Regeling College voor zorgverzekeringen subsidiëring ... filestaat te stellen zelfstandig te...

24
Het bestuur van het College voor Zorg- verzekeringen; overwegende dat het voornemen bestaat dat duurzaam verblijf en ver- zorging in een verzorgingshuis uiterlijk met ingang van het jaar 2001 onderdeel van de aanspraken op het terrein van de verzorging en verpleging krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziekte- kosten wordt, en dat vooruitlopend daarop op grond van de Overgangswet verzorgingshuizen subsidiëring van de verzorgingshuizen ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekos- ten dient plaats te hebben; overwegende dat de financiering van activiteiten als bedoeld in de artikelen 2b en 2c van de Wet op de bejaarden- oorden, gelet op artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Overgangswet ver- zorgingshuizen voorshands ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten op subsidiebasis wordt voortgezet; gelet op artikel 13 van de Overgangs- wet verzorgingshuizen, heeft in zijn vergadering van 28 okto- ber 1999 besloten: §1. Begripsbepalingen Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. wet: de Overgangswet verzorgings- huizen; b. Minister: de Minister van Volksge- zondheid, Welzijn en Sport; c. zorgkantoor: een verbindingskantoor als bedoeld in de Regeling uitvoering werkzaamheden Overgangswet verzor- gingshuizen; d. adviserend overheidsorgaan: de pro- vincies of de gemeenten, met betrekking tot de verzorgingshuizen en andere instellingen waarvoor zij een plan heb- ben vastgesteld; e. instelling: 1. een verzorgingshuis; 2. een instelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet; f. te bezetten verzorgingsplaats: plaats in een instelling, bestemd voor duur- zaam verblijf en verzorging die bij het verstrekken van subsidie op grond van deze regeling in aanmerking wordt genomen; g. verzorgingsdag: elke dag waarvoor een persoon als bedoeld in artikel 11 van de wet een bijdrage ingevolge arti- kel 15 van de wet verschuldigd is voor duurzaam verblijf en verzorging; h. mutatiedag: elke dag waarop een plaats, bestemd voor duurzaam verblijf en verzorging, in een verzorgingshuis onbezet blijft ten gevolge van vertrek of overlijden van een persoon als bedoeld onder g; i. kapitaalslasten: 1. de kosten voor rente, verminderd met de rentebaten; 2. de kosten voor afschrijving, huur, lease en erfpacht, verminderd met daar- voor ontvangen vergoedingen van der- den. §2. Algemene subsidiegrondslagen Artikel 2 1. Het College voor zorgverzekeringen verstrekt ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten subsi- dies ten behoeve van instellingen voor in 2000: a. te verlenen zorg, bestaande uit duur- zaam verblijf en verzorging; b. te verlenen zorg, bestaande uit kort- durend verblijf en verzorging, dan wel verzorging gedurende de dag of de nacht; c. zorg, die erop gericht is personen in staat te stellen zelfstandig te blijven wonen en die zonder die zorg aangewe- zen zouden zijn op duurzaam verblijf en verzorging en d. te maken onvermijdbare kosten van sluiting dan wel van vermindering van capaciteit in de gevallen, bedoeld in de artikelen 12 en 30 van de wet. 2. Kosten van het verbouwen en het geheel of gedeeltelijk vervangen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, van de wet, behoren tot de voor subsi- die in aanmerking komende kosten. 3. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is op de subsidieverstrek- king van toepassing. Artikel 3 1. Subsidie wordt slechts verleend, indien de instelling zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, slechts verleent aan: a. personen ten aanzien van wie een indicatieorgaan een besluit heeft geno- men, waaruit blijkt dat de zorg, bedoeld in artikel 2, aangewezen is, en b. de echtgenoot van een persoon als bedoeld onder a aan wie duurzaam ver- blijf en verzorging wordt verleend. 2. Adviezen van een commissie als bedoeld in artikel 6j van de Wet op de bejaardenoorden, waaruit blijkt dat zorg, verleend door een bejaardenoord, aangewezen is, en artikel 6h, derde lid, van die wet, worden gelijkgesteld met besluiten van een indicatieorgaan als bedoeld in het eerste lid, onder a. 3. Met betrekking tot degenen die onmiddellijk voorafgaand aan het tijd- stip van intrekking van de Wet op de bejaardenoorden dienstverlening ont- vingen als bedoeld in artikel 2b van die wet, wordt geacht voldaan te zijn aan het eerste lid, onder a. Artikel 4 Aan een privaatrechtelijke of publiek- rechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die een instelling, opgenomen in een plan, exploiteert, kan op aanvraag subsidie worden ver- leend. Artikel 5 Subsidie wordt slechts verleend voor zover: a. het bedrag dan wel de bedragen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet, dat mogelijk maken; b. dit in overeenstemming is met de in een plan opgenomen capaciteit. Artikel 6 1. Het College voor zorgverzekeringen verleent in afwijking van een plan sub- sidie overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in artikel 6 van de wet, van de Minister. 2. Het College voor zorgverzekeringen verleent in afwijking van een plan sub- sidie overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in artikel 7 van de wet, van de Minister, indien dit niet ten koste gaat van de voor subsidiëring van de in dat plan opgenomen capaciteit van verzor- gingshuizen benodigde bedragen. Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 1 CVZ Regeling College voor zorgverzekeringen subsidiëring verzorgingshuizen 2000

Transcript of Regeling College voor zorgverzekeringen subsidiëring ... filestaat te stellen zelfstandig te...

Het bestuur van het College voor Zorg-verzekeringen;overwegende dat het voornemenbestaat dat duurzaam verblijf en ver-zorging in een verzorgingshuis uiterlijkmet ingang van het jaar 2001 onderdeelvan de aanspraken op het terrein vande verzorging en verpleging krachtensde Algemene Wet Bijzondere Ziekte-kosten wordt, en dat vooruitlopenddaarop op grond van de Overgangswetverzorgingshuizen subsidiëring van deverzorgingshuizen ten laste van hetAlgemeen Fonds Bijzondere Ziektekos-ten dient plaats te hebben;overwegende dat de financiering vanactiviteiten als bedoeld in de artikelen2b en 2c van de Wet op de bejaarden-oorden, gelet op artikel 2, eerste lid,onder a en b, van de Overgangswet ver-zorgingshuizen voorshands ten lastevan het Algemeen Fonds BijzondereZiektekosten op subsidiebasis wordtvoortgezet; gelet op artikel 13 van de Overgangs-wet verzorgingshuizen,

heeft in zijn vergadering van 28 okto-ber 1999 besloten:

§1. Begripsbepalingen

Artikel 1In deze regeling wordt verstaan onder:a. wet: de Overgangswet verzorgings-huizen;b. Minister: de Minister van Volksge-zondheid, Welzijn en Sport;c. zorgkantoor: een verbindingskantoorals bedoeld in de Regeling uitvoeringwerkzaamheden Overgangswet verzor-gingshuizen;d. adviserend overheidsorgaan: de pro-vincies of de gemeenten, met betrekkingtot de verzorgingshuizen en andereinstellingen waarvoor zij een plan heb-ben vastgesteld;e. instelling:1. een verzorgingshuis;2. een instelling als bedoeld in artikel 4,tweede lid, van de wet;f. te bezetten verzorgingsplaats: plaatsin een instelling, bestemd voor duur-zaam verblijf en verzorging die bij hetverstrekken van subsidie op grond van

deze regeling in aanmerking wordtgenomen;g. verzorgingsdag: elke dag waarvooreen persoon als bedoeld in artikel 11van de wet een bijdrage ingevolge arti-kel 15 van de wet verschuldigd is voorduurzaam verblijf en verzorging; h. mutatiedag: elke dag waarop eenplaats, bestemd voor duurzaam verblijfen verzorging, in een verzorgingshuisonbezet blijft ten gevolge van vertrek ofoverlijden van een persoon als bedoeldonder g;i. kapitaalslasten:1. de kosten voor rente, verminderdmet de rentebaten;2. de kosten voor afschrijving, huur,lease en erfpacht, verminderd met daar-voor ontvangen vergoedingen van der-den.

§2. Algemene subsidiegrondslagen

Artikel 21. Het College voor zorgverzekeringenverstrekt ten laste van het AlgemeenFonds Bijzondere Ziektekosten subsi-dies ten behoeve van instellingen voorin 2000: a. te verlenen zorg, bestaande uit duur-zaam verblijf en verzorging;b. te verlenen zorg, bestaande uit kort-durend verblijf en verzorging, dan welverzorging gedurende de dag of denacht;c. zorg, die erop gericht is personen instaat te stellen zelfstandig te blijvenwonen en die zonder die zorg aangewe-zen zouden zijn op duurzaam verblijfen verzorging en d. te maken onvermijdbare kosten vansluiting dan wel van vermindering vancapaciteit in de gevallen, bedoeld in deartikelen 12 en 30 van de wet. 2. Kosten van het verbouwen en hetgeheel of gedeeltelijk vervangen,bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c,van de wet, behoren tot de voor subsi-die in aanmerking komende kosten.3. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wetbestuursrecht is op de subsidieverstrek-king van toepassing.

Artikel 31. Subsidie wordt slechts verleend,

indien de instelling zorg als bedoeld inartikel 2, eerste lid, slechts verleent aan:a. personen ten aanzien van wie eenindicatieorgaan een besluit heeft geno-men, waaruit blijkt dat de zorg,bedoeld in artikel 2, aangewezen is, en b. de echtgenoot van een persoon alsbedoeld onder a aan wie duurzaam ver-blijf en verzorging wordt verleend.2. Adviezen van een commissie alsbedoeld in artikel 6j van de Wet op debejaardenoorden, waaruit blijkt datzorg, verleend door een bejaardenoord,aangewezen is, en artikel 6h, derde lid,van die wet, worden gelijkgesteld metbesluiten van een indicatieorgaan alsbedoeld in het eerste lid, onder a.3. Met betrekking tot degenen dieonmiddellijk voorafgaand aan het tijd-stip van intrekking van de Wet op debejaardenoorden dienstverlening ont-vingen als bedoeld in artikel 2b van diewet, wordt geacht voldaan te zijn aanhet eerste lid, onder a.

Artikel 4Aan een privaatrechtelijke of publiek-rechtelijke rechtspersoon met volledigerechtsbevoegdheid die een instelling,opgenomen in een plan, exploiteert,kan op aanvraag subsidie worden ver-leend.

Artikel 5Subsidie wordt slechts verleend voorzover:a. het bedrag dan wel de bedragen,bedoeld in artikel 2, tweede lid, van dewet, dat mogelijk maken;b. dit in overeenstemming is met de ineen plan opgenomen capaciteit.

Artikel 61. Het College voor zorgverzekeringenverleent in afwijking van een plan sub-sidie overeenkomstig de aanwijzing,bedoeld in artikel 6 van de wet, van deMinister.2. Het College voor zorgverzekeringenverleent in afwijking van een plan sub-sidie overeenkomstig de aanwijzing,bedoeld in artikel 7 van de wet, van deMinister, indien dit niet ten koste gaatvan de voor subsidiëring van de in datplan opgenomen capaciteit van verzor-gingshuizen benodigde bedragen.

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 1

C V Z

Regeling College voor zorgverzekeringen subsidiëring verzorgingshuizen 2000

3. In bijzondere gevallen kan het Col-lege voor zorgverzekeringen met goed-keuring van de Minister subsidie verle-nen ten behoeve van een verzorgings-huis dat niet in een plan is opgenomenof voor een grotere capaciteit dan inhet plan is opgenomen.

§3. Omvang subsidiabele kosten

Artikel 7Bij het verstrekken van subsidie wordtaan het eigen vermogen toegerekenderente niet in aanmerking genomen.

Artikel 8Bij het verstrekken van subsidie aaneen subsidie-ontvanger die een verzor-gingshuis in eigendom heeft dat is gefi-nancierd door middel van een klimgeld-lening is bijlage 1 van toepassing.

Artikel 91. Kapitaalslasten, met uitzonderingvan de in artikel 12 en artikel 13bedoelde kapitaalslasten, of onvermijd-bare kosten van sluiting dan wel ver-mindering van capaciteit als bedoeld inartikel 2, eerste lid, onder d, wordenslechts bij het verstrekken van subsidiein aanmerking genomen voor zoverdeze in het bij de aanvraag tot subsidie-verlening behorende budgetformulier2000, bedoeld in artikel 26, tweede lid,zijn opgenomen.2. In afwijking van het eerste lid, kanhet College voor zorgverzekeringen opaanvraag kapitaalslasten van investerin-gen in 2000, andere dan die bedoeld inartikel 12 en artikel 13, die niet zijnopgenomen in het budgetformulier2000, bij het verstrekken van subsidiein aanmerking nemen indien:a. het doen van de investering onver-mijdelijk is;b. het doen van de investering in rede-lijkheid bij het indienen van de aan-vraag tot subsidieverlening, bedoeld inartikel 26, niet was te voorzien; enc. de aanvraag daartoe zo spoedigmogelijk is ingediend nadat de feiten enomstandigheden die hebben geleid tothet voornemen tot het doen van debetreffende investering zich geopen-baard hebben.3. Het tweede lid is zoveel mogelijk vanovereenkomstige toepassing op hogerehuurlasten in verband met investerin-gen door de verhuurder dan wel hogerehuurlasten in verband met wijzigingvan de huisvestingssituatie.

Artikel 101. Onverminderd artikel 9 worden kapi-taalslasten van investeringen waarvoorkrachtens de wet of de Wet op debejaardenoorden een vereiste van toe-stemming of een vereiste van gelijkestrekking geldt, onderscheidenlijk gold,voor het in aanmerking nemen van diekapitaalslasten bij de subsidieverstrek-king, bij het verstrekken van subsidieslechts in aanmerking genomen voorzover die toestemming is verleend ofaan dat vereiste van gelijke strekking isvoldaan.2. Kapitaalslasten van investeringenwaarvoor een vereiste van toestemmingof een vereiste van gelijke strekking, alsbedoeld in het eerste lid, niet geldt ofgold, worden, onverminderd artikel 9,bij het verstrekken van subsidie slechtsin aanmerking genomen voor zoverdeze in redelijkheid als noodzakelijkkunnen worden beschouwd.

Artikel 111. Afschrijvingskosten van investerin-gen die na 31 december 1996 zijngedaan worden bij het verstrekken vansubsidie in aanmerking genomen tot devolgende maximum percentages van dehistorische kosten:

Grond 0 %

Stenen gebouwen 2 %

Semi-permanente gebouwen 5 %

Houten paviljoens 10 %

Restauraties 2 %

Verbouwingen 5 %

Overige installaties 5 %

Inventarisgoederen 10 %

Computerapparatuur en

programmatuur 20 %

Auto’s 20 %

Aanloopkosten, bouwrente

en stichtingskosten 21/2 %

Tuinaanleg 5 %

2. Afschrijvingskosten van investerin-gen die zijn gedaan tot en met het jaar1996 worden bij het verstrekken vansubsidie in aanmerking genomen totmaximaal de bedragen die bij het vers-trekken van subsidie in aanmerkingkonden worden genomen volgens desubsidiebepalingen, zoals die voor debetreffende instelling ingevolge de Wetop de bejaardenoorden voor het jaar1996 golden.

Artikel 12In afwijking van artikel 11 worden dein bijlage 2 omschreven kosten vaninvesteringen in medische en overigeinventarissen en in computerapparatuur

en -programmatuur, waarvoor in hetjaar 2000 voor het eerst kosten wordengemaakt, bij het verstrekken van subsi-die in aanmerking genomen met inacht-neming van die bijlage.

Artikel 13In afwijking van artikel 11 worden dein bijlage 3 omschreven kosten vaninstandhoudingsinvesteringen, waar-voor in het jaar 2000 voor het eerstkosten worden gemaakt, bij het vers-trekken van subsidie in aanmerkinggenomen met inachtneming van die bij-lage.

Artikel 14Kosten voor huur worden bij het vers-trekken van subsidie in aanmerkinggenomen met inachtneming van bijlage4.

Artikel 151. Slechts de in de volgende ledenbedoelde tegemoetkomingen van desubsidie-ontvanger aan de bewoner vande instelling voor de periode 1 januaritot en met 31 december 2000 wordenbij het verstrekken van subsidie in aan-merking genomen.2. Bij het verstrekken van subsidiewordt de tegemoetkoming van de subsi-die-ontvanger aan de bewoner van deinstelling die zelf voorziet in zijn brood-maaltijden in aanmerking genomenindien de tegemoetkoming:a. vooraf in een schriftelijke overeen-komst tussen de bewoner en de subsi-die-ontvanger is vastgelegd;b. uiterlijk de eerste werkdag van demaand aan de bewoner bij vooruitbe-taling wordt betaald; enc. f 101,45 per maand bedraagt.3. Bij het verstrekken van subsidiewordt de tegemoetkoming van de subsi-die-ontvanger aan de bewoner van deinstelling die zelf of elders zijn kledingen linnengoed wast of laat wassen inaanmerking genomen indien de tege-moetkoming:a. vooraf in een overeenkomst tussende bewoner en de subsidie-ontvanger isvastgelegd;b. uiterlijk de eerste werkdag van demaand bij vooruitbetaling aan debewoner wordt betaald; enc. f 38,10 per maand bedraagt.4. Voor de toepassing van dit artikelwordt onder bewoner verstaan de per-soon aan wie de subsidie-ontvanger tenlaste van de op grond van deze regelingverstrekte subsidie duurzaam verblijf enverzorging verleent.

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 2

Artikel 16De kosten van geschillen worden bijhet verstrekken van subsidie in aan-merking genomen met inachtnemingvan bijlage 5.

Artikel 171. Het maximumbedrag, bedoeld inartikel 28, tweede lid, voor het subsi-die-onderdeel duurzaam verblijf en ver-zorging en onvermijdbare kosten vansluiting dan wel vermindering vancapaciteit is gelijk aan het door hetCollege voor zorgverzekeringen vastge-stelde maximumbedrag, bedoeld in deaanhef van artikel 24, tweede lid, vande Regeling Ziekenfondsraad subsidië-ring verzorgingshuizen 1999, voor datsubsidie-onderdeel:a. verminderd met 10 het bedrag van de in het maximum-bedrag voor 1999 opgenomen eenma-lige bijdragen;20 het bedrag van de in het maximum-bedrag voor 1999 opgenomen onver-mijdbare kosten van sluiting dan welvan vermindering van capaciteit;30 indien de capaciteit van de instellingwaarvoor in 2000 subsidie wordt ver-leend lager is dan de capaciteit waar-voor in 1999 subsidie werd verleend,een bedrag gelijk aan het produkt vanhet aantal reductieplaatsen, onderschei-denlijk het daarmee gemoeide aantalverzorgingsdagen, en de som van de devoor de instelling geldende normbedra-gen voor personele en materiële kosten,bedoeld in bijlage 6, onderscheidenlijkbijlage 7;40 het verschil tussen de kapitaalslasten,andere dan die bedoeld in artikel 12 en13, van de instelling waarvoor in 2000subsidie wordt verleend en alle kapi-taalslasten, waarvoor in 1999 subsidiewerd verleend, indien laatstgenoemdekapitaalslasten hoger zijn;b. vermeerderd met10 indien de capaciteit van de instellingwaarvoor in 2000 subsidie wordt ver-leend hoger is dan de capaciteit waar-voor in 1999 subsidie werd verleend,een bedrag gelijk aan het produkt vanhet aantal nieuwe plaatsen, onderschei-denlijk het daarmee gemoeide aantalverzorgingsdagen, en de som van de devoor de instelling geldende normbedra-gen voor personele en materiële kosten,bedoeld in bijlage 6, onderscheidenlijkbijlage 7; 20 het bedrag van de in 2000 in rede-lijkheid te verwachten onvermijdbarekosten van sluiting dan wel van ver-mindering van capaciteit;

30 de helft van het totaalbedrag voorde in redelijkheid te verwachten temoet-komingen voor broodmaaltijden,bedoeld in artikel 33, indien de subsi-die-ontvanger in het eerste halfjaar van1999 niet voorzag in broodmaaltijdenvan de bewoners van de instelling en desubsidie-ontvanger in het eerste halfjaarvan 1999 geen vergoeding voor brood-maaltijden verleende aan de bewonersvan de instelling;40 de helft van het totaalbedrag voorde in redelijkheid te verwachten tege-moetkomingen voor het wassen vankleding en linnengoed, bedoeld in arti-kel 33, indien de subsidie-ontvanger inhet eerste halfjaar van 1999 niet voor-zag in het wassen van kleding en lin-nengoed van de bewoners van de instel-ling en de subsidie-ontvanger in heteerste halfjaar van1999 geen vergoedingvoor het wassen van kleding en linnen-goed verleende aan de bewoners van deinstelling;50 het verschil tussen de kapitaalslasten,andere dan die bedoeld in artikel 12 en13, van de instelling waarvoor in 2000subsidie wordt verleend en alle kapi-taalslasten waarvoor in 1999 subsidiewerd verleend, indien laatstgenoemdekapitaalslasten lager zijn;60 de met toepassing van artikel 12 enartikel 13 in aanmerking genomeninvesteringskosten; enc. vermeerderd of verminderd met dedefinitieve of voorcalculatorischeindexering van het loon- en prijspeil2000.2. De maximumbedragen, bedoeld inartikel 28, tweede lid, voor de subsidie-onderdelen kortdurend verblijf en ver-zorging, dan wel verzorging gedurendede dag en de nacht, onderscheidenlijkzorg die erop gericht is personen instaat te stellen zelfstandig te blijvenwonen, zijn gelijk aan de door het Col-lege voor zorgverzekeringen vastge-stelde maximumbedragen, bedoeld inartikel 24, tweede lid, van de RegelingZiekenfondsraad subsidiëring verzor-gingshuizen 1999, voor die subsidie-onderdelen:a. vermeerderd of verminderd met dedefinitieve of voorcalculatorischeindexering van het loon- en prijspeil2000; enb. vermeerderd of verminderd met deingevolge het derde en vierde lid doorhet College voor zorgverzekeringen vastte stellen bedragen.3. Het College voor zorgverzekeringenkan bij het vaststellen van de maxi-mumbedragen voor de subsidie-onder-

delen, bedoeld in tweede lid, een ver-meerdering of vermindering toepassenin verband met de verdeling van deextra f 90 miljoen die het College voorzorgverzekeringen ingaande het jaar1998 beschikbaar gesteld heeft voor hetmitigeren van capaciteitsreductie van deverzorgingshuizen.4. Het College voor zorgverzekeringenkan bij het vaststellen van de maxi-mumbedragen voor de subsidie-onder-delen, bedoeld in tweede lid, een ver-meerdering of vermindering toepassenin verband met de verdeling van devoor het jaar 2000 beschikbare volume-middelen in het kader van de meerja-renafspraken.5. Het College voor zorgverzekeringenkan bij het vaststellen van de maxi-mumbedragen voor de subsidie-onder-delen, bedoeld in het eerste lid, een ver-meerdering toepassen in verband methet bestuurlijk akkoord tussen deministers van Volksgezondheid, Welzijnen Sport en van Binnenlandse Zaken,de Vereniging van NederlandseGemeenten en de WoonZorg Federatieover de privatisering van de bij hetAlgemeen Burgerlijk Pensioenfondsaangesloten verzorgingshuizen. De ver-meerdering bedraagt maximaal 3,1%van de loonkostensom 1996 van deinstelling.6. Het College voor zorgverzekeringenkan bij het vaststellen van het maxi-mumbedrag voor het subsidie-onder-deel duurzaam verblijf en verzorging,met inachtneming van bijlage 8 een ver-meerdering toepassen in verband metde verdeling van beschikbaar komendeintensiveringsmiddelen.

