Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

16
/ rapport BELEIDSEVALUATIE Uitgebreide samenvatting / 15.11.2016

Transcript of Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

Page 1: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 1/16

/ rapport

BELEIDSEVALUATIE

Uitgebreide samenvatting / 15.11.2016

Page 2: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 2/16

Inhoudstafel

Uitgebreide samenvatting 3

1.1 Settings en doelgroepen 3 1.1.1 Gezondheidsbeleid in de settings onderwijs, werk, en lokale gemeenschap 3 1.1.2 Perspectief van betrokken actoren uit de verschillende settings 5 1.2 Preventieketen 6 1.3 Actieplannen 8 1.3.1 Actieplan tabak, alcohol & drugs 8 1.3.2 Actieplan voeding & beweging 11 1.3.3 Overkoepelend 12 1.4 Interventieanalyse 13 1.5 Health in All Policies 15

Page 3: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 3/16

Uitgebreide samenvatting

1.1 SETTINGS EN DOELGROEPEN

Een setting is een context waarin de burger zich kan bevinden. Vanuit de sociologie worden settings gedefinieerd als sociale subsystemen. Naast een fysieke omgeving worden ze nog veel meer gekenmerkt door vormen van gemeenschapsleven (sociaal handelen) die zich uiten in structuur (met o.a. procedures, beslissingsregels, enz.). Een doelgroep is een afgebakende groep mensen met een gemeenschappelijke eigenschap (bv. de Vlaamse bevolking, jongeren, personen met een lagere sociaaleconomische status, etc.). In het rapport van de beleidsevaluatie wordt vertrokken vanuit zes settings (zorg & welzijn, werk, onderwijs, gezin, lokale gemeenschap, vrije tijd) en drie doelgroepen (jongeren, ouderen, en kansengroepen).

1.1.1 Gezondheidsbeleid in de settings onderwijs, werk, en lokale gemeenschap

Voor drie van deze settings (de settings onderwijs, werk en lokale gemeenschap) kan men het gezondheidsbeleid in kaart brengen door beroep te doen op de indicatorenbevraging1. Setting onderwijs Voor het voedingsbeleid zien we een significante verbetering bij basisscholen op vlak van reglementering voor de situatie tussen 2012 en 2015. Op vlak van het aanbod zien we echter dat de basis- en secundaire scholen het significant minder goed doen dan in 2012. Enkele specifieke aandachtspunten zijn hierbij dat nog niet alle scholen in het basis- als secundair onderwijs toelaten om gedurende de hele les water te drinken, en de samenstelling van warme maaltijden die ruimte voor verbetering laat. De strategieën die gebruikt worden in het basisonderwijs om fruit aan te bieden, lijken tenslotte veel minder goed te werken in het secundair onderwijs. Voor het secundair onderwijs zien we een stagnatie van de score voor het bewegingsbeleid t.o.v. 2012. Dit in tegenstelling tot het basisonderwijs waar de score gestegen is en bovendien merkelijk hoger ligt dan in het secundair onderwijs. Dit doet vermoeden dat de aandacht voor een bewegingsbeleid voor de oudere leerlingen in het onderwijs minder als prioriteit wordt beschouwd. Belangrijke aandachtspunten zijn het verder inzetten op actieve verplaatsing en het voorzien van voldoende faciliteiten. Zo zijn er scholen met geen of een te kleine speelplaats, en zijn er scholen die nooit toegang hebben tot een zwembad. Het beleid rond sedentair gedrag vertoont een lage score in vergelijking met andere thema’s. Gezien de lage totaalscore en het nieuwe karakter van sedentair gedrag als maatschappelijk thema, lijkt brede sensibilisering naar de scholen omtrent sedentair gedrag dan ook een noodzaak de komende jaren. Vergelijken we de situatie tussen 2012 en 2015 dan zien we dat zowel basisscholen als secundaire scholen een sprong voorwaarts maken op vlak van hun rookbeleid. Een belangrijk aandachtspunt bij de reglementering vormt de opname van de e-sigaret in het schoolreglement, dat slechts in een minderheid van de scholen opgenomen is. Daarnaast vormt het gebrek aan een sanctioneringsbeleid voor wanneer ouders of derden het rookreglement overtreden eveneens een belangrijk aandachtspunt.

1 Voor de settings gezin, vrije tijd en zorg & welzijn zijn er geen cijfers uit de indicatorenbevraging voorhanden en werd beroep gedaan op andere bestaande studies en beschikbaar cijfermateriaal om een beeld van deze settings te vormen. Deze cijfers zijn terug te vinden het volledige rapport.

Page 4: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 4/16

Vergelijken we de situatie tussen 2012 en 2015 dan zien we dat basisscholen het iets beter doen op vlak van alcohol- en drugbeleid. Op vlak van reglementering gaan basisscholen er echter op achteruit tussen 2012 en 2015. Voor secundaire scholen zien we een uitbouw van een alcohol en drugbeleid in het secundair onderwijs tussen 2012 en 2015. Specifieke aandachtspunten zijn het communiceren van de regels in het secundair onderwijs, en het blijven investeren in het uitbouwen van een vertrouwensrelatie met de leerlingen uit het basisonderwijs, zodat zij de drempel om hulp te vragen kunnen overwinnen. Setting werk We kunnen concluderen dat de kwaliteit van het gevoerde gezondheidsbeleid door bedrijven in Vlaanderen en Brussel er niet op vooruit gaat in vergelijking met vorige bevraging. Het gezondheidsbeleid blijft ondermaats en te eenzijdig. Het blijft ook voor een groot stuk gebaseerd op federale wetgeving die bedrijven verplicht om in een welzijnsbeleid te voorzien. Het voedingsbeleid bij bedrijven scoort ondermaats en wordt te eenzijdig ingevuld vanuit de component van het aanbod. Positief hierbij is de vooruitgang wat betreft de kwaliteit van het aanbod. Reglementering en voorlichting scoren beduidend minder. Binnen het bewegingsbeleid is voorlichting waarin bedrijven het meest investeren. Toch is het ook hier belangrijk om in te investeren in infrastructurele maatregelen (en reglementering), waarbij samenwerking tussen bedrijven en openbare besturen verder aangemoedigd dient te worden. Net zoals bij de setting onderwijs scoort sedentair gedag laag, deels omwille van het nieuwe karakter van dit thema. Aanbod scoort hierbij het best, omwille van de link met ergonomie en de wettelijke verplichtingen hierrond. De kwaliteit van het gevoerde rookbeleid bij bedrijven is de laatste jaren blijven stilstaan. Het effect van de rookwetgeving op de werkvloer lijkt volledig uitgedoofd. Zo scoort rookstopondersteuning het minst goed aangezien een overgrote meerderheid geen hulpverlening of ondersteuning aanbiedt, en scoort voorlichting laag aangezien dit niet verplicht wordt door de wetgeving rond roken op het werk. Bij het gevoerde alcohol- en drugbeleid bij bedrijven gaat de kwaliteit van het beleid erop achteruit, waardoor ook hier het effect van de wetgeving op de werkvloer uitgedoofd lijkt. Op vlak van regelgeving zien we een daling, en er wordt zeer weinig aandacht geschonken aan hulpverlening en voorlichting. Setting lokale gemeenschap Algemeen kan men stellen dat op vlak van het voeren van een kwaliteitsvol gezondheidsbeleid Vlaamse gemeenten beter scoren dan OCMW’s en dat voor zowel gemeenten als OCMW’s er een duidelijke vooruitgang is geboekt tussen 2013 en 2016. Het voedingsbeleid bij lokale besturen blijkt vooral ingevuld door middel van informeren en sensibilisering. Positief bij informeren en sensibilisatie is de toenemende aandacht voor mensen in armoede. Op vlak van reglementering scoort men dan weer erg laag aangezien lokale bessturen helemaal niet inzetten op de beïnvloeding van de voedingsconsumptie door reglementering. Op vlak van het bewegingsbeleid zijn, hoewel gemeentes nog steeds beter scoren, OCMW’s aan een inhaalbeweging bezig. Men zet hierbij het meeste in op het bewegingsaanbod, al blijft hier een grote groeimarge aanwezig. Bij informeren en sensibiliseren zetten lokale besturen net zoals bij het voedingsbeleid meer in op mensen in armoede in vergelijking met 2013.

