PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich...

24
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2008-2009 PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE LEUKEMIE door Maria M.C.W. SCHELLLEKENS Promotor: Prof. Dr. Hans Nauwynck Literatuurstudie in het kader van de masterproef

Transcript of PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich...

Page 1: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2008-2009

PREVENTIE EN BEHANDELING VAN

FELIENE LEUKEMIE

door

Maria M.C.W. SCHELLLEKENS

Promotor: Prof. Dr. Hans Nauwynck Literatuurstudie in het kader

van de masterproef

Page 2: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

De auteur en de promotor geven de toelating deze literatuurstudie voor consultatie beschikbaar te

stellen en delen hiervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de

beperkingen van het auteursrecht, in bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk

te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de

gegevens vermeld in deze literatuurstudie berust bij de promotor. De auteur en de promotor zijn niet

verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en

beschreven zijn.

Page 3: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

Voorwoord

In het kader van de master opleiding diergeneeskunde dien ik deze literatuurstudie in als eerste deel

van mijn masterproef. Het onderwerp, waar ik grote belangstelling voor heb, heb ik zelf voorgedragen

aan Prof. Dr. Hans Nauwynck. Deze literatuurstudie heb ik met zeer veel plezier geschreven en ik heb

er veel van geleerd. De problematiek rondom vaccins en geneesmiddelen en het testen hiervan heeft

mij zeer geïnteresseerd. Voor het tweede deel van mijn masterproef zou ik mij hier graag meer in

verdiepen. Hierbij wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Hans Nauwynck bedanken voor zijn goede

begeleiding en ik zie uit naar de verdere samenwerking bij het vervolg van mijn masterproef.

Page 4: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

Inhoudstabel

Samenvatting ........................................................................................................................................... 1

1. Inleiding ........................................................................................................................................... 2

2. Literatuurstudie ................................................................................................................................ 2

2.1. Het virus ................................................................................................................................... 2

2.2. Pathogenese ............................................................................................................................ 3

2.3. Eradicatieprogramma’s ............................................................................................................ 5

2.4. Preventie .................................................................................................................................. 6

2.4.1 Vaccinatie ............................................................................................................................ 6

2.4.1.1. Leukocell®

2 ................................................................................................................. 8

2.4.1.2. Leucogen® ................................................................................................................... 9

2.4.1.3. Fevaxyn® FeLV ............................................................................................................ 9

2.4.1.4. Purevax® FeLV (eerdere benaming Eurifel FeLV) .................................................... 10

2.5. Behandeling ........................................................................................................................... 11

2.5.1 Nucleotide reverse transcriptase inhibitoren (NRTI’s) ....................................................... 12

2.5.1.1 Zidovudine (AZT) ....................................................................................................... 12

2.5.2.4 9-(2-Phosphonylmethoxyethyl)adenine (PMEA) ....................................................... 12

2.5.2. Immunomodulatoren ...................................................................................................... 13

2.5.2.1 Propionibacterium acnes. .......................................................................................... 13

2.5.2.2 Acemannan ................................................................................................................ 13

2.5.2.3 Stafylokokkenproteïne A ............................................................................................ 14

2.5.2.4 Baypamun .................................................................................................................. 14

2.5.2.5 Interferonen ............................................................................................................... 15

2.6. Bespreking ............................................................................................................................. 17

3. Literatuurlijst .................................................................................................................................. 18

Page 5: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

1

Samenvatting

Het feliene leukemievirus (FeLV) veroorzaakt chronische en vaak fataal verlopende ziektebeelden bij

gedomesticeerde katten en daarom is het van groot belang het FeLV te bestrijden. Er zijn

verschillende FeLV-gerelateerde ziekten die er voor zorgen dat dit virus ernstige gevolgen kan

hebben. Verschillende methodes zijn beschikbaar om spreiding, infectie en persistentie te voorkomen.

Eradicatieprogramma’s worden gebruikt om FeLV te controleren en ter preventie zijn er verschillende

vaccins beschikbaar in Nederland en België. Vaccinatie tegen feliene leukemie kan nog geen

volledige bescherming garanderen maar zal de kans op infectie in een populatie verkleinen. Het kan

bescherming bieden tegenover FeLV gerelateerde ziekten. De huidige behandeling van katten besmet

met het FeLV is voornamelijk gebaseerd op het versterken van het immuunsysteem. Hiervoor kan

gebruik gemaakt worden van geneesmiddelen zoals immunomodulatoren.

SLEUTELWOORDEN: FELIENE LEUKEMIE VIRUS (FELV), PREVENTIE,

ERADICATIEPROGRAMMA’S, VACCINATIE, BEHANDELING

Summary

Feline leukemia virus (FeLV) causes chronic and often fatal diseases in domestic cats and therefore it

is important to control FeLV. There are several FeLV-related diseases that can have serious

consequences. Different methods are available to prevent spread, infection and persistence.

Eradication programs are used to control FeLV and there are several vaccines available for prevention

in The Netherlands and Belgium. Vaccination against feline leukemia cannot guarantee full protection

but it will reduce the chance of infection in a population. It offers protection against FeLV related

diseases. The current treatment of cats infected with FeLV is principally based on the improvement of

the immune status. For this purpose drugs like immune modulators can be used.

KEY WORDS: FELINE LEUKEMIA VIRUS (FELV), PREVENTION, ERADICATION

PROGRAMMES, VACCINATION, TREATMENT

Page 6: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

2

1. Inleiding

Het feliene leukemie virus (FeLV) kan subklinische infecties veroorzaken maar wordt meestal

geassocieerd met een chronische en fataal verlopende ziekte bij gedomesticeerde katten. De

persisterende FeLV infectie is bij de kat de meest voorkomende dodelijke infectieziekte. In 16% van

de katten die ter sectie worden aangeboden, wordt het FeLV gevonden. Voor de normale

kattenpopulatie wordt een graad van voorkomen van 3% aangenomen. In 75% van de gevallen

sterven de katten aan ziektegerelateerde aandoeningen en niet aan leukose (Reinacher, 1987).

Preventie en behandeling zijn daarom van groot belang in de diergeneeskunde. Deze literatuurstudie

geeft een overzicht van de aanwezige preventiemethoden waaronder vaccinatie en het elimineren van

dragers en beschrijft anti-virale geneesmiddelen en immunomodulatoren ter behandeling van het

FeLV. De methoden worden vergeleken en er wordt nagegaan in hoeverre de geneesmiddelen

effectief zijn voor de behandeling van FeLV.

2. Literatuurstudie

2.1. Het virus

In de jaren zestig werd door

Jarret en zijn medewerkers het

eerste feliene retrovirus ontdekt.

