd.

De berging en inventarisatie van de collectie van Hermann Göring door de 101st Airborne Division van het Amerikaanse leger

Bij het in kaart brengen van de collectie kregen

de Amerikaanse troepen hulp van Görings vroegere

kunstagent Walter Andreas Hofer. Op de afbeelding

is Hofer op de rug gezien met een teruggevonden

schilderij van Frans Hals.

Page 52: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

9998

de basis van de naoorlogse kunstrecuperatie. Het

uitgangspunt was, dat cultuurgoederen vanuit Duitsland

werden teruggegeven aan de voormalige bezette landen,

ongeacht de omstandigheden van het bezitsverlies. Het

was vervolgens de taak van de ontvangende landen om een

restitutiebeleid te ontwikkelen waardoor de kunstwerken

zouden terugkeren naar eventuele rechtmatige eigenaren.

Toen in de loop van 1943 de berichten over kunst-

onteigening snel toenamen, werden commissies opgericht

om uitvoering te geven aan de doelstellingen van de Inter-

Allied Declaration. Zo stelden onder meer de VS, Engeland

en Frankrijk commissies in. Naast deze nationale

commissies was er ook behoefte aan een internationaal

overlegorgaan en informatiepunt over kunstroof. Dit werd

in april 1944 in Londen opgericht en zou bekend worden

als de Vaucher Commission.

De inventarisatie van oorlogsschade aan het Europese

culturele erfgoed vond voor een belangrijk deel plaats

onder toezicht van de geallieerde strijdkrachten. In het

najaar van 1943 werd een systeem opgezet waarbij

gemilitariseerde kunstexperts werden opgenomen in

Monuments, Fine Arts and Archives Branches (MFA&A)

binnen de legereenheden. Verschillende van deze

‘Monuments Men’, veelal jonge kunsthistorici en

museumconservatoren, trokken mee met de eenheden

aan het front om monumenten en cultuurgoederen

te inspecteren en te beschermen.

De Nederlandse regering in ballingschap stelde zich al

vroeg in de oorlog met noodwetgeving teweer tegen de

onteigeningsmethoden van de nazi’s. Zo werd Nederlanders

op 7 juni 1940 verboden om overeenkomsten te sluiten met

De vondst van een groot deel van de verzameling van Hermann Göring MEI 1945

Amerikaanse troepen ontdekten nabij Berchtesgaden een

grote hoeveelheid schilderijen, sculpturen en andere

kostbaarheden uit de collectie Göring. Het betrof onder

meer tal van werken uit de collectie Goudstikker.

de vijand. Gaandeweg groeide ook de bezorgdheid over

de aantasting van het culturele erfgoed. Eind 1943 kreeg

kunsthistoricus J.G. van Gelder, waarnemend directeur

van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

(RKD) in Den Haag, de opdracht om voorbereidingen te

treffen voor de naoorlogse recuperatie van naar Duitsland

verdwenen cultuurgoederen. Er werd een commissie onder

zijn leiding gevormd, waarin, naast vertegenwoordigers

van het museumwezen en de kunsthandel, ook enige

juristen zitting hadden. Daarnaast richtte het Ministerie

van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in Londen een

kleine afdeling kunst recuperatie op. In juli 1944 werd hier

F.E.G. Nilant ingezet, een jonge student kunstgeschiedenis

die zijn opleiding in Zuid-Afrika had onderbroken om in de

Prinses Irene Brigade (P.I.B.) te dienen. Als ‘recuperatie-

officier’ van het eerste uur bracht Nilant orde aan in de

verzamelde documentatie; vertegenwoordigde hij

Nederland in de vergaderingen van de Vaucher

Commission en hielp hij het kantoor van de afdeling tot een

knooppunt van inlichtingen over kunstroof te maken. Eind

1944 kreeg de afdeling versterking met de komst van

kunsthistoricus A.B. de Vries, die in de jaren die volgden

een leidende rol zou gaan spelen bij de terugvoering van

kunstschatten naar Nederland. De Vries was vanwege zijn

Joodse afkomst in november 1940 ontslagen bij het

Rijksmuseum en was erin geslaagd om met zijn gezin naar

Zwitserland uit te wijken. Vanaf december 1944 tot half

februari 1945 werkte De Vries in Londen, waar hij

Nederland vertegenwoordigde in de Vaucher Commission

en voorzitter werd van de op 17 januari 1945 door minister

Bolkestein ingestelde Voorloopige Commissie inzake

Terugverkrijging van Kunstschatten, Bibliotheken en

Archieven uit Nederland afkomstig.

RECUPERATIE NA DE OORLOG

Toen in het voorjaar van 1945 de geallieerden oprukten

in Duitsland, werd pas de volle omvang van de kunstroof

door de nazi’s duidelijk. De geallieerde troepen ontdekten

vele honderden kunstdepots, gevuld met adembenemende

hoeveelheden geroofde cultuurgoederen uit heel Europa.

Er ontstond een wedloop om deze kunstschatten in mijnen,

bunkers, kerken en tal van andere bergplaatsen zo snel

mogelijk te achterhalen. De Monuments Men vervulden

hierbij een centrale rol. Zij moesten zorg dragen voor

het veilig stellen, inventariseren en verplaatsen

van de kunstwerken.

De grootste kunstopslagplaatsen bevonden zich in de

Amerikaanse zone. Eén van de meest opzienbarende

ontdekkingen deden de Amerikaanse strijdkrachten in mei

1945 in Altaussee in Oostenrijk. In een complex van

zoutmijnen vonden zij een enorme bergplaats met onder

meer duizenden kunstwerken die bestemd waren voor het

in Linz te bouwen Führermuseum. Hieronder bevonden

zich veel objecten van Nederlandse herkomst, zoals delen

van de collecties Mannheimer en Lanz. Bijna waren deze

kunstschatten voor altijd verloren gegaan. De plaatselijke

gouwleider had bevel gegeven tot het opblazen van de

mijnen toen de geallieerde troepen naderden, maar dit

bevel was niet uitgevoerd. Een andere belangrijke vondst

werd gedaan nabij Berchtesgaden. Hier ontdekte de 101st

Airborne Division, bekend als de Screaming Eagles, meer

dan 1000 schilderijen, sculpturen en andere kostbaarheden

uit de collectie van Hermann Göring. Het ging onder meer

om vele werken uit Nederland, waaronder de kwalitatieve

bovenlaag uit de collectie Goudstikker, met schilderijen als

De ontdekking van Amerika van Jan Mostaert en Adam en

Eva van Cranach. Ook werden belangrijke kunstdepots

Page 53: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

101100

gevonden in onder meer Slot Neuschwanstein, Siegen en

Merkers. Slechts een deel van de roofkunst bevond zich in

deze grote bergplaatsen. Veel objecten waren verspreid

geraakt over heel Duitsland en daarbuiten. Deze moesten

door moeizaam speurwerk worden achterhaald bij musea,

kunsthandelaren en particulieren.

Na de Duitse capitulatie bepaalden de geallieerden in de

zomer van 1945 dat het bestuur van Duitsland in handen

kwam van de Geallieerde Bestuursraad en dat het land

werd opgedeeld in een Amerikaanse, Britse, Franse en

Russische bezettingszone. Berlijn, dat in het Sovjetdomein

lag, werd eveneens in vier sectoren verdeeld. Pogingen om

een gezamenlijke recuperatiepolitiek in alle vier de zones

door te voeren, strandden door toenemende spanningen

tussen de bondgenoten. Elk van de bezettingsmachten

werd daardoor zelf verantwoordelijk voor het treffen van

voorzieningen.

De geallieerden richtten verschillende kunstdepots in,

waar de opgespoorde voorwerpen naartoe werden

gebracht. De Amerikanen vestigden vier Central

Collecting Points (CCP’s), in Marburg, Wiesbaden,

München en Offenbach. Het depot in München stond

onder leiding van de kunsthistoricus Craig Hugh Smyth.

Hier werden onder meer de collecties van Hitler en Göring

verzameld. Afgezanten van de voormalige bezette landen

konden de cultuurgoederen in de CCP’s bekijken en

teruggave verzoeken indienen wanneer zij objecten uit hun

land herkenden.

Binnen de Geallieerde Bestuursraad liepen de inzichten

over restitutie flink uiteen. Een centrale vraag was of

teruggave moest gelden voor alle naar Duitsland

weggevoerde goederen, of alleen voor objecten die waren

verkregen onder dwang. De Amerikanen en Britten

bepaalden in 1947 dat alle naar Duitsland gevoerde

cultuurgoederen in aanmerking kwamen voor recuperatie,

onafhankelijk van de wijze van verkrijging door de

Duitsers. In de Franse zone gold dit principe voor

kunstteruggave al vanaf het begin.

In 1949 werd de Bondsrepubliek Duitsland opgericht,

als samenvoeging van de Amerikaanse, Britse en Franse

gemilitariseerde zones. Via de Geallieerde Hoge

Commissie (1949-1955) zagen deze bezettings-

mogendheden toe op de staatkundige ontwikkeling

van de nieuwe republiek. De bezetting van West-Duitsland

eindigde formeel in 1955. Deze politieke gebeurtenissen

maakten echter geen einde aan het proces van kunst-

teruggave. De westelijke bezettingsautoriteiten zorgden

ervoor dat de Duitse Bondsrepubliek hiervoor voor-

zieningen trof. De geallieerde recuperatiemaatregelen

werden bevestigd in het Überleitungsvertrag. Op grond

van deze overeenkomst kon Nederland voor 8 mei 1956

restitutieverzoeken voor cultuurgoederen indienen bij

het Bundesamt für äussere Restitutionen. Lang niet alle

roofkunst kon worden opgespoord. In aanvulling op de

teruggave van cultuurgoederen heeft West-Duitsland

ook schadevergoedingen verstrekt voor geroofd bezit.

Vanuit de Duitse Democratische Republiek (DDR),

de voormalige Russische bezettingszone, is vrijwel geen

particulier kunstbezit teruggegeven. In het Gesetz zur

Regelung offener Vermögensfragen van 1990 werd

hiervoor alsnog een regeling getroffen.

Medewerkers van de Stichting Nederlands Kunstbezit aan het werk

Het Amsterdamse kantoor van de SNK was gevestigd in het

pand van de vroegere kunst handel Goudstikker aan de

Herengracht 458. De Stichting had ook een bureau in Den

Haag, dat was ondergebracht bij het Rijksbureau voor

Kunsthistorische Documentatie (RKD) aan de Korte

Vijverberg 7, maar dit kantoor werd al in 1945 opgeheven. In

de zomer van 1946 verhuisde de SNK naar de Keizersgracht

105 in Amsterdam en per 1 februari 1949 naar het

onderkomen van het Bureau Herstelbetalings- en

Recuperatiegoederen van het Ministerie van Financiën, dat

was gevestigd aan de Mauritskade 37 in Den Haag.

Page 54: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

103102

De oprichtingsakte van de SNK werd op 11 juni 1945

getekend door J.G. van Gelder, als vertegenwoordiger van

de Ministeries van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen

en van Financiën. Het doel van de Stichting was volgens

haar statuten ‘het verleenen van medewerking bij alle

handelingen, welke verband houden met kunstschatten,

bibliotheken en archieven, welke zich bevinden of hebben

bevonden in vijandelijk bezit, en het verrichten van alle in

den ruimsten zin daarmede verband houdende handelingen

[...] ’. In afwachting van eventuele claims zou de SNK de

gerecupereerde kunstobjecten in beheer houden. De

algemene leiding van de SNK lag bij een Raad van Beheer

die werd voorgezeten door jhr. D.C. Röell, directeur van

het Rijksmuseum in Amsterdam. Van Gelder was de

secretaris. Op de oprichtingsvergadering van de SNK van

18 juni 1945 werden Van Gelder en De Vries aangewezen

als directeuren. Zij zouden zorg dragen voor de dagelijkse

leiding van de Stichting. Op de vergadering werden ook

de conceptrichtlijnen voor het te volgen beleid besproken.

Deze zijn in de daaropvolgende jaren een aantal malen

OPRICHTING VAN DE STICHTING

NEDERLANDS KUNSTBEZIT, 1945

De Nederlandse regering in Londen legde met nood-

wetgeving de basis voor het naoorlogse restitutiebeleid.

Na de bevrijding werd in augustus 1945 de Raad voor het

Rechtsherstel ingesteld. Het doel was om het door de

Duitsers tijdens de bezetting gepleegde onrecht van

‘het zich toeëigenen en liquideren [...] van vermogens-

bestanddelen van personen en instellingen’ zoveel mogelijk

ongedaan te maken. De Raad had een afdeling Rechtspraak,

waar tot 1 juli 1951 claims konden worden ingediend.

De praktische uitvoering van de recuperatie was formeel

de taak van het Commissariaat-Generaal voor de

Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland

(CGR, 1945-1949). Deze overheidsdienst haalde de

cultuurgoederen terug uit de Collecting Points in Duitsland

en bracht ze tot de Nederlandse grens. Daar werden ze

overgedragen aan de speciaal hiervoor in het leven

geroepen Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK).

Dit schilderij werd in november 1940 door Kunsthandel

Goudstikker-Miedl naar Duitsland verkocht en is verworven

door de Sonderauftrag Linz. Het werd in mei 1945 door de

Amerikaanse troepen aangetroffen in de zoutmijnen nabij

Altaussee in Oostenrijk, samen met vele andere door de

Sonderauftrag verzamelde werken. Het schilderij is in januari

1946 naar Nederland gerecupereerd.

IJsvogel en hagedissen met bloeiende planten in een landschap MATTHIAS WITHOOS, 1627 - 1703, TOEGESCHREVEN

Doek, 84 x 72 cm, RCE, NK2302

Page 55: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

105104

Affiche voor opsporing van Nederlandse kunstschatten in Duitsland1945

Op 24 juli 1945 vaardigde het Militair Gezag in Nederland

een verordening uit, waarin werd bepaald dat ieder die

gedurende de bezetting vrijwillig of onvrijwillig cultuur-

goederen had afgestaan aan de vijand, daarvan aangifte

moest doen bij de Stichting Nederlandsch Kunstbezit.

Duizenden ingevulde aangifteformulieren kwamen bij de

SNK binnen. De registraties waren echter verre van volledig,

onder meer omdat er in vele gevallen niemand meer over

was van de directe familie van de vroegere eigenaars van

verdwenen kunst. Daarom vulde de SNK zelf ook aangifte-

formulieren in op basis van diverse administraties, zoals die

van Liro en Kunsthandel Goudstikker-Miedl. Door middel van

deze zogeheten ‘interne aangifteformulieren’ trachtte men

de administratie zo volledig mogelijk te krijgen. Met de

gegevens van de aangifteformulieren gingen medewerkers

van de SNK op pad om bij de geallieerde Collecting Points

zoveel mogelijk uit Nederland afkomstige kunstwerken te

claimen voor recuperatie.

gewijzigd, maar werden nooit formeel vastgesteld door

de verantwoordelijke ministeries; een situatie die door de

jaren heen soms tot onduidelijkheden en problemen heeft

geleid. De SNK bestond uit twee afdelingen: een Afdeling

Binnenland en een Afdeling Buitenland. Verreweg het

grootste deel van de huidige NK-collectie bestaat uit

kunstwerken die via de Afdeling Buitenland in beheer

van het Rijk zijn gekomen.

De Afdeling Binnenland werd ingesteld om

cultuurgoederen die na de oorlog in Nederland in beslag

werden genomen veilig te stellen en te beheren. Het betrof

onder meer kunstbezit van vijanden, politieke

delinquenten, afwezigen en onbekende eigenaren. De

stichting hoopte dat dergelijke kunstwerken opgenomen

konden worden in het openbaar kunstbezit, maar dit

leverde minder op dan verwacht. Intussen groeiden de

taken de Afdeling Binnenland boven het hoofd. Bij het

beheer van de kunstwerken werden grove fouten gemaakt

en zijn zelfs strafbare feiten gepleegd. In augustus 1948

heeft een overheidsdienst, het Nederlandse

Beheersinstituut (NBI), de werkzaamheden van de Afdeling

Binnenland op zich genomen. De Afdeling Buitenland legde

zich toe op de recuperatie, het beheer en de teruggave van

cultuurgoederen die tijdens de oorlog uit Nederland waren

weggevoerd. Voor de uitvoering van deze taken werden twee

bureaus opgezet, in Amsterdam en Den Haag. Dit bleek al

snel nogal onpraktisch, waarna het bureau in Den Haag

werd opgeheven. De eerste jaren werd de Afdeling

Buitenland voornamelijk gefinancierd door rijkssubsidie,

maar het was de bedoeling dat de werkzaamheden van de

Stichting budgettair neutraal zouden worden uitgevoerd.

De SNK bracht bij de teruggave van kunstwerken kosten in

rekening aan de oorspronkelijke eigenaren, maar dit

genereerde aanvankelijk weinig inkomsten. Pas met het

op gang komen van het teruggave proces en de verkoop van

gerecupereerde kunst werd in 1949 een begin gemaakt

met het wegwerken van de schulden.

Page 56: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

107106

AANGIFTE EN RECUPERATIE

Een belangrijke taak van de SNK was het verzamelen van

informatie over de weggevoerde kunst. Iedereen die tijdens

de oorlog een kunstschatten had verkocht of afgestaan aan

de vijand was op basis van een verordening van het Militair

Gezag van juli 1945 verplicht om aangifte te doen bij de

Stichting. Via radio-oproepen, krantenadvertenties en

affiches werd hieraan bekendheid gegeven. Natuurlijk

boden deze aangiften geen volledig beeld, onder meer

doordat vele oorspronkelijke eigenaren de oorlog niet

hadden overleefd. Daarom vulde de SNK de gegevens aan

op basis van andere bronnen, zoals de administratie van

veilinghuizen, transportbedrijven en de inmiddels onder

beheer geplaatste roofinstelling Liro. Zo ontstond een

gigantische hoeveelheid formulieren, die gebruikt kon

worden voor het identificeren en opeisen van kunstwerken

in Duitsland. Op 1 januari 1947 waren bijna 18.000

voorwerpen geregistreerd, exclusief de weggevoerde

kerkklokken, bibliotheken, archieven en duizenden

objecten uit een aantal belangrijke verzamelingen

(Mannheimer, Lanz, Gutmann en Goudstikker). Volgens

een schatting van De Vries is uiteindelijk tachtig procent

van de verdwenen kunstwerken geregistreerd.

Het Europese recuperatiesysteem was een militaire

aangelegenheid en de SNK kon daarom geen

burgerpersoneel naar Duitsland sturen. In verband

hiermee werden kunstexperts als officier aangesteld en

naar de verschillende bezettingszones gezonden. Daar

assisteerden zij de geallieerde machten bij de opsporing en

identificatie van kunst van Nederlandse herkomst.

Door de vernietigde infrastructuur als gevolg van

de militaire strijd duurde het een tijd voordat de kunst-

transporten richting Nederland konden beginnen.

De Amerikaanse bezettingszone bleek in dit opzicht het

meest doortastend. De eerste Nederlandse afgevaardigde

hier was de kunsthistoricus prof. dr. A.P.A. Vorenkamp,

Eerste transport naar Nederland van in Duitsland teruggevonden kunstwerken1945

Op 8 oktober 1945 werden 26 schilderijen, voor namelijk

werken van oude Hollandse en Vlaamse meesters, in een

Amerikaans leger vliegtuig van München naar Schiphol

gevlogen. Dit met ceremonie omgeven luchttransport was

een ‘token shipment to the Netherlands’ op initiatief van

generaal Eisenhower. Het vormde het start sein voor de

grootscheepse kunstrecuperatie uit Duitsland en Oostenrijk.