Page 5: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 5/16

Gezien het nieuwe karakter van het thema sedentair gedrag, scoren lokale besturen niet onaardig op dit thema, waarbij gemeenten beter doen dan OCMW’s. Opvallend is dat men bij informeren en sensibiliseren minder inzet op bepaalde settings waar er net vaker sedentair gedrag voorkomt. Binnen het rookbeleid scoren gemeenten iets beter dan OCMW’s en scoren beiden het sterkt op vlak van reglementering. Toch heerst er slechts bij een minderheid van de gemeentelijke voorzieningen en OCMW-diensten buiten een volledig rookverbod. Voor het thema tabak zou men binnen informeren en sensibiliseren meer initiatieven kunnen richten naar mensen in armoede. Voor zorg & begeleiding is er geen verbetering merkbaar in vergelijking met 2013 waardoor in het algemeen nog veel ruimte voor verbetering is. Voor het beleid op vlak van alcohol & drugs blijken OCMW’s een stuk beter te scoren dan gemeenten. Vooral op vlak van begeleiding blijken OCMW’s sterk te scoren. Toch is er ook bij OCMW’s nog heel wat groeimarge om een volwaardig alcohol- en drugbeleid te voeren. Op vlak van structurele maatregelen heeft iets minder dan één op vijf van de gemeenten de afgelopen 3 jaar actie ondernomen. Gemeenten zetten voornamelijk in op informeren en sensibiliseren.

1.1.2 Perspectief van betrokken actoren uit de verschillende settings

Tijdens het voortraject van de gezondheidsconferentie werd het perspectief van een aantal relevante actoren op zes settings (zorg & welzijn, werk, onderwijs, gezin, lokale gemeenschap, vrije tijd) en drie doelgroepen (jongeren, ouderen, kansengroepen) in kaart gebracht via een participatief traject. De belangrijkste vaststellingen uit dit traject komen aan bod binnen deze sectie, waarbij er een beeld van het perspectief van (een selectie van) de betrokken actoren die werken in en rond deze settings en doelgroepen wordt geschetst. Ten eerste is er de vraag om te focussen op implementatie via de (bestaande) kaders van elke setting of doelgroep op basis van de noden op het terrein. Hoewel heel wat setting- en doelgroepoverschrijdende principes gelden, heeft elke setting en doelgroep bepaalde eigenheden en specifieke uitdagingen en aandachtspunten. De toegevoegde waarde van settinggericht werken is net om met deze specifieke uitdagingen en aandachtspunten maximaal rekening te kunnen houden. Ten tweede valt op doorheen de fenomenen, trends en aandachtspunten van de verschillende settings en doelgroepen, dat heel wat problematieken, dat heel wat fenomenen reeds hun weerslag hebben gekend op trends en oplossingen die vandaag reeds zichtbaar zijn. We stellen vast dat voor heel wat aandachtspunten voor het nieuwe beleid, de kiemen in de huidige praktijk op het terrein al aanwezig zijn. De gezondheidsconferentie en het nieuwe beleid vormen dus (slechts) een mijlpaal die het continu werken aan gezondheidsbevordering en ziektepreventie dient te katalyseren. Ten derde stellen we vast dat niet alle 11 thema’s van de gezondheidsconferentie (gezonde voeding, beweging, sedentair gedrag, ondervoeding bij ouderen, eetstoornissen, tabak, alcohol, drugs, psychoactieve medicatie, gamen en gokken) door de actoren evenveel onder de aandacht werden gebracht. Voor sommige thema’s is dit logisch (bv. ondervoeding bij ouderen kwam enkel bij de doelgroep ouderen aan bod), voor andere thema’s minder. Het is dan ook belangrijk de resultaten en aanbevelingen uit dit traject samen te brengen met de bevindingen en conclusies uit de cijfermatige omgevingsanalyses van de verschillende thema’s. Tot slot stellen we vast dat de impact van het internet en sociale media in bijna elke setting wordt aangehaald. De penetratiegraad van deze nieuwe communicatiemiddelen en tools scheppen talrijke

Page 6: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 6/16

opportuniteiten om de verschillende actoren beter te kunnen ondersteunen enerzijds, maar ook om de burgers rechtstreeks te bereiken.

