Presentatie Belemmeringen en leerlessen - de Berghut Hans Bruns maart 2011
Pure plantaardige olie ppo- vrije universiteit-amsterdam-30-01-2015- belemmeringen in de...
-
Upload
hein-aberson -
Category
Environment
-
view
57 -
download
0
Transcript of Pure plantaardige olie ppo- vrije universiteit-amsterdam-30-01-2015- belemmeringen in de...
1
Pure Plantaardige Olie ( PPO)
Belemmeringen in de distributie van een alternatieve motorbrandstof in Nederland
Universitaire Studie Uitgevoerd door
Energie transitie systemen Beatrix Jacobs
Eindverantwoordelijke : Prof. Dr..M. Hisschemöller Tobias Frankema
Environment and Resource Management 2014/2015 Lisanne Brummelhuis
Institute for Environmental Studies
Vrije Universiteit Amsterdam 30-01-2015
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ……………………………………………………………………… 2
Samenvatting ………………………………………………………………………… 3
Lijst van afkortingen ………………………………………………………………… 3
1. Introductie ……………………………………………………………………..4
2. Procedure ………………………………………………………………………5
3. Verandering naar decentrale energy systemen ……………………………….. 5
3.1.Energie transities ……………………………………………………… 5
3.2.PPO als een decentraal energy systeem ……………………………….. 7
4. De overheersende sociale en politieke discussie over biobrandstoffen……….. 8
5. Instituties als barrières voor een innovatieve verandering ……………………. 11
6. Gespreksthema en beleidsmatige aanbevelingen ………………………………14
7. Conclusie………………………………………………………………………..16
Referenties…………………………………………………………………………..17
2
Samenvatting
Deze studie concentreert zich op Pure Plantaardige Olie (PPO) als een alternatief voor
dieselolie.
PPO wordt lokaal geproduceerd en is een voorbeeld van een decentraal energie systeem,
waarbij ervan wordt uitgegaan dat het een oplossing biedt voor een soepele overgang naar
hernieuwbare energie.
De studie stelt vast dat de productie en aanvaarding van PPO in meerdere Europese landen
is ingezet, echter in mindere mate in Nederland.
Om die reden geeft deze studie een antwoord welke factoren de ontwikkeling en
verspreiding van PPO in Nederland hebben beperkt.
Daarbij is vastgesteld dat de Nederlandse Overheid niet bijdraagt aan een sector-brede
ontwikkeling en verspreiding van PPO.
Tot op vandaag heeft PPO geen eerlijke kans gekregen om zich te mogen ontwikkelen en
te groeien, omdat de nodige maatschappelijk-economische voorwaarden hiervoor
ontbraken.
Dominante maatschappelijke en politieke discussies rondom biobrandstoffen zijn
bestudeert, waarbij geconcludeerd is dat die een belemmering vormen in de verdere
ontwikkeling en inzet van PPO.
Vier institutionele factoren die de innovatie belemmeren en waarbij de standpunten van
minderheden worden benadeeld, worden hierbij nader beschouwd en besproken :
-Zij hebben betrekking op de Nederlandse belastingheffing,
-De regeling van verplichte bijmenging van benzine en dieselolie met biobrandstoffen.
-Een gesloten en met elkaar verweven infrastructuur.
-Het beperkte blikveld van politici en grote oliemaatschappijen.
Het huidige model van de werkelijkheid ten opzichte van : “ bestuurlijke
uitdagingen “ vormt de basis van de aanbeveling van deze beleidsstudie.
Lijst van afkortingen
PPO Pure Plantaardige Olie
MLP Meerdere -Doelen Perspectieven
EROEI Energie opbrengst t.o.v. Energie inbreng
EU Europese Unie
ILUC- Indirect Land Use Change = Indirect landgebruik verandering
3
Introductie
Onze moderne maatschappij is sterk afhankelijk geworden van energie voorziening
systemen. Deze afhankelijkheid wordt onderstreept door de Europese Commissie die
energie, als de “ levensader van onze maatschappij”, karakteriseert.
( Verbong & Loorbach ,2012) .
Het energy voorziening systeem , gedefinieerd als “al die spelers en producten “ die
samen de maatschappelijke functie “energie “produceren, heeft een cruciale onderbouw
omdat alle sectoren in onze maatschappij afhankelijk zijn van een betrouwbaar en
betaalbaar systeem. ( Verbong & Loorbach ,2012).
Echter de ongelijkmatige geografische verdeling van energie bronnen maakt het energie
voorziening systeem kwetsbaar voor politieke instabiliteit en onrust.
Trouwens de krimp van fossiele brandstoffen staat boven op de politieke agenda.!
De overgang van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energie toont een van de
grootste huidige uitdagingen voor Europese regeringen. ( Oteman et al , 2014).
Ook voor Nederland is het beslist noodzakelijk om minder afhankelijk te worden van de
onzekere fossiele brandstofbronnen en de ontwikkeling van de hernieuwbare energie
sector te bespoedigen.
Met andere woorden , wij dienen de manier waarop we energie opwekken en gebruiken te
veranderen.!
Terwijl in landen zoals Duitsland en Zweden actieve en succesvolle inspanningen door
regering en maatschappelijke initiatieven voor een verandering naar hernieuwbare
energie systemen worden gerealiseerd, blijft Nederland hier ver achter.
Zelfs als beide landen nog genoodzaakt zijn gebruik te maken van bestaande fossiele
brandstof energie systemen met de bijbehorende afhankelijke infrastructurele en
economische trajecten, lijkt Nederland veel meer verkrampt dan haar buren.
Een mogelijke oorzaak hiervoor is de wisselwerking tussen de heersende
maatschappelijke en politieke gesprekken omtrent biobrandstoffen en het institutionele
kader.
Een speciale gedachtegang ,die in deze studie wordt belicht, stelt dat het versoepelen van
de overgang naar hernieuwbare energie ligt in het scheppen van decentrale energie
systemen. In zulke gevallen , kunnen gewone burgers een belangrijke bijdrage leveren
door wereldwijde milieu onderwerpen van onze tijd te aan te pakken, door middel van het
scheppen van nieuwe initiatieven voor samenwerking op lokaal niveau.
Interessant om te vermelden is dat de meest krachtige spelers en instituties inclusief de
regering, de wetenschappelijke wereld, de zaken en- milieu lobby niet in staat zijn
gebleken om dit op de rit te krijgen. ( Hisschemöller ,2012).
Pure Plantaardige Olie (PPO van koolzaad)) als een alternatief voor dieselolie, is een
voorbeeld van een dergelijk decentraal energie systeem. Zelfs wanneer het niet helemaal
kan worden geclassificeerd als een “lokaal” initiatief, is het een decentrale ontwikkeling
waarbij agrariërs samenwerken op regionaal niveau om koolzaad te telen op hun eigen
grond.
Het laten rijden van voertuigen op plantaardige olie is geen nieuw verschijnsel, in
aanmerking genomen dat Rudolf Diesels eerste voertuig al in 1897 op pindaolie liep.
( Van der Laak et al ,2007).
4
Desondanks is het telen gewassen voor energie nauwelijks aantrekkelijk vanuit een
economisch gezichtspunt ; fossiele brandstof productie is simpelweg goedkoper, en wij,
samen met de overheid . zijn verslaafd geraakt aan de betrekkelijk goedkope leveringen
van fossiele brandstoffen ( Verbong & Loorbach, 2012),
Hoe het ook zij , de productie en toepassing van PPO als een alternatief voor dieselolie is
in meerdere Europese landen van start gegaan, maar in mindere mate in Nederland.