Artikel 18Voor zover kosten vallen onder debestemming van andere dan de in arti-kel 19 en artikel 20 bedoelde voorzie-ningen of de in artikel 23 bedoeldereserves, worden zij niet in aanmerkinggenomen bij de subsidieverstrekking.

Artikel 191. De subsidie-ontvanger kan voor eengelijkmatige verdeling van lasten overeen groot aantal jaren van cyclischonderhoud van gebouwen en installa-ties van de instelling waarvan hetonderhoud voor zijn rekening komt eenEgalisatievoorziening onderhoud vor-men, dan wel de reeds gevormde Egali-satievoorziening onderhoud in standhouden.2. De subsidie-ontvanger kan voor eengelijkmatige verdeling van lasten over

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 3

een groot aantal jaren van rente- enafschrijvingsverschillen de bestaandeEgalisatievoorziening rente- en afschrij-vingsverschillen in stand houden.3. De subsidie-ontvanger kan voor eengelijkmatige verdeling van lasten overeen groot aantal jaren van loonkosteningevolge ziekte en arbeidsongeschikt-heid van personeelsleden, waarvoor hijniet verzekerd is, een Egalisatievoorzie-ning loonkosten arbeidsongeschiktheidvormen, dan wel de reeds gevormdeEgalisatievoorziening loonkostenarbeidsongeschiktheid in stand houden.4. Ten laste van de subsidie kan eenbedrag worden toegevoegd aan de inovereenstemming met de in het eersteof derde lid te vormen of bestaandeEgalisatie-voorzieningen. De toevoegingaan de in het eerste lid bedoelde Egali-satievoorziening is maximaal de somvan de voor de subsidie-ontvanger gel-dende bedragen, bedoeld in bijlage 6,onder C. Toevoeging aan de in hetderde lid bedoelde Egalisatievoorzie-ning kan slechts plaatshebben voorzover deze voorziening, inclusief de toe-voeging, niet meer bedraagt dan 7,56%van het premieplichtig loon van deinstelling voor het jaar 2000.5. Onverminderd het zesde lid, wordenkosten waarvoor een Egalisatievoorzie-ning als bedoeld in de vorige leden isgevormd, ten laste van die voorzieninggebracht met zoveel mogelijk overeen-komstige toepassing van de subsidiebe-palingen, zoals die voor de betreffendeinstelling ingevolge de Wet op debejaardenoorden voor het jaar 1996golden. Voor zover kosten ten laste vaneen egalisatievoorziening kunnen wor-den gebracht, worden zij bij het vast-stellen van de subsidie niet als lastenaangemerkt.6. De in dit artikel bedoelde voorzie-ningen kunnen uitsluitend worden aan-gewend voor ingevolge de wet of deWet op de bejaardenoorden subsidiabelgestelde lasten.

Artikel 201. De subsidie-ontvanger vormt vooreen gelijkmatige verdeling van lastenover een groot aantal jaren voor inves-teringen als bedoeld in artikel 12 eenEgalisatievoorziening investeringen inmedische en overige inventaris en incomputerprogrammatuur en appara-tuur.2. De subsidie-ontvanger vormt vooreen gelijkmatige verdeling van lastenover een groot aantal jaren voorinstandhoudingsinvesteringen als

bedoeld in artikel 13 een Egalisatie-voorziening instandhouding.3. De toevoeging aan de in het eerstelid bedoelde egalisatievoorzieningbedraagt maximaal het verschil tussende met toepassing van artikel 12 inaanmerking komende kosten en de wer-kelijke kosten voor de investeringen alsbedoeld in artikel 12. De subsidie-ont-vanger voegt het verschil tussen de mettoepassing van artikel 13 in aanmerkingkomende kosten en de werkelijke kos-ten als bedoeld in artikel 13 toe aan dein het tweede lid bedoelde egalisatie-voorziening.4. Voor zover kosten ten laste van dein het eerste en tweede lid bedoeldeegalisatievoorzieningen kunnen wordengebracht, worden zij bij het vaststellenvan de subsidie niet als lasten aange-merkt.5. De in het eerste lid bedoelde voorzie-ning kan uitsluitend worden aangewendvoor ingevolge de wet of de Wet op debejaardenoorden subsidiabel gesteldelasten. De in tweede lid bedoelde voor-ziening kan uitsluitend worden aange-wend voor instandhoudingsinvesterin-gen als bedoeld in artikel 13.

Artikel 21Alle baten van de subsidie-ontvangerdie betrekking hebben op de gesubsi-dieerde activiteiten worden bij de subsi-dievaststelling in mindering gebrachtmet uitzondering van subsidie ingevolgedeze regeling. De vorige volzin is vanovereenkomstige toepassing met betrek-king tot door de subsidie-ontvangerprijsgegeven baten.

Artikel 221. De subsidie per subsidie-onderdeelbedraagt maximaal het laagste van dein de volgende onderdelen bedoeldebedragen: a. het saldo van de voor dat onderdeelin aanmerking te nemen lasten en batenvermeerderd met de ingevolge artikel23, eerste lid, voor dat onderdeel toege-stane toevoeging aan de egalisatiere-serve;b. het ingevolge artikel 28, tweede lid,vastgestelde maximumbedrag.2. Het ingevolge artikel 28, tweede lid,vastgestelde maximumbedrag voor hetsubsidie-onderdeel duurzaam verblijf enverzorging en onvermijdbare kostenvan sluiting dan wel vermindering vancapaciteit wordt voor de toepassing vanhet eerste lid, onder b:a. verminderd met10 het verschil tussen de bij het besluit

over het maximumbedrag voor dit sub-sidie-onderdeel in aanmerking genomenkapitaalslasten en de werkelijke in aan-merking te nemen kapitaalslasten,indien die werkelijke kapitaalslastenlager zijn;20 het bedrag van de volgens hetzevende lid toe te passen korting vooronderbezetting;b. vermeerderd met het verschil tussende bij het besluit over het maximumbe-drag voor dit subsidie-onderdeel inaanmerking genomen kapitaalslasten ende in aanmerking te nemen werkelijkekapitaalslasten, indien die werkelijkekapitaalslasten hoger zijn;c. vermeerderd of verminderd met10 het bedrag dat de subsidie-ontvangerheeft besteed voor de in het vijfde lidbedoelde substitutie;20 het door Het College voor zorgver-zekeringen vast te stellen bedrag vooraanpassing voor loon- en prijsontwik-kelingen in 2000 over de personele enmateriële kosten in dat maximumbe-drag; bij de vaststelling van dit bedragvoor aanpassing voor loon- en prijsont-wikkelingen in 2000 houdt het Collegevoor zorgverzekeringen rekening metop deze indexering betrekking heb-bende aanpassing van de in artikel 2,tweede lid, van de wet bedoelde bedra-gen en de ingevolge artikel 17 toege-paste indexering.3. Het ingevolge artikel 28, tweede lid,vastgestelde maximumbedrag voor hetsubsidie-onderdeel kortdurend verblijfen verzorging, dan wel verzorginggedurende de dag of de nacht wordtvoor de toepassing van het eerste lid,onder b:a. verminderd met het verschil tussende bij het besluit over het maximumbe-drag voor dit subsidie-onderdeel inaanmerking genomen kapitaalslasten ende in aanmerking te nemen werkelijkekapitaalslasten, indien die werkelijkekapitaalslasten lager zijn;b. vermeerderd met het verschil tussende bij het besluit over het maximumbe-drag voor dit subsidie-onderdeel inaanmerking genomen kapitaalslasten ende werkelijke in aanmerking te nemenkapitaalslasten, indien die werkelijkekapitaalslasten hoger zijn;c. vermeerderd of verminderd met10 het bedrag dat de subsidie-ontvangerheeft besteed voor de in het vijfde lidbedoelde substitutie; en20 het door het College voor zorgverze-keringen vast te stellen bedrag vooraanpassing voor loon- en prijsontwik-kelingen in 2000 over de personele en

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 4

materiële kosten in dat maximumbe-drag; bij de vaststelling van dit bedragvoor aanpassingen voor loon- en prijs-peil ontwikkelingen in 2000 houdt hetCollege voor zorgverzekeringen reke-ning met op deze indexering betrekkinghebbende aanpassing van de in artikel2, tweede lid, van de wet bedoeldebedragen en de ingevolge artikel 17 toe-gepaste indexering.4. Het ingevolge artikel 28, tweede lid,berekende maximumbedrag voor zorgdie erop gericht is personen in staat testellen zelfstandig te blijven wonenwordt voor de toepassing van het eerstelid, onder b:a. verminderd met het verschil tussende bij het besluit over het maximumbe-drag voor dit subsidie-onderdeel inaanmerking genomen kapitaalslasten ende werkelijke in aanmerking te nemenkapitaalslasten, indien die werkelijkekapitaalslasten lager zijn;b. vermeerderd met het verschil tussende bij het besluit over het maximumbe-drag voor dit subsidie-onderdeel inaanmerking genomen kapitaalslasten ende werkelijke in aanmerking te nemenkapitaalslasten, indien die werkelijkekapitaalslasten hoger zijn;c. vermeerderd of verminderd met hetdoor het College voor zorgverzekerin-gen vast te stellen bedrag voor aanpas-sing voor loon- en prijsontwikkelingenin 2000 over de personele en materiëlekosten in dat maximumbedrag; bij devaststelling van dit bedrag voor aan-passing van loon- en prijsontwikkelin-gen in 2000 houdt het College voorzorgverzekeringen rekening met op dezeindexering betrekking hebbende aan-passing van de in artikel 2, tweede lid,van de wet bedoelde bedragen en deingevolge artikel 17 toegepaste indexe-ring.5. De subsidie-ontvanger kan maximaaltwee percent van het in artikel 28,tweede lid, bedoelde maximumbedragvoor het subsidie-onderdeel duurzaamverblijf en verzorging en onvermijdbarekosten, onderscheidenlijk maximaal hetgehele in artikel 28, tweede lid,bedoelde maximumbedrag voor hetsubsidie-onderdeel kortdurend verblijfof verzorging, dan wel verzorging gedu-rende de dag en de nacht, bestedenvoor substitutie tussen de op die maxi-mumbedragen betrekking hebbendesubsidie-onderdelen indien:a. over die substitutie schriftelijke over-eenstemming bestaat tussen de subsidie-ontvanger en het zorgkantoor;b. een afschrift van deze overeenkomst

uiterlijk 1 november 2000 in het bezitvan het Centraal Orgaan TarievenGezondheidszorg is;c. de verleende zorg niet in strijd is methet plan.6. Het College voor zorgverzekeringenstelt een formulier vast voor de schrif-telijke overeenstemming, bedoeld in hetvijfde lid, onder a. 7. Indien het aantal gerealiseerde ver-zorgingsdagen in 2000 minder dan 98%bedraagt dan het aantal voor 2000begrote verzorgingsdagen, waarop hetmaximumbedrag ingevolge het besluit,bedoeld in artikel 28, tweede lid,betrekking heeft, wordt bij de subsidie-vaststelling een korting voor onderbe-zetting toegepast, berekend overeen-komstig de volgende formule:

(A-B) * (C+D)

waarbij wordt verstaan onder:A. het aantal verzorgingsdagen waarophet maximumbedrag ingevolge hetbesluit, bedoeld in artikel 28, tweedelid, betrekking heeft;B. het gerealiseerde aantal verzorgings-dagen;C. het voor de instelling geldendenormbedrag voor materiële kosten perverzorgingsdag, bedoeld in bijlage 6; enD. het voor de instelling geldendenormbedrag voor personele kosten perverzorgingsdag, bedoeld in bijlage 7.8. Voor de toepassing van het zevendelid worden mutatiedagen met inachtne-ming van de volgende onderdelen medeaangemerkt als gerealiseerde verzor-gingsdagen:a. bij het achterlaten van een plaatsvoor duurzaam verblijf en verzorging ineen eenpersoonskamer worden maxi-maal dertig mutatiedagen in aanmer-king genomen;b. bij het achterlaten van een plaatsvoor duurzaam verblijf en verzorging ineen tweepersoonskamer wordt maxi-maal in aanmerking genomen het aan-tal mutatiedagen in de periode die ein-digt dertig dagen na de dag dat voor deoverblijvende partner vervangendewoonruimte beschikbaar is gekomen. 9. Bij een ingrijpende wijziging van dehuisvestingsituatie bij de subsidie-ont-vanger worden de ingevolge artikel 28,tweede lid, berekende maximumbedra-gen verminderd, onderscheidenlijk ver-meerderd, met inachtneming van bijlage6.

Artikel 231. Indien voor een subsidie-onderdeel

als bedoeld in artikel 28, tweede lid, hetsaldo van de in aanmerking komendelasten en baten lager is dan het voordat subsidie-onderdeel met toepassingvan artikel 22, eerste lid, onder b, enonderscheidenlijk artikel 22, tweede,derde en vierde lid, berekende maxi-mumbedrag, wordt het verschil toege-voegd aan de egalisatiereserve voor datsubsidie-onderdeel. Toevoeging kanslechts plaatshebben voor zover dereserve voor het betreffende subsidie-onderdeel, inclusief de toevoeging, nietmeer bedraagt dan 5% van het in devorige volzin bedoelde maximumbe-drag.2. Indien voor een subsidie-onderdeelals bedoeld in artikel 28, tweede lid, hetsaldo van de in aanmerking komendelasten en baten hoger is dan het voordat subsidie-onderdeel met toepassingvan artikel 22, eerste lid, onder b, enonderscheidenlijk artikel 22, tweede,derde en vierde lid, berekende maxi-mumbedrag, wordt het verschil tenlaste gebracht van de egalisatiereservevoor dat subsidie-onderdeel.3. De in dit artikel bedoelde egalisatie-reserve kan uitsluitend worden aange-wend voor ingevolge de wet of de Wetop de bejaardenoorden subsidiabelgestelde lasten.

§ 4 Toestemmingsprocedure investerin-gen voor instandhouding en nieuwbouw

Artikel 241. Van investeringen van de subsidie-ontvanger voor verbouw of nieuwbouwvan f 200.000 of meer, niet zijnde eeninstandhoudingsinvestering alsomschreven in bijlage 3, worden kapi-taalslasten door het College voor zorg-verzekeringen slechts bij het verstrek-ken van subsidie in aanmerkinggenomen voor zover het College voorzorgverzekeringen met inachtnemingvan de volgende leden voor die investe-ringen vooraf schriftelijk toestemmingheeft verleend.2. Per hierna te noemen fase van deontwikkeling en uitvoering van hetbouwplan wordt afzonderlijk een aan-vraag ingediend voor toestemming:a. definitief ontwerp bouwplan;b. uitvoering bouwplan. 3. De aanvraag voor toestemming voorhet opstellen van een definitief ontwerpbouwplan wordt door de subsidie-ont-vanger bij het College voor zorgverze-keringen ingediend door middel van hetdoor het College voor zorgverzekerin-gen daarvoor vastgestelde formulier. Bij

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 5

het verlenen van de toestemming stelthet College voor zorgverzekeringen:a. het bedrag vast dat bij subsidiever-strekking door hem maximaal in aan-merking wordt genomen; daarbij stelthet College voor zorgverzekeringentevens het bedrag vast dat de subsidie-ontvanger voor de financiering dient teontrekken aan de in artikel 19, tweedelid bedoelde egalisatievoorziening;b. een termijn waarbinnen de aanvraagvoor toestemming voor uitvoering vanhet bouwplan bij hem wordt ingediend.4. De aanvraag voor toestemming vooruitvoering van het bouwplan wordtdoor de subsidie-ontvanger bij het Col-lege voor zorgverzekeringen ingedienddoor middel van het door het Collegevoor zorgverzekeringen daarvoor vast-gestelde formulier.5. De subsidie-ontvanger legt de resul-taten van de aanbesteding zo spoedigmogelijk over aan het College voorzorgverzekeringen.6. De subsidie-ontvanger legt de eindaf-rekening zo spoedig mogelijk na deoplevering van de bouw over aan hetCollege voor zorgverzekeringen.

Artikel 25De subsidie-ontvanger verleent aan hetCollege voor zorgverzekeringen of aaneen daartoe door of vanwege het Col-lege voor zorgverzekeringen aangewe-zen persoon alle medewerking die nodigis voor controle op de uitvoering vanhet bouwplan. De subsidie-ontvangerdraagt er zorg voor dat degenen diedoor hem bij de uitvoering van hetbouwplan worden betrokken op over-eenkomstige wijze handelen.

§5. De subsidie-aanvraag en de subsidie-verlening

Artikel 261. Uiterlijk 30 november 1999 wordt deaanvraag tot het verlenen van subsidievoor het jaar 2000 bij het College voorzorgverzekeringen ingediend door toe-zending van het ingevulde en onderte-kende aanvraagformulier 2000 aan hetCentraal Orgaan Tarieven Gezond-heidszorg (COTG). Het aanvraagfor-mulier 2000 wordt door het Collegevoor zorgverzekeringen vastgesteld.2. De aanvraag gaat vergezeld van hetdoor het College voor zorgverzekerin-gen vastgestelde en door de aanvragervolledig ingevulde en ondertekendebudgetformulier 2000.3. De aanvrager zendt een afschrift vande aanvraag en van het in het tweede

lid bedoelde formulier aan het zorgkan-toor en aan het adviserend overheidsor-gaan. Het College voor zorgverzekerin-gen kan bepalen wanneer hiervanwordt afgeweken.

