Prijsvork tussen teler en consument

46
Prijsvork tussen teler en consument 1 Prijsvork tussen teler en consument september 2003 Pieter Gabriëls, Jonathan Platteau, Vincent Samborski Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Land- en Tuinbouw (ALT), Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouw, Leuvenseplein 4, 1000 Brussel.

Transcript of Prijsvork tussen teler en consument

Page 1: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 1

Prijsvork tussen teler en consument

september 2003 Pieter Gabriëls, Jonathan Platteau, Vincent Samborski Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Land- en Tuinbouw (ALT), Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouw, Leuvenseplein 4, 1000 Brussel.

Page 2: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 2

Prijsvork tussen teler en consument Pieter Gabriels, Jonathan Platteau, Vincent Samborski Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouw (VOLT), 2003 Studie 46 blz Vlaams minister Ludo Sannen, bevoegd voor Landbouw, Leefmilieu en Ontwikkelingssamenwerking heeft VOLT de opdracht gegeven, een verkennende studie naar de ontwikkeling van prijsvorken uit te voeren in samenwerking met het CLE en ALB. De studie onderzoekt de evolutie van de prijsvorken tussen teler en consument voor een aantal landbouwproducten die in de keten tussen producent en consument weinig verwerking ondergaan. De studie heeft ook tot doel een aantal instrumenten aan te geven die de overheid kan hanteren om, waar nodig, de positie van de producent bij het tot stand komen van prijsvorken te verbeteren. In de voorliggende studie wordt op basis van deze gegevens en de prijzen aan producent en consument een grafisch een beeld gegeven van de ontwikkeling van de consumentenprijzen ten opzichte van de producentenprijzen. Op basis van de studie van de Vakgroep voor Landbouweconomie (Ameloot N. e.a.) “Integrale Ketenprijsvorming in de Biologische Landbouw” wordt in de studie een overzicht gegeven van de toegevoegde waarde ten opzichte van de toegevoegde kosten in de verschillende schakels van de keten voor aardappelen, bloemkool, melk, kaas en rundvlees. Bestellingen : Administratie Land- en Tuinbouw Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouw (VOLT) Leuvenseplein 4, 7de verdieping 1000 Brussel Tel : 02/553.63.46 Fax : 02/553.63.50 E-mail : [email protected] Website : http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/wieiswie/volt.html Beschikbaarheid :

Op bestelling bij VOLT Downloadbaar in PDF-formaat

Vermenigvuldiging of overname van gegevens zijn toegestaan mits expliciete bronvermelding. © Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Page 3: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 3

1. Inhoudstafel

1. INHOUDSTAFEL 3

2. INLEIDING 4

3. CLE-GEGEVENS EN PRIJSVORK 5 3.1 PRIJSEVOLUTIE VOOR ENKELE LANDBOUWPRODUCTEN 6 3.2 PRIJSEVOLUTIE VAN BROOD TEN OPZICHTE VAN TARWE 7 3.3 PRIJSEVOLUTIE VAN VLEES TEN OPZICHTE VAN VEE 8 3.4 PRIJSEVOLUTIE VAN GESTERILISEERDE MELK TEN OPZICHTE VAN MELK 10 3.5 PRIJSEVOLUTIE VAN GOUDA KAAS TEN OPZICHTE VAN MELK 12 3.6 PRIJSEVOLUTIE VAN EIEREN AAN DE CONSUMENT TEN OPZICHTE VAN DE PRODUCENT 13 3.7 CONCLUSIES 14

4. INTEGRALE KETENPRIJSVORMING 15 4.1 PRIJSOPBOUW BIJ AARDAPPELEN 15 4.2 PRIJSOPBOUW BIJ MELK EN ZUIVEL 20 4.3 PRIJSVORMING BIJ GOUDA KAAS 24 4.4 PRIJSVORMING BIJ RUNDSVLEES 25 4.5 CONCLUSIE 27

5. VERGELIJKING MET NEDERLAND 28 5.1 PRIJZEN EN PRIJSOPBOUW IN DE AGROKOLOM 28 5.2 MACHT EN PRIJSVORMING IN DE AGROFOODKETENS, LEI DEN HAAG, FEBRUARI 2003 30

6. INSTRUMENTEN 33 6.1 ALGEMEEN 33 6.2 ERVARING MET DUBBELE PRIJSAANDUIDING IN FRANKRIJK 34 6.3 BRAINSTORMING 36

7. CONCLUSIES 38

8. LITERATUURLIJST 40

BIJLAGE 1. RAMING VAN DE WINSTMARGE VOOR DE SECTOR GROENTEN 41 INTERPRETATIE GEGEVENS NBB 41 CIJFERS 2000/2001 43

BIJLAGE 2:LIJST MET FIGUREN 45

BIJLAGE 3 : LIJST MET TABELLEN 46

Page 4: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 4

2. Inleiding

Vlaams minister Ludo Sannen, bevoegd voor Landbouw, Leefmilieu en Ontwikkelingssamenwerking heeft VOLT de opdracht gegeven, een verkennende studie naar de ontwikkeling van prijsvorken uit te voeren in samenwerking met CLE en ALB. De studie onderzoekt de evolutie van de prijsvorken tussen teler en consument voor een aantal landbouwproducten in Vlaanderen die in de keten tussen producent en consument weinig verwerking ondergaan. De studie heeft ook tot doel een aantal instrumenten aan te geven die de overheid kan hanteren om, waar nodig, de positie van de producent bij het tot stand komen van prijsvorken te verbeteren. Via een quick-scan van bestaand onderzoek en informatie aangeleverd door de landbouwraden uit Den Haag en Parijs wordt het onderzoek verbreed. Om prijsvorken voor verschillende marktkanalen (winkel, grootwarenhuis,…) in beeld te brengen wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de studie “Integrale Ketenprijsvorming in de Biologische Landbouw”, gegevens van het CLE en de Nationale Bank van België en gegevens ter beschikking gesteld door de FOD economie, KMO, middenstand en energie. De tijdreeksen van CLE hebben betrekking op de prijsopname die ook gebruikt wordt voor de indexberekening. Deze opdracht liep tot 2001. In de voorliggende studie wordt in punt 3 op basis van deze gegevens en de prijzen aan producent en consument een beeld gegeven van de ontwikkeling van de consumentenprijzen ten opzichte van de producentenprijzen. Dit gebeurt zowel voor de globale uitgaven voor voeding als specifiek voor een zevental producten namelijk:

• tarwe / brood • dikbilstieren / rosbief • halfvette varkens / varkensribben • melk / gesteriliseerde melk • melk / boter • melk / Gouda • eieren

In punt 4 wordt op basis van de studie van de Vakgroep voor Landbouweconomie (Ameloot N. e.a.) “Integrale Ketenprijsvorming in de Biologische Landbouw” een overzicht gegeven van de toegevoegde waarde ten opzichte van de toegevoegde kosten in de verschillende schakels van de keten voor aardappelen, bloemkool, melk, kaas en rundvlees. Hierbij wordt aandacht besteed aan het traject producent tot consument via (natuurvoedings-) winkel en grootdistributie. In bijlage 1 worden op basis van de boekhoudkundige cijfers van de bedrijven die hun balans moeten overmaken aan de Nationale Bank van België (NBB) de marges in de keten van de groentesector besproken. Elk BTW-plichtig bedrijf is verplicht om jaarlijks zijn jaarrekening neer te leggen op de Nationale Bank (NBB). Op basis van die cijfers werd de bruto en de netto winstmarge bepaald. De gegevens van de producenten (glastuinbouw) worden slechts beperkt weergegeven in de cijfers van de NBB. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de boekhoudingen van de groentebedrijven aangesloten bij het CLE boekhoudnet. Een samenvatting van Nederlands onderzoek naar “Prijzen en prijsopbouw in de agrokolom” en “Macht en prijsvorming in de agrofoodketens” komt samen met een verslag van de Franse ervaringen met de dubbele prijsaanduiding aan bod in punt 5 gevolgd door een inventarisatie van mogelijke instrumenten om de prijsvorken te beïnvloeden op de verschillende niveaus in punt 6. De conclusies van de studie worden weergegeven in punt 7.

Page 5: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 5

3. CLE-gegevens en prijsvork

Het CLE heeft in het verleden voor een aantal consumenten- en landbouwproducten prijsstatistieken verzameld en prijsindexen berekend. Deze indexen geven de relatieve evolutie van de consumentenprijs ten opzichte van de producentenprijs weer. Hierbij dient opgemerkt dat de consumentenprijs ook slaat op de geïmporteerde producten terwijl voor producentenproducten als “halfvette varkens” de producentenprijs mede bepaald wordt door de exportmarkten dan door de binnenlandse grootdistributie. De indexen werden tot en met 2001 door het CLE maandelijks berekend op basis van enerzijds de gewogen (gemiddelde) consumptieprijzen en anderzijds de producentenprijzen voor de corresponderende primaire producten. Als voorbeeld wordt de berekening van de index voor stoofvlees ten opzichte van dikbilstieren (referentiejaar X) weergegeven: (1) berekening van de basisprijs van stoofvlees: dit is het gewogen jaargemiddelde voor stoofvlees in jaar X -berekening van de index per maand: vb. index januari= prijs januari van stoofvlees/basisprijs van stoofvlees voor jaar X. -berekening van de index voor jaar Y ten opzichte van referentiejaar X: vb. index jaar Y= gewogen gemiddelde prijs jaar Y stoofvlees/ basisprijs van stoofvlees voor jaar X (2) berekening van de basisprijs van dikbilstieren (gewogen jaargemiddelde van jaar X) -berekening van de index per maand: vb. index januari= prijs januari van dikbilstieren/basisprijs dikbilstieren jaar X - berekening op jaarbasis verloopt analoog als voor punt 1. (3) de verhouding van beide indexen (3)=(1)/(2) geeft de evolutie van de prijs aan consument ten opzichte van de prijs aan producent.

Page 6: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 6

3.1 Prijsevolutie voor enkele landbouwproducten

In onderstaande figuur wordt de relatieve prijsevolutie aan consument voor enkele landbouwproducten t.o.v. aan producent weergegeven tussen 1995 en 2001 met 1995 als referentiejaar.

Evolutie voor enkele landbouwproducten van de prijs aan consument/prijs aan producent (1995 = 1)

0,80

1,00

1,20

1,40

1,60

1,80

2,00

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Jaar

∆ p

c/ ∆

pp

Index Voedselproducten /Index LandbouwproductenBrood / Tarwe

(*)Rosbief / Stieren

Varkensrib / Halfvet varken

Gesteriliseerde melk / Melk

Gouda / Melk

Boter / Melk

Eieren / Eieren

Figuur 1: Relatieve evolutie voor enkele landbouwproducten van de prijs aan consument ten opzichte van de prijs aan producent

De index van de voedingsproducten ten opzichte van deze voor de overeenkomstige landbouwproducten kende omwille van de dioxinecrisis in 1999 een uitschieter tot de waarde 1,18. Hierin speelt de dioxinecrsisis een belangrijke rol. Bij de verschillende individuele curven valt behalve in 1999 de grote diversiteit op van de wijzigingen in de indexverhouding. Dit geeft onrechtstreeks aan dat prijsevoluties zich eerder productgericht voordoen, vooral met een effect op ‘tijdelijke al dan niet periodieke marktomstandigheden’. Als voorbeeld kan hier de verkoop van kwaliteitsvlees afkomstig van dikbilstieren in 2001 worden aangehaald. Uit de maandelijkse gegevens blijkt dat beide fenomenen zich over een langere periode (6 maanden tot 1 jaar) hebben voorgedaan. In dit stadium van de studie was het niet mogelijk om deze gegevens te differentiëren naar de verschillende handelskanalen. De indexevolutie wordt voor volgende producten bekeken:

• tarwe tot brood • stieren tot rosbief • halfvette varkens tot varkensribben • melk tot gesteriliseerde melk • melk tot Gouda • melk tot boter • eieren

Page 7: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 7

3.2 Prijsevolutie van brood ten opzichte van tarwe

De absolute prijzen aan consument en producent worden uitgedrukt in BEF vermits de gegevens betrekking hebben op de periode 1995-2001. Zij worden in onderstaande figuren op de rechter as weergegeven. In Figuur 2. wordt de relatieve en absolute prijsevolutie van brood ten opzichte van tarwe weergegeven.