Deze rapportage heeft het : “waarom ?’ bestudeert.
Onze onderzoeksvraag is “ welke factoren belemmeren de ontwikkeling en verspreiding
van Pure Plantaardige Olie in Nederland ?
De volgende hoofdlijn zal worden gehandhaafd in deze studie;
Sectie 2 borduurt voort op de methodiek van begeleiding van het onderzoek.
Sectie 3 toetst de theorie omtrent energie transities met een speciale focus op de
verschuiving naar decentrale energie-initiatieven en PPO .
Sectie 4 en 5 onderzoeken welke factoren de ontwikkeling en verspreiding van PPO in
Nederland belemmeren. In het bijzonder het institutionele kader en overheersende
politieke en maatschappelijke meningen die het landschap in Nederland scheppen.
In de vijfde sectie worden de bevindingen van de voorafgaande secties besproken, en een
aantal beleids consequenties voorgesteld .De laatste sectie geeft een antwoord op de
onderzoeksvragen en een aantal slotopmerkingen.
2.Methodiek
Deze studie is gebaseerd op recente literatuur. Echter, sinds het onderwerp PPO is
omringd door veel tegenstrijdigheden, is de literatuur uitgebreid met twee interviews.
Deze interviews zijn nuttig omdat zij voorzien in standpunten en ervaringen die moeilijk
zo niet onmogelijk te traceren zijn in wetenschappelijke tijdschriften.
De twee belanghebbenden die geïnterviewd werden zijn :
Hein Aberson, oprichtend bestuurder van Solaroilsystems, een onderneming in
Friesland, Nederland , die koolzaad teelt voor de productie van PPO.
Zie Annex 1 voor een verslag van het interview.
Jaap Dun, agrariër en eigenaar van 110 hectare akkerland in Musselkanaal,
Groningen, Nederland.
Zie Annex 2 voor een verslag van het telefoon interview.
Andere belangrijke belanghebbenden betrokken in de discussie omtrent PPO betreffen de
fossiele brandstof sector , de Nederlandse Overheid, de Europese Unie (EU) en milieu
organisaties. Belanghebbenden die tegen het gebruik voor biobrandstoffen zijn, bijvoorbeeld
milieu organisaties zoals Greenpeace , waren niet toegankelijk voor persoonlijke gesprekken.
De standpunten van alle belanghebbenden zijn echter meegenomen in onze analyses.
Om de oorzaken voor succes of mislukking van een innovatie zoals PPO ten volle te kunnen
begrijpen moet er gekeken worden naar de processen in het maatschappelijk-technische
stelsel.
5
Daarom worden de gespreksanalyses gebruikt om de standpunten van de verschillende
belanghebbenden te onderzoeken. Rapportages van onder andere Greenpeace en KNAW en
officiële verklaringen van de Nederlandse Overheid worden geciteerd.
Bovendien wordt het institutionele kader ( de gevestigde belangen organisaties) onder de loep
genomen, en speciaal of zij de ontwikkeling en innovaties zoals PPO, toestaan of
belemmeren.
3. Verschuiving naar decentrale energie systemen
3.1 Energie transities
Omdat het op gang brengen van veranderingen vaak een concurrerende en vijandige activiteit
is , ( Lindblom, 1997) proberen de betrokkenen bij de transitie, domeinen , processen en
strategische agenda’s te ontwikkelen die kunnen faciliteren, stimuleren en actie
teweegbrengen. ( Verbong & Loorbach, 2012).
Dit is een uitdagend proces , omdat ons huidige energie systeem diep geworteld is in onze
economie, consumptie patronen, regelgeving en infrastructuur . Om de uitdaging van
innovatieve processen goed te begrijpen naar een verschuiving in maatschappelijk-technische
( energie) systemen, en ten gunste van een duurzame ontwikkeling, is een breder analytisch
perspectief nodig.
Het ( MLP) “Meerdere Doelen Perspectief “ m.b.t. maatschappelijk-technische
overgangsperiodes biedt zo’n kader ( Verbong & Loorbach, 2012) . Het MLP creëert
veranderingen als een gevolg van processen die plaats vinden bij en tussen drie met elkaar
verbonden niveaus : niches , regeringsstelsels en landschap !
Zoals men zich kan voorstellen komen ingrijpende innovaties voort uit niches. Niche
technologieën zoals PPO moeten vaak de confrontatie aangaan met dominante producten
zoals de conventionele dieselolie. Gevestigde ondernemingen die dominante producten
fabriceren zouden niet geïnteresseerd kunnen zijn in vernieuwing en kunnen zelfs de
introductie ervan saboteren. ( van der Laak et al,2007).
Binnen het MLP kader zijn de niches beschermd tegen contraproductieve keuze criteria en
weerstanden vanuit heersende regeringsstelsels.
Trouwens nichemarkten kunnen niet alleen speciale geografische plaatsen zijn, maar hebben
ook betrekking op specifieke toepassingsgebieden, en fungeren als springplank voor een
verdere uitbreiding. ( Van der Laak et al ,2007). Veelbelovende niches met doorbraak
mogelijkheden zijn echter alleen mogelijk als de “druk op het landschap” , de heersende
stelsels veranderen. zoals b.v. veranderende olieprijzen.
Het is duidelijk dat in Nederland de overheid en grote Oliemaatschappijen zoals Shell de
kritische factoren in het “landschap” zijn. Deze spelers hebben de ( lobby) macht om
ontwikkelingen belemmerend te beïnvloeden maar ook de gevestigde structuren te veranderen
en een innovatieve doorbraak mogelijk te maken. ( Hisschemöller et al , 2006).
Om deze processen te begrijpen, moeten we naar de dominante politieke en maatschappelijke
discussies kijken, die in sectie 4 worden behandeld.
Verbong en Loorbach (2012) betogen dat vanuit een MLP, op de lange termijn energie
transities onvermijdelijk zijn op grond van nieuwe verschijnende alternatieven in combinatie
met toenemende druk op het “landschap”.
6
Het mag dan onmogelijk zijn om transities te voorspellen of aan te sturen, maar het is zeker
mogelijk om tenminste lopende transitie processen in termen van snelheid en richting te
beïnvloeden. Met andere woorden, analyses in termen van transities kunnen helpen om de
veranderingen te identificeren, zoals opkomende innovaties, en bijeffecten die beïnvloedt
kunnen worden . De manier waarop veranderingen in Nederland worden beïnvloed wordt
uitgelegd in sectie 5, met de focus op het institutionele kader.
In Nederland is de ontwikkeling en introductie van hernieuwbare energie traag en
gecompliceerd geweest , gedeeltelijk vanwege de inkapseling in het heersende energie
staatsbestel ( Verbong & Loorbach,2012).
Een van de fundamentele bijdragen die een overheid hiervoor zou kunnen maken is de creatie
van nichemarkten, waarbij, zoals hierboven al genoemd, innovaties een kans krijgen zich
volledig te ontwikkelen tot marktproducten. ( Hisschemöller et al ,2006 ).
Niettemin , zoals in de navolgende secties zal worden aangetoond, draagt de Nederlandse
regering niet bij aan een sector-brede ontwikkeling en uitbreiding van PPO.