Artikel 27Uiterlijk 31 december 1999 beslist hetCollege voor zorgverzekeringenomtrent het verlenen van een subsidieaan de aanvrager en over het aantal tebezetten verzorgingsplaatsen per instel-ling

Artikel 281. Het College voor zorgverzekeringenvraagt over de in het tweede lidbedoelde maximumbedragen het oor-deel van het zorgkantoor of adviserendoverheidsorgaan en van het COTG.2. Uiterlijk zes maanden na ontvangstvan het advies van het zorgkantoorstelt het College voor zorgverzekerin-gen maximumbedragen vast voor desubsidie-onderdelena. duurzaam verblijf en verzorging alsbedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a,en onvermijdbare kosten als bedoeld inartikel 2, eerste lid, onder d, tezamen;b. kortdurend verblijf en verzorging,dan wel verzorging gedurende de dagof de nacht als bedoeld in artikel 2,eerste lid, onder b; ofc. zorg als bedoeld in artikel 2, eerstelid, onder c.

§ 6 Voorschotverlening

Artikel 291. Het College voor zorgverzekeringenverleent gedurende het subsidiejaarmaandelijks voorschotten aan de subsi-die-ontvanger. Bij de voorschotverle-ning worden de onderscheiden subsidie-onderdelen tezamen genomen.2. Uiterlijk 31 december 1999 beslisthet College voor zorgverzekeringenover het maandelijks te verlenen voor-schot aan de subsidie-ontvanger. Daar-bij gelden de in 1999 verleende voor-schotten als uitgangspunt.3. Met uitzondering van de maand meizijn de maandelijkse voorschottengelijk. Voor de maand mei bedraagt hetvoorschot tweemaal het maandelijksvoorschot voor de andere maanden.4. Na vaststelling van de in artikel 28,tweede lid, bedoelde maximum bedra-gen beslist het College voor zorgverze-keringen over de in de resterendemaanden van het subsidiejaar te verle-nen voorschotten.5. Betaling van de voorschotten heeft

plaats op de 20e dag van elke maandof op de eerste werkdag daarna, indiende 20e dag niet op een werkdag valt.6. Indien voor vaststelling van de subsi-die aannemelijk is dat er teveel isbevoorschot, kan het College voorzorgverzekeringen een bedrag vaststel-len dat de subsidie-ontvanger aan hemdient te betalen binnen de bij die vast-stelling bepaalde termijn. Het Collegevoor zorgverzekeringen kan het vastge-stelde bedrag op andere wijze verreke-nen.7. Na vaststelling van de subsidiebetaalt de subsidie-ontvanger teveelbetaalde voorschotten onmiddellijkterug aan het College voor zorgverzeke-ringen, tenzij het College voor zorgver-zekeringen deze op andere wijze verre-kent.8. Het College voor zorgverzekeringenkan bij de voorschotverlening ofdaarna aan de subsidie-ontvanger denader uit te werken verplichting opleg-gen tot het stellen van zekerheid voorverleende voorschotten.9. In bijzondere gevallen kan het Col-lege voor zorgverzekeringen onder doorhem te stellen voorwaarden afwijkenvan de leden een tot en met acht.

§7. De aanvraag tot subsidievaststellingen de subsidievaststelling

Artikel 301. Uiterlijk 1 juli 2001 dient de subsi-die-ontvanger de aanvraag tot vaststel-ling van de subsidie voor het jaar 2000bij het College voor zorgverzekeringenin door toezending van het ingevuldeen ondertekende aanvraagformulier2000 aan het Centraal Orgaan TarievenGezondheidszorg (COTG). Het aan-vraagformulier wordt door het Collegevoor zorgverzekeringen vastgesteld.2. De aanvraag gaat vergezeld van:a. de door het bestuur ondertekendejaarrekening 2000, die, onverminderddeze regeling, zoveel mogelijk is opge-steld overeenkomstig de Regeling jaar-verslaggeving ziekenhuisvoorzieningenen waarin tevens zijn opgenomen hetgerealiseerde aantal verzorgingsdagenen de mutaties in het bewonersbestand.b. de verklaring van een accountant,bedoeld in artikel 393, eerste lid, vanBoek 2 van het Burgerlijk Wetboekinhoudende:1. zijn oordeel over de jaarrekening, en2. de uitslag van zijn onderzoekomtrent de naleving van de subsidiebe-palingen door de subsidie-ontvanger,overeenkomstig het door het College

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 6

voor zorgverzekeringen vast te stellenprotocol, enc. het activiteitenverslag dat eenbeschrijving geeft van de aard enomvang van de activiteiten waarvoorsubsidie werd verleend en dat een ver-gelijking bevat tussen de nagestreefdeen de gerealiseerde doelstellingen en eentoelichting op de verschillen.d. de schriftelijke overeenstemming,bedoeld in artikel 22, vijfde lid, ondera.3. De subsidie-ontvanger zendt eenafschrift van de aanvraag en van dedaarbij behorende stukken aan hetzorgkantoor.

Artikel 311. Het College voor zorgverzekeringenvraagt over de aanvraag tot subsidie-vaststelling het oordeel van het COTG.2. Het zorgkantoor kan binnen driemaanden na verzending van hetafschrift van de aanvraag tot subsidie-vaststelling zijn oordeel daarover ken-baar maken aan het College voor zorg-verzekeringen.

Artikel 32Binnen drie maanden na ontvangst vanhet in artikel 31, eerste lid, bedoeldeoordeel van het COTG stelt het Collegevoor zorgverzekeringen de subsidie vastvoor de in artikel 28, tweede lid, onder-scheiden subsidie-onderdelen.

§8. Overige subsidievoorschriften

Artikel 331. Voor zover de subsidie-ontvanger inde periode 1 januari tot en met31 december 2000 niet voorziet inbroodmaaltijden of het wassen van kle-ding en linnengoed van de persoon aanwie hij ten laste van de subsidie duur-zaam verblijf en verzorging verleent,betaalt hij aan die persoon een tege-moetkoming.2. De in het eerste lid bedoelde tege-moetkoming bedraagt:a. voor broodmaaltijden f 101,45 opmaandbasis;b. voor het wassen van kleding en lin-nengoed f 38,10 op maandbasis.3. De in de vorige leden bedoelde tege-moetkoming wordt maandelijks bijvooruitbetaling gedaan.

Artikel 34Het saldo van de Egalisatievoorzieningwijziging huisvestingssituatie op debalans per 31 december 1999 wordt met

ingang van 2000 overgeboekt naar deEgalisatievoorziening instandhouding.

Artikel 351. De subsidie-ontvanger houdt zorg-vuldig aantekening van bewoners- enzorgverleningsgegevens en zendt elkkwartaal een overzicht van alle duur-zaam verblijvende bewoners naar hetzorgkantoor.2. De subsidie-ontvanger voert eenzodanig ingerichte administratie, datdaaruit te allen tijde de voor de vast-stelling van de subsidie van belangzijnde rechten en plichten alsmede debetalingen en de ontvangsten kunnenworden nagegaan. 3. De in het eerste lid bedoelde gege-vens en de in het tweede lid bedoeldeadministratie en de daarbij behorendebescheiden worden gedurende tien jarenbewaard.

Artikel 361. De subsidie-ontvanger verstrekt aanhet College voor zorgverzekeringen ofaan daartoe door of vanwege het Col-lege voor zorgverzekeringen aangewe-zen natuurlijke personen of rechtsper-sonen kosteloos alle gegevens eninlichtingen die noodzakelijk zijn voorde uitvoering van deze regeling.2. De gegevens en inlichtingen wordenop verzoek verstrekt in schriftelijkevorm, of in een andere vorm die redelij-kerwijs kan worden verlangd, binneneen termijn die schriftelijk wordtgesteld bij een verzoek.3. De subsidie-ontvanger geeft op ver-zoek van het College voor zorgverzeke-ringen op één adres inzage in allebescheiden en andere gegevensdragers,stelt deze op verzoek ter beschikkingvoor het nemen van afschrift en ver-leent de terzake verlangde medewer-king, voorzover dat noodzakelijk isvoor de uitvoering van deze regeling.4. De subsidie-ontvanger machtigt de inartikel 30, tweede lid, onder b,bedoelde accountant overeenkomstig devorige leden te handelen.

Artikel 37De subsidie-ontvanger draagt er zorgvoor dat zijn statuten niet in strijd zijnmet de wet of deze regeling.

Artikel 38De subsidie-ontvanger verzekert zich involdoende mate tegen aansprakelijkheidjegens derden en draagt zorg voor een

adequate opstal- en inboedelverzeke-ring.

Artikel 39 1. De subsidie-ontvanger is, voor zoverhet verstrekken van de subsidie heeftgeleid tot vermogensvorming, daarvooreen door het College voor zorgverzeke-ringen vast te stellen vergoeding aanhet College voor zorgverzekeringen ver-schuldigd ter hoogte van die vermo-gensvorming. 2. De vergoeding is verschuldigd indien:a. de subsidie-ontvanger voor de gesub-sidieerde activiteiten gebruikte ofbestemde goederen vervreemdt ofbezwaart of de bestemming daarvanwijzigt;b. de subsidie-ontvanger een schadever-goeding ontvangt voor verlies ofbeschadiging van voor de activiteitengebruikte of bestemde goederen;c. de gesubsidieerde activiteiten geheelof gedeeltelijk worden beëindigd;d. de subsidieverlening of de subsidie-vaststelling wordt ingetrokken of desubsidie wordt beëindigd; ofe. de rechtspersoon die de subsidie ont-ving wordt ontbonden, tenzij de activi-teiten van de instelling, met toestem-ming van het College voorzorgverzekeringen, door een andererechtspersoon worden voortgezet en deactiva tegen boekwaarde aan die rechts-persoon in eigendom zijn overgedragen.3. Indien het onroerend goed betreft,geschiedt de waardebepaling aan dehand van twee taxatierapporten uitge-bracht door twee onafhankelijke des-kundigen, waarvan tenminste één wordtaangewezen door het College voorzorgverzekeringen.

Artikel 40De subsidie-ontvanger brengt voorandere dan de gesubsidieerde activitei-ten aan derden een vergoeding in reke-ning welke tenminste de kosten daar-van dekt.

Artikel 41De opdracht van de subsidie-ontvangeraan de accountant, bedoeld in artikel30, tweede lid, strekt tevens tot onder-zoek van de naleving van de aan desubsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 42De subsidie-ontvanger informeert hetCollege voor zorgverzekeringen onmid-dellijk over:a. een wijziging van zijn statuten;b. een dreiging dat hij in de toestand

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 7

komt te verkeren dat hij heeft opgehou-den te betalen of het voornemen omzijn faillissement of surséance van bet-aling aan te vragen;c. aan hem verleende surséance vanbetaling of zijn faillietverklaring;d. overmacht of dreigende overmachtvan de subsidie-ontvanger waardoor hijde subsidie-voorwaarden niet meernakomt of waardoor dreigt dat hij desubsidie-voorwaarden niet meer zalkunnen nakomen;e. het voornemen tot fusie of het ont-binden van de rechtspersoon;f. alle andere feiten en omstandighedendie van belang kunnen zijn voor eengoede uitvoering van dit besluit.

Artikel 43Instandhoudingsinvesteringen alsbedoeld in bijlage 3 dienen vooraf-gaand aan de realisatie schriftelijk teworden gemeld bij het zorgkantoor.

Artikel 44De subsidie-ontvanger behoeft toestem-ming van het College voor zorgverzeke-ringen voor het overdragen of verpan-den van zijn vorderingen op hetCollege voor zorgverzekeringen inge-volge deze regeling aan anderen danaan zijn vaste bankrelatie.

Artikel 45Het College voor zorgverzekeringenkan aan de subsidie-ontvanger andereverplichtingen opleggen, die naar zijnoordeel nodig zijn voor een goede uit-voering van deze regeling.

§ 9. Slotbepalingen

Artikel 46Deze regeling treedt in werking metingang van de tweede dag na de dagte-kening van de Staatscourant waarin zijwordt geplaatst. Zij kan worden aange-haald als: Regeling College voor zorg-verzekeringen subsidiëring verzorgings-huizen 2000.

L. de Graaf, voorzitter.K.A.J. van Laarhoven RA, plv. algemeendirecteur.

Goedgekeurd door de staatssecretarisvan Volksgezondheid, Welzijn en Sportbij besluit van 30 november 1999,onder nummer DVVO-U-2018495.

Toelichting

AlgemeenBij brief van 8 september 1995 vroeg detoenmalige Staatssecretaris van Volks-gezondheid, Welzijn en Sport de toen-malige Ziekenfondsraad advies over detechnische uitwerking van het kabinets-besluit de financiering van de verzor-gingshuizen per 1 januari 1997 over tehevelen naar de sociale ziektekostenver-zekering. Dit besluit vloeit voort uit hetstandpunt van het toenmalige kabinetover modernisering van de ouderen-zorg.Het kabinet nam zich destijds voor,verzorging en het daaraan inherenteverblijf vanaf het jaar 2001 als zorgaan-spraak in de AWBZ op te nemen. Deperiode 1997 tot en met 2000 moest eenovergangsfase zijn. In deze periode zoude ingezette verevening van financiëlemiddelen voor ouderenzorg tussen debetrokken overheden worden afgeronden ontvingen de verzorgingshuizen sub-sidie van de Ziekenfondsraad – sinds1 juli 1999 het College voor zorgverze-keringen (Cvz) geheten – op basis vaneen jaarlijks vast te stellen regeling.De voorliggende regeling is de laatstedoor het College voor zorgverzekerin-gen vastgestelde regeling binnen ditovergangstraject, namelijk de RegelingCvz subsidiëring verzorgingshuizenvoor het jaar 2000.In het kader van de tot en met 1996geldende Wet op de bejaardenoorden(WBO) waren de provincies, de viergrote steden en de Minister van Volks-gezondheid, Welzijn en Sport (de advi-serende overheidsorganen) verantwoor-delijk voor de planning en definanciering van verzorgingshuizen.Gedurende de overgangsperiode tot2001 is op grond van de overgangsweteen tweedeling ingevoerd, waarbij deadviserende overheidsorganen verant-woordelijk zijn voor de planning en hetCollege voor zorgverzekeringen voor definanciering. Gedurende de overgangs-periode gelden de plannen van de pro-vincies, de vier grote steden en deminister van VWS als startpunt. Voorde provincies en de vier grote steden isin de overgangswet is een adviestaakneergelegd. Op grond daarvan advise-ren deze overheden tot op dit momenthet College voor zorgverzekeringenover de hoogte en de samenstelling vande verzorgingshuisbudgetten.

Naar meer uniformering: beleidsregelsvoor verzorgingshuizenDe decentralisering uit de WBO-periode heeft ertoe geleid, dat in depraktijk subsidieregelingen zijn ont-staan, die inhoudelijk en procedureelsterk verschillen. Elke provincie engrote stad hanteerde eigen grondslagenen methoden om het toe te kennenbudget per verzorgingshuis te bepalenDe subsidieperiode van 1997 tot hetjaar 2001 is mede bedoeld geweest omtoe te groeien naar de financieringssys-tematiek die geldt voor AWBZ-gefinan-cierde instellingen overeenkomstig deWet Tarieven Gezondheidszorg. In deovergangsperiode is er naar gestreefdde onderlinge verschillen tussen provin-cies en grote steden geleidelijk te ver-kleinen en aldus tot een meer uniformewijze van subsidiëring te komen.De subsidieregeling voor 1997 is te zienals een soort ’mal’ waarbinnen de oudeprovinciale en grootstedelijke regelingennog grotendeels van kracht waren. Inde regelingen voor 1998 en 1999 ismeer en meer geüniformeerd. Door hetverder incorporeren van de door hetCOTG ontwikkelde beleidsregels zal deregeling voor het jaar 2000 nog slechtsop enkele zeer specifieke punten behoe-ven terug te vallen op de oude WBO-regelgeving.Uiteindelijk doel is dus te komen totvaststelling van uniforme bekostigings-grondslagen voor de sector verzorgings-huizen. Op dat moment zullen dediverse provinciale prijsregelen zoals dieonder de WBO van kracht waren, inhet geheel niet meer worden toegepast.Vooruitlopend hierop is het CentraalOrgaan Tarieven Gezondheidszorg(COTG) begin 1997 gestart met de ont-wikkeling van beleidsregels om debeschikbare middelen te (her-)verdelenover de verzorgingshuizen. Hiertoe iseen Technisch Overleg Verzorgingshui-zen (TOV) gestart waarin naast hetCOTG vertegenwoordigers deelnemenvan de WoonZorg Federatie, de Neder-landse Vereniging voor Verpleeghuis-zorg, Zorgverzekeraars Nederland, hetCollege voor zorgverzekeringen en hetministerie van Volksgezondheid, Wel-zijn en Sport. Om inzicht te krijgen inhet landelijk beeld en in de kostenver-deling per verzorgingshuis, heeft hetCOTG onder de verzorgingshuizen eenuitgebreid kostenonderzoek gehouden. Uitgangspunt voor de ontwikkeling vande beleidsregels zijn onder andere debeleidsregels geweest die nu al voor deverpleeghuizen gelden.

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 8

Op basis van de resultaten van eengehouden enquête met betrekking totde jaren 1994, 1995 en 1996 zijn degemiddelde kosten per plaats en perverzorgingsdag bepaald. De ontwikke-ling van de belangrijkste beleidsregelsvoor het zorgonderdeel ’duurzaam ver-blijf’ is inmiddels afgerond. Voor dezorgonderdelen ’flankerend beleid’(kortdurend verblijf, verblijf gedurendede dag of de nacht) en voor ’reikwijdte-verbreding’ (verzorgingshuiszorg buitende muren) zijn de beleidsregels nog inontwikkeling.De reeds afgeronde beleidsregels zijnzoveel mogelijk in de Regeling CVZsubsidiëring verzorgingshuizen 2000geïncorporeerd.De beleidsregels bevatten een heralloca-tietraject dat voor alle instellingen leidttot wijzigingen in het maximumbedrag(ook wel budget genoemd). Over dewijze waarop en het tempo waarin hetherallocatietraject wordt vormgegeven,is nog geen definitief standpunt ingeno-men. Vooralsnog vindt geen kortingplaats op de budgetten van de instellin-gen die tot de ’afbouwers’ gerekendworden, omdat nog onvoldoendeinzicht bestaat in de achtergronden vande verschillen tussen de instellingen.Besluitvorming hierover zal naar ver-wachting begin 2000 plaats vinden. Totdat moment vindt slechtsherallocatie/nivellering plaats doorbeschikbaar komende extra (intensive-rings)middelen selectief aan de budget-ten van de ’groeiers’ (low budget instel-lingen) toe te voegen.

Extra middelen voor verzorgingshuizenDoor de minister van VWS wordt jaar-lijks het beschikbare macrokader voorverzorgingshuizen vastgesteld. Per pro-vincie/grote stad wordt het voor datjaar beschikbare bedrag meegedeeld.Daarnaast worden aan het kader mid-delen toegevoegd in verband met deprivatisering van gemeentelijke instellin-gen en voor de subsidiëring van hetkijk- en luistergeld voor verzorgings-huisbewoners. De kaders worden jaar-lijks geïndexeerd voor loon- en prijs-ontwikkelingen.In 1998 zijn extra middelen aan hetmacrokader toegevoegd: 65 miljoenvoor zorgintensivering en 90 miljoenvoor het mitigeren van capaciteitsre-ducties (motie Wallage). In 1999 kwa-men er extra middelen voor werkdruk-vermindering en scholing. Daarnaastzijn in dat jaar voor de sector Verple-ging & Verzorging als geheel extra mid-

delen, de zogenoemde volumemiddelenad 89 miljoen, beschikbaar gesteld omde wachtlijsten terug te dringen.Al deze extra middelen zijn structureelvan karakter: ze werken door in debudgetten voor volgende jaren.

65 miljoen voor zorgintensiveringDe extra middelen voor zorgintensive-ring zijn in 1998 voor het eerst aan hetmacrokader toegevoegd en bedoeldvoor ’meer handen aan het bed’. Deachtergrond hiervan wordt gevormddoor de toenemende zorgzwaarte inverzorgingshuizen. De extra 65 miljoenwordt onder de instellingen verdeeldnaar rato van de intramurale capaciteitén de hoogte van het budget voor reik-wijdteverbreding. Concreet betekent diteen toeslag van ca. f 500,- per intra-murale plaats en een verhoging van hetbudget voor reikwijdteverbreding met3%. Aan de bestemming en omvangvan deze middelen wordt in 2000 tenopzichte van de jaren 1998 en 1999niets gewijzigd.