Dit was het feliene leukemievirus

(Jarrett et al., 1964). Het FeLV

behoort tot de familie

Gammaretroviridae en de

subfamilie Oncovirinae (RNA

tumorvirussen) en is nu

wereldwijd een welbekende

pathogeen bij katten (Cox, 1992;

Hofmann-Lehmann et al., 2007;

Jarrett et al., 1964). Het virus

komt op ruime schaal voor in de

kattenpopulatie en in alle landen

waar gedomesticeerde katten voorkomen, komen infecties met het FeLV voor (Hardy et al., 1977). Er

is een correlatie tussen de dichtheid van de kattenpopulatie en het aantal viremische katten (Cox,

1992). Het FeLV wordt ingedeeld in 3 subgroepen namelijk A, B en C die waarschijnlijk ook

verschillende ziektebeelden kunnen induceren. Het virale RNA is dubbelstrengig met aan de uiteinden

twee regulatiore domeinen waartussen de gag, pol en env genen liggen die coderen voor de 4 interne

structurele eiwitten (groepsspecifieke antigenen p10, p12, p15, p27). Deze genen coderen voor de

Fig. 1 Structuur van FeLV

;po

Uitwendig glycoproteïne gp70

Transmembraanenvelopproteïne p15

envelop

Binnenste laag met p12

RNA genoom met reversetranscriptase en proteine p10

Hexagonaal capsied met proteïne p27

Page 7: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

3

interne kerneiwitten, het reverse transcriptase en de envelop eiwitten (Weijer et al., 1987). Het reverse

transcriptase is een enzym dat zorgt dat het FeLV in staat is het virale RNA om te zetten in DNA. Het

p15E eiwit is specifiek verantwoordelijk voor de immunosuppressie effecten (Cox, 1992). De

suppressie van het immuunsysteem geeft andere noxen de gelegenheid om een secundaire infectie te

veroorzaken (Collado et al., 2007). Het virale RNA en de structurele eiwitten worden omgeven door

een envelop waarop de glycoproteïnen gp70 gebonden zijn. De onderverdeling van de subgroepen is

gebaseerd op het polymorfisme van het gp70. De meest voorkomende natuurlijke virusisolaten

behoren tot subgroep A en zijn direct overdraagbaar. Subgroepen B en C ontstaan door een mutatie

of uit een recombinatie tussen endogene virale DNA-sequenties die worden meegedragen in het

genoom van kattencellen en de sequenties in de envelop van FeLV-A. Subgroepen B en C zijn slechts

pathogeen en replicatiecompetent in combinatie met een helpervirus van subgroep A (Hoover en

Mullins, 1991). Feliene leukemievirussen uit subgroep A veroorzaken infecties en viremie bij katten

van alle leeftijden terwijl infecties met virussen uit subroep B en C in afwezigheid van FeLV-A

uitsluitend viremie kunnen veroorzaken bij pasgeboren kittens (Cox, 1992). Subgroep B komt bijna

altijd samen voor met subgroep A. Meer dan 90% van de virusisolaten behoort tot subgroep A of AB,

terwijl subgroep C niet veel voorkomt (Jarrett et al., 1978). Net als de andere retrovirussen is het FeLV

weinig resistent in de buitenwereld. Bij opdrogen van het virusbevattend speeksel en na enkele

minuten blootstelling aan kamertemperatuur verliest het virus zijn infectiviteit en voor inactivatie van

het virus kunnen de meeste desinfectantia effectief gebruikt worden (Cox, 1992; Hartmann en Kraft,

1994).

2.2. Pathogenese

De transmissie van het virus kan zich

horizontaal en verticaal voordoen.

Horizontale transmissie gebeurt

voornamelijk door het intense sociale

contact waarbij oculaire, nasale en

oronasale secretia worden uitgewisseld

door de hoofdzakelijk subklinische of

zieke viremische katten. Viremische

katten scheiden grote hoeveelheden

infectieus virus uit die ook via de

gemeenschappelijke water- en

voederbakken kunnen worden

overgedragen. Hoewel het virus ook heel

goed via faeces, urine, bloed en seksueel contact kan worden overgedragen, zal het risico op

blootstelling aan het virus groter zijn bij speekseloverdracht (Hoover en Mullins, 1991). Wanneer het

virus via de melk wordt overgedragen aan de pasgeboren kittens, moet het virus latent aanwezig zijn

Fig. 2 Kat met FeLV

Page 8: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

4

geweest in de melkklieren en gereactiveerd zijn bij het begin van de lactatie (Pacitti et al., 1986).

Transplacentaire transmissie komt ook voor en resulteert in de meeste gevallen in foetale en

neonatale sterfte (Weijer et al., 1987). De efficiëntie van de vroege immuunrespons zal bepalen of de

infectie al dan niet aanslaat (Hartmann en Kraft, 1994). Het FeLV maakt gebruik van het reverse

transcriptase zoals alle retroviridae. Het virale genetisch materiaal wordt via dit enzym in het cellulair

DNA ingebouwd. Dit provirus wordt met iedere celdeling doorgegeven aan de dochtercellen. Het virus

richt zich voornamelijk op mitotisch actieve cellen zoals de hematopoëtische precusorcellen en de

epitheelcellen (Cox, 1992).

Na de infectie treedt er een primaire vermeerdering op ter hoogte van de orofaryngeale regio en het

lymfoïd weefsel van de kop (Hartmann en Kraft, 1994). Hier worden de eerste cellen, namelijk de

monocyten en macrofagen, naar alle waarschijnlijkheid geïnfecteerd (Cox, 1992). Het virus wordt

daarna via de bloedbaan naar de lymfeknopen, de milt en het lymfoïde weefsel van de darmen en de

bronchi getransporteerd. Ter hoogte van deze weefsels vindt een secundaire vermenigvuldiging

plaats. Tijdens de hieropvolgende secundaire viremie wordt het rode beenmerg bereikt en vindt er een

sterke vermenigvuldiging plaats in de hematopoëtische precursorcellen (Cox, 1992; Hartmann en

Kraft, 1994). Als er tijdens de secundaire vermenigvuldiging een efficiënte neutraliserende

immuunrespons plaatsvindt, kan vermeden worden dat het virus terecht komt in het beenmerg. Bij

jonge dieren is de immuunrespons onvoldoende en kan er niet vermeden worden dat het rode

beenmerg wordt geïnfecteerd. Het FeLV kan als provirus in het rode beenmerg aanleiding geven tot

latentie of persisterende viremie

(Cox, 1992). Doordat de

geïnfecteerde leukocyten en

trombocyten zich via de

bloedbaan doorheen het

lichaam spreiden, worden de

epithelia van de

speekselklieren, het

ademhalingsstelsel, de blaas,

de nieren, de darmcrypten en

de melkklieren bereikt

(Hartmann en Kraft, 1994).

Wanneer het virus in het bloed

aanwezig is, kan men in het

plasma het gemeenschappelijk viraal eiwit aantonen (onder andere p27) dat uit de geïnfecteerde

cellen vrijkomt (Cox, 1992). Wanneer een kat FeLV-positief test, betekent dit nog niet dat er sprake is

van persistentie want een kat kan de infectie binnen 12 weken nog overwinnen. Wanneer het virus

niet wordt geëlimineerd, blijft het virus latent aanwezig (Kölbl et al., 2000). Een latent virus kan

gereactiveerd worden tijdens een stresstoestand zoals lactatie, dracht, infecties met andere noxen of

tijdens bepaalde therapieën. Na een latentietijd van meerdere maanden kunnen zich FeLV

gerelateerde ziektenbeelden ontwikkelen. Lymfoïde tumoren en kattenaids zijn hiervan de meest

Fig. 3 tumor van de thymus ten gevolge van FeLV

Page 9: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

5

gekende ziektebeelden. Symptomen die bij FeLV kunnen optreden, zijn onder andere anorexie,

ernstig gewichtsverlies, depressie en anemische mucosae. Er kunnen zich ook symptomen voordoen

die gerelateerd zijn aan bijkomende infecties. FeLV heeft in veel gevallen een dodelijke afloop (Cox,

1992).