Dit kan hoogst onfortuinlijk uitpakken, omdat zelfs de beste technologische ontwikkelingen
kunnen falen, als de noodzakelijke maatschappelijk-economische voorwaarden daarvoor
ontbreken. Voordat we overgaan tot het analyseren van de factoren die de ontwikkeling en
uitbreiding van PPO belemmeren, zal de overgang naar decentrale energie initiatieven worden
belicht, en de karakteristieken van PPO als een alternatieve biobrandstof worden beschreven.
3.2. PPO als en decentraal energie systeem
Decentrale energie initiatieven worden gekarakteriseerd via een “locaal” traject naar
duurzaamheid via lokaal bezit, organisatie en consumptie middels een keten van goederen en
diensten . ( Hess, 2009) Deze definitie houdt in dat volgens dit soort systeem, de burger zowel
energie gebruikers als producenten zijn.
Dit werd ook bevestigd zowel door Hein Aberson en Jaap Dun ( zie respectievelijk annex 1 en
2 ) , die opmerkten dat er een aantal drijvende krachten zijn die op kleine schaal energie
productie-en distributie voorzieningen bouwen, rekening houdend met milieu aspecten,
kosteneffectiviteit, leveringszekerheid ( en betrouwbaarheid van levering) en mogelijke
toekomstige duurzaamheidseisen.
Meer specifiek, besloot Jaap Dun om koolzaad te gaan telen voor biodiesel omdat hij als een
akkerbouwer, niet uitsluitend op zijn voedsel teelten wilde vertrouwen. ( Dun, persoonlijke
gesprekken, 23-01-2015).
Hein Aberson legt uit dat hij de boeren wil ondersteunen, en dat hij van mening is dat er
daarmee aangetoond kan worden dat er ook andere manieren bestaan, om naar decentrale
energie systemen te kijken.( Aberson persoonlijke gesprekken, 28-01-2015).
De voornaamste gewassen voor PPO zijn koolzaad en in mindere mate zonnebloemen.
De Noord-Nederlandse Oliemolen BV is een voorbeeld van een decentraal energie initiatief,
van een “lokaal” traject waarbij boeren PPO van koolzaad fabriceren, om daarmee de energie
voorziening voor zichzelf en anderen veilig te stellen. ( van de Laak et al ,2007).
Ongelukkigerwijze , moest door de beslissing van het Ministerie van Financiën de
accijnsvrijstelling voor dit specifieke PPO project te beëindigen, de oliemolen in 2011 weer
worden gesloten.
7
Vanuit een economisch perspectief is het telen van koolzaad om daarmee PPO te kunnen
promoten tegenwoordig nauwelijks aantrekkelijk, omdat accijnsheffingen dit een te dure optie
maken. Deze financiële aspecten zullen uitgebreider in sectie 5 aan de orde komen.
Interessant is echter de verhouding tussen de energie die nodig is om energie te genereren.
De EROEI( Energy Return On Energy Invested),oftewel , output : input ratio van PPO is >14
, terwijl dit voor ruwe olie tegenwoordig ergens tussen de 7 en 10 ligt. ( Reinshagen ,2013).
Dit betekent dat met een investering van X liter diesel voor beiden, de totaal energie
opbrengst van PPO aanzienlijk hoger is dan de totaal energie opbrengst van ruwe olie.
PPO is alleen toepasbaar voor dieselmotoren, die dan nog wel een kleine aanpassing nodig
hebben om de viscositeit van PPO te accepteren.
De technologie om dit te doen werd uitgevonden door de Duitse wetenschapper Ludwig
Elsbett.
Ron Aberson en Elsbett onderzochten samen de mogelijkheden voor PPO in Nederland.
Tijdens dit proces heeft Elsbett zijn PPO succes in Duitsland met Aberson gedeeld
( Aberson persoonlijke gesprekken 28-01.2015).
Niettegenstaande het bovenstaande , het feit dat de motor een aanpassing behoeft ( om zowel
op diesel als op PPO te kunnen rijden) voordat men op PPO kan rijden, is een technische
beperking.
Niet alleen echter geeft de teelt van koolzaad meer voordelen voor de boer dan zijn eigen
duurzaam lokaal geproduceerde biobrandstof. Namelijk slechts 7,8 % van de totale droge-stof
opbrengst van koolzaad dat op 1 hectare kan worden geteeld wordt voor PPO gebruikt, de rest
blijft in de voedsel circulatie en wordt ingezet als krachtvoer voor de veestapel en als
bodemverbeteraar ( het koolzaad wortelgestel bevat ca. 8 ton humus per hectare)
( Aberson , 2011).
Bovendien wordt koolzaad geteeld in een “wisselteelt” systeem en versterkt daarmee haar
positieve effect op de bodem kwaliteit.
Deze feiten zijn belangrijk om vast te stellen omdat koolzaadteelt wordt gekwalificeerd als
een eerste generatie van biobrandstoffen die zou concurreren met voedsel productie.
Deze classificatie is een typisch voorbeeld van hoe biobrandstoffen negatief worden
gestigmatiseerd , een aspect dat wordt behandeld in de volgende sectie.
4.De dominante maatschappelijke en politieke communicatie rondom biobrandstoffen
In deze sectie gaan we uitvoerig spreken over de meerdere discussies rondom biobrandstoffen
in het algemeen , en speciaal over PPO.
Allereerst gaan we de rol van de discussies in de energie transitie bespreken, en hoe die de
resultaten van de pogingen beïnvloeden om nieuwe innovatieve technieken te introduceren.
Daarna nemen we kort de eigenschappen van het Nederlandse beleid onder de loep en hoe dit
effect heeft op de manier hoe de discussies worden gevoerd.
Vervolgens preciseren we de rol van de onwetende en onzekere maatschappij en hoe
biobrandstof discussies worden gevoerd.
Als vierde , gaan we uitvoerig in op de rol van bevolkingsgroepen met modale kennis,
onzekerheid en onwetendheid en de wijze waarop biobrandstof discussies tot stand komen.
8
Dan bespreken we enige algemene discussies die het pad effenen voor het verschijnen van
biobrandstoffen als waardevolle alternatieven voor fossiele brandstoffen.
Tenslotte concentreren we ons op twee tegenstrijdige discussies omtrent PPO: allereerst het
tweede generatie biobrandstoffen debat, en vervolgens het voedsel versus brandstof debat.
Thema’s zijn sterk verbonden met macht ( Sengers et al, 2010). Zij produceren nieuwe
en reproduceren bestaande macht-structuren. Voorts hebben zij de macht tot het toevoegen en
ontwikkelen van sommige praktijken ,maar ook uitsluiting als een daad tot belemmering voor
anderen. Dialogen worden gehinderd door instituties , die relatie bepaald wat er gezegd kan
worden met een bedoeling. ( Hajer , 1995). Bestaande belangen , samen met commentaren en
instituties werken op elkaar in, en creëren beleidsuitkomsten, gefaseerd extreem of ergens er
tussen in, en afhankelijk van de heersende macht-structuur in een bepaalde maatschappijvorm.
( Kern,2011).
Om een ingrijpende beleidsverandering te realiseren als een voorwaarde voor een brede
distributie en ontwikkeling van PPO, moeten er nieuwe gesprekken komen, omdat die in staat
zijn bestaande belangen te veranderen.
