Psychologie Hfst. 1 - 4

14
Psychologie & sociologie Deel 1 van 3 : Hoofdstuk 1 t/m 4 Ook verkrijgbaar : Deel 2 : Hoofdstuk 5 tot en met 9 Ook verkrijgbaar : Deel 3 : Hoofdstuk 10 tot en met 15 Bronvermelding: Titel: Psychologie & sociologie: Basiscursus Vierde druk Auteur: Ella Wijsman Uitgever: Wolters-Noordhoff ISBN: 90-01-40003-5 Aantal pagina’s boek: 350 Aantal hoofdstukken boek: 15 De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2005 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per e-mail aan [email protected].

Transcript of Psychologie Hfst. 1 - 4

Page 1: Psychologie Hfst. 1 - 4

Psychologie & sociologie

Deel 1 van 3 : Hoofdstuk 1 t/m 4Ook verkrijgbaar : Deel 2 : Hoofdstuk 5 tot en met 9

Ook verkrijgbaar : Deel 3 : Hoofdstuk 10 tot en met 15

Bronvermelding:

Titel: Psychologie & sociologie: BasiscursusVierde drukAuteur: Ella WijsmanUitgever: Wolters-NoordhoffISBN: 90-01-40003-5

Aantal pagina’s boek: 350Aantal hoofdstukken boek: 15

De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Jedient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat welnastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aanhet bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverseverwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.

Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2005 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden.De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragenkan je je wenden per e-mail aan [email protected].

Page 2: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

2

Inhoudsopgave

Deel 1 Psychologie

Hoofdstuk 1 Gedrag en invloeden op gedrag pag.3

Hoofdstuk 2 Persoonlijkheid pag.4

Hoofdstuk 3 Leerprocessen pag.8

Hoofdstuk 4 Motivatie pag.12

Page 3: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

3

Deel 1 PsychologieHoofdstuk 1 Gedrag en invloeden op gedrag

1.1. Definitie van gedragGedrag bestaat uit waarneembare handelingen. We kennen ook ‘innerlijk gedrag’, zoalsgevoelens, emoties, geneigdheden tot handelen. We rekenen deze zaken ook tot gedrag.Gedrag bestaat dus uit waarneembare handelingen en innerlijke activiteit die kan leiden totwaarneembare handelingen.Een klassieke en centrale discussie in de gedragswetenschappen is die over de vraag of gedragaangeboren of aangeleerd is, de zogenaamde ‘nature versus nurture-discussie’.In de jaren ’70 was men sterk overtuigd dat gedrag aangeleerd kon worden, tegenwoordig(vanaf 2000) is die visie aan erosie onderhevig; gedrag, zo blijkt uit o.a. genetisch onderzoek,is vaak een gevolg van aangeboren eigenschappen.

1.2. Invloeden op gedragDe belangrijkste invloeden op het menselijk gedrag zijn:

- Sociale factoren; hier gaat het om je sociale omgeving; bijvoorbeeld de werksituatiewaarin je verkeert maar ook de primaire groepen: het gezin, je vriendengroep, etc.Mensen stemmen hun gedrag af op anderen, dit noemen we het imitatiemodel.

- Culturele en spirituele factoren; je gedrag wordt ook beïnvloed door de(cultuurgebonden) normen en waarden waar je mee opgroeit, de zaken die daarincentraal staan. We kennen leitkultur (hoofdcultuur) en subculturen, deze zijn op lagerniveau; bijvoorbeeld de omgangsvormen en opvattingen in een bepaalde beroepsgroepwaar je toe behoort. Bij spirituele factoren gaat het om je opvattingen over een hogeredimensie, geloof je in God of iets hogers, etc.

- Psychische factoren; hier gaat het om zelfbeleving (hoe je over jezelf oordeelt),persoonlijkheidskenmerken, het zelfbeeld en de levensfase waarin je verkeert.

- Fysieke factoren; als je bijvoorbeeld honger hebt of het is erg warm, dan ben jeprikkelbaarder, dit beïnvloedt dus je gedrag.

- Fysische en geografische factoren; fysische factoren zijn het klimaat en het weer; opeen zonnige dag ben je meestal vrolijker maar als het erg warm is ook prikkelbaarder.Verschillende invloeden kunnen ook tegelijkertijd op je gedrag inwerken. Zie ookcasus 1.1. hfst.1; blz.29; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.Geografischefactoren hangen daar mee samen.