90 miljoen voor het mitigeren van capa-citeitsreductiesOok deze extra middelen zijn in 1998voor het eerst aan het macrokader ver-zorgingshuizen toegevoegd. Dit naaraanleiding van de motie Wallage(Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1999 25 600, nr. 9). De achtergronddeze motie werd gevormd door de con-statering dat de intramurale capaciteitvan de verzorgingshuizen in de huidigeplanperiode veel harder zou afnemendan met het oog op de toenemende ver-grijzing verantwoord werd geacht. Erwerd 90 miljoen beschikbaar gesteldvoor het ongedaan maken van capaci-teitsreducties, dan wel het verzachtenvan de gevolgen van deze reducties. Bijbrief van 24 november 1997 (DOB-U-977901) werd voor elke provincie/grotestad het voor dit doel beschikbarebedrag voor de jaren 1998, 1999 en2000 meegedeeld. Provincies en de viergrote steden werd gevraagd advies uitte brengen aan het ministerie van VWSover de besteding van deze middelen.Nadat hiervoor door het ministerie vanVWS toestemming was gegeven, heeftde Ziekenfondsraad de middelen voor-lopig aan de betreffende instellingentoegekend. Voor de ’Wallage-gelden’waren vier bestedingsrichtingen toege-staan: uitbreiding intramurale capaci-teit, uitbreiding extramurale capaciteit,uitbreiding activiteiten in het kader vanhet flankerend beleid en de afkoop van

boekwaarde in verband met de realise-ring van verpleegunits. De laatste beste-dingsrichting (afkoop boekwaarde) isincidenteel. De overige drie bestedings-richtingen zijn structureel, tenzij eenadviserend overheidsorgaan vóór1 oktober 1999 heeft geadviseerdbestemming van de middelen in 1999en/of 2000 te wijzigen.De verdeling van de 90 miljoen in hetkader van de motie Wallage is mogelijkingevolge artikel 8 en 9 van de Over-gangswet verzorgingshuizen. Met even-tuele veranderingen die zich in 2000 inde verdeling van deze middelen voor-doen ten opzichte van 1999 is rekeninggehouden in artikel 17, derde lid, vande regeling.

Werkdruk (12,55 en 55,9 miljoen) enscholing (7,15 miljoen)In 1999 zijn aan het macrokader ver-zorgingshuizen extra middelen toege-voegd voor vermindering van de werk-druk (12,55 miljoen per 1 januari 1999en 55,9 miljoen per 1 juni 1999) enscholing (7,15 miljoen). De werkdruk-middelen die per 1 juni 1999 beschik-baar kwamen zijn, overeenkomstiggemaakte afspraken tussen deelne-mende partijen aan de meerjarenafspra-ken Verpleging & Verzorging, metname ten goede gekomen aan de instel-lingen die op basis van de door hetCOTG ontwikkelde beleidsregels als’groeier’ kunnen worden aangemerkt(zie bijlage 8).De overige middelen voor werkdruk ende scholingsmiddelen zijn over alleinstellingen verdeeld naar rato van deintramurale capaciteit én de hoogte vande budgetten voor flankerend beleid enintramurale zorg. In verband met werk-druk is een toeslag van f 102,85 toege-kend en de budgetten voor flankerendbeleid en reikwijdteverbreding zijn elkmet 0,22% verhoogd. Voor scholing isf 58,69 extra per intramurale plaats toe-gevoegd en de budgetten voor flanke-rend beleid en reikwijdteverbreding zijnmet 0,13% verhoogd.Aan de bestemming en omvang van deboven genoemde middelen wordt in2000 ten opzichte van 1999 niets gewij-zigd.

Volumemiddelen (81 miljoen)In 1999 is in het kader van de meerja-renafspraken voor de sector Verpleging& Verzorging een bedrag van 81 mil-joen, de zogenoemde volumemiddelen,beschikbaar gesteld met als doel dewachtlijsten in de sector terug te drin-

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 9

gen. Deze middelen zijn verdeeld overalle WZV-regio’s, onder andere opbasis van het aantal 75-plussers. Dezorgkantoren kregen tot taak om, inoverleg met het veld, tot voorstellen tekomen voor de bestemming van dezemiddelen in hun werkgebied. Voorzover deze voorstellen betrekking had-den op uitbreiding van de intramuralecapaciteit van verzorgingshuizen of ver-hoging van de budgetten voor flanke-rend beleid en/of reikwijdteverbreding,is de Regeling Ziekenfondsraad subsi-diëring verzorgingshuizen 1999 van toe-passing. De verdeling van deze midde-len is mogelijk ingevolge artikel 8 en 9van de Overgangswet verzorgingshui-zen. De voor 1999 toegekende extramiddelen en de daarmee gefinancierdecapaciteitsuitbreidingen zijn structureel.Over de verdeling van de volumemidde-len die in 2000 beschikbaar komen(124.4 miljoen) moeten de zorgkantorenvóór 1 november 1999 advies uitbren-gen aan de minister van Volksgezond-heid, Welzijn en Sport. Voor zover inverband met de verdeling van de volu-memiddelen in 2000 wijzigingen optre-den in de budgetten voor flankerendbeleid en reikwijdteverbreding, is datgeregeld in artikel 17, vierde lid, van deregeling. Ook de voor 2000 toe te ken-nen volumemiddelen en de daarmeegefinancierde capaciteitsuitbreidingenzijn structureel.

Adviserende overheidsorganenOp grond van de Overgangswet verzor-gingshuizen zijn de provincies, de grotesteden en het ministerie van VWS toten met het jaar 2000 verantwoordelijkvoor de planning van de capaciteit vanverzorgingshuiszorg en de Ziekenfonds-raad, sinds 1 juli 1999 het College voorzorgverzekeringen geheten, voor definanciering ervan.Op grond van de Overgangswet verzor-gingshuizen en op basis van de doorhen opgestelde plannen hebben de ver-schillende overheden steeds advies uit-gebracht over de hoogte en samenstel-ling van de verzorgingshuisbudgetten,hun investeringsaanvragen, calamiteitenen de ingediende jaarrekeningen.Met het toekomstige onderbrengen vanverzorgingshuiszorg in de AWBZ enhet toegroeien naar een WTG-achtigesystematiek is het van belang dat deadviserende overheidsorganen huntaken tijdig overdragen aan de zorg-kantoren. Daarom is reeds vanaf 1998een adviesrol toebedeeld aan het zorg-kantoor bij de beoordeling van de jaar-

rekeningen en kreeg het zorgkantoorvanaf 1999 ook tot taak de substitutie-initiatieven van verzorgingshuizen tetoetsen. In 1999 is aan de overheidsor-ganen nadrukkelijk de mogelijkheidgeboden voor een vervroegde over-dracht van taken naar de zorgkantoren.Daartoe heeft de toenmalige Zieken-fondsraad een aparte subsidieregelingvoor de uitvoeringskosten van zorgkan-toren in het leven geroepen, opdat dezorgkantoren hun organisatie in ver-band met deze nieuwe taken naar beho-ren konden inrichten.Het ministerie van VWS en de provin-cie Gelderland hebben hun taken reedsper 1 januari 1999 overgedragen aan dediverse zorgkantoren. Een aantalandere provincies volgde halverwege1999 en nagenoeg alle overige over-heidsorganen zijn voornemens hunadviesrol per 1 januari 2000 minstensgedeeltelijk aan het zorgkantoor over tedragen. Veelal gaat het daarbij om eenvolledige overdracht van taken. Eenaantal provincies wenst nog wel derelatie met het beschikbare macrokaderte bewaken en enkele wensen daarnaastnog te blijven adviseren over instellin-gen met een historisch gegroeide com-plexe problematiek.Voor zover op dit moment bekend zalalleen de gemeente Den Haag in 2000haar adviserende rol nog geheel blijvenvervullen; alle andere adviserende over-heidsorganen zijn van plan hun takentijdig over te dragen aan de zorgkanto-ren of hebben dat reeds gedaan.Voorde instellingen die reeds zijn overgedra-gen aan het zorgkantoor betekent ditdat ze hun budgetformulier, investe-ringsverzoeken, substitutie- en nacalcu-latieformulieren voortaan altijd naarhet zorgkantoor moeten sturen.Een en ander laat vanzelfsprekendonverlet dat een adviserend overheids-orgaan op grond van de Overgangswetverzorgingshuizen gevraagd of onge-vraagd advies kan blijven geven aan hetCollege voor zorgverzekeringen.

Belangrijkste wijzigingen ten opzichtevan de regeling 1999De subsidiegrondslag voor het jaar2000 is als volgt. Uitgangspunt voor desubsidiëring 2000 vormt de subsidiever-lening (budget) 1999, vermeerderd meteen indexering voor loon- en prijsont-wikkelingen en gecorrigeerd voor ondermeer mutaties in capaciteit en kostenvan nieuwe investeringen, voorzovergeen betrekking hebbend op inventaris,computers en instandhouding. Daar-

naast ontvangen de instellingen van wiehet historische budget lager is dan hetnormbudget dat ze zouden ontvangenbij volledige toepassing van de beleids-regels, een aandeel van de voor het jaar2000 beschikbare extra (intensive-rings)middelen.De opdracht om geleidelijk te komentot een WTG-gelijkende financierings-systematiek heeft geleid tot het opne-men van een aantal beleidsregels in denieuwe regeling, onder andere op hetpunt van de volgende onderwerpen:● Personele en materiële kosten voorduurzaam verblijf (bijlage 6 en 7)Per plaats en per verzorgingsdag wor-den normbedragen voor de personeleen materiële kosten vastgesteld. Dezenormbedragen zijn echter slechts zeerten dele bepalend voor de preciezehoogte van de subsidie die de instellin-gen in het jaar 2000 zullen ontvangen.Over de aard en consequenties van eeneventueel herallocatietraject in de jarendaarna wordt pas begin 2000 meer dui-delijkheid verwacht.De beleidsregelwaarden worden in 2000echter wel gebruikt voor eventueleophoging van de budgetten van zoge-noemde low-budgetinstellingen ten lastevan nog beschikbaar te stellen intensi-veringsmiddelen (artikel 17, zesde lid),het berekenen van correcties in verbandmet capaciteitsmutaties (artikel 17, eer-ste lid, onder a, sub 30 en onder b, sub10) en voor het bepalen van de kortingwegens onderbezetting (artikel 22,zevende lid).● Investeringen in medische en overigeinventarissen in computertapparatuuren –programmatuur (artikel 12; bij-lage 2)Voor investeringen in bovengenoemdeinvesteringen worden met ingang van2000 normbudgetten beschikbaargesteld. Deze normbudgetten zijn geba-seerd is op een maximum vanf 7.965,— per te bezetten plaats, tebesteden over een periode van 10 jaar,respectievelijk f 615,— per te bezettenplaats, te besteden over een periode van5 jaar. Deze bedragen worden elk jaargeïndexeerd.● Instandhoudingsinvesteringen (artikel13; bijlage 3)Ook voor instandhoudingsinvesteringen( werkzaamheden van bouwkundige ofinstallatie-technische aard die de struc-tuur van het gebouw niet aantasten)wordt met ingang van het jaar 2000 eennormbudget beschikbaar gesteld.Het jaarlijkse investeringsbedragbedraagt per te bezetten plaats f 1170,-

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 10

in geval van eigendomssituaties enf 585,- wanneer sprake is van huur.Deze bedragen worden elk jaar geïn-dexeerd.

Daarnaast zijn uniforme regels inge-voerd voor de kosten van geschillen(artikel 16; bijlage 5), huurkosten (arti-kel 14; bijlage 4) en voor de kosten vanniet-winstbeogende instellingen die eenverzorgingshuis exploiteren dat gefinan-cierd is met een klimgeldlening (artikel8; bijlage 1).

Aanvraag subsidieverlening en voorschot-verlening 2000Het vorenstaande heeft in de voorlig-gende regeling voor 2000 geleid tot eensubsidie-procedure, die in grote lijnenals volgt verloopt.De subsidieverlening heeft plaats opbasis van een in te dienen aanvraagfor-mulier. Alle instellingen, die in 2000 in aanmer-king willen komen voor subsidie dienenuiterlijk 30 november 1999 een aanvraag in. Deaanvraag gaat vergezeld van een doorhet College voor zorgverzekeringen vastte stellen budgetformulier.Het aanvraagformulier dient, zoalshiervoor al gesteld, tijdig en door alleinstellingen te worden ingediend. Bij’mutaties’ dienen onder meer wijzigin-gen van de capaciteit voor het jaar2000 te worden aangegeven. Ook wan-neer geen sprake is van capaciteitswijzi-gingen dient dat op het formulier teworden vermeld. Op het mutatieover-zicht moet bovendien worden aangege-ven of aan de instelling in het eerstehalfjaar van 1999 een subsidie is ver-leend, waarin geen rekening is gehou-den met de kosten van het verstrekkenvan broodmaaltijden en bewassing.Beide formulieren (aanvraag- en bud-getformulier) moeten door de instellinguiterlijk 30 november 1999 worden toe-gezonden aan het COTG en aan hetzorgkantoor of adviserend overheidsor-gaan.Op basis van de uiterlijk 30 november1999 ingediende subsidie-aanvraagbeslist het College voor zorgverzekerin-gen ultimo 1999 omtrent subsidieverle-ning; zo mogelijk worden daarbij demaximumbedragen voor de drie subsi-die-onderdelen aangegeven. Indien positief op de aanvraag wordtbeslist, wordt de voorschotverlening2000 in januari 2000 gestart. Voorzover nog niet geschied bij de subsidie-verlening zullen in een later stadium de

maximumbedragen per subsidie-onder-deel door het College voor zorgverzeke-ringen worden vastgesteld. Deze vast-stelling zal plaatshebben op basis vanhet ingediende aanvraag- en budgetfor-mulier 2000 en de daarop betrekkinghebbende adviezen van het zorgkan-toor, in voorkomende gevallen hetadviserend overheidsorgaan, en van hetCOTG.Het COTG brengt, op basis van deingediende aanvragen en de daaroverdoor het zorgkantoor of adviserendoverheidsorgaan afgegeven adviezen,een tariefadvies uit aan het Collegevoor zorgverzekeringen. Tenslotte stelthet College voor zorgverzekeringen,naar verwachting in het tweede kwar-taal van 2000, voor elke instelling demaximumbedragen vast voor de onder-scheiden subsidie-onderdelen.

Subsidievaststelling 2000Het ingevulde en ondertekende aan-vraagformulier 2000 tot het vaststellenvan de subsidie dient door de subsidie-ontvanger vóór 1 juli 2001 te wordentoegezonden aan het COTG. Dit geldtdan als het indienen van de aanvraagtot het vaststellen van de subsidie bijhet College voor zorgverzekeringen. Dejaarrekening 2000 maakt onder andereonderdeel uit van de aanvraag. Deinstelling zendt een afschrift naar hetbetrokken zorgkantoor.Het COTG brengt binnen drie maan-den advies uit aan het College voorzorgverzekeringen over de aanvraag totsubsidievaststelling 2000 voor de ver-schillende subsidie-onderdelen, inclusiefnacalculatie op kapitaalslasten en eeneventuele correctie voor onderbezetting.Ook zal bij ingrijpende wijziging van dehuisvestingssituatie worden nagecalcu-leerd op energiekosten en onroerendezaakbelasting.Het zorgkantoor heeft drie maanden degelegenheid om advies uit te brengenaan het College voor zorgverzekerin-gen. Deze adviestaak van het zorgkan-toor is facultatief.Het College voor zorgverzekeringenstelt de subsidie 2000 voor de verschil-lende subsidie-onderdelen voor deinstelling vervolgens vast en betaalt devastgestelde subsidies 2000 onder verre-kening van de betaalde voorschotten.

Bouwkundig referentiekader verzorgings-huizenOp het gebied van huisvestingsaangele-genheden is binnen het Overleg Verzor-gingshuizen Huisvestingsaangelegenhe-

den (OVHA) overlegd met de ministe-ries van VROM en VWS, koepels vanwoningcorporaties, de WoonZorgFederatie (WZF) en met het Collegevoor Ziekenhuisvoorzieningen. Op1 oktober 1997 is door de Ziekenfonds-raad en het College voor Ziekenhuis-voorzieningen een protocol onderte-kend waarin onder meer is vastgelegddat het College voor Ziekenhuisvoor-zieningen de Ziekenfondsraad adviseertover de minimale bouwnormen die bijverbouw en nieuwbouw gehanteerdmoeten worden. Deze normen zijn eengrootste gemene deler van de regelingendie de adviserende overheidsorganenhanteren. Dit resulteerde in de publica-tie ’Bouwplannen voor een verzorgings-huis, Referentiekader 1999.’ In dit refe-rentiekader zijn de bouwkundig-func-tionele en financiële richtlijnen voorverzorgingshuizen vastgelegd. Hetvormt een hulpmiddel voor het Collegevoor zorgverzekeringen bij de beoorde-ling van en de beslissing over bouwini-tiatieven. De richtlijnen zijn vooralsnogindicatief en niet normatief bedoeld.Het referentiekader dient ook als lei-draad bij het ontwikkelen en opstellenvan bouwinitiatieven. Daarbij kan hetgaan om nieuwbouwplannen, maar ookom verbouw of partiële nieuwbouw.Het referentiekader wordt voor het jaar2000 nog op een aantal punten aange-past en geactualiseerd.

De begrippen flankerend beleid en reik-wijdteverbredingIn de regeling worden de maximumbe-dragen vastgesteld voor duurzaam ver-blijf en verzorging, voor flankerendbeleid en voor reikwijdteverbreding.Onder flankerend beleid wordt verstaanzorg, bestaande uit kortdurend verblijfof verzorging, dan wel verzorging gedu-rende de dag of de nacht.Onder reikwijdteverbreding wordt ver-staan zorg die erop gericht is personenin staat te stellen zelfstandig te blijvenwonen en die zonder die zorg aangewe-zen zouden zijn op duurzaam verblijfen verzorging. Deze omschrijvingen zijnontleend aan artikel 2, eerste lid, vande overgangswet en aan artikel 2, eerstelid, van deze regeling.In deze toelichting worden verder debegrippen flankerend beleid en reik-wijdteverbreding gebruikt.

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 11

Artikelsgewijs

§1. Begripsbepalingen

AlgemeenDe Overgangswet verzorgingshuizenvormt de basis voor deze subsidierege-ling. De in artikel 1 van die wet neerge-legde definities gelden daarom ookvoor de subsidieregeling. In het bijzon-der zijn hier van belang de definitiesvan verzorgingshuis, plan en capaciteit.Uitgangspunt is de voortzetting van definanciering op basis van de door debetrokken overheden vastgestelde plan-nen in het kader van de Wet op debejaardenoorden (WBO). De capaciteiten financiële kaders vastgelegd in dezeverzorgingshuisplannen vormen uit-gangspunt voor de subsidiëring. Er zijnslechts enkele uitzonderingen mogelijkop grond van de wet.

Artikel 1 van de subsidieregeling geefteen negental definities van begrippen,zoals die in de regeling worden gehan-teerd.’Adviserend overheidsorgaan’ staatvoor de overheden die tot en met 1996in het kader van de WBO belast warenmet de subsidiëring van verzorgingshui-zen, flankerend beleid en reikwijdte-activiteiten en die voor de overgangspe-riode 1997-2000 het plan hebbenopgesteld. De Minister van VWS goldin 1997 en 1998 nog als adviserendoverheidsorgaan voor de categorie ver-zorgingshuizen met een bijzonderefunctie. De vier grote gemeenten warenadviserend overheidsorgaan voor debinnen hun gemeentegrenzen vallendeinstellingen en de provincies voor debinnen hun grenzen, met uitzonderingvan de vier grote gemeenten, gevestigdeinstellingen. De adviserende rol van deMinister van VWS is met ingang van1 januari 1999 vervuld door de zorg-kantoren. Daarom wordt de Ministervan VWS in de regeling niet meer alsadviserend overheidsorgaan beschouwd.Provincies en grote steden houden inprincipe hun adviserende rol, maarkunnen deze rol beperken door takenover te dragen aan het zorgkantoor. Voor instellingen die geen verzorgings-huis zijn is slechts subsidie mogelijkvoor zover wordt voldaan aan de voor-waarden in artikel 4, tweede lid, van deovergangswet. Het gaat hier om eenovergangsregeling voor gevallen waarinin het verleden in afwijking van deWBO subsidies zijn toegekend aan niet-verzorgingshuizen in verband met reik-

wijdteverbreding en flankerend beleid.Evenals de verzorgingshuizen moetenook deze instellingen in een plan zijnopgenomen, wil subsidie aan de ordekunnen komen.Ten opzichte van de subsidieregelingvoor 1999 is de definitie ’te bezettenplaats’ nieuw opgenomen. Dit houdtverband met het incorporeren van eenaantal beleidsregels in de voorliggenderegeling. Per te bezetten plaats en perverzorgingsdag gaan namelijk normbe-dragen gelden. Het aantal te bezettenplaatsen wordt bepaald door het Col-lege voor zorgverzekeringen en is geba-seerd op het aantal in het plan opgeno-men plaatsen, al dan niet gecorrigeerdin verband met de toekenning van Wal-lage-middelen, volumemiddelen, ofanderszins.