Evolutie van de prijs aan consument (Brood)/Prijs aan consument (Tarwe) (1995 = 1)

0,80

0,90

1,00

1,10

1,20

1,30

1,40

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

∆ p

c / ∆

pp

0

10

20

30

40

50

60

70

prijs

(bef

.)

Evolutie van de prijsaan consument(Brood)/Prijs aanconsument (Tarwe)(1995 = 1)Broodprijs (bef.)

Tarweprijs (bef.)

Prijsvork (bef.)

Figuur 2: Relatieve evolutie van broodprijs aan consument ten opzichte van tarweprijs aan producent (linker as) en absolute evolutie (rechter as) in BEF.

De prijsvork vertoont een constant verloop tussen 1995 en 2001. De verhouding van de prijsindexen vertoont een stijgende trend veroorzaakt door de prijsdaling van de tarwe ten opzichte van die van brood. Tussen 1995 en 2001 is de indexverhouding met 17 % gestegen, inflatie inbegrepen. Prijsschokken in de prijsvork door de veranderende tarweprijs treden niet op ondanks dat de tarweprijs op 10 jaar tijd gedaald is van 0,225 € tot 0,10 €. Te vermelden is het geringe aandeel van de inkoopkost van de tarwe in de kostprijs van het brood (5-10%). Dit is een reden om in de figuren naast de prijsvork ook de absolute evolutie van de prijs aan producent en consument weer te geven.

Page 8: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 8

3.3 Prijsevolutie van vlees ten opzichte van vee

Sterkere prijsschommelingen hebben zich in de periode 1995-2001 voorgedaan in de marktschakels voor vers vlees en vee. Zowel de evolutie van de index voor rosbief ten opzichte van dikbilstieren als de evolutie van de prijs van varkensribben ten opzichte van halfvette varkens vertonen periodieke grote schommelingen. De prijsevolutie voor rosbief ten opzichte van die voor dikbilstieren is in het jaar 2001 sterk gestegen na een schorsing van de marktnoteringen gedurende de maanden maart april en mei. Een oorzaak is een stijging van de producentenkosten als gevolg van de BSE crisis waardoor controlekosten in de slachthuizen toenamen en dierlijke afval hoog risicoafval werd waardoor het moet vernietigd worden. Absolute prijsvorken zijn hier niet weergegeven omdat de prijsvorming van het volledige karkas (prijs geslacht) niet weerspiegeld wordt in de prijs van één deelstuk.

Evolutie van de prijs aan consument ((*)Rosbief)/Prijs aan producent (Stieren) (1995 = 1)

0,80

1,00

1,20

1,40

1,60

1,80

2,00

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Jaar

∆ p

c / ∆

pp

Figuur 3: Relatieve evolutie van de rosbiefprijs aan consument ten opzichte van de prijs van dikbilstieren

Voor varkensribben ten opzichte van halfvette varkens zijn schommelingen in de index eerder periodiek zoals in onderstaande Figuur 4 wordt weergegeven Ook de markt van de levende varkens wordt bepaald door de grote spelers. Zij is in de jaren 80 geëvolueerd van een markt met veel kopers en verkopers naar een gecentraliseerde markt waarbij een netwerk van een beperkt aantal grote integratoren met slachterijen, uitsnijders-grossisten en het grootwinkelbedrijf tot prijsvorming komen. Daarnaast is er de markt van de geslachte varkens die tot stand komt via de veilingen. De klok komt er in de veiling niet meer aan te pas door de sterke positie van de inkopers en de integratie van slachterij en versnijding ook in coöperatief verband.

Page 9: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 9

Evolutie van de prijs aan consument (Varkensrib)/Prijs aan producent (Halfvet varken) (1995 = 1)

0,80

0,90

1,00

1,10

1,20

1,30

1,40

1,50

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Jaar

∆ p

c / ∆

pp

Figuur 4: Relatieve evolutie prijs varkensribben ten opzichte van de prijs van halfvette varkens

Page 10: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 10

3.4 Prijsevolutie van gesteriliseerde melk ten opzichte van melk

De evolutie van de index voor gesteriliseerde melk en boter ten opzichte van de melkprijs aan producent is relatief stabiel wat ook het geval is voor de prijsvork in de periode van 1995-2001. Deze evolutie wordt weergegeven in Figuur 5 en Figuur 6. De melkprijs aan producent is afhankelijk van verschillende factoren waarbij de belangrijkste zijn het gehalte aan vet, eiwit en een kwantumtoeslag. De grafiek geeft aan dat melk een stabiel product is voor consument en producent. De dioxinecrisis (1999) heeft de prijsindex in geringe mate beïnvloed.

Evolutie van de prijs aan consument (Gesteriliseerde melk)/Prijs aan producent (Melk) (1995 = 1)

0,80

0,90

1,00

1,10

1,20

1,30

1,40

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Jaar

∆ p

c / ∆

pp

0

5

10

15

20

25

30

prijs

(bef

.)

Evolutie van de prijsaan consument(Gesteriliseerdemelk)/Prijs aanconsument (Melk)(1995 = 1)Volle melk - prijs(bef.)

Melk (34-32g) - prijs(bef.)

Prijsvork (bef.)

Figuur 5: Relatieve evolutie van de prijs van gesteriliseerde melk aan consument ten opzichte van de melkprijs aan producent (linker as) absolute evolutie (rechter as) in BEF.

Over de periode 1995-2001 is er geen noemenswaardige stijging van de index voor gesteriliseerde melk en boter. De stijging in 1999 is te wijten aan een geringe marktverstoring als gevolg van de dioxinecrisis.

Page 11: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 11

Evolutie van de prijs aan consument (Boter)/Prijs aan producent (Melk) (1995 = 1)

0,80

0,90

1,00

1,10

1,20

1,30

1,40

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Jaar

∆ p

c / ∆

pp

Figuur 6: Relatieve evolutie van de boterprijs ten opzichte van de melkprijs

Page 12: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 12

3.5 Prijsevolutie van Gouda kaas ten opzichte van melk

Voor Gouda kaas is er een dalende prijsevolutie omwille van een verzadiging van de markt voor gouda en smeltkaas. In de bestudeerde periode daalde de index met globaal 3 %. Zoals weergegeven in figuur 7. Voor 1 kg gouda is er 9,26 liter melk nodig. De prijsvork geeft de verhouding weer van 1 kg gouda ten opzichte van 9,26 liter melk.

Evolutie van de prijs aan consument (Gouda)/Prijs aan producent (Melk) (1995 = 1)

0,80

0,90

1,00

1,10

1,20

1,30

1,40

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Jaar

∆ p

c / ∆

pp

0

50

100

150

200

250

300

prijs

(bef

.)

Evolutie van de prijsaan consument(Gouda)/Prijs aanconsument (Melk)(1995 = 1)Gouda - prijs (bef.)

Melk (34-32g) - prijs(bef.)

Prijsvork (bef.)

Figuur 7: Relatieve evolutie van de prijs aan consument voor Gouda ten opzichte van de melkprijs aan producent (linker as), de absolute prijzen (rechter as).

Page 13: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 13

3.6 Prijsevolutie van eieren aan de consument ten opzichte van de producent

De index van de prijs van eieren aan consument / producent kent over de verschillende jaren relatief grote schommelingen. De prijsindex is tussen 1995 en 2001 gemiddeld gestegen met 5 % zoals Figuur 8 illustreert. De marktomstandigheden in de lente en zomer van 1999 (dioxinecrisis) hebben de prijsvorming op producentenniveau tijdelijk ontregeld. De consument kocht toen voor een belangrijk deel ingevoerde eieren waardoor de fysieke relatie tussen consument en producent voor wat betreft de eieren praktisch onbestaande was.

Evolutie van de prijs aan consument (Eieren)/Prijs aan producent (Eieren) (1995 = 1)

0,80

0,90

1,00

1,10

1,20

1,30

1,40

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Jaar

∆ pc

/ ∆

pp

0

1

2

3

4

5

6

7

prijs

(bef

.)

Evolutie van de prijsaan consument(Eieren)/Prijs aanconsument (Eieren)(1995 = 1)Eieren (kip) - prijs(bef.)

Eieren 62-63g - prijs(bef.)

Prijsvork (bef.)

Figuur 8: Relatieve evolutie van de eiprijs aan consument ten opzichte van die aan producent (linker as) en op de rechter as de absolute prijs evolutie (in BEF).

De prijsvork voor eieren neemt tussen 1995 en 2001 ongeveer met 1 BEF toe terwijl de prijs aan producent in dezelfde periode nauwelijks gestegen is boven de 1.5 BEF.

Page 14: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 14

3.7 Conclusies

In de periode van 1995 tot 2001 hebben vooral voedselcrisissen zoals de dioxinecrisis en BSE een belangrijke invloed op de relatieve prijsevolutie van voedsel aan consument ten opzichte van producent gehad. Zuivelproducten zoals gesteriliseerde melk en gouda kennen een stabiele prijsindex. Het feit dat de prijsvork voor eieren tussen 1995 en 2001 met een grote orde steeg van 1 BEF is voor een product dat geen enkele transformatie heeft ondergaan verwonderlijk. Een toename van de prijsvork door een voedselcrisis heeft blijkbaar voor een product als eieren dat geen transformatie ondergaat negatieve gevolgen voor de producent op langere termijn. Voor melk en vlees is dit minder het geval.

Page 15: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 15

4. Integrale ketenprijsvorming

De studie over integrale ketenprijsvorming in de biologische landbouw van de vakgroep Landbouweconomie ( Guido Van Huylenbroeck e.a.) vormt op het vlak van berekening van prijsvorken een belangrijk aanknopingspunt. In deze studie wordt aan de hand van de kosten verbonden aan de verschillende activiteiten die worden uitgevoerd in de verschillende schakels (teler, coöperatie, verwerking, groothandel, distributie,…) de prijszetting tussen de verschillende marktsegmenten bestudeerd waaruit de prijsvorken worden berekend. De studie bestudeert de markt voor biologische landbouwproducten en deze voor de gangbare landbouwproducten. Bij de gegevensverzameling voor de prijzen van de gangbare landbouw wordt geen onderscheid gemaakt tussen biologische landbouw of niet biologische landbouw. Vandaar dat in deze tekst vooral aandacht wordt besteed aan de prijsontwikkeling en kostenontwikkeling op niveau van de gehele sector.

4.1 Prijsopbouw bij aardappelen

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verdeling van de toegevoegde waarde voor de biologische en gangbare keten voor aardappelen (ras Charlotte). P0: prijs van het pootgoed per 100 kg aardappelen P1: verkoopprijs teler en aankoopprijs bereider verpakker P2: verkoopprijs bereider verpakker en aankoopprijs distributie P3: verkoopprijs distributie en aankoopprijs consument De kosten zijn berekend volgens de methode van Activity Based Costing (ABC). Deze methode is vooral interessant om toe te passen in een omgeving die gekenmerkt wordt door hoge indirecte kosten en een grote diversiteit van producten en volumes. Voor de methodiek van ABC en de inventarisatie van de kosten per schakel wordt verwezen naar de studie “Integrale Ketenprijsvorming in de Biologische Landbouw” UG april 2003. In onderstaande tabel wordt voor de verschillende schakels, van teler tot grootdistributie, een momentopname weergegeven van de kosten- en prijsontwikkeling.