Zie ook figuur 1.1. hfst.1; blz.25; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

Page 4: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

4

Hoofdstuk 2 Persoonlijkheid

2.1.Het begrip persoonlijkheidIn de psychologie wordt met persoonlijkheid datgene bedoeld dat een persoon onderscheidtvan een ander; wat diegene uniek maakt.We zien de persoonlijkheid als een tamelijk stabiel en consistent geheel; een bepaalde maniervan doen, denken, voelen en geneigdheid tot handelen.Gedrag en persoonlijkheid zijn sterk met elkaar verbonden; gedrag is immers de zichtbarecomponent van de persoonlijkheid. Sommige mensen reageren kalm op situaties, anderen zijnmeer opvliegend.We spreken ook wel over temperament (sinds de jaren ’20) of iemands karakter. Veeleigenschappen ontstaan door interactie met de sociale omgeving, anderen zijn aangeboren.

2.2.PersoonlijkheidstheorieënAl sinds het ontstaan van de Griekse filosofie wordt nagedacht over karakter enpersoonlijkheid. Men legde bijvoorbeeld verbanden tussen de elementen (water, aarde, vuur,lucht) en karakter.Met de opkomst van de sociale wetenschappen, begin 20e eeuw, kwam daar een heel aantaltheorieën bij.

Page 5: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

5

2.2.1. PsychoanalyseSigmund Freud stond aan de basis van de psychoanalyse. Volgens Freud bestaat depersoonlijkheid uit drie elementen:

1. Het id; dit is een aangeboren ‘vat vol driften’, de mens wordt als primair reagerendwezen geboren. Een kind wordt gedreven door basisdriften zoals behoefte aan voedselen seksuele lusten. Lust wordt eerst beleeft via de mond (orale fase) daarna door hetspelen met ontlasting (anale fase) en daarna door het spelen met geslachtsorganen(fallische fase).

2. Het ego; door het omgaan met ouders leert een kind zijn id onder controle te krijgen,er ontwikkelt zich een ego, dat als regulerend, centraal bestuursorgaan, optreedt tegende driften. Het ego houdt je dus ‘binnen de perken’. Het stemt je af op de (wenselijke)werkelijkheid.

3. Het superego; dit is de ‘innerlijke stem’, het geweten. Het helpt het ego bij hetreguleren van gedrag

Zie ook figuur 2.1. hfst.2; blz.37; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.Sigmund Freud ziet de mens als een conflictwezen die voortdurend kampt met allerleitegenstrijdige krachten die met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. Wekennen ook het zogenaamde oedipuscomplex; dit is de situatie waarin het jongetje met zijnmoeder wil trouwen; dit komt voort uit het id. Natuurlijk is dit niet haalbaar, daarom zal hetjongetje zijn vader als rolmodel nemen om zich te oefenen in mannelijk gedrag. Devrouwelijk variant van het oedipuscomplex is het elektracomplex.We zagen al de orale, anale en fallische fase. Volgens Freud komt daarna de latente fase,waarin de seksuele gevoelens een tijdje ‘ondergronds’ gaan; ze zijn niet manifest (zichtbaar)maar latent (onder de oppervlakte). Later wordt e.e.a. weer zichtbaar in de genitale fase.Een ander centraal thema in het werk van Freud is het onderbewustzijn van de mens. Hijbeschouwde het bewustzijn van de mens als ‘het topje van de ijsberg’, wijzend op de dingendie mensen dromen. Mensen zijn in hun slaap bezig met dingen. Ook het bestaan van dezogenaamde fehlleistung is hier een bewijs van; het is een verspreking over iets waar je veelmee bezig bent; de Freudiaanse verspreking. Je spreekt bijvoorbeeld per ongeluk eenklasgenoot aan met de naam van je geliefde.Inmiddels zijn vele wetenschappers aan het werk gegaan met de theorie van Freud, zoals Jung(zie intermezzo 2.2. hfst.2; blz.40; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman) en Kosawa diejuist beschreef hoe het jongetje haat ontwikkelde jegens zijn moeder in plaats van liefde.We kennen ook de neofreudianen die meer de nadruk leggen op het belang van socialisatie inplaats van vastliggende persoonlijkheidskenmerken. Zij beschreven 5 fasen in deontwikkeling van het kind:

1. vertrouwen versus wantrouwen2. zelfstandigheid versus schaamte en twijfel3. initiatief versus schuldgevoel4. vlijt versus minderwaardigheid5. identiteit versus rolverwarring

Verder onderscheiden de neofreudianen het zoeken van intimiteit (twintigers), de fase vangenerativiteit (middenvolwassenheid) waarin men kinderen krijgt en deze opvoedt en de fasevan wijsheid.