2.3. Eradicatieprogramma’s

Het controleren van FeLV gebeurt voornamelijk op

basis van het routinematig testen van katten en het

verwijderen van de viremische dragers. Vooral in

kattenkwekerijen is deze procedure zeer effectief. Deze

procedure houdt in dat alle aanwezige katten worden

getest en dat de positief bevonden katten dienen te

worden geëlimineerd. Na twaalf weken moet er

opnieuw worden getest om de katten op te sporen die

zich tijdens de eerste test mogelijks in de

incubatieperiode bevonden. Positief bevonden katten

dienen te worden verwijderd uit de groep. Wanneer alle katten tijdens twee opeenvolgende testen

negatief zijn dan kan deze populatie als FeLV negatief worden beschouwd. Om te voorkomen dat de

Viremie

Persistente infectieVoorbijgaande infectie

Herstel Latente infectie Tumoren FeLV-gerelateerde ziekten

Geen ziekte Opnieuw viremisch

Feliene leukemie virus

Fig. 4 Verloop van een FeLV-infectie (naar Hartmann en Kraft, 1994)

Fig. 5 Snaptest FeLV

Page 10: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

6

populatie van buitenaf zou worden besmet, dienen alle nieuw binnengebrachte katten te worden

getest, eventueel gevaccineerd en voor een bepaalde periode geïsoleerd gehouden te worden. Pas

als ze bij hertesten ook negatief zijn, is het veilig om ze in te brengen in de groep. Een positief

bevonden kat mag niet worden binnengebracht in een populatie en dient te worden verwijderd (Cox,

1992; Weijer et al., 1987).

2.4. Preventie

2.4.1 Vaccinatie

Vaccinatie tegenover het feliene leukemievirus biedt geen volledige bescherming maar zal de kans op

infectie in een populatie verkleinen (Cox, 1992). Een vaccin tegen het FeLV type A geeft een

gedeeltelijke bescherming tegen alle types van het FeLV (Hofmann-Lehmann et al., 2007). Een ideaal

vaccin zou bescherming moeten bieden tegenover viremie van voorbijgaande aard maar ook

tegenover persisterende of latente infecties en tegen de ontwikkeling van de verschillende FeLV

gerelateerde ziektebeelden. Er is echter nog geen vaccin dat aan al deze eisen voldoet (Sparkes,

2003).

De huidige vaccinatie biedt wel bescherming tegen FeLV gerelateerde ziektebeelden en kan zo de

levensduur verlengen (Hofmann-Lehmann et al., 2007). In het verleden zijn er al veel pogingen

gedaan om een vaccin te ontwikkelen tegen het FeLV; deze waren vaak ontmoedigend.

Onderzoekers die vaccins willen ontwikkelen tegenover het FeLV richten zich voornamelijk op

virusneutraliserende antistoffen en op de anti-FOCMA antistoffen (celmembraanantigenen van feliene

oncornavirussen) (Sparkes, 2003). Om een betere doeltreffendheid van een vaccin te verkrijgen, zou

men mogelijk kunnen overwegen een geattenueerd vaccin te gebruiken. Het bezwaar hiervan is

echter dat het veiligheidsrisico’s met zich meebrengt en er een kans is op recombinatie tussen de

endogene FeLV-sequenties (Poulet et al., 2003).

De verschillende vaccins dienen geëvalueerd te worden op basis van het percentage katten dat

beschermd is tegenover het virus na vaccinatie. Dit percentage wordt weergeven als de preventable

fraction (PF) (Sparkes, 2003). De PF is echter moeilijk te bepalen en te vergelijken omdat de

challenge studies sterk van elkaar kunnen verschillen zoals verschillende blootstelling of

besmettingswijze, virusstammen, virusdosis, leeftijd van de katten, gebruik van glucocorticoïden etc.

(Cox, 1992; Sparkes, 2003). FeLV vaccins worden beschouwd als non-core vaccins en ze worden

enkel aangeraden bij volwassen katten die een verhoogd risico op besmetting hebben. De vaccins

worden ook aangeraden bij kittens vanwege hun gedrag en de agressieve progressie van de infectie

op deze leeftijd (Levy et al., 2008). Op het moment zijn er zeven vaccins geregistreerd op de

Belgische markt, waarvan drie combinatievaccins (Gustin, 2007). Op de Nederlandse markt zijn er

twee vaccins geregistreerd waarvan één een combinatie vaccin is (Fidin, 2006)

Page 11: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

7

Vaccin Firma Type vaccin FeLV

subgroep

Antigenen Adjuvans Controle

testen

Geregistreerd

Fevaxyn®

FeLV

Forte

Dodge

Geïnactiveerd

(geheel virion)

AB gp70, p15e,

FOCMA

carbomeer PF 92%

(Hines et al., 1991).

België

Fevaxyn®

Pentofel

Forte

Dodge

Combinatie

vaccin met

- geïnactiveerd

FeLV (geheel

virion)

- geïnactiveerd

panleucopenie

virus

- geïnactiveerd

calicivirus

- geïnactiveerd

rhinotracheïtis

virus

-geïnactiveerd

chlamydophila felis

AB gp70, p15e,

FOCMA

Ethyleen/

maleïnezuur-

anhydride, Neocryl

XK-62 en

Emulsigen

België en Nederland

Leucogen®

Virbac recombinant

subunit

A p45 AlOH, Quil A

PF 87%

(Lehmann et al., 1991)

België en Nederland

Leukocell®

2 Pfizer Subunit

(FeLV

proteïnen)

ABC gp70, p15e,

FOCMA

AlOH met

gezuiverde

saponine

PF 60%tot 100%

(Pollock en Haffer,

1991)

PF 0% (Legendre et al.,

1990)

PF 62 % (Pollock en

Scarlett, 1990)

België

Purevax®

FeLV

Mérial recombinant

canarypox

vaccin

A gp70, p15e,

p27 (kapsied),

p10 (nucleo-

kapsied), p15

(matrix)

geen PF 78%

(Hofmann-Lehmann et

al., 2006)

PF 80% (Poulet et al.,

2003)

België

Purevax®

RCPCh

FeLV

Mérial combinatie

vaccin met

- FeLV

recombinant

canarypox virus

- geattenueerd

panleucopenie

virus

- geïnactiveerd

calicivirus

antigenen

- geattenueerd

rhinotracheïtis

herpesvirus

- geattenueerd

chlamydophila felis

A gp70, p15e,

p27 (kapsied),

p10 (nucleo-

kapsied), p15

(matrix)

geen België

Purevax®

RCP FeLV

Mérial combinatie

vaccin met

- FeLV

recombinant

canarypox virus

- geattenueerd

panleucopenie

virus

-Type 1 felien

herpesvirus

antigeen

- Calicivirus

antigeen

A gp70, p15e,

p27 (kapsied),

p10 (nucleo-

kapsied), p15

(matrix)

Paraffine-olie België

Tabel 1. Overzicht van de in België en Nederland geregistreerde vaccins.

Page 12: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

8

2.4.1.1. Leukocell®

2

Het eerste FeLV vaccin werd ontwikkeld

in de jaren tachtig en werd Leukocell

genoemd. Dit subunit vaccin verkreeg

men door FeLV te cultiveren op levende

tumorcellen (FL74 lymfoïde

kattencellen). Hierbij werden grote

hoeveelheden vrije virale antigenen

(gp70 en FOCMA) verkregen doordat

deze spontaan werden vrijgegeven in de

vloeistof van de cultuur. Deze antigenen

werden geconcentreerd en daarna

geadjuveerd. Het vaccin dat in drie dosissen werd toegediend was effectief maar veroorzaakte

tumoren bij de gevaccineerde dieren (Dunham en Graham, 2008; Loar, 1993; Wolff et al., 1979).