Voorbeeld van een intern aangifteformulier van de Stichting Nederlands Kunstbezit betreffende een door de bezetter geconfisqueerd kunstwerk

Het formulier is voorzien van stempels

die duidelijk maken dat het

betreffende kunstwerk uit Duitsland

naar Nederland is gerecupereerd.

Page 57: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

109108

Dit schilderij werd in december 1941 via de Dienststelle

Mühlmann in Nederland verworven voor de collectie van

Hermann Göring. Het was één van de vele werken uit de

verzameling van Göring die in het voorjaar van 1945 door

de Amerikaanse strijdkrachten nabij Berchtesgaden

zijn aangetroffen. Het schilderij is in december 1946

teruggevoerd naar Nederland.

speelden in Offenbach een centrale rol bij de identificatie

van cultuurgoederen uit Nederland. Mede door hun inzet

konden onder meer de Bibliotheca Rosenthaliana, de

bibliotheek Ets Haim en de collectie van het Joods

Historisch Museum voor een aanzienlijk deel worden

teruggevoerd naar Nederland.

De teruggave van cultuurgoederen vanuit de Britse zone,

in het noordwesten van Duitsland, kwam langzamer

op gang. Hier werden na de oorlog minder grote

kunstbergplaatsen van de nazi’s aangetroffen dan in de

Amerikaanse zone en veel kunstwerken moesten met

intensief speurwerk worden achterhaald. De Engelse

autoriteiten waren aanvankelijk niet bereid om ook

vrijwillig verkochte kunst te restitueren. In 1947 werd

dit beleid aangepast. In de Franse zone, in het zuidwesten

van Duitsland, verliep de opsporing, ondanks alle

medewerking, moeizaam.

De Stichting gaf prioriteit aan de recuperatie van werken

van nationaal belang, maar was zich ervan bewust dat ook

aan objecten van minder hoge kwaliteit aandacht zou

moeten worden geschonken. Vanaf 1947 liep de aanvoer

van kunstwerken terug en was steeds meer onderzoek

nodig om objecten op te sporen. Aan het eind van het jaar

beschouwde de SNK haar recuperatietaak zo goed als

afgerond. In juni 1952 werd gemeld dat ‘ruim 4000

schilderijen, ongeveer 400 tapijten, duizenden meubelen

en enige tienduizenden kunstnijverheidsvoorwerpen,

alsmede enige scheeps- en wagonladingen boeken in

beheer zijn genomen’. Dit was exclusief enige duizenden

voorwerpen die behoorden tot de collecties Mannheimer,

Gutmann en Lanz.

die in oktober 1945, getiteld met de rang van luitenant

kolonel, naar het CCP in München werd gestuurd en daar

een grote hoeveelheid kunstwerken identificeerde.

Zeer tot de verbeelding sprak de aankomst op Schiphol

in oktober 1945 van een Amerikaans legervliegtuig uit

München met 26 waardevolle schilderijen, waaronder

meesterwerken van Rembrandt, Rubens, Van Dyck en

Steen. Het was een zorgvuldig georkestreerd transport, dat

zo was opgezet op bevel van generaal Eisenhower, die deze

werken aan het Nederlandse volk teruggaf. In de jaren

hierna volgden tientallen transporten vanuit München per

vrachtwagen, mede onder leiding van Nilant. De Vries

meldde in een reisverslag uit 1946 tevreden: ‘Dankzij de

goede organisatie der Amerikaansche M.F.A. and A.

Officieren te München, maar niet minder dankzij het

voortreffelijke werk, dat de overste Vorenkamp voor ons

land heeft verricht, heeft Nederland sedert October 1945

tot op heden naar verhouding de beste resultaten bereikt

ten opzichte van de restitutie van kunstwerken’. In

hetzelfde jaar werd in een vergadering van de Raad van

Beheer van de SNK opgemerkt dat ‘zeker 80 % van hetgeen

als het meest waardevolle kunstbezit moet worden

aangemerkt, uit München is teruggekeerd’.

Een ander belangrijk Collecting Point in de Amerikaanse

zone bevond zich in Offenbach. In dit depot werd

de grootste verzameling Joods cultureel erfgoed ter

wereld samengebracht. Medewerkers stonden voor de

Herculestaak om de herkomst te achterhalen van miljoenen

geroofde archieven, boeken, brieven en judaïca uit alle

windstreken van Europa. Jhr.dr. D.P.M. Graswinckel, de

algemeen rijksarchivaris, en Lion Morpurgo, de eerste

naoorlogse conservator van het Joods Historisch Museum,

Boslandschap met ruitersDENIJS VAN ALSLOOT, ca. 1570 - ca. 1626

Doek, 114.0 x 147.5 cm, RCE, NK1880

Page 58: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

111110

Deze twee portretten waren het eigendom van de

ondernemer en kunstverzamelaar Arthur Hartog (1891-1986),

die van Joodse afkomst was. Hartog was directeur van de N.V.

H. Hartog’s Fabrieken, die in 1930 fuseerde met een voorloper

van Unilever. Hij woonde met zijn gezin op het landgoed

‘Backershagen’ in Wassenaar, maar was al voor de Duitse

inval uit Nederland vertrokken. Tijdens de bezetting zijn de

beide schilderijen als vijandelijk vermogen geconfisqueerd en

vervolgens opgenomen in de collectie van het Führermuseum

in Linz. Na de bevrijding maakten de twee portretten deel uit

Portretten van Willem Everwijn en Johanna KelffkenGERARD TER BORCH, 1617 - 1681

1653, Panelen, elk 28,5 x 22 cm

Brantsen van de Zyp Stichting, Arnhem

van het eerste kunsttransport naar Nederland van 8 oktober

1945. In 1948 werden de werken officieel aan Hartog

teruggegeven, samen met een aantal andere schilderijen uit

zijn collectie. Via diverse omzwervingen kwamen ze in een

particuliere Nederlandse collectie terecht. In 2010 werden de

schilderijen geschonken aan de Stichting Geldersch

Landschap en Kasteelen, waar ze werden herenigd met de

collectie Gelderse familieportretten van de familie Brantsen,

waartoe ze veel vroeger hadden behoord. Ze hebben een

plaats gekregen op Huis Zypendaal in Arnhem.

GERECUPEREERDE KUNST IN MUSEA

Om Nederland te tonen welke schatten uit Duitsland waren

teruggehaald, organiseerden de SNK en het RKD in 1946

de tentoonstelling Herwonnen Kunstbezit. Deze was te

zien in achtereenvolgens het Mauritshuis in Den Haag,

het Centraal Museum in Utrecht en het Van Abbemuseum

in Eindhoven. In 1947 stelde de SNK een reizende tentoon-

stelling van 48 teruggevoerde schilderijen samen voor de

Verenigde Staten en Canada. Hiermee wilde Nederland

zijn dank tonen voor de inzet van de MFA&A Branch bij de

kunstrecuperatie. Deze expositie, getiteld Pictures looted

from Holland, returned through the efforts of the United

States Armed Forces, deed verschillende Amerikaanse en

Canadese steden aan en werd een groot succes.

Naast deze tijdelijke exposities had de SNK meer

verstrekkende plannen met de teruggevoerde kunst.

Een leidende gedachte bij de kunstrecuperatie was dat de

betreffende voorwerpen het nationale kunstpatrimonium

konden versterken wanneer ze een plaats kregen in musea

en andere openbare gebouwen. In april 1947 werden

Nederlandse museumdirecteuren verwelkomd in het

Rijksmuseum om circa 1200 gerecupereerde kunstwerken

te bekijken en ‘wensenlijsten’ voor bruiklenen op te stellen.

Dit was nog voordat goed was uitgezocht of de betreffende

werken al dan niet in aanmerking kwamen voor teruggave

aan de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen.

Daardoor is het voorgekomen dat iemand die bij de SNK

aangifte had gedaan van een geroofd schilderij, dit

kunstwerk tot zijn verbazing terugvond aan een

museumwand, waar het hing op initiatief van de SNK.

De meeste bruiklenen van recuperatiegoederen gingen naar

het Rijksmuseum. In dit museum zijn onder meer

honderden objecten uit de collectie Mannheimer

ondergebracht. Het merendeel van deze werken is niet

opgenomen in de inventaris van de huidige NK-collectie.

TERUGGAVEBELEID 1945-1948

De SNK was niet alleen verantwoordelijk voor

de recuperatie van cultuurgoederen, maar ook voor de

teruggave ervan aan de oorspronkelijke eigenaren of hun

erfgenamen. Het restitutiebeleid diende aan te sluiten

bij het algemene rechtsherstelrecht. In de praktijk

concentreerde de SNK zich de eerste naoorlogse jaren

echter vooral op het terughalen van cultuurgoederen

uit Duitsland en kreeg de restitutietaak weinig aandacht.

Met het toenemen van het aantal claims drong de noodzaak

van een goede regeling voor de teruggave van de

recuperatiegoederen zich steeds meer op. In de eerste

richtlijnen werd bepaald dat de Stichting moest nagaan

of de teruggevoerde kunstwerken afkomstig waren van

‘eigenaren, die deze gedwongen of om niet hebben moeten

afstaan’. ‘Dwang’ was dus het sleutelbegrip. In latere

richtlijnen werkte de SNK de teruggavecriteria nader uit.

Voor restitutie moest vast staan wie de oorspronkelijke

eigenaar van het geclaimde kunstvoorwerp was en moest

buiten twijfel zijn dat onvrijwillig bezitsverlies had

plaats gehad. Het bedrag van een eventueel door de

oorspronkelijke eigenaar ontvangen ‘tegenprestatie’

voor het verlies van een kunstvoorwerp moest worden

afgedragen. Daarnaast kon afgifte van kunstvoorwerpen

slechts plaatsvinden na betaling aan de SNK van

een percentage van 2,75% van de getaxeerde waarde,

als bijdrage in de algemene kosten van terugvoering

en beheer en als vergoeding voor de kosten van

transport en verzekering.

Page 59: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

113112

Uit een rapport van de Centrale Accountantsdienst over

de SNK van 1949 blijkt dat de Stichting in de periode juni

1945 - september 1948 ruim veertig restitutiezaken heeft

afgehandeld. De rapporteurs waren kritisch over het

teruggavebeleid van de SNK en stelden dat de richtlijnen

bij de restituties veelal niet in acht waren genomen.

REORGANISATIE VAN DE SNK, 1948

De Centrale Vermogensopsporingsdienst stelde in het

voorjaar van 1948 een onderzoek in naar onregelmatig-

heden die gepleegd waren door een medewerker van

de SNK. Omdat het vermoeden rees dat ook anderen zich

aan onregelmatigheden hadden schuldig gemaakt, werd de

administratie van de SNK in beslag genomen en onder-

zocht. Bij dit onderzoek ontstonden verdenkingen tegen

De Vries, waaronder mogelijke bevoordeling door terug-

gave aan de kunsthandelaren Nathan en Benjamin Katz

van door hen geclaimde schilderijen. Dit leidde tot de

aanhouding van De Vries en Benjamin Katz op 8 juli 1948.

De arrestaties trokken veel aandacht in de pers.

Uiteindelijk is besloten om Katz niet verder te vervolgen

en werd De Vries in 1951 buiten vervolging gesteld wegens

onvoldoende aanwijzing van schuld.

Tijdens de afwezigheid van De Vries werd ir. L.F. Otto

benoemd tot waarnemend directeur van de SNK. Naar

aanleiding van de onrust bij de Stichting werd een ambtelijk

rapport opgesteld, waarin onder meer werd geconcludeerd

In 1941 wist de Joodse verzamelaar Alfred Cohen

toestemming te verkrijgen voor vrije uittocht uit Nederland

voor zichzelf en zijn gezin tegen inlevering van een

collectie van zestien schilderijen uit zijn bezit. Een van

die schilderijen was het stilleven van Jan Davidsz. de Heem,

dat Cohen enkele jaren tevoren bij Kunsthandel Katz had

verworven. In 1946-1947 vonden ernstige discussies plaats

tussen de SNK, het Nederlandse Beheersinstituut en

Vivat OraengeJAN DAVIDSZ. DE HEEM, 1606 - 1683/1684

Doek, 63 x 49 cm, Nationaal Museum Paleis het Loo, Apeldoorn

de Raad voor het Rechtsherstel over de vraag of de

inlevering van 1941 als een onvrijwillige transactie

moest worden beschouwd, zoals de SNK meende.

Uiteindelijk kreeg Cohen dit schilderij en een reeks

andere teruggevonden werken terug. Het stuk van

De Heem is later na diverse omzwervingen in 2005

ter gelegenheid van het zilveren regeringsjubileum

van Koningin Beatrix aangeboden aan het museum.

Page 60: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

115114

dat de organisatie van de SNK zwak was omdat de

dagelijkse leiding was toevertrouwd aan een kunst-

historicus. De afwikkeling van recuperatiegoederen hoorde

eerder thuis bij iemand met ‘commerciële, juridische en

administratieve ervaring’. Vervolgens werd mr. Jolle Jolles,

het hoofd van Bureau Herstelbetalings- en Recuperatie-

goederen (Hergo, 1948-1953), benoemd tot directeur.

D.F. Lunsingh Scheurleer, rijksinspecteur voor roerende

monumenten, werd aangesteld als waarnemend directeur.

Hij trad op als plaatsvervanger voor De Vries, die in naam

directeur bleef tot zijn ontslag op 1 juli 1950. Het praktische

beheer van de kunstvoorraad werd toevertrouwd aan de

door Lunsingh Scheurleer geleide Dienst voor ’s Rijks

Verspreide Kunstvoorwerpen.

Bij hun aantreden troffen Jolles en Lunsingh Scheurleer

een grote administratieve wanorde aan. Daarnaast

bemerkten zij dat tot dan toe ‘practisch niets’ was gedaan

aan de teruggave van gerecupereerde kunstwerken. Op deze

gebieden moest een flinke inhaalslag worden gemaakt.

Naast actief onderzoek naar oorspronkelijke eigenaren

werd besloten om recuperatiegoederen tentoon te stellen,

zodat de belanghebbenden hun verdwenen kunstwerken

zelf konden herkennen. In totaal heeft de Stichting drie van

zulke ‘claimtentoonstellingen’ georganiseerd. De eerste

ervan was in 1949 in Den Haag. De volgende twee

exposities werden gehouden in het Rijksmuseum in

Amsterdam in 1950. Kunstwerken die niet werden herkend

op de claimtentoonstellingen, konden volgens de directie

Portret van Désirée (Dési) Goudstikker - von Halban,1912 - 1996

Na de oorlog vonden de beheerders van Kunst handel

Goudstikker-Miedl in de gebouwen van het bedrijf enige

honderden kunstwerken uit de oude handelsvoorraad van

kunsthandel Goudstikker. Deze werken zijn in 1949,

vooruitlopend op een formele regeling, overgedragen aan

Kunsthandel Goudstikker. Die formele regeling liet nog drie

jaar op zich wachten en voorzag in de teruggave van het

in Nederland aangetroffen gedeelte van de oude

handelsvoorraad, maar leidde niet tot restitutie van enige

honderden kunstwerken die na de oorlog uit Duitsland

waren gerecupereerd. Een deel van deze teruggevoerde

voorwerpen is in de periode 1950-1952 door de Nederlandse

Staat geveild. Een ander gedeelte werd opgenomen in de

rijkscollectie en is in 2006 alsnog teruggegeven aan de

erven Goudstikker.

Portret van een manTHOMAS VAN VEENENDAAL,

1618 - 1673

Doek, 89 x 71,5 cm,

Museum Flehite, Amersfoort

Dit portret van de hand van de zeldzame Amersfoortse

schilder Thomas van Veenendaal was eigendom van

kunsthandelaar Jacques Goudstikker, die het al in het

begin van de jaren twintig bezat. Het schilderij bleef

bij Goudstikkers vlucht in mei 1940 in Nederland achter en

werd na de oorlog aangetroffen in een van de bedrijfspanden

van de firma Goudstikker-Miedl. Het schilderij is in 1949

teruggegeven aan Kunsthandel Goudstikker en vervolgens in

Amsterdam geveild. Daarna was het in particulier bezit, totdat

het in 2011 door het Museum Flehite kon worden verworven.

Page 61: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

117116

van de SNK worden beschouwd als ‘niet in aanmerking te

komen voor rechtsherstel, waardoor er van de zijde van de

Staat over kan worden beschikt’.

Wie kunstwerken terugvroeg, stuitte in de praktijk vaak

op grote problemen. Het aantonen van het voormalige

eigendom kon bijzonder lastig zijn. Eigenaren van Joodse

afkomst waren dikwijls van al hun bezittingen beroofd en

konden geen schriftelijke bewijsstukken overleggen. Jolles

vond dat coulance op zijn plaats was: ‘Een juridisch bewijs

van eigendom en/of dwang is vaak niet te geven. In de

praktijk zal hieraan dan ook niet te hoge eisen gesteld

moeten worden’. Toch werden veel claims afgewezen,

vooral bij meubels en objecten van toegepaste kunst,

waarbij een enkel voorwerp soms door meerdere

verzoekers werd herkend en geclaimd. Het archief van de

SNK bevat schrijnende voorbeelden van correspondentie

over dergelijke afwijzingen.

Veruit de meeste verzoekers verklaarden dat zij de

geclaimde kunstwerken waren kwijtgeraakt door

confiscatie, roof of diefstal, bijvoorbeeld doordat hun huis

op last van de bezetter was leeggehaald (gepulst). Vaak

hoefden zij dit niet verder te onderbouwen. Meer vragen

werden gesteld aan de veel kleinere groep claimanten die

opgaf dat er sprake was geweest van onvrijwillige verkoop.

Terugkerende thema’s in de betreffende SNK-dossiers zijn

de tijdens de oorlog ontvangen tegenprestatie en de vraag

in hoeverre bij de transactie sprake was geweest van dwang.

Weinig claims zijn afgewezen op grond van twijfel aan het

gedwongen karakter van de verkoop. Wel is gebleken dat

het beleid ten aanzien van het dwangcriterium niet altijd

consistent was.

Verschillende oorspronkelijke eigenaren hebben berust in

hun bezitsverlies, omdat zij niet bereid of in staat waren het

bedrag van de tijdens de oorlog ontvangen tegenprestatie af

te staan. Sommige mensen konden de benodigde

geldmiddelen niet opbrengen omdat zij berooid uit de

oorlog waren gekomen. Ook speelde soms een rol dat de

kunstmarkt na de oorlog was ingestort en de financiële

waarde van veel kunstwerken scherp was gedaald.

De SNK streefde ernaar om zoveel mogelijk claims af te

handelen zonder rechterlijke tussenkomst. Een zaak die

wel door de rechtsherstelrechter werd behandeld, was het

restitutieverzoek van de erven Gutmann. In dit geval

twijfelde de SNK of er sprake was van onvrijwillig

bezitsverlies. De rechter oordeelde in het voordeel van de

erven Gutmann en opende de mogelijkheid tot teruggave

van de betreffende kunstwerken.

Voor de kunstvoorraad die overbleef omdat er (nog) geen

claim op was ingediend, moest een bestemming worden

gezocht. De verantwoordelijke ministeries waren het

oneens over de vraag welk belang het zwaarst moest wegen:

dat van de rijksschatkist of dat van het openbaar kunstbezit.

Het Ministerie van Financiën wilde een massale verkoop

van de gerecupereerde kunst. Het Ministerie van OKW

en de SNK waren hiertegen. Er werd gekozen voor een

tussenoplossing: besloten werd om de voorraden te splitsen

in een deel dat behouden bleef en een deel dat verkocht

zou worden.