Page 6: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

6

Een ander belangrijk element in de psychoanalytische theorieën is het bestaan vanafweermechanismen; dit zijn (grotendeels) onbewuste acties die iemand onderneemt om pijn,te grote spanning of emoties te weren. Manieren om dat te doen zijn:

- Overdekking; tegenovergesteld gedrag vertonen, bijvoorbeeld heel vrolijk doen als jeverdrietig zou moeten zijn

- Projectie; de gevoelens projecteren op iets anders of anderen- Rationalisatie; het wegpraten van emoties door ze verstandelijk te benaderen- Regressie; terugvallen in kinderlijk gedrag- Verdringing; ontkennen van een probleem, wegpoetsen van problemen- Verplaatsing; problemen voor je uitschuiven of aan de kant zetten- Vluchten; de waarheid niet onder ogen willen zien en er voor wegrennen.

2.2.2. Trekkentheorie (trait-theory)Trekken zijn de bouwstenen van de persoonlijkheid; de trekkentheorie is een Amerikaansetheorie. Allport (1937) was de eerste die het over persoonlijkheidstrekken had.De hoofdelementen van de trekkenbenadering zijn extraversie (outgoing, gericht op interactiemet de buitenwereld) versus introversie (ingetogen of teruggetrokken, in zichzelf gekeerd) enneurotisch en stabiel. Zie ook tabel 2.1. hfst.2; blz.46; Psychologie & Sociologie; EllaWijsman.De mens kan volgens een andere versie van de trekkentheorie ook wel beschreven worden aande hand van vijf persoonlijkheidskenmerken; de ‘Big Five’. In het Big Five-model staan vijfdimensies van de persoonlijkheid centraal:

1. Aardig –vriendelijkheid2. Nuchter –emotioneel stabiel3. Extravert –expressief zijn, omgang zoeken met anderen4. Consciëntieus –zorgvuldigheid, verantwoordelijkheidsgevoel, etc.5. Open –openstaan voor nieuwe ideeën, ervaringen, creativiteit, etc.

2.2.3. BehaviorismeDe aanhangers van het behaviorisme wijzen het belang van de persoonlijkheid af en wijzenjuist een andere kant op: het gedrag, de verklaring en beïnvloeding daarvan zijn vandoorslaggevend belang voor het begrijpen van de mens. Ze wijzen erop dat het niet klopt datje bepaalde persoonlijkheidskenmerken aan mensen toewijst op basis van gedrag.bijvoorbeeld: iemand is muzikaal omdat hij goed piano kan spelen. De behavioristen vindendat een schijnverklaring, omdat je niet kan zien of iemand muzikaal is, maar wel of iemandgoed piano kan spelen. Ze baseren zich dus liever op wat je met het oog kan zien. Debehaviorist is zeer optimistisch over de maakbaarheid van de mens, de beïnvloeding vanzijn/haar gedrag.

2.2.4. Humanistische psychologieMaslow is een wetenschapper van de humanistische school. Deze ging er van uit dat mensenniet handelen als wezens die geregeerd worden door driften en onbewust krachten ze kenneneen sterk belang toe aan ratio, redelijkheid, jezelf onder controle hebben, etc. Dehumanistische psycholoog kijkt naar basisbehoeften die de verklaring vormen voor gedrag engeloofd in maakbaarheid van gedrag. Humanisten denken dus positief over de mensen enzijn/haar mogelijkheden.

2.3.Socialisatie en persoonlijkheidsontwikkelingSocialisatie begint bij de geboorte; het gaat om het aanleren van gedrag maar ook manierenvan denken en voelen.