§2. Algemene Subsidiegrondslagen

AlgemeenIn deze paragraaf zijn de algemene sub-sidiegrondslagen opgenomen voor definanciering van verzorgingshuizen envan andere instellingen die zorg inge-volge het reikwijdte-besluit en flanke-rend beleid verlenen, zoals die in de wetzijn weergegeven. In artikel 2 zijn de zorgvormen en kos-ten aangegeven, die voor subsidie inaanmerking kunnen komen.Het eerste lid, de onderdelen a, b en cbetreffen kosten van duurzaam verblijfen verzorging, kosten van zorg inge-volge het reikwijdte-besluit en kostenvan flankerend beleid. Het dient danwel te gaan om zorgverlening aan per-sonen ten aanzien van wie een indica-tie-orgaan een besluit heeft genomen,waaruit blijkt dat zodanige zorg aange-wezen is. Bij duurzaam verblijf en ver-zorging kan het ook gaan om echtgeno-ten van de hiervoor bedoelde personen.Kosten die betrekking hebben opandere personen kunnen nimmer voorsubsidie in aanmerking komen (zie ookartikel 3).Bij de onvermijdbare kosten in onder-deel d gaat het om kosten ingevolgesluiting of capaciteits-vermindering.Wat de onvermijdbare kosten zijn moetvan geval tot geval worden beoordeeld,mede gelet op de jurisprudentie over ditsoort kosten. Het moet steeds gaan omkosten die niet te voorkomen zijn enwaarvan de subsidie-ontvanger niet kanworden toegerekend dat hij deze kostenheeft gemaakt. Bovendien zal er sprakemoeten zijn van een oorzakelijk ver-band tussen het niet kunnen voorko-

men van deze kosten en de subsidie-beëindiging of -vermindering,Het tweede lid is ingevoegd naar aan-leiding van een door de Tweede Kamerder Staten-Generaal aanvaarde motiebij de behandeling van de wet (artikel2, lid 1, onder c, van de wet). Het gaathierbij om materiële kosten, die in feitedeel uitmaken van de exploitatie endaarmee van de zorgkosten van deinstelling. Het nieuwe derde lid betreft het vantoepassing verklaren van de afdeling4.2.8 van de Algemene wet bestuurs-recht (Awb). Deze afdeling heeftbetrekking op per boekjaar verstrektesubsidies.Volgens artikel 3, eerste lid, wordt desubsidie alleen verstrekt voor zover deinstelling zorg verleend aan personenwaarvoor een indicatiecommissie eenpositief indicatiebesluit heeft genomen.Bij duurzaam verblijf en verzorgingwordt een uitzondering gemaakt voorde echtgenoot van de geïndiceerde per-soon. Hiermee wordt aangesloten opartikel 11 van de Overgangswet verzor-gingshuizen.Met de leden 2 en 3 wordt aangeslotenop artikel 29 van de wet. Het gaat hierom overgangsbepalingen. In artikel 4 is vastgelegd, dat slechtsrechtspersonen met volledige rechtsbe-voegdheid in aanmerking komen voorsubsidie. De bestaande praktijk wordthiermee vastgelegd. Subsidie wordt slechts verleend voorzover een aanvraag wordt ingedienddoor de rechtspersoon die een verzor-gingshuis exploiteert, dat in een plan isopgenomen. In enkele provincies blijkt uit de WBO-doeluitkering subsidie te zijn verleendaan niet-verzorgingshuizen voor hetfinancieren van op ouderen gerichtevoorzieningen. Eventueel gewenstevoortzetting van dergelijke subsidies isin 2000 in beginsel mogelijk. Subsidië-ring is dan alleen mogelijk indien dieinstellingen in een plan zijn opgenomenen voor die instellingen in 1996 ookreeds subsidie werd verleend in hetkader van flankerend beleid of reik-wijdtebesluit. In dit verband is vanbelang dat de instelling zelf in zorgmoet voorzien. Dit vloeit voort uit dedefinitie van instelling in artikel 1,onder e, waarin wordt verwezen naarartikel 4, tweede lid, van de wet. In datartikel 4, tweede lid, van de wet wordtvoor subsidie vereist, dat de instellingvoorziet in zorg.Artikel 5, onder a, verwijst naar de

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 12

door de minister vast te stellen macro-subsidie-ruimte. Het is de bedoeling datde minister voor 2000 de bedragen perprovincie en per grote stad en voor decategorie verzorgingshuizen met een bij-zondere functie vaststelt. Volgens onderdeel b vormen de plan-nen uitgangspunt voor de subsidiëring.In artikel 6 is een drietal mogelijkhedenopgenomen voor het College voor zorg-verzekeringen om bij het verlenen vansubsidie af te wijken van de plannen.Over dergelijke afwijkingen wordt bijhet verlenen van de subsidie beslist. In het eerste en tweede lid is geregeld,dat afwijkingen kunnen plaatshebbenop aanwijzing van de minister. Deminister kan dergelijke aanwijzingengeven op basis van de artikelen 6 en 7van de wet, die afwijkingen van hetplan voortvloeiend uit de regiovisiemogelijk maken.Alvorens een besluit te nemen datafwijkt van een plan, is het Collegevoor zorgverzekeringen volgens artikel10 van de wet verplicht advies te vra-gen van het adviserend overheidsor-gaan. In dit verband wordt erop gewe-zen, dat het College voorzorgverzekeringen volgens de subsidie-regeling voor alle subsidieverleningenvooraf het oordeel van het adviserendoverheidsorgaan vraagt. Van de in eenplan opgenomen capaciteit afwijkendebesluiten behoeven bovendien volgensde wet goedkeuring van de Ministervan VWS.Voor van het plan afwijkende subsidie-verleningen gelden onverkort de inhou-delijke en procedurele bepalingen, zoalsvastgelegd in deze subsidieregeling.

§3. Omvang subsidiabele kosten

AlgemeenIn deze paragraaf (de artikelen 7 tot enmet 23) zijn de bij de vaststelling vande maximumbedragen en de subsidie-vaststelling in aanmerking te nemenlasten en baten uitgewerkt. De maxi-mumbedragen worden in de loop van2000 aan de hand van het budgetfor-mulier 2000 vastgesteld (artikel 28). Desubsidie wordt na afloop van het subsi-diejaar 2000 vastgesteld aan de handvan de aanvraag tot subsidievaststelling(artikel 30). Voor de berekening van de budgettenin 2000 wordt uitgegaan van de vastge-stelde budgetten 1999. Er wordt eenindexering toegepast voor loon- enprijsontwikkelingen en ook zullen dekosten voor broodmaaltijden en bewas-

sing voor het hele jaar in de verleendesubsidie zijn opgenomen. Voor instel-lingen voor wie dit laatste in het eerstehalfjaar van 1999 niet het geval was,zal het budget worden opgehoogd.Voorts worden budgetten van 1999voor de toepassing op het subsidiejaar2000 gecorrigeerd op eenmalige bijdra-gen, onvermijdbare kosten van sluitingdan wel capaciteitsvermindering, capa-citeitswijzigingen en wijzigingen in dekapitaalslasten. De wijze van bereke-ning van het budget (maximumbedrag)is geregeld in artikel 17.De vaststelling van de subsidie op basisvan de aanvraag tot subsidievaststellingis geregeld in artikel 22. De bovengrensvan de subsidie wordt bepaald door hetsaldo van werkelijke lasten en batenvermeerderd met de toegestane toevoe-ging aan de egalisatiereserve en de aan-gepaste maximumbedragen. De aanpas-sing is geregeld in artikel 22, tweede lid.Het laagste bedrag (saldo of aangepastmaximumbedrag) is de bovengrens.Voor tekorten wordt geen aanvullendesubsidie gegeven, ook al gaat het omkosten die in principe subsidiabel zijnen die in voorgaande jaren wel tot eenaanvullende subsidie zouden kunnenhebben geleid.Naast deze bepalingen over de wijzewaarop de maximumbedragen in deloop van 2000 worden vastgesteld (arti-kel 17) en wijze waarop de subsidie naafloop van 2000 worden vastgesteld(artikel 22), bevat deze paragraaf ookeen aantal bepalingen over welke lastensubsidiabel zijn.In artikel 7 wordt nadrukkelijk geregelddat aan het eigen vermogen toegere-kende rente bij het verstrekken vansubsidie niet in aanmerking wordtgenomen.Artikel 8 verwijst naar bijlage 1, waarineen aantal regels zijn opgenomen diegelden voor verzorgingshuizen die gefi-nancierd zijn door middel van eenklimgeldlening.Artikel 9, eerste lid, bepaalt dat kapi-taalslasten (niet die van nieuwe investe-ringen in inventaris, computers eninstandhouding; zie artikel 12 en 13) ofonvermijdbare kosten van sluiting danwel capaciteitsreductie, slechts in aan-merking worden genomen, voorzoverze in het budgetformulier 2000 zijnopgenomen.Niet in het aanvraagformulier opgeno-men investeringskosten worden slechtsbij hoge uitzondering afzonderlijk mee-genomen bij het vaststellen van de sub-sidie. Het moet dan gaan om calamitei-

ten. Dit is uitgewerkt in het tweede enderde lid. Materieel is hier ten opzichtevan 1999 geen wijziging aan de orde.Het gaat hier om bijzondere gevallen.Gedacht moet worden aan een onver-wachte toename van kapitaalslasten inverband met niet voorziene investerin-gen, bijvoorbeeld als gevolg van cala-miteiten. In dergelijke gevallen dienthet College voor zorgverzekeringenvooraf bij besluit toestemming te heb-ben verleend. Het moet gaan om inves-teringen, die ten tijde van de indieningvan het budgetformulier (onderdeel vande aanvraag) in redelijkheid niet warente voorzien en die onvermijdelijk zijn,dat wil zeggen investeringen die hetsubsidiejaar 2000 absoluut nodig zijnen niet kunnen worden uitgesteld naareen volgend subsidiejaar. Uiteraard issubsidiëring slechts aan de orde voorzover daarvoor, overeenkomstig artikel5, ruimte bestaat binnen het betreffendemacrobedrag. Deze calamiteitenregelinglaat onverlet de in §4 opgenomen toe-stemmingsprocedures voor grote inves-teringen.Bij het vaststellen van de maximumbe-dragen wordt ook getoetst aan debepalingen in artikel 10. Het eerste lidbepaalt dat wanneer krachtens Over-gangswet en de WBO een vereiste vantoestemming of vereiste van gelijkestrekking (bijvoorbeeld een verklaringvan geen bezwaar) nodig was, de kapi-taalslasten voor de betreffende investe-ringen in aanmerking worden genomenvoorzover aan die vereiste is voldaan.Het tweede lid betreft de gevallen waar-voor geen toestemmingsvereiste geldt ofgold. In die gevallen zullen de kapi-taalslasten slechts in aanmerking kun-nen komen voor zover deze in redelijk-heid als noodzakelijk kunnen wordenbeschouwd.Artikel 11, eerste lid, geeft de percenta-ges aan van de afschrijvingskosten diesubsidiabel zijn voor investeringen ná31 december 1996.Voor nieuwe investeringen die in deovergangsperiode in exploitatie komengelden uniforme normen voor het inaanmerking nemen van lasten. In eenaantal gevallen is in het plan van hetadviserend overheidsorgaan nog uitge-gaan van annuïtaire afschrijvingssyste-matiek. In het algemeen volgt het Col-lege voor zorgverzekeringen in diegevallen de planmatig vastgelegdeexploitatielasten.Het tweede lid van artikel 10 betreft deafschrijvingskosten van investeringendie zijn gedaan tot en met het jaar

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 13

1996. Hiervoor gelden maximaal debedragen zoals die voor de betreffendeinstelling golden ingevolge de Wet opde bejaardenoorden De in artikel 10 gegeven normering isuiteraard alleen aan de orde voor zoverde betreffende kapitaalslasten gelet opde overige bepalingen van de regelingsubsidiabel zijn. Artikel 12 verwijst naar bijlage 2waarin de kosten van investeringen inmedische en overige inventaris en incomputerapparatuur en -programma-tuur, waarvoor in 2000 voor het eerstkosten worden gemaakt, zijn geregeld. Voor deze investeringen worden metingang van 2000 normbudgettenbeschikbaar gesteld. Het normbudgetvoor inventaris is gebaseerd op f 7.965,-per te bezetten plaats, te besteden overeen periode van 10 jaar. Het normbe-drag voor computerapparatuur en -programmatuur is gebaseerd op f 615,-per te bezetten plaats, te besteden overeen periode van 5 jaar. Deze bedragenworden elk jaar geïndexeerd.Artikel 13 verwijst naar bijlage 3waarin de kosten van instandhoudings-investeringen, waarvoor in 2000 voorhet eerst kosten worden gemaakt, zijngeregeld.Ook voor instandhoudingsinvesteringen(werkzaamheden van bouwkundige ofinstallatie-technische aard die de struc-tuur van het gebouw niet aantasten)wordt met ingang van het jaar 2000 eennormbudget beschikbaar gesteld.Het jaarlijkse investeringsbedragbedraagt per te bezetten plaats f 1170,-in geval van eigendomssituaties enf 585,- wanneer sprake is van huur.Deze bedragen worden elk jaar geïnd-exeerd.Artikel 14 verwijst naar bijlage 4waarin een aantal nadere bepalingen isopgenomen voor de kosten voor huur.Artikel 15 regelt dat tegemoetkomingenaan bewoners die zelf in broodmaaltij-den en bewassing voorzien in aanmer-king worden genomen bij het verstrek-ken van subsidie.Bij brief van 20 mei 1999 heeft de toen-malige staatssecretaris van VWS aange-geven ermee in te stemmen de kostenvan broodmaaltijden en bewassing opte nemen in de budgetten van de ver-zorgingshuizen. De in een enkele pro-vincie gebruikte methode om de kostenvan broodmaaltijden en/of bewassingbuiten de budgetten te laten komt daar-door te vervallen.Bewoners ten aanzien van wie om the-rapeutische of andersoortige redenen de

voorkeur wordt gegeven, dat zij zelf-standig de broodmaaltijd regelen, kun-nen aanspraak maken op een tegemoet-koming in de kosten daarvan.Eenzelfde regeling is voorzien voorbewoners die zelf of door middel vanfamilieleden de was van kleding en lin-nengoed verzorgen. Zie ook artikel 17,eerste lid, onder b, sub 30 en 40, en arti-kel 33 van de regeling.De kosten voor broodmaaltijden enbewassing zullen het hele jaar in debudgetten van alle instellingen zijnopgenomen. Instellingen die deze dien-sten niet in natura bieden, dienen aanhun bewoners een tegemoetkoming uitte keren. Voor de periode 1 januari toten met 31 december komen slechts dein artikel 15 geregelde tegemoetkomin-gen aan bewoners in aanmerking. In het tweede lid wordt de tegemoetko-ming voor broodmaaltijden uitgewerkt.Bepaald wordt dat het slechts kan gaanom tegemoetkomingen die betrekkinghebben op de periode 1 januari tot enmet 31 december 2000. De basis voorhet al of niet uitbetalen van de tege-moetkomingen wordt gevormd door dezorgovereenkomst tussen instelling enbewoner. De tegemoetkoming wordt bijvooruitbetaling op de eerste werkdagvan de maand uitgekeerd en bedraagtf 101,45 per maand.Het derde lid geeft een uitwerking vande tegemoetkoming voor bewassing.Bepaald wordt dat het slechts kan gaanom tegemoetkomingen die betrekkinghebben op de periode 1 januari tot enmet 31 december 2000. De basis voorhet al of niet uitbetalen van de tege-moetkomingen wordt gevormd door dezorgovereenkomst tussen instelling enbewoner. De tegemoetkoming wordt bijvooruitbetaling op de eerste werkdagvan de maand uitgekeerd en bedraagtf 38,10 per maand.Voorts wordt in het vierde lid het tenlaste van de subsidie verstrekken vantegemoetkomingen beperkt tot slechtsdie personen aan wie de instelling duur-zaam verblijf en verzorging verleent.De in het tweede en derde lidgenoemde bedragen worden vermeer-derd met een door het College voorzorgverzekeringen vast te stellen index-cijfer.Artikel 16 verwijst naar bijlage 5waarin de kosten voor geschillen zijngeregeld. Met het oog op de noodzake-lijke aansluiting op de WTG-periode na2000 is de tekst van de COTG-beleids-regel over dit onderwerp vrijwel inte-graal in deze bijlage opgenomen.

In artikel 17 wordt de berekeningswijzevan de in 2000 vast te stellen maxi-mumbedragen 2000, bedoeld in artikel28, tweede lid, vastgelegd. Dezemaxima kunnen alleen achteraf wordengewijzigd in de gevallen geregeld inartikel 22, tweede, derde en vierde lid.Uitgangspunt vormen de maximumbe-dragen die op basis van de regeling1999 zijn vastgesteld. Om een reëelmaximumbedrag voor 2000 te verkrij-gen wordt op het maximumbedrag voor1999 een aantal verminderingen en ver-meerderingen toegepast. Immers, in 2000 kunnen zich wijzigin-gen voordoen, bijvoorbeeld in de capa-citeit, in de kapitaalslasten en in deonvermijdbare kosten van sluiting encapaciteitsreducties. In de leden 1 toten met 3 worden de verminderingen envermeerderingen uitgewerkt voor duur-zaam verblijf en verzorging, flankerendbeleid en reikwijdteverbreding.Het eerste lid heeft betrekking op hetmaximumbedrag voor duurzaam ver-blijf en verzorging. Vertrekpunt is hetin 1999 voor dit zorgonderdeel vastge-stelde maximumbedrag. Daarop worden (onder a) de volgendeverminderingen toegepast:1. Eventuele voor 1999 toegekende een-malige bijdragen (lumpsum/a fondsperdu financiering). Hierbij moetgedacht worden aan afkoop van boek-waarde, eenmalige vergoedingen voorgrote investeringen en eenmalige ver-goedingen in verband met incidentelekosten. 2. Eventuele voor 1999 toegekendebedragen voor onvermijdbare kostenvan sluiting dan wel capaciteitsreduc-ties. Voor zover deze een doorloophebben naar 2000 moeten ze opnieuwin het budgetformulier worden aange-geven. Zie ook in dit lid, onder b, sub20.3. Een (naar rato) korting in verbandmet capaciteitsreducties. Daarbij wordtgebruik gemaakt van de in bijlage 6 en7 genoemde normbedragen voor perso-nele en materiële kosten. De afnamevan de capaciteit in 2000 ten opzichtevan 1999 en het daarmee gemoeideaantal verzorgingsdagen wordt verme-nigvuldigd met de voor de instellinggeldende normbedragen. Het resultaatdaarvan is de toe te passen verminde-ring. Een voorbeeld: een verzorgings-huis heeft in 1999 100 plaatsen waar-voor subsidie wordt verleend en in 200090 plaatsen. De gelet op bijlage 6 en 7toe te passen korting bedraagt nu(10*365)(9,65 + 27,19) + 10*(4.169,88

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 14

+14.456,43) = f 134.466,-.Wanneer een zogenoemde low-budgetinstelling door de toepassing van dehier gehanteerde normbedragen gecon-fronteerd zou worden met een oneven-redig grote korting, bestaat de moge-lijkheid om aanvullend een bedrag vooronvermijdbare kosten als bedoeld in ditlid, onder b, sub 20 , in het budgetfor-mulier op te nemen. Voor de gevolgen van capaciteitsuit-breiding: zie in dit lid, onder b, sub 10.4. Een korting ter hoogte van het ver-schil tussen de kapitaalslasten waarvoorin 1999 subsidie is verleend en de kapi-taalslasten, andere dan kapitaalslastenals bedoeld in artikel 12(inventaris/computers) en artikel 13(instandhouding), waarvoor in 2000subsidie wordt verleend, indien de kapi-taalslasten in 1999 hoger waren. Zieook in dit lid, onder b, sub 50.Voorts worden de volgende vermeerde-ringen (onder b) toegepast:1. Een naar rato toeslag in verband metcapaciteitsuitbreiding. Daarbij wordtgebruik gemaakt van de in bijlage 6 en7 genoemde normbedragen voor perso-nele en genormeerde materiële kosten.De toename van de capaciteit in 2000ten opzichte van 1999 en het daarmeegemoeide aantal verzorgingsdagenwordt vermenigvuldigd met de voor deinstelling geldende normbedragen. Hetresultaat daarvan is de toe te passenvermeerdering. Een voorbeeld: een ver-zorgingshuis heeft in 1999 90 plaatsenwaarvoor subsidie wordt verleend en in2000 100 plaatsen. De gelet op bijlage 6en 7 toe te passen vermeerderingbedraagt (10*365)(9,65 + 27,19) + 10*(4.169,88 +14.456,43) = f 134.466,-.Voor de gevolgen van capaciteitsreduc-tie: zie in dit lid, onder a, sub 30.2. De in 2000 in redelijkheid te ver-wachten onvermijdbare kosten. Alsgevolg van capaciteitsreducties in 2000of een eerder jaar kan een instelling temaken hebben met daarmee samenhan-gende onvermijdbare kosten. Dezemoeten in het budgetformulier 2000worden vermeld. Zie ook in dit lid,onderdeel a, sub 20.3. Tegemoetkomingen voor broodmaal-tijden voor zover in de subsidieverle-ning 1999 geen rekening gehouden ismet kosten van broodmaaltijden. Ziehiervoor de toelichting op artikel 15.4. Tegemoetkomingen voor bewassingvoor zover in de subsidieverlening 1999geen rekening gehouden is met kostenvan bewassing. Zie hiervoor de toelich-ting op artikel 15.