Page 16: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 16

Tabel 1: Overzicht ketenresultaat teler, bereider-verpakker en distributie per 100 kg aardappelen (ras Charlotte) tot bij de consument (exclusief BTW)

Keten van teler tot distributie

Biologisch Gangbaar

€ % € %

P0 (100 kg) 5,7 2,8

Brutomarge 16,3 14,9 12,2 14,5

Kosten 10,0 12,9 8,3 15,6

Winst 6,3 19,7 3,9 12,5

P1 (100 kg) 22,0 14,9

Brutomarge 58,0 53,1 48,1 57,1

Kosten 53,4 69,1 39,7 74,6

Winst 4,6 14,4 8,4 27

P2 (100 kg) 80,0 63,0

Brutomarge 35,0 32 24 28,5

Kosten 13,9 18 5,2 9,8

Winst 21,1 65,9 18,8 60,5

S1: Teler

S2: Bereider-verpakker

S3: Distributie X P3 (100 kg) 115,0 87,0

Totale brutomarge 109,3 100 84,2 100

Totale kosten 77,3 100 53,2 100

Totale winst 32 100 31,1 100

De herverdeling van het ketenresultaat over de verschillende schakels (Zie %-kolom) toont weinig verschil tussen de biologische en de gangbare keten. De grootdistributie trekt de grootste winst per 100 kg eindproduct in de keten naar zich toe, zowel voor de biologische aardappel als de gangbare aardappel (64,5% ten opzichte van 60,5%). Het aandeel van de bereider-verpakker in de totale brutomarge en de totale kosten is de hoogste in de bioketen, maar het aandeel in de totale winst per 100 kg biologische aardappelen ligt bijna de helft lager dan het aandeel in de winst van de gangbare bereider-verpakker (14,4% ten opzichte van 27%). Op het niveau van de producent neemt zowel de biologische als de gangbare teler procentueel de laagste brutomarge, de laagste kosten en de laagste winst. Het aandeel van de winst per kg is voor de biologische aardappelteler wel meer uitgesproken dan voor de gangbare aardappelteler (19,7% ten opzichte van 12,5%). In een regio als Vlaanderen waar consument dicht bij elkaar wonen, is het niet verwonderlijk dat zowel in de biologische keten als in de gangbare landbouw het grootste deel van de winst bij het grootwinkelbedrijf terecht komt. Groei in de toegevoegde waarde voor de producent is afhankelijk van de schaal en de kwaliteit van zijn productie maar ook van de inventiviteit en professionaliteit van de boer om een band met de consument te smeden. Op het platteland maar ook in de stad moet voor deze verbreding de nodige ruimte worden voorzien.

Page 17: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 17

Tabel 2: Toegevoegde waarde aardappel per 100 € toegevoegde kosten keten teler, coöperatie, bereider-verpakker, distributie.

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Aardappel

Biologisch Gangbaar

Teler 163 147

Coöperatie 100 /

Bereider-verpakker 111 121

Distributie 252 462

Tabel 2 wijst op de lage toegevoegde waarde per 100 euro toegevoegde kosten in de distributie voor bio, ten opzichte van gangbare aardappelen. Dit ongelijk rendement van investeringen voor vergelijkbare productstromen is verklaarbaar door een laag volume en de hoge kosten voor herkenbaarheid van biologische aardappelen ten opzichte van gangbare aardappelen. Prijsopbouw bij verse bloemkolen Het ketenresultaat van de keten teler-coöperatie-groothandel-grootdistributie-consument voor 100 stuks biologische en gangbare bloemkolen die de eindconsument bereiken, wordt weergegeven in onderstaande tabel. In de gangbare keten wordt geen gebruik gemaakt van de diensten van een coöperatie voor de verhandeling van bloemkolen aan de groothandel. Aan de hand van het ketenresultaat wordt een inzicht verkregen in de prijsopbouw van zowel biologische als gangbare bloemkolen van boer tot supermarkt. Tabel 3 geeft een overzicht van het ketenresultaat tussen teler en distributie.

Page 18: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 18

Tabel 3 Overzicht ketenresultaat van keten teler-coöperatie-groothandel-distributie per 100 bloemkolen bij de consument

Keten A

Biologisch Gangbaar

€ % € %

P0 (100 stuks) 7,54 4,19

Brutomarge 97,06 41 49,21 36

Kosten 57,7 41,7 23,17 34,8

Winst 39,36 40 26,04 37,1

P1 (100 stuks) 104,6 53,4

Brutomarge 5,4 2,3 - -

Kosten 5,4 3,9 - -

Winst 0 0 - -

P2 (100 stuks) 110 53,4

Brutomarge 58 24,5 29,6 21,6

Kosten 44,2 32 15,8 23,7

Winst 13,8 14,1 13,8 19,6

P3 (100 stuks) 168 83

Brutomarge 76 32,2 58 42,4

Kosten 31 22,4 27,6 41,5

Winst 45 45,9 30,4 43,3

S1: Teler

S2: Coöperatie

S3: Groothandel

S4: Distributie

P4 (100 stuks) 244 141

Totale brutomarge 236,46 100 136,81 100

Totale kosten 138,3 100 66,57 100

Totale winst 98,16 100 70,24 100

De %-kolom in Tabel 3 toont de terugverdeling van het ketenresultaat over de diverse schakels. In de biologische keten neemt de bioboer het grootste aandeel (41%) van de totale brutomarge in, gevolgd door de grootdistributie met 32,2%. In de gangbare keten is het omgekeerd en neemt de grootdistributie het grootste aandeel (42,4%) van de totale brutomarge in, gevolgd door de teler met 36%. In beide ketens realiseert degene die de grootste brutomarge heeft de grootste kosten. De groothandel neemt zowel bij de biologische als de gangbare bloemkool het kleinste aandeel in van de totale brutomarge en de totale winst. De grootdistributie trekt de grootste winst per 100 stuks eindproduct naar zich toe in de keten, dit zowel voor biologische als gangbare bloemkolen. Het aandeel van de grootdistributie in de totale winst ligt wel hoger bij de biologische bloemkool dan de gangbare bloemkool (45,9% tov 43,3%). De gemaakte kosten per 100 bloemkolen ligt voor de biologische grootdistributie iets hoger (31 € ten opzichte van 27,6 € per 100 stuks), terwijl het aandeel in de totale kosten de helft lager uitvalt voor de biologische grootdistributie (22,4% ten opzichte van 41,5%).

Page 19: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 19

Tabel 4: Toegevoegde waarde bloemkool per 100 € toegevoegde kosten in keten: teler-coöperatie-groothandel-distributie

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Bloemkool

Biologisch Gangbaar

Teler 168 212

Coöperatie 100 /

Groothandel 131 187

Distributie 245 210

De marge van de coöperatie als schakel in de biologische keten wordt bij gangbare bloemkolen verdeeld tussen de groothandel en de teler. Het is verwonderlijk dat biologische bloemkolen in de distributie een grotere toegevoegde waarde realiseren dan gangbare bloemkolen terwijl het omgekeerde zich voordoet bij de teler. Tabel 5: Toegevoegde waarde bloemkool per 100 € toegevoegde kosten keten teler-coöperatie-groothandel-(natuurvoedings)winkel

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Bloemkool

Biologisch Gangbaar

Teler 168 212

Coöperatie 100 /

Groothandel 160 171

Natuurvoedingswinkel 193 175

Een vergelijking van beide tabellen toont de lagere toegevoegde waarde in de detailverkoop in vergelijking met de verkoop in de grootdistributie per 100 € kosten in de verschillende schakels. Anderzijds neemt de coöperatie een risico door zonder toegevoegde waarde een dienstverlenende rol te spelen in de keten.

Page 20: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 20

4.2 Prijsopbouw bij melk en zuivel

Het grote verschil voor zuivel tussen gangbaar en biologisch zit vooral in de hogere ophaalkosten en aankoopprijs per liter melk. De lagere omloopsnelheid van het biologische product en de kleinschaligheid van de biologische sector die een hoger aantal bestellingen veroorzaakt. Dit verklaart de rol van de groothandel in het distributiegebeuren. Tabel 6 Overzicht ketenresultaat van keten A: 100 liter volle melk (A-merk) bij de consument

Keten A

Biologisch Gangbaar

€ % € %

P0 (100 liter) - -

Brutomarge 32 28,3 26 33,3

Kosten 26,18 30,5 21,26 37,2

Winst 5,82 21,4 4,74 22,7

P1 (100 liter) 32 26

Brutomarge 14 12,4 - -

Kosten 14 16,3 - -

Winst 0 0 - -

P2 (100 liter) 46 26

Brutomarge 34 30,1 34 43,6

Kosten 27,3 31,8 30,9 54,1

Winst 6,7 24,6 3,1 14,9

P3 (100 liter) 80 60

Brutomarge 33 29,2 18 23,1

Kosten 18,3 21,4 5 8,7

Winst 14,7 54 13 62,4

S1: Melkveehouder

S2: Coöperatie

S3: Zuivelbedrijf

S4: Distributie X

P4 (100 liter) 113 78

Totale brutomarge 113 100 78 100

Totale kosten 85,78 100 57,16 100

Totale winst 27,22 100 20,84 100

In de biologische keten hebben de melkveehouder, het zuivelbedrijf en de grootdistributie een gelijkaardig aandeel (+/- 30%) in de totale brutomarge met de grootste kosten voor het zuivelbedrijf en de melkveehouder. In de gangbare keten neemt het zuivelbedrijf het grootste aandeel (43,6%) van de totale brutomarge in en maakt de hoogste kosten (54,1%). Het aandeel van het zuivelbedrijf in de totale kosten ligt lager bij de biologische melk dan bij de gangbare melk, maar

Page 21: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 21

de kosten op dit niveau zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. In de biologische keten worden immers een aantal activiteiten uitbesteed aan een coöperatie die niet zijn inbegrepen in de totale kosten. De biologische en gangbare melkveehouder hebben een gelijkaardig aandeel in de totale winst (21,4%, respectievelijk 22,7%), waarbij de gangbare melkveehouder met een groter aandeel in de totale kosten wordt geconfronteerd (37,2% ten opzichte van 30,5%). De grootdistributie trekt de hoogste winst per 100 liter eindproduct naar zich toe in de keten, dit zowel voor biologisch als gangbaar. Het aandeel van de grootdistributie in de totale winst ligt iets lager bij de biologische melk dan de gangbare melk (54% ten opzichte van 62,4%). Het aandeel van de grootdistributie in de totale kosten valt hoger uit voor de biologische melk (21,4% ten opzichte van 8,7%). Uit Tabel 6 wordt de toegevoegde waarde per 100 € kosten berekend en wordt weergegeven in de onderstaande tabel. De grootdistributie haalt de hoogste toegevoegde waarde per 100 € kosten in de keten voor zowel biologisch als gangbaar, doch realiseert een veel hogere toegevoegde waarde op de gangbare melk (360 € tov 180 € per 100 € toegevoegde kosten). De biologische melkveehouder haalt een zelfde toegevoegde waarde van 122 € per 100 € toegevoegde kosten als de gangbare melkveehouder. De biologische melk brengt voor het zuivelbedrijf een hogere toegevoegde waarde teweeg dan de gangbare melk (125 € ten opzichte van 110 € per 100 € toegevoegde kosten). In de gangbare keten haalt het zuivelbedrijf de laagste toegevoegde waarde (10 € per 100 € toegevoegde kosten), terwijl in de biologische keten de melkveehouder nog een iets lagere toegevoegde waarde realiseert dan het zuivelbedrijf (122 € ten opzichte van 125 € per 100 € toegevoegde kosten). Tabel 7 Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten keten melkveehouder tot distributie

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Melk

Biologisch Gangbaar

Melkveehouder 122 122

Coöperatie 100 /

Zuivelbedrijf 125 110

Distributie 180 360

De biologische melkveehouder ontvangt 0,32 € per liter melk ten opzichte van 0,26 € per stuk voor de gangbare melkveehouder (Zie Tabel 8) (Let op: prijzen betreffen een momentopname). De opbrengst per koe in € voor de biologische melkveehouder bedraagt 1.920 € en is 5% hoger dan die van de gangbare melkveehouder. De winst op één liter biologische melk daarentegen is 23 % hoger dan op de gangbare melk. Wanneer rekening gehouden wordt met de gemiddelde opbrengst per koe (6.000 liter voor een biologische melkkoe en 7.000 liter voor een gangbare melkkoe), realiseert de biologische melkveehouder een winst per koe die 5% hoger is dan van de gangbare melkveehouder.