Page 7: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

7

2.3.1. Definitie en beschrijving socialisatieprocesHet socialisatieproces is het beste te omschrijven als het overnemen en internaliseren vanopvattingen en normen van mensen in een bepaalde cultuur.Het internaliseren is het ‘je eigen maken’ van bepaalde ‘dingen’ zoals meningen, feiten,gedrag, etc.Socialisatoren zijn mensen die zorgen voor socialisatie; de beïnvloeden de ander. Dat zijn inhet begin vooral de ouders, iets later ook broers en zussen, meesters en juffen, vriendjes envriendinnen of je werkgever bij een bijbaantje.Imitatie is een basismechanisme dat een rol speelt bij socialisatie; het gaat hier om hetovernemen van gedrag van de ander; meestal de ouders. Bijvoorbeeld de lippen tuiten,bepaalde gebaren maken, etc.Ook identificatie, het (al dan niet bewust) nemen van de ander als voorbeeld, rolmodel, speelteen rol. Hier is sprake van een sterke psychische band, terwijl imitatie meer biologischbepaald is.

2.3.2. Socialisatie van jongens en meisjesEen van de belangrijkste sociale rollen is die van man of vrouw. Dat wordt al vroegaangeleerd. Kleine meisjes doen ‘grote meisjes’ (moeders, zussen) na wanneer die zichopmaken. Jongens doen stoer en trappen net als papa tegen een bal en mogen niet huilen.Voor mannen is zelfstandigheid een centraal thema in de socialisatie; het afbakenen van deegogrenzen, datgene wat hen onderscheidt van anderen. Voor vrouwen staat verbondenheidveel centraler; zij hoeven zich minder nadrukkelijk los te maken van anderen maar zoekenjuist binding. Natuurlijk kunnen meisjes ook trekken van vaders overnemen en vice versavoor de jongens.

Page 8: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

8

Hoofdstuk 3 Leerprocessen

3.1.Leren en verschillende vormen van lerenLeren is een verandering in iemand gedrag of capaciteiten om bepaald gedrag te vertonen, wathet gevolg is van ervaringen in soortgelijke situaties, welke niet te verklaren zijn doornatuurlijke instincten of reflexen, rijpheid of tijdelijk toestanden (vermoeidheid engewenning).Als je bijvoorbeeld een auto-ongeluk krijgt zal je lichaam (je autonome zenuwstelsel)voorrang verlenen aan je primaire lichaamsfuncties (longen, hart, hersenen) en andere functies(lopen, zien, etc.) uitschakelen. Dat kan je niet leren, maar je lichaam doet het.Er is groot verschil tussen wat mensen kunnen leren. De een is goed in motorischevaardigheden (beheersing van het eigen lichaam) en kan dus goed sporten of ballet dansen.Sommige mensen zijn goed in sociale (omgaan met anderen, aanvoelen van situaties) ofintellectuele vaardigheden (dingen onthouden, abstract denken, verbanden zien).

3.2.IntelligentieIntelligente mensen vallen op doordat ze snel een probleem kunnen doorzien en oplossen.Maar er zijn meer vormen van intelligentie dan alleen cognitieve capaciteit. We zien devolgende vormen van intelligentie:

- ruimtelijke- logisch-mathematische- verbale- muzikale- emotionele- introspectieve (zelfinzicht)- lichamelijk-kinetische

Er zijn tal van verschillende testen op de markt waarmee intelligentie gemeten kan worden.Een veel voorkomende test is de CITO-toets waarmee de intelligentie van kinderen in groep 8van de basisschool getest wordt. Hier test men bijvoorbeeld rekenvaardigheid, ruimtelijkinzicht, etc. Zie ook intermezzo 3.1. en figuur 3.1. hfst.3; blz.60-61; Psychologie &Sociologie; Ella Wijsman.Andere indelingen van intelligentie zijn bijvoorbeeld die in analytische, praktische encreatieve intelligentie (Sternberg).

3.3.Emotionele intelligentieAndere mensen begrijpen en verstandig handelen in sociale situaties wordt beschreven alssociale intelligentie. Het begrip is beschreven in de test van Derksen (1998) waarin 5componenten van emotionele intelligentie onderscheiden worden:

1. Algemene stemming; optimisme en pessimisme en de mate van gelukservaring.2. Stressmanagement; het vermogen om jezelf te redden in het dagelijkse leven.3. Adaptie; het vermogen om je aan te passen, problemen op te lossen, flexibiliteit.4. Interpersoonlijke intelligentie; inlevingsvermogen, sociale verantwoordelijkheid en

omgang met relaties.5. Intrapersoonlijke intelligentie; zelfrespect, zelfbewustzijn, onafhankelijkheid,

zelfontplooiing, assertiviteit.