Bestuur in Nederland wordt gekenmerkt door beleidsnetwerken ( Hisschemöller et al,
2006 ) . Vanwege de snelle veranderingen in het globale maatschappelijk-economische
leefmilieu, vermindert de macht van de traditionele natiestaten. In plaats daarvan bevorderen
regeringen de vorming van beleidsnetwerken waarin maatschappelijk-economische spelers
met elkaar communiceren. De nadruk binnen deze netwerken ligt eerder bij samenwerking
dan bij concurrentie, hetgeen leidt naar een inperking als het gaat om vernieuwende ideeën .
Wanneer spelers met gevestigde belangen een deel worden van het beleidsprogramma
ontstaan er specifieke communicaties, die het stimuleren van technische vooruitgang
bemoeilijken. ( Hisschemöller et al, 2006 ).
In de brandstof sector zullen maatschappelijk-economische spelers met grote belangen om de
status quo te handhaven, hetgeen wordt gekenmerkt door de grote afhankelijkheid van
fossiele brandstoffen , zich inspannen om invloed uit te oefenen om daarmee nieuwe ideeën te
blokkeren die hun machtspositie bedreigen.
Zoals Lindblom ( 1997) al heeft opgemerkt , kan het op gang brengen van een verandering
een concurrerende en vijandige activiteit zijn. Hij voegt daaraan toe dat meest effectieve
manier om een verandering te blokkeren is om de mensen bang te maken en onkundig te laten
van de mogelijkheden, middels een onjuiste voorstelling en afleidingsmanoeuvre.
Men zou kunnen zeggen dat dit succesvol is gedaan in het geval van PPO in Nederland.
Het verstrekken van verkeerde informatie en het stichten van verwarring zijn gebruikelijke
methoden om gewenste resultaten te bereiken. Die spelers die tegen innovatieve
veranderingen zijn bezitten de daarvoor benodigde bronnen om maatregelen te nemen in
combinatie met de beweegredenen om dit te doen. ( Lindblom, 1997)
Oliemaatschappijen hebben economische drijfveren om de uitbreiding van PPO te blokkeren
omdat zij met elkaar concurreren over een deel van de markt in de brandstof sector.
Bovendien bezitten deze spelers enorme financiële middelen en personeel om invloed uit te
oefenen op het beleidsmakers proces en het communiceren van informatie naar de bevolking.
9
Bevolkingsgroepen met modale kennis, onzekerheid en onwetendheid spelen een belangrijke
rol in de communicatie cultuur, en daarbij in het beleidsmatige proces . (Bäckstrand ,2003 )
Rapportages bijvoorbeeld gepubliceerd door milieu organisaties , en artikelen gepubliceerd in
wetenschappelijke bladen worden regelmatig als beleidsbijdragen gebruikt en leveren
daarmee legitimiteit aan beleidsuitkomsten.
Tot dusverre, zijn wetenschappers te kort geschoten om samenvattende studies van PPO in
Nederland te begeleiden en te communiceren.
Een recente studie van de Universiteit van Twente ging de fout in, door niet alle
opbrengstfactoren van de EROEI van koolzaadproductie in Nederland nauwkeurig vast te
stellen. ( van Duren et al, 2015).
Nog een voorbeeld is de rapportage over biobrandstoffen door de Koninklijke Academie van
Wetenschappen ( 2015), die onjuiste berekeningen presenteert voor benodigd vruchtbaar land
dat nodig is om fossiele brandstoffen in Nederland te vervangen door PPO.
De Greenpeace rapportage over biobrandstoffen ( 2013) benadrukt de gevolgen van de
verandering van landgebruik veroorzaakt door PPO en verwaarloost o.a. de duurzamere
voordelen van lokaal geproduceerde koolzaadolie.
De algemene indruk van dit soort publicaties is namelijk het negeren van de PPO agrariërs.
Aberson verklaart hierop dat “ onderzoekers veelal slechts ( achter het ) bureau onderzoeken
verrichten “, en praktische kennis negeren, hetgeen dan onjuiste informatie oplevert.
( Aberson persoonlijke gesprekken 28-01-2015)
Het gebrek aan betrokkenheid van ( praktijk uitoefenende) belanghebbenden vermindert
zowel de kwaliteit als de waarachtigheid van deze studies, en moeten met omzichtigheid
behandeld worden als zij als beleidsinstrument gebruikt worden.
Dit soort studies beschadigen de reputatie van zowel PPO als ook de wetenschappelijke
gemeenschap. De laatste als verantwoordelijke voor het geven van een objectief en
samenhangend onderzoek en het communiceren ervan naar het grote publiek.
Zoals reeds genoemd zijn desinformatie en het scheppen van verwarring onder een breder
publiek de manieren om innovatieve veranderingen te blokkeren, hetgeen, tot dusverre
betrekkelijk succesvol is geweest.
Gedurende de laatste jaren zijn er meerdere discussies gevoerd om de weg vrij te maken voor
biobrandstoffen als waardevolle alternatieven voor fossiele brandstoffen.( Ulmanen et al.
2009) .
Na de oliecrisis in de jaren ’70, ontstond er een discussie in de Westerse wereld die de
noodzaak onderstreepte , de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te reduceren, met als
argument meer diversificatie en grotere efficiency.
Terzelfder tijd ontstond er een milieu discussie die zich bezorgd toonde over de verslechtering
van de milieu omstandigheden vanwege de industriële ontwikkelingen. Er stond nog een
discussie centraal m.b.t. de Europese landbouw: De Europese landbouw werd gekenmerkt
door overproductie en een kostbaar subsidie systeem , dat niet duurzaam scheen in het licht
van een verdere Europese integratie. Naast deze positieve overwegingen kwamen er andere
die de mogelijkheden van verdere ontwikkelingen en distributie van PPO belemmerden.
Hoewel er in 2005 een kleine niche markt voor PPO was opgebouwd, werd een verdere
ontwikkeling bemoeilijkt deels door maatschappelijke discussies m.b.t. biobrandstoffen .
( Ulmanen et al. 2009).
10
Sengers et.al ( 2010) concludeerden dat het Nederlandse gevoerde onderzoek op biobrandstof
onderwerpen in slechts een paar jaar een grillige wending kreeg, dat het beeld van
biobrandstoffen veranderde.
Terwijl er in het begin de nadruk werd gelegd op positieve technologische en economische
kansen, zijn de huidige overheersende commentaren gericht op achteruitgang van het milieu
en stijgende voedselprijzen, vanwege de gestegen vraag naar biobrandstoffen.
De EU hielp de Nederlandse biobrandstof pleitbezorgers sterk door een constructieve
biobrandstof benadering ( Ulmanen et al. 2009) , dit door middel van het ondersteunen van de
verspreiding van biobrandstoffen door EU- richtlijnen, en het toestaan van tijdelijke
accijnsvrijstellingen voor proefprojecten.
Anderzijds verscheen er een belangenbehartigingscoalitie die bezwaar maakte tegen
biobrandstoffen en PPO. Leden van deze coalitie omvatten universiteiten, niet-gouvermentele
organisaties ( NGO’s), en grote oliemaatschappijen zoals Shell ( Ulmanen et al ,2009).
Deze anti-biobrandstoffen coalitie hielpen met het fabriceren van twee tegenstrijdige
argumenten waarbij PPO betrokken was.
Het eerste argument is het debat: “eerste generatie- versus tweede generatie biobrandstof “.
Onderzoekers hebben ethanol, biodiesel en PPO benoemd als eerste generatie biobrandstoffen
op basis van drie hoofdredenen.
Allereerst hebben deze biobrandstoffen agrarische gewassen nodig als basisproduct.