Claimtentoonstelling van schilderijen, tekeningen en tapijten in het Rijksmuseum in Amsterdam20 APRIL - 9 JUNI 1950

De SNK werd belast met het beheer van de uit Duitsland

teruggevoerde kunstwerken en met de restitutie ervan aan

de oorspronkelijke eigenaren of hun nabestaanden. Deze

teruggave ging traag van start, maar kreeg meer vaart na

een ingrijpende reorganisatie bij de SNK in 1948. De

Stichting probeerde rechthebbenden op te sporen en

organiseerde in de jaren 1949 en 1950 drie

claimtentoonstellingen voor personen die kunstwerken

misten. Om in aanmerking te komen voor teruggave moest

vaststaan dat de verzoeker de oorspronkelijke eigenaar van

het kunstwerk of diens erfgenaam was; er moest sprake

zijn geweest van onvrijwillig bezitsverlies, en de eventueel

ontvangen koopsom moest worden terugbetaald.

Een andere vereiste was dat een onkostenvergoeding

voor de recuperatie en het beheer van het werk werd

betaald. Deze bijdrage werd gesteld op 2,75 % van de

taxatiewaarde van het kunstwerk. De claimtentoon-

stellingen werden door de Nederlandse autoriteiten

beschouwd als de laatste gelegenheid om zich nog

voor terug gave van kunstwerken aan te melden.

Page 62: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

119118

TAAKOVERDRACHT AAN HERGO, 1950

Uit de wanorde die Jolles had aangetroffen bij de SNK,

concludeerde hij dat de Raad van Beheer haar taak niet

aankon. Hij signaleerde een ‘algeheel gebrek aan inzicht in

de aan de Stichting toevertrouwde Overheidstaken’. In 1949

werd besloten dat het Bureau Herstelbetalings- en

Recuperatiegoederen (Hergo) de werkzaamheden van

de SNK zou overnemen. In reactie namen vijf van de zeven

raadsleden, waaronder de voorzitter, Röell, ontslag. De

overdracht aan Hergo vond plaats in 1950. Hierna bestond

de SNK nog slechts in naam, tot haar opheffing in 1951.

Bij Hergo werd een Afdeling Kunst opgericht. Deze hield

zich onder meer bezig met teruggaven. Een andere taak was

de liquidatie van de kunstvoorraad die niet in aanmerking

kwam voor restitutie. De recuperatiegoederen met museale

waarde werden overgedragen aan het Ministerie van OKW.

De overige goederen werden in de periode 1949-1953

geveild ten bate van de rijksschatkist. Deze verkopen

vonden plaats bij verschillende Nederlandse firma’s. Wrang

detail is dat sommige van de betreffende bedrijven tijdens

de oorlog Joods geconfisqueerd bezit hadden geveild.

De lijsten van verkochte recuperatiegoederen tonen

een gevarieerd beeld. Naast tal van alledaagse

gebruiksvoorwerpen en curiosa kwamen onder meer delen

van bekende collecties onder de hamer, zoals die van

Goudstikker, Lanz en Mannheimer. De artistieke kwaliteit

van de objecten was dikwijls laag, maar er zijn ook werken

aangeboden die, destijds of in latere jaren, door musea zijn

verworven. Onder de geveilde cultuurgoederen bevond zich

een onbekende hoeveelheid roofkunst. Zo staan er op

verschillende inventariskaarten van geveilde werken

aanduidingen als ‘Jewish property Amsterdam’, ‘Unknown

confiscated by Dienststelle Mühlmann’ en ‘Onbekend

door Lippmann gevorderd’. Veel van de verkochte werken

brachten bijna niets op. Dit had te maken met de na de

oorlog sterk gedaalde kunstprijzen, maar ook met het feit dat

de Staat de voorwerpen zonder limiet liet veilen. Het kwam

voor dat oorspronkelijke eigenaren besloten om geen

restitutieverzoek bij de SNK in te dienen maar het

betreffende werk op de veiling terug te kopen. Dit kon

voordeliger zijn, omdat bij de veilingaankoop geen

onkostenvergoeding hoefde te worden betaald en er

geen overdracht van de tijdens de oorlog ontvangen

tegenprestatie nodig was.

Op 1 februari 1953 werd Hergo opgeheven. De taak van het

Bureau werd overgedragen aan de Directie Bewindvoering

van het Ministerie van Financiën. De gerecupereerde kunst-

voorraad was inmiddels grotendeels geliquideerd, zodat het

afhandelen van claims de voornaamste resterende taak was.

Incidenteel werden nog nieuwe estitutieverzoeken ingediend.

Jolles vond dat ‘de voornaamste taak van de Stichting

Nederlands Kunstbezit en later van het Bureau [Hergo]

bestond in het tot stand brengen van een minnelijk

rechtsherstel’. Hoe vaak deze beide organisaties hierin

zijn geslaagd, is lastig te becijferen. Een indicatie bieden

de interne aangifteformulieren en inventariskaarten,

waarin de teruggave is geregistreerd van, onder meer,

honderden schilderijen, vele honderden voorwerpen van

toegepaste kunst en vele honderden kisten met bibliotheken,

archieven en boeken. Een digitalisering van deze en andere

bronnen kan in de toekomst een duidelijker beeld geven

van wat is teruggegeven en wat ten behoeve van de

rijksschatkist is verkocht.

Medewerkers van de SNK tijdens de claimtentoonstelling van schilderijen, tekeningen en tapijten in het Rijksmuseum in Amsterdam20 APRIL - 9 JUNI 1950

Page 63: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

121120

Portret van een zestigjarige vrouwPIETER PIETERSZ, ca. 1540 - 1603

1597, Paneel, diameter 42 cm, Koninklijk Kabinet van Schilderijen,

Mauritshuis Den Haag, 1109

Dit vrouwenportret werd in augustus 1940 door Kunsthandel

Katz in Dieren verkocht aan Kunsthandel Goudstikker-Miedl

in Amsterdam. Vervolgens ging het werk naar Bankhaus

Witzig & Co. in München. Na de oorlog werd het schilderij

uit Duitsland teruggevoerd. Aangezien er geen

belangstelling was van een Nederlands museum, werd het in

1952 in opdracht van de Nederlandse Staat geveild door de

firma Frederik Muller & Co. in Amsterdam. Het gebrek aan

belangstelling is des te opmerkelijker, aangezien in 1953 de

toen nog niet als zodanig herkende tegenhanger van dit

schilderij, het portret van een eveneens zestigjarige man,

door A.B. de Vries uit de kunsthandel werd aangekocht voor

het Mauritshuis. Toen het portret van de vrouw in november

1995 opnieuw in veiling kwam, werd het herkend als het

pendant van het eerder verworven mansportret en

aangekocht door een particulier die het aan het Mauritshuis

schonk. Daardoor kwamen de twee tegenhangers, die ten

minste al sinds 1879 gescheiden waren, weer bij elkaar.

Maria met kind en musicerende engelen PAGINA 122 >

HANS MEMLING, ca. 1433 - 1494, NAAR

Paneel, 65,5 x 47,5 cm, Stichting P. en N. de Boer, Amsterdam

Dit schilderij maakte deel uit van de collectie van de bankier

en kunst verzamelaar van Duits-Joodse afkomst Fritz

Gutmann (1886-1944). Hij woonde met zijn echtgenote,

Louise von Landau, op het landgoed Bosbeek in Heemstede.

Onder dreiging van de oorlogsomstandigheden besloot het

echtpaar Gutmann zoveel mogelijk kunstwerken uit hun

verzameling te verkopen en in bewaring te geven. Ze stelden

een vluchtplan op, maar werden in 1943 aangehouden door

de SS. In 1944 zijn zij vermoord in concentratiekampen.

De kinderen van het echtpaar Gutmann, Bernhard en Lili,

hebben zich na de oorlog jarenlang ingezet voor rechts-

herstel. De teruggave van een deel van de naar Nederland

gerecupereerde kunstwerken stuitte op problemen, omdat

de SNK betwijfelde of er wel sprake was geweest van

onvrijwillig bezitsverlies. Pas na een vonnis van de rechts-

herstelrechter in 1952 konden de erfgenamen van Gutmann

alsnog aanspraak maken op deze werken, waaronder het

schilderij naar Memling. Dit werk is na teruggave aan de

erven Gutmann verworven door de kunsthandelaar Pieter

de Boer in Amsterdam, die het opnam in zijn particuliere

collectie, die later in een stichting werd omgezet.

Page 64: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

123122

HOOFDSTUK VII

NAAR EEN NIEUW RESTITUTIEBELEID

Page 65: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

125124

STEEKPROEFONDERZOEK

Op 2 oktober 1997 berichtte Staatssecretaris Nuis aan

de Tweede Kamer dat hij zojuist opdracht had gegeven tot

het houden van een steekproefonderzoek naar de herkomst

van de zogenaamde NK-collectie. Het onderzoek, dat

binnen een aantal maanden afgerond diende te worden,

moest worden uitgevoerd door het Instituut Collectie

Nederland, samen met de Inspectie Cultuurbezit. De

verantwoordelijkheid zou worden gedragen door een

begeleidingscommissie van zeven personen, waarin twee

medewerkers van het Ministerie van OCW, de directeur

van het Instituut Collectie Nederland, het hoofd van de

Inspectie Cultuurbezit, twee vertegenwoordigers van de

Joodse gemeenschap in Nederland en een onafhankelijke

voorzitter zitting zouden hebben. Deze eerste Commissie

Ekkart kreeg drie hoofdvragen te beantwoorden. Ten

eerste: van welke voorwerpen uit de NK-collectie geeft

de bestaande collectiedocumentatie geen informatie over

de voormalige eigenaren. De tweede vraag luidde of het

mogelijk was om met aanvullende bronnen meer informatie

over oorspronkelijke eigenaren te achterhalen. In de

opdracht werd voor dergelijke bronnen met name verwezen

naar het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

(RKD), het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie

(RIOD) en de archieven van de Stichting Nederlands

Kunstbezit (SNK). De derde taak voor de commissie was

om, mede op basis van de antwoorden op de twee

voorafgaande vragen, een antwoord te geven op de vraag

of verder onderzoek noodzakelijk was.

Er werd een steekproef gedaan van 113 kunstwerken uit

de collectie. Aangezien van meet af aan duidelijk was dat

de mogelijkheden voor verder herkomstonderzoek per

soort object kunnen verschillen, werd ervoor gekozen de

totale collectie te verdelen in vier categorieën (schilderijen

en tekeningen; prenten en reproducties; keramiek; overige

toegepaste kunst) en een evenredige steekproef uit deze

vier groepen te trekken.

Op 1 november 1997 kon de projectgroep van start gaan

met de uitvoering van het onderzoek en in april 1998 was

het rapport klaar. Op 18 mei werden het rapport en het

regeringsbesluit tot uitvoering van de aanbevelingen

gepubliceerd. De conclusies van de commissie waren dat de

huidige informatie over de herkomst van de NK-collectie

volstrekt onvoldoende was, dat er door onderzoek veel

meer herkomstgegevens konden worden achterhaald, met

name voor objecten met een individuele herkenbaarheid,

en dat verder onderzoek dringend noodzakelijk was. Op

basis daarvan werd aanbevolen om voor alle NK-objecten

de archieven van de SNK systematisch te doorzoeken en

om, waar de verworven informatie daartoe aanleiding zou

geven, het onderzoek uit te breiden naar andere bronnen.

Waar het vermoeden van niet eerder gesignaleerde rechten

van derden op werken uit de NK-collectie tevoorschijn zou

komen, zou actief vervolgonderzoek moeten worden

uitgevoerd en zo nodig de rechthebbenden moeten worden

opgespoord. Wat betreft de uitvoering van het werk werd

geadviseerd een projectbureau bij de Inspectie Cultuur-

bezit op te richten. Ook zou een begeleidingscommissie

moeten worden benoemd om toezicht te houden op het

onderzoek en tevens op basis van het onderzoek

beleidsmatige adviezen aan de regering te geven over het te

voeren restitutiebeleid. Met de volledige overname van de

aanbevelingen nam Nederland een voorsprong op de

Na de opheffing van de SNK, de overdracht van een

kerncollectie van overgebleven kunstwerken aan het

Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en

de veilingen van de als oninteressant beschouwde

objecten, werd het jarenlang vrij stil aan het restitutiefront.

In de eerste jaren na 1951 werden nog enkele teruggaven

gerealiseerd, waaronder bijvoorbeeld 59 kunstwerken die

teruggingen naar de erfgenamen van de verzamelaar

Gutmann. Later kwamen er nu en dan nog verzoeken tot

teruggave binnen, maar langzamerhand werd de kennis

hoe daarmee moest worden omgesprongen steeds geringer,

waardoor de effecten van de claims tamelijk

onvoorspelbaar werden.

Het is kenmerkend voor de vergetelheid waarin de

herkomst van de NK-collectie was geraakt, dat bij alle

publiciteit in 1976 en volgende jaren over Pieter Menten

en zijn kunstcollectie geen aandacht is besteed aan het feit

dat zich in de NK-collectie ook kunstwerken bevonden, die

afkomstig waren van Menten en zijn broer. Een enkele

keer kwam er wel publiciteit over oude zaken, zoals in

1990. Ageeth Scherphuis schreef toen een uitvoerige

reportage voor het weekblad Vrij Nederland over de

inmiddels bejaarde weduwe van kunsthandelaar Jacques

Goudstikker, Dési Goudstikker. Na haar overlijden in 1996

en de dood van haar zoon Eduard von Saher later in

hetzelfde jaar werd de zaak Goudstikker nieuw leven

ingeblazen door Eduards weduwe Marei von Saher en

haar twee dochters. Zij eisten bij de Nederlandse over-

heid de nog door de Staat beheerde kunstwerken uit de

oorspronkelijke handelsvoorraad van de kunsthandel op.

Nadat deze claim in 1997 door staatssecretaris Nuis

was afgewezen, wendde Marei von Saher zich tot de

Nederlandse rechter. In december 1999 oordeelde het

Haagse Gerechtshof niet bevoegd te zijn, waardoor een

inhoudelijke uitspraak achterwege bleef.

Intussen was er in de voorafgaande jaren in de pers een

brede aandacht gerezen voor de Joodse oorlogs-

slachtoffers en in het bijzonder voor de diverse materiële

en immateriële gevolgen die de Tweede Wereldoorlog

voor hen had gehad. Berichten over in Zwitserse banken

bewaarde Joodse goudtegoeden stonden daarbij centraal.

In dat kader verschenen er ook artikelen in de kranten

waarin werd gemeld dat in Nederlandse musea zich talloze

werken zouden bevinden, die afkomstig waren van roof

tijdens de oorlogsjaren. Vooral het op 23 mei 1997 in de

Volkskrant gepubliceerde artikel van Lucette ter Borg

(“Overheid bezit grote collectie oorlogskunst”) wekte

verontrusting en leidde tot vragen in de Tweede Kamer

aan de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Aad Nuis.

Met de ‘grote collectie oorlogskunst’ doelde het artikel op

de zogeheten NK-collectie, die in beheer was bij het

Instituut Collectie Nederland en de voormalige

Rijksmusea. In zijn eerste antwoord op deze kamer-

vragen antwoordde de staatssecretaris dat hij voornemens

was een onderzoek te laten doen naar de herkomst van

de na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland terug-

gevoerde en door de Staat beheerde kunstwerken.

Onmiddellijk werden stappen ondernomen om te

bedenken hoe een dergelijk onderzoek zou moeten

worden uitgevoerd.

Page 66: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

127126

restitutiebeleid ernstig te worden vertraagd, hetgeen zeer

ongewenst geacht werd. Daarom werd in 2000 in overleg

met staatssecretaris Van der Ploeg besloten tot een

gefaseerde advisering over het nieuwe beleid in drie

etappes. De eerste etappe zou bestaan uit een advies over

verloren particulier bezit, een thema waarover in de eerste

jaren van het onderzoek al zoveel informatie bijeen was

gebracht, dat er een redelijk overzicht over de verschillende

soorten van problemen bestond. Een veel ingewikkelder

terrein, waarvoor meer informatie moest worden

verzameld om tot een verantwoord beleidsadvies te komen,

was dat van de vrijwillige en onvrijwillige verkopen van de

kunsthandel. Daarom werden deze problemen verwezen

naar de tweede tranche van aanbevelingen. Tot slot werd

een derde, min of meer met het einde van het onderzoek

samenvallende tranche voorzien met slotaanbevelingen,

waarin de nog resterende zaken met betrekking tot het

restitutiebeleid konden worden behandeld. Met deze

fasering werd gegarandeerd dat voor een nieuw beleid

optimaal gebruik gemaakt werd van de signalering van

fouten die in de eerste naoorlogse periode in het

restitutiebeleid zijn gemaakt. Aan de andere kant zou de

start van een nieuw beleid niet langer worden opgehouden

dan strikt noodzakelijk was.

De eerste reeks aanbevelingen, handelend over het

particuliere kunstbezit, werd op 26 april 2001 aan de

staatssecretaris van OCW gepresenteerd. Daarbij werd op

basis van het onderzoek geconstateerd dat het naoorlogse

restitutiebeleid in het algemeen gekarakteriseerd moest

worden als ‘formalistisch, bureaucratisch, kil en veelal zelfs

harteloos’. In de aanbevelingen voor nieuw beleid werd

internationale ontwikkelingen, want pas op 3 december

1998 werden op een internationale conferentie in

Washington door een groot aantal landen afspraken

gemaakt over actief beleid ten aanzien van de Joodse

verliezen in de naziperiode. Daarnaast ging hetgeen toen al

in Nederland in gang werd gezet en ook wat hier in de

daarop volgende jaren verder werd ontwikkeld verder dan

de eisen die in de Washington Principles waren vastgelegd.

WERKZAAMHEDEN BUREAU

HERKOMST GEZOCHT

De voorbereidingen voor het brede onderzoek naar de NK-

collectie werden vlot ter hand genomen. Al op 3 september

1998 vond de startbijeenkomst plaats van het project-

bureau, dat aanvankelijk bestond uit zes medewerkers en

het hoofd van de Inspectie Cultuurbezit. De voorzitter van

de afgetreden Commissie Ekkart trad op als vervanger voor

de nog niet benoemde nieuwe begeleidingscommissie.

Dat er nog geen nieuwe commissie was benoemd,

hing samen met de regeringswisseling van die zomer.

Demissionair staatssecretaris Aad Nuis liet de benoeming

van de commissie, die behalve met het toezicht op de

uitvoering van het onderzoek ook belast zou worden met

voorstellen voor beleidsontwikkeling, liever over aan zijn

opvolger in het nieuwe kabinet, dat pas in augustus 1998

aantrad. De portefeuille cultuur werd daarna behartigd

door staatssecretaris Rick van der Ploeg, die zich in de

volgende jaren intensief met de voortgang van de

werkzaamheden heeft bezig gehouden.

De onderzoekswerkzaamheden van het Bureau Herkomst

Gezocht, dat in de jaren na 1998 in omvang uitgroeide tot

een maximum van twaalf medewerkers in 2002, bleken in

de praktijk toch tijdrovender dan oorspronkelijk geraamd,

maar gingen gestaag voort. De eerste deelrapportage van

de resultaten werd in oktober 1999 gepubliceerd en de

zesde en laatste in september 2004. Vanaf april 2001

waren de resultaten ook via het internet raadpleegbaar.

Door uitsplitsing van samengestelde inventarisnummers

was inmiddels gebleken dat het totaal aantal individuele

NK-objecten ongeveer 4800 bedroeg.