3.4.LeertheorieënIn de psychologie was leren lange tijd een van de centrale thema’s. De diversewetenschappelijke inzichten zijn globaal in te delen in een behavioristische en een cognitieve

Page 9: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

9

school. De behavioristen richten zich met name op eenvoudige leerprocessen zoalsconditionering. Dat is het aan- of afleren van gedrag middels belonen of straffen.De cognitieve psychologen richten zich niet zozeer op gedrag (waarneembaar) maar op dementale processen e.d. (onzichtbaar) die ten grondslag liggen aan het gedrag. Ze wijzen op hetfeit dat het begrijpen van bijvoorbeeld een complexe sociale situatie niet kan wordenverklaard middels de begrippen belonen of straffen.

3.4.1. Klassiek conditionerenEen van de bekendste wetenschappers aan de klassieke conditionering is Pavlov. Hij deed eenexperiment met honden. Elke keer als er een bel ging, kregen de honden eten en begonnen zete kwijlen. Na verloop van tijd begonnen ze als ze de bel hoorden te kwijlen, ook als er geenvoedsel was. De prikkel of stimulus (de bel) brengt een bepaalde reflex (kwijlen) met zichmee. Zie voor het proces van klassiek conditioneren figuur 3.2. hfst.3; blz.66; Psychologie &Sociologie; Ella Wijsman.Wanneer er door middel van conditionering een bepaalde gedraging is ontstaan, bijvoorbeeldwanneer je bang bent voor een grote hond, kan die angst zich uitbreiden naar álle honden. Datnoemen we generalisatie. Het tegenovergesteld hiervan is discriminatie. Je bent bijvoorbeeldwel bang voor de tandarts, maar niet voor de kaakchirurg (niet voor alle mannen in wittejassen die in je mond aan het werk zijn).Aangeleerd gedrag kan ook afzwakken, minder relevant worden, etc. Dat noemen weuitdoving, de prikkel leidt dan op den duur niet langer tot een bepaalde reflex.

3.4.2. Operant conditionerenZoals gezegd kan je min of meer passief leren, maar je kan ook áctief leren. Dat is operanteconditionering. Je ontdekt bijvoorbeeld dat mensen het leuk vinden als je een Amsterdamsaccent nadoet, de mensen lachen om je en dat is natuurlijk leuk. Het proces van operanteconditionering verloopt ook in fasen; zie figuur 3.3. hfst.3; blz.68; Psychologie & Sociologie;Ella Wijsman. Zie voor de verschillen tussen klassiek en operant conditioneren tabel 3.1.hfst.3; blz.69; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

3.4.3. Sociaal lerenSociaal leren is een vorm van leren waarin het zien van een ander, een model ofmodelsituatie, het gedrag doet aanleren. We hebben het dan ook wel over model-leren. Hier isin feite sprake van imitatie.

3.4.4. Cognitieve leertheorieënDe Duitse gestaltpsychologen waren, anders dan hun behavioristische collega’s uit Amerika,van mening dat leren complexer is dan puur uit het kijken naar stimulus-respons kan wordenafgeleid. Mensen nemen geen afzonderlijke elementen van een situatie waar, maar een situatieals geheel (geheel = gestalt). De mens ziet dus iets en kent dat betekenis aan toe, wat bepaaldwat die persoon doet of laat. De mens combineert gegevens en dit leidt tot inzicht.Een ander inzicht uit de gestaltpsychologie is dat niet voor elk gedrag of alles wat de mensleert beloningen nodig zijn. Centraal in het gedachtegoed staat dat de mens actief metgegevens omgaat door informatie te structureren, ordenen en er betekenis aan toe te kennen.Zie ook intermezzo 3.3. hfst.3; blz.72; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

3.5.Leren en het geheugenHet geheugen neemt bij leren een belangrijke rol in waar veel onderzoek naar gedaan is. Weonderscheiden 3 soorten geheugen:

Page 10: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

10

1. Het langetermijngeheugen; hier wordt informatie opgeslagen die ‘duurzaam’ is, hetis meestal informatie van onbeperkte duur en er is sprake van onbeperkte capaciteit.Informatie kan wel slijten of verdrongen (vervangen) worden door nieuwe informatie.Het LTG is verreweg het grootste hersengebied. Er treedt ook interferentie op; dat zijnverstoringen tussen dingen. Om informatie toegankelijk en bruikbaar te houden is erstructuur nodig; je verzint bijvoorbeeld ezelsbruggetjes of brengt een bepaaldestructuur aan; denk aan het rijtje voorzetsels in het Duits: mit, nach, bei, seit, etc.