Ten tweede worden ze als ondoelmatig in termen van EROEI beschouwd, en als laatste laten
zij een geringe reductie van broeikasgassen zien.( Ulmanen et al, 2009).
Het classificeren van biobrandstoffen in eerste en tweede generatie soorten, leidt tot bepaalde
opduikende denkbeelden en handelt tegelijkertijd als begrenzing voor de doelen in de
zoektocht naar optimale resultaten.(Hisschemöller, 2008).
Het oormerken van een bepaalde biobrandstof als een eerste generatie type maakt dat het zal
worden geassocieerd met negatieve kenmerken zoals niet-duurzaam, het concurreren met
voedsel, en weinig veelbelovend voor verdere ontwikkeling en distributie.
( Hisschemöller ,2008).
Het “categoriseren” van biobrandstoffen laat vooral ook na de verschillen te belichten die er
tussen de aparte categorieën zijn,. Toekomstige technische ontwikkelingen die productie
technieken verbeteren en de eerste generatie biobrandstoffen nog duurzamer maken,
veranderen daardoor niets aan het feit dat zij als zodanig geclassificeerd worden.
Het is frustrerend om deze negatieve stigma’s te bestrijden als invloedrijke wetenschappers in
milieu rapportages voortdurend deze argumenten blijven herhalen. Spelers die geïnteresseerd
zijn in de distributie van PPO in Nederland maken bezwaar tegen deze classificatie, daarbij
wijzen zij op de vele voordelen die koolzaadteelt verschaft , zoals een verbetering van de
bodem vruchtbaarheid en een duurzamere manier om eigen diervoeder- krachtvoer te
genereren ( Bos, 2013).
Deze specifieke teelt voordelen worden genegeerd dankzij de gehanteerde classificatie ,
“ het limiteert daardoor de ontwikkelingsmogelijkheden in hoge mate ! “
( Aberson , persoonlijk gesprekken 28-01-2015).
Omdat de anti-biobrandstof lobby deze classificaties wenst te handhaven, hebben zij er belang
bij zich op deze hulpbronnen te richten, om daarmee steeds maar weer deze specifieke
argumentatie te kunnen laten voortduren.
11
De tweede hoofddiscussie is : “het voedsel versus brandstof debat”.
De anti-biobrandstof belangenbehartiging coalitie bestrijdt de duurzaamheid van
biobrandstoffen door de negatieve bijeffecten van brandstofteelten te benadrukken.
Zoals het verlies aan biodiversiteit, ontbossing, stijgende voedselprijzen en negatieve
maatschappelijke ontwikkelingen in ontwikkelingslanden op basis van z.g. directe en
indirecte veranderingen van landgebruik (ILUC) .(Sengers et al 2010) .
Speciaal het benadrukken van onvoorziene broeikasgas emissies door een indirecte
verandering van landgebruik is onwetenschappelijk , omdat deze ontwikkelingen niet direct
waarneembaar zijn.(Palmer ,2014).
Een ander voorbeeld is de verbinding die wordt gelegd tussen biobrandstoffen en
voedselprijzen, in plaats van de stijgende voedselprijzen naar veranderend landgebruik toe te
schrijven, argumenteren een aantal wetenschappers dat dit grotendeels het resultaat was van
een wereldwijde speculatie op de voedselmarkten, in staat gesteld door lakse financiële
reglementering. ( Ghosh, 2010).
Door het gemis van heldere oorzakelijke mechanismen, moet men voorzichtig zijn in het
trekken van conclusies omdat veel beweringen als standaardnorm in de natuur worden
gebezigd .
Ondanks de grote complexiteiten en onzekerheden, probeert de anti-biobrandstof coalitie, als
een alles overheersende thema ,een verhaal op te tuigen dat biobrandstoffen niet duurzaam
zijn.
In Nederland, “concurreert eigen geproduceerde koolzaadolie “niet met voedselteelten, omdat
het als “wisselgewas”( en ook als groenbemester) wordt verbouwd.
Ook verhoogd de koolzaad “wisselteelt”, de bodemvruchtbaarheid, en daarbij de opbrengsten
van het vervolggewas ( graan) met ca. 10-30% ! ( Aberson, persoonlijk gesprek 28.01.2015)
Maar de overheersende argumentatie rondom biobrandstoffen negeert deze specifieke teelt-
voordelen, en blijkt daarmee als zodanig een belemmering te vormen in de verdere
ontwikkeling en distributie van deze biobrandstof.
Samengevat, inhoudelijke discussies spelen een belangrijke rol in samenlevingen.
Ze kunnen zowel faciliterend als belemmerend bepaalde ontwikkelingen beïnvloeden .
Het Nederlandse beleidssysteem, in het beleidsmakingsproces , wordt gekenmerkt door de
betrokkenheid van maatschappelijk-economische spelers, en tendeert voortdurend om
specifieke thema’s te herhalen die gunstig zijn voor deze spelers.
Een onsamenhangende verandering van een positief technisch-economisch, naar een negatief
maatschappelijk-ecologisch thema, heeft nu inmiddels plaats gevonden.
Daarom moeten er nieuwe gesprekken komen die leidend zijn om negatieve stigma’s die
algemeen heersen rondom biobrandstoffen , op te heffen, of tenminste over die, welke de
aparte duurzame teelten omvatten.
Door belanghebbenden erbij te betrekken die praktische kennis en ervaring hebben, kunnen er
meer doelmatige en waarachtige wetenschappelijke studies uitgevoerd worden , die de
dominante maatschappelijke en politieke commentaren kunnen trotseren.
12
5. Instituties als barrières naar een vernieuwende verandering
Deze sectie analyseert hoe het komt dat institutionele kaders de ontwikkeling en distributie
van PPO in Nederland doorkruisen.
Instituties verwijzen naar : “de formele en informele regels “ in een specifiek beleid-sub-
systeem , die het gedrag van spelers ondersteunen of hinderen.
(Hisschemöller & Bode ,2011).
Organisaties als instituties zijn ook opgenomen in deze analyse omdat organisaties een
overheersende rol spelen in de uitvoering en toepassing van regels en maatregelen.
Om te begrijpen hoe instituties onze denkwijze en handelwijze mede vorm geven is het
belangrijk om er rekening mee te houden dat instituties een leidende rol spelen als het gaat
om wat wij ons voorstellen bij “normaal” gedrag en de bekendheid met :
“ vanzelfsprekendheid en “ het zal wel waar zijn “ !
Veelal belemmert dit het vermogen van de mensen om innovatief en in , “out of the box “,
scenario’s te denken. ( Hisschemöller & Bode , 2011)
De eigenbelangen van de Nederlandse overheid en grote oliemaatschappijen werken vaak
tegen de invoering van innovatieve technologieën. Beiden hebben voordeel van de fossiele
brandstof sector , het is daarom aannemelijk dat zij die status quo trachten te handhaven.
Vier institutionele factoren die innovatie belemmeren en nadelige , naar de achtergrond
verdrongen , standpunten, worden onder de loep genomen.
Deze institutionele factoren zijn : 1.het Nederlandse belasting regime,2. de regeling van
verplichte bijmenging van benzine en dieselolie met biobrandstoffen ,3. bijbehorende
infrastructuur, en 4. de kortzichtige standpunten van politici en grote oliemaatschappijen.
De eerste institutionele factor is het Nederlandse belasting regime. De Nederlandse
overheid heft accijnzen op bepaalde consumenten producten, zoals brandstof ( b.v. benzine,
dieselolie en LPG), alcoholische drank, en tabaksproducten.