Ook de tweede aan het projectbureau opgedragen taak, het

historisch onderzoek naar de Stichting Nederlands

Kunstbezit en de teruggave van roofkunst na 1945, werd ter

hand genomen. Deze specifieke taak werd uitgevoerd door

twee medewerkers van het Bureau Herkomst Gezocht,

Eelke Muller en Helen Schretlen, en leidde tot het in het

najaar van 2002 verschenen boek Betwist Bezit, dat

is uitgegroeid tot een veel geraadpleegd handboek over

de Nederlandse recuperatie en restitutie. Kort na de

verschijning van het boek werd in samenwerking met het

Fries Museum in Leeuwarden een tentoonstelling

georganiseerd van werken uit de NK-collectie. In deze

expositie, die van februari tot augustus 2003 te zien was,

werd de problematiek van de restitutie ten behoeve van

een breder publiek gepresenteerd en werd ook meer in

het algemeen belangstelling voor dit onderwerp gewekt.

AANBEVELINGEN RESTITUTIEBELEID

De begeleidingscommissie Herkomst Gezocht had ook

de taak om, mede op grond van de resultaten van het

herkomstonderzoek, de regering te adviseren over een

vernieuwd restitutiebeleid. Daarbij werd gedacht aan

aanbevelingen die zouden worden opgesteld na afronding

van het onderzoek. Door het tragere verloop van het

herkomstonderzoek dreigde de realisering van dit nieuwe

Rapport van het proefonderzoek naar kunstwerken uit de NK-collectie, april 1998

In oktober 1997 gaf Staatssecretaris Nuis opdracht tot

de uitvoering van een steekproefonderzoek naar de

herkomst van de kunstwerken uit de zogenaamde NK-

collectie. Het in april 1998 uitgebrachte rapport dat een

breed onderzoek naar de herkomst van de gehele collectie

noodzakelijk was en dat een nieuw restitutiebeleid moest

worden ontwikkeld. De aanbeveling-en werden door de

Nederlandse regering overgenomen.

Page 67: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

129128

Vergadering van Bureau Herkomst Gezocht, 2002

Voor een goede afstemming van de werkzaamheden

kwam de projectgroep Herkomst Gezocht, die in 2002

de maximumomvang van twaalf medewerkers had,

zeer frequent bijeen. Niet zelden namen ook Charlotte

van Rappard, die tot eind 2002 als hoofd van de Inspectie

Cultuurbezit, de leiding had over het bureau, en

de voorzitter van de begeleidingscommissie aan de

besprekingen deel. Op de foto zien we zes leden van

de projectgroep.

ervoor gepleit om het begrip ‘afgehandelde zaken’ te

beperken tot die zaken waarin een rechterlijke uitspraak

was gedaan of waarin een door beide partijen ondertekende

schikking was getroffen tussen belanghebbenden en de

Raad voor het Rechtsherstel of het Nederlands

Beheersinstituut. Besluiten van of schikkingen met de

Stichting Nederlands Kunstbezit zouden niet moeten

worden aangemerkt als afgehandelde zaken. De verdere

aanbevelingen hadden vooral betrekking op een nadere

bepaling van de begrippen ‘vrijwillige verkoop’ en

‘onvrijwillige verkoop’. Verkopen vanaf 10 mei 1940 door

Joodse particulieren in Nederland zouden moeten worden

beschouwd als onvrijwillig, tenzij het tegendeel bewezen

kon worden. Hetzelfde diende te gelden voor verkopen

door Joodse particulieren in Duitsland vanaf 1933 en

in Oostenrijk vanaf 1938. Hier werd dus een omkering

van de bewijslast voorgesteld. Verder werd geadviseerd

dat bij het ontbreken van harde bewijsstukken over het

eigendomsrecht een hoge mate van waarschijnlijkheid

voldoende zou zijn en dat terugbetaling van

verkoopopbrengsten alleen in het geding gebracht kon

worden, wanneer de verkoper of zijn erven die opbrengsten

daadwerkelijk ter vrije beschikking hadden gekregen.

Op 29 juni 2001 berichtte de staatssecretaris aan de

Tweede Kamer dat de regering de hoofdlijnen van het

advies wilde volgen en dat na verder overleg een

gedetailleerde reactie zou volgen over de punten waarover

in juni nog een voorbehoud werd gemaakt. Aangekondigd

werd tevens dat er een commissie zou worden ingesteld

om de regering te adviseren over de individuele

restitutieverzoeken die zouden worden ingediend. Na

intensief overleg tussen de diverse betrokken ministeries

(OCW, Financiën, Justitie en Buitenlandse Zaken), de

landsadvocaat en de voorzitter van de Commissie Herkomst

Gezocht kwam die tweede brief aan de Tweede Kamer

op 16 november 2001. Op die dag werd ook het

instellingsbesluit van de per 1 januari 2002 in functie

tredende Adviescommissie Restitutieverzoeken

Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog gepubliceerd.

Die commissie stond aanvankelijk, naar haar eerste

voorzitter, bekend als de Commissie Polak en later

algemeen als de Restitutiecommissie.

Voordat hier wordt ingegaan op de verdere gevolgen van

het nieuwe restitutiebeleid en op de werkzaamheden van

de Restitutiecommissie, is het goed hier eerst de verdere

aanbevelingen voor het beleid te laten volgen.

Na de volledige afwikkeling van de eerste reeks aan-

bevelingen ging de commissie verder met de formulering

van de aanbevelingen betreffende de kunsthandel. Met

de staatssecretaris was afgesproken dat deze tweede set

aanbevelingen zou worden gepresenteerd voordat het

kabinet Kok II in mei 2002 door de verkiezingen

demissionair zou worden, zodat dit kabinet nog een

principe-standpunt zou kunnen innemen. Helaas werd

dit voornemen verijdeld door de val van het kabinet medio

april, enkele dagen voordat de aanbevelingen zouden

worden aangeboden. Na vorming van het nieuwe kabinet

Balkenende I, verstreken er diverse maanden voordat een

overleg met de nieuwe staatssecretaris kon plaatsvinden.

Voor de betreffende datum viel echter ook dat kabinet.

Niettemin werden de aanbevelingen op 28 januari 2003,

negen maanden later dan gepland, aan demissionair

staatssecretaris Cees van Leeuwen aangeboden. Pas in

december 2003 kon zijn opvolgster Medy van der Laan

aan de Tweede Kamer berichten dat de regering de

aanbevelingen ongewijzigd overnam. Dat was dus achttien

maanden later dan de oorspronkelijk beoogde datum voor

een regeringsbesluit. De teneur van deze reeks

aanbevelingen was dat in het algemeen ten aanzien van

de kunsthandel dezelfde criteria konden worden aangelegd

als voor particulieren, maar dat verkopen door

kunsthandelaren tijdens de bezetting niet automatisch

als gedwongen kunnen worden aangemerkt.

Met de in regeringsbeleid omgezette eerste twee reeksen

van aanbevelingen was een kader gecreëerd voor een

verruimd restitutiebeleid, dat in 2002 en 2003 dankzij

de inzet van de Restitutiecommissie al had geleid tot eerste

concrete resultaten. Voor de Commissie Herkomst Gezocht

restte nog de taak om op basis van het verrichte onderzoek

enkele meer algemene aanbevelingen te doen. In die

aanbevelingen klonk nog de illusie dat de stroom van claims

spoedig zou opdrogen en dat het verruimde beleid dus maar

een beperkte duur behoefde te hebben. Deze beperking van

de geldigheid van het verruimde beleid is later, in 2012,

ongedaan gemaakt. Tevens waren de slotaanbevelingen

gericht op de vraag hoe te handelen met betrekking tot de

kunstwerken die niet meer aan rechthebbenden kunnen

worden gerestitueerd, doordat de erven van de voormalige

eigenaar niet kunnen worden getraceerd of doordat de

betreffende kunstwerken in het begin van de jaren vijftig

zijn geveild. Geadviseerd werd een berekende tegenwaarde

voor algemene Joodse culturele doelen ter beschikking te

stellen. Daartoe zouden de in de NK-collectie aanwezige

kunstwerken, die zeker of waarschijnlijk behoorden tot de

Page 68: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

131130

Een van de werkruimten van het Bureau Herkomst Gezocht in het gebouw van het Nationaal Archief in Den Haag, 2010

In verband met de uitvoering van het herkomstonderzoek

werd voor elk kunstwerk uit de NK-collectie een

afzonderlijke hangmap gemaakt, waarin alle relevante

gegevens over dat werk werden verzameld. De conclusies

van de in deze mappen verzamelde gegevens werden

verwerkt in een database, die de basis vormde voor de

deelrapportages en voor de website Herkomst Gezocht. Op

de foto zien we een lange wand, gevuld met kasten, waarin

de duizenden hangmappen een plaats hebben gekregen.

categorieën confiscatie, roof en gedwongen verkoop en

waarvoor geen rechthebbenden konden worden gevonden

moeten worden getaxeerd. De tegenwaarde zou dan moeten

worden uitgekeerd aan een Joods cultureel doel. Ook een

geïndexeerd percentage van de veilingopbrengsten van de

in de jaren vijftig geveilde SNK-objecten zou voor een

Joods cultureel doel beschikbaar moeten worden gesteld.

Deze slotaanbevelingen werden op 14 december 2004

formeel ingediend, samen met een eindrapport van de

commissie. In de brief aan de Tweede Kamer van 8 maart

2005 meldde de staatssecretaris dat de regering ook de

strekking van deze aanbevelingen zou overnemen. De

geadviseerde bedragen voor Joodse culturele doeleinden

werden ter beschikking gesteld.

Daarmee kwam er een einde aan de werkzaamheden van

de Begeleidingscommissie Herkomst Gezocht, in de

wandeling veelal aangeduid als de Commissie Ekkart. Het

projectbureau werd per 31 december 2004 teruggebracht

tot twee personen, die de lopende zaken moesten

verrichten, maar werd in november 2005 weer tijdelijk

uitgebreid met een medewerker ten behoeve van het nog uit

te voeren vervolgonderzoek, gericht op actieve opsporing

van rechthebbenden die zich nog niet zelf hadden gemeld.

Daarbij ging het in sommige gevallen om objecten, die met

zekerheid of waarschijnlijkheid afkomstig waren uit Joods

bezit, maar waarvan de naam van de oorspronkelijke

eigenaar nog moest worden achterhaald. Daarnaast waren

er vele gevallen waarbij de naam van de oorspronkelijke

eigenaar wel bekend was, maar de erfgenamen van die

oorspronkelijke eigenaar nog niet waren geïdentificeerd of

gelokaliseerd. In dat kader werd nogmaals een

tentoonstelling ingericht, nu in samenwerking met het

Joods Historisch Museum, in de Hollandsche Schouwburg

in Amsterdam. Onder de titel Geroofd, maar van wie? werd

van 30 november 2006 tot en met 25 februari 2007 een

vijftigtal werken uit de NK-collectie getoond, die

hoogstwaarschijnlijk afkomstig waren van roof, confiscatie

of gedwongen verkoop uit Joods bezit, maar waarvan de

erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar nog niet waren

opgespoord.

Dankzij het vervolgonderzoek en de tentoonstelling kon

een reeks schijnbaar onoplosbare puzzels worden opgelost

en kwamen de namen en contactgegevens van over de

gehele wereld verspreide rechthebbenden tevoorschijn.

Dat heeft geleid tot een reeks claims die door het Ministerie

van OCW ter advisering aan de Restitutiecommissie

zijn voorgelegd.

MUSEALE VERWERVINGEN 1940-1948

In de periode waarin het proefonderzoek naar de NK-

collectie werd afgerond, werd vanuit het museale veld het

initiatief genomen voor een tweede onderzoek. In maart

1998 vond opuitnodiging van de hoofddirecteur van het

Rijksmuseum in Amsterdam een bijeenkomst plaats van

museum directeuren om te spreken over onderzoek naar

problematische aanwinsten van Nederlandse musea

gedurende de oorlogsjaren. Aan de Nederlandse

Museumvereniging (NMV) werd verzocht een spilfunctie

te vervullen in de organisatie van een dergelijk onderzoek.

Uitgangspunt was dat alle in aanmerking komende musea

zelf onderzoek zouden doen naar hun aanwinsten

gedurende de oorlog en, dit in verband met eventueel pas

later in de inventaris ingeschreven verwervingen,

gedurende de eerste drie jaar na de oorlog. Daarbij moest

speciaal worden gelet op vooroorlogse Joodse bruiklenen

en op museale aanwinsten die tijdens de bezetting musea

waren binnengekomen om bezit van Joodse eigenaren

veilig te stellen tegen maatregelen van de bezetter, en na de

oorlog niet waren teruggekeerd naar de oorspronkelijke

eigenaren of hun erven. Tevens moest worden gekeken naar

gewone verwervingen van het museum uit de jaren 1940-

1948 van kunstwerken met een besmette achtergrond. De

resultaten van het zelfonderzoek zouden door de

Commissie Museale Verwervingen worden gebundeld en

geanalyseerd. Daarbij werd de commissie ondersteund

door een onderzoeker, die bekostigd werd door het

Ministerie van OCW. Het resultaat werd in december 1999

gepubliceerd in het Rapport Museale Verwervingen 1940-

1948, waarin de reacties van alle leden van de NMV zijn

opgenomen. Een deel van deze reacties bestond uit de

mededeling dat het onderzoek voor het museum niet van

toepassing was, aangezien het pas na de oorlog was

opgericht, maar bij andere instellingen kwam een

hoeveelheid stukken met een mogelijk problematische

herkomstgeschiedenis tevoorschijn.

MUSEALE VERWERVINGEN VANAF 1933

Na afronding van het onderzoek naar de museale

verwervingen uit de periode 1940-1948 groeide het besef

dat uitbreiding van het onderzoek naar de gehele periode

vanaf 1933, het begin van het naziregime in Duitsland,

gewenst was. Immers, in de periode voor de bezetting

konden musea objecten hebben verworven die in Duitsland

waren geconfisqueerd of onder dwang verkocht. En in de

jaren na 1948 hebben de Nederlandse musea ontelbare

stukken verworven, waarvan sommige wellicht een besmet

verleden konden hebben. Realisering van een nieuw

Page 69: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

133132

Gevelreclame voor de tentoonstelling Herkomst Gezocht in het Fries Museum in Leeuwarden, 2003

De tentoonstelling Herkomst Gezocht was een gezamenlijke

inspanning van het Fries Museum en het Bureau Herkomst

Gezocht. Er werd een selectie uit de NK-collectie getoond,

waarmee de betekenis van deze collectie en de problemen

van het herkomstonderzoek in beeld werden gebracht. De

expositie liep van 18 februari tot en met 31 augustus 2003 en

trok veel belangstelling.

Tentoonstelling Geroofd, maar van wie? in de Hollandsche Schouwburg, 2007

Onder de titel Geroofd, maar van wie? werd van

30 november 2006 tot en met 25 februari 2007 een selectie

van ongeveer vijftig werken uit de NK-collectie getoond in

de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. De keuze

bestond geheel uit objecten die hoogstwaarschijnlijk

afkomstig waren van roof, confiscatie of gedwongen

verkoop uit Joods bezit, maar waarvan de erfgenamen van

de oorspronkelijke eigenaar nog niet waren opgespoord.

Mede dankzij deze tentoonstelling konden enige puzzels

worden opgelost en werden de rechthebbenden voor

enkele objecten opgespoord.

onderzoek liet echter nog enige jaren op zich wachten,

mede doordat het onderzoek naar de NK-collectie nog

steeds veel aandacht van alle betrokkenen vergde. Ten tijde

van de afronding van het vervolgonderzoek van Herkomst

Gezocht in 2007 werd echter een aanloop genomen voor de

realisering van het nieuwe onderzoek. De Nederlandse

Museumvereniging zette zich andermaal in om een

organisatorisch kader te bieden en het Ministerie van OCW

verklaarde zich in 2008 bereid subsidie te verlenen voor

een bij de NMV onder te brengen projectbureau en voor de

publicatie van de resultaten van het onderzoek. De musea

zouden, net als bij het onderzoek in 1998-1999, zelf

verantwoordelijk zijn voor hun onderzoek. Wel werd er bij

de bepaling van de omvang van het projectbureau rekening

mee gehouden dat er ruimte nodig was om musea te

adviseren en te ondersteunen bij hun eigen onderzoek.

worden gepresenteerd. De website vermeldt nu

149 objecten met een mogelijk problematische herkomst,

waarvan er inmiddels vijf zijn teruggegeven aan de

rechtmatige eigenaars of waarover met de rechtmatige

eigenaars een schikking is getroffen. Met het onderzoek

naar de verwervingen vanaf 1933 hebben de Nederlandse

musea een optimale inspanning geleverd om eventuele

roofkunst in de collecties op te sporen. Niettemin kunnen

nog voortdurend nieuwe gegevens tevoorschijn komen, die

duidelijk maken dat objecten waarop bij het systematische

onderzoek geen verdenking is gevallen, in een vroeger

stadium door hun eigenaren onvrijwillig zijn verloren.

Ook in andere landen is gebleken dat ook het meest

zorgvuldige museale onderzoek naar de voorgeschiedenis

van de collectie geen garantie biedt dat daarmee alles kan

worden achterhaald.

Ook voor dit onderzoek werd een begeleidingscommissie

ingesteld. 162 musea namen deel aan het onderzoek, dat

begin 2009 van start ging en uiteindelijk vijf in plaats van

de oorspronkelijk beoogde vier jaar in beslag nam. En

hoewel eind 2013 het merendeel van de betrokken

instellingen zijn onderzoek had afgerond, bleef er nog een

klein aantal instellingen over dat door diverse

omstandigheden de werkzaamheden niet op tijd gereed

had. Bijzondere vermelding verdient daarbij het

Rijksmuseum in Amsterdam, dat door de combinatie van

een zeer grondig onderzoek en het enorme aantal

aanwinsten uit de periode sinds 1933, nog enkele jaren

nodig zal hebben voordat het geheel is afgerond.

Alle verdachte of mogelijk verdachte objecten zijn met een

toelichting geplaatst op een website, waarop ook de

afzonderlijke rapportages van de musea in beknopte vorm

START RESTITUTIECOMMISSIE

Zoals al werd vermeld werd de Restitutiecommissie (RC) op

22 december 2001 ingesteld om de Minister van OCW te

adviseren over verzoeken tot teruggave van kunstwerken uit

de door het rijk beheerde NK-collectie en andere tot de

rijkscollectie behorende museumobjecten. Tevens werd,

op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer, de

mogelijkheid gecreëerd dat bij claims op kunstwerken uit

andere Nederlandse collecties de verzoeker en de eigenaar

van de collectie hun zaak gezamenlijk voor advies konden

voorleggen aan de RC. Voorwaarde daarbij was dat de

partijen op voorhand verklaarden het advies van de

Restitutiecommissie te zullen uitvoeren. Het gaat in

dergelijke gevallen dus om een bindend advies. Op het

ogenblik waarop de RC in functie trad, lagen er bij het

ministerie al enkele eerder ingediende claims op werken uit

Page 70: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

135134

Musicerend gezelschap op een terras DIRK HALS, 1591 - 1656

Paneel, 53 x 84 cm, Frans Halsmuseum, Haarlem

os 76-10

Dit schilderij was eigendom van de Joodse ondernemer

Maurits de Kadt uit Aerdenhout. De Kadt probeerde in

mei 1940 uit Nederland weg te vluchten, maar het schip dat

hem in veiligheid had moeten brengen, liep op een mijn. Hij

keerde gewond naar huis terug. In augustus of september

1940 verkocht De Kadt het schilderij van Dirk Hals via een

bemiddelaar aan de Duitse organisatie Dienststelle

Mühlmann. De Kadt bereidde in deze periode een nieuwe

vluchtpoging uit Nederland voor. Hij slaagde erin een

uitreisvergunning te krijgen en vertrok in oktober 1940

uit Nederland met bestemming Verenigde Staten.