2. Het kortetermijngeheugen; dit geheugen houdt informatie maximaal 30 secondenvast en verzend informatie die herhaald wordt naar het langetermijngeheugen. Iemandnoemt bijvoorbeeld zijn telefoonnummer; dat blijft alleen ‘hangen’ als het voor jezelfherhaalt.

3. Het sensorisch register; dit is het gebied in je hersenen waar signalen opgevangenworden maar nog niet verwerkt. Het is bij wijze van spreken een buffer. Je bent aanhet lezen en iemand stelt je een vraag: je antwoord met “wat zeg je?” zonder noggehoord te hebben wat de ander vraagt.

Zie ook intermezzo 3.4. hfst.3; blz.74; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.Het geheugen is echter niet zo betrouwbaar als mensen vaak denken. Informatie kanbijvoorbeeld onjuist waargenomen of vervormd worden; bijvoorbeeld informatie die ons nietuitkomt: die niet past bij onze overtuigingen. Mensen zullen een leuke ontmoeting met eenMarokkaan (onbewust) gauw vergeten als dit niet past in het plaatje dat ze van Marokkanenhebben (negatief stereotype beeld).Vervorming treedt ook op andere terreinen op, bijvoorbeeld bij het herinneren van zaken.Mensen kunnen zich door manipulatie dingen herinneren die nooit gebeurd zijn; dit is uitdiverse onderzoeken gebleken. Zie ook casus 3.1. hfst.3; blz.75; Psychologie & Sociologie;Ella Wijsman.

3.6.LeerstijlenDe manier waarop mensen leren verschilt, niet iedereen zal op dezelfde manier informatie totzich nemen of nieuw gedrag leren.Volgens Kolb, ontwikkelaar van de leerstijlentest, moet iemand die leert vier fasen doorlopenom tot een duurzame leerervaring te komen:

1. concreet ervaren van iets2. waarnemen en het overdenken ervan3. vormen van een theorie over het ervarene en waargenomen iets4. experimenteren met de opgedane kennis

Zie ook figuur 3.4. hfst.3; blz.77; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

Bij de vier onderdelen van de leercyclus horen ook vier menstypen; mensen die:- Geneigd zijn tot doen; de doeners. Dit zijn mensen die vrij snel overgaan tot handelen

en dus niet lang observeren, nadenken of theorie vormen. Ze kopen bijvoorbeeld eencomputer en gaan deze installeren. Pas wanneer ze vastgelopen pakken ze dehandleiding.

- Geneigd zijn tot denken; de denkers. Dit zijn mensen die geneigd zijn om veel na tedenken over zaken en zich een theorie te vormen over zaken. Ze hebben dan somsmeer moeite met het nemen van beslissingen of simpelweg doen van iets.

- Geneigd zijn tot observeren; de dromers. Zij worden gekenmerkt door veelcreativiteit en voorstellingsvermogen. Ze denken na maar niet alleen heel rationeel.

Page 11: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

11

- Geneigd zijn tot pragmatisch beslissen; de beslissers; zij willen theorie vooraltoepasbaar maken en zijn gericht op het nut van zaken.

Leerstijl is ook wel te omschrijven een geheel van studentactiviteiten, ideeën over leren enmotieven die iemand op een bepaald tijdstip kenmerkt.Zie ook intermezzo 3.5. hfst.3; blz.79; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

3.7.Leren lerenDe term ‘leren leren’ komt veel voor binnen opleidingen en het gaat hier om de manierwaarop men leert en hoe dat beter kan of hoe men dat überhaupt onder de knie krijgt. Lerenop zichzelf is niet voldoende: men moet ook weten hoe je iets aanpakt. bijvoorbeeld: hoe ga jete werk als je een boek moet leren? Begin je maar gewoon te lezen of ga je eerstdoorbladeren, hier en daar wat lezen, de inleidingen lezen en vorm je jezelf zo eerst eenglobaal beeld waarna je op de details ingaat? De tweede methode is over het algemeennatuurlijk effectiever.Een belangrijk issue bij leren is het begrip zelfsturing; mensen moeten zichzelf leren sturen encontroleren.