Het hoofddoel van deze accijnsheffing is om opbrengsten te genereren voor de centrale
overheid ( Rijksoverheid ,2015).
In 2011 , kwam 14% van de totale belastinginkomsten, van samen 130 miljard Euro, van
fossiele brandstoffen ( den Brinker , 2012).
Het is aannemelijk dat deze financiële voordelen een belangrijke rol spelen in de beslissing
van de regering om geen apart accijns tarief in te voeren in de accijnswetgeving voor
biobrandstoffen. Daarom zijn tegenwoordig de accijnsheffingen op biobrandstoffen gelijk aan
de accijnsheffingen op fossiele brandstoffen ( Rijksoverheid , 2015).
Dit is anders geweest tussen 1997 en 2011, toen de regering accijns vrijstellingen uitvaardigde
voor een aantal specifieke projecten. Alcohol producent Nedalco was in 1997 de eerste
onderneming die erin slaagde de regering te overtuigen van het belang van een
accijnsvrijstelling voor de jaarlijkse productie van 30 miljoen liter ethanol ( Suurs & Hekkert,
2009). Deze accijnsvrijstelling bleek echter onvoldoende om de investeringen te dekken
waarop het project werd stilgelegd.
In 2002 vroeg Solaroilsystems ook een accijnsvrijstelling aan (op initiatief van de 2e kamer )
waarbij de overheid tenslotte toestemde in het verzoek. ( van de Laak , 2007) .
Volgens Aberson was deze vorm van financiële ondersteuning een belangrijk pluspunt in de
promotie van PPO naar potentiële afnemers : in 2010 verkocht Solaroilsystems al tussen 2,5
en 3 miljoen liter PPO ( Aberson, persoonlijk gesprek 28-01-2015).
13
Deze accijnsvrijstellingen maakten geen deel uit van een beleidsstrategie maar waren slechts
verleend op specifieke-project gronden.
Om echter de PPO industrie te stimuleren om te groeien, had de regering moeten besluiten
om de gehele PPO sector te ondersteunen. In tegenstelling tot Nederland gaf de Duitse
overheid in 2003 alle pure biobrandstoffen een minerale olie belasting vrijstelling, ( Fell,
Bundestag-2012) Deze belastingvrijstelling werd toegepast voor bio-ethanol E-85, biodiesel
100%, biogas en PPO , en verschaften daarmee de gebruikers van biobrandstoffen een
economisch voordeel, omdat biobrandstoffen nu goedkoper werden dan benzine en
conventionele dieselolie.
Het resultaat was dat de biobrandstoffen markt zich uitbreidde , boeren schaften oliemolens
aan om pure plantaardige olie te produceren, en middelgrote tankstations deden zaken
onafhankelijk van fossiele brandstof maatschappijen. ( Fell 2012).
Het Duitse voorbeeld toont aan dat belasting ondersteuning een belangrijke rol speelt in de
uitbreiding van een alternatieve brandstof sector. Het Duitse PPO wonder duurde echter maar
3 jaar. In 2007 resulteerde de lobbypogingen van de Duitse Petroleum Industrie Associatie
(MWV) in de verplichting om biobrandstoffen bij te mengen en daarmee gelijktijdig de
afschaffing van de belastingvrijstelling voor Pure biobrandstoffen. De PPO belasting werd
geleidelijk verhoogd van 0 in 2007 tot 45 cents. per liter in 2012, hetgeen resulteerde in een
teruglopend marktaandeel van pure plantaardige oliën (EREC , 2012).
Zowel de Duitse als de Nederlandse situatie tonen hiermee aan dat accijnsheffingen die gelijk
zijn aan die van fossiele brandstoffen fataal zijn voor de PPO sector.
De koolzaadteler Jaap Dun voegt hieraan toe dat “ de overheid beweert je beste vriend te zijn,
maar als we ondersteuning nodig hebben ( in de vorm van een subsidie of accijnsvrijstelling)
dan kunnen ze niets voor je doen ! ( Dun, persoonlijk gesprek 23-01-2015).
De tweede institutionele barrière die de ontwikkeling van alternatieve biobrandstoffen zoals
PPO verhinderd is de regelgeving omtrent het bijmengen van benzine en dieselolie met
biobrandstoffen.
De EU- “Hernieuwbare Energie Richtlijn 2009/28/EC, stelt als doel om in 2020 , 20% van de
energie consumptie in Europa te halen middels hernieuwbare energie bronnen.
In deze richtlijn, aangaande de bevordering van hernieuwbare energie, geldt voor elke lidstaat
in de transport sector een verplichte 10% aandeel uit hernieuwbare energie bronnen (RES)
Om dit doel te kunnen halen zijn alle Nederlandse diesel en benzine leveranciers verplicht om
hun reguliere brandstof te vermengen met een bepaald percentage biobrandstoffen ( Van
Cuijck, 2013). Deze bijmenging schijnt op het eerste oog een positieve maatregel voor de
PPO sector te zijn, maar in werkelijkheid is dit helemaal niet waar!.
De Nederlandse Staatssecretaris van Financiën Frans Weekers gebruikte het als een van zijn
hoofdargumenten om de accijnsvrijstelling af te schaffen die op drie specifieke PPO projecten
betrekking hadden. (Weekers, 2011) .
Weekers verklaarde omdat er geen apart accijnstarief voor biobrandstof mengsels gold, het
niet eerlijk zou zijn om met de accijnsvrijstelling door te gaan voor drie specifieke PPO
projecten.
Als resultaat van deze beslissing kunnen de investeringen die door deze drie organisaties
gedaan, zoals de Noord-Nederlandse Oliemolen BV als verloren worden beschouwd.
14
Volgens Aberson , is de afschaffing van de accijnsvrijstelling de hoofdreden dat de oliemolen
failliet ging.( Aberson persoonlijk gesprek 28-01-2015) .
In plaats van het bevorderen van lokale en duurzame biobrandstof initiatieven ,als middel om
de doelen te bereiken die door de EU zijn gesteld , koos de overheid ervoor om uitsluitend de
bijmenging vereiste toe te passen.
Gezien de gevestigde belangen van de oliemaatschappijen, is het aannemelijk dat
oliemaatschappijen een aandeel hadden in deze beslissing. Ergo , deze nieuwe regeling gaf de
oliemaatschappijen een mogelijkheid om de wereld te laten zien dat ook zij door het gebruik
van biobrandstoffen natuurbehoud en klimaatbescherming bevorderen. ( Fell, 2012 ).
Tegelijkertijd zouden de fossiele brandstof maatschappijen geen enkel marktaandeel verliezen
omdat zij de macht zouden blijven houden om te beslissen waar ze de biobrandstof gaan
kopen voor hun bijmenging.
We kunnen gevoeglijk concluderen dat de bijmengverplichting een ongunstige ontwikkeling
was voor duurzaam geteelde en lokaal geproduceerde biobrandstoffen zoals PPO.
Deze maatregel als toepassing om een belangrijk doel te kunnen halen t.o.v. de (EU)
Hernieuwbare Energie Richtlijn , vormt een institutionele barrière voor de PPO sector.
Het inkapselen van systemen via de technologische en maatschappelijke traject
afhankelijkheid is de derde institutionele factor die de ontwikkeling en distributie van PPO
tegenhoudt. Dit wordt weerspiegelt in de infrastructuur die de ontwikkeling en distributie van
PPO niet stimuleert. PPO verschilt in meerdere opzichten met fossiele dieselolie.