Page 22: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 22

Tabel 8 Winst van de melkveehouder in keten A

Biologisch Gangbaar ∆

Opbrengst/koe in liter 6.000 7.000 -14%

Prijs/liter in € 0,32 0,26 +23%

Opbrengst/koe in € 1.920 1.820 +5%

Winst/liter in € 0,0582 0,0474 +23%

Winst/koe in € 349,2 331,8 +5%

Break-even in €/kg 0,3171 0,26 +22%

De herverdeling van het ketenresultaat over de verschillende schakels (Zie %-kolom) toont weinig verschil tussen de biologische en de gangbare keten. De groothandel trekt de grootste winst per 100 liter melk in de keten naar zich toe, zowel voor de biologische melk als de gangbare melk (39,5% ten opzichte van 47,8%). Het aandeel van het zuivelbedrijf in de totale brutomarge en de totale kosten is de hoogste in de keten, terwijl het aandeel in de winst per 100 liter biologische melk driedubbel zo hoog ligt dan het aandeel in de winst van het gangbare zuivelbedrijf (28,9% ten opzichte van 9,6%). Op het niveau van de natuurvoedingswinkel neemt zowel de biologische als de gangbare kleinhandel procentueel de laagste brutomarge en de laagste kosten. In de biologische keten trekt de biologische melkveehouder de kleinste winst naar zich toe (15,3%). In de gangbare keten daarentegen is de kleinste winst voor het zuivelbedrijf (9,6%). Tabel 9: Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten in de keten tussen melkveehouder en melkventer

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Melk

Biologisch Gangbaar

Melkveehouder 122 122

Coöperatie 100 /

Zuivelbedrijf 135 106

Melkventer 234 208

Uit Tabel 9 en Tabel 10 blijkt dat zowel in de biologische als gangbare keten de hoogste toegevoegde waarde door de melkventer en de groothandel wordt gerealiseerd, gevolgd door de natuurvoedingswinkel. In de gangbare keten realiseert het zuivelbedrijf de laagste toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten op de melk. Dit betekent op termijn een gevaar voor de melkprijs aan de boer.

Page 23: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 23

Tabel 10: Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Melk

Biologisch Gangbaar

Melkveehouder 122 122

Coöperatie 100 /

Zuivelbedrijf 135 106

Groothandel 207 225

Natuurvoedingswinkel 191 172

Het zuiveltraject naar de natuurvoedingswinkel en meer nog naar de grootdistributie zit voor biologische melk met een lage toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten waarbij de zwakste schakel de coöperatie (producentengroepering) is die geen toegevoegde waarde realiseert. De bioboer heeft per 100 l melk een extra kost van 5 € ten opzichte van de gangbare melkveehouder. Tabel 11: Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten in de keten van melkveehouder tot consument via de grootdistributie

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Melk

Biologisch Gangbaar

Melkveehouder 122 122

Coöperatie 100 /

Zuivelbedrijf 125 110

Distributie 180 360

Er is een groot verschil in toegevoegde waarde voor eenzelfde grote orde van toegevoegde kosten tussen biologische en gangbare melk op het niveau van de grootdistributie. Op het vlak van de boer is er weinig verschil in toegevoegde waarde, of hij nu biologische of gangbare melk produceert.

Page 24: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 24

4.3 Prijsvorming bij Gouda kaas

Tabel 12: Toegevoegde waarde kaas per 100 € toegevoegde kosten in de keten

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Kaas

Biologisch Gangbaar

Melkveehouder 153 137

Kaasmakerij 149 189

Natuurvoedingswinkel 201 237

De detailhandel en de kaasmakerij realiseren een grotere toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten voor gangbare kaas. Het volume biomelk dat naar de kaasmakerij gaat is echter beperkt (750.000l). Door de faling van biomelk maar ook door een daling van de melkprijs zijn alternatieve afzetmogelijkheden voor biozuivel in Vlaanderen noodzakelijk. Tabel 13: Toegevoegde waarde kaas per 100 € toegevoegde kosten in de keten

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Kaas

Biologisch Gangbaar

Melkveehouder 153 137

Kaasmakerij 119 155

Groothandel 287 344

Natuurvoedingswinkel 201 237

De groothandel bouwt een sterke plaats op als toeleveraar aan de detailhandel, de kaasmakerij staat hiervoor een deel van haar taken (kleinverpakking, marketing, transport…) en de overeenkomstige toegevoegde waarde af aan de groothandel.

Page 25: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 25

4.4 Prijsvorming bij rundsvlees

Het ketenresultaat leidt tot enkele vaststellingen op het niveau van ieder schakel:

De biologische rundveehouder wordt geconfronteerd met hogere kosten (512 € ten opzichte van 353 € per 100 kg) dan de gangbare rundveehouder om 100 kg rundvlees te produceren, maar dit wordt gecompenseerd door een hogere prijs (557 € ten opzichte van 406 € per 100 kg) die de biologische rundveehouder voor zijn vlees ontvangt. Per 100 kg verkocht rundvlees maakt de gangbare teler meer winst dan de biologische rundveehouder (53 € ten opzichte van 45 € per 100 kg). De winst op een rund is betrekkelijk laag, maar er moet rekening gehouden worden met het feit dat de arbeidsvergoeding per rund reeds in de kosten zit verwerkt. De biologische rundveehouder ontvangt een meerprijs voor de productie van rundvlees, maar wordt ook geconfronteerd met hogere kosten. Ten eerste is er de meerprijs van het telen van biologische ruwvoeders, want de veehouder wordt geconfronteerd met een lagere opbrengst per ha en hogere arbeidskosten dan de gangbare rundveehouder. Tabel 14 Overzicht ketenresultaat van rundveehouder tot distributie per 100 kg rundvlees bij de consument

Keten

Biologisch Gangbaar

€ % € %

P0 (100 kg) / /

Brutomarge 557 38,5 406 38,7

Kosten 512 44,4 353 43,4

Winst 45 15,4 53 22,6

P1 (100 kg) 557 406

Brutomarge 26 1,8 20 1,9

Kosten 26 2,3 20 2,5

Winst 0 0 0 0

P2 (100 kg) 583 426

Brutomarge 377 26,1 256 24,5

Kosten 370 32,1 249 30,6

Winst 7 2,4 7 3

P3 (100 kg) 960 682

Brutomarge 487 33,6 366 34,9

Kosten 246 21,3 191 23,5

Winst 241 82,2 175 74,4

S1: Rundvee-

houder

S2: Coöperatie

S3: Slachthuis/uit-snijderij

S4: Distributie X

P4 (100 kg) 1.447 1.048

Totale brutomarge 1.447 100 1.048 100

Totale kosten 1.154 100 813 100

Totale winst 293 100 235 100

Page 26: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 26

De toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten wordt berekend in Tabel 15. De grootdistributie haalt de hoogste toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten in de keten voor zowel biologisch als gangbaar vlees. De gangbare rundveehouder haalt een iets hogere toegevoegde waarde dan de biologische rundveehouder (115 ten opzichte van 109 € per 100 € toegevoegde kosten). Op het niveau van coöperatie en slachthuis/uitsnijderij wordt zowel op het biologisch als gangbaar rundvlees een zelfde toegevoegde waarde behaald. De verzamelfunctie loopt veelal via de veehandel ofwel wordt rechtstreeks aan het slachthuis geleverd. Tabel 15: Toegevoegde waarde rundvlees per 100 € toegevoegde kosten

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Rundvlees

Biologisch Gangbaar

Rundveehouder 109 115

Coöperatie 100 100

Slachthuis/uitsnijderij 102 103

Distributie 198 192

De behaalde toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten van de rundveehouder, het slachthuis en de slagerij in de keten wordt weergegeven in Tabel 16. Uit de tabel blijkt dat tussen boer en consument, zowel voor de biologische als in de gangbare markt de hoogste toegevoegde waarde door de slagerij wordt behaald, gevolgd door het slachthuis. De rundveehouder realiseert de laagste toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten op het rundvlees en neemt het langste productierisico (dikbilstieren worden geslacht als ze twee jaar oud zijn). Tabel 16: Toegevoegde waarde rundvlees per 100 € toegevoegde kosten

Toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten Rundvlees

Biologisch Gangbaar

Rundveehouder 98 102

Slachthuis 110 110

Slagerij 145 186

Rundvlees levert een hogere toegevoegde waarde op in de keten van gangbaar dan voor biologisch vlees. Meer en meer vleesveehouders laten hun dieren slachten waarna ze op de hoeve worden versneden en verkocht. In deze studie werd wegens tijdsgebrek geen bijkomend onderzoek uitgevoerd naar de prijzen bij thuisverkoop.

Page 27: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 27

4.5 Conclusie

De kosten in de verschillende schakels worden berekend per activiteit (planten, zaaien, transporteren, verpakken, controleren,…) aan de hand van een bevraging van de betrokkenen. De weergegeven prijzen zijn deze die gehanteerd worden tussen de schakels in een bepaalde keten. Zij zijn zowel product als keten afhankelijk. De registratie gebeurde éénmalig in tegenstelling tot de CLE gegevens die periodiek werden verzameld. De studie geeft een methode weer hoe in de toekomst op een meer permanente wijze prijsvorken voor verschillende markten kunnen worden verzameld en geëvalueerd. De studie geeft aan dat de grootste toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten in de keten van boer naar consument meestal wordt gerealiseerd in de grootdistributie. Dit is zo voor aardappelen (Charlotte), melk, rundvlees. Voor bloemkolen realiseert de teler zelf de grootste meerwaarde per 100 € toegevoegde kosten.

Page 28: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 28

5. Vergelijking met Nederland

5.1 Prijzen en prijsopbouw in de agrokolom

In de studie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI)∗ uit 2000 is gekeken naar de prijzen ‘onderweg’ tussen producent en consument. Het gaat vooral om prijzen op groothandelsniveau. In deze studie worden de volgende producten onderzocht: aardappelen, varkensvlees, melk, kaas en champignons. De beschouwing per product heeft een beperkt karakter. Het gaat voorbij aan de veranderingen in de voedingsgewoonten met stijgingen en dalingen van het hoofdelijke verbruik per product, aan de verandering in de ‘convenience’ van bepaalde producten en in de verhouding tussen huishoudelijk verbruik en de consumptie buitenshuis. Resultaten in hoofdlijnen Prijzen voor de consument De prijzen van voedingsmiddelen stegen in de jaren negentig met 13%, dat is ongeveer de helft van de algemene prijsstijging van de gezinsbestedingen van bijna 25%. De meeste prijzen van voedingsmiddelen zijn redelijk stabiel. Uitzonderingen zijn onder meer aardappelen en verse groenten; hier is de prijsschommeling voor de teler duidelijk voelbaar bij de consument. Voor groenten en fruit is het aandeel van de tuinders in de consumentengulden gestegen van 35% in 1990 naar 40% in 1997. Prijzen voor de producent In de jaren ’90 zijn de producentenprijzen met ongeveer 7% gedaald. In 1999 waren de prijzen van varkensvlees, pluimveevlees en eieren in Nederland ongekend laag. Op korte termijn worden de schommelingen van de af- boerderijprijs niet stelselmatig doorgerekend, onder meer vanwege de relatief hoge kosten voor de detaillist van het kenbaar maken van deze prijsveranderingen. Aandelen in de prijs De agrarische producent ontvangt van iedere gulden die de consument uitgeeft aan voedingsmiddelen en dergelijke (agroproducten, incl. tabak en drank) bruto ongeveer 22 cent; exclusief tabak en drank is dat 29 cent. In 1990 was dit 25 cent, respectievelijk 31 cent. Het aandeel van de verwerkende industrie steeg van 32,5 naar 35 cent en dat van de (groot- en detail)handel steeg nauwelijks, namelijk van 42,5 naar 43 cent. De marges, omzet na aftrek van kosten, laten een daling zien voor de primaire landbouw en de handel en een stijging voor de verwerking. De aandelen van de primaire en verwerkende industrie zijn inclusief accijnzen en verbruiksbelastingen (respectievelijk 4 en 19% voor het gemiddelde agroproduct), terwijl het aandeel van de handel inclusief BTW is (6% voor voedingsmiddelen 17,5% voor alcohol en tabak). De stijging van het prijsverschil heeft verschillende achtergronden. Zo zijn onder meer de productiekosten in de primaire land- en tuinbouw in de jaren ‘90 niet toegenomen. Door de dalende prijzen van de landbouwproducten zijn de kosten van de verwerkende industrie ook gedaald. Hierdoor boekte de verwerkende industrie een toenemende winst.