3.7.1. ZelfsturingZelfsturing is een complex begrip maar om tot zelfsturing te komen, om het te leren, zijnglobaal 3 (typen) vaardigheden nodig:1. Beoordelen en reflecteren; van de resultaten en het proces zelf, reflectie op het eigen

handelen2. Sturen, observeren en bijsturen; het controleren van je eigen werk en kijken hoe het

beter kan3. Vooruitdenken; het maken van een planning, weten waar je naartoe wilt, etc.

Problemen met zelfregulering kunnen allerhande zijn, denk aan bijvoorbeeldmotivatieproblemen, niet in staat zijn vooruit te denken, ziekte, slechte stemming, etc.

3.7.2. Leren in organisatiesLerende organisaties zijn sinds ruim een decennium een begrip (geïntroduceerd door PeterSenge) omdat men stelt dat organisaties die leren, beter zijn dan anderen en dusconcurrentievoordeel hebben.Men maakt ook wel onderscheid tussen expliciete kennis zoals die in een bedrijf aanwezig isop papier, in procedures, in een kenniscentrum en ervaringskennis zoals die in de hoofden vande individuele personeelsleden aanwezig is. Het verdient de aanbeveling deze kennis teexternaliseren, op papier te zetten.Belangrijk bij het vormen van een lerende organisatie zijn de aanwezigheid van een visie eninspirerend leiderschap, flexibiliteit in denken en doen, bereidheid tot risico, openstaan voorkritiek en tolerantie voor elkaars fouten.Er bestaan dikwijls veel weerstanden tegen veranderingen, zoals ook bij het vormgeven vaneen lerende organisatie; mensen zijn bijvoorbeeld bang voor veranderingen of willen er nietaan omdat hun positie op de tocht komt te staan.Om e.e.a. te doorbreken is inspirerend leiderschap, iemand met visie en duidelijk opvattingendie als rolmodel kan fungeren, van groot belang. Ook moet er vertrouwen zijn en mensenmoeten juist gemotiveerd worden. Hier gaan we in het volgende hoofdstuk nader op in.

Page 12: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

12

Hoofdstuk 4 Motivatie

4.1.De relatie tussen motivatie en gedragHet woord motivatie komt van het Latijnse motio en dat betekent ‘beweging’. Bij motivatiegaat het dus om het in beweging zetten van mensen of beter nog, het bewegen van mensen inneutrale zin. We omschrijven motivatie dan ook wel als het geheel van beweegredenen ofmotieven dat iemand op een zeker moment heeft.Het is niet makkelijk om te achterhalen waar iemands motivatie precies vandaan komt.Dezelfde motivatie bij één persoon kan in verschillende situaties tot verschillend gedragleiden; en zo zijn er nog tal van combinaties mogelijk die er op duiden dat motivatiecomplexe materie is.

4.2.Motivatie en emotieEmoties kunnen ook gezien worden als drijfveren; het zijn fysieke en geestelijke reacties diehet gevolg zijn van interne of externe stimuli die als goed of slecht voor het belang van debetreffende persoon gelden. Emoties kunnen krachtige drijfveren zijn.Interne prikkels zijn bijvoorbeeld honger, dorst, vermoeidheid; externe prikkels zijn hitte,brand, mooie mensen (seksuele prikkel), etc.Lichamelijke reacties kunnen bijvoorbeeld blozen, huilen of een vertrokken gezicht zijn maarook productie van hormonen of adrenaline. Geestelijke reacties zijn bijvoorbeeld een gevoelvan neerslachtigheid, boosheid of geluk.In de emotietheorie wordt ook wel onderscheid gemaakt in de componenten van emoties:

1. Subjectieve component; het bewust voelen van de emotie.2. Fysiologische component; veranderingen die optreden binnen het lichaam.3. Gedragscomponent; verandering in concreet waarneembaar gedrag.4. Cognitieve component; verandering in het denken over iets of de waarneming ervan.