5. Een ophoging ter hoogte van hetverschil tussen de kapitaalslasten waar-voor in 1999 subsidie is verleend en dekapitaalslasten, andere dan kapitaals-lasten als bedoeld in artikel 12 (inven-taris/computers) en artikel 13 (instand-houding), waarvoor in 2000 subsidiewordt verleend, indien de kapitaalslas-ten in 1999 lager waren. Dit is deomgekeerde situatie van onderdeel a,sub 40. 6. De in artikel 12 en artikel 13 ver-melde normbedragen voor investerin-gen in medische en overige inventarisen in computerapparatuur en program-matuur, respectievelijk instandhouding,waarvoor in het jaar 2000 voor heteerst kosten worden gemaakt.

Het bedrag wordt vervolgens (onder c)bijgesteld op basis van een voorcalcula-torische of definitieve indexering vanhet loon- en prijspeil 2000. Op de per-sonele kosten wordt het zogenoemdeOVA-percentage toegepast; voor mate-riële kosten geldt het CBS-prijsindexcij-fer.Het tweede lid heeft betrekking op hetmaximumbedrag voor respectievelijkhet subsidie-onderdeel kortdurend ver-blijf en verzorging gedurende de dag ofde nacht (flankerend beleid) en zorg dieerop gericht is personen in staat te stel-len langer zelfstandig te blijven wonen(reikwijdteverbreding). De basis hier-voor wordt gevormd door het in 1999voor dit zorgonderdeel toegekendebedrag, waarbij (onder a) een vermin-dering kan worden toegepast met voor1999 toegekende eenmalige bijdragen.De bedragen worden vervolgens (onderb) bijgesteld op basis van een defini-tieve of voorcalculatorische indexeringvan het loon- en prijspeil 2000.Lid 3 houdt rekening met de mogelijk-heid dat de verdeling van middelen inhet kader van de motie Wallage in 2000mogelijk nog wijzigt ten opzichte vande verdeling in 1998 of 1999. Dit hangtaf van de advisering daaromtrent doorde adviserende overheidsorganen. Inhet algemene deel van de toelichtingwordt op de achtergronden en de strek-king van deze motie nader ingegaan.Dit derde lid heeft geen betrekking ophet onderdeel duurzaam verblijf en ver-zorging. Mutaties in het kader van demotie Wallage zijn namelijk reeds ver-disconteerd in de correcties in verbandmet capaciteitswijzigingen.Lid 4 houdt rekening met de mogelijk-heid dat er capaciteitswijzigingen endaarmee samenhangende aanpassing

van de maximum subsidiebedragenplaats vindt als gevolg van de inge-diende bestedingsvoorstellen voor devolumemiddelen. Lid 5 heeft betrekking op een toeslagdie uitsluitend bestemd is voor voorma-lige gemeentelijke instellingen dieinmiddels geprivatiseerd zijn. Dezeinstellingen krijgen als gevolg van hetzogenoemde LOGA-akkoord een toe-slag van maximaal 3,1% van de goedge-keurde loonkostensom 1996. Lid 6 houdt rekening met de verdelingvan eventueel in 2000 beschikbaarkomende intensiveringsmiddelen. Dezemiddelen zullen worden verdeeld onderde zogenoemde low budget instellingen(’groeiers’). In bijlage 8 is nader uitge-werkt wie tot de low budget instellin-gen gerekend worden.Kosten die vallen onder de bestemmingvan de op grond van artikel 34 van desubsidieregeling 1997 vrijgelaten voor-zieningen of reserves komen op grondvan artikel 18 niet voor subsidie-vers-trekking in aanmerking. Het gaat hierom voorziening of reserves uit particu-liere middelen opgebouwd, die per 1997niet dienden te worden ondergebrachtin de per dat jaar toegestane voorzie-ningen of reserves. Artikel 19 vermeldt de in het kader vande subsidieverstrekking uitsluitend toe-gestane egalisatievoorzieningen voor degelijkmatige verdeling van lasten overeen aantal jaren. Andere voorzieningenof reserves zijn niet toegestaan, met uit-zondering van die voorzieningen ofreserves die in overeenstemming metartikel 34 van de subsidieregeling 1997in stand mochten worden gehouden. Indit artikel 19 gaat het enerzijds omvoorzieningen die reeds in overeenstem-ming met de regeling 1997 bestaan.Anderzijds gaat het om voorzieningendie nog kunnen worden gevormd.Daarbij geldt voor de voorziening voorrente- en afschrijvingsverschillen, datalleen bestaande gevallen voorshandszijn toegelaten. In het eerste lid gaat het om kosten vancyclisch onderhoud van gebouwen eninstallaties, waarvoor een egalisatie-voorziening ’onderhoud’ is toegestaan.Voor dergelijk onderhoud dient eenonderhoudsplan betreffende meerderejaren te zijn opgesteld waarin cyclischonderhoud en de financiering daarvanis gepland. Het tweede lid betreft de egalisatievoor-ziening ’rente- en afschrijvingsverschil-len’. Deze voorziening is bedoeld voorverzorgingshuizen, die reeds ultimo

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 15

1996 beschikten over een voorzieningvoor de optredende verschillen bijannuïtaire leningen en op grond van deprovinciale regelingen lineaire afschrij-vingen.Op grond van het derde lid kan eeninstelling een egalisatievoorziening vor-men voor de spreiding van kosten alsgevolg van de Wet loondoorbetalings-verplichting bij ziekte en van de pre-miedifferentiatie/eigen risico in verbandmet de Wet op de arbeidsongeschikt-heid. Het vierde lid regelt de omvang en detoevoeging van de onderscheiden voor-zieningen. Voor toevoeging aan de ega-lisatievoorziening ’cyclische onderhoud’zijn maximaal de voor de instelling gel-dende bedragen in bijlage 6, onder Cvan toepassing. De in het tweede lidbedoelde voorziening kan slechts instand gehouden worden; er mag nietaan worden toegevoegd. De toevoegingaan de in het derde lid bedoelde voor-ziening is voor 2000 begrensd op maxi-maal 7,56 % van het premieplichtigloon.Het vijfde lid schrijft voor, dat kostenwaarvoor een egalisatievoorziening isgevormd ten laste van de desbe-treffende voorziening moeten wordengebracht. Daarbij geldt dat de subsidie-bepalingen zoals die voor debetreffende instelling ingevolge deWBO voor het jaar 1996 golden, zoveelmogelijk van overeenkomstige toepas-sing zijn. In het zesde lid is uitdrukkelijk vastge-legd dat de voorzieningen uitsluitendmogen worden aangewend voor subsi-diabele lasten. Artikel 20 heeft betrekking op de tevormen egalisatievoorzieningen voorinvesteringen in medische en overigeinventaris en in computerapparatuur en-programmatuur (lid 1) en in instand-houding (lid 2).Het derde lid regelt de omvang van detoevoeging aan de in het eerste entweede lid bedoelde voorzieningen.Het vierde lid regelt dat de kosten vaninvesteringen in medische en overigeinventaris, in computerapparatuur en–programmatuur en in instandhoudingniet als te subsidiëren lasten wordenaangemerkt voorzover zij ten laste vande daarvoor bestemde egalisatievoorzie-ningen kunnen worden gebracht. Dedotaties aan de egalisatievoorzieningenkunnen immers al ten laste van de sub-sidie worden gebracht.In het vijfde lid is vastgelegd dat de inhet eerste lid bedoelde voorziening uit-

sluitend mag worden aangewend voorsubsidiabele lasten. De voorzieningvoor instandhoudingsinvesteringen maguitsluitend voor instandhoudingsinves-teringen worden aangewend.Ingevolge artikel 21 worden alle batenbij de subsidieverlening en -vaststellingin mindering gebracht. Het gaat hierom de baten die op de gesubsidieerdeinstelling betrekking hebben. Baten zul-len aan de afzonderlijke subsidie-onder-delen moeten worden toegerekend. Desubsidie geldt uiteraard niet als in min-dering te brengen bate.Artikel 22 regelt de hoogte waarop desubsidie per subsidie-onderdeel naafloop van het subsidiejaar maximaalwordt vastgesteld. De aanvraag totsubsidievaststelling is geregeld in §7. Naontvangst van die aanvraag wordt arti-kel 22 toegepast om de hoogte van desubsidie te berekenen. De subsidiewordt per zorgonderdeel berekend. Zieook artikel 2, 17 en 28 van de regeling.De subsidie wordt nooit op een hogerbedrag vastgesteld dan het laagstebedrag van de in het eerste lid, onder aen b, bedoelde bedragen.In het eerste lid, onder a, wordtbepaald dat de subsidie nooit op eenhoger bedrag kan worden vastgestelddan het saldo van de baten en lasten,vermeerderd met de toegestane toevoe-ging aan de egalisatiereserve. Bij deberekening van het saldo van baten enlasten zal vooral rekening dienen teworden gehouden met de artikelen 7tot en met 16 en de artikelen 18 tot enmet 21. Welk bedrag kan worden toe-gevoegd aan de egalisatiereserve is gere-geld in artikel 23.In het eerste lid, onder b, wordtbepaald dat de subsidie nooit op eenhoger bedrag kan worden vastgestelddan de in de loop van 2000 vastgesteldemaximumbedragen voor duurzaam ver-blijf en verzorging, flankerend beleid enreikwijdteverbreding. Om diverse rede-nen moeten deze maximumbedragenworden gecorrigeerd. De ingevolge arti-kel 28, tweede lid, vastgestelde maxi-mumbedragen worden in het tweede,derde en vierde lid, van artikel 22gecorrigeerd.In het tweede lid wordt het maximum-bedrag voor duurzaam verblijf en ver-zorging en onvermijdbare kosten vansluiting dan wel capaciteitsverminderinggecorrigeerd. De volgende correctiesworden aangebracht.1. Als achteraf blijkt dat de werkelijkekapitaalslasten hoger of lager zijn dande begrote kapitaalslasten, dan wordt

het maximumbedrag, zo blijkt uit hettweede lid, onder a en b, sub 10, ver-meerderd of verminderd met het ver-schil. Deze nacalculatie van kapitaals-lasten is noodzakelijk, omdat dezekosten niet vermeden kunnen worden.2. Het maximumbedrag kan, zo blijktuit het tweede lid, onder a, sub 20, wor-den verminderd in verband met de inhet zevende en achtste lid uitgewerktekorting voor onderbezetting.3. Indien de subsidie-ontvanger eendeel van het bedrag dat is bestemdvoor duurzaam verblijf en verzorgingbesteedt aan flankerend beleid ofandersom, dan wordt, zo blijkt uit hettweede lid, onder c, sub 10, het maxi-mumbedrag gecorrigeerd. De voor-waarden waaronder substitutie kanplaatshebben zijn geregeld in het vijfdelid.4. Vanzelfsprekend wordt, zo blijkt uithet tweede lid, onder c, sub 20, hetmaximumbedrag zo nodig gecorrigeerdin verband met de ontwikkeling van deloon- en prijsindex, voor zover deminister daarvoor extra financiëleruimte geeft. Voor de in het derde lid geregelde cor-recties op het maximumbedrag voorflankerend beleid geldt hetzelfde alswat in de toelichting bij het tweede lidis opgemerkt met uitzondering van deonderbezettingskorting. De onderbezet-tingskorting heeft uitsluitend betrek-king op duurzaam verblijf en verzor-ging.Voor de in het vierde lid geregelde cor-recties op het maximumbedrag voorreikwijdtezorg geldt hetzelfde als wat inde toelichting bij het derde lid is opge-merkt met uitzondering van de substi-tutie. Substitutie van het bedrag voordit zorgonderdeel met de bedragenvoor de andere zorgonderdeel is nietmogelijk.In het vijfde lid zijn de voorwaardenwaaronder substitutie kan plaatshebbenuitgewerkt. De subsidie-ontvanger kanmaximaal 2% van het maximumbedragvoor duurzaam verblijf en verzorgingbesteden aan flankerend beleid. Omge-keerd kan de subsidie-ontvanger hetgehele bedrag voor flankerend beleidbesteden aan duurzaam verblijf en ver-zorging. Over deze substitutie dientschriftelijke overeenstemming te bestaantussen het betreffende zorgkantoor ende subsidie-ontvanger. Voor de schrifte-lijke overeenstemming tussen subsidie-ontvanger en zorgkantoor stelt het Col-lege voor zorgverzekeringen eenformulier vast (zesde lid).

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 16

In het zevende lid wordt de kortingvoor onderbezetting uitgewerkt. Ditspeelt indien het gerealiseerde aantalverzorgingsdagen achterblijft bij hetaantal bij de subsidieverlening in aan-merking genomen verzorgingsdagen. Voor de definitie van verzorgingsdag isin artikel 1 aangesloten bij de dagenwaarvoor een bijdrage voor duurzaamverblijf en verzorging verschuldigd is.De korting wordt berekend door hetverschil tussen het aantal in aanmerkinggenomen en het aantal gerealiseerdeverzorgingsdagen te vermenigvuldigenmet de som van de in bijlage 6 en 7 ver-melde normbedragen voor materiële enpersonele kosten per verzorgingsdag.In het achtste lid is een handreikinggeboden voor het opstellen van eenreële raming van het aantal verzorgings-dagen. Eventuele leegstand in verbandmet renovatie van de instelling dientopgenomen te worden in het budgetfor-mulier 2000. De mutatieleegstand inverband met vertrek of overlijden vanbewoners kan nu tot een bepaald aantaldagen opgenomen worden in debegrote/geraamde verzorgingsdagen. Degenoemde aantallen betreffen maxima.De instelling kan op basis van erva-ringscijfers lager uitkomen. Met deze regeling van mutatieleegstandwordt zoveel als mogelijk uniformiteitbereikt bij de raming van verzorgings-dagen. Indien de huisvestingssituatie van deinstelling ingrijpend is gewijzigd, danwordt, zo blijkt uit het negende lid, ooknagecalculeerd op de werkelijke energie-kosten en onroerende-zaakbelasting.Ook deze correctie is noodzakelijk,omdat deze materiële kosten bij een wij-ziging van de huisvestingssituatie sterkkunnen wijzigen.In de subsidieregeling voor het jaar1997 is opgenomen, dat de instellingegalisatie-reserves voor de onderschei-den subsidie-onderdelen in de balansopneemt.Artikel 23, eerste lid, biedt de mogelijk-heid om het verschil tussen het maxi-male bedrag van de subsidie, inclusiefeventuele vermeerderingen of verminde-ringen, en de werkelijke kosten (bijvoor-beeld als gevolg van efficiency-winst) tereserveren als egalisatiereserve. Dezereserve dient als buffer voor de zichvoordoende schommelingen in deexploitatieresultaten in de komendejaren. Toevoeging is slechts toegestaanindien de hoogte van de egalisatiereser-ves, inclusief de eventuele toevoeging,ultimo 1999 minder bedragen dan 5%

van de met toepassing van artikel 22,tweede, derde en vierde lid, berekendemaximumbedragen. De egalisatiereserves worden nietbegroot. Naar de aard komen de voorsubsidie in aanmerking komende toe-voegingen pas aan de orde bij de subsi-dievaststelling na ommekomst van hetsubsidiejaar. Dan pas immers zal blij-ken of het subsidieplafond ten opzichtevan de werkelijke subsidiabele lastenruimte biedt voor een dergelijke toevoe-ging.In het tweede lid is de verplichtingopgenomen om tekorten op de exploita-tie van de onderscheiden subsidie-onderdelen te onttrekken aan debetreffende egalisatiereserve. Indiendeze negatief is, zal de subsidie-ontvan-ger de negatieve reserve in latere jarenmoeten inverdienen. In het derde lid is uitdrukkelijk vastge-legd dat de reserve alleen is bestemdvoor ingevolge de wet of de Wet op debejaardenoorden subsidiabel gesteldelasten.

§4. Toestemmingsprocedure voor investe-ringen

AlgemeenZoals blijkt uit artikel 9, eerste lid, wor-den kapitaalslasten (niet die van nieuweinvesteringen in inventaris, computersen instandhouding; zie artikel 12 en 13)in 2000 slechts betrokken bij de subsi-dieverstrekking voor 2000 indien zij zijnopgenomen in het budgetformulier2000. Voor onverhoopte calamiteiten inde loop van het jaar, waarvoor onmid-dellijk maatregelen nodig zijn geeft arti-kel 9, tweede lid, in 2000 een openingop deze systematiek. Voor grote investeringen van f 200.000of meer (met uitzondering van nieuweinvesteringen in inventaris, computersen instandhouding; zie artikel 12 en 13)en bij bouw door de subsidie-ontvangerin het laatste jaar van de planperiode isingaande 1998 bovendien een afzonder-lijke toestemmingsprocedure geïntrodu-ceerd. Voor de gevallen waarvoor deze toe-stemmingsprocedure niet geldt wordende beslissingen genomen bij de vaststel-ling van de subsidiemaxima, waarbijvoor 2000 als norm geldt dat de investe-ringen in redelijkheid als noodzakelijkkunnen worden beschouwd. Nietteminkan het ook in deze gevallen voorko-men, dat instellingen in een vroeg sta-dium vóór een begrotingsjaar enig hou-vast willen omtrent een in dat

begrotingsjaar geplande investering. Zijkunnen een dergelijke aangelegenheidovereenkomstig de tot op heden gebrui-kelijke gang van zaken voorleggen aanhet zorgkantoor of adviserend over-heidsorgaan. Het zorgkantoor of over-heidsorgaan kan vervolgens aangeven ofhet onder de gegeven omstandighedenvoornemens is al dan niet positief teadviseren aan het College voor zorgver-zekeringen in het kader van de advise-ring over de maximumbedragen voorhet betreffende begrotingsjaar. In artikel 24 is de basis opgenomenvoor de toestemmingsprocedure voorinvesteringen in verbouw of nieuwbouwdie in 2000 moeten plaatshebben. Kos-ten van deze investeringen komenslechts voor subsidieverstrekking inaanmerking voor zover het Collegevoor zorgverzekeringen daarvoor toe-stemming heeft verleend.Uitgangspunt is, dat (ver)bouwplannen,waarvoor in het kader van artikel 6d deWBO vóór 1 januari 1997 een ’verkla-ring van geen bezwaar’ of vergelijkbaargoedkeuringsdocument is afgegeven,door de betrokken provincie, grotegemeente of de Minister van VWS toten met de oplevering en ingebruiknameworden begeleid en afgehandeld, tenzijer in het kader van de overdrachtandere afspraken zijn gemaakt. Indienop een bepaald punt in de bouwproce-dure een besluit moet worden genomenover de voortgang van het bouwplan,beslist het College voor zorgverzekerin-gen ná advies te hebben ingewonnenvan het zorgkantoor of adviserend over-heidsorgaan.Voor (ver)bouwplannen gericht op derealisering van verpleegunits zijn devoorschriften en procedures ex Wet Zie-kenhuisvoorzieningen van toepassing.Bouwplannen in het kader van die pro-cedure worden via het adviserend over-heidsorgaan ingediend bij het ministerievan VWS. Volgens het tweede lid, kent de toestem-mingsprocedure twee fases: definitiefontwerp bouwplan en uitvoering bouw-plan. Een wijziging ten opzichte van1999 is dat wijzigingen gedurende debouw in principe niet meer mogelijkzijn. De bouwinvestering dient overeen-komstig het bouwplan te worden uitge-voerd. Bij wijzigingen dient in principeeen nieuw bouwplan te worden inge-diend.Door middel van een door het Collegevoor zorgverzekeringen vastgesteld for-mulier vraagt de instelling op grond vanhet derde lid toestemming voor de uit-

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 17

werking van een definitief ontwerpbouwplan.In het algemeen moet er rekening meeworden gehouden dat een negatiefadvies van het zorgkantoor of advise-rende overheidsorgaan zal leiden tot eennegatief besluit van het College voorzorgverzekeringen. Een goede afstem-ming tussen initiatiefnemer en zorgkan-toor of adviserend overheidsorgaan isdan ook van groot belang. Indien het College voor zorgverzekerin-gen toestemming verleent voor hetopstellen van een definitief ontwerpbouwplan beslist hij tevens over demaximaal in aanmerking te nemenstichtingskosten. In het vierde lid is de tweede fase vande toestemmingsprocedure opgenomen.Het gaat dan om toestemming voor deuitvoering van het bouwplan. Het vijfdelid bepaalt dat aanbestedingsresultatenzo spoedig mogelijk aan het Collegevoor zorgverzekeringen moeten wordenoverlegd. Het zesde lid betreft de eind-afrekening. Eventuele kostenoverschrij-dingen en onrechtmatige kosten zijn inbeginsel niet subsidiabel. Artikel 25 heeft betrekking op de nood-zakelijke medewerking van de subsidie-ontvanger (en de bij de bouw betrokke-nen) aan controle op de uitvoering.Uiteraard moet bij de toepassing vandit artikel rekening worden gehoudenmet specifieke wetgeving waardoor con-trole kan zijn beperkt in concrete situ-aties.