Na de oorlog is het schilderij van Dirk Hals uit Duitsland

teruggevoerd. De Kadt verzocht in 1948 om teruggave van

het werk, maar de SNK was er niet van overtuigd dat er

sprake was geweest van onvrijwillig bezitsverlies en wees

het verzoek af. In 2003 diende de zoon van De Kadt

opnieuw een claim in voor het schilderij, dat deel uitmaakte

van de NK-collectie. Dit verzoek werd toegewezen. Het

Ministerie van OCW gaf het werk op advies van de

Restitutiecommissie terug aan de erfgenamen van De Kadt.

De commissie oordeelde dat De Kadt het werk had

verkocht onder dwang van de koper en onder dwang

van de omstandigheden die hem noodzaakten te vluchten

en een uitreisvisum te bemachtigen.

In 2012 kon het Frans Halsmuseum in Haarlem het schilderij,

dat daar voor de restitutie in bruikleen had gehangen,

aankopen dankzij de steun van de Vereniging van Vrienden

van het Frans Halsmuseum.

de NK-collectie. Op verzoek van het ministerie hadden

medewerkers van de Inspectie Cultuurbezit al vooronderzoek

gedaan naar deze gevallen, zodat de zevenkoppige commissie

meteen van start kon gaan om op basis van het

bijeengebrachte feitenmateriaal een oordeel te vellen.

Uiteraard ging het daarbij uitsluitend om zaken betreffende

verlies door particulieren, aangezien het beleid ten aanzien

van verliezen door kunsthandelaren nog moest worden

ontwikkeld en vastgesteld. De eerste drie adviezen werden

uitgebracht in maart en april 2002 en daaronder was meteen

een van de omvangrijkste claims die zijn uitgebracht,

namelijk die op bijna honderd objecten uit de voormalige

collectie van Fritz Gutmann. In deze zaak adviseerde de

commissie de claim van de erven geheel toe te wijzen en tot

de teruggegeven werken behoorden belangrijke museale

kunstwerken, in het bijzonder objecten van toegepaste kunst.

Later zijn nog enkele minder omvangrijke claims van de

erven Gutmann ontvangen en deels toegewezen.

Nadat in december 2003 de regering ook de aanvelingen

over restitutie van uit de kunsthandel afkomstige

kunstwerken had overgenomen, kreeg de RC ook claims

op dat gebied voorgelegd. De eerste daarvan was die

betreffende kunsthandel Stodel in Amsterdam, die al in

2002 bij het ministerie was ingediend maar pas begin

2004, kort na de vaststelling van het nieuwe beleid, naar

de RC verzonden kon worden. Die kwam in april 2005

met een advies tot restitutie van de elf objecten.

Wanneer we het verloop van de jaren van de RC overzien,

wordt duidelijk dat de commissie in deze eerste jaren de

vraag niet kon bijbenen. De erfgenamen die uit eigen

beweging hun claims indienden en zij die door de

Page 71: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

137136

Dit Duitse portret uit de tweede helft van de achttiende

eeuw werd, net als het schilderij van Verburgh (p. 138), in de

oorlogsjaren door de Joodse kunsthandelaar Gustav Cramer

verkocht ten behoeve van een onderduikster, wier naam om

veiligheidsredenen toen niet is vastgelegd en daardoor altijd

onbekend gebleven is.

Portret van graaf Friedrich II van Hessen-KasselJOHANN HEINRICH TISCHBEIN, 1722 - 1789

Doek, 136,5 x 99 cm, RCE, NK1802

werkzaamheden van het Bureau Herkomst Gezocht alert

geworden waren, bezorgden de RC meer werk dan,

uitgaande van een zorgvuldige werkwijze, kon worden

gerealiseerd. Bij de afgeronde zaken uit die eerste jaren was

er een duidelijke meerderheid van positieve adviezen, die

pleitten voor een teruggave van kunstwerken aan de

claimanten. Maar er waren al spoedig ook enkele negatieve

adviezen, waarin de commissie adviseerde om de claims af

te wijzen, en enige adviezen waarin een gedifferentieerd

standpunt werd ingenomen en aangeraden werd om

sommige geclaimde stukken wel en sommige niet te

restitueren. Dit laatste kwam toen en ook later vooral voor

bij claims die betrekking hadden op verkopen door

kunsthandels, waar immers krachtens het vastgestelde

beleid differentiatie bestaat betreffende de vraag naar

vrijwilligheid of onvrijwilligheid van verkoop.

DE ZAAK GOUDSTIKKER

Veruit de meeste aandacht kreeg de zaak Goudstikker,

die tot reacties in de gehele wereld leidde, internationaal

voorpaginanieuws was en zeker een van de meest

geruchtmakende restitutiezaken van de vroege

eenentwintigste eeuw vormde. Nadat de erven al voor de

eeuwwisseling een verzoek hadden ingediend, dat was

afgewezen, en vergeefs hadden gepoogd via de rechter in

het gelijk te worden gesteld, wachtten ze daarna totdat het

nieuwe beleid voor de kunsthandel was vastgesteld. In april

2004 dienden ze een later nog iets aangevulde eerste claim

in. De RC bracht eind 2005 advies uit over in totaal 267

kunstwerken, waarbij voor 202 werken teruggave werd

aangeraden. De andere 65 stukken kwamen volgens het

advies van de RC niet in aanmerking voor restitutie,

bijvoorbeeld omdat werken slechts in consignatie van

derden bij de kunsthandel hingen. In februari 2006 maakte

Page 72: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

139138

In de oorlogsjaren hebben veel Joodse eigenaren hun

kunstwerken verkocht om de kosten voor hun

levensonderhoud, vlucht of onderduik te kunnen betalen.

Voor deze verkopen onder druk van de omstandigheden

waren betrouwbare tussenpersonen nodig, zoals de Joodse

kunst handelaar Gustav Cramer, die in 1938 uit Duitsland naar

Nederland vluchtte. Zelf genoot hij de bescherming van

Hans Posse, de leider van de Sonderauftrag Linz. Cramer

Rivierlandschap met ruïne en een stad in de verteDIONYS VERBURGH, ca. 1655 - 1722

Doek, 80 x 113 cm, RCE, NK2395

verklaarde in 1950 dat hij tijdens de oorlog enige schilderijen

uit Duits particulier bezit had verkocht voor een onder-

duikster. Waarschijnlijk betrof het onder meer dit werk van

de kunstenaar Verburgh. Bij de verkoop is ter bescherming

van de verkoopster haar naam niet in de boeken genoteerd.

Daardoor kan nu niet meer worden achterhaald wie de

vrouw was.

Landschap met klassieke ruïnesPIERRE-ANTOINE PATEL II, 1648 - 1707

1695, Doek, 91 x 128 cm, RCE, NK2787

Dit schilderij was in het bezit van Martin Heidemann en

is tijdens de oorlog ingeleverd bij de roofbank Liro in

Amsterdam. Martin Heidemann woonde met zijn echtgenote

aan de Sarphatistraat in Amsterdam. Begin 1945 is het echt-

paar in het concentratiekamp Bergen-Belsen in Duitsland

ten slachtoffer gevallen aan de Jodenvervolging. In 1943 liet

Liro het schilderij veilen bij de firma S.J. Mak van Waay in

Amsterdam. Dit veilinghuis heeft tijdens de bezetting veel

geroofd Joods bezit verkocht voor Duitse instanties, in

het bijzonder Liro. In 1944 werd het schilderij door de

toenmalige eigenaar verkocht aan een Duitse koper.

Merktekens op de achterzijde van een schilderij kunnen

waardevolle aanwijzingen geven over de herkomst-

geschiedenis ervan. Op de achterkant van de lijst van het

schilderij van Patel bevindt zich een etiket van een Poolse

lijstenmaker. Dit biedt een extra aanwijzing dat het werk

inderdaad in het bezit is geweest van Heidemann, die

geboren is in de plaats Polczyn in Polen. Heidemann had,

voor zover bekend, geen kinderen. Pogingen om zijn

erfgenamen op te sporen bleven lange tijd zonder resultaat.

Een niet lang geleden ontvangen brief met een verzoek om

informatie zal echter wellicht leiden tot verdere opheldering.

Page 73: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

141140

Na het in februari 2006 genomen besluit tot teruggave

van 202 kunstwerken aan de erven Goudstikker werden

besprekingen gevoerd over de mogelijkheid een aantal

werken terug te kopen. De familie Von Saher had op dat

ogenblik nog het voornemen een ruime kern van de

Gezicht op DelftDANIËL VOSMAER, 1622 - na 1666

1663, Doek, 90,5 x 113 cm, Prinsenhof, Delft

in bruikleen van RCE, AA5827

verzameling bijeen te houden en die bij voorkeur een

museale bestemming te geven. Daardoor kwam een

belangrijk deel van de aan Nederlandse kant opgestelde

verlanglijst van zo mogelijk terug te kopen schilderijen niet in

aanmerking. Uiteindelijk konden vier schilderijen, die tot dan

toen een gewichtige rol hadden gespeeld in de musea waar

ze langdurig als rijksbruikleen hadden gehangen, worden

teruggekocht. Daartoe behoorden twee portretten door

Paulus Moreelse (zie p. 36) en het Gezicht op Delft door

Daniël Vosmaer. Dat werk, dat tot de populairste schilderijen

van het Prinsenhof behoorde, keerde daar weer terug.

de regering het besluit tot teruggave bekend. In dit besluit

werd de argumentatie voor de teruggave enigszins

aangepast. Dit hing samen met de vrees van de minister van

Justitie dat een besluit dat afweek van een eerdere

rechterlijke uitspraak zou kunnen leiden tot ongewenste

precedentwerking.

De teruggave werd algemeen gevoeld als een gevoelige

aanslag op de Collectie Nederland. Uit vrijwel alle

toonaangevende musea in Nederland verdwenen

beeldbepalende schilderijen en in sommige musea, zoals

bijvoorbeeld het Bonnefantenmuseum in Maastricht,

dat zeer veel bruiklenen uit de NK-collectie herbergde,

werd een en ander gevoeld als een kaalslag. Nog voor de

overdracht van de kunstwerken werd tussen de erven

Goudstikker en de Nederlandse Staat overeenstemming

bereikt over de terugkoop van enkele schilderijen. Als blijk

van waardering schonken de erven bovendien één

schilderij, het in 1645 door Bartholomeus van der Helst

geschilderde portret van een jongetje op zijn doodsbed.

Toen in de daaropvolgende jaren de erven gedwongen

waren delen van de gerestitueerde collectie te verkopen om

de hoge rekeningen van advocaten te kunnen voldoen,

hebben diverse Nederlandse musea nog een aantal andere

werken uit de collectie Goudstikker teruggekocht. De

meest recente van deze verwervingen is de aankoop in 2015

van een schilderij van Gerard ter Borch door de Vereniging

De Waag in Deventer.

Ook na 2005 stond de naam Goudstikker nog enkele malen

op de agenda van de Restitutiecommissie. Relatief

eenvoudig was het in september 2013 uitgebrachte advies

over drie pas in 2012 uit Duitsland gerecupereerde

schilderijen die in mei 1940 hadden behoord tot de

voorraad van de kunsthandel. Het advies van de claim

daarop was uiteraard ook positief. Veel ingewikkelder was

Page 74: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

143142

de kwestie van het schilderij met het huwelijk van Tobias en

Sara door Jan Steen, dat in het regeringsbesluit van

februari 2006 eveneens aan de erven Goudstikker was

toebedeeld. Dit stuk was namelijk al tien jaar lang

onlosmakelijk verbonden met het doek dat oorspronkelijk

de andere helft van hetzelfde schilderij vormde. Dit andere

deel van het herenigde schilderij was krachtens de

testamentaire bepalingen van Abraham Bredius

onvervreemdbaar bezit van de gemeente Den Haag. Het

advies van de RC van oktober 2008 was gericht op verkoop

van het deel dat behoorde tot de collectie van Museum

Bredius, maar daarvoor was medewerking van de rechter

nodig in verband met een noodzakelijke opheffing van de

testamentaire bepalingen van Bredius. Ook na het advies

van de Restitutiecommissie bleef hier een onoplosbaar

probleem bestaan, dat pas in 2011 door de inspanningen

van velen en door financiële steun van diverse kanten werd

opgelost door de verkoop van het Goudstikker-deel aan

de gemeente Den Haag.

VERDERE WERKZAAMHEDEN

RESTITUTIECOMMISSIE

Sinds 2002 heeft de Restitutiecommissie ongeveer 145

adviezen uitgebracht, waaronder een klein aantal over een

hernieuwde aanvraag van al eerder afgewezen claimanten,

die meenden met nieuwe argumenten heropening van hun

zaak te kunnen verkrijgen. Dat was meestal vergeefs, maar

een enkele maal heeft de RC nieuwe argumenten kunnen

honoreren en een eerder advies (gedeeltelijk) kunnen

aanpassen. Het merendeel van de behandelde zaken bleef

bestaan uit stukken uit de rijkscollectie en dan ook nog

bijna altijd uit de NK-collectie, maar in de afgelopen tien

jaren zijn er bij elkaar ook ongeveer vijftien adviezen

uitgebracht over werken uit andere verzamelingen.

Dat ging dus om door beide partijen ingediende aanvragen

voor bindend advies. De eerste daardoor tot een oplossing

gekomen zaken waren die betreffende de al jaren eerder

uitgebrachte claims van de erven van de Duitse

verzamelaar Ernst Flersheim op twee schilderijen van

de hand van Jan Toorop in de musea in Middelburg en

Rotterdam. In maart en april 2008 gaf de RC bindende

adviezen die grotendeels tegemoet kwamen aan de wensen

van de erfgenamen van Flersheim. Inmiddels zijn ook al

enkele adviezen uitgebracht over stukken die gedurende

het onderzoek Museale Verwervingen vanaf 1933

tevoorschijn waren gekomen.

Veel van de ingediende claims hebben betrekking op één of

slechts enkele objecten, maar met name bij claims van de

erfgenamen van Joodse kunsthandelaren, en zeker bij

claims op voorwerpen van toegepaste kunst, lopen de

aantallen soms op tot enkele tientallen stukken. Zeer

omvangrijke claims waren naast die van de erven

Goudstikker en die van de erven Gutmann ook die van de

erven Koenigs en van de erven Katz. De verzoeken

betreffende de collectie van Franz Koenigs werden geheel

afgewezen en die voor werken afkomstig van Kunsthandel

Katz bijna geheel, zodat de erven slechts één schilderij

gerestitueerd kregen. Slechts in een uitzonderlijk geval

maakt de RC gebruik van de mogelijkheid om aan een

teruggave de voorwaarde te verbinden dat eerder

ontvangen opbrengsten van verkochte kunstwerken zouden

moeten worden teruggestort. Een dergelijke voorwaarde

werd bij voorbeeld gesteld in het advies van de RC uit 2009

om twaalf schilderijen te restitueren aan de erven van

de verzamelaar Hans Larsen, mits de geïndexeerde en later

Tot de werken die de Nederlandse overheid graag wilde

terugkopen van de erven Goudstikker behoorde ook het

door Bartholomeus van der Helst geschilderde doodsportret

van een jongetje. Het schilderij is een van de beste

Nederlandse voorbeelden van dit genre van de portretkunst

en behoorde al tientallen jaren tot de publiekslievelingen van

Jongetje op zijn doodsbedBARTHOLOMEUS VAN DER HELST, ca. 1613 - 1670

1645, Doek, 63 x 86,5 cm, Museum Het Catharinagasthuis, Gouda

in bruikleen van RCE, AB21482

het museum in Gouda. Als blijk van waardering voor de

wijze waarop Nederland door het nieuwe restitutiebeleid

eindelijk de oude aanspraken van de familie Goudstikker had

gehonoreerd, besloten de erven dit schilderij te schenken

aan de Nederlandse overheid. Het portret keerde daarop

terug naar het Catharinagasthuis in Gouda.

Page 75: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

145144

In de periode sinds de teruggave van ruim 200 schilderijen

hebben de erven Goudstikker een aanzienlijk aantal stukken

moeten verkopen, aangezien zij werden geconfronteerd met

rekeningen van advocaten en onderzoekers die zich voor

hen hadden ingezet. Via aankopen op veilingen en bij

kunsthandelaren hebben diverse Nederlandse musea

teruggegeven stukken kunnen verwerven.

Portret van een jonge man, mogelijk Cosimo III de MediciGERARD TER BORCH, 1617 - 1681

Koper, 64 x 43 cm, Vereniging De Waag, Deventer

in bruikleen aan Museum De Waag

Zo verwierf de Vereniging de Waag in Deventer in

2015 op een veiling bij Christie’s in New York een

schilderij van Gerard ter Borch, dat mogelijk Cosimo III

de Medici voorstelt. Daarmee keerde dit schilderij terug

naar de stad waar de kunstenaar tientallen jaren heeft

gewerkt en een prominente rol heeft gespeeld als

schilder en stadsbestuurder.

ter beschikking van de familie gekomen opbrengsten van

de verkoop tijdens de bezetting (€ 325.000) zouden

worden terugbetaald.

Een meerderheid van de door de RC uitgebrachte adviezen

was positief of gedeeltelijk positief, dat wil zeggen dat alle

geclaimde werken of een deel daarvan werd gerestitueerd.

In de beginjaren van de commissie was de meerderheid van

positieve adviezen zeer groot, maar geleidelijk is het aantal

negatieve adviezen toegenomen tot meer dan de helft.

Dat ligt niet aan een koerswijziging van de RC, maar komt

waarschijnlijk vooral door een geleidelijke verandering

in de aard en voorgeschiedenis van de ingediende claims.

Gedurende het eerste decennium van de eeuw kwamen veel

van de behandelde zaken rechtstreeks voort uit de

werkzaamheden van het Bureau Herkomst Gezocht. Vele

claims refereerden rechtstreeks aan de brieven die vanuit

BHG naar erven van vroegere eigenaars waren gestuurd

met verzoeken om meer informatie en de verdere

uitwisseling van gegevens die daaruit was voortgekomen.

Bij het merendeel van de op basis daarvan gedane

restitutie verzoeken was dus al op voorhand duidelijk dat er

een gerede kans was op een positief advies, al was het

natuurlijk noodzakelijk dat eerst nog een systematisch

onderzoek door de RC-onderzoekers moest worden

uitgevoerd. Bovendien waren er ook mensen, die al van

BHG de waarschuwing hadden gekregen dat een eventuele

claim niet veel kans maakte, maar die toch besloten een

poging te wagen, niet zelden met afwijzing als gevolg. In de

laatste reeks van jaren zien we echter dat steeds meer

verzoeken niet voortkomen uit een initiatief van de

claimanten zelf, maar van een internationaal werkend

Page 76: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

147146

Deze jachthoorn was in het bezit van kunstzaal Van Lier,

een in 1927 door Carel van Lier gevestigd eenmansbedrijf

aan het Rokin in Amsterdam. De zaak was in de jaren dertig

een bekend centrum van moderne kunst en etnografica.