Zie ook casus 4.1. hfst.4; blz.93; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

4.3.MotivatietheorieënEr is een heel aantal theorieën die een antwoord geven of proberen te geven op de vraag watmensen drijft. We zullen nu een aantal (typen) van die theorieën behandelen.

4.3.1. Motivatie door interne krachtenMensen reageren vrij stabiel of consistent op bepaalde situaties. We kennen introverte enextraverte mensen; mensen die meer in zichzelf gekeerd zijn of juist heel outgoing zijn. Inwelke situatie zij ook terechtkomen, zij zullen altijd op hun extraverte dan wel introvertemanier reageren.Maslow ontwierp de behoeftepiramide waarbij hij verschillende niveaus van behoeftesvaststelde. Dit zijn, van laag naar hoog:

1. fysieke behoeften2. behoefte aan veiligheid3. sociale behoeften4. behoefte aan waardering5. zelfontplooiing

Maslow’s theorie verklaart motivatie van mensen door te wijzen op intrinsieke behoeften.Wanneer mensen tekort komen, een bepaalde behoefte niet vervuld zien, komen zij in actievolgens Maslow. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een medewerker toe is aan het dragenvan meer verantwoordelijkheid, de leider kan hier dan op inspelen.

Page 13: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

13

Beloningen zijn een andere vorm van motivatie; het gaat hier om een extrinsiekmotivatiemiddel, iets dat ‘van buiten komt’ in tegenstelling tot bijvoorbeeld het bieden vaninteressant werk, iets dat de werknemer ‘van binnenuit’ motiveert. Zie ook figuur 4.1. hfst.4;blz.95; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

4.3.2. Motivatie door externe krachtenMotivatie kan ook van buitenaf komen; beloningen en straffen zijn de belangrijkste elementenhierin.

4.3.3. Motivatie door combinatie van interne en externe krachtenWe kennen ook de interactiebenadering die stelt dat motivatie afhangt van interactie tussenpersoon en omgeving, van de omstandigheden dus.We zien hierin het begrip gedragsintentie; de neiging tot handelen en de tendentie (wat hetiemand oplevert). Ook stimuli worden verschillend waargenomen. Zie ook figuur 4.2. hfst.4;blz.99; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.Een andere theorie is de waardeverwachtingstheorie die stelt dat mensen voor ze iets doengaan afwegen wat het hun oplevert (naar verwachting) en wat ze daar voor in moeten leveren.Zie ook figuur 4.3. hfst.4; blz.101; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.Een andere theorie die motivatie beschrijft is de attributietheorie. Dit gaat over hettoeschrijven van gedrag. Bij causale attributie gaan mensen nadenken over het gedrag vananderen en zichzelf en proberen oorzaak en gevolg aan te wijzen. Dat doen mensen niet altijd.

Page 14: Psychologie Hfst. 1 - 4

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

14

Maar als ze het wel doen, en serieus en actief, dan is er sprake van causale attributie. Hierbijkunnen de attributies onderscheiden worden naar intern/extern en stabiel/instabiel. Dit levertvier combinaties op:

1. intern en stabiel2. intern en instabiel3. extern en stabiel4. extern en instabiel

Zie ook tabel 4.1. hfst.4; blz.101; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

4.4.PrestatiemotivatiePresteren is in onze cultuur van groot belang. Bij de theorie van de prestatiemotivatie gaat hetom de drijfveer om te presteren. Om iets te kunnen doen moet je jezelf a.h.w. opladen. Hierbijkan positieve faalangst optreden waarbij je spanning ervoor zorgt dat je beter presteert. Detegenhanger hiervan is negatieve faalangst waarbij de spanning je belemmert om de taak goeduit te voeren. Een Nederlandse onderzoeker heeft de prestatie motivatie test ontwikkeld, ziehiervoor intermezzo 4.3. hfst.4; blz.103; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.We kennen ook ‘vrees voor succes’, dat is een situatie waarbij men bang is voor de negatievebijeffecten van succes; mannen blijken hier in 10% van de gevallen last van te hebben,vrouwen in 65% van de gevallen. Hier moet echter wel bij aangemerkt worden dat vrees voorsucces ook vaak samenhangt met het betreffende beroep; sommige typische mannenberoepen(zoals vroeger arts) leiden tot meer vrees bij vrouwen dan bij mannen.We zien hier dus ook sekse-stereotypering; het ontstaan van bepaalde rollen voor vrouwen enmannen.