1.2 PREVENTIEKETEN

Het preventiedecreet van 2003 (decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid) creëert een algemeen kader voor het Vlaams preventief gezondheidsbeleid. Voor de uitvoering van het beleid voorziet het decreet in een aantal beleidsinstrumenten: partnerorganisaties, organisaties met terreinwerking, Logo’s, individuele zorgaanbieders, Vlaamse werkgroepen, collectieve gezondheidsovereenkomsten, en afspraken met lokale besturen. Een evaluatie van de belangrijkste schakels binnen deze preventieketen leidt tot volgende conclusies en aandachtspunten:

Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking o De rolafbakening was tijdens de periode van de actieplannen niet altijd even duidelijk

tussen enerzijds partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking, tussen sommige organisaties met terreinwerking onderling of tussen organisaties met terreinwerking en de Logo’s.

o Op vlak van de oproepprocedure zorgt de huidige oproepprocedure van marktwerking voor meer transparantie, flexibiliteit en meer duidelijkheid over beleidsintenties. Toch dient men waakzaam te zijn voor mogelijkse concurrentiedynamiek die expertisedeling zou kunnen tegengaan als gevolg van het hanteren van de marktwerking.

o Hoewel in het algemeen de partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking als positief geëvalueerd kunnen gezien worden, zijn er afhankelijk van de organisatie bepaalde specifieke aandachtspunten. Zo kwamen bij de partnerorganisaties (VAD, VIGeZ, Eetexpert) sommige settings of doelgroepen in vergelijking met andere settings of doelgroepen minder uitgesproken aan bod tijdens de periode van de actieplannen. Daarnaast was de methodiekontwikkeling bij partnerorganisatie Spuitenruil de laatste jaren enigszins beperkt. Voor de CGG-preventiewerkers middelengebruik was er soms onduidelijkheid of overlap op vlak van rolafbakening met andere organisaties, zoals eerder aangehaald. Men tracht dit te verhelderen aan de hand van de nieuwe beheersovereenkomst die werd afgesloten.

o Voor de partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking van rechtswege zou men verdere afspraken kunnen maken om te kijken hoe de activiteiten met betrekking tot preventie beter kunnen ondersteund of opgevolgd kunnen worden, aangezien hier vandaag de dag slechts beperkt zicht op is.

o In het algemeen zou men meer aandacht kunnen schenken aan de doelgroep van kansarmoede. Bij een aantal organisaties is deze aandacht nog niet expliciet aanwezig of expliciet duidelijk.

Logo’s: o De Logo’s rapporteren hun activiteiten sinds 2011 op basis van een online platform.

Tijdens deze laatste jaren zijn er grote stappen vooruitgezet op vlak van uitwisseling en het registreren van gegevens door de Logo’s.

o De netwerken die de Logo’s onderhouden lijken minder themaspecifiek te zijn, en steeds meer themaoverschrijdend.

o De logo’s richten de meeste acties op de setting lokale gemeenschap en de setting onderwijs. Voor thema’s voeding en beweging gaat de aandacht vooral naar kinderen,

Page 7: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 7/16

terwijl bij tabak, alcohol & drugs de aandacht vooral naar oudere kinderen (12 tot 18 jaar) en rokers gaat.

o VIGeZ ondersteunt de Logo’s voor welbepaalde taken van de Logo’s. De onduidelijkheden over de positie van het VIGeZ die bestonden, zouden met de nieuwe beheersovereenkomst ‘Algemene ondersteuning Logo’s’, dat werd toegekend aan een consortium van VIGeZ en de Logo’s, weggewerkt moeten zijn.

o Net zoals bij de partnerorganisaties en de organisaties met terreinwerking dienen de Logo’s in het kader van proportioneel universalisme voldoende aandacht te geven aan kwetsbare groepen om de gezondheidsongelijkheid weg te werken.

In 2015 publiceerde het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin een rapport rond de implementatie van methodieken. Enkele van de voornaamste vaststellingen en aanbevelingen hieruit waren:

Gezondheidsbevordering is nog te veel gebaseerd op vrijwillige inspanningen. Goede implementatie is enkel haalbaar indien voldoende capaciteit en voldoende motivatie beschikbaar is. De grootste gebreken zijn hierbij kennis over implementatie van methodieken bij de mensen op het terrein en mensen die de doelgroep of omgevingsactoren kunnen bijstaan om de methodiek te gebruiken / te implementeren.

Er wordt op het terrein nog te weinig sectoroverschrijdend samengewerkt tussen verschillende organisaties inzake gezondheidsbevordering en ziektepreventie, net zoals er binnen een sector te weinig themaoverschrijdend wordt gewerkt. Men tracht hieraan tegemoet te komen door middel van nieuwe beheersovereenkomsten en de ontwikkeling van kadermethodieken.

Momenteel wordt gezondheid als thema door veel implementeerders nog niet als voldoende belangrijk gezien en geven ze er bijgevolg geen prioriteit aan. Dit vormt in essentie de verdere concretisering van een facettenbeleid of ‘Health in All Policies’ en blijft een belangrijk uitgangspunt van het toekomstige beleid vormen.

Tijdelijke projectmatige financiering voor methodieken kan leiden tot vernieuwing, maar leidt ook tot een niet-volgehouden inspanning voor implementatie. Opnieuw tracht men aan de hand van het afsluiten van de nieuwe beheersovereenkomsten de kaart te trekken van duurzaamheid.

Op vlak van financiering blijkt België historisch gezien rond de middenmoot, tot iets beter dan de middenmoot te scoren. In 2014 trok het Agentschap Zorg en Gezondheid 49,6 miljoen euro uit voor het preventief gezondheidsbeleid. Het is echter niet mogelijk om tot een zuivere afbakening per gezondheidsdoelstelling te komen voor de middelen aangezien enkele organisaties themaoverschrijdend werken. Voor de verdeling van de verschillende budgetten wordt idealiter rekening gehouden met verschillende parameters (zoals de belangrijkste doodsoorzaken, de ernst van het gezondheidsprobleem, de effectiviteit van mogelijk beleid en de maatschappelijke haalbaarheid). Cijfers hierover zijn echter niet altijd beschikbaar, waardoor de budgetten per thema vermoedelijk ook in grote mate historisch bepaald zijn. Op basis van bovenstaande conclusies kunnen we de volgende aanbevelingen meegeven:

1. Het bevorderen van de samenwerking tussen actoren is cruciaal voor een efficiënte en doelmatige preventieketen:

a. Rollen en opdrachten dienen duidelijk afgebakend te worden. b. Brede samenwerking bij de methodiekontwikkeling met voldoende aandacht voor de

implementatie en de ondersteuning ervan.

Page 8: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 8/16

c. Streven naar win-win situaties voor het beleid, de verschillende actoren en de burgers. Samenwerking en transparantie vormen hierbij twee belangrijke elementen en dienen hiertoe op de juiste manier gestimuleerd te worden.