∗ “Prijzenswaardig, prijzen en prijsopbouw in de agrokolom”

Page 29: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 29

Geen hoge winstmarges en bedrijfsresultaten De toegenomen prijsverschillen tussen de agrarische producent en de consument zijn vrijwel allen met een stijging van het rendement op het in de levensmiddelenindustrie geïnvesteerde (eigen) vermogen gepaard gegaan. Voor de groothandel daalde dit rendement in het begin van de jaren negentig, voor de detailhandel bleef dit rendement vrij constant tot 1995. Sindsdien lijkt hier een beter resultaat behaald te zijn. Mogelijk kan dit toegeschreven zijn aan de verbeterde economische situatie in Nederland. Het bedrijfsresultaat van de detailhandel in voeding- en genotsmiddelen bedraagt ongeveer 4% van de netto- omzet. Gemiddeld wordt ruim 75% van de omzet ingenomen door de inkoopwaarde van de producten. Voor de groothandel in landbouwproducten en ook die in voedingsmiddelen ligt deze inkoopwaarde der producten op een gemiddeld hoger aandeel (circa 88%). Hier is het bedrijfsresultaat gemiddeld nauwelijks hoger dan 2%. Behalve voor melk liggen de onderzochte marges van enkele producten (aardappelen, champignons, tomaten, varkensvlees, kaas en melk) hoger in de handel dan in de industrie. Het aandeel van de detailhandel lijkt hierbij toegenomen, terwijl dat van de groothandel lijkt afgenomen te zijn. Concurrentie in alle geledingen In alle geledingen van het agrocomplex vindt, ondanks fusies en samenwerkingsallianties, concurrentie plaats, binnen Nederland en in toenemende mate grensoverschrijdend. Op ieder niveau in de kolom zijn er nog (redelijk) veel aanbieders van producten. Marktmacht speelt nauwelijks een rol wat betreft de aandelen van de diverse schakels in de consumentengulden. Hierbij is de geografische schaal van de markt van belang. Verschillen in productiviteitsgroei lijken van meer invloed te zijn. Conclusies In de periode van 1990 tot 1997 verminderde het bruto- aandeel van de primaire sector in de consumentengulden voor agroproducten van bijna 25 cent in 1990 tot iets meer dan 22 cent in 1997. Deze daling is toe te schrijven aan een dalend aandeel voor de dierlijke producten. Voor tuinbouwproducten is er een toename. Ten opzichte van de consumentengulden voor het totale consumptiepakket ontving de primaire sector in 1997 nog geen 4 cent. Zelfs een forse daling of stijging van de prijzen van agrarische producten zal maar een geringe invloed hebben op de kosten van levensonderhoud. De prijs voor de consument is redelijk stabiel, geleidelijk stijgend, minder dan de inflatie. Prijzen voor (primaire) producten zijn op korte termijn voor sommige producten als aardappelen, groenten en fruit, sterk schommelend. Het onderzoek toont aan dat er een verschuiving is van de bruto- opbrengst naar de verwerkende industrie. Het aandeel van de handel (waaronder handel en transport) bleef min of meer stabiel. Aandelen van de verwerkende industrie (nog inclusief accijnzen) en handel (nog inclusief BTW) zijn van 1990 tot 1997 (vrij licht) gestegen, namelijk van 32,5 naar 35%, respectievelijk van 42,5 naar 43%. De vermindering van het aandeel van de primaire sector hangt samen met het feit dat agrarische producten steeds meer bewerkingen ondergaan voordat deze de consument bereiken. Het bruto- opbrengstenaandeel van de land- en tuinbouw in de consumentengulden voor onbewerkte voedings- en genotsmiddelen is hoger dan het aandeel voor het totale voedselpakket.

Page 30: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 30

5.2 Macht en prijsvorming in de agrofoodketens, LEI Den Haag, februari 2003

De afgelopen jaren komt de kwestie van een perfecte prijs overdracht in de keten regelmatig aan de orde. Een voorbeeld betreft de prijsdaling van slachtrunderen tussen oktober 2000 en april 2001 in Nederland. Deze prijsdaling is niet gevolgd door een daling van de rundvleesprijzen van slachterijen en detailhandel. In deze studie werden de Nederlandse ketens voor aardappelen als case genomen om imperfecties in de prijs overdracht vast te stellen en te onderzoeken in hoeverre eventuele imperfecties terug te voeren zijn tot marktmacht. In de studie wordt een overzicht gegeven van de economische literatuur over prijs- transmissie, ook wel prijs overdracht genoemd. Er zijn drie vormen van onvolkomen prijsoverdracht:

1. De prijsveranderingen worden niet volledig doorgegeven 2. Er zit tijd tussen prijsveranderingen op de verschillende niveaus in de keten 3. De reactie op prijsstijgingen verschilt van de reactie op prijsdalingen

Marktmacht wordt in de literatuur gedefinieerd als ' overwinst ' en wordt gezien als resultaat. Men spreekt van overwinst wanneer de winstmarge hoger is dan de marge die nodig is om de productie en de nodige investeringen mogelijk te maken. Productie en investeringen zijn volgens deze studie mogelijk, indien er een ‘redelijke’ vergoeding van eigen vermogen en risico tegenover staat. In de literatuur wordt de verhouding tussen prijs en marginale kosten gebruikt om marktmacht te meten. Er zijn twee typen marktmacht: verkoopmacht en inkoopmacht. De verkoopmacht betreft het vermogen om de verkoopprijs te verhogen zonder concurrentie van andere aanbieders uit te lokken. De inkoopmacht betreft het vermogen om de inkoopprijs te verlagen zonder concurrentie van andere inkopers uit te lokken. Marktmacht is een middel om gunstige inkoop- of verkoopvoorwaarden te bedingen. Het basis probleem van marktmacht is het bestaan van overtollige winstmarges volgens de Nederlandse studie. Het prijsspel tussen een klein aantal producenten of aanbieders vormt een verklaring voor de prijsasymmetrieën in het nadeel van boer en tuinder. Prijsdalingen worden in tegenstelling tot prijsstijgingen niet doorgevoerd om toch vooral geen prijsoorlog te beginnen. Aanpassingskosten Prijsveranderingen brengen ook een aantal kosten met zich (etikettering, reclame). Indien de kosten van prijsveranderingen hoog zijn passen (grootwinkel) bedrijven hun consumentenprijzen slechts op een beperkt aantal tijdstippen aan. Vanwege het optreden van inflatie komen aanpassingen naar boven vaker voor dan aanpassingen naar beneden. Deze houding werkt op zich weer inflatie in de hand. Schaalvoordelen en inkoopsubstitutie Prijsveranderingen verlopen ook niet één op één, indien de onderliggende kosten voor productie en infrastructuur niet lineair evolueren. Dit is ondermeer het gevolg van flexibiliteit, schaalvoordelen (dalende gemiddelde kosten als functie van de productie) en inkoop substitutie. Deze mechanismen zijn zowel in de toelevering (veevoeders,…) als in de verwerkende nijverheid (vleeswaren,…) als in de distributie een belangrijk element van de bedrijfsvoering. Bij de producenten zijn deze mechanismen ingrijpender en slechts op langere termijn inzetbaar omwille van ruimte, natuurlijke cycli of de instelling van diverse quota. Aanpassingskosten en een niet-lineair verloop van vraag en kosten betekenen voor de onderzoekers geen bron voor maatschappelijke zorg, marktmacht wel. Prijsasymmetrie wordt veelvuldig geweten aan marktmacht maar kan ook een gevolg zijn van aanpassingskosten. In dit onderzoek wordt prijsasymmetrie veelvuldig in het nadeel van boer en consument aangetroffen.

Page 31: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 31

De Nederlandse ketens voor vlees en aardappelen zijn inmiddels in sterke mate geconcentreerd op het niveau van verwerking en detailhandel. Concurrentie blijft voor een belangrijk deel bewaard door het open karakter van het de Nederlandse markt voor beide producten. De export van de betrokken producten bedraagt vaak meer dan de helft van de productie. Bovendien zijn de productie en de verwerking niet alleen afhankelijk van de detailhandel en is detailhandel en verwerking niet alleen afhankelijk van de Nederlandse productie. De ketens voor kalfsvlees en pluimveevlees zijn sterk geïntegreerd. De afhankelijkheid van boeren van de schakels mengvoeder en slachterij kan groot zijn. Het onderzoek via tijdreeksen van de prijstransmissie in de diverse ketens toont aan dat prijsveranderingen “af boerderij” over het algemeen in beperkte mate vertaald worden in de consumentenprijzen. De detailhandel hanteert de door haar gewenste vaste prijzen. Voor varkens en pluimveevlees werd een prijsasymmetrie waargenomen in het nadeel van de boer, ten voordele van de detailhandel (varkensvlees) en in het voordeel van de groothandel en verwerking voor pluimveevlees. Voor rundvlees, kalfsvlees en patat frites is er sprake van prijsafvlakking ("levelling"). Voor consumptieaardappelen constateren wij een prijs asymmetrie in het voordeel van de boer. Het beleid om misbruik van markt macht tegen te gaan is voor diverse landen verschillend. Hiertoe is een analyse gemaakt van het concurrentiebeleid van de EU, Nederland, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten. De markt macht van het grootwinkelbedrijf is recentelijk aangepakt in Frankrijk en Duitsland met een reeks maatregelen, waaronder een verbod beneden de inkoopprijs te verkopen. De wetgeving is primair gericht op het klein en middenbedrijf in de detailhandel en heeft slechts indirect effect voor de Land en Tuinbouw. Samengevat komt het LEI onderzoek tot de volgende bevindingen:

1. Er zijn geen sterke aanwijzingen dat het grootwinkelbedrijf marktmacht uitoefent in de vorm van een positieve prijs asymmetrie. Er is sprake van een positieve prijsasymmetrie, indien het grootwinkelbedrijf prijsdalingen af boerderijen niet doorgerekend in de consumentenprijs en prijsstijgingen af boerderijen wel. Het grootwinkelbedrijf doet dit wel bij varkensvlees. Het onderzoek geeft geen uitsluitsel over de vraag op de prijsasymmetrie bij varkensvlees het gevolg is van marktmacht of andere oorzaken, zoals aanpassingskosten. Er is ook sprake van een prijsasymmetrie in het nadeel van de boer en in het voordeel van de groothandel en verwerking bij pluimveevlees.

2. Het grootwinkelbedrijf vertaalt zowel positieve als negatieve prijsveranderingen af

boerderijen in beperkte mate door in de consumentenprijs. De detailhandel vlakt de prijsontwikkelingen op consumenten niveau af. Dit geldt het sterkst voor rundvlees, kalfsvlees en patat frites. Dit wil niet zeggen dat de detailhandel op lange termijn ongevoelig is voor prijsveranderingen elders in de keten integendeel, consumentenprijzen in Nederland zijn duidelijk gerelateerd aan de prijzen af boerderijen en op groothandelsniveau.

3. De kosten van de wettelijke verplichte BSE test zijn in Nederland in het geheel op de

producenten afgewenteld overeenkomstig de economische theorie over de belasting afwenteling (belastingincidentie). Gegeven de consumentenvraag wordt een kostenstijging op slachterijniveau vertaald in een daling van de vraag naar rundvlees door slachterijen. De daling van de vraag naar rundvlees door slachterijen komt in de inkoopprijzen van de slachterijen tot uitdrukking. De kosten afwenteling heeft als zodanig niets met marktmacht van slachterijen en detailhandel te maken. Voor de uiteindelijke prijzen maakt het volgens de onderzoekers niet uit bij welke partijen in de keten de kosten neergelegd worden.

Page 32: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 32

Subsidiëring door de overheid beperkt de stijging van de consumentenprijzen en de daling van de af- boerderijprijzen ten gevolge van de introductie van de BSE test.