Leukocell® 2 is de vernieuwde en gewijzigde vorm van het originele vaccin Leukocell en wordt

gegeven in twee subcutane toedieningen in plaats van drie (Cox, 1992). Dit bleek al een groot

voordeel te zijn aangezien veel dierenartsen er in de praktijk moeite mee hadden om eigenaren te

overtuigen het vaccinatieschema af te maken (Haffer et al., 1990). Het nieuwe subunitvaccin bevat de

antigenen gp70, FOCMA en andere virale antigenen zoals p15E. Het verschil tussen Leukocell en

Leukocell®

2 is dat er in de laatste een hogere concentratie aan gp70 zit en er wordt een ander

inactiverend agens gebruikt. Hierdoor zou de immunogeniteit van het virus beter behouden blijven

(Cox, 1992; Haffer et al., 1990). Er wordt gebruik gemaakt van een tweevoudig adjuvans dat een

combinatie is van aluminiumhydroxide en deels gezuiverde saponine. Het is werkzaam tegen FeLV

type A, B en C (Loar, 1993). In negen verschillende challenge studies over een periode van drie jaar

waarbij totaal 162 gevaccineerde katten en 86 controle katten werden geëvalueerd was het

percentage persistent viremische katten na vaccinatie tussen de 0% (PF=100%) en 36% (PF=60%)

(Pollock en Haffer, 1991). In een andere studie waarbij gebruik werd gemaakt van natuurlijk

geïnfecteerde katten ten opzichte van een controle groep werd geen bescherming tegenover het virus

gevonden (PF = 0%) (Legendre et al., 1990). De uitslag van deze studie zou wel negatief kunnen zijn

uitgevallen aangezien meerdere dieren bijkomende infecties hadden en/of immunosuppressief waren

(Loar, 1993). Wanneer het effect van het vaccin echt zou worden beïnvloed door bijkomende infecties

dan zou dat kunnen betekenen dat het vaccineren van katten met dit vaccin alleen nuttig is wanneer

de desbetreffende katten geen bijkomende infecties hebben.

Tijdens een veldstudie in 1990 werd ook de bescherming van dit vaccin getest. Hierbij werden 87

katten ad random verdeeld over twee groepen, namelijk de gevaccineerden en de placebo-controle

groep. Al deze katten werden na zes weken blootgesteld aan het virus door ze in contact te brengen

met 44 FeLV positieve katten gedurende twee jaar. Er werdt een PF vastgesteld van 62%. Bij deze PF

werd er ook rekening gehouden met het percentage aan katten die een natuurlijke resistentie tegen

het FeLV zouden bezitten. Hierdoor valt dit percentage in vergelijking met de andere studies lager uit

(Pollock en Scarlett, 1990). Ook zou er gesteld kunnen worden dat het aangewezen is een

Fig. 6 Vaccin Leukocell

® 2 door Pfizer A.H.

Page 13: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

9

vaccinatieschema te combineren met een eradicatieprogramma aangezien er bij het merendeel van

de studies er na vaccinatie toch een percentage persistent viremische katten wordt verkregen.

2.4.1.2. Leucogen®

Leucogen® is een subunit recombinant

vaccin dat het antigeen P45

(envelopproteïne) van het FeLV-A bevat

(Hofmann-Lehmann et al., 2007). Als

adjuvans wordt aluminiumhydroxide en

Quil A gebruikt (Cox, 1992). De effectiviteit

van dit vaccin werd onderzocht door over

een periode van dertien jaar gevaccineerde

SPF katten op te volgen. In deze studie

werden katten twee keer gevaccineerd. Per groep bleek uiteindelijk één van de negen opgenomen

katten persistent viremisch te worden. Dit betekend dat 87% van de katten beschermd was tegenover

een persisterende viremie (PF=87%). In de controle groep werden vijf van de zes katten persistent

viremisch (Lehmann et al., 1991).

2.4.1.3. Fevaxyn® FeLV

Fevaxyn® FeLV is een vaccin dat bestaat uit een

geheel geïnactiveerd virion. Uit een cellijn die

chronisch geïnfecteerd was met het FeLV van

subgroep A en B, wordt het virus gecollecteerd nadat

het in cultuur is gebracht. Daarna wordt het virus

chemisch geïnactiveerd (Hines et al., 1991).

Fevaxyn® FeLV vaccin is werkzaam tegen zowel

FeLV-A en FeLV-B en bevat de antigenen gp70,

p15e en FOCMA (Cox, 1992; Loar, 1993). Na

concentreren worden deze antigenen samengevoegd

met een waterhoudend adjuvans (Loar, 1993). Het

vaccin wordt gegeven in twee dosissen met een

interval van drie weken. In zes verschillende studies

beschreven door Hines et al. (1991) worden 144

gevaccineerde katten en 145 katten geplaatst in de

controlegroep geëvalueerd. De katten waren aan het begin van de test vrij van FeLV, felien calicivirus,

felien rhinotracheïtis virus, felien panleukopenie virus en Chlamydia psittaci. Hierbij waren 132 van de

144 gevaccineerde katten beschermd tegen een persisterende infectie (PF=92%). In de controle

groep bleek 87% van de katten persistent viremisch te zijn (Hines et al., 1991).

Fig. 7 Leukemievaccin Leucogen® van Virbac

Fig 8. Leukemievaccin Fevaxyn® van Forte dodge

Page 14: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

10

2.4.1.4. Purevax® FeLV (eerdere benaming Eurifel FeLV)

Dit vaccin is het meest recent

ontwikkelde feliene leukemievaccin

en is een recombinant canarypox

vaccin. In dit levend virus vaccin

wordt een deel van het FeLV type A

env, gag en een deel van pol tot

expressie gebracht (Hofmann-

Lehmann et al., 2007; Poulet et al., 2003). Deze bestandelen coderen voor de envelopproteïnen en de

kapsiedproteïnen (Poulet et al., 2003). Purevax® FeLV kan als veilig worden beschouwd want het is

niet-replicatief bij zoogdieren. Na vaccinatie worden de antigenen gepresenteerd maar het virus kan

niet vermeerderen in de gastheer. Toch veroorzaakt dit vaccin een sterke immuunrespons. Het vaccin

wordt toegediend in twee dosissen met een interval van drie à vier weken (Poulet et al., 2003). Het is

het enige feliene leukemievaccin waaraan geen adjuvans is toegevoegd (Dunham en Graham, 2008).

In een studie in 2003 waarbij SPF kittens werden gebruikt, werd niet alleen het effect van het vaccin

geëvalueerd maar ook het effect van verschillende dosissen van het vaccin dat werd toegediend. Er

werden vijf groepen van elk zes kittens gevaccineerd en ter controle werden achttien kittens van

dezelfde leeftijd geëvalueerd. Iedere groep kreeg een andere dosis toegediend namelijk: 10 exp 8-2,

10 exp 8-0, 10 exp 7-2, 10 exp 7-0, 10 exp 6-0. Men stelde vast dat respectievelijk zes van de zes, vijf

van de zes, zes van de zes, drie van de zes, en drie van de zes door vaccinatie beschermd waren

tegen een persisterende viremie. Bij een titer van 10 exp 7-2 werd een bescherming van 80% (PF =

80%) vastgesteld. Deze titer is lager dan de commercieel gebruikte titer. In de controlegroep werden

vijftien van de achttien katten persistent viremisch (83%) (Poulet et al., 2003). In een studie

beschreven in 2006 werd een PF vastgesteld van 78%. Gedurende iets meer dan drie jaar werden

gevaccineerde SPF katten opgevolgd. Per groep bleken twee van de tien katten toch persistent

viremisch te zijn. In de controle groep werd negen van de tien katten wel persistent viremisch

(Hofmann-Lehmann et al., 2006).

Fig. 9 Leukemievaccin Purevax® van Merial

Page 15: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

11

2.5. Behandeling

Infectie met het FeLV wordt altijd al gezien als één van de grootste oorzaken van ziektegerelateerde

dood bij gedomesticeerde katten. Daarom zijn er in het verleden al meerdere pogingen gedaan om

antiretrovirale middelen te vinden die werkzaam zijn bij het FeLV en een volledige eliminatie van het

complete virus kunnen teweegbrengen (Hartmann et al., 1999). Hoewel dit vaak gunstige resultaten

opleverde voor de behandeling van het felien immunodeficiëntie virus (wat nauw aansluit met de

behandeling van het FeLV) werden er geen gunstige veranderingen in de klinische toestand

opgemerkt bij de behandeling van het FeLV.