§5. De subsidie-aanvraag en subsidiever-lening

AlgemeenDeze paragraaf regelt de aanvraag totsubsidieverlening voor alle onderdelen.De subsidieverlening gaat vooraf aan desubsidievaststelling. De aanvraag totsubsidievaststelling is geregeld in § 7.De bij de subsidieverlening vastgesteldemaximumbedragen zijn, behoudensenkele mutaties ingevolge artikel 22,tweede, derde en vierde lid, bepalendvoor de uiteindelijke subsidie. De in 2000 gevolgde systematiek bete-kent een vereenvoudiging ten opzichtevan de systematiek in 1997 en 1999.Evenals in 1999 wordt gewerkt met eenbudgetformulier. Dit budgetformulier isevenwel vereenvoudigd in vergelijkingmet het voorgaande jaar. Het budget-formulier beperkt zich tot een mutatie-overzicht 2000 waarin een investerings-begroting opgenomen is.Artikel 26, eerste lid, vormt de basis

voor de subsidie-aanvraag 2000 en voorhet aanvangen van de voorschotverle-ning 2000. Met het aanvraagformuliervraagt het bestuur van de beherendrechtspersoon het College voor zorgver-zekeringen om subsidie voor het jaar2000.De aanvraag moet uiterlijk 30 novem-ber 1999 worden ingediend. Uitgaandevan tijdige indiening zal de bevoor-schotting in januari 2000 kunnen wor-den voortgezet Het in het tweede lid genoemde budget-formulier is gekoppeld aan het aan-vraagformulier en behelst in feite deinvesteringsbegroting voor het jaar2000, alsmede een mutatieoverzicht2000 voor capaciteitswijzigingen en/ofhet opnemen van de kosten van brood-maaltijden en bewassing, voorzoverdaar bij de subsidieverlening 1999 geenof slechts gedeeltelijk sprake was.In het derde lid worden bepaald datafschriften van aanvraag moeten wor-den gezonden naar zorgkantoor enadviserend overheidsorgaan. Wanneersprake is van volledige overdracht naarhet zorgkantoor, dan behoeft aan hetadviserend overheidsorgaan geenafschrift gezonden te worden.Het College voor zorgverzekeringenbeslist uiterlijk 31 december 1999 overhet verlenen van subsidie en het aantalte bezetten plaatsen (artikel 27). Bijdeze beslissing gaat het nog niet om devaststelling van de maximum hoogtevan de maximumbedragen, maar om deprincipe-beslissing over de vraag of eeninstelling voor subsidie in aanmerkingkomt. Het voornemen is om gelijktijdigte beslissen over de voorschotten.Tevens zal worden vastgesteld wat hetaantal te bezetten plaatsen voor 2000zal zijn.Volgens artikel 28, eerste lid, adviserenhet zorgkantoor of adviserend over-heidsorgaan en het COTG het Collegevoor zorgverzekeringen over de hoogtevan de maximumbedragen. Het is debedoeling, dat het zorgkantoor of advi-serend overheidsorgaan het budgetfor-mulier 2000 met zijn advies ten behoevevan het College voor zorgverzekeringenzendt aan het COTG, dat zijn adviestoevoegt Het advies van het zorgkan-toor of adviserend overheidsorgaan is inhet bijzonder toegespitst op die instel-lingen waarbij sprake is van wijzigingenten opzichte van 1999 (bijvoorbeeld inverband met capaciteitswijzigingen oftoenemende exploitatielasten als gevolgvan investeringen).Het tweede lid bepaalt, dat het College

voor zorgverzekeringen uiterlijk15 augustus 2000 beslist over de hoogtevan de met toepassing van artikel 17vast te stellen maximumbedragen persubsidie-onderdeel per instelling.

§6. VoorschotverleningVooruitlopend op de subsidievaststellingverleent het College voor zorgverzeke-ringen voorschotten aan de subsidie-ontvanger. De voorschotverlening is uit-gewerkt in artikel 29. De voorschottenworden in eerste instantie bepaald opbasis van de gegevens over 1999, zoveelmogelijk rekening houdend met belang-rijke gewijzigde omstandigheden. Navaststelling van de maximumbedragenop basis van het budgetformulier 2000en de adviezen daarover van het zorg-kantoor of adviserend overheidsorgaanen het COTG worden de voorschottendaarop aangepast, onder verrekeningvan de reeds betaalde voorschotten. Devoorschotverlening is zodanig opgezet,dat in de maand mei een dubbel ter-mijnbedrag wordt betaald, zodat desubsidie-ontvangers in staat zijn in meide hogere personeelslasten in verbandmet de vakantietoeslagen te voldoen.Indien na ontvangst van de jaarreke-ning blijkt, dat er teveel is bevoorschot,kan het College voor zorgverzekeringenovergaan tot voorlopige afrekening. Ditis geregeld in het zesde lid. Na vaststelling van de subsidie moetuiteraard definitief worden afgerekend.

§7. De aanvraag tot subsidievaststellingen de subsidievaststelling

AlgemeenIn deze paragraaf wordt aangegeven opwelke wijze de subsidie voor de onder-scheiden onderdelen na afloop van hetsubsidiejaar op basis van de werkelijkebaten en lasten wordt aangevraagd envastgesteld. De jaarrekening van deinstelling dient daarbij als uitgangspunt.Voor de wijze waarop de vast te stellensubsidie moet worden berekend is metname artikel 22 van belang.

Artikel 30. De subsidie-ontvanger moetuiterlijk zes maanden na het subsidie-jaar een aanvraag tot subsidievaststel-ling indienen. Het genoemde aanvraag-formulier sluit aan bij de reeds bekendenacalculatieformulieren voor 1997, 1998en1999. Hierin wordt voorzien in eensplitsing tussen de onderscheiden subsi-die-onderdelen. De aanvraag gaat ver-gezeld van de jaarrekening 2000 diezoveel mogelijk overeenkomstig de

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 18

Regeling jaarverslaggeving ziekenhuis-voorzieningen is opgesteld en de daaropbetrekking hebbende verklaring van deaccountant en het activiteitenverslag.Tevens dient - indien van toepassing -een afschrift te worden bijgevoegd vanhet formulier waaruit schriftelijke over-eenstemming blijkt met het zorgkantoorover het plegen van substitutie (tweedelid onder d).Op grond van het derde lid moet deaanvraag met jaarrekening in afschriftworden gezonden aan het aangewezenzorgkantoor. Bij de besluiten over de maximumbe-dragen, bedoeld in artikel 28, tweedelid, en over de subsidievaststelling,bedoeld in artikel 30 kan op macroni-veau een knelpunt ontstaan indien hettotaal van de met die besluiten vastge-stelde bedragen een overschrijding vande macrobedragen dreigt op te leveren.Voor beide situaties brengt artikel 5met zich mee dat het College voor zorg-verzekeringen binnen de macrobedragenmoet blijven. Artikel 5 kan daarom indie situaties met zich meebrengen dat desubsidie lager wordt.In die gevallen zal naar verwachtingbestuurlijk overleg veelal een oplossingkunnen opleveren. Indien een dergelijkoverleg evenwel niet tot de gewensteresultaten leidt, staat het College voorzorgverzekeringen niets anders te doendan de overschrijding van het macro-bedrag te redresseren, bijvoorbeeld doormiddel van een pro rato-korting voorde betrokken categorie instellingen.Het zorgkantoor heeft volgens artikel31 de mogelijkheid het College voorzorgverzekeringen te adviseren over dedoor hem ontvangen jaarrekeningen.Daarin is tevens geregeld dat over de inartikel 30 genoemde aanvraag het Col-lege voor zorgverzekeringen adviesvraagt van het COTG.In artikel 32 is vastgelegd dat binnendrie maanden na ontvangst van het(tarief-)advies van het COTG het Col-lege voor zorgverzekeringen de subsidievaststelt. Het College voor zorgverzeke-ringen stelt per subsidie-onderdeel desubsidie vast. Verschuiving van midde-len tussen de verschillende subsidie-onderdelen is slechts mogelijk voorzover dit in overeenstemming is metartikel 22, vijfde lid.

§8. Overige subsidievoorschriften

Artikel 33 legt aan de instelling de ver-plichting op om bij vooruitbetalingtegemoetkomingen voor brood en

bewassing aan zijn bewoners uit tekeren op de eerste werkdag van demaand indien deze bewoners daarin zelfof via anderen dan de instelling in voor-zien. Deze verplichting is nodig om toteen situatie te komen waarin alle bewo-ners die zelf voorzien in broodmaaltij-den en bewassing, een tegemoetkomingvan de subsidie-ontvanger ontvangen.Artikel 34 legt aan de subsidie-ontvan-ger de verplichting op het saldo van detot en met 1999 toegestane Egalisatie-voorziening wijziging huisvestingssitu-atie over te boeken naar de in artikel20, lid 2, bedoelde Egalisatievoorzieninginstandhouding.De artikelen 35 en 36 betreffen alge-mene bepalingen over administratie eninformatie. Zij dienen ertoe te zorgendat het College voor zorgverzekeringenadequaat op de hoogte is van de gangvan zaken bij de subsidie-ontvanger. Ten aanzien van de verplichting, opge-nomen in artikel 37, zal de subsidie-ont-vanger moeten nagaan of zijn statutengeen belemmeringen vormen voor eencorrecte toepassing van de wet en desubsidieregeling.Artikel 38 legt aan de instelling de ver-plichting op zich voldoende te verzeke-ren tegen aansprakelijkheden jegens der-den (WA) en zorg te dragen voor eenadequate verzekering voor opstal eninboedel.De regeling over vergoeding voor ver-mogensvorming (artikel 39), de kosten-dekkende (en dus integrale) vergoedingvoor andere activiteiten (artikel 40), deinformatieverstrekking (artikel 42) ende mogelijkheid tot het opleggen vanandere verplichtingen (artikel 45) zijnovereenkomstig de bepalingen in deregelingen van 1997, 1999 en 1999.Artikel 43 betreft de meldingsregelingvoor instandhoudingsinvesteringen alsbedoeld in artikel 13 en bijlage 3; desubsidie-ontvanger is verplicht derge-lijke investeringen voorafgaand aan derealisatie schriftelijk te melden bij hetzorgkantoor. Artikel 41 betreft de toepassing vanartikel 4:79 van de Algemene wetbestuursrecht.Het in artikel 44 opgenomen toestem-mingsvereiste bij overdracht of verpan-ding van subsidievorderingen heeft hetCollege voor zorgverzekeringen opgeno-men in zijn subsidieregelingen.Artikel 45 geeft de mogelijkheid aan hetCollege voor zorgverzekeringen totbijsturing in verband met een goede uit-voering van de subsidieregeling.

§9. SlotbepalingenDeze paragraaf, waarin de naamgevingen de inwerkingtreding zijn geregeld,behoeft geen nadere toelichting.

Bijlage 1Behorende bij artikel 8 van de RegelingCollege voor zorgverzekeringen subsidië-ring verzorgingshuizen 2000

Bij het verstrekken van subsidie aan eensubsidie-ontvanger die een verzorgings-huis in eigendom heeft dat is gefinan-cierd door middel van een klimgeldle-ning gelden de volgende bepalingen.1. In afwijking van artikel 21 wordenrentebaten als gevolg van de op eendeposito geplaatste afkoopsom van desubsidieverplichting van de Minister vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordeningen Milieu bij het verstrekken van subsi-die niet als baten in aanmerking geno-men. De subsidie-ontvanger reserveertdeze rentebaten. Bij herfinanciering vande lening wordt het bedrag van dereservering aan de reserve onttrokkenen in mindering gebracht op de boek-waarde van het te financieren onroe-rend goed. 2. Huurkosten als gevolg van het over-dragen door de subsidie-ontvanger vaneen pand dat is gefinancierd met eenklimgeldlening aan een woningcorpora-tie die het pand vervolgens verhuurtaan de subsidie-ontvanger, worden bijhet verstrekken van subsidie in aanmer-king genomen voor zover het Collegevoor zorgverzekeringen daarvoor toe-stemming heeft verleend. Deze toestem-ming wordt in elk geval niet verleendindien niet is gehandeld in overeenstem-ming met de Regeling eenmalige subsi-dies Niet-Winstbeogende Instellingen(nr. MG98-26).3. Kostenwijzigingen als gevolg van deherfinanciering van een klimgeldleningworden bij het verstrekken van subsidiein aanmerking genomen voorzovergehandeld is in overeenstemming met deRegeling eenmalige subsidies Niet-Winstbeogende Instellingen (nr. MG98-26).

Bijlage 2Behorende bij artikel 12 van de RegelingCollege voor zorgverzekeringen subsidië-ring verzorgingshuizen 2000

De in punt 1 omschreven kosten vaninvesteringen in medische en overigeinventarissen en in computerapparatuuren -programmatuur worden bij het vers-trekken van subsidie in aanmerking

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 19

genomen met inachtneming van de vol-gende bepalingen.1. Tot de investeringen in medische enoverige inventarissen worden gerekendde investeringen waarvan de afschrij-vingskosten worden geboekt onderrekeningnummer 48141 van het reke-ningschema voor gezondheidszorginstel-lingen en verzorgingshuizen. Tot deinvesteringen in computerapparatuur en-programmatuur worden gerekend deinvesteringen waarvan de afschrijvings-kosten worden geboekt onder rekening-nummer 48143 van het in de vorige vol-zin bedoelde rekeningschema. De eersteen tweede volzin zijn ook van toepas-sing op de in deze volzinnen bedoeldeinvesteringen die worden gefinancierddoor middel van huur of leasing. Inves-teringen in auto’s en individuele kunst-en hulpmiddelen behoren niet tot de inde eerste en tweede volzin bedoeldeinvesteringen.2. Voor kosten van investeringen inmedische en overige inventarissen wordtper te bezetten plaats een bedrag vanf 796,50, vermeerderd met een door hetCollege voor zorgverzekeringen vast testellen bedrag voor indexering, in aan-merking genomen.3. Voor kosten van investeringen incomputerapparatuur en -programma-tuur wordt per te bezetten plaats eenbedrag van f 123,-, vermeerderd meteen door het College voor zorgverzeke-ringen vast te stellen bedrag voorindexering, in aanmerking genomen.4. De in het tweede en derde puntbedoelde indexering wordt gebaseerd opgegevens uit de tabel ’middelen enbestedingen’ van het Centraal Econo-misch Plan.5. In bijzondere gevallen kan het Col-lege voor zorgverzekeringen afwijkenvan het tweede of het derde punt. Toe-passing van de vorige volzin kan slechtsplaatshebben indien in elk geval aan devolgende voorwaarden is voldaan:a. de investering is onvermijdelijk enniet uitstelbaar;b. de investering kan in redelijkheid nietworden gedaan binnen in punt 2,onderscheidenlijk punt 3 genoemdebedragen en kan niet worden gecom-penseerd door het achterwege laten vanandere investeringen; enc. de subsidie-ontvanger heeft voor hetdoen van de investering tijdig toestem-ming gevraagd aan het College voorzorgverzekeringen.Bij de beoordeling van dit verzoek geldtals uitgangspunt dat de bestaande reser-

ves en voorzieningen worden inge-bracht.

Bijlage 3Behorende bij artikel 13 van de RegelingCollege voor zorgverzekeringen subsidië-ring verzorgingshuizen 2000

De kosten van instandhoudingsinveste-ringen worden bij het verstrekken vansubsidie in aanmerking genomen metinachtneming van de volgende bepalin-gen.1. Tot instandhoudingsinvesteringenworden gerekend de investeringen inbouw of verbouw, diea. van strikt bouwkundige of installatie-technische aard zijn en de structuur vanhet gebouw niet aantasten;b. niet samenhangen met een wijzigingin het aantal verzorgingsplaatsen of wij-ziging van de bestemming van de instel-ling of een gedeelte daarvan.2. In eigendomssituaties wordt voorkosten van instandhoudingsinvesterin-gen per te bezetten plaats een bedragvan f 1.170,.-, vermeerderd met eendoor het College voor zorgverzekerin-gen vast te stellen bedrag voor indexe-ring, in aanmerking genomen.3. In huursituaties wordt voor kostenvan instandhoudingsinvesteringen per tebezetten plaats een bedrag van f 585,-,vermeerderd met een door het Collegevoor zorgverzekeringen vast te stellenbedrag voor indexering in aanmerkinggenomen. 4. De in het tweede en derde puntbedoelde indexering wordt gebaseerd opde bouwkostenindex voor de gezond-heidszorg.5. In bijzondere gevallen kan het Col-lege voor zorgverzekeringen afwijkenvan het tweede of het derde punt. Toe-passing van de vorige volzin kan slechtsplaats hebben indien in elk geval aan devolgende voorwaarden is voldaan:a. de investering is onvermijdelijk enniet uitstelbaar;b. de investering kan in redelijkheid nietworden gedaan binnen de in punt 2,onderscheidenlijk punt 3 genoemdebedragen en niet worden gecompen-seerd door het achterwege laten vanandere investeringen; enc. de subsidie-ontvanger heeft voor hetdoen van de investering tijdig toestem-ming gevraagd aan het College voorzorgverzekeringen.Bij de beoordeling van dit verzoek geldtals uitgangspunt dat de bestaande reser-ves en voorzieningen worden inge-bracht.

Bijlage 4 Behorende bij artikel 14 van de RegelingCollege voor zorgverzekeringen subsidië-ring verzorgingshuizen 2000Kosten voor huur worden bij het vers-trekken van subsidie in aanmerkinggenomen met inachtneming van de vol-gende bepalingen.

1. Slechts de huurkosten die zijn geba-seerd op de regelgeving die van krachtwas op het moment van het onderteke-nen van het huurcontract, worden inaanmerking genomen.2. Indien voor het aangaan van eenhuurcontract een vereiste van toestem-ming of een vereiste van gelijke strek-king geldt, onderscheidenlijk gold, wor-den de kosten voor huur bij hetverstrekken van subsidie slechts in aan-merking genomen voor zover die toe-stemming is verleend of aan dat vereistevan gelijke strekking is voldaan.3. Indien een bij een verzorgingshuis ingebruik zijnd pand overgedragen wordtaan een derde die dit pand vervolgensverhuurt ten behoeve van dat verzor-gingshuis, worden de kosten voor huurbij het verstrekken van subsidie slechtsin aanmerking genomen voor zover hetCollege voor zorgverzekeringen daar-voor vooraf toestemming heeft ver-leend.

Bijlage 5 Behorende bij artikel 16 van de RegelingCollege voor zorgverzekeringen subsidië-ring verzorgingshuizen 2000

Kosten van geschillen worden bij hetverstrekken van subsidie in aanmerkinggenomen met in achtneming van de vol-gende bepalingen.In deze bijlage worden drie typengeschillen onderscheiden:A Tussen werkgever en werknemerB Tussen instelling en tot de instellingtoegelateneC Overige geschillen

I a. Onder gerechtelijke uitspraak wordtverstaan: Een gerechtelijke uitspraak ineen geschil gerezen tussen partijen opuitdrukkelijke tegenspraak, waar deinstelling zich klaarblijkelijk heeft ver-weerd en de werkgever niet uit eigenerbeweging reeds een hoger aanbod maghebben gedaan dan maximaal de sup-pletieregeling conform de in de instel-ling eventueel gebruikelijke wachtgeldre-geling. Uitspraken van hetScheidsgerecht van het Ziekenhuiswezenen van de Geschillencommissie ex CAO

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 20

Verzorgingshuizen c.q. CAO Zieken-huiswezen, worden gelijkgesteld aangerechtelijke uitspraken.b. Kosten van rechtskundige bijstand,van griffiegelden en van door de rechteruitgesproken (proces-)kostenveroorde-lingen worden bij het verstrekken vansubsidie in aanmerking genomen, mitsde gerechtelijke uitspraak zelve voldoetaan het in deze bijlage bepaalde.