4. Gelet op het feit dat er geen sterke aanwijzingen zijn voor misbruik van marktmacht door het grootwinkelbedrijf, althans bij vlees en aardappelen, besluit het LEI dat er geen reden is het mededingingsbeleid in Nederland aan te scherpen. Een verbod voor het grootwinkelbedrijf te verkopen beneden de inkoopprijs beperkte de mogelijkheid van kruissubsidiëring ten gunste van land en tuinbouw. Het belet eventueel de groei van meer efficiënte distributievormen. Het verbod kan bovendien omzeild worden door ketenafspraken aan te gaan met leveranciers.

5. Dit onderzoek geeft informatie over prijsoverdracht in Nederlandse ketens, maar verklaart

de geconstateerde patronen slechts in beperkte mate. Vervolgonderzoek kan een nader licht werpen op de oorzaken achter de geconstateerde prijspatronen. In het bijzonder kan nagegaan worden of de prijsasymmetrie bij varkensvlees voortvloeit uit marktmacht. Het is in theorie ook mogelijk door middel van bedrijfseconomisch onderzoek kosten en marges in kaart te brengen, dit is echter allerminst een sinecure. Het onderzoek geeft ook geen inzicht in de betekenis van concentratie en inkoopsamenwerking in het Europese grootwinkelbedrijf. Gelet op de grote mate van concentratie die in Europa in verwerking en grootdistributie reeds bereikt is, valt studie van internationale inkoopsamenwerking door verwerking of het grootwinkelbedrijf aan te bevelen. In deze studie kan ook nagegaan worden of nadere internationale afstemming van mededingingsbeleid binnen EU en WTO noodzakelijk is.

Page 33: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 33

6. Instrumenten

6.1 Algemeen

In Frankrijk, Duitsland en de VS wordt inkoopmacht van het grootwinkelbedrijf tegengaan met een reeks bepalingen in het mededingingsrecht, onder andere de bepaling dat de verkoopprijs niet beneden de inkoopprijs mag liggen. Dit wordt in alle drie de landen actief uitgevoerd. De wetgeving terzake is bedoeld om de positie van het midden en kleinbedrijf in de detailhandel te beschermen. In zoverre de wetgeving misbruik van inkoopmacht tegengaat, is zij gewenst. In zoverre de wetgeving de positie van het midden en kleinbedrijf in detailhandel anderszins beschermd, belet zij de groei van meer efficiënte vormen van distributie (grootwinkelbedrijf). Om deze reden is de wetgeving terzake scherp bekritiseerd door economen. Het verbod kan bovendien omzeild worden met behulp van keten afspraken. Verder beperkt het verbod eventuele kruissubsidies op voedingsproducten.

Het Franse grootwinkelbedrijf past kruissubsidies (verlies op één product compenseren door winst op een ander product) op voedingsmiddelen toe. Dit betekent bij voorbeeld dat het Franse grootwinkelbedrijf de afzet van Franse agrarische producten kan bevoordeligen in Frankrijk ten koste van producten van landen die naar Frankrijk exporteren. Uitgaande van een stijgende aanbodcurve leidt kruissubsidiëring ook tot de verbetering van de prijzen af boerderijen in Frankrijk. Een verbod voor het grootwinkelbedrijf op verkopen beneden de inkoopprijs reduceert de mogelijkheid voor kruissubsidies op voedingsproducten en schaadt onrechtstreeks de afzet van agrarische producten. Indien het grootwinkelbedrijf een excessieve marge op een voedingsproducten zet, dan schaadt ze de afzet en prijsvorming van agrarische producten.

Het Franse, Duitse en Spaanse grootwinkelbedrijf bepaalt de consumentenprijzen (catalogus prijzen) drie tot zeven weken van tevoren. Dit belemmert de mogelijkheden om de effecten van een korte termijn overaanbod op te vangen via prijsdaling en een groei van de consumentenvraag. Indien de prijs aan consumenten vastligt kan de consumentenvraag niet uit hoofde van een prijsdaling af boerderij op korte termijn stijgen.

Page 34: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 34

6.2 Ervaring met dubbele prijsaanduiding in Frankrijk

De wettelijke regeling voor de dubbele prijsaanduidingen voor groenten en fruit was in Frankrijk geregeld in drie besluiten van 13 augustus 1991. Zij verplichten een dubbele prijsaanduiding van bepaalde groenten en fruit. Zowel de aankoopprijs aan producent als de verkoopprijs aan consument moet vermeld worden in winkel en grootwarenhuis. Deze regeling geldt respectievelijk voor:

• perziken, nectarines, meloenen en peren voor een periode van een maand. • tafeldruiven en appelen voor een periode van twee maanden. • tomaten en komkommers voor een periode van drie maanden.

Deze maatregelen werden uitgewerkt in het kader van de wet op de Landbouw Oriëntatie van 9 juli 1999. Vooral het artikel 71 dat voorziet dat de minister van landbouw de prijsaanduiding van de aankoopprijs bij de producent en de verkoopprijs bij de consument op de plaats van verkoop kan verplichten speelt een belangrijke rol. Doel was de periodieke crisissen in de sector van verse groenten en fruit te voorkomen of zoveel mogelijk op te vangen via een ingreep in de prijsaanduiding. De prijs zelf werd door de markt zelf bepaald. De regeling is dan ook niet vergelijkbaar met die in België voor huishoudbrood of energie. Het is uiteindelijk de wet van 15 mei 2001, in het kader van de nieuwe economische regelgeving die het actueel kader voor de concurrentie en de commerciële handelspraktijken bepaalt. In artikel 50 van deze wet wordt een commissie in het leven geroepen die zich uitspreekt over de commerciële praktijken. Daarin wordt teruggegrepen naar meer overleg via het instrument van de interprofessionele contracten in het geval van marktcrisissen. Deze contracten worden afgesloten voor specifieke producten (verse groenten en fruit) en voor een beperkte periode van maximum drie maanden. Elke prijsaanduiding in de catalogi van de distributie, of op een andere (niet elektronische) drager is voor een beperkte periode onderworpen aan de voorwaarden afgesproken in een interprofessioneel akkoord. Deze regelgeving is ook van toepassing op de geïmporteerde aandelen van de producten die vermeld staan in het contract. Zij geldt ook voor de kleinhandel waarvoor een regionale berekening van producentenprijzen gebeurt. Deze prijzen worden bekendgemaakt door de dienst “marktberichten” van het franse ministerie van landbouw. Het systeem van regionale prijsberekening is in feite van toepassing voor alle distributeurs maar is vooral ontworpen voor de kleine handelaars. Die kennen vaak zelf niet de prijs aan producent. Grootwarenhuizen als Carrefour gebruiken drie prijsaanduidingen:

• de aankoopprijs aan producent (zonder BTW), • de aankoopprijs van het product geleverd aan Carrefour (zonder BTW), • de verkoopprijs aan de consument.

Volgens het grootwarenhuis is het vooral de aankoopprijs door Carrefour in verhouding tot de prijs aan producent die de consumenten verontrust. Klachten tegen deze regeling werden neergelegd door diverse distributeurs bij de diensten van de Concurrentie, de Consumptie en de beteugeling van de Fraude. Ook bij diverse Europese instellingen werden door sommige landen, die zich in hun concurrentievoorwaarden zagen geschaad klachten ingediend.

Page 35: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 35

Momenteel werkt INTERFEL (interprofessionele vereniging voor fruit en groenten) aan interprofessionele typecontracten tussen producenten en distributie. Deze gelden vanaf 2003 voor pêchen, zij gaan verder dan de dubbele prijsaanduiding. In Le Monde van 14 augustus 1999 wordt de maatregel van de dubbele prijsaanduiding voorgesteld als een afwijking op de concurrentieregels. Dubbele prijsaanduiding kan bepaald worden op voorstel van syndicale organisaties van producenten of consumenten en na raadpleging van de observatie commissie van de prijzen. De consumentenprijzen moeten "abnormaal laag" zijn om effect te hebben op het verbruik via een wijzigend consumptiepatroon. Op het Franse ministerie van landbouw en visserij wordt een opvolgingscommissie voor de dubbele aanduiding van de prijs van vers fruit en groenten ingesteld. Deze commissie moet de maatregel verder uitwerken in samenwerking met vertegenwoordigers van de betrokken professionele families. Het in de loop van 2000 ontwikkeld systeem van de dubbele prijsaanduiding evolueert op vraag van de betrokken partijen meer en meer in de richting van contractuele afspraken tussen de producenten en de distributie op vlak van prijsaanduiding naar het uitwerken en bevorderen van de marketing in zijn geheel. Een van de redenen hiervoor is dat prijsaanduiding slechts één element is en een beperkte invloed heeft op het verbruik. De prijsaanduiding op de catalogus wordt verschillende maanden vooraf gepland wat partijen op hun posities vastzet en lijdt tot " oneerlijke handelspraktijken" tussen distributie en telers. Vanuit verschillende hoeken, ook politieke, wordt gevraagd naar een "code van goede handelspraktijken". De bedoeling is niet om tot “overheidsprijzen” te komen, maar om te voorkomen dat dominante handelsposities gebruikt worden om de marge tussen producentenprijs en consumentenprijs zodanig te verhogen dat de distributie afzetbelemmerend werkt en een aantal landbouwbedrijven erdoor overkop gaan. Het doel is om in een (oogst) perioden met een groot aanbod op de markt via afspraken met de distributie afzetbevorderend te kunnen werken. De wet van 15 mei 2001 voorziet in deel 2 "regeling van de concurrentie" Art. 71-1 dat een contract afgesloten voor een beperkte periode van maximum drie maanden, voor de categorie vers fruit en groenten interprofessioneel kan uitgewerkt worden. Het akkoord moet de goedkeuring wegdragen van het overlegorgaan voor de concurrentie en van de commissie voor de beoordeling van de commerciële praktijken. Het ministeriële besluit is maximum van toepassing voor de looptijd van het interprofessionele contract (het is in feite een ministerieel bekrachtigd interprofessioneel akkoord). Bij de niet naleving van deze contractuele afspraken is een boete van maximaal 15.000 € voorzien. Concrete afspraken voor de uitwerking van deze wet werden met de beroepsorganisaties uitgewerkt voor de "filières" van groenten en fruit en aardappelen. De kern van de overeenkomst gaat over:

• de transparantie van de commerciële praktijken, • een monitorring van de prijzen, hoeveelheden, looptijden • gezamenlijke acties uitbouwen om de promotie te bevorderen