Tegenwoordig worden voornamelijk immunomodulatoren gebruikt ter behandeling van het FeLV. De

beste resultaten van de enkele reeds uitgeteste antivirale middelen ziet men pas na herhaalde

toediening en bij een zo vroeg mogelijk start in het ziekteproces (Glitz, 2002; Neirincks et al., 2005).

Geneesmiddel Categorie Controle testen Registratie in

België/Nederland

Acemannan immunomodulator Betere overlevingskans

(Sheets et al., 1991)

geen

9-(2-phosphonylmethoxy- ethyl)-adenine (PMEA)

antiviral Gunstige werking op

stomatitisletsels

(Hartmann et al., 1992)

geen

Felien recombinant IFN

omega (Virbagen® omega)

immunomodulator Therapeutisch actief

(Mari et al., 2004)

In België en

Nederland door de

firma Virbac

PIND-ORF, Baypamun immunomodulator Geen verschil met placebo

(Hartmann et al., 1998)

geen

Propionibacterium acnes immunomodulator Klinische verbetering

(Tizard et al., 1991)

geen

Recombinant human

interferon alpha

immunomodulator Klinische verbetering

(Weis et al., 1991)

geen

Stafylokokken proteïne A immunomodulator Betere overlevingskans

(McCaw et al., 2001)

geen

Zidovudine antiviral Klinische verbetering

(Hartmann et al., 1992)

geen

Tabel 2. Geneesmiddelen voor behandeling van FeLV

Page 16: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

12

2.5.1 Nucleotide reverse transcriptase inhibitoren (NRTI’s)

De NRTI’s zijn nucleoside analogen en grijpen in op het reverse transcriptase. Ze verhinderen bij de

opbouw van de DNA-streng de aanhechting van het volgende nucleotide doordat ze zich incorpereren

in de streng. NRTI’s inhiberen op deze manier de opbouw van deze streng en doen de

virusvermeerdering beëindigen (Zapor et al., 2004).

2.5.1.1 Zidovudine (AZT)

AZT inhibeert in vitro de replicatie van het FeLV al bij lage

concentraties van 0,005 microgram/milliliter. De in vitro

onderzoeken gaven hoop op gunstige resultaten in de

praktijk (Hoover et al., 1990). In 1992 werd het effect van

AZT bij 32 FeLV-seropositieve katten met klinische

symptomen geëvalueerd tijdens een placebo gecontroleerde

dubbelblindstudie. Van deze 32 katten werden er elf

behandeld met AZT en twaalf met PMEA (zie verder) en

negen met een placebo. Er werden significante

verbeteringen opgemerkt in sommige klinische en

immunologische parameters. Geen van de katten werd

echter FeLV-negatief bevonden (Hartmann et al., 1992). AZT

lijkt alleen effectief te zijn wanneer de behandeling tijdens de

vroege fase van infectie gebeurt. Het geeft echter wel bijwerkingen zoals braken, anorexie, anemie en

neutropenie die een verslechtering van de klinische toestand kunnen veroorzaken (Hartmann et al.,

1992). De toxiciteit van Zidovudine bij katten met het FeLV werd getest in 1990 door Haschek et al.

en bleek sterk afhankelijk te zijn van de toegediende dosis en de duur van de behandeling.

Dosisgerelateerde anemie en neutropenie werd bij deze katten gevonden net als bij mensen met het

immunodeficientie syndroom (AIDS) die behandeld werden met AZT (Haschek et al., 1990). Wanneer

de behandeling met AZT gecombineerd werd met humaan recombinant interferon alfa werden er

betere resultaten bekomen dan bij behandeling met alleen AZT. Tijdens een studie in 1990 werd er

tijdens de gehele observatieperiode van 40 weken en zelf daarna geen viremie van voorbijgaande

aard vastgesteld wanneer de dieren behandeld werden met deze combinatie. Ook het latent

aanwezige virus kon niet meer gereactiveerd worden bij deze katten (Hoover et al., 1990).

2.5.2.4 9-(2-Phosphonylmethoxyethyl)adenine (PMEA)

PMEA is een antiretroviraal middel en doet de vermeerdering van het FeLV dalen. Tijdens dezelfde

studie in 1992 over het effect van AZT werd dit effect vergeleken met het effect van PMEA. Hierbij

bleek het effect van PMEA sterker te zijn dan het effect van AZT. PMEA bleek ook een gunstige

werking te hebben op al bestaande stomatitisletsels (Hartmann et al., 1992). Echter, een belangrijk

nadeel bij het gebruik van PMEA is dat er zich vaak ernstige bijwerkingen voordoen bij het

behandelde dier zoals anemie (Vahlenkamp et al., 1995).

Fig. 10 Structuur zidovudine

Page 17: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

13

2.5.2. Immunomodulatoren

Aangezien slechts bij 30% van de katten geïnfecteerd met het FeLV er zich ziekte ontwikkelt, wordt er

aangenomen dat er een kleine marge is tussen resistentie en ziekte. Wanneer het immuunsysteem

zou worden versterkt, geeft dit een grotere kans om de ziekte onder controle te houden (Essex et al.,

1975). De immunomodulatoren baseren zich erop het verzwakte immuunsysteem versterking te

bieden (Glitz, 2002).

2.5.2.1 Propionibacterium acnes

Door Tizard (1991) is er een studie beschreven

waarbij katten die klinische symptomen

vertoonden, behandeld werden met de

geïnactiveerde bacterie: Propionibacterium

acnes. Deze bacteriën stimuleren de vrijstelling

van interleukine 1, interferonen en tumor

necrosis factor. Propionibacterium acnes heeft

zo een stimulerende werking van het

immuunsysteem. Tijdens een studie in 1991

werden negentien katten geëvalueerd die per

week ter behandeling twee maal een

intraveneuze injectie (0,5 ml bacteriën) kregen gedurende twee weken. Vervolgens werd de

behandeling voortgezet door één intraveneuze injectie (0.5 ml bacteriën) per week toe te dienen

gedurende twintig weken of totdat het dier seronegatief testte. Van de negentien katten vertoonden

negen katten op basis van subjectieve en objectieve evaluaties een duidelijke klinische verbetering en

twee katten werden zelfs seronegatief getest op FeLV na en/of tijdens de behandeling. Ook werd in

vergelijking met de controlegroep een normalisatie van de hematologische waarden vastgesteld

(Tizard, 1991). Echter heeft men bij deze studie geen gebruik gemaakt van een controlegroep met

placebo’s en werd er voor de controle gebruik gemaakt van gegevens verkregen uit het verleden bij

andere studies. Een goede studie zou een degelijke controlegroep moeten hebben om de verkregen

resultaten mee te testen.

2.5.2.2 Acemannan

Acemannan is een product dat wordt verkregen uit de aloë vera plant. Uit de gel van deze plant wordt

dit complex polysaccharide gehaald dat immunostimulerend en antitumoraal werkt. Macrofagen

nemen deze stof op en worden dan aangezet tot het vrijstellen van prostaglandine F2, interleukine 1,

interferonen en tumor necrosis factor alfa. Ook worden de macrofagen gestimuleerd tot fagocytose en

proliferatie van T-lymfocyten (Tizard, 1991; Yates et al., 1992). De directe antivirale activiteit van

Acemannan wordt geassocieerd met de glycosylatie van de envelop van het virus en van de

virusgeïnfecteerde cellen. De glycosylatie van de envelop leidt tot het inhiberen van de virusinfectiviteit

en replicatie (Kruth, 1998).