2. Het verder versterken en focussen op settinggericht werken is noodzakelijk: a. Themaoverschrijdende strategieën dienen ontwikkeld te worden.

i. Het facettenbeleid waarbij preventie vanuit verschillende beleidsdomeinen ondersteund wordt, dient versterkt en verder uitgebouwd te worden.

ii. Themaoverschrijdend samenwerken, bijvoorbeeld tussen de partnerorganisaties, dient aangemoedigd te worden.

b. De aandacht binnen de nieuwe beheersovereenkomsten voor een settinggerichte aanpak dient te worden verdergezet bij het afsluiten van nieuwe beheersovereenkomsten in de toekomst.

c. Opvolgen van eventuele settings die mogelijks minder aandacht krijgen en waar opportuun deze aandacht vergroten.

3. Alle organisaties binnen de preventieketen zouden voldoende en expliciete aandacht moeten hebben voor kwetsbare groepen en de sociale gradiënt binnen gezondheid.

4. De professionaliteit van de verschillende schakels binnen de preventieketen moet blijven ondersteund worden en de focus van hun opdrachten in het kader van het nieuwe beleid waar nodig geherevalueerd.

a. De timing van oproepen voor PO en OTW’s dient waar mogelijk afgestemd te zijn op de conclusies uit gezondheidsconferenties. Waar dit niet haalbaar is moet de invulling van de resultaatgebieden van deze organisaties aanpasbaar zijn in functie van de evoluerende beleidsprioriteiten

b. De toepassing van de leidraad voor methodiekontwikkeling dient door iedereen te worden toegepast en kan als voorwaarde voor financiering opgenomen worden.

c. Effectmeting en communicatie hierover dient, binnen de budgettaire en operationele mogelijkheden, voldoende aandacht te krijgen. Waar dit niet kan, wordt beleid gevoerd op basis van beschikbare evidentie en (waar mogelijk) kosteneffectiviteit.

d. Er dient onderzocht te worden hoe de PO’s die van rechtswege erkend zijn beter ingeschakeld worden in het beleid ter uitvoering van het preventiedecreet.

5. Er dient een verhoogde investering gemaakt te worden in de implementatiecapaciteit van de preventieketen

a. Er dient een opdracht en rol gegeven te worden aan terreinwerkers voor elk gezondheidsthema, nl. voeding, beweging, sedentair gedrag, tabak, alcohol en drugs.

b. De structurele financiering voor deze terreinwerkers (‘terreinwerk ter ondersteuning van intermediairs’ en ‘terreinwerk rechtstreeks naar de einddoelgroep’) dient hierop afgestemd te worden.

c. En het focussen van alle actoren op efficiënte en doelmatige implementatie o.a. door sensibilisering en deskundigheidsbevordering, en het leggen van prioriteiten (zowel bij ontwikkeling als bij toepassing van methodieken).

1.3 ACTIEPLANNEN

1.3.1 Actieplan tabak, alcohol & drugs

Het actieplan tabak, alcohol en drugs zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering omvat inhoudelijk twee grote delen die aan bod komen binnen deze evaluatie: enerzijds een luik rond settings en doelgroepen en anderzijds de evaluatie van de verschillende structurele en strategische krachtlijnen zoals opgenomen in het actieplan.

Page 9: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 9/16

Voor het eerste luik, rond de voornaamste settings en doelgroepen, blijkt dat vanuit het oogpunt van methodiekontwikkeling bij de partnerorganisaties VAD en VIGeZ, deze twee organisaties tussen 2009 en 2015 op de meeste van deze settings en doelgroepen actief hebben ingezet. Enkel de settings werk en gevangenissen lijken in vergelijking met de andere settings minder aan bod te komen. Deze trend lijkt zich te bestendigen bij de CGG-preventiewerkers middelengebruik en de Logo’s, waar men zich ook in mindere mate richt op de setting werk. De evaluatie van de structurele krachtlijnen kan men als volgt samenvatten:

1. Krachtlijn ‘Afbakenen van opdrachten en verantwoordelijkheden voor Vlaamse actoren’. Voor alle zes de vooropgestelde acties werd er actie ondernomen. In vier van de zes acties kan men ook stellen dat deze volledig uitgevoerd werden. Zo werden er onder meer uitvoeringsbesluiten opgesteld en omgezet in erkenningen en meerjarige financieringsovereenkomsten. Daarnaast werd er ook een nieuwe taakverdeling tussen Logo’s en CGG’s uitgewerkt, al zouden er in de praktijk vandaag de dag nog steeds enkele onduidelijkheden bestaan tussen de Logo’s en de CGG-preventiewerkers middelengebruik op vlak van taak- en rolverdelingen. Het samenwerkingsprotocol dat een kader moest creëren voor de Vlaamse uitbreiding van een systeem van gecofinancierde, intergemeentelijke preventiewerkers kwam echter in een impasse als gevolg van de interne staatshervorming. Voor de verdere uitwerking van het Vlaams facettenbeleid werden er acties ondernomen maar kan men niet stellen dat deze geslaagd waren.

2. Krachtlijn ‘Optimale en doelmatige aanwending van de capaciteit voor uitvoering op het terrein’. Voor deze krachtlijn moet men stellen dat geen van de drie acties als geslaagd kan worden beschouwd, hoewel het inzetten op implementatie een belangrijk speerpunt in het actieplan was. Voor de lokale preventiewerkers vond geen capaciteitsuitbreiding plaats wegens de interne staatshervorming die het onmogelijk maakte om een samenwerkingsprotocol af te sluiten als basis van cofinanciering. Mogelijks wordt deze optie in de toekomst echter wel opnieuw een valabele piste. Bij de regionale preventiewerkers vonden er twee permante capaciteitsuitbreidingen plaats. In beide gevallen is het duidelijk dat het vooropgestelde streefcijfer van 65 extra VTE niet werd bereikt. Wegens een gebrek aan een gedragen facettenbeleid werd de actie rond het verhogen van de investering in personeelstijd en werkingsmiddelen in verschillende sectoren niet uitgevoerd.

3. Krachtlijn ‘Investeren in registratie, monitoring en effectevaluatie’. Voor deze krachtlijnen kan men concluderen dat er enkele belangrijke stappen voorwaarts zijn gezet. Zo zijn zowel de indicatorenbevraging en het onderzoeksplatform alcohol & drugs uitgebreid zoals voorop was gesteld in de acties. Toch is er nog steeds ruimte voor verbetering gezien men moet stellen dat de actie rond de koppeling van de resultaten van de indicatorenmeting aan onderzoek naar individueel gedrag niet werd uitgevoerd, en de actie rond het optimaliseren en uitbreiden van registratiesystemen in andere sectoren niet is doorgegaan.