Tijdens de oorlog genoot Van Lier door zijn huwelijk met

een niet-Joodse vrouw aanvankelijk enige bescherming

tegen de Jodenvervolging. Wel werd zijn kunsthandel in

1942 door de nazi-autoriteiten onder beheer gesteld. In

1943 werd Van Lier door de Duitsers gearresteerd vanwege

zijn rol in het verzet. Hij is in maart 1945 overleden in

concentratiekamp Mühlenberg in Duitsland. In 1941

verkocht Van Lier de jachthoorn aan het volkenkundig

museum van Frankfurt am Main. Na de oorlog is het object

Jachthoorn van olifantstand, Afrikaans, ivoor95 cm, particuliere verzameling

uit Duitsland teruggevoerd. Er zijn geen aanwijzingen dat

de Nederlandse rechtsherstelautoriteiten destijds contact

hebben gehad met de erfgenamen van Van Lier. In 2007

diende een kleinzoon van Van Lier alsnog een claim voor

de hoorn in, waarna deze op advies van de Restitutie-

commissie is teruggegeven aan de erven Van Lier. De

commissie zag voldoende aanwijzingen dat de hoorn

niet had behoord tot de handelsvoorraad maar tot de

privécollectie van Van Lier. Zij beoordeelde de claim

daarom volgens de soepelere normen voor particulier

kunstbezit. Volgens deze normen werden verkopen

door Joodse particulieren in Nederland vanaf 10 mei

1940 in beginsel als onvrijwillig beschouwd.

Deze kist werd in 1944 door een Duitser gekocht bij de

Haagse antiekhandel van Salomon van Leeuwen. In 1942 was

door de bezetter een Verwalter over het bedrijf aangesteld.

Hierdoor had Van Leeuwen geen toegang meer tot zijn zaak

en verloor hij zijn inkomen. De Verwalter moest voor veel

geld worden uitgekocht toen men er twee jaar later in

slaagde de zaak te ariseren door overdracht van het

eigendom aan twee kinderen van Van Leeuwen, die in

tegenstelling tot hun vader volgens de Duitse regels niet

vielen onder de anti-Joodse maatregelen. Eind 2007

dienden de kinderen van Salomon van Leeuwen een claim in

voor deze kist, die na de oorlog uit Duitsland was

gerecupereerd. Hoewel de kist gekocht werd nadat in 1944

de zaak formeel was overgedragen aan de kinderen van Van

Leeuwen, oordeelde de Restitutiecommissie dat hier sprake

was van verkoop onder dwang. Salomon van Leeuwen en

zijn gezin waren ondergedoken en hadden ernstige

financiële problemen, onder meer doordat Van Leeuwen

tijdens de Verwaltung geen inkomen uit zijn antiekhandel

kreeg. Daarom werd conform het advies van de RC de kist

gerestitueerd aan de zoon van Van Leeuwen, die de firma

van zijn vader had geërfd.

Beukenhouten zeventiende-eeuwse kist met ingelegde panelen61 x 162,5 x 52 cm, Particuliere verzameling

Page 77: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

149148

onderzoeks- of advocatenkantoor dat uit eigen

beweging op zoek gegaan is naar interessante gevallen.

Dat daarbij ook de kans op te zwak gefundeerde verzoeken

groter wordt, spreekt vanzelf.

PROJECT VERMISTE KUNSTWERKEN

Het recuperatie- en restitutiewerk van de Stichting

Nederlands Kunstbezit was in belangrijke mate gebaseerd

op de aangifteformulieren van verloren of naar Duitsland

verkochte kunstwerken. Een deel van de in die formulieren

beschreven objecten is na de oorlog naar Nederland

teruggekeerd, maar in de archieven van de SNK berusten

nog ongeveer 14.000 aangifteformulieren van werken die

toen niet zijn teruggevonden of niet zijn herkend. De slechte

toegankelijkheid en kwetsbaarheid van dit materiaal

betekende dat de erin opgeslagen informatie maar in zeer

beperkte mate werd gebruikt. Tijdens het onderzoek

Museale Verwervingen vanaf 1933 vormde de controle met

behulp van deze formulieren een tijdrovende en inefficiënte

handeling, terwijl er bovendien weinig garantie kan worden

gegeven dat hierbij alle relevante gegevens werden

achterhaald. Voor andere doeleinden, zoals onderzoek door

erfgenamen van oorspronkelijke eigenaars, door

handelaren, door veilinghuizen en door verzamelaars,

werden de aangifteformulieren helemaal zelden gebruikt.

Een en ander heeft in 2014 geleid tot de opzet van een

project bij Bureau Herkomst Gezocht dat in de jaren 2015

en 2016 grotendeels is uitgevoerd en gericht was op het

toegankelijk maken van de aangifteformulieren van de

vermiste kunstwerken. Alle formulieren werden gescand en

de basisinformatie werd tevens opgeslagen in een database,

die op verschillende manieren doorzoekbaar is. Waar in het

SNK-archief ook een foto van het object aanwezig was, is die

eveneens aan het record toegevoegd. Dit project werd

gefinancierd door het Ministerie van OCW en de in New

York gevestigde Claims Conference (The Conference on

Jewish Material Claims Against Germany). In december

2016 kwam reeds een belangrijk deel van het materiaal

beschikbaar op de vernieuwde website van Herkomst

Gezocht, zij het nog alleen Nederlandstalig. In de komende

tijd zal de tekst ook naar het Engels worden vertaald, zal de

rest van de records toegankelijk moeten worden gemaakt en

zal worden getracht ook bij zoveel mogelijk records, die nu

nog niet van een foto voorzien zijn, afbeeldingen te

plaatsen, met name afkomstig uit de beeldcollectie van het

RKD. Op die manier wordt de database van uit Nederland

vermiste kunstwerken een belangrijk internationaal

onderzoeksinstrument, waardoor nog vele nu vermiste

kunstwerken tevoorschijn kunnen komen.

EEN BLIK NAAR DE TOEKOMST

Toen in 2001 de eerste tranche van het verruimde

restitutiebeleid in werking trad en de Restitutiecommissie

werd ingesteld, was de verwachting dat binnen enkele jaren

de stroom aan verzoeken vanzelf zou ophouden. Daarom

waren er aanvankelijk ook tijdslimieten gesteld. Ruim vijftien

jaar later is duidelijk dat er nog voortdurend

restitutieverzoeken binnenkomen en dat ook internationaal

het restitutiebeleid nog volop in de belangstelling staat. Ook

wordt nog voortdurend de hoeveelheid voor digitale

raadpleging beschikbare bronnen uitgebreid. Ondanks het

feit dat er in twintig jaar tijd veel tot stand gebracht is, is er

voorlopig nog geen sprake van dat de zaken als afgerond

mogen worden beschouwd. Daarom heeft de Nederlandse

regering blijkens een brief aan de Tweede Kamer van

september 2016 besloten om de organisatie van de

activiteiten op het gebied van restitutie enigszins aan te

passen. Voor de RC zijn nu de maatregelen getroffen die een

regelmatige doorstroming van leden mogelijk maken

en besloten is tot de oprichting van een kenniscentrum,

waaraan de nu over de onderzoeksafdeling van de RC,

het Bureau Herkomst Gezocht en de Museumvereniging

verspreide inhoudelijke kennis zoveel mogelijk wordt

gebundeld om deze ook voor de toekomst te behouden.

Dankzij een dergelijke bundeling zal het ook eenvoudiger zijn

om de mogelijkheden voor algemeen en persoons gericht

onderzoek te garanderen. Zo’n bundeling vormt ook een beter

uitgangspunt om een voorlichtende taak te vervullen en

steeds alert te blijven op het ontsluiten van bronnen die in

nationaal en internationaal verband een belangrijk

hulpmiddel kunnen vormen voor verder onder zoek en voor

continuering van een rechtvaardig restitutiebeleid.

Het officiersportret door de Duits-Nederlandse schilder

J.F.A. Tischbein werd in 1944 verkocht aan de Sonderauftrag

Linz door de beruchte Pieter Menten (1899-1987). Menten

woonde al vanaf 1923 in Polen en was daar onder meer

actief in de kunsthandel. In september 1939 vluchtte hij voor

het Rode Leger uit het toenmalige Lemberg (nu Lviv) en

vestigde zich in het westelijker gelegen Krakau. Toen de

Duitsers in 1941 Oost-Galicië veroverden, bood dit Menten

de kans om terug te keren naar Lemberg, waar hij actief was

in de SS en optrad als Verwalter van Joodse kunsthandels.

Deze activiteiten stelden hem in staat zijn kunstbezit uit te

breiden. In 1943 werd Menten door Himmler gedwongen om

Polen te verlaten. Hij keerde naar Nederland terug met vier

wagonladingen gevuld met kunst en andere waardevolle

Portret van een Poolse officier PAGINA 150 >

JOHANN FRIEDRICH AUGUST TISCHBEIN, 1750 - 1812

Olieverf op doek, 65,5 x 50,5 cm, RCE, NK1715

voorwerpen. De voorgenomen veiling van zijn toenmalige

schilderijenverzameling in 1976 gaf de journalist Hans Knoop

aanleiding Mentens levensgeschiedenis uit te pluizen en

leidde tot diens arrestatie. In 1980 werd hij uiteindelijk

veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf wegens ernstige

oorlogsmisdaden, waaronder betrokkenheid bij de massa-

moord op enige tientallen Joden. Toen bij het onderzoek van

Bureau Herkomst Gezocht werd geconstateerd dat dit

schilderij afkomstig was uit het bezit van Pieter Menten, kon

helaas niet worden achterhaald hoe hij aan dit schilderij was

gekomen. Pas later kwam dankzij een teruggaveverzoek van

afstammelingen van een Poolse adellijke familie de zaak

opnieuw aan het rollen. Over de ingediende claim heeft de

Restitutiecommissie onlangs een advies uitgebracht.

Page 78: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

151150

SLEUTELFIGUREN STICHTING NEDERLANDS KUNSTBEZIT

Page 79: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

153152

Jhr. David Cornelis Röell23 NOVEMBER 1894, UTRECHT - 3 DECEMBER 1961, AMSTERDAM

Jhr. David Cornelis Röell werd in 1894 geboren in Utrecht, als

zoon van jhr. Johan Hendrik Röell en jkvr. Henriëtte Quirine

Hoeufft. Hij was ongehuwd.

Na zijn eindexamen gymnasium in 1913 studeerde Röell eerst

rechten en vervolgens kunstgeschiedenis in Utrecht. Vanaf

1919 zette hij zijn studie voort in Parijs, aan de Sorbonne en

de Ecole du Louvre. Via Frederik Schmidt Degener, die in

1921 jaar hoofddirecteur werd van het Rijksmuseum in

Amsterdam, kreeg Röell een aanstelling als assistent en later

conservator van de schilderijenafdeling van dit museum.

In de periode 1936-1945 was Röell directeur van de

gemeentemusea in Amsterdam, waar onder meer het

Stedelijk Museum deel van uitmaakte. Een van zijn taken

tijdens de oorlog was het houden van toezicht op het

gemeentelijk kunstbezit dat uit veiligheidsoverwegingen was

ondergebracht in bergplaatsen in de duinen. Daarnaast

speelde hij een rol bij de voorbereidingen voor de

Jan Gerrit van Gelder werd in 1903 geboren in Alkmaar als

zoon van archivaris en museumdirecteur Hendrik Enno van

Gelder en Johanna Helena Scalongne. Hij is drie keer

gehuwd geweest en kreeg twee kinderen.

Van Gelder studeerde van 1923 tot 1927 kunstgeschiedenis

aan de Rijksuniversiteit Utrecht bij Willem Vogelsang en

promoveerde in 1933 op een dissertatie over de 17e-eeuwse

tekenaar Jan van de Velde. Al vanaf 1924 werkte hij bij het

Museum Boijmans in Rotterdam, aanvankelijk als

wetenschappelijk assistent en later als conservator. In

december 1940 werd hij waarnemend directeur van het

Jan Gerrit van Gelder27 FEBRUARI 1903, ALKMAAR - 9 DECEMBER 1980, UTRECHT

naoorlogse terugvoering van naar Duitsland verdwenen

cultuurgoederen. Röell had zitting in het eind 1943

gevormde Comité tot Herstel van ‘t Nederlandse Kunstbezit,

dat onder leiding van kunsthistoricus J.G. van Gelder

adviezen opstelde voor de Nederlandse regering in Londen.

Bij de oprichting van de SNK op 11 juni 1945 werd hij

benoemd tot voorzitter van de Raad van Beheer.

In augustus 1945 volgde Röell de in 1941 overleden Schmidt

Degener op als hoofddirecteur van het Rijksmuseum. Dit

museum raakte verbonden met de geschiedenis van de

naar Nederland teruggevoerde kunst. Het museum trad

faciliterend op voor de publieksgerichte activiteiten van de

SNK, waaronder de twee in 1950 georganiseerde

claimtentoonstellingen. Daarnaast is de eigen collectie van

het Rijksmuseum in de naoorlogse jaren aangevuld met

talrijke recuperatiegoederen, waaronder honderden

kunstwerken uit de collectie van de bankier en

kunstverzamelaar Fritz Mannheimer.

Toen in 1949 voorbereidingen werden getroffen voor de

opheffing van de SNK en een taakoverdracht aan Hergo,

namen Roëll en de meeste andere leden van de Raad van

Beheer van de Stichting per 1 september 1949 ontslag. In

1959 verliet Röell het Rijksmuseum wegens het bereiken

van de pensioengerechtigde leeftijd.

RKD in Den Haag. Hij verving daar de Zwitserse

kunsthistoricus Hans Schneider die met ziekteverlof naar

zijn vaderland vertrok.

Tijdens de oorlog raakte Van Gelder betrokken bij

voorbereidingen voor de naoorlogse terugvoering van naar

Duitsland verdwenen cultuurgoederen. De Nederlandse

regering te Londen vroeg hem hierover in 1943 om advies,

waarna het Comité tot Herstel van ‘t Nederlandse

Kunstbezit werd opgericht. Na de bevrijding werd Van

Gelder lid en secretaris van de Raad van Beheer van de in

juni 1945 opgerichte SNK. Daarnaast werd hij aangesteld als

directeur van de Stichting, een functie die hij deelde met

kunsthistoricus A.B. de Vries. Van Gelder kreeg de dagelijkse

leiding van het Haagse bureau, gevestigd in het RKD aan de

Korte Vijverberg 7, terwijl De Vries verantwoordelijk was

voor het kantoor in Amsterdam. Al snel bleek dat deze

tweedeling onpraktisch was, waarna het bureau in Den Haag

in november 1945 werd gesloten en Van Gelder zich

terugtrok als directeur.

In 1945 werd Van Gelder tevens benoemd tot directeur van

het RKD en van het Mauritshuis, benoemingen die tijdens de

bezetting niet konden worden gerealiseerd doordat Van

Gelders schoonvader Joods was. Eén van de twee

tentoonstellingen die hij in het Mauritshuis organiseerde,

was de expositie Herwonnen Kunstbezit in maart-mei 1946,

waar kunstschatten werden getoond die uit Duitsland waren

teruggevoerd. In hetzelfde jaar kwam een einde aan het

dubbele directoraat, toen Van Gelder een benoeming tot

hoogleraar kunstgeschiedenis in Utrecht aanvaardde. Het

Utrechtse Kunsthistorische Instituut kwam onder zijn leiding

tot bloei en breidde sterk uit. Een conflict binnen het

instituut had tot gevolg dat Van Gelder zijn functie in 1966

verwisselde voor die van directeur van het nieuw opgerichte

Centrum voor Voortgezet Kunsthistorisch Onderzoek, dat

bleef bestaan tot hij in 1973 met emeritaat ging.

Van Gelder heeft een groot wetenschappelijk oeuvre

nagelaten; had zitting in tal van redacties, besturen en

commissies en was een belangrijk inspirator en aanjager

voor studenten en collega’s. Hiermee is hij decennialang een

spil geweest in de Nederlandse kunsthistorische wereld.

Page 80: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

155154

Ary Bob de Vries22 MEI 1905, AMSTERDAM - 10 NOVEMBER 1983, RENSWOUDE

Ary Bob de Vries werd in 1905 geboren in Amsterdam, als

zoon van textielhandelaar Louis de Vries en Clara Dalberg.

Hij was van Joodse afkomst. In 1936 trouwde De Vries met

historicus en slavist Irène de Gunzburg, een in Rusland

geboren bankiersdochter die in haar jeugd bevriend was

met de Amsterdamse kunsthandelaar Jacques Goudstikker.

Het echtpaar kreeg twee dochters.

De Vries studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht bij

hoogleraar Willem Vogelsang. Na een studieperiode in Parijs

in 1927-1928 verbleef hij in Wenen en Rome, om vervolgens

in 1930 af te studeren in Utrecht. In 1934 promoveerde

De Vries op een proefschrift over Noord-Nederlandse

portretkunst in de tweede helft van de 16e eeuw. Hij werd in

hetzelfde jaar medewerker van de schilderijenafdeling van

het Rijksmuseum in Amsterdam.

Alphonsus Petrus Antonius Vorenkamp3 MEI 1898, WESTERLEE - 18 AUGUSTUS 1953, GRONINGEN

Alphonsus Petrus Antonius (Phons) Vorenkamp werd

in 1898 geboren als zoon van de predikant dr. Roelof

Vorenkamp en Roelina Harmanna Maria Boerma.

Hij was ongehuwd.

Na zijn middelbare school ging Vorenkamp rechten studeren

in Leiden. Zodra de mogelijkheid zich voordeed, stapte hij

over naar kunstgeschiedenis en werd student van prof.

Dr. Wilhelm Martin. Volgens de Friese kunsthistoricus

Abraham Wassenbergh, die met hem bevriend was, muntte

Vorenkamp uit door initiatief, organiserend talent en

geestigheid. In 1926, direct na zijn studie, kreeg Vorenkamp

een aanstelling aan het Smith College, een meisjescollege in

Northampton in de Verenigde Staten. In 1933 promoveerde

hij tijdens een verlofjaar in Nederland bij Martin op een

proefschrift over het Nederlandse stilleven in de 17e eeuw.

In 1942 nam Vorenkamp dienst in het Amerikaanse leger,

waar hij onder meer de door oorlogsgeweld bedreigde

Nederlandse monumenten in kaart bracht. Hij behield zijn

In augustus 1939, de maand van de mobilisatie, werd het

Rijksmuseum voor enige tijd gesloten voor het publiek.

De Vries werkte mee aan het in veiligheid brengen van de

collecties in bergplaatsen buiten Amsterdam. Na de Duitse

inval werd hij in november 1940 op grond van de anti-Joodse

maatregelen van de bezetter ontslagen bij het Rijksmuseum.

De Vries slaagde erin om met zijn echtgenote en dochtertje

naar Zwitserland te ontkomen en vestigde zich begin 1943 in

Bazel. Van daaruit stuurde hij de Nederlandse regering in

Londen rapporten over kunstbescherming en recuperatie en

stelde hij zich beschikbaar om na de oorlog mee te werken

aan het ‘redden van het nationale kunstbezit’. In december

1944 reisde hij naar Londen, om tot februari 1945 de kleine

afdeling kunstrecuperatie van de Nederlandse regering te

versterken. Vanaf deze periode had hij een leidende rol bij

de voorbereiding van de terugvoering van naar Duitsland

verdwenen cultuurgoederen.

In juni 1945 werden De Vries en collega-kunsthistoricus

Van Gelder benoemd als directeuren van de toen opgerichte

SNK. Al spoedig werd De Vries de enige directeur en niet

lang daarna werd hij tevens benoemd tot opvolger van Van

Gelder als directeur van het RKD en van het Mauritshuis,

functies die hij in een later stadium daadwerkelijk op

zijn schouders kon nemen. Met veel energie en toewijding

wijdde De Vries zich eerst nog aan de kunstrecuperatie.