Fig. 11 Propionibacterium acnes

Page 18: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

14

Het effect van Acemannan op 44 FeLV-positieve katten met ernstige ziektesymptomen was gunstig

tijdens een studie in 1991 door Sheets et al.. Er werd een afname van sepsis, een gestegen

hematocriet en een normalisatie van de aantallen leukocyten en lymfocyten vastgesteld. Ook werd er

vastgesteld dat de katten door de behandeling een betere levenskwaliteit hadden en de

overlevingskans groter was. Op twaalf weken na het begin van de behandeling waren 29 van de 44

katten die behandeld werden nog in leven en in goede gezondheid. Bij katten met FeLV sterft normaal

gezien 40% binnen de vier weken en 70% binnen de acht weken. Na behandeling met Acemannan

was in deze studie nog 71% van de katten in leven en gezond (Sheets et al., 1991). Echter, ook bij

deze studie werd geen controle groep gebruikt wat de resultaten van de studie minder betrouwbaar

maakt.

2.5.2.3 Stafylokokkenproteïne A

Uit de celwand van de bacterie Staphylococcus

aureus wordt het stafylokokkenproteïne A (SPA)

gehaald. SPA kan immunoglobulines binden en kan

de interferonproductie en mitose van lymfocyten

induceren (Tizard, 1991). McCaw en medewerkers

deden een placebogecontroleerde dubbelblindstudie

in 2001 naar het effect van SPA op FeLV-positieve

katten. De katten werden behandeld met

intraperitoneale injecties gedurende tien weken. Na

evaluaties tussen de begin- en eindsituatie werden

er geen grote veranderingen vastgesteld wat betreft de bloedwaarden, lichaamsgewicht,

lichaamstemperatuur, eetlust en activiteit van de dieren. Er werd door de eigenaren van de dieren wel

een verbetering van de algemene conditie van de behandelde katten vastgesteld en gemiddeld

leefden de dieren langer dan de controlegroep (McCaw et al., 2001).

2.5.2.4 Baypamun

Baypamun (PIND-ORF) is een paramuniteitsinduceerder. Parammuniteit is een toestand waarbij er

zich een snel optredende, aspecifieke afweer voordoet tegen antigenen en verschillende infecties.

Baypamun stimuleert het aspecieke deel van het afweersysteem en zorgt voor een snelle werking

tegen allerlei infecties en antigenen. In Baypamun wordt het virus Parapox ovis gebruikt als het

werkzame bestanddeel. Het pokkenvirus induceert proliferatie van lymfocyten, toename van

fagocytose, activatie van de natural-killercellen en vrijstelling van cytokinen zoals interferon alfa en

gamma, interleukinen en tumor necrosis factor. (Glitz, 2002). De werkzaamheid van Baypamun werd

getest in een studie in 1992 door Mayr en Hörber waarbij 25 gezonde FeLV-positieve katten en 39

zieke FeLV-positieve katten werden behandeld. De gezonde FeLV-positieve katten werden na drie à

vijf weken negatief bevonden en na zes tot zeven weken werden ook alle zieke dieren negatief

bevonden (Mayr en Hörber, 1992). De gemiddelde leeftijd van deze katten was echter wel jonger dan

Fig 12 Stafylococcus aureus

Page 19: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

15

één jaar en zij vertoonden geen ziektetekens. De katten in deze studie waren aan het begin van de

studie dus mogelijk nog in een staat van voorbijgaande viremie (Hartmann et al., 1999).

Tijdens een andere studie in 1997 (een placebogecontroleerde dubbelblindstudie) werd bij 120

natuurlijk geïnfecteerde katten de effectiviteit van Baypamun getest. In de behandelde groep werd

11,7% van de katten FeLV-negatief bevonden. In de groep die een placebo kreeg toegediend was

6,7% FeLV-negatief. Elf katten veranderden van FeLV-postief naar FeLV-negatief maar dit werd niet

als significant verschillend beschouwd. Er werden ook geen significante verschillen aantoond in de

andere klinische en virologische parameters tussen de twee groepen (Block et al., 1997; Hartmann et

al., 1998). Een derde studie in 1998 waarbij 30 natuurlijk geïnfecteerde katten werden gebruikt werd

de helft behandeld en de andere helft (de controlegroep) kreeg een placebo (Hartmann et al., 1998).

De behandelingsduur van zowel de eerste als de tweede studie was zeven weken. In de derde studie

daalde het antigeenniveau van de behandelde dieren met 1,9%. Het antigeenniveau van de

controlegroep steeg met 3,7%. Er waren vier katten die veranderden van FeLV-postief naar FeLV-

negatief. De verkregen waarden werden echter ook niet als significant verschillend beschouwd. Ook

werd er vastgesteld dat de desbetreffende katten die veranderden van positief naar negatief jonger

waren dan een jaar en zich dus ook nog in staat van voorbijgaande viremie konden bevinden aan het

begin van de studie (Hartmann et al., 1998).

Aangezien uit deze placebogecontroleerde studies, waar men een redelijk aantal katten evalueerden,

bleek dat er zich geen significante verbeteringen voordeden bij gebruik van Acemannan lijkt

Acemannan niet de eerste keuze voor de behandeling van het FeLV.

2.5.2.5 Interferonen

Interferonen (IFN) worden origineel beschreven als antivirale proteïnen met anti-proliferatieve en

immunomodulerende eigenschappen (Stanton et al., 1987). Omdat IFN in vitro een significante

antivirale werking hebben en vanwege de immunomodulerende en antitumorale activiteit zouden IFN

in theorie een ideaal middel zijn voor de behandeling van FeLV geïnfecteerde katten en de ziekte

gerelateerde aandoeningen (Weiss et al., 1991). Op het moment zijn er twee typen van IFN bekend;

het type één (IFN alfa, IFN bèta en IFN omega) en het type twee (IFN gamma) (Pestka et al., 2004).

Er zijn drie soorten IFN aangeboden aan katten ter behandeling van FeLV namelijk: humaan

recombinant interferon alfa 2a, humaan recombinant IFN alfa A-D en het felien recombinant IFN

omega. Alle drie de IFN hebben een effect op het begin van proteïnesynthese vlak na de transcriptie.

Dit effect zou resulteren in verminderde vrijstelling van infectieuze virions. Ook zouden de IFN een

toename van apoptose veroorzaken (Collado et al., 2007). Het humaan IFN alfa werd in lage dosissen

al in de jaren 80 gebruikt in de strijd tegen FeLV (Cummins et al., 1988). Uit verschillende

experimentele en klinische studies blijkt algemeen dat FeLV-geïnfecteerde katten na de behandeling

met IFN alfa zichtbaar klinische verbeteringen vertonen. De gemiddelde levensduur van de katten in

deze studies nam toe, evenals de eetlust en het gewicht. De koorts nam af en ook was er een

verbetering te zien in het bloedbeeld en de leukocytentelling. Uit deze studies kan echter niet het

effect van IFN op zich bepaald worden aangezien de katten in deze studies bijkomend behandeld

werden met antibiotica en ook omdat er in deze studies geen controlegroep geïncorporeerd werd

Page 20: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

16

(Weiss et al., 1991). Het humaan IFN alfa werd ook gegeven in combinatie met AZT (zie eerder).

Deze combinatie beschermt de dieren tegen persisterende viremie en ziekte. Bovendien werd er bij

deze combinatie geen interferontoxiciteit gezien (Zeidner et al., 1990). Aangezien er geen eenduidige

resulaten worden verkregen uit de verschillende studies over interferon alfa is het moeilijk te besluiten

of het nuttig is om dit medicijn te gebruiken bij de behandeling van FeLV.

Het felien recombinant IFN omega wordt

geproduceerd in een larve van de slijkworm

(Bombyx mori) door gebruik te maken van

een baculovirus vector (Ueda et al., 1993).