Uit deze evaluatie van de structurele krachtlijnen uit het actieplan tabak, alcohol & drugs kan men enkele overkoepelende aandachtspunten naar voor schuiven:

De problemen die zich stelden bij de uitvoering van de actie rond het samenwerkingsprotocol tussen Vlaams, provinciaal, locoregionaal en lokaal niveau leert dat het risico’s inhoudt om de uitvoering van beleid en acties op te hangen aan andere structuren. Wanneer deze structuren langdurig instabiel worden (zoals met de interne staatshervorming op het niveau van de provincies), wordt het onmogelijk om via deze kanalen nog te werken aan duurzame uitvoering van het actieplan, hoewel het zo initieel was opgenomen in het actieplan.

Page 10: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 10/16

Enigszins gelinkt aan bovenstaand aandachtspunt is wanneer men capaciteit voor preventie onderbrengt bij organisaties die niet in hoofdzaak bezig zijn met preventie. In de gevallen waar men capaciteit voor preventie toewijst aan organisaties die niet in hoofdzaak bezig zijn met preventie bestaat er immers een reëel risico dat middelen (deels) verloren gaan in het grotere geheel. In dergelijke gevallen, waar men taken van preventie aan zulke organisaties toewijst, is het van bijkomend groot belang om steeds duidelijk en formeel aan te geven welke de minimale verwachte input en output is.

Een facettenbeleid (of Health in All Policies) is nuttig en nodig, maar het blijft tot op heden bijzonderlijk moeilijk om een grote hoeveelheid, zeer diverse actoren te betrekken bij het preventiebeleid en dit over de hele lijn van de preventieketen: van politieke beslissing, over beleidsontwikkeling, over disseminatie, tot uitvoering en monitoring. Voor het toekomstig beleid dient er dus, voorafgaand aan het opstellen van het actieplan, duidelijk zicht zijn op de middelen, structuren, instrumenten en engagementen die er zijn om een facettenbeleid te verwezenlijken. Hiervoor is een thema overschrijdende, settinggerichte aanpak nodig.

Bij de strategische krachtlijnen is de evaluatie de volgende:

4. Krachtlijn ‘Impact van bestaande preventieve acties verbeteren’. De impact diende onder meer verbeterd te worden door de kwantiteit (het aantal bereikte organisaties) en de kwaliteit van de acties te verhogen. Het is echter moeilijk om beide parameters vandaag de dag te evalueren. Zo kan er voor de kwantiteit beroep gedaan worden op het aantal bereikte organisaties door de Logo’s, maar deze informatie is slechts beschikbaar voor de laatste jaren. Wat betreft de kwaliteit of grondigheid waarmee methodieken worden uitgevoerd, bestaan er vandaag de dag nog geen instrumenten om na te gaan in hoeverre de netwerkpartners of andere intermediairs de methodieken (kwaliteitsvol) aanwenden. Wel kan men stellen dat er sinds de vorige gezondheidsconferentie meer aandacht is gegaan naar kwaliteitsverbetering en evaluatie.

5. Krachtlijn ‘Methodieken rond tabak, alcohol en drugs integreren waar mogelijk’. Positief is hier de afstemming tussen VIGeZ en VAD om te onderzoeken waar de methodieken kunnen geïntegreerd worden waar mogelijk. Dit leidde onder meer tot verschillende initiatieven waarbij er een integratie was tussen de verschillende middelen. Ook het ontwikkelen van kadermethodieken is een gunstige evolutie met het oog op de integratie van de verschillende methodieken. Het is echter nog niet volledig duidelijk of deze integratie zoals opgenomen in de krachtlijn maximaal in de praktijk werd gezet.

6. Krachtlijn ‘Uitbouw van rookstopbegeleiding en vroeginterventie voor alcohol- en drugproblemen’. Van de adhoc subsidies ging er een substantieel deel naar rookstopbegeleiding en vroeginterventie. Een deel daarvan kwam recent over vanuit het Federaal Fonds ter Bestrijding van Verslavingen. Onder meer door de overheveling vanuit dit Federaal Fonds, en gezien de sterk projectmatige financiering binnen deze krachtlijn, kan men niet concluderen dat vroeginterventie van alcohol & drugproblemen op heden structureel verankerd is, zoals was opgenomen in het Vlaamse actieplan en werd voorgesteld door het advies van de Vlaamse werkgroep tabak, alcohol & drugs.

7. Krachtlijn ‘Systematische aandacht voor specifieke doelgroepen en genderverschillen’. Algemeen kan men stellen dat er zowel bij VAD als bij VIGeZ voldoende aandacht ging naar kwetsbare doelgroepen. Enkel de specifieke doelgroep voor etnisch-culturele minderheden blijkt soms een doelgroep te zijn waar er slechts in mindere mate aandacht aan wordt besteed bij de ontwikkelde methodieken. Gezien het weinig expliciet aan bod komt kan men in het algemeen stellen dat er ook weinig aandacht geschonken werd aan de genderverschillen.