Page 36: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 36

6.3 Brainstorming

CLE en ALB gaven geen insteek voor de brainstorming. VOLT heeft intern gebrainstormd over de mogelijke instrumenten die kunnen ingezet worden om de prijsvork te beïnvloeden. Om instrumenten die de prijsvork beïnvloeden in te zetten is het noodzakelijk te weten hoe de keten daarop reageert. Zowel verschuivingen in de verhandelde volumes als in de prijs spelen een rol. Prijsondersteuning via importheffingen en interventieprijzen of inkomensondersteuning hebben beide een invloed op het inkomen. Het eerste instrument is meer productiegericht en wordt via het product uitbetaald door de volgende schakel in de keten. Inkomenssteun komt direct bij de boer terecht. Meer of minder verbruik door substitutie tussen complementaire producten als varkensvlees en rundvlees, aardappelen en deegwaren, wordt mede beïnvloed door steunmaatregelen. Het stimulerend effect van de dubbele prijsaanduiding voor perziken gedurende de oogstmaand heeft mogelijk effect op ander vers fruit dat niet opgenomen is in een vergelijkbare regeling. In vergelijking wordt de markt voor hardfruit meer direct ontlast door destructie (voor veevoeder) of het persen als fruitsap van appelen bij overproductie. Lage prijzen kunnen een gevolg zijn van marktmacht maar ook van overproductie die zich doorgaans vertaalt in lage producentenprijzen naast eerder stabiele prijzen op niveau van de consument (prijsvorming rundvlees op niveau grootwarenhuis versus op niveau slachthuis). De hoge marge in de distributie is eerder een gevolg van de toenemende concentratie van de afzetstructuren en de behoefte aan stabiele hoeveelheden, marges en prijzen op het niveau van de consument. Het risico van de schommelingen (in hoeveelheid, prijs en kwaliteit) wordt in een overschotmarkt volledig ten laste van de producent gelegd. EU premies gekoppeld aan productiebeperkende maatregelen kunnen een positieve invloed hebben op de producentenprijs. Producenten moeten aangemoedigd worden om zelf kansen voor een betere commercialisatie te grijpen (ruimte, opleiding, samenwerking… )samen met de consument om meer zelf of in groep te commercialiseren. Hierbij is kwaliteit een basis voor de consument. Elementen als “Life-stile, gezondheid en graad van convenience” zijn eigenschappen die verkoop dichter bij de producent een extra meerwaarde kunnen geven. De relatie tussen regionale producenten en het regionale grootwinkelbedrijf is in Vlaanderen zwak. Labels als Meritus en Certus mikken vooral op kwaliteit en minder op sociale en economische en ecologische doelstellingen in tegenstelling tot bij voorbeeld Max Havelaar dat streeft naar een betere prijs voor de boer. Waarom geen samenwerking tussen Flandria en Max Havelaar. De telers staan zwak ten opzichte van de distributie. Kwaliteitslabels kunnen daar weinig aan veranderen. Voor de consument is kwaliteit een basiseigenschap voor alle voedingswaren. Een meerprijs zit er minder aan vast, eerder het recht om te mogen leveren. Promotie voor het netwerk van thuisverkopers. Consumenten regionaal informeren wie wat heeft, openingstijden, welk gamma producten, streven naar breed uitgebouwde verkooppunten. Verkooppunten professionaliseren (gamma verbreden, consument inlichten, regelmaat in openingsuren, regelmaat in productengamma, eigen imago uitbouwen, verkoop even professioneel aanpakken als de productie…) Bij de prijsvorming is de producent de zwakke schakel in de keten. De grootdistributie bepaalt de markt door haar sterke inkooppositie regionaal en op de Europese markt. In een markt met een overaanbod zijn producenten moeilijker in verkoopstructuren te organiseren ook al hebben ze solidariteit in een dergelijke situatie het meest nodig. De macht van de grootdistributie groeit door concentratie van inkoopstrategieën ook op de Europese en mondiale markt.

Page 37: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 37

De Vlaamse producenten kunnen zich weren ten opzichte van de zuiderse en Oost- Europese productiegebieden door ketengericht "à la carte" en vaak op afspraak of op contract te produceren volgens de kwalitatieve en kwantitatieve wensen van de klant en dat op een zeer flexibele wijze. Zowel in de plantaardige productie als in de dierlijke productie komen productiecontracten veelvuldig voor. Contractproductie en onderaanneming bestaat in vele sectoren, ook in de landbouw. De teeltcontracten tussen suikerfabrieken en akkerbouwers zijn algemeen bekend. Ook het telen van aardappelen en zaaizaden gebeurd overwegend op basis van contracten. De groenteteelt voor de conservennijverheid en voor de diepvriesbedrijven is zonder contractuele afspraak niet realiseerbaar. In de veehouderij is “kweken op contract” op veel bedrijven gangbaar. De veevoederproducenten hebben zich dankzij hun concurrentiele ligging en de ruimte voor verticale integratie in de Vlaamse intensieve veehouderij, economisch tot een belangrijke sector kunnen ontwikkelen. In de toekomst zal het instrument van de contracten ook gebruikt worden om in te spelen op de behoefte aan traceerbaarheid, voedselveiligheid en voedselzekerheid (IKM, IKB, …). Deze ontwikkeling kan een aanleiding zijn tot meer verticale integratie en een bijkomend element van contractvorming. Paritair contractvoorwaarden uitwerken kan een hefboom zijn om rekening houdend met de gestelde eisen tot een evenwichtige prijsvorming te komen.

Page 38: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 38

7. Conclusies

Voor de consument is het onduidelijk wat nu de waarde is van het landbouwproduct (met landschap en milieu) in het voedingspakket dat hij koopt. De consument koopt verpakking, verwerking, transport, in producten als vlees, melk, kaas, groenten ….. Een weergave van de “agrarische” waarde (het gedeelte dat naar de boer op het platteland gaat) van het product naast de “industriële” waarde (verwerking), “transport” (logistiek), “commerciële” waarde (promotie, reclame ) en de “fiscale” waarde (BTW, taksen…,) en de kosten voor controle in de keten of de verschillende schakels is aan te bevelen. Het geeft de producent en de consument meer inzicht in de levenscyclus en de prijsopbouw van voedsel. Deze “weergave” van levensloop en bijhorende prijsopbouw kan wat betreft etiquettering vergelijkbaar zijn met de aanduiding calorieën, eiwitten, vetten, vitaminen, E nummers, enz… maar geeft meer de maatschappelijke bestemming van de meerwaarde weer. De evolutie van prijsvorken wordt in de periode 1995-2001 meer beïnvloed door onverwachte calamiteiten dan door de normale marktomstandigheden. Stabiele prijsvorken hebben behoefte aan een stabiliteit van de verhandelde hoeveelheden vermits de vraag naar voeding eerder inelastisch is. In het algemeen is het de schakel die het dichtst bij de consument staat die de prijsvorming beheerst. De studie van de integrale ketenprijsvorming geeft aan dat de grootste toegevoegde waarde per 100 € toegevoegde kosten in de keten van boer naar consument wordt gerealiseerd in de grootdistributie. Dit is zo voor aardappelen (Charlotte), melk, rundvlees. Voor bloemkolen realiseert de teler de grootste meerwaarde per 100 € kosten gevolgd door grootdistributie en groothandel. De studie "prijzen en prijsopbouw in de agrosector toont aan dat tussen 1990 en 1997 het aandeel van de primaire sector daalt in de consumentengulden voor voeding (van 25 % naar 22 %). Het aandeel van de dierlijke producten is gedaald en dat voor tuinbouwproducten is gestegen in de consumentengulden. In de studie Macht en prijsvorming in de agrofoodketens worden begrippen als prijs asymetrie en marktmacht besproken. In voorliggende studie met betrekking tot prijsvorken is er gezien de beperkte gegevens over de prijzen tussen de diverse schakels in de ketens geen onderzoek uitgevoerd naar prijsasymetrie. De detailhandel en de grootdistributie stabiliseren de prijs en volume op het niveau van de consument waardoor de producenten in grote mate de het productierisico dragen. Uit reactie worden zowel in de dierlijke als in de plantaardige sector in belangrijke mate productiecontracten afgesloten meestal in verticale richting stroomopwaarts of stroomafwaarts. De studie van VOLT (januari 2003) en van STEDULA ( september 2003) geven aan dat in de plantaardige sector (suikerbieten, aardappelen, groenten, en de intensieve veehouderij de prijsvorming voor de producent in veel gevallen contractueel vastligt. VOLT en STEDULA wijzen op het belang van een transparante registratie van prijs, hoeveelheid en kwaliteit in de contracten willen de effecten van ingezette instrumenten kunnen gemeten worden. Verbeteringen in contractvoorwaarden kunnen selectief worden uitgewerkt voor bepaalde doelgroepen en sectoren. De terminologie in de contracten kan verbeteren zowel inhoudelijk als naar vorm. De oprichting van een “paritair comité” voor de verschillende sectoren in de schoot van de VLTR voor aangelegenheden in verband met productiecontracten is een optie. Hierin kunnen vertegenwoordigers van de betrokken partijen zetelen.

Page 39: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 39

Doel van het comité, evenwichtige contractvoorwaarden bepalen en toezien op de naleving met het doel de betrokken partijen de grootst mogelijke zekerheid te bieden dat de bepalingen in het contract worden nageleefd. Een prijsbeleid vraagt een diepgaande registratie van prijzen en volumes binnen de ketens voor markten op regionaal en internationaal niveau, maar ook voor niche markten. Hiervoor is bijkomende monitoring noodzakelijk. De dubbele prijsaanduiding evolueert in Frankrijk naar een marketing en promotiebeleid dat tracht te voorkomen dat de producent volledig het prijsrisico draagt. In Vlaanderen is een dergelijke regeling minder aangewezen door onze grote afhankelijkheid van exportmarkten. Afscherming van de interne markt laat Europa niet toe. Overproductie voor groenten en fruit doet zich hier ook voor maar wordt opgevangen door het uit de markt nemen van tijdelijke overschotten. Een beter inzicht in de prijsopbouw (producent, verwerker, transport,…)in de keten voor alle aanbieders laat de consument toe zijn koopgedrag aan te passen in functie van de gerealiseerde marges in de verschillende schakels. Het is voor de consument een houvast om een inzicht te krijgen in de waarde van regionale voedselvoorziening in een globale wereld. De vraag is wel of hij daarvan wakker ligt. In een regio als Vlaanderen waar consument en producent zo dicht bij elkaar wonen, is het niet verwonderlijk dat het grootste deel van de winst bij het grootwinkelbedrijf terecht komt. Groei in de toegevoegde waarde voor de producent is afhankelijk van de schaal en de kwaliteit van zijn productie maar ook van de inventiviteit en professionaliteit van de boer om een kortere band met de consument te smeden. Op het platteland maar ook in de stad moet voor deze ketenverkorting de nodige ruimte worden voorzien. De samenwerking met CLE en ALB liep goed voor het aanleveren van de gegevens. Enkel in de fase van de brainstorming ontbrak de inbreng van CLE en ALB wat te betreuren valt. VOLT is van mening dat de uitwerking van het luik “instrumenten” meer samenwerking vereist omdat prijzen niet éénduidig door instrumenten worden bepaald. Een uitgebreide kennis van de partijen, de markten en prijsvorming op verschillende niveaus is noodzakelijk. Daarnaast laat Europa niet toe dat er een scheeftrekking van de concurrentieverhouding binnen Europa zou optreden.

Page 40: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 40

8. Literatuurlijst

• Agra Presse Hebdo, 17 en 24 januari en 2 mei 2000, Dossier Evenement • C.J.A.M. de Bont, 2000, Prijzenswaardig, prijzen en prijsopbouw in de agrokolom, Den Haag,

LEI • dr.F.H.J. Bunte e.a., 2003, Macht en prijsvorming in de Agrofoodketens, Den Haag, LEI • Faculteit van de landbouwkundige en toegepaste biologische wetenschappen, 1988, Vlees van

producent tot consument, Post-Universitaire Onderwijsdag 1998-nr 38 • Ministêre de l’Agriculture et de la Pêche, perscommuniqué: double affichage des prix des fruits

et legumes. • Nele Ameloot e.a., 2003, Integrale ketenprijsvoming in de biologische landbouw • Productiecontracten in de Land- en Tuinbouw, maart 2003, VOLT • Productiecontracten in de Vlaamse Landbouw, september 2003, themabrief 4, STEDULA

Page 41: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 41

Bijlage 1. Raming van de winstmarge voor de sector groenten

Interpretatie gegevens NBB

Gegevens die een indicatie geven over de winstmarge binnen een bepaalde sector zijn schaars. Nochtans is elk BTW-plichtig bedrijf verplicht om jaarlijks zijn jaarrekening neer te leggen op de Nationale Bank. Daarbij wordt een groottecriteria gehanteerd. Grote ondernemingen moeten het volledige schema gebruiken, kleine ondernemingen moeten het verkorte schema gebruiken. Een gevolg is dat niet alle gegevens zijn ingevuld in de verschillende bestanden. Ondernemingen worden door het Wetboek van Vennootschappen als groot beschouwd indien zij minstens aan één van de drie onderstaande voorwaarden voldoen.