Het effect van het felien recombinant IFN

omega werd getest in een

placebogecontroleerde dubbelblindstudie

waarbij 81 katten werden geëvalueerd. De

katten werden behandeld door ze drie maal

vijf opeenvolgende dagen tijdens de

periode (op dag 0, 14 en 60) één

subcutane injectie toe te dienen. Een jaar

lang werden de katten geobserveerd en

gedurende de eerste vier maanden

vertoonden de behandelde katten significante klinische verschillen met de katten van de

controlegroep. Ook de bloedparameters vertoonden een duidelijke verbetering. De behandelde katten

hadden ook een lager sterftepercentage dan de controlegroep (39% versus 59% ) op negen maanden

en op twaalf maanden was het sterftepercentage 47% versus 59 %. Het felien recombinant IFN

omega werd volgens de onderzoekers bij de behandeling van het FeLV als therapeutisch actief

beschouwd (de Mari et al., 2004). Het felien recombinant interferon omega (Virbagen® Omega) is op

dit moment de enige keuze voor de behandeling van FeLV op de Belgische en Nederlandse markt

(Fidin, 2006; Gustin, 2007). Uit de bovenstaande studie lijkt te blijken dat dit medicijn therapeutisch

actief is maar dit is nog niet bevestigd aangezien ook het werkingmechanisme nog niet volledig

gekend is.

Fig. 13 Recombinant omega interferon (Virbagen®

Omega) van Virbac

Page 21: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

17

2.6. Bespreking

Op dit moment is de meest efficiënte manier voor de preventie en controle van het FeLV een

combinatie van: het testen van de dieren, elimineren van de FeLV-positieve dieren, opvolgen en

isoleren van de katten, eventueel vaccineren, hertesten en elimineren van de later FeLV-positief

bevonden dieren. In de literatuur worden verschillende studies beschreven over de effectiviteit van de

vaccins en hieruit blijkt dat de in België en Nederland beschikbare vaccins geen van allen een

volledige bescherming kunnen bieden tegenover het FeLV. Huidige vaccinatie kan echter wel

beschermen tegen de FeLV gerelateerde ziektebeelden en de levensduur verlengen.

Er zijn in het verleden verschillende producten getest voor de behandeling van het FeLV. Studies over

de effectiviteit van deze producten geven grote verschillen in werkzaamheid tussen de producten en

voor sommige producten worden er zelfs geen eenduidige resultaten verkregen. Geen van de geteste

geneesmiddelen is op dit moment het ideale geneesmiddel. Naar mijn mening worden er goede

resultaten bereikt bij gebruik van het felien recombinant interferon omega en wanneer er een

combinatie van interferonen met AZT wordt gegeven ter behandeling van FeLV.

Page 22: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

18

3. Literatuurlijst

1. Block, A., Hartmann, K., Lutz, H. en Kraft, W. (1997). Plazebokontrollierte Doppelblindstudie über die Wirksamkeit eines Paraunitätsinducers bei natürlich FeLV-infizierten Katzen. Tierärztliche Praxis 25, p.261-266.

2. Collado, V.M., Gomez-Lucia, E., Tejerizo, G., Miro, G., Escolar, E., Martin, S. en Domenech, A.

(2007). Effect of type I interferons on the expression of feline leukaemia virus. Veterinary Microbiology 123, p.180-186.

3. Cox, E. (1992). Feliene leukemievirus infectie: een overzicht. Vlaams diergeneeskundig tijdschrift

61, p.61-67. 4. Cummins, J.M., Tompkins, M.B., Olsen, R.G., Tompkins, W.A. en Lewis, M.G. (1988). Oral use of

human alpha interferon in cats. Journal of Biological Response Modifiers 7, p.513-523. 5. de Mari, K., Maynard, L., Sanquer, A., Lebreux, B. en Eun, H.M. (2004). Therapeutic effects of

recombinant feline interferon-omega on feline leukemia virus (FeLV)-infected and FeLV/feline immunodeficiency virus (FIV)-coinfected symptomatic cats. Journal of Veterinary Internal Medicine 18, p.477-482.

6. Dunham, S.P. en Graham, E. (2008). Retroviral infections of small animals. Veterinary Clinics of

North America: Small Animal Practice 38, p.879-901. 7. Essex, M., Hardy, W.D., Jr., Cotter, S.M., Jakowski, R.M. en Sliski, A. (1975). Naturally occurring

persistent feline oncornavirus infections in the absence of disease. Infection and Immunity 11, p.470-475.

8. Fidin (2006). Het Fidin Repertorium Diergeneesmiddelen 10e editie, Den Haag, p.243, 244, 288,

479, 480. 9. Glitz, F. (2002). Wirkungen und Einsatzmöglichkeiten eines Immunmodulators (Baypamun) bei

kleintieren und Kaninchen. Kleintierpraxis 47, p.427- 431. 10. Gustin, P. (2007). Gecommentarieerd geneesmiddelenrepertorium voor diergeneeskundig gebruik

2007 Faculté de Médécine vétérinaire, Brussel p.223- 228. 11..Haffer, K.N., Koertje, W.D., Derr, J.T. en Beckenhauer, W.H. (1990). Evaluation of

immunosuppressive effect and efficacy of an improved-potency feline leukaemia vaccine. Vaccine 8, p.12-16.

12. Hardy, W.D., Jr., McClelland, A.J., MacEwen, E.G., Hess, P.W., Hayes, A.A. en Zuckerman, E.E.

(1977). The epidemiology of the feline leukemia virus (FeLV). Cancer 39, p.1850-1855. 13. Hartmann, K., Donath, A., Beer, B., Egberink, H.F., Horzinek, M.C., Lutz, H., Hoffmann-Fezer, G., Thum, I. en Thefeld, S. (1992). Use of two virustatica (AZT, PMEA) in the treatment of FIV and of FeLV seropositive cats with clinical symptoms. Veterinary Immunology and Immunopathology 35, p.167-175 14. Hartmann, K. en Kraft, W. (1994). FeLV infection. Revue de Médecine Vétérinaire 145, p.191-197. 15. Hartmann, K., Block, A., Ferk, G., Vollmar, A., Goldberg, M. en Lutz, H. (1998). Treatment of feline

leukemia virus-infected cats with paramunity inducer. Veterinary Immunology and Immunopathology 65, p.267-275.

16. Hartmann, K., Block, A., Ferk, G., Beer, B., Vollmar, A. en Lutz, H. (1999). Treatment of feline

leukemia virus (FeLV) infection. Veterinary Microbiology 69, p.111-113 17. Haschek, W.M., Weigel, R.M., Scherba, G., DeVera, M.C., Feinmehl, R., Solter, P., Tompkins,

M.B. en Tompkins, W.A. (1990). Zidovudine toxicity to cats infected with feline leukemia virus. Fundamental and Applied Toxicology 14, p.764-775.

Page 23: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

19

18. Hines, D.L., Cutting, J.A., Dietrich, D.L. en Walsh, J.A. (1991). Evaluation of efficacy and safety of an inactivated virus vaccine against feline leukemia virus infection. Journal of the American Veterinary Medical Association 199, p.1428-1430.

19. Hofmann-Lehmann, R., Tandon, R., Boretti, F.S., Meli, M.L., Willi, B., Cattori, V., Gomes-Keller, M.A., Ossent, P., Golder, M.C., Flynn, J.N. en Lutz, H. (2006). Reassessment of feline leukaemia virus (FeLV) vaccines with novel sensitive molecular assays. Vaccine 24, p.1087- 1094. 20. Hofmann-Lehmann, R., Cattori, V., Tandon, R., Boretti, F.S., Meli, M.L., Riond, B., Pepin, A.C.,

Willi, B., Ossent, P. en Lutz, H. (2007). Vaccination against the feline leukaemia virus: outcome and response categories and long-term follow-up. Vaccine 25, p.5531-5539.