Page 11: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 11/16

1.3.2 Actieplan voeding & beweging

Het actieplan voeding en beweging is opgedeeld in een aantal settings en doelgroepen en bevat zes strategieën en twaalf prioriteiten. Voor de evaluatie van het actieplannen werd voornamelijk beroep gedaan op de beschikbare evaluatiefiches en eindrapporten van de ad hoc projecten. De algemene evaluatie van de reguliere werking van bijvoorbeeld de partnerorganisaties komt aan bod binnen het luik rond de preventieketen. De reguliere werking van de verschillende organisaties over de looptijd van het actieplan vertalen naar de verschillende strategieën van het actieplan bleek echter omwille van de timing en de bijhorende complexiteit niet haalbaar. In navolging van de gezondheidsconferentie voeding & beweging werd de Vlaamse werkgroep Voeding en Beweging opgericht in 2010. De werkgroep kent een uitgebreide rol en een uitgebreide samenstelling. Gelet op de (bijna permanente) afwezigheid van bepaalde leden, dringt een evaluatie van de samenstelling zich op. Aan strategie 1 (in de lokale gemeenschap) zijn de twee eerste prioriteiten gelinkt. Aan prioriteit 1, hulpmiddelen voor actoren kansengroepen, werd heel wat aandacht geschonken. Uit de evaluatie van dergelijke projecten blijkt echter dat het geen sinecure is om deze doelgroep te bereiken en dat de samenwerking tussen lokale actoren uit verschillende domeinen niet zo vanzelfsprekend is. Een aantal projecten zoals Kleurrijk gezond en 10.000 stappen voor kansengroepen werden wel positief geëvalueerd en worden verder uitgerold in de toekomst. De projecten die aansluiten bij prioriteit 2, ondersteunen lokale beleidsactoren, werden voorzichtig positief geëvalueerd. Er was vaak een positief effect te merken maar niet altijd op lange termijn waardoor er geconcludeerd werd dat deze methodieken nog niet klaar waren voor verdere implementatie over heel Vlaanderen. Er zijn drie prioriteiten gelinkt aan strategie 2, kinderen en jongeren. Prioriteit 3, borstvoeding norm, wordt voornamelijk ondersteund door projecten in de reguliere werking van Kind en Gezin. Daarnaast was er ook een ad hoc project dat positief geëvalueerd werd, er werd een duidelijke visie weergegeven over hoe borstvoeding verdere ingang kan vinden als startvoeding. De ad hoc projecten die werden opgezet om prioriteit 4, opvoedingsondersteuning, te realiseren toonden vaak slechts beperkte effecten. Bijvoorbeeld het project ‘Methodiek ter bevordering van gezonde eetgewoonten en vermindering van sedentair gedrag in het gezin via online feedback’ werd effectief bevonden bij hoogopgeleide ouders, maar niet bij lager opgeleide ouders. De methodieken moeten vaker nog verder omkaderd worden en specifieker gemaakt worden voor bepaalde subdoelgroepen om echt effectief te kunnen zijn. Prioriteit 5, kinderopvang, kon slechts erg beperkt geëvalueerd worden aangezien maar voor één van de ad hoc projecten een evaluatie beschikbaar was. Voor dat ene project bleken de resultaten alvast positief. Strategie 3, op school, bevat prioriteit 6, versterken bovenschools organisatorisch kader. De projecten ‘Ontwikkeling van een operationele begeleidingsmethodiek voor schoolondersteuners’ en ‘Weet en eet gezond’ leverden maar beperkte effecten op. Uit het eerste project bleek wel dat samenwerking tussen scholen en schoolondersteuners nog niet evident is en het tweede project leverde interessante cijfers over een doelgroep dit tot dan weinig onderzocht werd (moeilijk te bereiken jongeren). Het project ‘Gezondheid scoort!’ leverde wel gunstige resultaten en kan gecontinueerd worden. Aan strategie 4, op de werkplek, zijn twee prioriteiten gelinkt. Uit het project ‘Jobfit’ bleek dat het draagvlak en de betrokkenheid van bedrijven en sociale partners (prioriteit 7) nog beperkt was. Ook

Page 12: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 12/16

de projecten gelinkt aan prioriteit 8, gezonde voedings- en beweegmogelijkheden, toonden belangrijke tekortkomingen waardoor deze strategie onvoldoende bereikt werd. Er werd veel ingezet op strategie 5 met prioriteit 9, hulpmiddelen voor zorgverstrekkers. Het project ‘Bewegen op voorschrift/verwijzing’ was succesvol en wordt uitgerold over heel Vlaanderen. Er werden ook twee succesvolle projecten uitgevoerd door Eetexpert omtrent eet- en gewichtsproblemen. De laatste strategie, via informatie en communicatie, bevat drie prioriteiten. Binnen deze strategie bleek onder meer het gebruiken van online media potentieel te bevatten, waarop meer zou kunnen worden ingezet in de toekomst. Overkoepelend over alle projecten die er geweest zijn heen kunnen we samenvattend komen tot enkele sterktes en zwaktes. Een algemene vaststelling is dat, wanneer projecten positief geëvalueerd worden, de effecten vaak voor een korte termijn gelden en de positieve effecten op lange termijn uitblijven of niet tijdig kunnen vastgesteld worden op het moment van de projectevaluatie. Redenen die hier mogelijks toe bijdragen zijn een onvolledig implementatieplan, het gebrek aan samenwerkingsverbanden tussen actoren, en het ontbreken van draagvlak bij bepaalde actoren. Andere aspecten die tot meer duurzame resultaten zouden kunnen leiden indien ze verder ontwikkeld worden, zijn de nog niet volledig uitgebouwde omkadering van methodieken en een te beperkte afbakening van subdoelgroepen. Bij projecten waar geen positieve effecten bereikt werden, komen volgende pijnpunten meerdere malen naar voor: het moeilijk bereiken van de beoogde doelgroepen, een beperkt bereik wegens onvoldoende deelnemers, beperkte haalbaarheid wegens te tijdsintensief voor deelnemers, onvoldoende vrijgestelde middelen en niet op punt staande materialen. Sterktes die bijdragen tot een succes zijn onder meer een uitvoerige bekendmaking van het project, een hoge deelnamegraad en veel persoonlijk contact. Daarnaast zijn voldoende inspanningen om met de relevante stakeholders af te stemmen, samenwerking en begeleiding belangrijke aspecten. Een bepaalde incentive of stimulans zou hierbij in sommige gevallen als katalysator kunnen dienen ter bevordering van bijvoorbeeld een hoge deelnamegraad of samenwerking.

1.3.3 Overkoepelend

Naast de specifieke conclusies per actieplan kunnen er ook overkoepelend enkele conclusies en aanbevelingen geformuleerd worden:

Beide actieplannen werden geëvalueerd volgens hun eigen specifieke structuur waaruit ze waren opgebouwd. Gezien de verschillende beleidsthema’s binnen dit traject naar de gezondheidsconferentie samen worden behandeld, dient men te streven naar uniformiteit bij de opbouw en structuur van het nieuwe actieplan van deze beleidsthema’s.

De uitwerking en het belang van randvoorwaarden zou meer naar voor moeten komen binnen actieplannen en de uitvoering ervan. Het actieplan tabak, alcohol & drugs kan hierbij als een goed voorbeeld gezien worden.

Uit de evaluatie bleek dat er ruimte voor verbetering was voor de opvolging van de actieplannen. Men zou kunnen streven naar een systeem dat toelaat tot een betere opvolging te komen om zowel tijdens de uitvoering van het actieplan als achteraf de status eenvoudiger te monitoren.

Tenslotte lijkt het cruciaal om te blijven aandacht schenken aan de kwaliteitsvolle ontwikkeling van de methodieken. Onder meer de leidraad bij de ontwikkeling en beoordeling van preventiemethodieken kan hierbij als houvast beschouwd worden.