Onder zijn leiding werden, in samenwerking met de

geallieerden, duizenden verdwenen kunstwerken naar

Nederland teruggehaald. Zijn kunsthistorische kennis was

hierbij van groot belang. Minder goed toegerust was hij voor

de vervolgtaak, het beheer en de verdere afwikkeling van de

gestaag aangroeiende voorraden kunstschatten. Na in het

voorjaar van 1948 geconstateerde onregelmatigheden bij

de SNK en de arrestatie van De Vries in verband met de

affaire Katz, lag de dagelijkse leiding niet langer in zijn

handen, hoewel hij in naam directeur is gebleven tot 1 juli

1950. Pas in 1951 is De Vries buiten vervolging gesteld

wegens onvoldoende aanwijzing van schuld. Intussen had

hij zich al geheel gewijd aan zijn taken bij het Mauritshuis

en het RKD. Laatstgenoemde taak ruilde hij in 1954 in

voor het directoraat van het Rijksmuseum H.W. Mesdag.

Daar en bij het Mauritshuis bleef hij in functie tot zijn

pensionering in 1970.

Nederlandse nationaliteit. In 1943 keerde hij terug naar

Smith College, maar eind mei 1945 kwam hij op verzoek

van de minister van Buitenlandse Zaken spoorslags naar

Nederland om zich in de rang van luitenant kolonel toe

te leggen op de recuperatie van kunstwerken.

Op uitnodiging van de Amerikaanse autoriteiten verbleef hij

van oktober 1945 tot mei 1946 in het Central Collecting

Point in München. In deze tijd identificeerde hij duizenden

schilderijen en andere kunstwerken, onder meer uit de

collecties Mannheimer, Koenigs, Lanz en Goudstikker.

Volgens Wassenbergh floreerde Vorenkamp in zijn nieuwe

werkomgeving: ‘Deze taak vereiste vooral in den beginne,

toen de procedure nog niet vastlag, veel tact en

overredingskracht. Het was juist Vorenkamp, die door

zijn persoonlijkheid en zijn uiteraard voortreffelijke

verstandhouding met de Amerikanen en begrip voor hun

mentaliteit in deze begintijd uitmuntend werk heeft gedaan.

Ook zijn humor heeft hem al spoedig populair gemaakt

in die zonderlinge samenleving’.

Een feestelijk moment was toen Vorenkamp in oktober 1945

in een Amerikaans legervliegtuig op Schiphol arriveerde met

het eerste naoorlogse kunsttransport naar Nederland. Als

beloning voor zijn inzet voor de Nederlandse culturele

belangen werd hij in de zomer van 1946 benoemd tot Ridder

in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In hetzelfde jaar

schreef hij de catalogus voor een reizende tentoonstelling

in de Verenigde Staten van 46 schilderijen die dankzij

de inspanningen van de Amerikaanse strijdkrachten naar

Nederland waren teruggevoerd. In het voorjaar van 1946

werd Vorenkamp in München opgevolgd door de

kunsthistoricus R.F.P. de Beaufort. Zelf hervatte hij zijn

werk aan het Smith College, maar al in 1947 keerde hij terug

naar Nederland, waar hij directeur werd van het Museum

Boymans in Rotterdam. Deze functie verruilde hij al een

jaar later voor het directeurschap van het Museum van

Oudheden te Groningen. In 1953 overleed hij in Groningen.

Page 81: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

157156

Jolle Jolles werd in 1916 in Utrecht geboren als zoon van

de arts Willem Hendrik Jolles en Cornelia Johanna

Jacoba van de Kasteele. Hij trouwde met Charlotte Gyr

en kreeg vier kinderen.

Tijdens de oorlog rondde Jolles een studie rechten in

Utrecht af, waarna hij bij de Nederlandse Spoorwegen ging

werken als (aspirant-)inspecteur bij de Dienst van

Exploitatie. Na het uitbreken van de grote spoorwegstaking

van september 1944 dook hij onder in Utrecht. Eind oktober

1944 zette Jolles zich in voor de organisatie van de

Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in Utrecht.

Na de oorlog werkte Jolles eerst bij de Politieke

Opsporingsdienst (POD). Deze organisatie had in de periode

van het Militair Gezag tot taak om collaborateurs op te

sporen en te onderzoeken. Begin 1946 werd hij hoofd van

het Bureau Oorlogsbuit, een nieuwe dienst van het Ministerie

van Financiën die belast werd met het verzamelen en

beheren van door Duitsers achtergelaten goederen. Na

verloop van tijd kreeg het Bureau er nieuwe taken bij,

waaronder het beheer van de uit Duitsland teruggevoerde

goederen. De naam werd daarom op 26 augustus 1948

gewijzigd in het Bureau Herstelbetalings- en

Recuperatiegoederen (Hergo). Als leidinggevende van

Hergo was Jolles onder meer verantwoordelijk voor de

teruggave van uit Duitsland gerecupereerde diamanten.

Toen de Stichting Nederlands Kunstbezit door schandalen in

Jolle Jolles13 MAART 1916, UTRECHT - 20 AUGUSTUS 2004, DEN HAAG

Daniël François (Daan) Lunsingh Scheurleer werd in 1908

geboren in Den Haag, als zoon van de bankier en archeoloog

C.W. Lunsingh Scheurleer en J.C.C. de Meester. Hij is drie keer

gehuwd geweest en werd vader van drie kinderen.

Lunsingh Scheurleer studeerde kunstgeschiedenis aan de

Ecole du Louvre in Parijs en verbleef vervolgens in Londen.

Na zijn terugkeer naar Nederland ging hij bij kunsthandel

Houthakker in Amsterdam werken. In de periode 1935-1943

was hij verbonden aan het Haags Gemeentemuseum. In 1943

werd Scheurleer benoemd tot adviseur verbonden aan de

Rijkscommissie van Advies inzake de Musea. Toen in het

najaar van 1948 de jurist Jolles werd aangesteld als nieuwe

directeur van de SNK, werd Lunsingh Scheurleer benoemd

tot waarnemend directeur. Deze nieuwe directie bracht

verbeteringen aan in de chaotische administratie van de SNK.

Ook kreeg de teruggave aan de oorspronkelijke eigenaren

een nieuwe impuls.

In 1949 kreeg Lunsingh Scheurleer de leiding over de in dat

jaar opgerichte Dienst voor ’s Rijks verspreide Kunstvoor-

werpen (DRVK, 1949-1975). Deze Dienst van het Ministerie

van OKW kreeg de kunstobjecten van het rijk onder zijn

hoede die niet waren opgenomen in een inventaris van een

rijksmuseum. De DRVK werd belast met het praktische

beheer van de gerecupereerd kunst. Lunsingh Scheurleer

bleef in functie tot zijn pensionering in 1973. De DRVK is na

diverse naamswijzigingen opgenomen in de huidige

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Daniël François Lunsingh Scheurleer22 JUNI 1908, DEN HAAG - 8 NOVEMBER 1999, DEN HAAG

zwaar weer kwam, werd Jolles in het najaar van 1948

benoemd tot directeur van de SNK, een voor de hand

liggende benoeming omdat zowel Hergo als de Stichting

zich bezighielden met recuperatiegoederen. Kunst-

historicus D.F. Lunsingh Scheurleer, rijksinspecteur voor

roerende monumenten, werd aangesteld als waarnemend

directeur. Op 1 februari 1949 verhuisde de SNK van

Amsterdam naar de Mauritskade 37 in Den Haag, waar ook

Hergo was gevestigd. Onder leiding van de nieuwe directie

werd de administratie van de Stichting sterk verbeterd en

werd een efficiëntere teruggaveprocedure ingesteld.

Op 1 juli 1950 nam Hergo de werkzaamheden van de SNK

over. Aan het einde van dat jaar begon de liquidatiefase

van Hergo, die eindigde met de opheffing van het bureau

per 1 februari 1953. De Directie Bewindvoering van het

Ministerie van Financiën nam de taken van Hergo over. In

de jaren die volgden, steeg Jolles verder op de ambtelijke

ladder bij het Ministerie van Financiën. Na een korte

tussenperiode bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken

werd hij in 1959 benoemd tot directeur van het Algemeen

Nederlands Persbureau (ANP). Hier bleef hij werken tot

zijn pensionering in 1980.

Page 82: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

159158

LITERATUURVERWIJZINGEN

Voor de samenstelling van het voorafgaande is, behalve van

de hieronder vermelde literatuur, gebruik gemaakt van de

relevante archieven, in het bijzonder het archief van de

Stichting Nederlands Kunstbezit en het Centraal Archief

Bijzondere Rechtspleging in het Nationaal Archief, Den

Haag. In de tekst opgenomen citaten zijn, tenzij anders

vermeld, afkomstig uit documentatie in deze archieven,

waaronder het rapport Douwes uit 1948.

Hoofdstuk IHeijbroek en Van Griensven 2007; Van ’t Veen 2008;

Venema 1986.

Hoofdstuk IIEuwe 2007; Heijbroek en Van Griensven 2007.

Hoofdstuk IIIAalders 1999; Boterman 2015; Croes en Tammes 2004; Euwe

2007; Heijbroek en Van Griensven 2007; Hoek en Ten Wolde

1999; Jong, De 1969-1994; Kunert en Marck 2012; Michman,

Beem en Michman 1999; Moore 1998; Muller en Schretlen

2002; Venema 1986.

Hoofdstuk IVAalders 1999; Croes en Tammes 2004; Dean, Goschler en

Ther (eds) 2007; Euwe 2007; Heijbroek en Van Griensven

2007; Hoek en Ten Wolde 1999; Houwink ten Cate 1995;

Jong, De 1969-1994; Michman, Beem en Michman 1999;

Moore 1998; Muller en Schretlen 2002; Venema 1986.

Literatuur VAalders 1999; Euwe 2007; Löhr 2005 en 2009; Nicholas

1994; Petropoulos 1996 en 2000; Schwarz 2004, 2009 en

2014; Venema 1986; Yeide 2009.

Hoofdstuk VIAalders 2001; Bossenbroek 2001; Cohen en Heimann-Jelinek

(eds) 2011; Commission for Looted Art in Europe 2011; Edsel

2010; Hazemeijer 1990 en 2003; Hugh Smyth 1988;

Hoogewoud e.a. 1997; Kersten 1999; Muller en Schretlen

2002; Schnabel en Tatzkow 2007; Veraart 2005.

Hoofdstuk VIIAdviescommissie Rwstitutieverzoeken, Verslagen; Campfens

(ed) 2015; Commissie Ekkart, Proefonderzoek 1998;

Commissie Ekkart, Deelrapportages I-VI; Commissie Ekkart,

Eindrapportage 2006; Commissie Museale Verwervingen

1999; Ekkart en Schretlen 2014; Hollander, Den 1998.

SleutelfigurenBruyn 1981; Duparc 1975; Ekkart 1989; Hoetink 1984; Jolles

2002; Jörg 2000; Muller en Schretlen 2002; Röell 1953;

Wassenbergh 1954.

Cohen, J.-M. en F. Heimann-Jelinek (eds), Neglected Witnesses: The Fate of Jewish Ceremonial Objects during the Second World War and After, Amsterdam 2011

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht, Aanbevelingen; Aanbevelingen Kunsthandel; Slotaanbevelingen, Den Haag

2001, 2003 en 2004.

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht,

Deelrapportages I-VI en Eindrapportage, Den Haag 1999-2004.

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht,

Eindrapportage Commissie Ekkart (Origins unknown. Final report Ekkart Committee), Zwolle 2006.

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht, Rapport van het proefonderzoek naar de herkomst van de onder beheer van het Rijk gebleven uit Duitsland gerecupereerde kunstwerken, Den Haag 1998.

Commissie Museale Verwervingen 1940-1948,

Rapport museale verwervingen 1940-1948, Nederlandse

Museumvereniging, E. Muller (ed), Amsterdam 1999.

Commissie Van Kemenade, Tweede Wereldoorlog: Roof en rechtsherstel. Eindrapport van de Contactgroep Tegoeden WOII, Amsterdam 2000.

Commission for Looted Art in Europe, ‘Introduction to The National Archives’ records on Nazi-Era Looted Cultural Property’, 1939-1961, 2011.

Croes, M.T. en Tammes, P.J.R., ‘Gif laten wij niet voortbestaan’: een onderzoek naar de overlevingskansen van Joden in de Nederlandse gemeenten, 1940-1945, Amsterdam 2004.

Dean, M., C. Goschler en Ph. Ther (eds), Robbery and restitution: the conflict over Jewish property in Europe, New York etc. 2007.

Aalders, G., Roof. De ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog, Den Haag, 1999.

Aalders, G., Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945, Amsterdam Boom 2001.

Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en

Tweede Wereldoorlog (Restitutiecommissie), Verslag ... ,Den Haag 2002-2016.

Armbruster, T., Rückerstattung der Nazi-Beute, die Suche, Bergung und Restitution von Kulturgütern durch die westlichen Alliierten nach dem Zweiten Weltkrieg, Berlijn 2007.

Bertz, I. en M. Dorrmann (eds), Raub und Restitution: Kultur-gut aus jüdischem Besitz von 1933 bis heute, Göttingen 2008.

Blom, J.C.H., R.G. Fuks-Mansfeld en I. Schöffer (eds),

Geschiedenis van de joden in Nederland, Amsterdam 1995.

Boom, B. van der, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust, Amsterdam, 2012.

Bossenbroek, M., De meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2001.

Boterman, F., Duitse daders. De Jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (1940-1945), Amsterdam 2015.

Bruyn, J., ‘Levensbericht J.G. van Gelder’, in: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarboek 1980, Amsterdam etc. 1981, 186-191.

Campfens, E. (ed), Fair and just solutions? Alternatives to litigation in Nazi-looted art disputes: status quo and new developments, Den Haag 2015.

Centrale Archief Selectiedienst, Inventaris van het archief van het CommissariaatGeneraal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland, 1945-1949 (1950), Nationaal Archief,

Den Haag 1988.

LITERATUUR

Page 83: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

161160

Douwes, E., ‘De kunsthandel in Nederland’, 2 oktober 1948,

ongepubliceerd rapport (Nationaal Archief, Den Haag).

Duparc, F.J. , Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed, Den Haag 1975

Edsel, R.M. en B. Witter, De kunstbrigade. Hoe de geallieerden de Europese kunstschatten redden, Houten 2010.

Ekkart, R. en H. Schretlen, Museale verwervingen vanaf 1933. Herkomstonderzoek naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945 (investigation into the provenance of museum collections in connection with the theft, confiscation and sale of objects under duress between 1933 and 1945), Museumvereniging,

Amsterdam 2014.

Ekkart, R.E.O., ‘Gelder, Jan Gerrit van (1903-1980)’, in:

J. Charité (ed.), Biografisch Woordenboek van Nederland (1979-), 3 (1989), 187-188.

Euwe, J., De Nederlandse kunstmarkt 1940-1945, Amsterdam, 2007.

Hazemeijer, J., Inventaris van het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) en haar taakvoorganger / taakopvolgers, (1930) 1945-1951 (1983), Nationaal Archief,

Den Haag 1990.

Hazemeijer, J., Inventaris van het archief van de Afdeling Bewindvoering ( juni 1945) / Afdeling Juridische Zaken en Bewindvoering ( juli 1945) / Directie Bewindvoering (1951) van de Administratie / Algemeen Beheer der Generale Thesaurie, (1940) 1945-1954 (1965), Nationaal Archief, Den Haag 2003.

Hazemeijer, J., Inventaris van het archief van het Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (HERGO) van het Ministerie van Financiën en zijn rechtsvoorgangers, (1945) 1946-1953 (1961), Nationaal Archief, Den Haag 2003.

Heijbroek, J.F. en A.Th.J. van Griensven, Kunst, kennis en kwaliteit: de Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland, 1911-heden, Zwolle 2007.

Hoek, F. en J. ten Wolde, Roof en restitutie Joods vermogen, Rapport uitgebracht aan de Contactgroep Tegoeden

Wereldoorlog II, 2 dln., 15 december 1999.

Hoetink, H. R. ‘Ary Bob de Vries (1905-1983)’, Burlington Magazine 126/981, december 1984, 782.

Hollander, P. den, De zaak Goudstikker, Amsterdam 1998.

Hoogewoud, F.J. et al (eds), The return of looted collections (1946-1996): an unfinished chapter: proceedings of an international symposium to mark the 50th anniversary of the return of Dutch book collections from Germany in 1946 (Amsterdam, 15 and 16 April 1996), Amsterdam 1997.

Hugh Smyth, C., Repatriation of art from the collecting point in Munich after World War II: background and beginnings: with reference especially to the Netherlands, Maarssen 1988.

Jolles, J., ‘Ha die Jolle’, ongepubliceerde memoires,

Voorschoten 2002.

Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 14 dln., Den Haag en Leiden, 1969-1994.

Jörg, C.J.A., ‘In memoriam Daan Lunsingh Scheurleer’, Vormen uit vuur 172 (2000), 2-4.

Kersten, J.W., Theorie en praktijk van het naoorlogse rechtsherstel, Den Haag 1999.

Kunert, F. en A. Marck, ‘The Dutch Art Market 1930-1945

and Dutch Restitution Policy Regarding Art Dealers’, in:

E. Blimlinger en M. Mayer (eds), Kunst sammeln, Kunst handeln: Beiträge des Internationalen Symposiums in Wien, Wenen 2012.

Kurtz, M.J., America and the Return of Nazi Contraband: The Recovery of Europe’s Cultural Treasures, Cambridge 2006.

Löhr, H.C., Das Braune Haus der Kunst. Hitler und der “Sonderauftrag Linz”. Visionen, Verbrechten, Verluste, Berlijn 2005.

Löhr, H.C., Der Eiserne Sammler. Die Kollektion Hermann Göring. Kunst und Korruption im “Dritten Reich”, Berlijn 2009.

Löhr, H.C., Hitlers Linz, Der “Heimatgau des Führers”, Berlijn 2013.

Lupfer, G. en T. Rudert, Kennerschaft zwischen Macht und Moral. Annäherungen an Hans Posse (1879-1942), Keulen 2015.

Manasse, P.M., Verdwenen archieven en bibliotheken, Den Haag 1995.

Moore, B., Slachtoffers en overlevenden. De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, Amsterdam 1998.

Muller, E. en H. Schretlen, Betwist Bezit: De Stichting Nederlands Kunstbezit en de teruggave van roofkunst na 1945, Zwolle 2002. Dit onderzoek is uitgevoerd op instigatie

van de Commissie Ekkart.

Nicholas, L.H., The rape of Europa. The fate of Europe’s treasures in the Third Reich and the Second World War, New York 1994.

Oost, T., In an Effort to Do Justice? Restitution Policies and the Washington Principles, Amsterdam 2012.

Palmer, N., Museums and the Holocaust: Law, Principles and Practice, 2000.

Petropoulos, J., Art as politics in the Third Reich, Chapel Hill 1996.

Petropoulos, J., The Faustian bargain: the art world in Nazi Germany, Londen 2000.

Rijksdienst Beeldende Kunst, Old master paintings. An illustrated summary catalogue, Zwolle 1992.

Röell, Jhr D.C. , ‘In memoriam dr. A.P.A. Vorenkamp. Overleden te Groningen 18 augustus 1953’, Nieuws-Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 6/6/10, Leiden 15 oktober 1953, kol. 153-176.

Schnabel, G. en M. Tatzkow, Nazi looted art: Handbuch Kunstrestitution weltweit, Berlijn 2007.

Schwarz, B., Hitlers Museum: Die Fotoalben “Gemäldegalerie Linz”: Dokumente zum “Führermuseum”, Wenen 2004.

Schwarz, B., Geniewahn: Hitler und die Kunst, Wenen 2009.

Schwarz, B., Auf Befehl des Führers, Darmstadt 2014.