Het belangrijkste verschil is de viscositeit: dieselolie heeft een viscositeit van 5 mm²/s bij
20˚C, terwijl de koolzaadolie viscositeit bij deze temperatuur bij 70mm²/s ligt.( Krammer en
Barten , 2012). Bij temperaturen van > 60 ˚ C. bereikt de viscositeit van koolzaadolie die van
dieselolie. De twee belangrijkste zaken die hierbij aan de orde komen zijn : koud-start
problemen en vermindering van het inspuitproces tijdens de brandstof inspuiting ( Krammer
& Barten, 2011). Om PPO in dieselmotoren te gebruiken dient de motor te worden aangepast
aan de eigenschappen van PPO.
In de agrarische sector is het gebruik van PPO al meer gewoon dan in de consumenten sector.
Meerdere tractor modellen van de merken John Deere, Fendt en Deutz worden al verkocht en
zijn geschikt voor het rijden op PPO. ( Krammer & Barten 2011) In de automotive sector
moeten de bestaande dieselmotoren nog steeds aangepast worden, voordat zij op PPO kunnen
rijden. Ook al zijn de kosten voor een motor aanpassing gezakt naar ca. 2000 en 2500 Euro,
het feit dat er een motoraanpassing nodig is om op PPO te rijden is nog een barrière voor de
ontwikkeling van de PPO sector. ( Aberson persoonlijke gesprek 28-01-2015) Een flinke
voor-investering is nodig om een voertuig geschikt te maken om op PPO ( en op dieselolie) te
rijden. Deze institutionele barrière van een ingekapselde infrastructuur en het gebruik van
fossiele brandstoffen is een vicieuze cirkel die doorbroken kan worden door PPO te
ondersteunen. Het ondersteunen van het gebruik van PPO ( b.v. in de vorm van een accijns
vrijstelling), zal leiden naar een groter deel van voertuigen die op PPO gaan rijden.
Dit zou goed zijn voor de PPO sector en zou onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen
verminderen.
Helaas is deze afhankelijkheid in het belang van zowel de overheid als de fossiele brandstof
sector , hetgeen ons naar de vierde en laatste institutionele barrière voert : kortzichtigheid !
15
Kortzichtigheid is de betrekkelijke dominantie van korte termijn doelen t.o.v. lange termijn
doelen ( Stokman , 2009) . Zowel de belangen van de overheid als die van de
oliemaatschappijen zijn sterk verbonden met korte termijn succes. Politici hechten sterk aan
economische groei, omdat economische groei vaak als een noodzakelijke voorwaarde wordt
gezien om herkozen te worden. Volgens Stokman ( 2009) geloven politici dat belasting
vrijstellingen voor hernieuwbare energie bronnen, de economische groei vertragen .
Dit hangt samen met de eerste institutionele barrière die we hebben belicht : “het
Nederlandse belasting regime”. Fiscale maatregelen die het gebruik van duurzame bronnen
zoals PPO ondersteunen zouden tot gevolg hebben dat er minder inkomsten van fossiele
brandstoffen binnen komen, en worden dus niet toegepast. Naast politici hechten ook grote
organisaties zoals oliemaatschappijen meer waarde aan het korte termijn succes dan de lange
termijnen. Hun hoogste prioriteit is aandeelhouderswaarde, vaak nog eens versterkt door de
aandeelhouderswaarde aan een bonussysteem te koppelen.
Dit gegeven bindt het inkomen van de directies aan het financiële succes van de onderneming.
Het is daarom niet verwonderlijk dat de kortzichtige uitgangspunten van de combinatie van
overheids- en oliemaatschappijen leiden tot het overmatig gebruik van schaarse grondstoffen.
( Stokman , 2009). De beslissing om bijmeng eisen te introduceren in plaats van een
accijnsvrijstelling voor pure biobrandstoffen kan ook worden gerelateerd aan deze
kortzichtige actie. Zo’n maatregel zal noch de grote oliemaatschappijen bedreigen , want zij
zullen geen groot marktaandeel verliezen, noch zou de overheid veel aan inkomsten verliezen
op accijnzen. Immers door het bevorderen van de bijmeng eisen communiceren de overheid
en grote oliemaatschappijen al dat zij bezorgd zijn over het milieu en onze natuurlijke
hulpbronnen.
De bijmeng eisen en accijnsvrijstelling worden echter aangewezen als gelijke maatregelen om
biobrandstoffen te stimuleren ( Fell , 2012) De lange termijn effecten , echter, verschillen
enorm waarbij de meeste politici deze verschillende invalshoeken schijnen te negeren. Deze
kortzichtige standpunten, versterkt door de grote oliemaatschappijen, en geconcentreerd op
aandeelhouderswaarde, belemmeren de ontwikkeling en distributie van alternatieve
biobrandstoffen zoals PPO in Nederland.
6. Discussie en aanbevelingen voor het beleid
Zoals besproken in sectie 3. ,wordt besturen in Nederland gekenmerkt door netwerkbeleid.
Karakteristiek voor dit type van bestuur is dat niet-bestuurlijke spelers die normaal gewoon
bestuurd worden zelf deel worden van het bestuur. ( Hisschemöller et al 2006)
De z.g. Quango’s i .
Die spelers worden dan “geïnstitutionaliseerd”, en resistent tegen innovatieve standpunten en
alternatieve oplossingen. . ( Aberson et. al. 2015). Het resultaat hiervan is dat regeren via
netwerkbeleid vaak bewust onbelangrijk gemaakte standpunten uitsluit, en daarmee
technische innovaties verhinderd. Dit soort bestuur is ook niet erg ondersteunend voor de
ontwikkeling van lokaal geproduceerde biobrandstoffen zoals PPO, daarom stellen wij een
meer ondersteunend bestuursmodel voor.Hisschemöller et al. ( 2006) formuleerde een
bestuursvorm dat in onze optiek als een ideaal bestuursmodel kan dienen voor energie
transities.
Dit : “ Besturen op basis van uitdaging !“ model, wordt gekenmerkt door meerdere aspecten
die de condities verbeteren voor innovatieve technologieën om die te ontwikkelen en te
verspreiden. Het vormt de basis van onze beleidsaanbeveling.
16
In onze opinie zou de overheid de moeilijke taak op zich moeten om de privileges van
gevestigde belangen in te perken. Gevestigde belangen , bijvoorbeeld oliemaatschappijen ,
gebruiken hun voorrangspositie in het bestuurs netwerk om potentiële concurrenten buiten de
deur te houden. Zij doen dit door de ideeën van concurrenten als niet-bruikbaar te
classificeren ,en hun invloed te gebruiken om mede het beleid te vormen.
De regering zou dit moeten onderkennen, en zouden de naar de achtergrond gedrongen visies
toegang moeten geven tot de besluitvorming , om hen daarmee tenminste de gelegenheid te
geven om gehoord te worden.
In het geval van PPO, zijn de media en besluitvorming spelers zoals Shell geconsulteerd ,
maar niet de mensen van de PPO sector.
De maatschappelijke en politieke discussies overheersten het beleidsvorming proces, terwijl
deskundigen zoals Hein Aberson geen gelegenheid kregen om de werkelijke feiten en cijfers
te laten zien. ( Aberson persoonlijk gesprek ,28-01-2015).
