Quiz nederlands opendag

23
Quiz Nederlands

Transcript of Quiz nederlands opendag

Quiz Nederlands

1. Wat betekent het woord ‘beurtbalkje’?

A. een balkje dat je doorgeeft bij een estafetteloop (sport);

B. een balkje waarmee je boodschappen onderscheidt op de lopende band bij de supermarkt;

C. een lampje in de auto dat gaat branden als de auto een onderhoudsbeurt nodig heeft.

2. Als je in je handen klapt ben je aan het: 

A. applaudisseren

B. applaudusseren

C. aplaudiseren

3. Kies de goede vorm van het werkwoord: Je (uploaden - tt) die foto het snelst als je dit programma gebruikt.

A. uploadt

B. upload

C. uploat

4. Het spreekwoord ‘de appel valt niet ver van de boom’ betekent:

A. de meeste mensen houden niet van verhuizen;

B. je karakter lijkt vaak op dat van je ouders;

C. elk ongeluk heeft een oorzaak.

5. Waar komt het woord ‘vulkaan’ vandaan?

A. van de heer V. Ulkhan, een Turkse aardwetenschapper;

B. van het Oudnederlandse woord ‘vulle kan’, wat ‘volle kan’ betekent;

C. van Vulcano, de naam van een Italiaans eiland met veel vulkanen.

6. Als je iets meteen doet, dan doe je het:

A. onmidelijk (1 D – 1L)

B. onmiddelijk (2 D – 1 L)

C. onmiddellijk (2 D – 2 L)

7. Kies de goede vorm van het werkwoord: Mijn moeder (omschrijven - tt) haar droomhuis als een enorme villa met een zwembad.

A. omschrijfd

B. omschrijfdt

C. omschrijft

8. De merknaam ‘Google’, de zoekmachine op internet, komt van het woord ‘googol’. Wat is een ‘googol’?

A. een kleine vogeltje met een goed geheugen;

B. een 1 met honderd nullen;

C. een ander woord voor ‘toveren’.

9. Het gezegde ‘een kat in de zak kopen’ betekent:

A. iets kopen waar je lang plezier van kunt hebben;

B. iets kopen wat erg duur is;

C. iets kopen wat erg tegenvalt of snel kapot gaat.

10. Hoe noem je het plastic uiteinde van een veter?

A. nestel

B. veterslot

C. kopje

1. Wat betekent het woord ‘beurtbalkje’?

A. een balkje dat je doorgeeft bij een estafetteloop (sport);

B. een balkje waarmee je boodschappen onderscheidt op de lopende band bij de supermarkt;

C. een lampje in de auto dat gaat branden als de auto een onderhoudsbeurt nodig heeft.

2. Als je in je handen klapt ben je aan het:

A. applaudisseren

B. applaudusseren

C. aplaudiseren

3. Kies de goede vorm van het werkwoord: Je (uploaden - tt) die foto het snelst als je dit programma gebruikt.

A. uploadt

B. upload

C. uploat

4. Het spreekwoord ‘de appel valt niet ver van de boom’ betekent:

A. de meeste mensen houden niet van verhuizen;

B. je karakter lijkt vaak op dat van je ouders;

C. elk ongeluk heeft een oorzaak.

5. Waar komt het woord ‘vulkaan’ vandaan?

A. van de heer V. Ulkhan, een Turkse aardwetenschapper;

B. van het Oudnederlandse woord ‘vulle kan’, wat ‘volle kan’ betekent;

C. van Vulcano, de naam van een Italiaans eiland met veel vulkanen.

6. Als je iets meteen doet, dan doe je het:

A. onmidelijk (1 D – 1L)

B. onmiddelijk (2 D – 1 L)

C. onmiddellijk (2 D – 2 L)

7. Mijn moeder (omschrijven - tt) haar droomhuis als een enorme villa met een zwembad.

A. omschrijfd

B. omschrijfdt

C. omschrijft

8. De merknaam ‘Google’, de zoekmachine op internet, komt van het woord ‘googol’. Wat is een ‘googol’?

A. een kleine vogeltje met een goed geheugen;

B. een 1 met honderd nullen;

C. een ander woord voor ‘toveren’.

9. Het gezegde ‘een kat in de zak kopen’ betekent:

A. iets kopen waar je nog lang plezier van kunt hebben;

B. iets kopen wat erg duur is;

C. iets kopen wat erg tegenvalt of snel kapot gaat.

10. Hoe noem je het plastic uiteinde van een veter?

A. nestel

B. veterslot

C. kopje

Hoeveel heb je er goed?