21. Hoover, E.A. en Mullins, J.I. (1991). Feline leukemia virus infection and diseases. Journal of the

American Veterinary Medical Association 199, p.1287-1297. 22. Hoover, E.A., Zeidner, N.S. en Mullins, J.I. (1990). Therapy of presymptomatic FeLV-induced

immunodeficiency syndrome with AZT in combination with alpha interferon. Annals of the New York Acadamy of Sciences 616, p.258-269.

23. Jarrett, O., Hardy, W.D., Jr., Golder, M.C. en Hay, D. (1978). The frequency of occurrence of feline

leukaemia virus subgroups in cats. International Journal of Cancer 21, p.334-337. 24. Jarrett, W.F., Crawford, E.M., Martin, W.B. en Davie, F. (1964). A Virus-Like Particle Associated

with Leukemia (Lymphosarcoma). Nature 202, p.567-569. Bron: Cox, E. (1992). Feliene leukemievirus infectie: een overzicht. Vlaams diergeneeskundig tijdschrift 61, p.61-67.

25.Kölbl, S., Skolek, R., Hirt, R., Seiser, M. en Thalhammer, J. (2000). Klinische Studie an persistent

virämische Katzen mit FeLV-infection nach peroraler Langzeitapplikation von Interferon A. Kleintierpraxis 45, p.497-510.

26. Kruth, S.A. (1998). Biological response modifiers: interferons, interleukins, recombinant products,

liposomal products. Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice 28, p.269-295. 27. Legendre, A.M., Mitchener, K.L. en Potgieter, L.N. (1990). Efficacy of a feline leukemia virus

vaccine in a natural exposure challenge. Journal of Veterinary Internal Medicine 4, p.92-98. 28. Lehmann, R., Franchini, M., Aubert, A., Wolfensberger, C., Cronier, J. en Lutz, H. (1991).

Vaccination of cats experimentally infected with feline immunodeficiency virus, using a recombinant feline leukemia virus vaccine. Journal of the American Veterinary Medical Association 199, p.1446-1452.

29. Levy, J., Crawford, C., Hartmann, K., Hofmann-Lehmann, R., Little, S., Sundahl, E. en Thayer, V.

(2008). 2008 American Association of Feline Practitioners' feline retrovirus management guidelines. Journal of Feline Medicine and Surgery 10, p.300-316.

30. Loar, A.S. (1993). Feline leukemia virus. Immunization and prevention. Veterinary Clinics of North

America: Small Animal Practice 23, p.193-211. 31. Mayr, B. en Hörber, D. (1992). Paramunisierung FeLV-positiver Katzen - ein Bericht aus der

Praxis. Kleintierpraxis 37, p.515 -518. 32. McCaw, D.L., Boon, G.D., Jergens, A.E., Kern, M.R., Bowles, M.H. en Johnson, J.C. (2001).

Immunomodulation Therapy for Feline Leukemia Virus Infection. Journal of American Animal Hospital Association 37, p.356-363.

33. Neirincks, E., Garré, B., Nauwynck, H., Croubels, S., De Backer, P. en van der Meulen, K. (2005).

Antivirale behandeling van rhinotracheïtisvirus- immunodefficiëntievirus- en leukemievirusinfecties bij de kat. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 74, p.420-431.

34. Pacitti, A.M., Jarrett, O. en Hay, D. (1986). Transmission of feline leukaemia virus in the milk of a

non-viraemic cat. The Veterinary Record 118, p.381-384.

Page 24: PREVENTIE EN BEHANDELING VAN FELIENE …...opnieuw worden getest om de katten op te sporen die zich tijdens de eerste test mogelijks in de incubatieperiode bevonden. Positief bevonden

20

35. Pestka, S., Krause, C.D. en Walter, M.R. (2004). Interferons, interferon-like cytokines, and their receptors. Immunological Reviews 202, p.8-32.

36. Pollock, R.V. en Scarlett, J.M. (1990). Randomized blind trial of a commercial FeLV vaccine.

Journal of the American Veterinary Medical Association 196, p.611-616. 37. Pollock, V.H. en Haffer, K.N. (1991). Review of the first feline leukemia virus vaccine. Journal of

the American Veterinary Medical Association 199, p.1406-1409. 38. Poulet, H., Brunet, S., Boularand, C., Guiot, A.L., Leroy, V., Tartaglia, J., Minke, J., Audonnet, J.C.

en Desmettre, P. (2003). Efficacy of a canarypox virus-vectored vaccine against feline leukaemia. The Veterinary Record 153, p.141-145.

39. Reinacher, M. (1987). Infections with feline leukemia virus (FeLV) in postmortem cats. Tijdschrift

voor Diergeneeskunde 112, p.848-853. 40. Sheets, M.A., Unger, B.A., Giggleman, G.F., Jr. en Tizard, I.R. (1991). Studies of the effect of

acemannan on retrovirus infections: clinical stabilization of feline leukemia virus-infected cats. Molecular Biotherapy 3, p.41-45.

41. Sparkes, A.H. (2003). Feline leukaemia virus and vaccination. Jounal of Feline Medicine and

Surgery 5, p.97-100. 42. Stanton, G.J., Weigent, D.A., Fleischmann, W.R., Jr., Dianzani, F. en Baron, S. (1987). Interferon

review. Investigative Radiology 22, p.259-273. 43. Tizard, I. (1991). Use of immunomodulators as an aid to clinical management of feline leukemia

virus-infected cats. Journal of the American Veterinary Medical Association 199, p.1482-1485. 44. Ueda, Y., Sakurai, T. en Yanai, A. (1993). Homogeneous production of feline interferon in silkworm

by replacing single amino acid code in signal peptide region in recombinant baculovirus and characterization of the product. The Journal of Veterinary Medical Science 55, p.251-258.

45. Vahlenkamp, T.W., De Ronde, A., Balzarini, J., Naesens, L., De Clercq, E., van Eijk, M.J.,

Horzinek, M.C. en Egberink, H.F. (1995). (R)-9-(2-phosphonylmethoxypropyl)-2,6-diaminopurine is a potent inhibitor of feline immunodeficiency virus infection. Antimicrobial Agents and Chemotherapy 39, p.746-749.

46. Weijer, K., UytdeHaag, F. en Osterhaus, A.D. (1987). Feline leukemia virus (FeLV) and FeLV-

associated diseases in cats: a review. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 112, p.726-737. 47. Weiss, R.C., Cummins, J.M. en Richards, A.B. (1991). Low-dose orally administered alpha

interferon treatment for feline leukemia virus infection. Journal of the American Veterinary Medical Association 199, p.1477-1481.

48. Wolff, L.H., Mathes, L.E. en Olsen, R.G. (1979). Recovery of soluble feline oncornavirus-

associated cell membrane antigen from large volumes of tissue culture fluids. Journal of Immunological Methods 26, p.151-156.

49. Yates, K.M., Rosenberg, L.J., Harris, C.K., Bronstad, D.C., King, G.K., Biehle, G.A., Walker, B.,

Ford, C.R., Hall, J.E. en Tizard, I.R. (1992). Pilot study of the effect of acemannan in cats infected with feline immunodeficiency virus. Veterinary Immunology and Immunopathology 35, p.177-189.

50. Zapor, M.J., Cozza, K.L., Wynn, G.H., Wortmann, G.W. en Armstrong, S.C. (2004). Antiretrovirals,

Part II: focus on non-protease inhibitor antiretrovirals (NRTIs, NNRTIs, and fusion inhibitors). Psychosomatics 45, p.524-535.

51. Zeidner, N.S., Myles, M.H., Mathiason-DuBard, C.K., Dreitz, M.J., Mullins, J.I. en Hoover, E.A.

(1990). Alpha interferon (2b) in combination with zidovudine for the treatment of presymptomatic feline leukemia virus-induced immunodeficiency syndrome. Antimicrobial Agents and Chemotherapy 34, p.1749-1756.