Omdat dominante thema’s via communicatie macht uitoefenen, kan generaliseren veel schade
veroorzaken. Het categoriseren van biobrandstoffen in eerste en tweede generatie beperkt de
ontwikkeling en distributie van PPO, zelfs als het potentiële mogelijkheden biedt.
Om objectieve en legitieme discussies te realiseren is het essentieel dat wetenschappelijke
studies die onderzoek doen naar innovatieve technologieën toegang hebben tot een breed
scala van belanghebbenden, inclusief met name diegenen die praktische kennis en ervaring
hebben. Publicaties hebben de mogelijkheid om maatschappelijk-economische spelers, visies
en voorkeuren te veranderen, en moeten daarom allesomvattend zijn. ( Palmer, 2014).
Naast het verschaffen van een waarheidsgetrouwe beleidsbijdrage, moeten bestaande regels,
die op de transportbrandstoffen markt de concurrentie belemmeren, op de korrel worden
genomen.
Een voorbeeld van een dergelijke maatregel is de bijmengregeling.
Deze verplichte bijmengregeling verschaft de oliemaatschappijen de gelegenheid om de
dienst uit te maken: zij beslissen immers waar ze de biobrandstoffen zullen kopen voor hun
bijmenging, en behouden daarmee hun dominante positie in het beleidsproces.
Het feit dat het toepassen van deze maatregel werd gebruikt, als argument om de
accijnsvrijstelling voor een aantal kleine PPO producenten af te schaffen , toont duidelijk aan
dat een gelijk speelveld geen prioriteit had voor de Nederlandse regering.
Om technologische innovaties te ondersteunen , adviseren wij de beleidsmakers en
Nederlandse politici die deel uit maken van het beleidsmakingsproces zich ook te
concentreren op het feit dat er recht wordt gedaan aan “het gelijke speelveld principe”!
Het staat buiten kijf dat het scheppen van niche markten heel belangrijk is als men innovaties
wil ondersteunen.
De Nederlandse regering dient daarom aan deze ontwikkeling bij te dragen en te faciliteren.
Tot vandaag aan de dag heeft PPO geen eerlijke kans gekregen om zich verder te kunnen
ontwikkelen en verspreiden, omdat de noodzakelijke maatschappelijk-economische
voorwaarden hiervoor ontbraken.
Wij adviseren de Nederlandse regering om voor PPO de accijnsvrijstelling weer in te voeren
om daarmee de ontwikkeling en distributie van deze duurzame biobrandstof te faciliteren.
Het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken is het leidende ministerie als het gaat om
het energie beleid.;
17
Zij beslissen welke projecten financieel ondersteund worden en mede met het Ministerie van
Financiën besluiten zij over accijnstarieven. Voor beide ministeries is de eerste doelstelling
de economische groei, in plaats van ons leefklimaat. Zelfs als zou deze aandacht voor
economische groei ons voor de korte termijn welvarender maken, het limiteert daarmee de
kansen voor toekomstige generaties. Daarom hebben we belastingmaatregelen nodig die
duurzame bronnen zoals PPO ondersteunen, en die leiden naar een vermindering van het
gebruik van fossiele brandstoffen. Grote oliemaatschappijen zullen dan ook verder
aangespoord worden om zich te concentreren op duurzame technologieën.
Niet allen PPO , maar ook vele andere duurzame energiebronnen kunnen op een decentrale
wijze worden ingezet, hetgeen ons minder afhankelijk maakt van de olieproducerende landen,
terwijl we daarmee terzelfder tijd onze eigen economie stimuleren.
7.Conclusie
Vastgesteld kan worden dat talrijke , complexe en met elkaar verbonden factoren de
ontwikkeling en uitbreiding van innovaties beïnvloeden.
Deze rapportage heeft de positie van PPO als een alternatieve brandstof in de Nederlandse
energie sector geanalyseerd . Met daarbij een inkijk op de belemmeringen die PPO tegenkomt
om een integraal onderdeel te worden van het Nederlandse energie palet.
Vanuit het oogpunt van transitiebeleid , wordt breed erkent dat Nederland haar manier van
het opwekken en gebruiken van energie moet wijzigen.
Echter de Nederlandse regering faciliteert geen innovaties, die per definitie nodig zijn om een
verandering tot stand te brengen. Men had dit op een manier kunnen doen door het scheppen
van niches aan te moedigen, hetgeen PPO zou hebben beschermd tegen heersende structuren.
Grote oliemaatschappijen zoals Shell en de Nederlandse regering vormen invloedrijke
onderdelen van “het landschap”. De verandering van dit landschap en ook de huidige energie
structuur, zou mogelijkheden moeten toestaan om innovaties te ontwikkelen.
Deze studie toont aan dat beide partijen het tegengestelde beogen, d.w.z. het huidige systeem
in stand te houden. Daarom concluderen wij dat zij grote belemmeringen vormen voor de
ontwikkeling en distributie van PPO.
We hebben de overheersende maatschappelijke en politieke thema’s rondom biobrandstoffen
in het algemeen, en PPO in het bijzonder onderzocht.
We kunnen daaruit concluderen en bevestigen , dat in Nederland de verdere ontwikkeling en
distributie van PPO wordt belemmerd.
Door het verleggen van de accenten naar maatschappelijk -ecologische thema’s en daarbij
verwijzend naar stijgende voedselprijzen en de aantasting van het milieu, worden
biobrandstoffen met negatieve bijeffecten geassocieerd.
Ondanks dat lokaal geproduceerde PPO in Nederland hierop niet van toepassing is ,
veroorzaakte het generaliseren van het onderwerp dat deze biobrandstof wordt geassocieerd
met negatieve maatschappelijke en milieu eigenschappen.
Wetenschappers , in de volle breedte, hebben gefaald om allesomvattende studies te
presenteren, waarbij een breed spectrum van belanghebbenden betrokken waren, inclusief
diegenen met praktische kennis
Verder hebben we vier aantal institutionele factoren laten zien die innovatie belemmeren
en waarbij de standpunten van minderheden worden benadeeld.
18
De eerste institutionele factor is het Nederlandse belastingsysteem. De Nederlandse regering
paste geen apart accijnstarief toe , terwijl een accijnsvrijstelling heeft bewezen nodig te zijn,
(en Europees is toegestaan ) , om een markt voor PPO te creëren.
Een volgende institutionele barrière en hiermee direct verbonden is de verplichte
bijmengregeling.
Deze regeling gaf de grote oliemaatschappijen de gelegenheid om de biobrandstoffen zaken
exclusief naar zich toe te trekken, Vervolgens wordt de ontwikkeling en distributie van PPO
belemmerd door de inkapseling en verbinding van systemen op basis van technologische- en
maatschappelijke afhankelijkheidstrajecten.
Dit wordt b.v. weerspiegelt bij automotoren die naast het gebruik van dieselolie op het
gebruik van PPO moeten worden aangepast .
Tenslotte vormen de kortzichtige standpunten van politici en grote oliemaatschappijen een
institutionele barrière, omdat hun blikveld sterk gerelateerd is aan korte termijn successen,
terwijl PPO een typische lange termijn investering is.
Niettemin en alles overziende, zijn lange termijn investeringen zoals deze , de sleutel naar
duurzame energie systemen, die voor de huidige als ook voor de komende generaties welzijn
en welvaart brengen..
i (A quasi-autonomous non-governmental organisation (quango or qango) is an organisation to
which a government has devolved power. In the United Kingdom this term covers different 'arms-
length' government bodies, including "non-departmental public bodies", non-ministerial departments
and executive agencies.)