Page 13: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 13/16

1.4 INTERVENTIEANALYSE

Deze interventieanalyse heeft als doel om evidentie of bewijs samen te brengen over de effectiviteit en kosteneffectiviteit van interventies binnen de reikwijdte van de gezondheidsthema’s van deze gezondheidsconferentie. Hierbij werd een oplijsting gemaakt van werkzame elementen die uit de literatuur effectief en haalbaar bleken en onderbouw leveren voor de actie die de ontwikkelaar of implementator zal ontwerpen. Uit deze analyse bleek in eerste instantie dat er niet voor elke setting en niet voor elk gezondheidsthema evenveel evidentie beschikbaar is:

De meeste evidentie is terug te vinden voor interventies in de setting onderwijs. Ook voor bepaalde specifieke groepen zoals zwangere vrouwen, kinderen en ouders, en kinderen van ouders met een afhankelijkheidsprobleem binnen de setting gezin is veel evidentie beschikbaar. De settings vrije tijd en lokale gemeenschap zijn twee settings waarover minder evidentie terug te vinden is. Binnen de specifieke doelgroepen is er relatief weinig terug te vinden in de literatuur wat betreft etnisch-culturele minderheden en ouderen.

Onder meer voor nieuwere thema’s zoals gokken en een internetverslaving is de bestaande evidentie zeer beperkt.

In het algemeen is er minder evidentie rond kosteneffectiviteit voor handen in vergelijking met de evidentie rond de effectiviteit.

Algemeen dient men een life-course approach voorop te stellen die via een settinggerichte aanpak bewerkstelligd wordt. Complementair hieraan dient men bij een doelgroepgerichte aanpak vanuit het concept van proportioneel universalisme aandacht te hebben voor de bestaande sociale gradiënt en gezondheidsongelijkheden. Daarnaast blijkt eerst en vooral dat een combinatie van strategieën, themaoverschrijdend werken en een multi- en intersectorale aanpak in de meeste gevallen en volgens bepaalde combinaties het meest effectief is. Zogenaamde multistrategische aanpakken kwamen in de meeste settings en bij de meeste thema’s naar voor als zeer effectief. Per setting kan men beknopt het volgende concluderen:

Setting onderwijs: een ‘volledige schoolaanpak’ lijkt het meest effectief te zijn, met naast educatieve elementen ook aandacht voor de omgeving, beleid en regelgeving, en zorg en begeleiding. Er is echter nog geen eenduidig bewijs dat een aanpak binnen een school effect heeft op het gedrag buiten de school.

Setting gezin: typisch blijkt het ondersteuning bieden van de ouders een hulpmiddel te zijn om de effectiviteit te verhogen. Daarnaast is het zowel voor middelengebruik als ter preventie van eet- en gewichtsproblemen ook een van de meest effectieve interventies voor jonge mensen met meerdere risicofactoren. Specifiek voor tabak kan hier ook bijzondere aandacht gaan naar rookvrije omgevingen.

Setting werk: rond middelengebruik kan men stellen dat interventies binnen deze setting effectief kunnen zijn, al is de duurzaamheid van de effecten nog niet voldoende bewezen. Opvallend is dat bij voeding en beweging het beter lijkt om bij interventies gericht op gedrag te focussen op één van beide thema’s in plaats van een combinatie van beiden. Op vlak van gewicht lijkt een multistrategische aanpak gericht op zowel fysieke activiteit als voedingsgewoonten dan wel weer effectiever te zijn dan enkel dieetprogramma’s

Setting lokale gemeenschap: binnen deze setting komt voornamelijk het betrekken van de gemeenschap en het participatieve in een aanpak naar voor om draagvlak en zo duurzaamheid te kunnen creëren. Daarnaast is het de ideale setting om in te zetten op omgevingsfactoren

Page 14: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 14/16

en toegankelijkheid (en bijhorend faciliterende regelgeving) waarbij specifiek voor fysieke activiteit het belangrijk is om in te zetten op publieke ruimte.

Setting vrije tijd: binnen het uitgaansleven is ondanks enkele wijdverspreide initiatieven, nog geen doorslaggevende evidentie over de effectiviteit van het inzetten van ‘peer education’ ter preventie van middelengebruik. Deze initiatieven worden echter wel als goed onderbouwd beschouwd. Voor voeding en beweging is er een sterke link met de setting lokale gemeenschap. Zo is het voor beide thema’s belangrijk om voldoende toegang te verkrijgen zoals onder meer tot parken, speelstraten of ‘community gardens’. Binnen sedentair gedrag is het vooral belangrijk om te focussen op een vermindering van de schermtijd.

Setting zorg & welzijn: deze setting is vooral effectief op vlak van selectieve preventie. Zo blijken kort- en vroeginterventies samen met motiverende gespreksvoering en linken met structuren in de lokale gemeenschap erg veelbelovende interventies te zijn, die zowel effectief als kosteneffectief zijn. Daarnaast hebben vroeginterventies het potentieel om toepasbaar te zijn binnen andere settings.

Specifieke doelgroepen: voor kwetsbare groepen is het belangrijk het principe van proportioneel universalisme toe te passen. Dit betekent dat alle strategieën en acties worden getoetst op hun toegankelijkheid voor kwetsbare groepen en, daar waar nodig, extra te investeren in aangepaste interventies op maat met aandacht voor de specifieke kwetsbare groepen. Daarbij kan dan meer rekening gehouden worden met doelgroep specifieke barrières.

Belangrijk op te merken is dat heel wat effectieve strategieën niet onder Vlaamse bevoegdheid vallen. Het is in dit kader belangrijk samenwerking met andere beleidsniveaus, in het bijzonder het federale niveau, te blijven nastreven om tot een effectief preventiebeleid bij de Vlaamse bevolking te kunnen komen. Dit alles leidt tot volgende aanbevelingen voor de interventieanalyse:

1. Voor heel wat settings, doelgroepen, strategieën en interventies is geen of geen sluitende evidentie voorhanden. Het is dan ook wenselijk dat:

Partnerorganisaties de vinger aan de pols blijven houden met betrekking tot nieuwe inzichten, en nieuwe onderzoeken die beschikbaar worden. Het toekomstig beleid dient flexibel genoeg hierop te kunnen inspelen.

Een strategie van evidence-informed2 werken wordt gehanteerd waarbij strategieën en interventies worden geselecteerd die op zijn minst niet in tegenspraak zijn met beschikbare evidentie en liefst ondersteund worden door beschikbare evidentie.

Het gebruik van internet- en computergebaseerde interventies en het toepassen van mHealth in de praktijk dient nog met enige voorzichtigheid te gebeuren gezien er nog bijkomende evidentie nodig is, alhoewel dit sterk is toegenomen in de laatste jaren.