Van ’t Veen, F., Het Nederlandse palazzo: verzamelingen van vroeg-Italiaanse kunst (The Dutch palazzo: collections of early Italian art), Amsterdam 2008.

Venema, A., Kunsthandel in Nederland 1940-1945, Amsterdam, 1986.

Veraart, W., Ontrechting en rechtsherstel in Nederland en Frankrijk in de jaren van bezetting en wederopbouw, Alphen aan den Rijn 2005.

Wassenbergh, A., ‘Alphonsus Petrus Antonius Vorenkamp (Westerlee, 3 Mei 1898 - Groningen, 18 Augustus 1953)’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1951-1953, Leiden 1954

Yeide, N.H., introd. R.M. Edsel, Beyond the dreams of avarice: the Hermann Goering collection, Dallas 2009.

Page 84: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

163162

For about twenty years there has been a tremendous

worldwide interest in the issue of artworks, looted during

the Second World War. This interest has been fueled by

ample media attention and has produced a mass of

journalistic articles and a myriad of books and publications

on the subject.

Many tens of thousands of works of art were taken from the

Netherlands to Germany in the period 1940-1945, and much

has been published in our country on the issue of so-called

‘looted art’.

In addition, there have been two exhibitions on this topic. In

2003 the Fries Museum in Leeuwarden exhibited a selection

of artworks held by the Dutch government, works that had

been returned to the Netherlands from Germany after the

war and referred to as the NK collection. This exhibition was

partly inspired by the introduction of new government

policy regarding restitution to the heirs of former Jewish

owners of these works of art.

In the winter of 2006-2007 there was a second exhibition in

the Hollandse Schouwburg in Amsterdam: Geroofd maar van

wie? (Looted, but from whom?). It focused on tracing the

provenance of artworks looted during the war, and on the

task of finding their rightful owners. The two exhibitions and

the majority of publications covered particular aspects of

the issue.

Our current exhibition, Looted Art, and its accompanying

publication, puts forward the entire story for the first time. It

focuses on all aspects - the pre-war situation, the exodus of

artworks during the war, the destination of the works taken

to Germany, and the post-war recuperation of art and its

return to the Netherlands. In addition, the exhibition tells the

story of the restitution of some of these possessions to their

original owners or their heirs in the period 1945-1953 and

explains the new restitution policy, which has taken shape

over the last twenty years.

BEFORE THE WARThe massive scale of the art exodus from the Netherlands in

the period 1940-1945 is strongly linked to the flourishing of

Dutch art trade during the Interbellum period and to the

great number of private collections in our country.

While Amsterdam was the most established international

center for art trade at this time, there were also renowned

trading companies in other Dutch towns and cities, notably

in The Hague and in the Guelres towns of Dieren and

Lochem. Prices were low, however. Ever since the 1929

financial crisis, art dealers had been able to buy works

cheaply, but had had trouble selling them. This meant that

companies with an ample amount of capital and firms that

could procure loans had built up large volumes of stock.

At the very top was the Goudstikker firm. Besides selling top

quality Dutch paintings, it dealt in international - particularly

Italian - works of art.

The Amsterdam art trader Hoogendijk en De Boer also had

a prominent position, as did the firm Bachstitz in The Hague

and the Katz Company in Dieren. The auction house

Frederik Muller had an international reputation as well. In

spite of the crisis there were many passionate art collectors,

some of whom bought more than they could really afford.

Collectors did not limit themselves to paintings from the

Dutch Golden Age, but were also interested in works from

the fifteenth and sixteenth centuries, in drawings and

applied arts, and in art works from abroad, especially from

Italy. The interest in Italian painting in this period is evident

from the Amsterdam exhibition organized in 1934 with

nearly 1300 Italian art works on show dating up to the

nineteenth century. These were works from Dutch public

and, especially, private collections.

Many of the art dealers and collectors were of Jewish

descent. Some of them had moved to the Netherlands from

Germany or Austria during the Interbellum period. Others

had emigrated before Hitler’s rise to power in 1933, or

arrived as refugees after the take-over of the Nazis.

THE ART MARKET AFTER THE OCCUPATION OF THE NETHERLANDSVery soon after the beginning of the occupation of the

Netherlands, it became clear that the Germans had a very

keen interest in buying art, which soon led to a steep rise in

prices. Many dealers, both Jewish and gentile, sold works to

SUMMARY

the Germans and many collectors and private owners were

tempted to sell because of the rise in prices. A remarkable

development was an interest in nineteenth century Dutch

art, which up to that point had been relatively cheap and

not very popular: city views, landscapes, marine paintings,

and animal paintings came into vogue. Many new traders

became active, dealing especially in nineteenth-century art.

Some of them were not even officially registered with the

Chamber of Commerce.

Tens of thousands of works of art disappeared over de

Dutch-German border in the period 1940-1945. Some had

come into German hands through looting, confiscation and

plunder. Others because of a legal hitch: ordinary sales to

Germans were illegal under the regulations of the Dutch

government and the Allied authorities.

JEWISH ART DEALERSThe Germans waited some time after their invasion of the

Netherlands on 10 May 1940 before introducing fierce anti-

Semitic measures. Some Jewish art dealers and collectors

felt very threatened, however, from the moment of the

invasion.

Art dealer Jacques Goudstikker decided to flee the country

with his wife and child during the first days of the

occupation. He lost his life in an accident during the passage

to England. Employees of the firm sold the artworks to Field

Marshall Hermann Göring, and German banker Alois Miedl

continued to run the company. Miedl replenished the trade

stock by buying many works from art dealers, especially the

Katz firm in Dieren.

Some Jewish art dealers, such as Katz, Houthakker and

Nijstad, sold their businesses in time, formally, to trusted

non-Jewish contacts.

Thus, they managed to keep their companies from being

disestablished or being placed under a Verwalter, a German

manager, which happened to other Jewish art dealers from

1941. With the appointment of a Verwalter the Jewish

owners lost control over their own company. Revenues went

straight to the German manager and the German authorities.

Many Jewish art and antiques dealers eventually closed

down and many of the owners and their families were

murdered in the concentration camps.

JEWISH COLLECTORSSome Jewish collectors had a timely premonition of their

fate, especially among those who had emigrated from

Germany to the Netherlands in the thirties. Several had fled

to England or the US before the occupation, sometimes

leaving their artworks in the Netherlands.

This was the case with the heirs of Hans Ludwig Larsen, a

collector who died in 1937. When the Germans were able to

trace their possessions, these were confiscated as enemy

property. The occupying forces managed to obtain

complete collections of owners who had died before the

occupation, such as the collection of Fritz Mannheimer; this

banker, who died in 1939, had to hand over his art collection

to his bank because of his debts.

Several artworks entered the market in 1940 because their

owners committed suicide very shortly after the German

invasion. Other collectors decided to sell (part of) their

collections to obtain funds to get away.

The Germans eventually confiscated many collections. Jews

were obliged/ordered to hand in their possessions to the

Liro bank on the Sarphatistraat in Amsterdam. German

buyers usually had first pick of the art that had been handed

over to the Liro. The rest of the goods were sold at auction.

The same thing happened to works that had been

confiscated as enemy property, or as abandoned inventory.

This was clearly not just the case with complete collections

that were at that time regarded as exceptional and valuable.

It applied also to clusters of single works of art, which held

relatively little value at the time and which were part of an

owner’s home inventory.

GERMAN COLLECTORSMany works of art that were transferred to Germany during

the war, were meant to go to the Führermuseum, which was

to be built in Linz, close to Hitler’s birthplace. Hitler had a

staff whose task it was to bring together and curate the

museum collection. In the beginning, museum director Hans

Page 85: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

165164

Posse was in charge, and after he died in 1942 it was

Hermann Voss. In the Netherlands Erhard Göpel played a

central part as buyer for the Führermuseum. Although Hitler

strongly identified with the museum project, it was not a

private collection and the Führer’s personal input and taste

were of little importance in building it.

The second large collection was that of Field Marshall

Hermann Göring, which was a private collection. In contrast

to Hitler, Göring personally selected and bought many

artworks based on personal taste. During the beginning of

the occupation of the Netherlands he bought the entire

stock of the Goudstikker firm. He returned part of the stock,

which he found less appealing, to the firm, which had been

placed under a German manager, Miedl. Göring, too, had his

personal buyers, among them Walter Andreas Hofer. The

frenzied competition between the Führermuseum and

Göring was an important cause of the spiraling prices.

These two examples inspired many German administrators

and military personnel in the Netherlands to build private

collections on a smaller scale. German art dealers were

active too, but on the whole their acquisitions soon went on

to private collections and museums. The German museums

were avid collectors and significantly expanded their

collections during the occupation. The museums in

Düsseldorf, Karlsruhe and the Ethnographical Museum in

Frankfurt were especially active in acquiring Dutch art.

The works of art in this exhibition and publication have not

merely been selected on the basis of their inherent artistic

quality. Often they were chosen because they represent the

various collections of which we have spoken.

It is notable that the works show a change in taste. Some

works, which we would now deem potential icons for the

Hitler and Göring collections, did not in fact enter these

collections, but were made available for German museums

as “consolation prizes”.

RECUPERATION AND RESTITUTIONDuring the German occupation, the Dutch government-in-

exile had determined that all sales to the German occupiers

were illegal. The allied authorities supported the Dutch

government on this point. During the war, the American

authorities in particular were already considering what was

to be done with the enormous number of artworks collected

in Germany, and with the legal reparations for those who

had involuntarily lost their possessions. The Americans

reached agreements with their allied partners, to the effect

that all works of art that they recovered would be sent back

to their countries of origin, with the explicit goal of returning

the works to their rightful owners or their heirs.

Immediately after the German capitulation, the American

Central Collecting Point in Munich started its activities to

recover artworks. It used extensive intelligence that had

already been collected by the Americans.

As most tokens of the German obsession for art collecting

were retrieved in the American occupied zone, the

Collecting Points in this zone were the most important.

Similar centers were established in the English, French and

Russian zones. The Russians were the only ones who did not

adhere to the agreements to return artworks to their

countries of origin; they took all the art they found to their

own country. From the other zones all artworks for which a

provenance could be established, were returned to their

country of origin.

In the Netherlands recuperation/restitution was entrusted to

the Stichting Nederlands Kunstbezit, SNK. Provisions had

been made during the war to establish this foundation and it

was set up directly after liberation.

In July 1945 the Dutch Military Authority issued a decree

concerning the declaration of looted cultural property.

Anyone involved in voluntary or involuntary transfer of art to

the Germans, was compelled to declare this. Of course, this

resulted in an incomplete overview, partly because many

former owners had perished in the war. The SNK

supplemented these declarations using administrative

information from German looting institutes, such as the Liro

bank. They also used sales ledgers from art dealers such as

Goudstikker. Eventually, a mass of tens of thousands of

forms was created, in order to identify artworks in Germany

and to demand their recuperation.

Anyone who had involuntarily lost works of art during the

occupation, or their heirs, could claim these works at SNK, if

they had been recovered. Many people made use of this

possibility, but more often than not they were unsuccessful.

The restitution policy of the SNK was very restrictive, partly

because of the conditions under which the institute was

forced to work.

Nevertheless, in the first five years after the war thousands

of artworks were returned to their former owners or their

heirs. These were usually works belonging to Jewish owners,

but there were also works confiscated by the Germans

because the owner – often Jewish, sometimes gentile – had

moved to a country that Germany was at war with at the

time.

In the early 1950’s the work was considered done, and the

SNK was disbanded. The rest of the artworks that were

deemed interesting were handed over to the Ministry of

Education, Culture and Science to enrich the museum

collections and to decorate Dutch public buildings. The

remainder was auctioned. This was seen as some sort of

compensation for the Dutch nation.

RENEWAL OF RESTITUTION POLICYInfluenced to some degree by growing international

concerns about the unsolved consequences of the Second

World War, looted art became a focus of interest in the

Netherlands, starting in 1997. This was also the case for the

artworks that were still held by the Dutch government,

having been returned from Germany after the war. An

investigation in 1998 concluded that the old restitution

policy had been far too narrow, and that by today’s legal

standards there were clearly works in the NK collections

that were eligible for restitution.

The entire NK-collection, which comprised some 5.000

works, was screened by Bureau Herkomst Gezocht, the

agency that was set up for this task. The bureau double-

checked the provenance using SNK archives and other

sources. Use of computers provided the researchers with

much more clarity and structure than the SNK researchers

had been able to muster with their paper files.

Wherever researchers identified a possibility of forced loss

of property, they set up a search to trace the heirs of the

former owners, and to find out if the heirs were able to

provide any new information to help establish provenance.

The bureau designed a new restitution policy as well. After

approval by the government, it became the guideline for the

newly appointed Restitution Commission, set up to advise

on all claims on works in the NK collection. This new policy

led to dozens of restitutions, some large and spectacular,

such as that of works from the collection of Friedrich

Gutmann and of paintings from art dealer Goudstikker. The

Goustikker case, which was fiercely opposed in the courts

by the Dutch government, attracted immense international

attention.

Meanwhile, the research project, which in the beginning had

been geared specifically towards the NK-collection, was

extended to focus on the collections of other Dutch

museums. The researchers set out to identify artworks that

had been acquired during or after the Nazi regime, and to

determine whether the original owners had lost possession

because of looting, confiscation or forced sale.

Two museum research projects into past acquisitions were

set up: Museale Verwervingen 1940-1948 (1998-1999) and

Museale Verwervingen vanaf 1933 (2009-2013). Within these

projects several works of art were traced that were eligible

for restitution to the heirs of the original owner.

And the work continues. New cases come into being as new

evidence appears, and as we are being provided with more

clarity on the many artworks still missing.

In the early years of restitution it was assumed that

everything would be taken care of in a few years. However,

as the process unfolded, it became clear that the restitution

process is far more complex than presumed and will need a

great deal of tending to for years to come.

Page 86: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

167166

BIJSCHRIFTEN AFBEELDINGENOmslag voor Familliegroep als Caritas, door Werner van den Valckert (zie p. 91-92) Schutblad voor Adolf Hitler bekijkt geconfisqueerde kunstwerken in een depot in Berlijn, januari 1938Omslag achter Claimtentoonstelling van schilderijen, tekeningen en tapijten in het Rijksmuseum in Amsterdam, 1950 (zie p. 117)Schutblad achter Generaal Dwight D. Eisenhower, opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten in Europa, inspecteert door de nazi’s geroofde kunstschatten in een zoutmijn te Merkers in Duitsland, 12 april 1945Pagina 8 Een Amerikaanse soldaat bij Duitse roofgoederen in een kerk te Ellingen, Duistland, 24 april 1945

DE FOTO’S VAN DE KUNSTWERKEN ZIJN AFKOMSTIG VAN RCE ENDE IN DE BIJSCHRIFTEN VERMELDE VERZAMELINGEN.

DE OVERIGE FOTO’S ZIJN AFKOMSTIG UIT DE VOLGENDE BRONNEN:

ANP/Polygoon pagina 157

Archiv der Stadt Linz pagina 68

Bundesarchiv pagina’s 70, 84

Bureau Herkomst Gezocht / Perry Schrier pagina’s 128, 131, 132

DPA schutblad voor

Gelders Archief, Collectie P.J. de Booys pagina 60

Getty Images, Central Press, Hulton Archive pagina 76

Getty Images, Ullstein bild pagina 69

Getty Images, William Vandivert, The LIFE Images Collection pagina 98

Hollandse Schouwburg / Liselore Kamping pagina 133

Nationaal Archief pagina’s 107, 114, 152

Nationaal Archief/ Collectie Spaarnestad pagina’s 17, 39, 42, 49, 101, 115, 117, 118

National Archives and Records Administration pagina’s 8, 94, 170, schutblad achter

NIOD pagina’s 61, 106

RCE pagina 52

Rijksmuseum Amsterdam pagina 13

RKD pagina 154

Stadsarchief Amsterdam pagina’s 12, 15, 35, 45, 54, 64

Stadtarchiv Düsseldorf pagina 90

United News pagina 96

Er is getracht om alle rechthebbenden van illustraties te achterhalen. Zij die desondanks menen rechten te kunnendoen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever om alsnog in een regeling te voorzien.

FOTOVERANTWOORDING OVER DE AUTEURS

RUDI EKKARTis kunsthistoricus en was van 1990 tot 2012 directeur van

het RKD – Nederlands Instituur voor Kunstgeschiedenis

en van 2003 tot 2012 hoogleraar kunstgeschiedenis aan

de Universiteit Utrecht. Vanaf 1997 was hij als voorzitter

van diverse opeenvolgende commissies betrokken bij het

onderzoek naar de lotgevallen van kunstwerken tijdens

en na de Tweede Wereldoorlog. In die rol was hij

medeverantwoordelijk voor onder andere het onderzoek

van het Bureau Herkomst Gezocht en voor de

vaststelling van een nieuw Nederlands restitutiebeleid.

Ook was hij betrokken bij verschillende tentoonstellingen

en publicaties over deze problematiek.

EELKE MULLERis historicus en werkt sinds 2005 als onderzoeker en

onderzoekscoördinator voor de Nederlandse

Restitutiecommissie. Van 1998 tot 2005 onderzocht zij

het oorlogsverleden van werken uit het Nederlandse

openbaar kunstbezit voor de Commissie Ekkart en de

Nederlandse Museumvereniging. Zij heeft meegewerkt

aan verschillende tentoonstellingen en publicaties over

kunstroof en restitutie

in Nederland. Zo is zij onder meer (co-)auteur van een

boek over het naoorlogse restitutiebeleid in Nederland:

Betwist bezit. De Stichting Nederlands Kunstbezit en de

teruggave van roofkunst na 1945. Zij heeft op

persoonlijke titel bijgedragen aan de huidige

tentoonstelling en publicatie.

De auteurs danken allen die hen met informatie,

fotomateriaal en aanmoediging hebben geholpen. In het

bijzonder danken zij drs. Floris Kunert voor het kritisch

lezen van het manuscript.

Page 87: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

168

COLOFON

Ontwerp: Studio Koster Van Lienen

Drukker: NPN drukkers

Uitgave van: Ter Borch Stichting

© R.E.O. Ekkart en E. Muller, 2017

ISBN 978-90-826752-0-7

Deze publicatie verschijnt ter gelegenheid

van de tentoonstelling Roofkunst voor, tijdens

en na WO II, Bergkerk Deventer, 2017

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm

of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De tentoonstelling Roofkunst voor, tijdens en na WO II werd mede mogelijk gemaakt door:

Deze publicatie werd mede mogelijk gemaakt door:

Page 88: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en
Page 89: ROOF & RESTITUTIE...2017/01/01  · Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en

RO

OF &

RE

STIT

UT

IE

Roof en restitutie vertelt het verhaal van handel,roof en teruggave van kunstwerken uit Nederland voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.

Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en Gutmann tijdens de bezetting in Duitse handen.

Na de oorlog stuurden de Amerikaanse Monuments Men een groot aantal kunstwerken terug naar Nederland. Het was aan de Nederlandse Staat om geroofd of onder dwang verkocht werk terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren.Maar toen de vaak Joodse eigenaren hun eigendommen claimden, stuitten ze vaakop een bureaucratische, onwillige overheid.De werken werden ondertussen als Nederlands Kunstbezit verdeeld over de musea, in depot opgeslagen of geveild.

Pas eind jaren negentig werd het teruggavebeleidonder internationale druk veel menselijkeren volgde een gewetensvolle zoektocht naarde rechtmatige eigenaren.

Roof en restitutie verschijnt in het kadervan de tentoonstelling:

ISBN 978-90-826752-0-7Ter Borch Stichting