A.1 Indien voor een instelling wordtverzocht om wachtgelden of uitkerin-gen, welke wordt betaald aan een werk-nemer of voormalig werknemer in ver-band met de beëindiging van deovereenkomst met de betrokken (ex-)werknemer of beëindiging van de amb-telijke aanstelling, bij het verstrekkenvan subsidie in aanmerking te nemen,geldt het onderstaande. Onder ’werkne-mer’ wordt verstaan diegene, die opbasis van een arbeidsovereenkomst ofambtelijke aanstelling bij een instellingwerkzaam is.

A.2.1 Men dient hierbij de volgendegevallen te onderscheiden:a. De werknemer valt onder een CAO.1. De betalingen geschieden overeen-komstig de in de CAO voorziene wacht-geldregeling en de in de uitvoeringsrege-ling wachtgeld aangewezenomstandigheden zijn aanwezig.2. De betalingen vormen een schade-loosstelling c.q. schadevergoeding, toe-gekend bij gerechtelijke uitspraak.3. De betalingen geschieden naar aanlei-ding van een ontslagvergunning van hetgewestelijk arbeidsbureau en een toe-kenning van WW door de bedrijfsver-eniging. Deze betalingen zijn maximaalter hoogte van de wachtgeldregeling inde CAO.4. Overige betalingen.b. De werknemer valt niet onder eenCAO.1. De betalingen geschieden op grondvan bepalingen in het individuelearbeidscontract.2. De betalingen geschieden om tebereiken, dat een ontslag met wederzijdsgoedvinden tot stand komt, zonder dathier een uitdrukkelijke contractuelebepaling aan ten grondslag ligt. Dezebetalingen zijn conform en maximaalter hoogte van de wachtgeldregeling inde CAO.3. De betalingen geschieden naar aanlei-ding van een ontslagvergunning van hetgewestelijk arbeidsbureau en een toe-kenning van WW door de bedrijfsver-eniging. Deze betalingen zijn maximaal

ter hoogte van de wachtgeldregeling inde CAO.4. De betalingen geschieden op grondvan een gerechtelijke uitspraak.5. Overige betalingen.

A.2.2 In het geval, genoemd onder 2.1.a. 1., worden betalingen zonder meer bijhet verstrekken van subsidie in aanmer-king genomen. In de gevallen, genoemdonder 2.1. a. 2., 2.1. a. 3., 2.1. b. 3. en2.1. b. 4. worden de betalingen bij hetverstrekken van subsidie in aanmerkinggenomen, tenzij er kennelijk sprake isvan zodanige handelingen of nalatighe-den als van geen redelijk denkend ofhandelend bestuur of directie mogenworden verwacht.In de gevallen, genoemd onder 2. 1. a.4. en 2. 1. b. 5., worden geen betalingenbij het verstrekken van subsidie in aan-merking genomen. In het geval,genoemd onder 2. 1. b. 1. en 2. 1. b. 2.,zullen betalingen bij het verstrekken vansubsidie in aanmerking worden geno-men, tenzij de bepalingen in het indivi-duele arbeidscontract het maatschappe-lijk gebruikelijke te boven gaan entenzij er kennelijk sprake is van zoda-nige handelingen of nalatigheden alsvan geen redelijk denkend of handelendbestuur of directie mogen worden ver-wacht.Als het maatschappelijk gebruikelijke teboven gaande worden aangemerkt:Wachtgeldregelingen, die uitgaan bovenregelingen in de verbindend verklaarderechtspositieregeling voor de sectorwaar betrokkene werkzaam was en dieaangegaan zijn na datum van ingangvan deze ’beleidsregel’. Dit betekent dathogere kosten niet bij het verstrekkenvan subsidie in aanmerking wordengenomen.

A.3 De procedures die leiden tot uitke-ringen voor de betrokken werknemerop grond van de sociale zekerheidswet-geving moeten worden gevolgd, zodatbij het verstrekken van subsidie in aan-merking te nemen kosten een suppletievormen op de WW-uitkering, tot maxi-maal de uitkeringen ex 2.1. Bedongendient te worden, dat de werknemer allenieuw te verwerven inkomsten uitarbeid, bedrijf, of op grond van desociale zekerheidswetgeving aan deinstelling meldt. Deze inkomsten wor-den in mindering gebracht op de uitbet-aling/suppletie vanwege de instelling.

A.4 Mutatis mutandis geldt hetgestelde onder 2. eveneens voor werkne-

mers werkzaam op ambtelijke aanstel-ling en voor werknemers werkzaam bijinstellingen, waarvoor een verbindendverklaarde rechtspositieregeling bestaat. Voor instellingen met een ambtelijkerechtspositieregeling geldt, dat slechtsde kosten tot het maximum voortvloei-ende uit het Rijksambtenarenreglementbij het verstrekken van subsidie in aan-merking kunnen worden genomen.

B Wanneer sprake is van beëindigingvan een relatie tussen een instelling eneen niet op arbeidsovereenkomst ofambtelijke aanstelling werkzame func-tionaris, bijvoorbeeld vrijgevestigdeberoepsbeoefenaars, zullen betalingenslechts bij het verstrekken van subsidiein aanmerking kunnen worden geno-men, indien:a. Deze betalingen berusten op eengerechtelijke uitspraak, tenzij er kenne-lijk sprake is van zodanige handelingenof nalatigheden als van geen redelijkdenkend of handelend bestuur, dan weldirectie mogen worden verwacht.b. Deze betalingen niet het gevolg zijnvan een (partiële) opheffing van defunctie van de instelling op grond vanartikel 18. b. van de Wet ziekenhuis-voorzieningen.c. Deze betalingen geen verband hou-den met praktijkuitkoopsommen; de’beleidsregel’ ter zake is van toepassing,tenzij in redelijkheid deze ’beleidsregel’geen toepassing dient te vinden.

C Kosten van niet onder A. of B.genoemde geschillen worden niet bij hetverstrekken van subsidie in aanmerkinggenomen, tenzij deze voortvloeien uiteen gerechtelijke uitspraak, waarbijgeldt dat er kennelijk geen sprake is vanzodanige handelingen of nalatigheden,als van geen redelijk denkend of hande-lend bestuur dan wel directie mogenworden verwacht.

II Aanpassing van het maximum subsi-diebedrag kan alleen plaatsvindenindien sprake is van: 1. Kosten als gevolg van een gerechte-lijke uitspraak, inclusief kosten vanrechtskundige bijstand; en2. Deze kosten, na vermindering met dekosten van suppletie die ten laste vande instelling zouden komen indien devoor betrokken werknemer toepasselijkewachtgeldregeling zou zijn gevolgd,meer bedragen dan 1,5% van het maxi-male susbidiebedrag (exclusief kapitaals-lasten) in het (de) jaar (jaren) waarin dekosten ten gevolge van de gerechtelijke

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 21

uitspraak optreden. Bij deze (theoreti-sche) berekening van de kosten vansuppletie op basis van de gebruikelijkewachtgeldregeling wordt maximaal desuppletieperiode overeenkomstig deNWW gehanteerd. De omvang van de budgetaanpassingzal, indien aan het gestelde in II 1. en II2. is voldaan, als volgt worden bere-kend:De kosten volgens II 1. worden vermin-derd met 1,5% van het maximale susbi-diebedrag in het (de) jaar (jaren) waarinde kosten ten gevolge van de gerechte-lijke uitspraak optreden. Het saldo vandeze berekening wordt verminderd met25% eigen risico. Het resterende bedragvormt de (éénmalige) aanpassing vanhet maximale subsidiebedrag.

Bijlage 6Behorende bij artikel 17, artikel 19 enartikel 22 van de Regeling College voorzorgverzekeringen subsidiëring verzor-gingshuizen 2000

1. Algemeen

De materiële kosten bestaan uit tweeonderdelen te weten:2.1 Genormeerde materiële kosten2.2 Gebudgetteerde materiële kosten

De waarden in deze bijlage worden ver-hoogd in verband met indexering.

2.1 Genormeerde materiële kosten

A. Voor de begripsbepaling wordt gere-fereerd aan het Rekeningschema voorGezondheidszorginstellingen en verzor-gingshuizen. In het kader van deze bij-lage worden onder genormeerde mate-riële kosten verstaan:1. Van de onder rekeningnummer 418te registreren kosten het daarin veron-derstelde deel aan materiële kosten.2. Het totaal van de kosten die vallenonder de rekeningnummers 431: Kostenvan voeding, tot en met 472: Egalisatie-rekening onderhoud.Ten aanzien van dit totaal geldt het vol-gende:a. Van de onder rekeningnummer 44 teregistreren kosten van schoonmaak-werkzaamheden door derden worden deloonkosten uitgezonderd.b. Van de onder rekeningnummer 45 teregistreren kosten van administratievediensten door derden worden de loon-kosten uitgezonderd.c. Van de onder rekeningnummer 46 teregistreren kosten van onderzoeken en

behandelingen door derden worden deloonkosten uitgezonderd, voor zover diegeacht worden onder de in bijlage 7bedoelde personeelskosten duurzaamverblijf, te vallen.3. Op het totaal van de onder 1. en 2.bedoelde kosten worden in minderinggebracht: – de onder onderdeel 2.2 van deze bij-lage opgenomen kosten;– de opbrengsten vallende onder derekeningnummers 491 en 83, behoudensde daarin begrepen doorberekendekapitaalslasten.

B. Voor het totaal van de onder A.weergegeven materiële kosten gelden perjaar de volgende maxima:

Per te bezetten plaats t/m 25 plaatsen f 4.621,76Per verzorgingsdag voor plaatsen t/m 25 f 10,70Per te bezetten plaats vanaf 25 plaatsen f 4.169,88 Per verzorgingsdag voor plaatsen vanaf 25 f 9,65

Toeslag per verzorgingsdag voor instel-lingen die zijn toegelaten, danwel alszodanig bestemd als instelling voor:Blinden en/of slechtzienden f 5,61Oudere doven f 5,61

Bij de toepassing van deze bijlage wordtuitgegaan van maximaal 365 verzor-gingsdagen per te bezetten plaats. Hettotaal aantal dagen wordt daarbij even-redig over alle te bezetten plaatsen ver-deeld.

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 22

C. Opbouw

1. Aan de onder B. genoemde bedragen ligt de navolgende opbouw ten grondslag:

Parameter Per te Verzorgings- Per te Verzorgings-

bezetten dagen bezetten dagen

Plaats Plaatsen plaats plaatsen

t/m 25 t/m 25 vanaf 25 vanaf 25

Kosten van voeding en

andere Hotelmatige

kosten (exclusief

Voedingsmiddelen 1.131,99 1.021,32

Voedingsmiddelen 10,00 9,02

Algemene kosten 1.936,63 1.747,28

Patiënt- c.q. bewoners-

gebonden

Kosten 0,70 0,63

Onderhoud terreinen,

gebouwen

En installaties 1.205,26 1.087,42

Onderhoud en aanvulling

inventaris 347,88 313,85

Totaal 4.621,76 10,70 4.169,88 9,65

2. In de onder B. genoemde bedragen is geen rekening gehouden met kostenvoor:– Administratie en beheer van bewonersgelden– Obducties– MortuariumDeze kosten komen niet in aanmerking voor vergoeding ten laste van de AWBZ.

2.2 Gebudgetteerde materiële kostenDe gebudgetteerde materiële kosten omvatten de kosten voor energie, onroe-rende zaakbelasting en overige heffingen. De energiekosten zijn gebaseerd op degemiddelde werkelijke kosten 1995/1996 (geïndexeerd). De onroerende zaakbelas-ting en overige heffingen zijn gebaseerd op de werkelijke kosten 1997 (geïn-dexeerd).Voor die instellingen waarvoor geldt dat de energiekosten 1995/1996 geen repre-

sentatief beeld van de structurele ener-giekosten geven (nieuwe instellingen,instellingen met capaciteitsmutaties)geldt het volgende.De aanvaardbare energiekosten wordenberekend aan de hand van de gemid-delde werkelijke kosten over eenperiode van drie jaar. Op een eenmaalvastgesteld budget energiekosten wordt,met uitzondering van de hieronderopgenomen gevallen, niet meer nagecal-culeerd.In de volgende gevallen kan het bud-getonderdeel energiekosten muteren:1.a Het plaatselijk overleg verzoekt omeen wijziging in verband met een capa-citeitsmutatie met daaraan verbondeneen mutatie (uitbreiding/amovering) inhet aantal gebouwen.1.b Het plaatselijk overleg verzoekt omeen wijziging zonder dat er sprake isvan een capaciteitsmutatie.2. Integrale (ver-) nieuwbouw van eeninstelling.3. Generieke maatregelen die voor dehele sector gelden.ad 1.a Het energiebudget wordt uitslui-tend aangepast voor de energiekostendie gemoeid zijn met de capaciteitsmu-tatie.ad 1.b Het College voor zorgverzeke-ringen stelt het energiebudget van degehele instelling opnieuw vast conformhet gestelde onder punt ad 2.ad 2. In dit geval wordt er gedurendeeen beperkt aantal jaren nagecalculeerdop de werkelijke energiekosten, waarnaeen definitieve budgetvaststelling zalplaatsvinden. De definitieve vaststellingwordt berekend aan de hand van degemiddelde werkelijke kosten van deafgelopen drie jaar.ad 3. Hierbij valt onder andere te den-ken aan een periodieke herijking van deenergiebudgetten op verzoek van dekoepelorganisaties of een algemeneoverheidsmaatregel, bijvoorbeeld eenaanwijzing.In de volgende gevallen kan het bud-getonderdeel onroerende zaakbelastingen overige heffingen muteren:1. Het plaatselijk overleg verzoekt omeen wijziging in verband met een capa-citeitsmutatie met daaraan verbondeneen mutatie (uitbreiding/amovering) inhet aantal gebouwen.2. Integrale (ver-) nieuwbouw van eeninstelling.3. Generieke maatregelen die voor dehele sector gelden.

ad 1/2 Het budgetonderdeel onroerendezaakbelasting wordt aangepast op basis

van de definitieve aanslag OZB. Hetbudgetonderdeel overige heffingenwordt aangepast op basis van de wer-kelijke kosten in het jaar t.ad 3. Hierbij valt onder andere te den-ken aan een periodieke herijking van debudgetten voor onroerende zaakbelas-ting en overige heffingen op verzoekvan de koepelorganisaties of een alge-mene overheidsmaatregel, bijvoorbeeldeen aanwijzing.

Bijlage 7Behorende bij artikel 17 en artikel 22van de Regeling College voor zorgverze-keringen subsidiëring verzorgingshuizen2000

1. AlgemeenDe waarden in deze bijlage worden ver-hoogd in verband met indexering.

2. Genormeerde personeelskosten duur-zaam verblijf

I Onder personeelskosten wordt ver-staan:a. loonkosten te weten de brutosalaris-sen vermeerderd met alle sociale kos-ten. De loonkosten hebben betrekkingop het totale personeel alsmede de ver-goedingen voor niet in loondienst ver-richte arbeid;b. andere personeelskosten.

II De bedragen per te bezetten plaatsgelden op jaarbasis.

3. Het totale personeelVoor de totale personeelskosten geldende volgende maxima:a. f 15.495,77 per te bezetten

plaats tot en met 25f 29,15 per verzorgingsdag

voor plaatsen tot enmet 25

f 14.456,43 per te bezetten plaats vanaf 25

f 27,19 per verzorgingsdag voor plaatsen vanaf 25

b. Toeslagen per te bezetten plaats alsgevolg van:zorgintensivering 1998 f 517,78werkdruk conform arbeids-voorwaardenruimte f 102,85scholing f 58,60

Toeslagen per verzorgingsdag voorinstellingen die zijn toegelaten, danwelals zodanig bestemd als instelling voor:

blinden en/of slechtzienden f 17,10oudere doven f 17,10Indische Nederlanders f 4,15

Bij de toepassing van deze bijlagewordt uitgegaan van maximaal 365 ver-zorgingsdagen per te bezetten plaats.Het totaal aantal dagen wordt daarbijevenredig over alle te bezetten plaatsenverdeeld.

Aan de onder a. genoemde bedragenligt de volgende onderlinge verdelingten grondslag:1. Loonkosten – algemeen administratief 10,73%– hotelfuncties 20,01%– patiënt- c.q. bewoners-gebonden functies 57,01%– terrein-/gebouwgebonden functies 2,54%– overige functies 5,45%2. Andere personele kosten 3,25%

Bijlage 8Behorende bij artikel 17 van de RegelingCollege voor zorgverzekeringen subsidië-ring verzorgingshuizen 2000

De vermeerdering van het maximumsubsidiebedrag in verband met de ver-deling van beschikbaar te stellen inten-siveringsmiddelen heeft plaats metinachtneming van de volgende bepalin-gen.a. De voor 1999 berekende aanvaardbarekosten op prijspeil 1998 voor personeleen materiële kosten duurzaam verblijf(exclusief kosten voor energie enOZB/overige heffingen) per te bezettenplaats op basis van de in de laatsterekenstaat 1998 per te bezetten plaatsopgenomen kosten voor personele enmateriële kosten duurzaam verblijf(exclusief kosten voor energie enOZB/overige heffingen) alsmede de doorhet AO of zorgkantoor geadviseerdeafschrijvingskosten voor medische enoverige inventarissen en computerappara-tuur en -programmatuur en uitgaandevan de door het AO of zorgkantoorgeadviseerde te bezetten plaatsen 1999worden vergeleken met:b. De op basis van de vanaf 1 januari1999 berekende aanvaardbare kostenvoor personele kosten duurzaam verblijf,genormeerde materiële kosten duurzaamverblijf en afschrijvingskosten voor medi-sche en overige inventarissen en compu-terapparatuur en –programmatuur opprijspeil 1998, uitgaande van de door hetAO of zorgkantoor geadviseerde te

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 23

bezetten plaatsen 1999 en verzorgingsda-gen 1999.c. Uitgezonderd van deze vergelijkingworden de in de bijlage 7 bedoelde perso-nele kosten duurzaam verblijf opgeno-men toeslagen per te bezetten plaatsvoor:Zorgintensivering 1998Werkdruk conform Arbeidsvoorwaarden-ruimte Scholing d. De uitkomst van deze vergelijking wij-zigt, met uitzondering van de nacalculatieop afschrijvingskosten voor medische enoverige inventarissen en computerappara-tuur en –programmatuur, niet als gevolgvan de ’reguliere’ nacalculatie op de aan-vaardbare kosten 1997 en 1998.e. Het verschil tussen a. en b. is het een-malig berekende herallocatie-bedrag; datwil zeggen dat het bedrag niet zal worden

aangepast voor toekomstige kostenont-wikkelingen.f. Het onder e. genoemde herallocatiebe-drag wordt op de berekende aanvaard-bare kosten in 1999 gecorrigeerd metdien verstande dat:Voor de instellingen waar het verschiltussen a. en b. (a -/- b) een positiefbedrag is, de structurele verhoging vande aanvaardbare kosten als gevolg vande per 1 juni 1999 beschikbare middelenvoor werkdruk conform de Meerjarenaf-spraken 1998, in zijn geheel in minderinggebracht wordt op het herallocatiebe-drag. Indien de verhoging van de aan-vaardbare kosten meer bedraagt dan hetherallocatiebedrag, wordt een bedraggelijk aan het herallocatiebedrag in min-dering gebracht.Het aldus berekende positief verschil zalmet ingang van 1 januari 1999 op de

aanvaardbare kosten worden gecorri-geerd, met dien verstande dat:Indien het verschil meer is dan 10% maarminder of gelijk is aan 121/2% van deonder b. berekende aanvaardbare kosten,de correctie met ingang van het jaar 2001op basis van onderstaande afbouwgren-zen (jaarlijks) wordt verminderd.g. Het onder f. berekende herallocatiebe-drag kan in de periode ná 1999, voorzover daarover afspraken wordengemaakt tussen overheid en de koepelor-ganisaties van zorgaanbieders en zorgver-zekeraars, nog worden aangepast indienextra beschikbaar komende middelenvoor de verzorgingshuissector wordeningezet voor de mitigering van de heral-locatie-effecten.

Uit: Staatscourant 1999, nr. 245 / pag. 15 24