Er blijkt weinig sluitende evidentie te zijn rond interventies gericht op etnisch-culturele minderheden. Uit het rapport van de omgevingsanalyse blijkt er eveneens dat er weinig cijfermateriaal beschikbaar is rond de etnisch-culturele minderheden. Dit blijft een aandachtspunt.

Men zou een overkoepelde website kunnen opstellen waarop overzichtelijk en bondig een overzicht wordt gegeven van de verschillende soorten interventies in Vlaanderen. Deze overzichten kunnen worden aangevuld met bewijs uit de literatuur omtrent hun effectiviteit. Het concept ‘Loket Gezond Leven’ zou hierbij als voorbeeld kunnen dienen3. Voor sommige settings (onderwijs, werk en lokale gemeenschap) is hier reeds een aanzet

2 Een afweging maken van de drie soorten evidence: science-based evidence (d.i. wetenschappelijk onderbouwd), practice-based evidence (d.i. gebaseerd op praktijkervaring), en value-based evidence (d.i. getoetst aan maatschappelijke waarden) 3 https://www.loketgezondleven.nl/leefstijlinterventies/interventieoverzichten

Page 15: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 15/16

voor gemaakt in kader van de kadermethodieken ‘Gezonde School’, ‘Gezonde Gemeente’ en ‘Gezond Werken’.

2. Zoals uit de conclusies blijkt is een multistrategische aanpak waarbij aandacht gegeven wordt aan 4 preventiestrategieën (educatie - beleid, afspraken en regels – omgevingsinterventies – zorg en begeleiding) steeds te verkiezen. De verschillende beleidsdomeinen zouden in het kader van het facettenbeleid gesensibiliseerd moeten worden hierover. Het maakt van health-in-all policies nog meer een noodzaak.

3. Om tot zinvolle en effectieve educatie te komen is het belangrijk om voldoende op deskundigheidsbevordering van intermediairs op vlak van gezondheidsbevordering in te (blijven) zetten.

1.5 HEALTH IN ALL POLICIES

Health in All Policies (HiAP) is een aanpak om het gezondheidsbeleid over beleidsdomeinen en -niveaus heen concreet te maken. De HiAP-aanpak is ingebouwd in het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid, waar er sprake is van een facettenbeleid als wezenlijk onderdeel van het preventieve gezondheidsbeleid. Het nieuwe te definiëren beleid rond gezondheidsbevordering en ziektepreventie dient een verbindend en wervend effect te hebben naar alle beleidsdomeinen binnen de Vlaamse overheid en naar alle andere relevante beleidsniveaus en hun gerelateerde instanties en organisaties. In dit kader werd een selectie van beleidsplannen van de Vlaamse Regering gescreend op raakvlakken met gezondheidsbevordering en ziektepreventie gescreend en werd er in bilateraal overleg gegaan met Vlaamse en federale beleidsinstanties.

Op basis van de screening van de beleidsplannen van de geselecteerde beleidsdomeinen en “Visie 2050: een langetermijnstrategie voor Vlaanderen” kunnen we de volgende zaken concluderen:

1. De Vlaamse Regering, zoals blijkt uit de visietekst, wil bijzondere aandacht geven aan gezondheidsbevordering en ziektepreventie vanuit alle beleidsdomeinen.

2. Uit de screening van de beleidsnota’s blijkt vandaag reeds bijzonder veel aandacht in de verschillende beleidsdomeinen voor thema’s gerelateerd aan gezondheidsbevordering en ziektepreventie.

3. De volgende beleidsplannen tonen de meeste expliciete raakvlakken: Onderwijs; Mobiliteit en Openbare Werken; Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie; en Sport

4. Er zijn weinig gemeenschappelijke raakvlakken die in meerdere beleidsplannen aandacht krijgen.

Daarnaast werd ook in dialoog gegaan met entiteiten uit verschillende Vlaamse beleidsdomeinen en uit het Federale niveau. Op basis van de interactie met de verschillende beleidsdomeinen en -instanties kunnen we de volgende zaken concluderen:

1. De verschillende instanties worden geconfronteerd met belangrijke veranderingen door de 6de staatshervorming. Deze veranderingen vinden plaats in een context waarbinnen besparingen dienen gerealiseerd te worden.

2. Om een doelmatig beleid rond gezondheidsbevordering en ziektepreventie te kunnen realiseren, wordt het belang van het voorzien van de nodige middelen meermaals onderstreept. Een gebrek aan middelen ondermijnt de realisatie van toekomstige gezondheidsdoelstellingen. In andere landen worden dan ook typisch meer middelen voor preventie voorzien.

Page 16: Rapport beleidsevaluatie - samenvatting

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 15.11.2016 Beleidsevaluatie 16/16

3. Samenwerking wordt gezien als de enige weg vooruit om met de beperkte middelen toch krachtige resultaten neer te kunnen zetten. Dit kan onder meer door samenwerkingen op alle niveaus verder te ondersteunen en uit te bouwen, overheidsstructuren verder te vereenvoudigen, het formuleren van concrete, integrale en gemeenschappelijke doelstellingen, en op elkaar afgestemde beleidsplannen. Dit zou moeten leiden tot een groter draagvlak.

4. Draagvlak is een belangrijk streefdoel en een mogelijk gevolg van het inzetten op meer samenwerking.

5. Inhoudelijk dienen de volgende aandachtspunten meegenomen te worden: de link van de thema’s uit de gezondheidsconferentie met geestelijke gezondheid, kwetsbare groepen, digitalisering, en binnen de setting werk re-integratie van langdurig zieken, stress en burn-out.

6. Om dit te realiseren is er vraag vanuit verschillende beleidsdomeinen om te participeren en betrokken te worden bij de verdere concretisering van het toekomstige beleid.

Op basis van bovenstaande conclusies kunnen we de volgende aanbevelingen formuleren:

1. Er dient in het verdere traject maximaal afstemming gezocht te worden tussen de beleidsdomeinen. De kabinetten en administraties spelen hierbij een belangrijke rol.

o Bilateraal op basis van individuele ambities van de betrokken beleidsinstantie o Multilateraal op basis van de gemeenschappelijk gedragen conclusies

2. De verzamelde informatie in dit rapport vormt een mooi startpunt om deze verdere afstemming te realiseren.

3. De resultaten omschreven in dit hoofdstuk zijn interessant, ook voor de verschillende ministers, kabinetten en instanties zelf, om inzicht te krijgen in welke thema’s binnen hun eigen domein leven.

4. De suggesties in de bovenvermelde conclusies dienen als checklist meegenomen te worden bij het uitstippelen van het toekomstige beleid rond gezondheidsbevordering en ziektepreventie.