• het gemiddelde personeelsbestand op jaarbasis bedraagt meer dan 100 werknemers • een jaaromzet van 6250000 € wordt overschreden • een balanstotaal van 3125000 € wordt overschreden

Deze criteria gelden voor alle jaarrekeningen afgesloten vanaf 31 december 1999 Bruto winstmarge (BWM) De bruto winstmarge is bij de meeste bedrijven een schatting, en is het verschil tussen de gerealiseerde omzet en de daarbij behorende inkoopkosten. Die marge moet in eerste instantie voldoende zijn om alle overige vaste kosten te betalen (afschrijvingen…). Een winstmarge wordt doorgaans uitgedrukt per eenheid product. De berekening van de bruto winstmarge wordt hier gedaan op het totaal omzetcijfer van het bedrijf. Netto winstmarge Dit is het bruto winstmarge min de exploitatiekosten. Dit is wat de ondernemer uiteindelijk nog over heeft na belastingen. Het is noodzakelijk om hiermee rekening te houden, want van de genomen marge kan het gebeuren dat er netto nauwelijks nog wat overschiet. Voor de inschatting van de winstmarge werd ook beroep gedaan op de studie “Integrale ketenprijsvorming in de biologische sector” (UG). Hier is de brutomarge het resultaat van de “omzet uit verkopen” min de “inputprijs”, zijnde alle directe kosten die voortkomen uit de activiteiten in het bedrijf om het goed te produceren en te verkopen. Van de NBB kreeg VOLT volgende rekeningen ter beschikking :

70 – omzet uit uw verkopen 74 – verkregen kortingen 60 – aankopen van grondstoffen en hulpstoffen 61 – diensten & diverse goederen (elektriciteit, gas, telefoon, promotie…) Er dient opgemerkt te worden dat niet alle 60 en 61 rekeningen ingevuld zijn. 9800 – toegevoegde waarde (70+74) – (60+61)

Page 42: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 42

De toegevoegde waarde is het verschil tussen productie en verbruik en bevat de posten lonen en salarissen en exploitatieoverschot. De mate waarin de toegevoegde waarde wordt beïnvloed, is sterk afhankelijk van de verhouding tussen productie en verbruik. In grote lijnen reflecteert de toegevoegde waarde de bruto-winstmarge die in de sector wordt genomen. 70 – 67 – Winst/Verlies na belastingen Dit is wat de ondernemer uiteindelijk netto in handen heeft. Deze winst kan als volgt bestemd worden:

• overgedragen naar volgend boekjaar • uitkering als extra premie • uitkering als inkomen voor de bedrijfsleider • dekking van vroegere verliezen

Deze boekhoudposten werden daarna toegewezen aan een reeks Nace-Bel Codes die overeenkomen met verschillende schakels in de keten(producenten, verwerkers, veilingen, groothandel, kleinhandel…). Opmerking: Als bijkomende opmerking dient vermeld dat, op basis van de brutowinst, geen inschatting kan gemaakt worden van de gehanteerde prijsvork door het bedrijf in de bedrijfskolom. Vooraleer een oordeel te vellen, moet er een goede kennis van de kostenstructuur zijn. Zo kan een bedrijf, dat gemiddeld 200 km verwijderd is van zijn afzetmarkt, zijn winstmarge verlaagd zien door de hoge transportkosten. De winstmarge is dus sterk afhankelijk van de belangrijkste kosten binnen een bedrijf.

Page 43: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 43

Cijfers 2000/2001

Tabel 17: Marges in de keten van de groentensector (NBB) voor 2001

Inkoop Omzet BWM (4) (in %

van omzet) Netto winst (in % vd totale omzet)

Groenteproducent (1) 104170€ 284460 € Ca 20% 4-9% Diepvriesindustrie 0,28 mld 0.49 mld € (2) Ca 20% 1% Veilingen (3) 0,59 mld 0,65 mld € 1 – 6 % 0,25 –0,50% Conservenindustrie ?? 0.20 mld € Ca. 13% Verlies(5) Groothandel ?? 4-7% 1,5 – 2,5 % Kleinhandel ??

3,64 mld € 7-17% 0,5 – 2,5%

(1) Bron: “rendabiliteit van het tuinbouwbedrijf boekjaar 2001” (CLE). De bedragen

duiden omzet en inkoopkosten (grondstoffen) aan voor een gemiddeld glasgroentebedrijf (gemiddelde oppervlakte 1,1 ha onder glas).

(2) Bron NBB vermeld 0,47 mld € (3) Bronnen: NBB, jaarrekeningen veilingen (4) Bij de producenten werden alle kosten afgetrokken behalve de vergoeding door

arbeid van de bedrijfsleider en zijn gezin. (5) Gemiddeld verlies door verlies van een aantal grote conserverende bedrijven.

Voor bovenstaande tabel dienen volgende opmerkingen geformuleerd te worden :

• de gegeven cijfers van de NBB gelden voor België • in de cijfers is de arbeidskost niet meegerekend • Omzetcijfers veilingen, bron Verbond Belgische Tuinbouwveilingen (VBT). VBT 2000 =

0,65 mld € groenten en fruit, waarvan 0,41 mld € groenten. Veilingen hebben een dienstverlenende functie naar de leden wat resulteert in omzetrealisatie met eerder een inkoopverplichting en een verkoopkracht gebaseerd op het realiseren van volume waardoor de winstmarges vrij laag blijven. De marges werden berekend op basis van de boekhoudgegevens van de 4 grootste veilingen, goed voor 2/3 van de totale omzet van de veilingen.

• De omzet stelt het cijfer voor uit de verkopen. Voor de BWM werd de “toegevoegde waarde” t.o.v. de gerealiseerde omzet genomen. De nettowinst is de winst van het boekjaar. Het “inkoopcijfer” stelt de “aankopen grondstoffen en hulpstoffen” voor.

• De omzet is gebaseerd op cijfers vermeld in de VBT-jaarverslagen en de publicatie over de bedrijfskolommen.

• Vermits bij de diepvriesindustrie de NBB een omzet van 0,47 mld € vermeld, kan dit cijfer wel indicatief zijn.

• De producentengegevens zijn niet echt vergelijkbaar met die van de andere schakels uit de keten. Bij de producent gaat het om een jaarlijkse omzet bij een gemiddeld bedrijf, bij de andere schakels is het een totale jaaromzet.

Voor de groentebedrijven onder glas werd een beroep gedaan op de CLE-publicatie “Rendabiliteit van het tuinbouwbedrijf boekjaar 2001” waarbij een gemiddelde berekend wordt van kosten en opbrengsten voor 300 tuinbouwbedrijven uit de CLE-boekhoudingen. Het gemiddelde glastuinbouwbedrijf bedraagt 1,1 ha. De kosten en opbrengsten worden uitgedrukt in € voor een gemiddeld bedrijf. In de kosten zit de arbeid niet meegerekend; het betreft hier de aankoop van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, zaad- en plantgoed, brandstoffen.

Page 44: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 44

Vaststellingen: Het verschil tussen omzet en inkoopkosten geeft voor de bedrijven uit de verschillende schakels een indicatie over de genomen brutomarges. Hoe kleiner dit verschil, hoe kleiner de genomen marge want hoe hoger de kosten zich in dat geval verhouden tot de omzet. Waar de marge groot is, kan men vermoeden dat de inkoopkosten vrij laag zullen zijn. Groentetelers onder glas hebben een gemiddelde brutowinstmarge van om en bij de 20%. Bij de berekening door het CLE wordt geen rekening gehouden met de loonkost . In de groentesector springt vooral de BWM van de diepvriesbedrijven in het oog. De groenteproducenten hebben een vergelijkbare BWM maar vermits er geen rekening is gehouden met een loon voor de ondernemer verhoogt dit de BWM voor de groenteproducenten ten opzichte van de industriële actoren. Veilingen kunnen ook geen grote winstmarge nemen. Ze realiseren gigantische omzetten maar houden na aftrek van de kosten slechts heel weinig over. De directe kosten maken 90% uit van de totale omzet. De belangrijkste kosten zijn de inkoopkosten bij de groentetelers en de energiekosten. De investeringen van de veilingen (coöperaties) worden via het VLIF gedeeltelijk door de EU gesubsidieerd. Ook het spel van vraag en aanbod is bepalend voor de inkoop. Het nettoresultaat blijft op peil in vergelijking met vorige jaren (bron Verenigde Mechelse Veiling). De diepvriesindustrie is koopkrachtig, gezien ze tot 20% brutomarge kan nemen. Maar er komt slechts een luttele 1% vrij onder de vorm van nettowinst. Onder de groothandelaars zitten de groothandelaars die zorgen voor opslag en levering aan kleinhandel. Ze kunnen vermoedelijk een marge nemen tot 7% van de omzet en tot 2,5 % netto overhouden.. Grootwarenhuizen worden buiten beschouwing gelaten. Het grootwarenhuis bepaalt zijn marge in functie van zijn totaal assortiment aan produkten en in functie van zijn historische verkoopcijfers. Groot- en kleinhandel zijn dus met de nodige voorzichtigheid te benaderen.

Page 45: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 45

Bijlage 2:Lijst met figuren

Figuur 1: Relatieve evolutie voor enkele landbouwproducten van de prijs aan consument ten opzichte van de prijs aan producent .....................................................................................................6

Figuur 2: Relatieve evolutie van broodprijs aan consument ten opzichte van tarweprijs aan producent (linker as) en absolute evolutie (rechter as) in BEF.........................................................7

Figuur 3: Relatieve evolutie van de rosbiefprijs aan consument ten opzichte van de prijs van dikbilstieren ...............................................................................................................................................8

Figuur 4: Relatieve evolutie prijs varkensribben ten opzichte van de prijs van halfvette varkens .......9 Figuur 5: Relatieve evolutie van de prijs van gesteriliseerde melk aan consument ten opzichte van de

melkprijs aan producent (linker as) absolute evolutie (rechter as) in BEF. ..................................10 Figuur 6: Relatieve evolutie van de boterprijs ten opzichte van de melkprijs .......................................11 Figuur 7: Relatieve evolutie van de prijs aan consument voor Gouda ten opzichte van de melkprijs

aan producent (linker as), de absolute prijzen (rechter as). .............................................................12 Figuur 8: Relatieve evolutie van de eiprijs aan consument ten opzichte van die aan producent (linker

as) en op de rechter as de absolute prijs evolutie (in BEF). ...........................................................13

Page 46: Prijsvork tussen teler en consument

Prijsvork tussen teler en consument 46

Bijlage 3 : Lijst met tabellen

Tabel 1: Overzicht ketenresultaat teler, bereider-verpakker en distributie per 100 kg aardappelen (ras Charlotte) tot bij de consument (exclusief BTW)......................................................................16

Tabel 2: Toegevoegde waarde aardappel per 100 € toegevoegde kosten keten teler, coöperatie, bereider-verpakker, distributie..............................................................................................................17

Tabel 3 Overzicht ketenresultaat van keten teler-coöperatie-groothandel-distributie per 100 bloemkolen bij de consument ..............................................................................................................18

Tabel 4: Toegevoegde waarde bloemkool per 100 € toegevoegde kosten in keten: teler-coöperatie-groothandel-distributie ..........................................................................................................................19

Tabel 5: Toegevoegde waarde bloemkool per 100 € toegevoegde kosten keten teler-coöperatie-groothandel-(natuurvoedings)winkel...................................................................................................19

Tabel 6 Overzicht ketenresultaat van keten A: 100 liter volle melk (A-merk) bij de consument .....20 Tabel 7 Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten keten melkveehouder tot

distributie .................................................................................................................................................21 Tabel 8 Winst van de melkveehouder in keten A ......................................................................................22 Tabel 9: Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten in de keten tussen

melkveehouder en melkventer .............................................................................................................22 Tabel 10: Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten .....................................................23 Tabel 11: Toegevoegde waarde melk per 100 € toegevoegde kosten in de keten van melkveehouder

tot consument via de grootdistributie .................................................................................................23 Tabel 12: Toegevoegde waarde kaas per 100 € toegevoegde kosten in de keten..................................24 Tabel 13: Toegevoegde waarde kaas per 100 € toegevoegde kosten in de keten..................................24 Tabel 14 Overzicht ketenresultaat van rundveehouder tot distributie per 100 kg rundvlees bij de

consument ...............................................................................................................................................25 Tabel 15: Toegevoegde waarde rundvlees per 100 € toegevoegde kosten.............................................26 Tabel 16: Toegevoegde waarde rundvlees per 100 € toegevoegde kosten.............................................26 Tabel 17: Marges in de keten van de groentensector (NBB) voor 2001 ................................................43